Prattenburg: een kasteel met een boodschap? Henk Hoogeveen
Inleiding Aan het begin van de twintigste eeuw schreef Jhr. Antonie Gustaaf Egbert van Asch van Wijck (1887-1945) zijn ‘Herinneringen’ op over de bezittingen van verschillende familieleden. Zo schreef hij onder andere over het bezit Prattenburg (afb. 1) van zijn neef Jhr. mr. Lodewijk Henrick Johan Marie van Asch van Wijck (1858-1934): ‘Prattenburg kwam in 1694 in de familie. Vóór het tegenwoordige huis gebouwd werd, stond er een oud stuk toren met zware muren, oude moppen, van binnen opgevuld met puin; een slink duidde de plaats van de vroegere gracht aan. De architect beweerde de oude toren niet in het nieuwe huis te kunnen inbouwen, zowaar deze, helaas!, wordt afgebroken. Die oude toren had een kleine voorbouw en achter een aangebrachte keuken, was in verschillende torentjes ingedeeld en wordt als zomerverblijf gebruikt; de begane grond werd gebruikt als deel van de anneksten boerderij. Op zolder lag opgevouwen het schilderij van Cunera, thans in de eetkamer als schoorsteenstuk te zien. Een afbeelding van het oude Prattenburg bevindt zich in een openbare verzameling te Amsterdam, deze is echter niet heel duidelijk.’1
Prattenburg is een landgoed van ruim 430 hectare op de Utrechtse Heuvelrug tussen Veenendaal en Rhenen en kwam in 1694 in het bezit van de familie Van Asch van Wijck. Bijzonder is dat het landgoed tot op de dag van vandaag in particulier bezit is bij diezelfde familie. In zijn ‘Herinneringen’ gaf Jhr. Antonie Gustaaf Egbert van Asch van Wijck kort de geschiedenis van het familiebezit Prattenburg weer zoals die bij hem bekend was. Onder andere schreef hij over de ‘oude toren’ als voorganger van het huidige huis, welke de architect volgens hem helaas moest afbreken en niet kon ‘inbouwen’ in het nieuwe huis. Dit artikel gaat over de verbondenheid van een familie met een landgoed en huis door de eeuwen heen, met een nadruk op de tijd vanaf de bouw van het nieuwe ‘kasteel’ in 1887. In de bundel Beelden van de Buitenplaats (2005) gaan de auteurs in op de betekenis van een landelijke levensstijl, het zogeheten ‘leven naar de seizoenen’ voor het proces van notabele elitevorming in het negentiende-eeuwse Nederland. Het bezit van zowel een woning van allure in de stad als een buitenhuis onderscheidde de levensstijl van de aanzienlijken (adel en patriciaat) en de zeer rijken in die eeuw van andere burgers. Dit perspectief fungeert als de bredere context van studies uit de afgelopen decennia die zich richten op de studie van de huizen, dat wil zeggen naar hun exterieurs en interieurs, maar ook naar tuin- en parkaanleg bij zulke huizen. In dit soort studies komen de eigenaren, bewoners of opdrachtgevers helaas veel minder in beeld. En juist dat is wat in Beelden van de buitenplaats wordt bepleit: meer inzicht proberen te krijgen in de soorten van bindingen en vereenzelviging van families (en personeel) met buitenplaatsen en de achtergronden daarvan. Al te gemakkelijk werd tot op heden het bezit van een buiten lou-
1
2
‘Herinneringen’, aantekeningen van Jhr. Antonie Gustaaf Egbert van Asch van Wijck (1887-1945) in hoofdzaak van zijn oom Johan Hendrik en zijn neef Lodewijk Hendrik Johan Marie betreffende leden van de familie Van Asch van Wijck en hun bezittingen, opgetekend in zijn hand (begin 20e eeuw), Familiearchief Van Asch van Wijck, Huis Prattenburg te Rhenen, inv.nr. 146. Y. Kuiper en R. van der Laarse, ‘Inleiding’, in: R. van der Laarse en
De Nederlandsche Leeuw 129 (2012) 4
Afb. 1. Gezicht op het huis Prattenburg en de bijbehorende boerderij aan de Cuneraweg te Rhenen, anonieme kopergravure van een uitsnede uit een kaart van de Slapersdijk door Justus van Broekhuizen, 1705 (collectie Het Utrechts Archief, Atlas Coenen van ’s Gravesloot).
ter verklaard vanuit traditie, statusdwang, prestigezucht en opzichtige consumptie.2 Maar er is meer. In het boek The Idea of a Castle in Medieval England (2004) laat Abigail Wheatly zien hoe kastelen boodschappen kunnen overdragen. Het kasteel vat zij op als ‘meaningful architecture, involved in a sophisticated series of ideological relationships with its cultural context’.3 Matthew Johnson betoogt in zijn Behind the Castle Gate (2002) dat kastelen een stage-setting vormen voor het dagelijks leven van de kasteelheer, zijn gezin en huishouding, waarbinnen ieder zijn eigen rol vervult. Voor Johnson zijn kastelen een middel om de identiteit en status van de kasteelheer naar de buitenwereld toe uit te dragen.4 Tussen deze Engelse studies en Beelden van de buitenplaats bestaat veel convergentie op het vlak van doelstelling en methode.
3 4
Y. Kuiper (red.), Beelden van de Buitenplaats. Elitevorming en notabelencultuur in Nederland in de negentiende eeuw (Hilversum 2005) 9-24. A. Wheatly, The Idea of the Castle in Medieval England (York 2004). M. Johnson, Behind the Castle Gate. From Medieval to Renaissance (Routledge 2002).
