Praktijkonderzoek 'Een goede sfeer in groep 8'
Naam: Kirsten Leek Klas: L42 Studentnummer: 90135 Naam docent: Stefan Schuur Stageschool: basisschool 't Ruimteschip Opmeer Groep: 8
Inhoudsopgave: Samenvatting……………………………………………………………………………………………………………………………………..3 Inleiding……………………………………………………………………………………………………………………………………….…….4 Fase: opzet…………………………………………………………………………………………………………………………………………4 De visie van de school……………………………………………………………………………………………..…………….4 Persoonlijke ambitie………………………………………………………………………………………….…………………..5 Ambitie van de school…………………………....................................................................................8 Onderzoeksdoel…………………………………………………………………………………………………………………....9 Actuele ontwikkelingen op het gebied van passen onderwijs……………………………..……………...11 Deelvragen…………………………………………………………………………………………………………………………..12 Onderzoeksinstrumenten…………………………………………………………………………..……………………….13 Bronnen………………………………………………………………………………………………………………..……………..21 Fase: vooronderzoek………………………………………………………………………………………………………………………..23 Informatie verzamelen………………………………………….……………………………………………..…………..…23 Betekenis verlenen……………………………….…………………………………………………………..…………………36 Consequenties vastleggen……………………………………………………………………………………………………38 Definitieve onderzoeksvraag……………………………………………………………………………………………....50 Acties……………………………………………………………………………………………………………………………….….51 Planning……………………………………………………………………………………………………………………………....53 Fase: Uitvoering en evaluatie……………………………………………………………………….……………………………...…..54 Praktische acties…………………………………………………………………………………………………………………..54 Uitgevoerde acties………………………………………………………………………………………………….……………57 Theoretische acties en nieuwe relevante informatie……………………………………...………….……….59 Evaluatie……………………………………………………………………………………………………………………………...60 Antwoord op de onderzoeksvraag……………………………………………………………………………………….63 Bijdrage aan het doel van het onderzoek…………………………………………………………………………….65 Persoonlijke ontwikkeling…………………………………………………………………………………………….………66 Aanbevelingen…………………………………………………………………………………………………………………….67 Bijlagen………………………………………………………………………………………………………………………………..…………..68 Bijlage 1: schriftelijke bevestiging…………………………………………………………………………………………68 Bijlage 2: observatie…………………………………………………………………………………………………….………69 Bijlage 3: groepsklimaat analyseformulier door Kirsten………………………………………….……………72 Bijlage 4: groepsklimaat analyseformulier door Ton…………………………………………….………………74 Bijlage 5: klimaatschaal…………………………………………………………………………………………………..……76 Bijlage 6: uitwerking van de vragenlijst……………………………………………..…………………………………77 Bijlage 7: sociogram……………………………………………………………………………………………….…………….80 Bijlage 8: gesprekken……………………………………………………………………………………………………………81 Bijlage 9: groepsklimaat analyseformulier door leerkrachten groep 7………………..……………….82 Bijlage 10: mindmap goede sfeer………………………………………………………………………………….…....84 Bijlage 11: schaalvraag…………………………………………………………………………………………………………85 Bijlage 12: coöperatief werken………………………………………………………………………….………………..87 Bijlage 13: inventarisatie van aspecten die al goed gaan…………………………………..…………………91 Bijlage 14: oplossingsgerichte vragen…………………………………………………………………………….…...92 Bijlage 15: hand-out…………………………………………………………………………………………………………….93 Bijlage 16: beoordelingsformulier en samenvatting presentatie op de werkplek………….……95
2
Samenvatting Op basisschool 't Ruimteschip staat het welbevinden van de kinderen hoog in het vaandel. We vinden het belangrijk dat de kinderen zichzelf kunnen zijn, zij anderen respecteren en dat er een veilig leerklimaat heerst. De sfeer in de groep speelt hierbij een grote rol. Dit onderzoek is uitgevoerd om de sfeer in groep 8 te verbeteren. Ik wil graag zien dat de leerlingen op een vriendelijke en positieve manier met alle klasgenoten omgaan, zodat er een gezellige sfeer hangt in de groep. Ik zou graag zien dat de groep een eenheid vormt die dit laatste jaar op de basisschool als fijn ervaart en het jaar op een goede manier kan afsluiten door middel van de musical. In de opzet van mijn onderzoek heb ik de groepjes die in de klas zijn geobserveerd. Ook hebben zij een groepsklimaat analyseformulier ingevuld en het sociogram. Er kwamen toen elementen naar voren die bij een positieve groep horen die niet altijd aanwezig zijn. Door middel van literatuuronderzoek ben ik op zoek gegaan naar middelen om de sfeer in de groep positief te kunnen beïnvloeden. Tijdens het uitvoeren van de acties ben ik gaan experimenteren met een oplossingsgerichte houding. Als leerkracht kijk je naar oplossingen en niet naar problemen. Je zorgt ervoor dat je de gewenste toekomst achterhaalt en stelt oplossingsgerichte vragen. Door samen een doel te stellen met de leerlingen is er sprake van samenspraak om een doel te bereiken. De WOWW approach, een onderdeel van oplossingsgericht werken, gaat uit van werken aan wat werkt. De leerkracht heeft een positieve houding en kijkt alleen naar alles wat er al goed gaat. Datgene wordt benoemd. Complimenteren neemt hierbij ook een belangrijke rol in. Zo ontstaat er motivatie en wordt het competentiegevoel van de leerlingen vergroot. Door coöperatief te werken is er sprake van sociale interactie. Dit kan de leerlingen stimuleren tot positieve omgangsvormen en zo verbeteren de onderlinge relaties.
3
Inleiding: Ik doe mijn werkplekleren in groep 8 van RKBS 't Ruimteschip in Opmeer. Op deze school zal ik ook mijn praktijkonderzoek gaan uitvoeren. Op deze school zitten momenteel 165 kinderen. Op basisschool 't Ruimteschip werken 11 groepsleerkrachten, 2 LIO stagiaires, 2 onderwijsassistentes, een vakleerkracht voor muziek, een vakleerkracht voor gym, een remedial teacher, een Intern Begeleider en een ICT- coördinator. De directie bestaat uit de directeur en de adjunct-directeur. Mijn onderzoek gaat over een goede sfeer in de klas. Ik heb literatuuronderzoek gedaan en praktische acties uitgevoerd. Aan het einde van mijn onderzoek doe ik aanbevelingen voor mijn stageschool. Fase: opzet De visie Binnen ons onderwijs werken we vanuit een aantal kernbegrippen. Talenten Ieder kind heeft zijn eigen talenten. Voor basisschool 't Ruimteschip is het de uitdaging om kinderen die talenten te laten ontdekken en verder te laten ontwikkelen. Op 't Ruimteschip is niet alleen aandacht voor talenten bij rekenen, taal en wereldoriëntatie, maar ook bij de creatieve vakken en bij gym. Basisschool 't Ruimteschip gaat uit van verschillen in talenten. Daar richten zij hun onderwijs op in. Openheid Basisschool 't Ruimteschip staat open voor ieder kind. Zij staan open voor nieuwe ontwikkelingen op onderwijsgebied en de ouders die hun kind aan het onderwijs toevertrouwen. Wederzijds respect en vertrouwen speelt hierbij een belangrijke rol. De school staat open voor de omgeving. De actualiteit speelt een belangrijke rol in het onderwijs. Samen De school vind het belangrijk om met en van elkaar te leren door middel van samenwerkend leren. Door een prikkelende leeromgeving te creëren worden de kinderen uitgedaagd. Door schoolprojecten en klassenoverstijgende activiteiten wil de school het samen leren en het 'wijgevoel' nog verder versterken. De school wil kinderen leren verantwoordelijkheid te dragen voor hun eigen keuzes en voor het gedrag naar elkaar toe. Kwaliteit Basisschool 't Ruimteschip pakt vernieuwingen met beide handen aan, mits dat verbeteringen en uitdagingen zijn. Zij werken als team aan verbetering, daarbij gaan zij uit van gelijkwaardigheid en gebruik van elkaars kwaliteiten. ICT wordt ook heel belangrijk gevonden en speelt een steeds grotere rol binnen het onderwijs van de school. Het aanleren van basisvaardigheden en strategieën speelt een grote rol. 1
1
http://www.bsruimteschip.nl/site/images/Schoolgids/Schoolgids%20011.pdf
4
Persoonlijke ambitie O2 De student beschrijft zijn eigen ambitie en verbindt deze aan de uitgangspunten van het uitstroomprofiel.
De omschrijving van ambitie is wat mij betreft: weten waarvoor je staat en gaat. Weten wat je drijfveren zijn en vanuit daar bepaal je hoe je wilt dat je leven eruit ziet, wat je wilt bereiken en wie je wilt zijn. Om te bepalen wat mijn eigen ambitie is heb ik een Mindmap gemaakt en heb ik mijzelf een aantal vragen gesteld. Hieronder leest u de vragen en de antwoorden daarop. 1. Waar ben je goed in? Welke kwaliteiten wil je graag gebruiken of verder ontwikkelen met je onderzoek? Ik ben goed in gesprekken voeren met kinderen. Ik vind het heel belangrijk om goed naar kinderen te luisteren. Door een luisterend oor te bieden en niet gelijk een oordeel te geven is de drempel laag om naar mij toe te gaan met een probleem of een vraag. Ik kan makkelijk praten en mensen een goed gevoel geven nadat zij met mij gepraat hebben. 2. Wat vind je belangrijk in je praktijksituatie? Ik vind het belangrijk dat het klimaat in de klas positief is. De kinderen moeten zich eerst veilig voelen binnen de groep en moeten weten wat zij aan de leerkracht hebben. Daarna kunnen ze pas goed functioneren op didactisch gebied. Ik vind het welbevinden van kinderen erg belangrijk. Als de kinderen lekker in hun vel zitten zet dit ook aan tot betere praktijksituaties. Ook vind ik het heel belangrijk om ook voor ontspanning te zorgen in de klas door bijvoorbeeld korte spelletjes. 3. Waar word je blij van? Waar wil je voor gaan? Wat geeft je energie? Ik word blij van de onverwachte dingen van kinderen. Bijvoorbeeld een kind dat na schooltijd naar je toe komt met de vraag of hij/zij nog iets voor je kan doen. Of een kind dat een mooie tekening voor mij gemaakt heeft of een kind dat tegen je zegt: 'u luistert echt naar ons, dat vind ik zo fijn aan u.' Het geeft mij energie als ik zie dat de kinderen met plezier leren. Dat zij aan de gang gaan zonder dat ik eerst drie keer heb moeten vragen wanneer zij gaan beginnen. Ik wil gaan voor een klas die een eenheid vormt. Niet allemaal verschillende groepjes. Voor kinderen die elkaar kunnen vertrouwen en voor een klas waar de kinderen willen leren van en met elkaar. Ik wil gaan voor een klas die aan het einde van het schooljaar samen een musical opvoert en zo de basisschoolperiode met een goed gevoel afsluit. 4. In hoeverre past je huidige leven en je werk bij je kwaliteiten, drijfveren en wensen? Wat wil je veranderen? Wat wil je ontwikkelen? Mijn huidige leven past redelijk goed bij mijn kwaliteiten, drijfveren en wensen. Ik zou ook graag kinderen in kleine groepjes of individueel willen begeleiden. Ik wil mij ontwikkelen in het uitvoeren van een onderzoek. Ik wil hier veel van leren en de stappen van het onderzoek eigen maken. Samenvattend is mijn ambitie: Ik wil gaan voor een klas die een eenheid vormt. Niet allemaal verschillende groepjes. Voor kinderen die elkaar kunnen vertrouwen en voor een klas waar de kinderen willen leren van en met elkaar. Ik wil gaan voor een klas die aan het einde van het schooljaar samen een musical opvoert en zo de basisschoolperiode met een goed gevoel afsluit. Ik wil gaan onderzoeken hoe ik het gedrag van een aantal overheersende kinderen in groep kan ombuigen tot iets positiefs waardoor er meer balans komt in de klas en waardoor er een positiever klimaat ontstaat. Er zijn veel verschillende groepjes in de klas met leiders en meelopers.