205
Net als deze auteurs pleit ik er daarom voor om over kasteelarchitectuur te schrijven zonder daarbij de opdrachtgever en zijn achtergrond uit het oog te verliezen. In deze bijdrage heb ik onderzocht wat mogelijk de intenties van de opdrachtgever en bouwheer van kasteel Prattenburg, te weten Jhr. mr. L.H.J.M. van Asch van Wijck (1858-1934), kunnen zijn geweest. Waarom bouwt iemand eigenlijk aan het eind van de negentiende eeuw nog een kasteel? En waarom ziet het kasteel er zo uit? Wilde de opdrachtgever iets met dit kasteel ‘zeggen’? De vraag ofwel rode draad in deze bijdrage is daarom ook: Welke boodschap heeft opdrachtgever Jhr. mr. L.H.J.M. van Asch van Wijck mogelijk willen uitdragen met de bouw van zijn kasteel? De geschiedenis van het geslacht Van Asch van Wijck zal daarom eerst kort besproken worden. Daarnaast zal ingegaan worden op de positie en de rol van de adel in de negentiende-eeuwse samenleving en daarbij in het bijzonder de positie van Jhr. mr. L.H.J.M. van Asch van Wijck. Vervolgens komen zowel het oude als nieuwe ‘kasteel’ Prattenburg aan bod, in de context van de keuze voor stijl en kastelen in deze periode aan het einde van de negentiende eeuw. Ook zal er gekeken worden naar mogelijke verwijzingen in (kunst)voorwerpen en verzamelde objecten.
Het geslacht Van Asch van Wijck Het geslacht Van Asch van Wijck (afb. 2) is van oorsprong een aanzienlijke Betuwse familie, deel uitmakend van de zestiendeeeuwse Gelderse ridderschap.5 Het geslacht leverde door de eeuwen heen verschillende bestuurders, waaronder enkele burgemeesters voor de stad Utrecht. Op 26 februari 1833 werd mr. H.M.A.J. van Asch van Wijck (1774-1843) (afb. 3), burgemeester van Utrecht, door koning Willem I als koninklijke gunst in de adelstand verheven. Echter onder voorbehoud dat de eerder genoemde oude aanspraken later zouden kunnen worden erkend, namelijk de afstamming van het ridderlijke geslacht Vonck van Lynden. Deze vermelding staat ook weergegeven in het Nederland’s Adelsboek van 1953. Beschreven is dat de familie afstamt van de zestiende-eeuwse stamvader Hendrick van Wijck (1520-1566), getrouwd met Hillegonda of Heylburch Vonck van Lynden.6 In het familiearchief is correspondentie terug te vinden van verschillende familieleden die in de negentiende eeuw bij de Hoge Raad van Adel om erkenning vroegen na diverse genealogische onderzoeken. Uit deze correspondentie is echter op te merken dat bewijsstukken veelal ontbraken
Afb. 2. Lakzegel met het wapen van de familie Van Asch van Wijck (collectie Centraal Bureau voor Genealogie).
5 6 206
A.J. de Jong en C.L. van Otterlo, Genealogie en heraldiek te Rhenen (Voorthuizen/Zeist 1996) 106-108. Ned. Adelsboek 46 (Den Haag 1953) 357-365.
Afb. 3. Portret van Jhr. Mr. H.M.A.J. van Asch van Wijck (1774-1843) in galakleding, litho van M. Mourot naar een schilderij(?) van P.C. Wonder, omstreeks 1843 (collectie Het Utrechts Archief).
of nog niet voldoende werden bevonden door de desbetreffende contactpersoon bij de Hoge Raad van Adel. De Navorscher was een tijdschrift dat zich sinds 1851 bezighield met het beantwoorden van vragen van lezers op het gebied van geschiedenis, genealogie en taalkunde. In De Navorscher van 1867 reageerde Jhr. mr. Lodewijk Henrick van Asch van Wijck met het volgende over het wapen van het geslacht Van Asch van Wijck: ‘Wijnanda van Asch, gehuwd in 1575 met Jan van Wijck, voldeed aan de wens van haar broer door zijn geslachtsnaam en familiewapen voort te zetten. Haar nazaten gingen sindsdien verder onder de naam van Asch van Wijck en het rad van het familiewapen Van Asch werd opgenomen in het familiewapen van Van Wijck.’7 Bovengenoemde Jhr. mr. L.H. van Asch van Wijck (kantonrechter te Wijk bij Duurstede) trouwde met Johanna Hester Maria Hooft Graafland. Uit dit huwelijk werd in 1858 te Wijk bij Duurstede Jhr. mr. Lodewijk Henrick Johan Marie van Asch van Wijck geboren. Deze zoon studeerde af en promoveerde in de rechtswetenschap aan de Rijksuniversiteit Utrecht. In 1885 trad hij in het huwelijk met jonkvrouw Lydia Julia Maria Kneppelhout, afkomstig van kasteel Sterkenburg bij Driebergen. Samen kregen zij welgeteld zeven dochters en een zoon. Het was Jhr. mr. L.H.J.M. van Asch van Wijck die in de jaren tachtig van de negentiende eeuw het initiatief nam om het familiegoed Prattenburg een nieuw leven in te blazen. Het gezin bewoonde Prattenburg tot aan het begin van de twintigste eeuw permanent, waarna het naar Utrecht verhuisde en en-
7
L.H. van Asch van Wijck, ‘Geslacht- en Wapenkunde: Wapens der familie van Wijck’, De Navorscher 17 (1867) 57-58.
De Nederlandsche Leeuw 129 (2012) 4
Mr. Anthony van Asch van Wijck 1662-1728 x 1688 Clara Jacoba Brouwer
Mr. Henrik van Asch van Wijck 1707-1784 x 1739 Anna Maria van Breugel
Jhr. mr. Hubert Matthijs Adriaan Jan van Asch van Wijck 1774-1843 x 1807 Kenau Hasselaer
Jhr. mr. Anthony Michael Cornelis van Asch van Wijck 1808-1874 x (1) 1848 Jkvr. Isabella Theodora Maria de Geer x (2) 1860 Maria Bartha Nijland Jhr. mr. Lodewijk Henrick van Asch van Wijck 1812-1890 x 1857 Johanna Hester Maria Hooft Graafland
Jhr. mr. dr. Lodewijk Henrick Karel Cornelis van Asch van Wijck 1888-1971 x 1927 Inès Insinger
Michiel Anthony van Asch van Wijck 1742-1804 x 1772 Cornelia Snoeck
Jhr. mr. Lodewijk Henrick Johan Marie van Asch van Wijck 1858-1934 x 1885 Lydia Julia Maria Kneppelhout
Jhr. Lodewijk Henrick Johan Mari van Asch van Wijck (geb. 1928)
Schema 1. Beknopt verwantschapsoverzicht van de familie Van Asch van Wijck met daarin de in dit artikel genoemde personen.
kel nog in de zomermaanden op het landgoed verbleef. Toen de jonkheer met pensioen ging vestigde het echtpaar zich definitief op Prattenburg. Jhr. mr. L.H.J.M. van Asch van Wijck was een Antirevolutionair bestuurder en een telg uit een familie met verschillende Kamerleden van AR-huize. In 1888 werd hij op dertigjarige leeftijd burgemeester van Veenendaal en bleef dit tot aan 1902. Daarnaast was hij onder andere lid van de Provinciale Staten van Utrecht, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, lid van de Gedeputeerde Staten van Utrecht en lid van de Centrale Raad van Beroep. Tijdens zijn loopbaan hield hij zich met name bezig met de thema’s landbouw, onderwijs en volksgezondheid (krankzinnigenwezen). Op 17 maart 1934 overleed hij op Prattenburg te Rhenen en werd aldaar bijgezet in het familiegraf op het landgoed.
Nederlandse adel in de negentiende eeuw Dat de Nederlandse adel overwegend bestaat uit bestuursadel (noblesse de robe) en niet zozeer uit landadel of zwaardadel (noblesse d’épée) is algemeen bekend.8 Als gevolg van het beleid van koning Willem I aan het begin van de negentiende eeuw, werden vele leden van heersende regentenfamilies uit de steden en provincies beloond met de titel van jonkheer of baron. Daarmee is de Nederlandse adel een echte bestuursadel en dankt zij haar adellijke titels veelal aan haar regeringsbekwaamheid of economische competentie in plaats van aan een zeer oude adellijke achtergrond. Het kiesrecht was voorbehouden aan de hoogste belastingbetalers en bezit was hét criterium voor politieke invloed. Rijkdom werd afgemeten aan grondbezit, bedrijfsinkomen, en ‘uiterlijke staat’, door bijvoorbeeld te kijken naar het aantal paarden en bedienden. Een opmerkelijk aspect van de negentiende-eeuwse notabele levensstijl is het contrast tussen ongekende luxe, soberheid en zuinigheid. De zichtbaarheid van een ‘goede uiterlijke staat’ was nodig om 8 9
M. Fennema en H. Schijf (red.), Nederlandse elites in de twintigste eeuw: continuïteit en verandering (Amsterdam 2004) 58-59. Familiearchief Van Asch van Wijck, Huis Prattenburg te Rhenen, inv.
De Nederlandsche Leeuw 129 (2012) 4
de familie-eer hoog te houden en om het familievermogen te tonen. Een te ostentatieve levensstijl zou echter het beeld van verspilling oproepen. Door soberheid zou een familie zich armer kunnen voordoen en kon het juist aanzien verliezen en de kansen op de huwelijksmarkt voor het kroost doen verkleinen. Een goede balans was dus noodzakelijk. Aan het eind van de negentiende eeuw kwam de maatschappelijke positie van de adel onder druk te staan door eerdere grondwetswijzigingen, de industrialisering en de daarmee verbonden nieuwe rijken en de opkomst van het socialisme. De adel verloor langzamerhand haar gevestigde staatsrechtelijke positie. Sociaal gezien bleven de standen zich echter nog lang onderscheiden. Juist in deze tijd van snelle maatschappelijke veranderingen werd een oude afstamming zeker als criterium voor eer en aanzien beschouwd. Genealogisch onderzoek en heraldiek waren favoriete bezigheden onder de elites vanaf de jaren tachtig van de negentiende eeuw. Beroepsgenealogen als Abraham Vorsterman van Oyen wisten hier gretig op in te spelen door in opdracht genealogisch onderzoek uit te voeren. Voor enkele leden van de familie Van Asch van Wijck heeft N. de Kruyff genealogisch onderzoek verricht. In het familiearchief is nog correspondentie met de Hoge Raad van Adel uit 1889-1890 terug te vinden, naar aanleiding van het onderzoek en bevindingen van De Kruyff.9 De correspondent van de Hoge Raad van Adel liet echter weten dat er bewijsstukken ontbraken of niet voldoende waren. Ook leverden deze beroepsgenealogen fraai versierde stambomen, wapenboeken en heraldische schilderingen. Kritiek op deze genealogen kwam veel voor, met name omdat zij nogal eens aan de wensen van de opdrachtgever toegaven. De eerste genealogische verenigingen werden ook in deze tijd opgericht: De Nederlandsche Heraut (1881), het Algemeen Nederlandsch Familieblad en De Nederlandsche Leeuw (beiden 1883), alle drie met een eigen uitgegeven tijdschrift. Jhr. mr. L.H.J.M. van Asch van Wijck was ook lid van De Nenr. 250, Verzamelde stukken betreft erkenning Hoge Raad van Adel (onderzoek N. de Kruyff) 1889-1890.
207
Afb. 4. Prattenburg op een tekening van Paul van Liender, 1762 (particuliere collectie).
Afb. 5. Het oude Prattenburg voor de afbraak in 1886 (collectie Rijksdienst Cultureel Erfgoed).
derlandsche Heraut en wordt genoemd op de ‘naamlijst der inteekenaren’ van het tijdschrift. Er bestond een verschil tussen gewone en corresponderende leden. Corresponderende leden werden toegelaten op grond van hun kennis in plaats van afkomst maar mochten niet deelnemen aan de maandelijkse vergaderingen van deze herenclub. Nieuwe leden werden op voordracht en na ballotage benoemd.