5
Ik wil dit gaan onderzoeken omdat het mij erg interessant lijkt om een bijdrage te leveren aan een positief klimaat binnen groep 8. Ik vind het groepsgedrag binnen een groep interessant. Waarom gedragen bepaalde kinderen zich op deze manier? Hoe kan ik ervoor zorgen dat dit positiever wordt? Het doen van onderzoek is nieuw voor mij. Het doen van onderzoek gaat bijdrage leveren aan competenties. Competentie interpersoonlijk is hier van belang. Ik vind het heel belangrijk dat er een veilig klimaat is en een positieve sfeer binnen de groep. Dit moet er eerst zijn, daarna kun je pas leren en functioneren binnen een groep. Dit geldt voor de leerlingen maar ook voor de leerkracht. Ik vind het heel belangrijk dat de leerlingen iedere dag de school uit lopen met het idee: ik doe er toe, de leraar en de leerlingen luisteren naar mij en ik heb iets geleerd. Dit onderzoek gaat ook zeker bijdragen aan de competentie: pedagogisch. Dit heeft alles te maken met het gedrag van de leerlingen. De uitgangspunten van mijn gekozen uitstroomprofiel passend onderwijs zijn: 1. Onderwijsbehoeften staan centraal; 2. Het gaat om afstemming en wisselwerking; 3. De leerkracht doet ertoe; 4. Positieve aspecten zijn van groot belang; 5. We werken constructief samen; 6. Ons handelen is doelgericht; 7. De werkwijze is systematisch en transparant.2 Bij het onderwerp wat ik gekozen heb doet de leerkracht ertoe. Het is belangrijk dat de leerkracht de leerlingen stimuleert, wijst op hun gedragingen en erover in gesprek gaat. Ook vind ik het belangrijk dat de leerkracht wordt ondersteund nu hij of zij de taak krijgt om voor ieder kind passend onderwijs te bieden. Ook de positieve aspecten zijn van groot belang. Het is van belang dat de leerkracht de positieve aspecten in de klas benadrukt. Te vaak ligt de focus op de problemen, op wat niet goed gaat, wat de werkelijkheid geen recht doet. Het positieve versterken, leidt tot betere resultaten dan het zwakke of negatieve ombuigen. (Bron: http://www.prodiagnostiek.be/w_denkkaders_handelingsgericht_werken_uitgangspunt_4.php) Het uitgangspunt: we werken constructief samen past ook bij mij. Ik vind het belangrijk om niet alleen tegen en over een kind te praten maar ook met een kind. De leerling is een belangrijke partner: - De manier waarop hij zichzelf ziet, bepaalt zijn gedrag en motivatie om te veranderen. - Hij heeft zelf vaak goede verklaringen en simpele oplossingen. - Praat niet alleen over en tegen hem, maar ook mét hem. (Bron: http://www.marnixonderwijscentrum.nl/Portals/0/bestanden-KC/Themapagina's/April2010N.Pameijer-vanBeukering-deLange-Handelsgericht-werken2.pdf ) Een goede samenwerking in de klas zorgt voor positieve wederzijdse afhankelijkheid en een goede sfeer. Op mijn stageschool is veel aandacht voor coöperatief leren. Kenmerkend voor coöperatief of samenwerkend leren is de noodzaak voor leerlingen om bij het uitvoeren van een leertaak met elkaar samen te werken.3 Dit zie je terug tijdens de lessen. Samengevat is mijn ambitie: Ik wil gaan voor een klas die een eenheid vormt. Niet allemaal verschillende groepjes. Voor kinderen die elkaar kunnen vertrouwen en voor een klas waar de
2
http://www.prodiagnostiek.be/w_denkkaders_handelingsgericht_werken.php http://nl.wikipedia.org/wiki/Co%C3%B6peratief_leren
3
6
kinderen willen leren van en met elkaar. Ik wil gaan voor een klas die aan het einde van het schooljaar samen een musical opvoert en zo de basisschoolperiode met een goed gevoel afsluit. Ambitie van de school O2 De student stelt de voor het onderzoek leidende ambitie vast, door de persoonlijke ambitie en de ambitie van de school op elkaar af te stemmen.
Het Ruimteschip is een katholieke school: - Waar kinderen hun eigen talenten verder ontwikkelen, niet alleen bij de vakken als lezen, taal, rekenen en wereldoriëntatie, maar ook bij creatieve vakken en gym. - Waar kinderen zoveel mogelijk werken met onderwerpen die aansluiten bij hun belevingswereld. - Waar gewerkt wordt met methodes die uitgaan van verschillen tussen kinderen. - Waar kinderen leren van en met elkaar en verantwoording dragen voor hun eigen keuzes. - Waar we kinderen leren met zorg om te gaan met energie en materialen. Net als op andere scholen wordt er ook op 't Ruimteschip gepest. De school heeft veel aandacht voor het pesten. Vorig jaar is het gedrags- en anti- pestprotocol geactualiseerd en opnieuw vastgesteld. In groep 8 wordt veel aandacht gegeven aan het sociaal- pedagogisch klimaat. Bepaald gedrag keert echter jaarlijks terug bij de kinderen van groep 8. Dit jaar lijkt dit sterker dan vorige jaren. Daarom is dit de aanleiding voor mijn onderzoek. Mijn ambitie is: het belang van een positief klimaat binnen de groep. Kinderen moeten zich veilig voelen op school en in de klas. Zij moeten zich gehoord voelen door de leraar en de leerlingen en willen leren. De leerlingen moeten het gevoel hebben dat zij er mogen zijn en weten dat iedereen verschillend is. De reden dat ik dit praktijkprobleem ga onderzoeken is dat er veel onrust is tussen bepaalde kinderen in en buiten de klas op het sociaal- emotionele gebied. Er zijn veel groepjes binnen de klas en daarom vormt de klas geen eenheid. Er zijn vaak opstootjes tussen kinderen. Ik ben in gesprek gegaan met mijn mentor. Bepaald gedrag keert jaarlijks terug bij kinderen in groep 8. Vorig jaar dat ik deze kinderen ook in groep 7. Toen waren er ook soms problemen tussen kinderen maar minder dan nu. Dit jaar lijkt dit gedrag sterker dan andere jaren waardoor zich problemen voordoen in en buiten de school. Ik ervaar dus een probleem in de onderwijspraktijk en ik wil beter zicht krijgen op dit probleem om dit aan te kunnen pakken in de toekomst. De tweede reden is dat ik in het kader van mijn opleiding verplicht ben om een onderzoek uit te voeren op de school waar ik lesgeef. Ik heb dit praktijkprobleem gekozen aan de hand van de acht criteria.4 A) Dit praktijkprobleem interesseert mij. B) Dit praktijkprobleem leeft bij mijn collega's op school. C) Dit praktijkprobleem is belangrijk voor het verbeteren van het onderwijs aan leerlingen. 4
Donk, van der Cyrilla en Bas van Lanen(2011), Praktijkonderzoek in de school, Bussum, Coutinho, blz. 89
7
D) Het heeft voor mij veel prioriteit om me te verdiepen in dit praktijkprobleem. E) Het heeft voor de school veel prioriteit dat ik me verdiep in dit praktijkprobleem. F) Door met dit praktijkprobleem aan de slag te gaan word ik een betere leraar. I) Er is over dit praktijkprobleem nog weinig bekend hier op school. De school vind het ook erg belangrijk dat de kinderen zich veilig voelen binnen de school en in de klas. De school besteed aandacht aan pesten en aan het sociaal- emotionele gedrag van de kinderen. Het praktijkprobleem leeft bij collega's op school omdat het gedrag van kinderen in groep 8 jaarlijks terugkeert maar het dit jaar sterker lijkt te zijn. Ik vind het interessant om mij hierin te verdiepen. Ik stel mijzelf de vragen: waarom is dit gedrag van de kinderen in groep 8 sterker dan andere jaren? Wat is dit gedrag precies? Wat kunnen we doen om dit gedrag te verbeteren. Het praktijkprobleem past bij de criteria van het boek: praktijkonderzoek in de school. Ik heb een gesprek gehad met mijn mentor. Hij wilde eerst graag dat ik iets zou doen met een autistische jongen in de klas. Ik heb uitgelegd dat ik hier mijn onderzoek niet over mocht doen omdat wij 80% van de klas moeten bereiken. In de klas is sprake van verschillende groepjes. Er zijn kinderen die erg overheersend zijn binnen deze groepjes. Hierdoor is er vaak sprake van ruzie, buitensluiten en pesten. Ik vertelde mijn mentor dat ik hier graag iets aan zou willen doen. Dit vond hij een goed idee omdat dit bijna ieder jaar terugkomt alleen ieder jaar in een andere mate. Ook heb ik gesproken met de directrice. Zij vindt het een goed idee dat ik het groepsgedrag ga aanpakken in groep 8. Ook zij merkt dat er veel groepjes zijn binnen de groep. Dit gedrag zie je veel terug in groep 8. De leidende ambitie wordt dus het onderzoeken van het groepsgedrag in groep 8. (voorlopige) Onderzoeksvraag_________________________________________________________ O2 De student formuleert de voorlopige onderzoeksvraag en het voorlopige onderzoeksdoel in relatie tot de leidende ambitie.
Mijn voorlopige onderzoeksvraag is: Hoe kunnen de groepsleerkrachten van groep 8 een groepje overheersende kinderen begeleiden zodat de invloed op de gehele klas afneemt? 'Overheersende kinderen' wordt in dit onderzoek gedefinieerd als: Deelvragen: - Kinderen die erg dominant zijn en veel invloed hebben op de gehele - Wat voor gedrag vertoont het groepje overheersende klas. kinderen? - Kinderen die de leiders zijn van de - Wat voor invloed heeft het gedrag van het groepje groep. overheersende kinderen op de rest van de klas? - Waarom vertoont het groepje overheersende kinderen dit gedrag? - Hoe zagen de groepsleerkrachten van groep 7 dit gedrag terug in de groep vorig jaar? -Wat zijn de kenmerken van een positieve groep? - Wat voor middelen kunnen de groepsleerkrachten van groep 8 inzetten om het gedrag van een groepje overheersende kinderen te verminderen zodat er een positiever klimaat ontstaat in de groep?
8
Richtlijnen voor het formuleren en controleren van de onderzoeksvraag: Richtlijn 1: een vraagzin Mijn onderzoeksvraag is een vraagzin. Richtlijn 2: Een openvraag Mijn onderzoeksvraag is een open vraag omdat je de vraag niet met ja of nee kunt beantwoorden. Ook begint de vraag met: hoe. Richtlijn 3: Een scherpe en eenduidige formulering waarbij de kernbegrippen gedefinieerd zijn. Zie het theoretische kader bij de onderzoeksvraag. Richtlijn 4: Een enkelvoudige vraagstelling. De onderzoeksvraag bestaat uit één vraag. Richtlijn 5: Niet vragen naar de bekende weg. Ik kan deze vraag niet beantwoorden zonder er onderzoek naar te doen. Richtlijn 6: Geen foute veronderstellingen. Er staat geen foute veronderstelling in mijn onderzoeksvraag. Richtlijn 7: Geen (deel) van het antwoord in de vraag. Er staat geen (deel) van het antwoord in de vraag. Richtlijn 8: Een acceptabele vraag. De vraag heeft geen negatieve insteek. Richtlijn 9: Een aansprekende onderzoeksvraag die relevant is voor de beroepspraktijk. De onderzoeksvraag daagt uit om op zoek te gaan naar antwoorden. De vraag motiveert mij en past bij de ambitie van de school. Richtlijn 10: De antwoorden op de deelvragen leiden tot het antwoord op de hoofdvraag. Ik denk dat de antwoorden op de deelvragen leiden tot het antwoord op mijn hoofdvraag.5 Onderzoeksdoel: Onderzoek doen naar hoe de leerkrachten van groep 8 een veilig klimaat kunnen creëren in groep 8 waarbij alle kinderen zich prettig voelen en zichzelf kunnen zijn. Een 'veilig klimaat' wordt in dit onderzoek gedefinieerd als: Een klimaat waarbij: - De kinderen weten waar ze aan toe zijn. - De mening van iedereen telt. Richtlijnen voor het formuleren van het onderzoeksdoel: - Iedereen gewaardeerd wordt door de leerkrachten/leerlingen om hoe Richtlijn 1: Het onderzoeksdoel is gebaseerd op de analyse van hij/zij is. het praktijkprobleem. Het onderzoeksdoel past bij het praktijkprobleem. Ik leer om een onderzoek te doen.
5
Donk, van der Cyrilla en Bas van Lanen(2011), Praktijkonderzoek in de school, Bussum, Coutinho, 128 t/m 130
9
Richtlijn 2: Het onderzoeksdoel is voldoende afgebakend en eenduidig geformuleerd. Er staan geen woorden in als: 'beter' en 'veel'. Richtlijn 3: Het onderzoeksdoel is haalbaar. Het onderzoeksdoel is haalbaar omdat er beschikbare middelen zijn. Richtlijn 4: Het onderzoeksdoel is besproken met de betrokkenen in de school. Ik heb het onderzoeksdoel besproken met mijn mentor en de IB'er en tevens waarnemend directrice. De relatie met de leidende ambitie: De onderzoeksvraag en het onderzoeksdoel past bij mijn ambitie en bij de ambitie van de school omdat ik het groepsgedrag van de kinderen in groep 8 ga onderzoeken. Dit (groeps) gedrag komt jaarlijks terug in groep 8. Dit jaar lijkt het sterker te zijn dan andere jaren. Het leeft bij de collega's op school. In en buiten de klas lijkt er door (bepaalde) kinderen geroddeld, gepest en buitengesloten te worden. Dit ga ik onderzoeken. De school wil het groepsgedrag van groep 8 veranderen zodat er een positief klimaat ontstaat binnen de groep. Een positief klimaat draagt bij aan betere leerprestaties van de leerlingen. Hoe de onderzoeksvraag en het onderzoeksdoel tot stand zijn gekomen: Ik ben in gesprek gegaan met de IB'er en tevens waarnemend directrice van de school. Tijdens mijn sollicitatiegesprek in mei vorig schooljaar vertelde ik dat mijn uitstroomprofiel passend onderwijs is. Ik wist toen nog niet wat ik wilde onderzoeken. De school werkt met meervoudige intelligentie. We hebben het er toen over gehad dat ik misschien iets kon doen met meervoudige intelligentie en techniek. Dit hebben we verder laten rusten tot dit schooljaar. Ik heb het gedrag in de groep geobserveerd en me verdiept in literatuur. Ik kwam erachter dat ik het gedragscomponent niet zo terug zag in meervoudige intelligentie en techniek. Het pesten is een veelvoorkomend probleem op scholen en ook op 't Ruimteschip. Vorig jaar is er uitgebreid over het pestprotocol is gesproken dat uiteindelijk werd geactualiseerd in het anti- pesten gedragsprotocol. Tijdens observaties merkte ik dat er een paar overheersende kinderen zijn in groep 8 die buitensluiten, pesten en roddelen. Ook zijn er kinderen die meelopen. Ik heb dit praktijkprobleem voorgelegd aan de IB'er en waarnemend directrice. Zij vertelde mij dat zij dit probleem vaak terugziet in groep 8. Het leek haar een goed idee om hier onderzoek naar te doen. Ik heb mijn onderzoeksvraag en onderzoeksdoel ook voorgelegd aan mijn mentor. Mijn mentor heeft al jaren groep 8. Hij ziet het praktijkprobleem vaak terug in groep 8. Natuurlijk iedere keer in een andere mate. Dit jaar zie je het praktijkprobleem in hoge mate terug. Het lijkt hem een goed idee om dit te onderzoeken. Zie: bijlage 1: overeenkomst van de onderzoeksvraag.
10
O2 De student beschrijft in hoeverre de onderzoeksvraag relevant is binnen de actuele ontwikkelingen van het betreffende uitstroomprofiel.
Beeld van de actuele ontwikkelingen binnen passend onderwijs Zorgplicht voor scholen Per 1 augustus 2014 gaat de zorgplicht in. Ouders van een leerling die extra ondersteuning nodig heeft, hoeven zelf geen indicatie meer aan te vragen en een passende plek te zoeken. Ouders kunnen nog steeds hun kind aanmelden bij de school die hun voorkeur heeft. Deze school maakt deel uit van een van de 150 samenwerkingsverbanden. Hierin zitten alle schoolbesturen (regulier en speciaal) in een bepaalde regio. De school zoekt een passende plek voor een leerling. Dat kan op de school van aanmelding zijn of op een andere school binnen of buiten het samenwerkingsverband. Een landelijke geschillencommissie kan in geval van discussie een oordeel geven of het aanbod inderdaad passend is.6 Wat betekent passend onderwijs voor leraren? De inzet van passend onderwijs is om leerlingen zo veel mogelijk een passend ondersteuningsaanbod te geven binnen het reguliere onderwijs. Een nauwe samenwerking tussen speciaal en regulier onderwijs en meer gelegenheid voor professionalisering, biedt leraren mogelijkheden om te kunnen omgaan met (grotere) verschillen in de klas. Het is belangrijk om als leerkracht een veilige en uitdagende omgeving te creëren waarin er respect is voor de verschillen. Verschillen die je als leerkracht waarneemt zijn belangrijk om te analyseren en om naar te handelen. Je kunt er bijvoorbeeld voor kiezen om verschil te maken tussen instructies, werkvormen of in de manier waarop je leerstof aanbiedt. Onderzoeksvraag in relatie tot de actuele ontwikkelingen binnen passend onderwijs. Iedereen is verschillend. Zo ook alle kinderen in mijn klas. Ik heb in mijn klas een jongen die autistisch is en een jongen die hoogbegaafd is. Deze kinderen horen echter bij de 5% waar al hulp voor geboden wordt. Hier mogen wij ons onderzoek niet op richten. Toch past mijn onderzoeksvraag op een bepaalde manier bij de actuele ontwikkelingen van passend onderwijs omdat ik als leerkracht ervoor moet zorgen dat er voor ieder kind een plek is binnen de school en binnen de klas. De kinderen moeten zich op een bepaalde manier gedragen om voor een positief klimaat te zorgen binnen de klas. Als dit door bepaalde kinderen wordt verstoord is het aan de leerkracht de taak om hier iets aan te doen en ervoor te zorgen dat er weer een positief en veilig pedagogisch klimaat heerst. Onderzoeksvraag: Hoe kunnen de groepsleerkrachten van groep 8 een groepje overheersende kinderen begeleiden zodat de invloed op de gehele klas afneemt? Doordat er zoveel verschillen in een klas zijn moet de groepsleerkracht een veilige en uitdagende omgeving creëren waarin er respect is voor verschillen. In de huidige praktijksituatie worden de verschillen door een aantal leerlingen niet gerespecteerd. Vaak gebeuren de opstootjes buiten de klas, tijdens het spelen na schooltijd en in de pauzes. Hier 6
http://passendonderwijs.nl/nieuws/passend-onderwijs-gaat-definitief-door/
11
hebben wij als leerkrachten weinig grip op omdat we hier niet of nauwelijks bij zijn. Ook de ouders hebben hier (te) weinig grip op. De opstootjes die de kinderen buiten de klas hebben merken wij in de klas. Dit is niet goed voor de sfeer in de klas. De leerkracht heeft in deze situatie de taak om ervoor te zorgen dat het klimaat veilig wordt en dat er respect is voor de verschillen onderling. Het spreekt voor zich dat de leerkracht altijd de taak heeft om ervoor te zorgen dat het klimaat veilig is en dat er respect is onderling maar bij deze actuele ontwikkelingen worden de leerlingen met bijvoorbeeld autisme of hoogbegaafdheid niet meer buiten de school begeleid maar moet de school zorgen voor geschikte zorg voor deze leerlingen en moeten de andere leerlingen deze leerlingen accepteren zoals ze zijn. Bijdrage van de deelvragen aan het aanscherpen van de (voorlopige) onderzoeksvraag Mijn (voorlopige) onderzoeksvraag is: Hoe kunnen de groepsleerkrachten van groep 8 een groepje overheersende kinderen begeleiden zodat de invloed op de gehele klas afneemt? Mijn deelvragen zijn: 1. Wat voor gedrag vertoont het groepje overheersende kinderen? 2. Wat voor invloed heeft het gedrag van het groepje overheersende kinderen op de rest van de klas? 3. Waarom vertoont het groepje overheersende kinderen dit gedrag? 4. Wat zijn de kenmerken van een positieve groep? 5. Hoe zagen de groepsleerkrachten van groep 7 dit gedrag terug in de groep vorig jaar? 6. Wat voor middelen kunnen de groepsleerkrachten van groep 8 inzetten om het gedrag van een groepje overheersende kinderen te verminderen zodat er een positiever klimaat ontstaat in de groep? - Wat voor gedrag vertoont het groepje overheersende kinderen? Om het gedrag van de overheersende kinderen te verminderen moet ik eerst precies weten wat voor gedrag zij vertonen. - Wat voor invloed heeft het gedrag van het groepje overheersende kinderen op de rest van de klas? Om de invloed van de overheersende kinderen te laten afnemen moet ik eerst precies weten wat voor invloed deze kinderen op de rest van de groep hebben. - Waarom vertoont het groepje overheersende kinderen dit gedrag? Om de invloed van een aantal overheersende kinderen op de rest van de klas te laten afnemen moet ik eerst weten waarom deze kinderen dit gedrag vertonen. -Wat zijn de kenmerken van een positieve groep? Door de kenmerken van een positieve groep te kennen weet ik wat er moet veranderen. - Hoe zagen de groepsleerkrachten van groep 7 dit gedrag terug in de groep vorig jaar? Ik wil graag weten of dit vorig jaar ook al speelde en hoe de leerkrachten van groep 7 er toen mee omgingen.