208
hoffstadt, berch, schuer … geheyten Prattenborch’. In de eerste helft van de zestiende eeuw werd het nog steeds beschreven als ‘huijsinge, schuer off aghterhuys’, waaruit valt op te maken dat er sprake was van een gebouw met een agrarisch karakter. Na vele verschillende eigenaren wordt Prattenburg uiteindelijk in 1694 gekocht door Jacob van Wijck, kanunnik van Sint Marie te Utrecht en bewindvoerder bij de West-Indische Compagnie. Daarvoor waren al wel enkele gronden op deze plek in familiebezit. Op Prattenburg is ook een staf uit de periode van de WIC bewaard gebleven met daarop het monogram GWC, vermoedelijk een geschenk van een stamhoofd.10 Omdat hij ongehuwd was liet hij Prattenburg bij zijn sterven in 1696 na aan zijn neef mr. Anthony van Asch van Wijck. Prattenburg is tot op de dag van vandaag in het bezit van zijn nazaten. Op de oudst bekende afbeeldingen van Prattenburg uit 1705 (Justus van Broekhuizen), 1731 (Abraham de Haen) en 1762 (Paul van Liender) (zie afb. 4) valt een blokvormig voorhuis op te merken dat voorzien is van een uitgebouwde entreepartij met hoge trap. Aan de zijkant zit nog een boerderij vast gebouwd. Op de detailafbeelding van de kaart van Justus van Broekhuizen uit 1705 is een gracht om het huis te zien, wat wijst op een versterkte woning. Door de veenbranden in de zestiende eeuw is de oorspronkelijke middeleeuwse toren afgebrand, deze brandsporen en de middeleeuwse kloostermoppen zijn wel gevonden. Een kopie van de grote kaart hangt in het trappenhuis van kasteel Prattenburg, als ook in het gemeentehuis van Veenendaal. Op de pentekening van Paul van Liender uit 1762 (afb. 4) is net als op de prent van Abraham de Haen uit 1731 het blokvormige voorhuis met uitgebouwde entree zichtbaar. Ook is op deze tekening uit 1762 licht verval zichtbaar op de zijmuur. Dit komt overeen met een mededeling in de Tegenwoordige Staat van 1772, die melding maakt van een vervallen landhuis.11 Ook op het kadastrale minuutplan van Rhenen (1819) blijkt de plattegrond van blokvormig voorhuis met uitgebouwde entree en aangebouwde boerderij nog duidelijk herkenbaar.12 Aan het begin van de negentiende eeuw vond nog een verbouwing van het huis plaats waarbij het een neogotische uitstraling kreeg aangemeten. Het resultaat van deze verbouwing is goed te zien op de foto van het oude Prattenburg voor afbraak in 1886 (afb. 5). De rechte trap is nu gebogen, de rechthoekige vensters zijn vervangen door spitsboogvensters en de gevel neemt eveneens deze spitse vorm aan. In 1843 werden het huis en het landgoed opgedeeld onder de twee zonen van Jhr. mr. Hubert Matthijs Adriaan Jan van Asch van Wijck, burgemeester van Utrecht. Zijn zoon Anthony Michael Cornelis erfde het huis en zijn zoon Lodewijk Henrick erfde het landgoed. Uiteindelijk gaf de eerste het huis in erfpacht aan zijn jongere broer en verkocht het huis aan hem in 1861. Later ontstond er nog een keer een opdeling in een noordelijk en zuidelijk deel van het landgoed, welke begin twintigste eeuw weer teniet kon worden gedaan. In ieder geval brak er met de zoon van Lodewijk Henrick een nieuwe tijd aan voor Prattenburg.
Het oude Prattenburg
De Romantiek, opdrachtgevers en kastelen in de negentiende eeuw
In een oude akte uit 1474 wordt Landgoed Prattenburg voor het eerst genoemd: ‘een bouwinge mit den getymer huijsinge,
De negentiende eeuw was de eeuw waarin het verleden werd ‘uitgevonden’. Kastelen en ruïnes prikkelden de historische
10 P. Huys Janssen e.a. (red.), Wonen in Arcadië: het interieur van Nederlandse kastelen en buitenplaatsen (Zwolle 1998) 136. 11 J. Wagenaar en Th. Salmon, Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden dl. 12 (1772) 83, 440.
12 C.L. Groningen, De wooncultuur op de Stichtse lustwarande van de zeventiende tot de twintigste eeuw, Ongepubliceerd proefschrift (Utrecht 2003) 73-74.