12
- Wat voor middelen kunnen de groepsleerkrachten van groep 8 inzetten om het gedrag van een groepje overheersende kinderen te verminderen zodat er een positiever klimaat ontstaat in de groep? Om de invloed op de klas te laten afnemen zodat er een positiever klimaat binnen de groep ontstaat moet ik als leerkracht middelen inzetten om dit te laten verminderen. Deelvragen die de onderzoeksvraag ook kunnen aanscherpen maar die onhaalbaar zijn: - Hoe is de invloed van het groepje overheersende kinderen na schooltijd? Deze deelvraag is in het kader van dit onderzoek onhaalbaar omdat ik niet in de mogelijkheid ben om te onderzoeken hoe de kinderen na schooltijd zijn. Ik kan buiten schooltijd niet observeren hoe de kinderen zich dan gedragen. Het zou mijn onderzoeksvraag wel aanscherpen omdat ik dan weet of ze alleen zo zijn op school of ook thuis en tijdens het spelen met andere kinderen. - Hoe kunnen de ouders van het groepje overheersende kinderen bijdragen om het overheersende gedrag van deze kinderen te verminderen? Deze deelvraag is in het kader van dit onderzoek onhaalbaar omdat ik als LIO- stagiaire niet in positie ben om ouders hierop aan te spreken. Het zou mijn onderzoeksvraag wel aanscherpen omdat de ouders het overheersende gedrag zouden kunnen verminderen door hierover bijvoorbeeld met de kinderen in gesprek te gaan. Keuze van onderzoeksinstrumenten Hieronder ziet u per deelvraag de theoretische onderzoeksinstrumenten en de praktische onderzoeksinstrumenten. Daarbij ziet u hoe ik triangulatie heb ingezet en wat voor aandeel de onderzoeksinstrumenten hebben voor het beantwoorden van mijn deelvraag. Deelvraag 1: Wat voor gedrag vertoont het groepje overheersende kinderen? Theoretische onderzoeksinstrumenten: Interactiewijzer (zie bronvermelding) 109 t/m 113 leiden en advies geven roos van Leary 139 t/m 144 strijden roos van Leary 145 t/m 149 winnen roos van Leary Deze literatuur is relevant omdat het gaat over de roos van Leary. Hierin worden de verschillende vormen van gedrag besproken. Deze literatuur gaat antwoord geven op de deelvraag: Wat voor gedrag vertoont het groepje overheersende kinderen. Door mij te verdiepen in deze literatuur wil ik aantonen wat voor gedrag het precies is wat deze kinderen vertonen. Gedragsproblemen in scholen (zie bronvermelding) Blz. 235 t/m 242 appendix 2 dwars, dwingend, onrustig, brutaal Blz. 243 t/m 251 agressief, dominant, niet sociaal, niet eerlijk, regels schendend Deze literatuur is relevant omdat ik in appendix 2 het gedrag herken wat ik in de klas signaleer. Bij deze deelvraag wil ik uitzoeken wat voor gedrag dit precies is. Triangulatie: De bronnen die ik ga gebruiken zijn: theorie: de interactiewijzer en gedragsproblemen in scholen. (zoals hierboven vermeld), de observaties van mijn mentor en mijn eigen observaties. Op deze manier gebruik ik triangulatie. Deze bronnen zullen elkaar aanvullen en versterken. Dat komt 13
doordat de theoretische bron nooit precies de situatie op mijn werkplek kan schetsen. Door te observeren en literatuur te bestuderen zie ik precies wat voor gedrag deze kinderen vertonen. Voordelen tekstbronnen bestuderen: - Bij het bestuderen van tekstbronnen ben je minder afhankelijk van de dynamiek van de dagelijkse onderwijspraktijk. Je kunt zelf bepalen op welk moment en op welke plaats je de tekstbronnen bestudeert. Nadelen tekstbronnen bestuderen: - Als je persoongevoelige informatie wilt gebruiken, zul je hierover eerst duidelijke afspraken moeten maken met de school. - Als je bronnen bestudeert ben je afhankelijk van de persoon die de betreffende tekst heeft geschreven. Praktische onderzoeksinstrumenten: observeren op een doelgerichte en systematische wijze. Op deze manier verwerf ik inzichten in wat er daadwerkelijk gebeurt in de praktijk. Tijdens het observeren wil ik beschrijven en vergelijken. Ik wil inzoomen op een specifiek onderdeel van de praktijksituatie. Dat is in dit geval: de invloed van een aantal overheersende kinderen op de rest van de groep. Ik probeer hier zoveel mogelijk over te weten te komen. Ook wil ik vergelijken. Ik ga na in hoeverre bepaalde beweringen uit de theorie overeenkomen met de onderwijspraktijk op mijn school. Het onderzoeksinstrument: observeren is realistisch om deze deelvraag te beantwoorden. Ik gebruik triangulatie omdat ik zelf ga observeren maar ook mijn mentor vraag om te observeren. Ook observeer ik op verschillende tijdstippen: tijdens vrije situaties zoals gym en buiten spelen, tijdens het samenwerken en tijdens het zelfstandig werken. Voordelen van observeren: - Je ervaart de onderwijssituatie vanuit de eerste persoon. Nadelen van observeren: - Je kunt niet iets bekijken wat zich in het verleden heeft voorgedaan. - Je maakt bij het observeren meestal zelf deel uit van de onderwijspraktijk. Dit kan de praktijksituatie ongemerkt beïnvloeden. - Het uitvoeren van observaties is arbeidsintensief en niet eenvoudig uit te voeren. Deelvraag 2: Wat voor invloed heeft het gedrag van het groepje overheersende kinderen op de rest van de klas? Theoretische onderzoeksinstrumenten: Forming, Storming, Norming, and Performing in groups, the encyclopaedia of informal education. (zie bronvermelding) Dit Engelse artikel gaat over het groepsproces in een groep vanaf het begin van het schooljaar. Het is relevant omdat ik verwacht dat dit antwoord gaat op de deelvraag: Wat voor invloed heeft het gedrag van het groepje overheersende kinderen op de rest van de klas. Omdat hierin de verschillende fasen worden besproken. Klassenmanagement (zie bronvermelding) Blz. 78 t/m 97 kenmerken van negatieve groep 14
Ik verwacht dat deze bron antwoord gaat geven op mijn deelvraag omdat het over een negatieve groep gaat. Hierin staat wat voor invloed overheersend gedrag op andere kinderen heeft. Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie Blz. 150 t/m 153, 163 t/m 164, 167 t/m 169, 219, 225, 267 t/m 273 In deze theorie staat de ontwikkeling van sociaal gedrag vanaf het jonge kind tot het oudere kind. De sociale rollen en het verschil tussen jongens en meisjes, pesten en machtsvertoon, leiders en volgers, kinderen in groep 8. Deze theorie past ook bij: waarom vertoont het groepje overheersende kinderen dit gedrag. Deze theorie is relevant omdat het gaat over het gedrag van het oudere kind. http://www.leraar24.nl/dossier/1685 In deze bron zie je de klimaatschaal van een groep. Dit gaat over het belang van een goed pedagogisch klimaat binnen de groep. Triangulatie: Ik gebruik triangulatie omdat ik zelf ga observeren maar ook mijn mentor vraag om te observeren. Ook observeer ik op verschillende tijdstippen: tijdens vrije situaties zoals gym en buiten spelen. Tijdens het samenwerken en tijdens het zelfstandig werken. Tevens bestudeer in de literatuur over groepsgedrag. Voordelen tekstbronnen bestuderen: - Bij het bestuderen van tekstbronnen ben je minder afhankelijk van de dynamiek van de dagelijkse onderwijspraktijk. Je kunt zelf bepalen op welk moment en op welke plaats je de tekstbronnen bestudeert. Nadelen tekstbronnen bestuderen: - Als je persoongevoelige informatie wilt gebruiken, zul je hierover eerst duidelijke afspraken moeten maken met de school. - Als je bronnen bestudeert ben je afhankelijk van de persoon die de betreffende tekst heeft geschreven. Praktische onderzoeksinstrumenten: observeren op een doelgerichte en systematische wijze. Op deze manier verwerf ik inzichten in wat er daadwerkelijk gebeurt in de praktijk. Tijdens het observeren wil ik beschrijven en vergelijken. Ik wil inzoomen op een specifiek onderdeel van de praktijksituatie. Dat is in dit geval: Wat voor invloed heeft het gedrag van het groepje overheersende kinderen op de rest van de klas. Ik probeer hier zoveel mogelijk over te weten te komen. Ook wil ik vergelijken. Ik vergelijk mijn waarnemingen met de beweringen in de literatuur. Het onderzoeksinstrument: observeren is realistisch om deze deelvraag te beantwoorden. Bij een andere deelvraag zal ik de kinderen gaan interviewen. Ik hoop dat het interview mijn observaties gaat versterken en bevestigen. Ik bevraag de kinderen schriftelijk in de vorm van een klimaatschaal. Deze vorm is realistisch omdat ik zo zicht krijg op wat de kinderen vinden van de sfeer in de groep en dus ook wat voor invloed het gedrag van bepaalde kinderen op hun heeft. Voordelen: - Je ervaart de onderwijssituatie vanuit de eerste persoon. Nadelen: - Je kunt niet iets bekijken wat zich in het verleden heeft voorgedaan. 15
-
Je maakt bij het observeren meestal zelf deel uit van de onderwijspraktijk. Dit kan de praktijksituatie ongemerkt beïnvloeden. Het uitvoeren van observaties is arbeidsintensief en niet eenvoudig uit te voeren.
Schriftelijk bevragen: Voordelen van schriftelijk bevragen: - Je kunt in een relatief korte tijd veel data bij meerdere respondenten verkrijgen. - Je kunt heel gericht data verzamelen. - Je kunt zelf nadenken over de vragen die je stelt en de data die je wilt verzamelen. Nadelen van schriftelijk bevragen: - Kinderen kunnen invullen wat ze op dat moment voelen. Het is dus een momentopname. Deelvraag 3: Waarom vertoont het groepje overheersende kinderen dit gedrag? Theoretische onderzoeksinstrumenten: Het oudere kind, groei en ontwikkeling bij leerlingen van 8 tot 14 jaar (zie bronvermelding) 56 t/m 69 ontwikkeling van de hersenen. Ik verwacht dat deze bron antwoord geeft op mijn vraag: Waarom vertoont het groepje overheersende kinderen dit gedrag? Ik wil weten of het gedrag komt door ontwikkelingen in de hersenen. Blz. 86 t/m 96 De leefwereld van het oudere kind. In deze theorie staat gedrag van een kind in gezinnen, onder maatschappelijke omstandigheden en op school. Het gaat over onderwijs en opvoeding. Ik verwacht antwoord te krijgen op waarom deze kinderen dit gedrag vertonen. 101 t/m 135 en 152 t/m 168 lichamelijke ontwikkelingen, cognitieve ontwikkelingen en sociaalemotionele ontwikkelingen. Dit gaat ook over pesten en contactproblemen. In deze theorie staan de lichamelijke ontwikkelingen, cognitieve ontwikkelingen en sociaalemotionele ontwikkelingen van het oudere kind. Ook gaat het over pesten en contactproblemen. Ik denk dat deze theorie nodig is om antwoord te krijgen op de deelvraag: waarom vertonen deze kinderen dit overheersende gedrag. Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie Blz. 150 t/m 153, 159 t/m 169 219, 225, 267 t/m 273 In deze theorie staat de ontwikkeling van sociaal gedrag vanaf het jonge kind tot het oudere kind. De sociale rollen en het verschil tussen jongens en meisjes, pesten en machtsvertoon, leiders en volgers, kinderen in groep 8. Deze theorie past ook bij: Wat voor gedrag vertoont het groepje overheersende kinderen. Triangulatie: Er is triangulatie ingebouwd omdat ik een sociogram laat invullen en een verhelderend gesprek ga voeren met de groep, met groepjes en met individuele kinderen. Ook ga ik de literatuur bestuderen over groepsgedrag. Op deze manier hoop ik erachter te komen waarom de kinderen dit overheersende gedrag vertonen. 16
Voordelen van tekstbronnen bestuderen: - Bij het bestuderen van tekstbronnen ben je minder afhankelijk van de dynamiek van de dagelijkse onderwijspraktijk. Je kunt zelf bepalen op welk moment en op welke plaats je de tekstbronnen bestudeert. Nadelen van tekstbronnen bestuderen: - Als je persoongevoelige informatie wilt gebruiken, zul je hierover eerst duidelijke afspraken moeten maken met de school. - Als je bronnen bestudeert ben je afhankelijk van de persoon die de betreffende tekst heeft geschreven. Praktische onderzoeksinstrumenten: Mondeling en schriftelijk bevragen. Ik wil met een aantal kinderen individueel in gesprek gaan en met een aantal kinderen in een groepje in gesprek gaan. Ook wil ik de kinderen schriftelijk bevragen in de vorm van een sociogram. Deze praktische onderzoeksinstrumenten zijn nodig omdat ik zicht wil krijgen op de groepsstructuur van deze groep. Welke kinderen vinden dat zij gepest worden, wat vinden zij van de sfeer in de groep. Met wie werken zij het liefste samen. Enzovoorts. Door met de kinderen hier een verhelderend gesprek over te voeren in de vorm van een interview krijg ik meer zicht op wat zij hebben ingevuld in het sociogram. Voordelen van mondeling bevragen: - Je krijgt zicht op informatie die je niet direct kunt waarnemen. - Je kunt in een relatief korte tijd veel data bij meerdere respondenten verkrijgen. - Je kunt heel gericht data verzamelen. - Je kunt zelf nadenken over de vragen die je stelt en de data die je wilt verzamelen. - Je kunt tijdens een interview je vragen aanpassen aan het gesprek. Nadelen van mondeling bevragen: - Je hebt te maken met interpretaties van anderen. - Het is niet altijd mogelijk om met mensen in gesprek te gaan. Gesprekken moeten worden ingepland en vragen tijd van de persoon die je wilt bevragen. - Niet altijd alle personen zijn in de school voldoende op de hoogte van een bepaald onderwerp. - Gesprekken in een groep kunnen erg nuttig zijn, omdat je in korte tijd meerdere leerlingen kunt bevragen. Je moet er wel rekening mee houden dat mensen in een groep niet altijd datgene (durven te) zeggen wat ze denken. Denk dus goed na over de samenstelling van de groepen die je wilt bevragen.7 Voordelen van schriftelijk bevragen: - Je kunt in een relatief korte tijd veel data bij meerdere respondenten verkrijgen. - Je kunt heel gericht data verzamelen. - Je kunt zelf nadenken over de vragen die je stelt en de data die je wilt verzamelen. Nadelen van schriftelijk bevragen: - Kinderen kunnen invullen wat ze op dat moment voelen. Het is dus een momentopname. Deelvraag 4: Wat zijn de kenmerken van een positieve groep? Theoretische onderzoeksinstrumenten: 7
Donk, van der Cyrilla en Bas van Lanen(2011), Praktijkonderzoek in de school, Bussum, Coutinho, 147 en 148
17
Klassenmanagement (zie bronvermelding) blz. 77 t/m 97 Kenmerken van een positieve groep Ik verwacht dat deze bron antwoord gaat geven op mijn deelvraag omdat in deze theorie de kenmerken staan van een positieve groep. http://www.leraar24.nl/dossier/1685 In deze bron zie je de klimaatschaal van een groep. Dit gaat over het belang van een goed pedagogisch klimaat binnen de groep. Triangulatie: Ik gebruik hier triangulatie omdat ik meerdere theoretische bronnen gebruik die elkaar aanvullen en versterken. Op deze manier krijg ik antwoord vanuit meerdere perspectieven. Voordelen van tekstbronnen bestuderen: - Bij het bestuderen van tekstbronnen ben je minder afhankelijk van de dynamiek van de dagelijkse onderwijspraktijk. Je kunt zelf bepalen op welk moment en op welke plaats je de tekstbronnen bestudeert. Nadelen van tekstbronnen bestuderen: - Als je persoongevoelige informatie wilt gebruiken, zul je hierover eerst duidelijke afspraken moeten maken met de school. - Als je bronnen bestudeert ben je afhankelijk van de persoon die de betreffende tekst heeft geschreven. Deelvraag 5: Hoe zagen de groepsleerkrachten van groep 7 dit gedrag terug in de groep vorig jaar? Theoretische onderzoeksinstrumenten: De hiervoor benoemde theorie kan bijdragen aan de verwerking van het interview aan de leerkrachten van groep 7. Triangulatie: Ik gebruik hier triangulatie omdat ik meerdere docenten van groep 7 interview. De interviews kunnen elkaar versterken en aanvullen. Voordelen van tekstbronnen bestuderen: - Bij het bestuderen van tekstbronnen ben je minder afhankelijk van de dynamiek van de dagelijkse onderwijspraktijk. Je kunt zelf bepalen op welk moment en op welke plaats je de tekstbronnen bestudeert. Nadelen van tekstbronnen bestuderen: - Als je persoongevoelige informatie wilt gebruiken, zul je hierover eerst duidelijke afspraken moeten maken met de school. - Als je bronnen bestudeert ben je afhankelijk van de persoon die de betreffende tekst heeft geschreven. Praktische onderzoeksinstrumenten: Mondeling bevragen. Ik ga de leerkrachten van groep 7 bevragen hoe ze het gedrag van het groepje overheersende kinderen en de groep vorig jaar hebben ervaren. Ik wil verklaren wat de oorzaken van de geconstateerde problemen kunnen zijn. Ook wil ik de ervaringen van de leerkrachten van groep 7 vergelijken met de vakliteratuur. 18
Voordelen: - Je krijgt zicht op informatie die je niet direct kunt waarnemen. - Je kunt in een relatief korte tijd veel data bij meerdere respondenten verkrijgen. - Je kunt heel gericht data verzamelen. - Je kunt zelf nadenken over de vragen die je stelt en de data die je wilt verzamelen. - Je kunt tijdens een interview je vragen aanpassen aan het gesprek. Nadelen: - Je hebt te maken met interpretaties van anderen. - Het is niet altijd mogelijk om met mensen in gesprek te gaan. Gesprekken moeten worden ingepland en vragen tijd van de persoon die je wilt bevragen. - Niet altijd alle personen zijn in de school voldoende op de hoogte van een bepaald onderwerp. - Het uitwerken van interviews is erg arbeidsintensief. Deelvraag 6: Wat voor middelen kunnen de groepsleerkrachten van groep 8 inzetten om het gedrag van een groepje overheersende kinderen te verminderen zodat er een positiever klimaat ontstaat in de groep? Theoretische onderzoeksinstrumenten: Interactiewijzer (zie bronvermelding) 150 t/m 154 170 t/m 179 In deze theorie staan: Voorbeelden van specifieke trainingsprogramma's en sociale vaardigheidstrainingen en oefenvoorbeelden. Ik verwacht dat ik op deze manier mijn deelvraag kan beantwoorden. Ik zoek het meest geschikte oefenvoorbeeld uit voor mijn groep. Verder ga theorie bekijken met andere oefeningen. 4.3 Situationeel groepen (bege)leiden In deze theorie staat hoe je groepen het beste kunt begeleiden. Deze theorie is relevant omdat ik niet alleen middelen zoals vaardigheidstrainingen wil gaan toepassen maar ook mijn gedrag in de klas wil aanpassen zodat er een positief klimaat ontstaat. Triangulatie: De bron versterkt mijn middelen die ik inzet om een positiever klimaat te creëren in de klas. De theorie versterkt dit omdat ik op deze manier kan zien of ik op de goede weg ben. De bron laat zien wat voor middelen er zijn en wanneer je deze het beste kunt inzetten. Voordelen van tekstbronnen bestuderen: - Bij het bestuderen van tekstbronnen ben je minder afhankelijk van de dynamiek van de dagelijkse onderwijspraktijk. Je kunt zelf bepalen op welk moment en op welke plaats je de tekstbronnen bestudeert. Nadelen van tekstbronnen bestuderen: - Als je persoongevoelige informatie wilt gebruiken, zul je hierover eerst duidelijke afspraken moeten maken met de school. - Als je bronnen bestudeert ben je afhankelijk van de persoon die de betreffende tekst heeft geschreven. 19
Praktische onderzoeksinstrumenten: - Observeren of de middelen die de groepsleerkrachten gaan inzetten werken. Voordelen van observeren: - Je ervaart de onderwijssituatie vanuit de eerste persoon. Nadelen van observeren: - Je kunt niet iets bekijken wat zich in het verleden heeft voorgedaan. - Je maakt bij het observeren meestal zelf deel uit van de onderwijspraktijk. Dit kan de praktijksituatie ongemerkt beïnvloeden. - Het uitvoeren van observaties is arbeidsintensief en niet eenvoudig uit te voeren. Validiteit en betrouwbaarheid van mijn gekozen onderzoeksinstrumenten: 'Met betrouwbaarheid wordt bedoeld dat je bij een herhaling van je onderzoek tot dezelfde onderzoeksresultaten komt. In het onderwijs is dit nauwelijks mogelijk. Een onderzoekssituatie is te benaderen, maar nooit exact na te bootsen.' Net als bij validiteit worden er bij onderzoek in de school ook andere eisen gesteld aan de betrouwbaarheid van een onderzoek.' (Uit: praktijkonderzoek in de school blz. 39 en 40) Ik heb tijdens het kiezen van theoretische onderzoeksmiddelen en praktische onderzoeksmiddelen rekening gehouden met triangulatie. Triangulatie is gebruik maken van data uit verschillende bronnen. Deze verzamel je op verschillende manieren en door verschillende personen. Ik zorg ervoor dat mijn mentor zicht krijgt in mijn onderzoek zodat hij feedback kan geven. (communicatie) Ik zorg ik ervoor dat ik het onderzoeksproces zo helder mogelijk beschrijf (transparantie). Bij de deelvraag: Hoe zagen de groepsleerkrachten van groep 7 dit gedrag terug in de groep vorig jaar? Bekijk ik het praktijkprobleem vanuit verschillende perspectieven. Vanuit mijn perspectief, die van mijn mentor, IB'er, leerlingen en leerkrachten van groep 7. Ook zorg ik voor betrouwbaarheid en validiteit door gebruik te maken van de theorie. Door gebruik te maken van bestaande kennis en inzichten wordt het onderzoek krachtiger. Ik gebruik dit als referentiekader.
20
Bronnen Hieronder ziet u de bronnen die ik ga gebruiken bij het beantwoorden van mijn deelvragen en uiteindelijk mijn hoofdvraag. De bronnen zijn relevant en betrouwbaar doordat ze aangereikt zijn door Hogeschool IPABO en doordat ze allemaal recent zijn. Bij de meeste deelvragen gebruik ik ook meerdere bronnen waardoor ze elkaar versterken of bevestigen. Bron:
Bijdrage van literatuur:
Pagina's:
Aantal:
Smith, M. K. (2005), Bruce W, Tuckman, Forming, Storming, Norming, and Performing in groups, the encyclopaedia of informal education.
Engels artikel over: Forming Storming Norming Performing Termination
6
6
De klimaatschaal Klassenmanagement
2 75 t/m 97
2 22
Sociale ondersteuning Uitstroomprofiel in het kader van gedragsondersteuning
20 t/m 36 3
16 3
Groepen begeleiden
28 t/m 86
58
Observeren en rapporteren
1 t/m 11
11
Leiden en advies geven Strijden Winnen Sociale vaardigheidstrainingen en oefenvoorbeelden Sociale trainingsprogramma's
109 t/m 113 139 t/m 144 145 t/m 149 150 t/m 154
4 5 4 4
170 t/m 179
9
Appendix 2 dwars, dwingend, onrustig, brutaal Appendix 2 agressief, dominant, niet sociaal, niet eerlijk, regels schendend De ontwikkeling van de hersenen
235 t/m 242
7
243 t/m 251
8
56 t/m 69
13
http://www.d.umn.edu/~kheltzer/sw8441_fall0 7/Tuckman's%20Forming,%20Norming,%20Stor ming.pdf http://www.leraar24.nl/dossier/1685 Klamer- Hoogma, Miriam(2012), Klassenmanagement, Groningen, Noordhoff. Sociale ondersteuning Pameijer, N., Beukering, T. van & Lange, S. de (2010). ‘De uitgangspunten van Handelingsgericht werken’. In: JSW 94 . 4.3 Situationeel groepen (bege)leiden (Bron onbekend, artikel gekregen van Stefan Schuur) Celistin- Westtreich, s, L-P Celestin(2008), Observeren en rapporteren, Amsterdam, Pearson Education Verstegen. R, H.P.B Lodewijks(2009), Interactiewijzer, Assen, van Gorcum
Wolf, van der Kees, Tanja Beukering(2009), Gedragsproblemen in scholen, Leuven/ Den Haag, Acco
Maas, Ad(2009), Het oudere kind, groei en ontwikkeling bij leerlingen van 8 tot 14 jaar,
21
Heeswijk- Dinther, Esstede
Bil de, Marjan, Petra de bil(2010), Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie, Amsterdam, Nelissen
Sue Young(2009), Van pesten naar samenwerken, PICA, Hilversum
De leefwereld van het oudere kind Lichamelijke, cognitieve en sociaal- emotionele ontwikkelingen, pesten en contactproblemen Roos van Leary, kind en ouders
86 t/m 96
10
101 t/m 135
34
152 t/m 168
16
Sociaal gedrag van jonge kind tot oudere kind, sociale rollen, verschil in sekse, pesten en machtsvertoon, leiders, volgers, kinderen in groep 8 Oplossingsgerichte aanpak bij pestgedrag in school
150 t/m 153, 159 t/m 169 219, 225, 267 t/m 273
3 10 2 6
6 t/m 132
126
De hoeveelheid bestudeerde literatuur bedraagt: secundaire niet-Nederlandstalige literatuur: (4 pagina's per uur) 6 pagina's = 1.30u secundaire Nederlandstalige literatuur: (6 pagina's per uur) 247 pagina's = 41.17u
Totaal: 253
42.47uur Na fase 1: Literatuur voor ondersteuningsstrategieën 253+126= 379 pagina's 379/6= 63.17 uur Praktijkonderzoek in de school: Donk, van der Cyrilla en Bas van Lanen(2011), Ambitie verkennen Praktijkonderzoek in de school, Bussum, Coutinho. Donk, van der Cyrilla en Bas van Lanen(2011), Criteria Praktijkonderzoek in de school, Bussum, Coutinho. onderzoeksvraag, onderzoeksdoel en deelvragen Donk, van der Cyrilla en Bas van Lanen(2011), het kiezen van Praktijkonderzoek in de school, Bussum, Coutinho. methoden van dataverzameling Donk, van der Cyrilla en Bas van Lanen(2011), Triangulatie Praktijkonderzoek in de school, Bussum, Coutinho. Donk, van der Cyrilla en Bas van Lanen(2011), Analyseren Praktijkonderzoek in de school, Bussum, Coutinho.