De Nederlandsche Leeuw 129 (2012) 4
verbeelding en riepen herinneringen op aan oude tijden. De romantische idealisering van het kasteel diende als een soort ‘voertuig voor emoties, en moest de gedachten van de bezoeker terugvoeren naar een roemrijk of glorieus, vaak imaginair, verleden.’13 De veelheid aan bouwstijlen die de negentiende eeuw typeerde was mogelijk door verbeterde reproductietechnieken en reismogelijkheden. Architectuurtijdschriften met afbeeldingen werden verspreid en de geleerde architecten met kennis van de architectuurgeschiedenis konden zich voortaan onderscheiden van de simpele ambachtsman. Opdrachtgevers waren in de negentiende eeuw ook goed op de hoogte van stijlen en hechtten er groot belang aan dit te tonen.14 Veel architecten lieten hun ontwerpen van de smaak van de opdrachtgever afhangen. Opmerkelijk is dat de neogotiek als stijl niet zozeer voor nieuwe huizen werd aangewend, maar vooral veel voorkwam bij verbouwingen van oorspronkelijk middeleeuwse kastelen. Men hoopte zo het middeleeuwse aspect van het huis dat in de loop der tijd teloor was gegaan weer op te roepen.15 Er werd daarom gebruik gemaakt van archaïserende elementen als verwijzingen naar de historische continuïteit. Aan het einde van de negentiende eeuw vond ook een herleving van het ridderideaal plaats onder invloed van de internationale Romantiek. Zelfs als de ruïnes ontbraken, bood het lezen van kronieken en gothic novels genoeg inspiratie om de middeleeuwen te doen herleven. Zo was de Utrechtse burgemeester Jhr. mr. H.M.A.J. van Asch van Wijck verantwoordelijk voor het verhaal van de martelares Cunera die op zijn landgoed Prattenburg bij Rhenen zou zijn vermoord en begraven.16 De Cuneralegende bestond al in de middeleeuwen, maar het was de genoemde jonkheer die kasteel Prattenburg toevoegde aan het verhaal. De legende verhaalt over de Yorkse koningsdochter Cunera die in vierde eeuw na Christus aan de marteldood in Keulen ontkwam nadat de heidense koning Radboud zich haar lot aantrok en haar meenam naar zijn kasteel Prattenburg te Rhenen. Dit tot ergernis van zijn vrouw Aldegonde, die haar vervolgens wurgde en begroef in een stal op het landgoed. Vervolgens gebeurden er vele wonderen op het landgoed en koning Radboud bekeerde zich tot het christendom. Het gevolg van de legende was dat bedevaarten naar Rhenen een enorme vlucht namen. De wurgdoek van Cunera wordt nog steeds bewaard in Museum Catharijneconvent te Utrecht. Dat de Van Asch van Wijck’s belang hechten aan de legende van de heilige Cunera blijkt onder andere ook uit het fragment aan het begin van deze bijdrage, waarin Jhr. Antonie Gustaaf Egbert van Asch van Wijck schrijft over een opgerold schilderij van de heilige Cunera op de zolder van het oude Prattenburg. In het nieuwe kasteel bevindt zich ook een glas-in-lood venster boven de entree in de hal, waarop het verhaal van de heilige Cunera wordt uitgebeeld. Het verhaal toont, ondanks de twijfel aan de historische feiten, wederom het beroep op de oudheid en de middeleeuwse herkomst van het goed aan. Middeleeuwse verhalen en kastelen wekten het beeld van een idyllische, onbedorven schijnwereld, waaraan behoefte bestond in een tijd van industriële groei en ongebreidelde expansie van de steden. Tevens was het de periode waarin de adel last kreeg van ‘statusangst’ en bang was haar positie binnen het maatschappelijke en staatsrechterlijke veld langzamerhand te verliezen.17
In de architectuur verwezen middeleeuwse vormen en torens naar de middeleeuwse herkomst van een gebouw en benadrukten daarmee de afkomst en status van de bouwheer en zijn geslacht, en de verbondenheid met het verleden. In de negentiende eeuw had stijl een verwijzende functie en maakte het deel uit van de sfeer waarin men zich graag bewoog. De vormen van decorum van een kasteel onderscheiden zich doordat families de ouderdom van het eigen adellijke huis versterkten, wat gepaard ging met het plaatsen van familieportretten, familiewapens en andere voorwerpen die getuigden van een adellijk verleden en als herinnering aan de voorouders. Zo bevinden zich ook op Prattenburg vele familieportretten, oude kunstobjecten en objecten met genealogische verwijzingen en heraldische voorstellingen. Voorbeelden zijn beelden, voorouderportretten, een glas-in-lood venster met stamboom, oude prenten et cetera. Een prachtig voorbeeld is ook het kamerscherm uit 1910 in zeventiende-eeuwse stijl, met daarop vier gezichten op de familiehuizen. Het kamerscherm was een geschenk voor het 25-jarig huwelijk van Jhr. mr. L.H.J.M. van Asch van Wijck en jonkvrouw Lydia Julia Maria Kneppelhout. De dochters van het echtpaar borduurden de vier gezichten met daarop het oude Prattenburg, het nieuwe Prattenburg, het stadshuis in Wijk bij Duurstede en kasteel Sterkenburg (afkomstig van de vrouw des huizes).18 Families verwezen naar het verleden door hun huizen van kantelen en hoektorens te voorzien en het een kasteelachtige uiterlijk aan te meten. De historische waarde, ook al zwaar geidealiseerd, bestond in de ogen van vele bouwheren louter uit associaties met het rijke verleden, die volgens hen in het geheugen beter konden worden opgeroepen met behulp van de nieuwe, geromantiseerde kasteelvormen.19 De wijze waarop de historische motieven werden verwerkt, het ontstaan van rijke silhouetten en de situering van het kasteel in het (park)landschap, tonen nadrukkelijk de geliefde, romantische verwijzing naar de middeleeuwen. Torentjes, kantelen, steile daken, grachten en zware muren wijzen op een eeuwenoud karakter en dragen juist daardoor weerbaarheid en kracht uit. Deze tekenen van feodale macht hadden in de vijftiende eeuw, door nieuwe ontwikkelingen van het geschut, hun functie echter al verloren. Toch bleef het kasteel tot aan het begin van de twintigste eeuw een populair thema. Het kasteel bleef in zwang als drager van verwijzingen, zo ook Prattenburg.
13 H.L. Janssen, L.H.M. Olde Meierink en J.M.M. Kylstra, 1000 jaar kastelen in Nederland (Utrecht 1996) 199-250. 14 K. Bosma e.a. (red.), Bouwen in Nederland: 600-2000 (Zwolle 2007) 460-477. 15 Groningen, Wooncultuur, 56-65. 16 J. Aalbers e.a. (red.), Utrechtse biografieën 2. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Utrechters (Amsterdam 1994) 28-33. 17 C. Gietman, ‘Genealogie, waarheid en statusangst in de late negen-
tiende eeuw. De Nederlandsche Heraut (1880-1903)’, in: A. Gevers e.a. (red.), Mensen van adel. Beelden, manifestaties, representaties (Zwolle 2007) 178-209. 18 Huys Janssen, Wonen in Arcadië 80. 19 Janssen, Olde Meierink en Kylstra, 1000 jaar kastelen, 201-208. 20 Gesprek met Jhr. mr. L.H.J.M. van Asch van Wijck op dinsdag 11 mei 2010.
De Nederlandsche Leeuw 129 (2012) 4
Een nieuw kasteel. Een constructie van het verleden In het geval van Prattenburg werd het oude huis in 1887 in opdracht van Jhr. mr. L.H.J.M. van Asch van Wijck als kasteel ‘herbouwd’. In een gesprek met de huidige eigenaar, eveneens genaamd Jhr. mr. L.H.J.M. van Asch van Wijck, werd mij verteld dat er een toren stond met een boerderij daaraan vast. In de jaren tachtig van de negentiende eeuw wilde zijn grootvader de toren herstellen. Architect E.G. Wentink meende echter dat dit niet meer mogelijk was, maar van de jonkheer moest dit toch gebeuren. Uiteindelijk mislukte de restauratie van 1885 en kreeg Wentink toch gelijk. Er kwam een compromis: op de oude fundamenten van de toren werd een nieuwe toren ge-
209
Afb. 6. Kasteel Prattenburg, foto door […] Hasseleij, 1894 (collectie Nederlandse Kastelen Stichting). De foto dateert van vlak na de bouw van het nieuwe kasteel.
bouwd met de deur op dezelfde plaats.20 Het was dit huis dat in 1887 door architect Enkbartus Gerhardus Wentink (18431911) tot een kasteelachtig landhuis werd omgevormd, in de Engelstalige literatuur ook wel een castellated house genoemd. De heer Wentink uit Schalkwijk was naast architect ook lid van de Provinciale Staten van Utrecht, Kamerlid voor het district Lekdijk en een der stichters en oud-directeuren van de Vrije Universiteit te Amsterdam.21 Net als zijn opdrachtgever Van Asch van Wijck was hij lid van de Antirevolutionaire Kiesvereniging. Wentink was daarnaast bestuurslid van de Vereniging tot Christelijke verzorging van krankzinnigen in Nederland, waar hij als architect toezicht had op de bouw van diverse zorggebouwen. Jhr. Van Asch van Wijck had volksgezondheid in zijn portefeuille in de tijd dat architect Wentink werkte aan het Psychiatrisch Ziekenhuis Veldwijk te Ermelo. Architect en opdrachtgever verkeerden regelmatig in dezelfde kringen. Wentink ontwierp uiteindelijk een huis van twee verdiepingen op een rechthoekige plattegrond (afb. 6). Het huis werd gebouwd aan een forse, drie bouwlagen hoge woontoren die werd voorzien van kantelen en was gebouwd op de oude fundamenten van zijn middeleeuwse voorganger. Diagonaal tegenover de woontoren kwam een achtzijdig torentje met een ingesnoerde naaldspits en rechts van de woontoren bouwde Wentink een ronde traptoren met een uitkragend bovendeel en wederom als afsluiting een ingesnoerde naaldspits. De gevel naast de traptoren werd afgesloten door een trapgevel en ter versterking van het middeleeuwse karakter werd langs de dankranden een boogfries aangelegd. Boven de vensters bevinden zich gedrukte ontlastingsbogen met natuurstenen aanzet- en sluitstenen, waardoor het huis naast een middeleeuws ook een renaissancekarakter kreeg aangemeten. In 1888 kon het nieuwe kasteel al door de familie worden betrokken. Bij het kasteelcomplex kwam ook een koetshuis (afb. 7) met koetsierswoning in de stijl van de Hollandse Neorenaissance (1887) en de boerderij ‘de Cunerahoeve’ (1886-1887). In 1888 was in het bos nabij het kasteel al een zogeheten ‘Engelsch Werk’ met slingerpaden aangelegd, de rest van het grote landgoed werd in de loop der jaren verder bebost. In 1890 werd in het Prattenburgse Bos ook een familiegraf gebouwd voor de familie Van Asch van Wijck. De grafnissen en het voorportaal zijn gewelfd en het interieur is voorzien van twaalf graven. Boven de entree een bevindt zich een Latijns kruis en een gedenk-
21 Centraal Bureau voor Genealogie, Collectie Veenhuijzen, Knipsel uit Geïllustreerd Christelijk Vijf Cents-Blad, januari 1911. 22 H. Ronnes en T. Vanderhoeven, ‘Architectonische en cultuurhistorische betekenissen van datum- en naamstenen op 16e-eeuwse bui210
plaat met inscriptie: ‘Want indien wij geloven dat Jezus/gestorven is en opgestaan alsoo zal/ook God degenen die ontslapen zijn in/Jezus, weder brengen met hem/Thess. IV. 14’. De Duitse tuinarchitect Otto Schulz ontwierp in 1896 een landschappelijke parkaanleg met slingerpaden, gazons en zorgvuldig geplaatste boomgroepen. Het kasteel was het middelpunt van de aanleg en de bijbehorende dienstwoningen werden eveneens in de aanleg opgenomen. Vanuit het kasteel ontstonden verschillende gezichten op het landgoed. In de grote, vierkante toren van kasteel Prattenburg (afb. 8) bevinden zich meerdere gevelstenen, waaronder twee cartouches met de jaartallen 1694 en 1887 (afb. 9 en 10) en daarboven in het groot het familiewapen Van Asch van Wijck met de familiespreuk Ore et corde idem: ‘Uit mond en hart hetzelfde’ (afb. 11). De cartouche met het jaartal 1694 verwijst naar het jaar waarin Prattenburg in de familie kwam door de aankoop van Jacob van Wijck, het jaartal 1887 naar het jaar waarin het nieuwe kasteel voltooid werd. Een ander jaartal dat terug is te vinden, is 1956, dat verwijst naar de grote verbouwing en modernisering van het kasteel in dat jaar. In het artikel ‘Architectonische en cultuurhistorische betekenissen van datum- en naamstenen