80 t/m 98
18
115 t/m 133
18
136 t/m 167
31
40 t/m 42
2
233 t/m 265
33
22
Fase: Vooronderzoek Informatie verzamelen O1 De student geeft in het theoretische gedeelte van de informatieverzameling weer welke relevante informatie verkregen is. O1 De student maakt in het praktische gedeelte van de informatieverzameling inzichtelijk op welk wijze deze informatie is verkregen.
Theoretisch gedeelte: Deelvraag 1: Wat voor gedrag vertoont het groepje overheersende kinderen? Verstegen. R, H.P.B Lodewijks(2009), Interactiewijzer, Assen, van Gorcum verschillende soorten gedragingen Roos van Leary 109 t/m 113; leiding en advies geven: Hierbij staat de Boven- houding van het kind centraal. Het kind tracht ook de samen- positie in te nemen. Kernvaardigheden van het kind in deze situaties zijn: - Het neemt de leiding in de groep en heeft daarbij vooral het belang van de groep voor ogen. - Het kan organiseren en regelen voor andere kinderen. - Het kan kinderen overtuigen met oog op hun belang. - Het geeft kinderen goedbedoelde raad. Het wil meedenken en zoeken naar oplossingen voor problemen. Minder complementaire kinderen kunnen zich ook irriteren aan het dominante gedrag van dit kind. Dit gedrag kan soms problemen opleveren als andere kinderen juist zelfstandiger moeten leren worden. Als je dit gedrag wilt verminderen kun je de volgende dingen doen: - Maak de omgeving sensitiever voor de functionele kanten van dit kind. Zet de leidinggevende vaardigheden van het kind in en benadruk deze vaardigheden positief. - Groepsaanpak door kringgesprekken en vaardigheidstrainingen bijvoorbeeld: 'sociale zingeving aan presenteren' of 'leef je om te werken om werk je om te leven.' In 5.10 staan programma en spelideeën. Roos van Leary 139 t/m 144; strijden: Hierbij staat de Tegen- houding van het kind centraal. Het kind tracht ook de Boven- positie in de nemen. Kernvaardigheden van het kind in deze situaties zijn: - Het kan duidelijk zijn over wat het niet zint. Het kind kan zich hierover kwaad maken naar andere kinderen. - Het kan van zich afbijten naar andere kinderen, het kan zich verdedigen. - Het weet andere kinderen af te schrikken met een aanvallende opstelling. - Het kan persoonsgerichte kritiek leveren op kinderen. Complementair reagerende groepsgenoten hebben angst voor dat kind, ze mijden het liever. Voor sommige kinderen kan het soms teveel worden. Zij voelen zich bedreigd of gepakt, dat huilbuien en spanningsklachten het gevolg kunnen zijn. Als je dit gedrag wilt verminderen kun je de volgende dingen doen: - Benadruk vaardigheden van het kind ook positief ten opzichte van groepsgenoten. - Je kunt op een meer- sporen aanpak van agressie en pesten binnen de hele groep aangewezen zijn. Zie 5.10. - Bied voldoende afwisseling tussen inspanning en ontspanning. - Organiseer sfeerverhogende activiteiten zoals spellessen, groepsvieringen, sportdagen, 23
groepspresentaties, weekafsluitingen, kamp, survivaltochten. Roos van Leary 145 t/m 149; winnen: Hierbij staat de Boven- houding van het kind centraal. Het neemt ook de Tegen- positie in. Kernvaardigheden van het kind in deze situaties zijn: - Het kan andere kinderen op gemaakte fouten wijzen. - Het kind durft competitie met groepsgenoten aan te gaan. - Het durft eisen en grenzen te stellen aan kinderen. Het kan aangeven wat het van andere kinderen verlangt. - Het vertrouwt op eigen oordeel. Het kan zich onafhankelijk van andere kinderen opstellen. Complementaire reacties van groepsgenoten zijn angst of ontzag voor dat kind, een teruggetrokken, afwachtende of ondergeschikte houding. Ze vermijden conflicten met dat kind. Als je dit gedrag wilt verminderen kun je het volgende doen: - Zie 5.10 voor programma- en spelideeën. Relevantie: Deze informatie is relevant voor mijn onderzoek en om mijn deelvraag te beantwoorden omdat de roos van Leary alles te maken heeft met gedrag. De informatie die ik verzameld heb komt deels overeen met het gedrag wat ik in mijn klas zie. In 5.10 staan programma- en spelideeën. Dit kan ik ook gebruiken bij mijn deelvraag over welke middelen in kan inzetten om dit gedrag te verminderen. Wolf, van der Kees, Tanja Beukering(2009), Gedragsproblemen in scholen, Leuven/ Den Haag, Acco Blz. 235 t/m 242 appendix 2 Leerlingen met dwars, dwingend, onrustig en brutaal gedrag worden door leraren het vaakst genoemd als moeilijk en bewerkelijk. Andere begrippen die zij benadrukken zijn: koppig, oppositioneel, opstandig, luistert slecht, uitdagend, clownesk, snel verongelijkt en bemoeizuchtig. Leraren geven aan dat hun onderwijs door het gedrag van deze leerlingen vaak onder druk komt te staan. Blz. 234 t/m 251. Leerlingen met agressief, dominant, niet sociaal, niet eerlijk, regels schendend gedrag komen ook vaak voor. Andere begrippen die zij benadrukken zijn: brutaal, uitdagend, gaat over grenzen heen, slechte werkhouding, ongeïnteresseerd. Leraren die dit type leerling als zeer moeilijk of bewerkelijk ervaren, geven aan dat het gedrag van deze leerlingen hen een aantal stressreacties teweegbrengt. Relevantie: Deze informatie is relevant voor mijn onderzoek en om mijn deelvragen te beantwoorden omdat de appendix over verschillende soorten gedrag gaat. Sommige vormen van gedrag herken ik in mijn praktijksituatie. Deze theoretische informatieverzameling gaat mij helpen samen met de observatie om mijn deelvraag te beantwoorden. Praktisch gedeelte: Observeren: Datum: 30-11-12 Tijd: 08.25-12.00 voor de inloop, voor de pauze, na de pauze, om 12.00u Waar: Klas Wie: Je, Mau, Ro, In, Fl Hoeveel observaties: 4 Zie bijlage 2: Observatie Groepsklimaat analyseformulier: Datum: 8-1-13 24
Aantal ingevulde vragenlijsten: 2 (leerkrachten groep 8: Kirsten Leek en Ton Koelemeijer) Zie bijlage 3 en 4: Groepsklimaat analyseformulier
Theoretisch gedeelte: Deelvraag 2: Wat voor invloed heeft het gedrag van het groepje overheersende kinderen op de rest van de klas? Smith, M. K. (2005), Bruce W, Tuckman, Forming, Storming, Norming, and Performing in groups, the encyclopaedia of informal education. Tuckman gebruikt de termen: forming, storming, norming and performing bij zijn onderzoek in een groep wat net bij elkaar is. Als een groep net bij elkaar zit moet het zich nog vormen. Dat is de eerste fase. Er komen verschillende rollen naar boven in een groep. Relevantie: In iedere klas ontstaat verschillende rollen. In dit artikel staat hoe en wanneer deze rollen ontstaan. Tuckman heeft dit bedacht en in dit artikel samengevat weergegeven. Dit draagt bij aan mijn onderzoek omdat het gaat over het groepsgedrag. Klamer- Hoogma, Miriam(2012), Klassenmanagement, Groningen, Noordhoff. Blz. 78 t/m 97 Als je te maken hebt met een negatieve groep kinderen, dan zijn de kenmerken als volgt: - Er is continue strijd om de macht, er heerst geen harmonie. - Niemand voelt zich verantwoordelijk. - Er is geen respect voor de mening en het karakter van andere groepsleden. De kinderen in de klas maken deel uit van verschillende groepen. Deze groepen hebben allemaal hun eigen normen, bevinden zich in verschillende fasen en vaak neemt het kind ook verschillende rollen aan in de groepen waarin het deelneemt. Een leraar krijgt in zijn klas veel te maken met groepsprocessen. Groepen zijn altijd in beweging. De groepsdynamiek verandert vaak. Dit is afhankelijk van meerder factoren, waaronder de fase waarin de groep verkeert. Een goede, harmonieuze dynamiek zorgt voor een plezierige werksfeer, een hoge mate van betrokkenheid bij kinderen en goede leerresultaten. Een klas gaat vijf fasen door: Fase 1: Forming. Dit is de oriëntatiefase en duurt ongeveer twee weken. De groep komt opnieuw bij elkaar na een lange periode uit elkaar te zijn geweest. De kinderen zijn nog wat afwachtend en kijken hoe zij zich verhouden tot andere kinderen binnen de groep. Dit is een fase van verwarring, elkaar aftasten, verkennen, spanning, nieuwe indrukken opdoen en nieuwe relaties maken. De groepsleden willen over het algemeen aardig gevonden worden. Kernpunten in deze fase zijn: - De omgeving (elkaar) - De taak/ Het werken in de klas - Wat draagt iedereen aan die taak bij. Strategieën voor groepsvorming in deze fase zijn: - De kinderen elke dag aan de deur begroeten en een gesprekje met ze voeren. - Regels en afspraken maken met de klas met betrekking tot gedrag, werken in de klas, taakverdeling, procedures, gezamenlijk doel centraal stellen. - Groepsspelen gericht op kennismaking, vertrouwen creëren, verbinden, teamwerk. - Zorgen voor sfeer en ontspanning - Duidelijkheid scheppen over jouw leiderschap. 25
- Band opbouwen. Naast groepsspelen en sfeer maken aandacht voor het individuele kind. Fase2: Storming. Dit is de machts- of conflictfase en duurt ongeveer twee weken. Deze fase gaat gepaard met onrust in de klas. Er vind zich strijd om de macht plaats. Wie worden de leiders en wie doen gewoon mee? Als leerkracht observeer je welke kinderen zich dominant gedragen, welke kinderen zich neutraal opstellen, welke kinderen veel aandacht vragen en welke kinderen een buitenbeentje dreigen te worden. Op basis van je observaties ga je de klas zo positief mogelijk proberen te vormen. De kinderen gaan op een positieve wijze grenzen opzoeken om een plek in de groep te krijgen. Het is van belang om in deze fase positief te sturen, omdat als je daar niet in slaagt er 'negatieve leiders' in de groep aanwezig zijn, deze het machtsspel kunnen winnen. Je groep verandert dan in een negatieve groep. Strategieën in deze fase zijn: - Bewust zijn van deze fase en ruimte geven voor het spel; wel duidelijke grenzen aangeven en van te voren afspraken maken wat er gebeurt als kinderen de grenzen overtreden. - Kennis van sociale rollen toepassen in deze fase en positieve rollen stimuleren (bijvoorbeeld de gezagsdrager, de sociaal werker en de joker). - Groepsspelen (bijvoorbeeld rollenspellen), met als doel: respect voor elkaars verschillen en eigenheden. - Regels en afspraken herhalen. - Complimenten geven aan de hele groep. - Kinderen enthousiasmeren over een groepsproject. - Kinderen indelen in weloverwogen groepen - Bij conflicten: eerst laten afkoelen, dan verschillende kanten van de zaak belichten, waar mogelijk kinderen zelf tot een constructieve oplossing laten komen; proberen zonder te oordelen eerst te begrijpen waarom kinderen op een bepaalde manier hebben gehandeld. Fase 3: Norming. Dit is de affectie- of integratiefase en duurt ongeveer twee weken. In de normingfase worden de kinderen weer rustiger. Het is nu duidelijk wie de leiders zijn, wie de grappenmaker is in de klas, wie de verzorgende taken op zich neemt. Iedereen hoort erbij. Het groepsgevoel gaat overheersen. Afspraken en regels zijn duidelijk en gewoon geworden. Er is ruimte om vriendschappen op te bouwen. Strategieën voor groepsvorming in deze fase zijn: - Groepscohesie versterken door groepsspelen - Conformeren aan de groepsnorm belonen - Complimenten geven aan het goed naleven van de afspraken, goede werksfeer, goede taakgerichtheid, goede samenwerking, hulpvaardigheid, interactie. - Het positieve in het voetlicht zetten. - Kinderen hun kennis laten delen. Aandacht voor proces, participatie en gezamenlijke doelen: benadrukken van het gemeenschappelijke doel van leren en ontwikkelen. - Betrokken zijn op elkaars welzijn. - Inrichten van interessehoeken, delen van de klas of de wand die aan de kinderen toebehoren. Fase 4: Performing. Dit is de uitvoeringsfase en duurt de rest van het jaar. Als de vorige fasen goed doorlopen zijn en je klassenmanagement op orde is dan kun je alle kanten op met je groep. De groepsleden kunnen nu ongestoord werken aan hun taken, omdat alles bekend is. De kinderen weten wat er van ze verwacht wordt, dat ze geaccepteerd worden en dat ze wat aan de meester/juf hebben. Strategieën voor groepsvorming in deze fase zijn: - Positief bekrachtigen en belonen. - Laat merken dat je de kinderen ziet. Geef aandacht aan succeservaringen, tegenslagen, verdriet en vreugde. - Maak foto's van de groep en vertel de groep dat je trots op ze bent. 26