op 16e-eeuwse buitenplaatsen’ (2009) worden gevelstenen in de context van buitenplaatsen en kastelen behandeld. De auteurs Hanneke Ronnes en Timo Vanderhoeven vinden het opmerkelijk dat er zo’n geringe aandacht is geweest voor dit onderwerp, aangezien er een plotselinge toename vanaf de zestiende eeuw is waar te nemen van architectonische referenties naar data van bouw of renovatie, en naar eigendom in de vorm van gevelstenen. Kortom, referenties die interessante informatie bevatten van zowel kunsthistorische als cultuurhistorische aard. De auteurs stellen zich daarom de vraag wat de oorsprong van de datum- en naamstenen kan zijn geweest en welke publieke en private betekenissen ze mogelijk bevatten. De oorsprong is niet eenduidig te bepalen maar een mogelijke oorsprong is de renaissancearchitectuur uit Italië, die was geïnspireerd op de publieke gebouwen uit de Oudheid. De auteurs menen dat de gevelstenen getuigen van vorm van publieke toe-eigening van kastelen door de adellijke elite.22 Er zijn ook private voorbeelden van inscripties en wapens op bijvoorbeeld schouwen en andere voorwerpen, die slechts voor een beperkt gezelschap zichtbaar moeten zijn geweest. In de bibliotheekkamer op Prattenburg zijn bijvoorbeeld twee familiewapens boven de schouw te vinden. Deze zijn van het huidige echtpaar dat het kasteel nu bewoont, en dus een
Afb. 7. Het koetshuis van Prattenburg in de stijl van de Hollandse Neorenaissance (particuliere collectie).
tenplaatsen’, in: H.L. Janssen, W. Landewé e.a. (red.), Middeleeuwse kastelen in veelvoud. Nieuwe studies over oud erfgoed (Wijk bij Duurstede 2009) 297-307.
De Nederlandsche Leeuw 129 (2012) 4
Afb. 9. Cartouche met het jaartal 1694 in de voorgevel van de woontoren van kasteel Prattenburg (foto H. Hoogeveen).
Afb. 10. Cartouche met het jaartal 1887 in de voorgevel van de woontoren van kasteel Prattenburg (foto H. Hoogeveen).
Afb. 11. Het familiewapen Van Asch van Wijck in de voorgevel van de vierkante woontoren van Prattenburg (foto H. Hoogeveen).
Afb. 8. Kasteel Prattenburg in 2010 (foto H. Hoogeveen). De foto toont de vierkante woontoren met op de eerste verdieping twee cartouches met de jaartallen 1694 en 1887 en op de tweede verdieping het familiewapen Van Asch van Wijck. Ook zijn de gedrukte ontlastingsbogen met natuurstenen aanzet- en sluitstenen boven de vensters goed zichtbaar, waardoor het geheel een renaissance-uitstraling krijgt.
moderne toevoeging, waaruit blijkt dat deze traditie levend is gebleven. Bijzonder is ook het glas-in-lood venster in het trappenhuis van kasteel Prattenburg. Het venster beeldt de genealogische geschiedenis van Jacob (van Asch) van Wijck uit, geboren in 1612, overleden in 1696 en de persoon die Prattenburg in de familie bracht. Uit het wapen steken twee vlaggen met de wapens Van Asch en Van Wijck die werden samengevoegd tot het wapen Van Asch van Wijck, met een rad in het midden en distels in vier vakken daar omheen. Aan zowel de linker- als rechterzijde van het venster is de genealogische afstamming af te lezen aan de hand van de kwartierstaten met de familienamen en wapens van zijn voorouders. Het venster is als het ware een soort herinneringsraam aan Jacob van Wijck. Andere genealogische verwijzingen zijn te vinden aan beide zijden van de oprijlaan naar kasteel Prattenburg. Daar staan twee wapendragende leeuwen op voetstukken uit omstreeks 1850, waarschijnlijk afkomstig van kasteel Sterkenburg. Nu dragen
de leeuwen de wapens Kneppelhout en Van Asch van Wijck. Op Prattenburg bevinden zich ook de vele prachtige familieportretten van voorouders uit het geslacht Van Asch van Wijck. In adellijke huizen was het gebruikelijk een reeks voorouderportretten te hebben ter documentatie van de genealogische continuïteit van het geslacht.23 De verbondenheid binnen de familie kwam tot uitdrukking in respect en eerbied voor de voorouders. Er kon een lijn getrokken worden tussen voorouders en de eigen generatie en het besef bestond altijd te handelen in de geest van de familie, ook met betrekking tot het in stand houden van het landgoed en de familiebezittingen. Met name de vroege portretten zijn omgeven door kwartierstaten en meerdere familiewapens, de latere portretten hebben een wapen in één van de hoeken. Naast Prattenburg zijn er in Nederland verschillende voorbeelden van kastelen die werden gebouwd (of ‘herbouwd’) aan het eind van de negentiende of begin van de twintigste eeuw.
23 Huys Janssen, Wonen in Arcadië, 190. De Nederlandsche Leeuw 129 (2012) 4
211
Een voorbeeld is kasteel Sypesteyn bij Nieuw-Loosdrecht, waar Jhr. Henri van Sypesteyn aan het begin van de twintigste eeuw een stuk grond kocht op de plek waar volgens onderzoek zijn familie in de zeventiende eeuw een hofstede bezat. Hij zag het als zijn levenstaak om dit ‘stamslot’ te herbouwen als monument voor zijn geslacht.24 Het bekendste Nederlandse voorbeeld van de ‘herbouw’ van een kasteel is uiteraard Kasteel de Haar.