- Geef kinderen af en toe onverwachte momenten toe voor eigen initiatief en creativiteit. - Zoek naar verrassingselementen en andere werkvormen. - Verander het lokaal en de groepsindeling naar aanleiding van bijvoorbeeld het sociogram. - Laat kinderen de inhoud van het onderwijs mee bepalen of laat ze eigenaar zijn van hun eigen leerproces. Fase 5: Termination. Dit is de afsluitingsfase bij groep 8 en duurt ongeveer twee weken. In groep 8 bereiden kinderen zich voor op de grote overstap naar het middelbaar onderwijs. Kinderen gaan verschillend om met deze situatie. Strategieen voor groepsvorming in deze fase zijn: - Geef een mooi afscheidscadeautje en schrijf een persoonlijk stukje over een kind. - Evalueer het groepsproces voor jezelf. Schrijf een reflectie over afgelopen jaar op. Het is de vraag of het groepsvormingsproces in deze volgorde verloopt. Het kan ook zo zijn dat er een terugval van oude gewoontes is. Probeer dit positief om te buigen. Als een groep blijft steken in een bepaalde fase, met name de stormingfase, is dat niet gunstig voor de groepsvorming en daarmee niet voor het onderwijsleerproces. Er kan zo energie 'weglekken' door negatieve soms onderhuidse processen: ruzies, pesterijen, foute opmerkingen en grappen om iemand onderuit te halen. Het is vermoeiend voor zowel de leraar als de leerlingen die wel op een positieve wijze in de groep willen deelnemen. Als de subgroepen met elkaar in conflict raken moet je veel moeite doen om dit weer om te buigen. (Van Oudenhoven & Giebels, 2010) maken een onderscheid tussen de rollen: Taakrollen Sociaal- emotionele rollen Disfunctionele rollen Taakrollen Taakrollen zijn sociale rollen die gericht zijn op het uitvoeren van de taak of het behalen van een groepsdoel. Voorbeelden: - Leiders nemen het voortouw - Organisator/initiatiefnemer regelt graag dingen - Gezagdrager heeft gezag bij andere kinderen - Informatiezoeker of verkenner - Tijdbewaker let goed op de tijd - Samenvatter kan goed samenvatten en het doel van de les herhalen. Sociaal- emotionele rollen Sociaal emotionele rollen zijn er met name op gericht om een eenheid in de groep te laten zijn. Deze kinderen kunnen goed bemiddelen bij conflicten, hebben een groot verantwoordelijkheidsgevoel en helpen graag andere kinderen. Voorbeelden: - De sociaal werker of bemiddelaar is een sociaal kind dat anderen graag helpt en bemiddelt bij conflicten. - De participant doet mee met de rest. - De grappenmaker zorgt voor humor in de klas. - De aanmoediger moedigt anderen aan om door te gaan. - De helper vindt het fijn om andere kinderen te helpen. - De appellant neemt een slachtofferrol aan en wordt opgevangen door de sociaal werker.
27
Disfunctionele rollen Disfunctionele rollen zijn rollen die het groepsproces niet gunstig beïnvloeden, of zelfs kinderen met taakrollen of met sociaal- emotionele rollen dwarsbomen. Voorbeelden: - Verlegen type ontwijkt contact. - De Ja- knikker heeft geen eigen mening. - De spraakwaterval eist alle aandacht op. - De afdwaler komt steeds met eigen voorbeelden die er niet toe doen. - De allesweter denkt altijd alles beter te weten. - De dwarsligger gaat tegen de stroom in. - De sarcast maakt grappen of opmerkingen die een negatieve lading hebben. De genoemde rollen zijn zichtbaar in de klas. Je kunt kinderen ook een andere rol laten aannemen door kaartjes te maken met de coöperatieve rollen daarop. Een kind ervaart hoe het is om als leider, tijdbewaker, informatiezoeker en samenvatter te functioneren. (Hoff & Hendriks, 2006) Relevantie: Deze informatie is zeer bruikbaar voor het beantwoorden van mijn onderzoeksvraag. Dit komt doordat deze informatie gaat over de verschillende fasen die een klas doorgaat en de verschillende rollen die kinderen aannemen. Ik herken hier veel van terug in mijn onderwijspraktijk. Bil de, Marjan, Petra de bil(2010), Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie, Amsterdam, Nelissen Blz. 150 t/m 153, 163 t/m 164, 167 t/m 169, 219, 225, 267 t/m 273 Voor kinderen in de basisschoolleeftijd en zeker vanaf groep 3 worden vriendschappen steeds belangrijker. Vriendschappen bieden een belangrijke mogelijkheid om meer begrip te krijgen voor zichzelf en anderen en ervaring op te doen met empathie en met perspectief nemen. De interacties tussen vriendschappen worden in de loop van de tijd meer sociaal. Vriendschappen wisselen nog wel sterk gedurende de basisschoolperiode. Wanneer zich een conflict voordoet kan dit de aanleiding zijn om de vriendschap te verbreken. Kinderen verdelen zich in kleine groepjes. Dat groepsgevoel wordt steeds belangrijker aan het eind van de basisschool. Kinderen hebben dan heel sterk de behoefte om bij een groepje op clubje te horen. In zo'n groepje heerst vaak een bepaald rangorde. Jongens delen zich vaak op in grotere groepen en zijn erg actief. Meisjes delen zich op in kleinere groepen, zijn wel actief maar praten ook veel. Meisjes zijn emotioneel intiemer. Het onderling vertrouwen wordt erg belangrijk. Kinderen willen elkaars vrienden zijn omdat ze elkaar waarderen om hun persoonlijke kwaliteiten. In een groep kun je kinderen onderscheiden naarmate ze in sociaal opzicht door de anderen worden geaccepteerd. Er zijn populaire kinderen en kinderen die door anderen worden afgewezen. Die roepen negatieve reacties op en worden niet aardig gevonden. Er zijn in een groep ook een aantal onopvallende kinderen die aan de 'zijlijn' blijven staan. Deze kinderen vallen niet op. Kinderen die worden afgewezen hebben vaak veel sociale en emotionele problemen. Ze hebben vaak een minder goed zelfvertrouwen en een negatief beeld van zichzelf. Afgewezen kinderen blijven soms achter in hun leerprestaties en ontwikkelen angst om naar school te gaan. Uit onderzoek blijkt dat populaire kinderen opvallen doordat ze goed communiceren met anderen. Ze zijn meestal vriendelijk, coöperatief en gevoelig. Wanneer ze willen meedoen in een groepje passen zij hun gedrag adequaat aan. Als er iets gebeurt wat zij niet leuk vinden vragen zij om uitleg. Onder populaire kinderen vallen vaak ook de kinderen die op het eerste gezicht leuk zijn om te zien. Vooral een open en positieve uitstraling trekt veel andere kinderen aan. Dit maakt dat dit vaak populaire kinderen zijn (zie deelvraag 3: waarom vertoont het groepje overheersende kinderen dit gedrag) Afgewezen kinderen laten vaak negatief gedrag zien. Dit kan een reden zijn voor hun afwijzing, maar 28
het kan ook een gevolg daarvan zijn. Ze reageren zich af op anderen en hebben eerder het gevoel dat anderen hen negatief behandelen of het op hun hebben gemunt. Deze kinderen zijn vaak het slachtoffer van pestgedrag. Bij pesten is er geen sprake van gelijkwaardigheid, maar juist van machtsvertoon van de pester ten opzichte van het slachtoffer. Typerend voor pesten is dat het slachtoffer weinig mogelijkheid heeft zich te verweren. Een kind dat wordt gepest, durft dit niet te melden bij de leerkracht. Het pesten gebeurt veelal stiekem. Pesters zijn er heel bedreven in om het pestgedrag voor de leerkracht verborgen te houden. Voorbeelden van directe manieren van pesten zijn: - Uitschelden, zogenaamd leuke opmerkingen maken, commentaar hebben op kleiding, tas, fiets etc. - Een kind een bijnaam geven en dat kind niet meer bij de eigen naam noemen. - Fysieke agressie: in de rug duwen, schoppen, opzij duwen etc. Voorbeelden van minder openlijke manieren van pesten zijn: - Briefjes doorgeven, fluisteren en lachen over een kind, roddelen - Isoleren, negeren en buitensluiten, niet tegen het kind praten, niet groeten, niet mee laten doen, altijd als laatste kiezen. - Negatief gedrag, roddelen en vervelende opmerkingen naar elkaar via de mobiel of op internet. De leerlingen die pesten zijn vaak zelf leerlingen met problemen of kinderen die zelf ooit gepest zijn. Er zijn altijd kinderen die meedoen met pesten omdat ze bang zijn om zelf gepest te worden. Er is ook een zwijgende groep. Deze groep pest niet mee maar doet er ook niks aan om het gepeste kind te helpen. Er zijn ook kinderen die opkomen voor het gepeste kind. Zij maken melding van het pesten bij de leerkracht en helpen het kind. Signalen waaraan een leerkracht of ouder kan zien dat een kind mogelijk slachtoffer is van pesten zijn stil, teruggetrokken gedrag en minder opgewekte tot zelfs gedeprimeerde stemming. Het kan een signaal zijn wanneer het kind niet meer naar school wilt of durft. Pesten komt op basisscholen vaak voor. Ongeveer één op de drie kinderen heeft er wel eens mee te maken. Veel scholen hebben een pestprotocol, om kinderen bewust te maken van het probleem van pesten en ze leren hoe ze respectvol met elkaar om moeten gaan. Op het voortgezet onderwijs vindt pesten minder plaats. Relevantie: Deze informatie is relevant voor het beantwoorden mijn onderzoeksvraag omdat deze theorie gaat over groepsprocessen, populariteit en pesten. Ik herken veel van deze theorie in mijn onderwijspraktijk. Een deel van deze theorie past ook bij de deelvraag: Waarom vertoont het groepje overheersende kinderen dit gedrag? Praktisch gedeelte: Observeren Datum: 30-11-12 Tijd: tijdens de inloop, voor de pauze, na de pauze en om 12.00 Waar: Klas Wie: Je, Mau, Ro, In, Fl Hoeveel observaties: 4 Zie bijlage 2: Observeren Schriftelijk bevragen8: 8
https://www.klimaatschaal.nl/docs/Paginateksten/Vragenlijst%20klimaatschaal.pdf
29