Latere ontwikkelingen Prattenburg Omstreeks 1901 werd naar ontwerp van tuinarchitect Hendrik Copijn aan de oostkant van het park nog een parkgedeelte met vijver en rododendrons aangelegd. Leonard Springer voegde rond 1921 verschillende bloeiende heesters aan het ontwerp van Schulz toe. De ontwerptekeningen van Schulz en Copijn zijn bewaard gebleven en bevinden zich op kasteel Prattenburg. Ook het kasteel zelf werd hier en daar nog wat veranderd. In 1907 was Prattenburg door architect J.C. Wentink fors uitgebreid met een extra vleugel, waardoor het kasteel een extra trapgevel kreeg aan zowel de oost- als noordzijde. De uitbreiding was het gevolg van de zeven dochters en de zoon die het echtpaar kreeg. Deze uitbreiding kreeg binnen de familie daarom de bijnaam the sisters-area.25 Na de oorlog verwachtte de vader van de huidige eigenaar, Jhr. mr. L.H.K.C. van Asch van Wijck, procureur-generaal bij de Hoge Raad, een ruïne aan te treffen bij zijn bezoek aan Prattenburg. Tot zijn verbazing stond het kasteel er nog. In 1956 werd besloten de uitbreiding van 1907 ongedaan te maken en deze te vervangen door een keukenvleugel (afb. 12). De trapgevels werden afgebroken en de loggia maakte plaats voor een nieuwe entreepartij met bordes aan de westzijde van het kasteel. De entree in de woontoren verdween, van binnen werd het trappenhuis verplaatst en als gevolg van de nieuwe entree moest de oprijlaan worden verlegd. Tevens werd het kasteel voorzien van moderne voorzieningen als elektriciteit, centrale verwarming en een aansluiting op het waternet. In de gevel herinnert het kleine raampje met fronton erboven met het jaartal 1956 nog aan deze restauratie en verbouwing van architect J.B. van der Haar. Deze verbouwing wordt ook beschreven en met beeld getoond in een artikel uit de regionale krant De Vallei van 14 september 1956.
Landgoed en kasteel met een boodschap? Het vasthouden aan oude waarden en status in de negentiende eeuw blijkt wel uit de huizen die teruggrepen naar de oude kasteelvormen, alsof men zich moest verdedigen tegen een nieuwe wereld met andere waarden. Het lijkt alsof de Nederlandse adel zich genoodzaakt voelde zich als groep sterk te maken en daarom teruggreep naar de geschiedenis van het eigen huis en geslacht. Dit vertaalde zich in het geval van Prattenburg in een poging van Jhr. mr. L.H.J.M. van Asch van Wijck om het oude familiegoed te renoveren. Toen dit onmogelijk bleek werd als compromis een nieuw kasteel gebouwd met een grote toren voorzien van kantelen en gebouwd op de fundamenten
24
212
P. van Mensch, ‘De uitvinding van het verleden. Jhr. Henri van Sypesteyn op zoek naar zijn stamslot’, in: Van der Laarse, en Kuiper (red.), Beelden van de Buitenplaats, 195-204.
Afb. 12. Kasteel Prattenburg, 2010 (foto H. Hoogeveen). Te zien is dat de uitbreiding van 1907 teniet is gedaan en de trapgevels zijn verwijderd.
van zijn middeleeuwse voorganger. Het kasteelachtige karakter werd versterkt door twee kleinere torens met ingesnoerde naaldspitsen, de trapgevel en het boogfries rondom. Tot in de twintigste eeuw bleef het kasteel in zwang als drager van verwijzingen. Een gebouw van middeleeuwse herkomst verschafte een persoon status door de verwijzing naar een eeuwenoude geschiedenis en een oude adellijke afkomst. De adel gebruikte de ouderdom van het adellijke geslacht en het bezit van een familiekasteel als middel om zich te onderscheiden van de rijke burgerij. Dit vertaalde zich eveneens in verzamelingen voorouderportretten en kunstobjecten die de oude adellijke afkomst representeerden. Familieportretten konden op een indrukwekkende manier de genealogische continuïteit van de familie tonen en heraldische voorstellingen en voorwerpen met daarop familiewapens legden de nadruk op het aanzien van de familie en al haar verbanden en relaties met andere adellijke geslachten. Ook kunnen familiewapens in de vorm van gevelstenen gezien worden als een soort publieke toe-eigening van bijvoorbeeld een kasteel door een familie. In het geval van Prattenburg vertaalt zich dit in de gevelstenen met de jaartallen 1694, 1887, 1956 en het familiewapen, die als verwijzingen de lange verbondenheid van de familie met het landgoed en kasteel aan de toeschouwer vertellen. In dit opzicht past het glas-in-lood venster met de stamboom van Jacob van Wijck uitstekend bij het idee van ‘een verwijzende boodschap overbrengen’. Het toont wederom de verbondenheid van de familie met het landgoed als ‘heren van Prattenburg’ sinds Jacob van Wijck. De herbouw en verwijzingen op Prattenburg kunnen daarom als doel hebben gehad om de anciënniteit van het geslacht Van Asch van Wijck en haar genealogische continuïteit aan te tonen. Jhr. mr. L.H.J.M. van Asch van Wijck kan wel gezien worden als bouwheer van het geslacht Van Asch van Wijck. Hij heeft met dit ‘nieuwe’ kasteel min of meer gezorgd voor de verankering van zijn geslacht in de geschiedenis door de bouw van een familiekasteel vol verwijzingen en herinneringen aan het roemrijke verleden van dit oude geslacht. Met het voorgaande hoop ik voldoende antwoord te hebben gegeven op de vraag welke boodschap Jhr. mr. L.H.J.M. van Asch van Wijck mogelijk met zijn kasteel heeft willen uitdragen.
25 C. van der Linden, In de luwte van Prattenburg (Bunschoten 1999) 22-25.
De Nederlandsche Leeuw 129 (2012) 4