Datum: 21-12-12 Waar: groep 8 Wie: de kinderen van groep 8 Hoeveel vragenlijsten: 24 Zie: bijlage 5: de klimaatschaal Zie: bijlage 6: uitwerking van de vragenlijst Theoretisch gedeelte: Deelvraag 3: Waarom vertoont het groepje overheersende kinderen dit gedrag? Bil de, Marjan, Petra de bil(2010), Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie, Amsterdam, Nelissen Blz. 150 t/m 153, 159 t/m 169 219, 225, 267 t/m 273 Uit onderzoek blijkt dat populaire kinderen opvallen doordat ze goed communiceren met anderen. Ze zijn meestal vriendelijk, coöperatief en gevoelig. Wanneer ze willen meedoen in een groepje passen zij hun gedrag adequaat aan. Als er iets gebeurt wat zij niet leuk vinden vragen zij om uitleg. Onder populaire kinderen vallen vaak ook de kinderen die op het eerste gezicht leuk zijn om te zien. Vooral een open en positieve uitstraling trekt veel andere kinderen aan. Dit maakt dat dit vaak populaire kinderen zijn. Afgewezen kinderen laten vaak negatief gedrag zien. Dit kan een reden zijn voor hun afwijzing, maar het kan ook een gevolg daarvan zijn. Ze reageren zich af op anderen en hebben eerder het gevoel dat anderen hen negatief behandelen of het op hun hebben gemunt. Deze kinderen zijn vaak het slachtoffer van pestgedrag. Een belangrijk onderscheid in sociale rollen is het verschil tussen jongens en meisjes. Dit heet geslachtssocialisatie. Enkele typeringen zijn: - Meisjes spelen in kleinere groepen en vaak binnen - Bij jongens in leiderschap belangrijker - Meisjes zijn het vaker met elkaar eens - Meisjes hebben vaker speciale vriendschappen waarin de relatie voorop staat - Gesprekken tussen jongens zijn korter en gaan meestal over wat ze gaan doen - Meisjes leren goed communiceren en zijn vooral goed in een- op- een contact - Jongens leren beter om te gaan met conflicten en zijn goed als teamlid - Meisjes leren conflicten te vermijden - Jongens hebben meer moeite om tot intiemere relaties te komen. Binnen groep 8 kunnen behoorlijke verschillen bestaan in lichamelijke en psychologische ontwikkeling. Tussen de 12 en 18 jaar neemt openheid toe bij zowel meisjes als jongens. Relevantie: In deze informatie staat het verschil tussen jongens en meisjes en waarom kinderen positief of negatief gedrag laten zien. Dit is relevant om mijn deelvraag te kunnen beantwoorden en daarmee uiteindelijk mijn hoofdvraag. Maas, Ad(2009), Het oudere kind, groei en ontwikkeling bij leerlingen van 8 tot 14 jaar, HeeswijkDinther, Esstede Blz. 56 t/m 96, 101 t/m 135 en 152 t/m 168 Rond het 12e jaar vinden er cognitieve veranderingen plaats. Een belangrijk deel van de wereld wordt gevormd door de manier waarop je met anderen omgaat. Sociale cognitie heeft te maken 30
met je kunnen verplaatsen in een ander, met inlevingsvermogen. Het gaat ook over hoe je anderen tegemoet treedt en de perceptie die je hebt van de mensen met wie je in interactie gaat. Aan het einde van de basisschool begint het besef te groeien dat iets betrekking op jou zelf kan hebben, dat anderen een mening over je kunnen hebben en andersom. Een belangrijke voorwaarde voor het slagen op leergebied is dat een kind goed in zijn vel zit. Dit heeft te maken met de sociaal- emotionele ontwikkeling. De sociale ontwikkeling heeft te maken met relaties met anderen. De emotionele ontwikkeling met de relatie met jezelf, je zelfbeeld en gevoel van eigenwaarde. De sociaal- emotionele ontwikkeling wordt gevormd door eigen karakter en persoonlijkheid, door het gezin, vrienden en familie. Ook leerkrachten spelen hierbij een belangrijke rol. In de basisschoolleeftijd van 8 t/m 12 jaar heeft de sociaal- emotionele ontwikkeling alles te maken met het leren aangaan van vriendschappen en sociale relaties en met de ontwikkeling van de eigen persoonlijkheid. Vanaf het 10e jaar krijgen kinderen steeds meer interesse in de wereld om hen heen. Het zelfbeeld van kinderen in deze fase in drie persoonlijke domeinen en een intellectueel domein (Feldman) - Het sociale zelfbeeld, waar de relaties met leeftijdgenoten en naasten deel van uitmaken. - Het emotionele zelfbeeld, waar de fysieke vermogens en het uiterlijk deel van uitmaken. - Het intellectuele zelfbeeld, dat onderverdeeld is in diverse kennisgebieden zoals taal, rekenen, geschiedenis en natuurwetenschappen. Vriendschappen bestaan uit 3 stadia, het derde stadia begint aan het einde van de basisschooltijd en duurt ongeveer vanaf het 11e tot het 15e jaar. Dit is de tijd waarin kinderen een visie op vriendschap gaan ontwikkelen. De belangrijkste criteria voor vriendschap is intimiteit en loyaliteit. Een vriend is iemand met wie je intieme dingen deelt, aan wie je alles kwijt kunt, geheimen vertelt, die trouw is aan jou en jouw meningen. Het vermogen om sociale problemen op te lossen is een belangrijk element dat verband houdt met de populariteit van kinderen. Hiermee wordt bedoeld dat je een conflict op de juiste wijze kunt oplossen. Kinderen gebruiken verschillende manieren om sociale conflicten op te lossen. Hieronder staat het schema zoals de kinderen een conflict oplossen (Kenneth Dodge). Sociaal probleem/conflict Vinden en interpreteren en evalueren van de sociale indicaties Bedenken van mogelijke reacties die het probleem kunnen oplossen. Kiezen voor een bepaalde reactie Overwegen van reacties en hun mogelijke gevolgen. Reageren Relevantie: Deze theorie is relevant omdat dit gaat over de bepaalde leeftijdsgroep waarover ik mijn praktijkonderzoek doe. Ik heb deze informatie nodig om mijn deelvraag: waarom vertoont het groepje overheersende kinderen dit gedrag? Praktisch gedeelte: Sociogram Datum afname: 23-10-12 Aantal: 24 Zie: Bijlage 7: Het sociogram Naar aanleiding van het sociogram volgen een aantal gesprekjes met opvallende leerlingen: Ro, In, Fl, Mau, Je, Da. 31
Datum: 01-11-12 Zie: Bijlage 8: Gesprekken Theoretisch gedeelte: Deelvraag 4: Wat zijn de kenmerken van een positieve groep? Klamer- Hoogma, Miriam(2012), Klassenmanagement, Groningen, Noordhoff. Kenmerken van een positieve groep: - Veiligheid - Eensgezindheid, saamhorigheid - Motivatie om een groepsdoel te bereiken - Medeverantwoordelijk voelen (voor het proces, de sfeer) - Respect voor elkaars mening en (karakter) verschillen - Samenwerking tussen groepsleden Relevantie: Hier staat kort weergegeven wat er volgens Van Engelen (2010) wordt verstaan onder een positieve groep. Ik heb dit nodig om mijn deelvraag te kunnen beantwoorden. http://www.leraar24.nl/dossier/1685 Leerlingen functioneren beter in een klas waarin zij zich veilig voelen (weten waar ze aan toe zijn, weten dat ieders mening van belang is, dat ieder meetelt, dat ieder voor zijn eigen mening mag uitkomen) en gewaardeerd worden door de leraar (leraren) en medeleerlingen. Kortom waar een goede en positieve sfeer hangt. Of dat zo is, is afhankelijk van de (kwaliteit van de ) relaties die de leerlingen onderlig hebben en de relatie die de leraar met zijn klas en individuele leerlingen heeft. We noemen dit geheel van sfeer, onderlinge relaties, betrokkenheid, afspraken, maar ook motivatie en plezier het pedagogisch klimaat. Dit is een vragenlijst voor leerlingen over de sfeer in de klas: https://www.klimaatschaal.nl/docs/Paginateksten/Vragenlijst%20klimaatschaal.pdf Relevantie: Deze informatie is relevant omdat het gaat over een positief klimaat. De vragenlijst van de Klimaatschaal is handig om af te nemen in de klas om erachter te komen hoe er door de leerlingen over de groep gedacht wordt. Praktisch gedeelte: Theoretisch gedeelte: Deelvraag 5: Hoe zagen de groepsleerkrachten van groep 7 dit gedrag terug in de groep vorig jaar? De hiervoor genoemde theorie kan bijdragen aan het antwoord op deze vraag. Voor de beantwoording van deze vraag heb ik vooral het praktische gedeelte nodig. Praktisch gedeelte: Zie bijlage Vragenlijst Wie: E en A Wanneer: 8-1-13 Aantal ingevulde vragenlijsten: 1 (E en A hebben ervoor gekozen om deze vragenlijst samen in te vullen). 32
Zie bijlage 9: ingevulde vragenlijst door de leerkrachten van groep 7
Theoretisch gedeelte: Deelvraag 6: Wat voor middelen kunnen de groepsleerkrachten van groep 8 inzetten om het gedrag van een groepje overheersende kinderen te verminderen zodat er een positiever klimaat ontstaat in de groep? Verstegen. R, H.P.B Lodewijks(2009), Interactiewijzer, Assen, van Gorcum Blz. 150 t/m 154 en 170 t/m 179 Roos van Leary: Leiding en advies geven Hier volgen oefenvoorbeelden wat je met deze kinderen kunt doen: - Laat het kind via fantasieverhalen aan de groep vertellen wat het zou doen in rollen waarin overzicht en rechtvaardigheid centraal staat. - Rollenspelen. Het grondthema hiervoor is leiding en advies geven. Voor jonge kinderen bijvoorbeeld: Sinterklaas, de Paashaas, een goede koning uit sprookjes. Voor oudere kinderen: quizmaster of diplomaat. - Maak gebruik van video. Bespreek de voor- en nadelen van de verschillende rollen. - Laat het kind verbaal begeleider zijn bij blindemanspelletjes. Leg de nadruk op het organiseren, regelen. - Geef het kind verantwoordelijkheid. - Laat het kind kiezen met wie hij/zij een spel speelt als hij/zij een spel heeft uitgekozen. - Inhoud van een feestdag bepalen. - Verantwoordelijkheid dragen voor een klassenboek. - Tijdens de gym onderdelen klaarzetten. - Verantwoordelijkheid geven voor materiaal. Roos van Leary: Strijden Hier volgen oefenvoorbeelden wat je met deze kinderen kunt doen: - Laat het kind fantasieverhalen aan de groep vertellen wat het zou doen in rollen waarin 'strijden en afschrikken' centraal staan. Bijvoorbeeld: dierenactivist - Rollenspelen waarbij strijden en afschrikken centraal staan: bij het jonge kind de boze fee (Doornroosje), de stiefmoeder, heksen, Batman, Zorro, een monster. Bij oudere kinderen: ridder, uitsmijter van een disco, de mening van een ander verdedigen of een dief wegjagen. - Geleide discussie. Het kind is woordvoerder van een partij bij een discussie tussen twee partijen, die vooraf geïnstrueerde standpunten innemen. - Gebruik de video als werkvorm. Bied daarmee vooraf ook model- gedrag aan ion deze posotie en bespreek voor- en nadelen ervan. De nadruk ligt op het expliciet maken van kritiek. - Met wat ben je het niet eens en waarom? - Het uitpraten van een ruzie. - Een groepslogboek bij houden. - Praten waarover het kind boos is. - Het kind moet oefenen met kritiek leveren - Evalueren over een groepspresentatie, de sportdag of een groepstaak. Roos van Leary: Winnen Hier volgen oefenvoorbeelden wat je met deze kinderen kunt doen: 33
- Laat het kind in fantasieverhalen aan de groep vertellen wat het zou doen in rolposities waarin gezag centraal staat. - Rollenspelen. Het grondthema daarvoor is 'een ander iets opleggen'. Jongere kinderen: koning, keizer, reus, ouders, leerkracht. Oudere kinderen: rechter, generaal, politie- agent, directeur. - Oudere kinderen: een stelling laten verdedigen in een rollenspel of spreekbeurt. - Gebruik video als werkvorm. De nadruk ligt op vertrouwen op eigen oordeel, onafhankelijkheid: - Als enige jurylid fungeren. - Scheidsrechter zijn volgens strakke regels - Punten geven. 5.10 aanvullende trainingsprogramma's Kids' Skills, Ben Furman, Uitgeverij H. Nelissen, 2006 Kids' Skills is een oplossingsgerichte methode waarmee kinderen geholpen kunnen worden om hun problemen op te lossen door hen meer vaardigheden te laten leren. Een 15- stappenplan, diverse materialen en uitwerkingen voor verschillende leeftijden bieden daarvoor ondersteuning. www.kidsskills.org Leefstijl Dit is een preventief programma op sociaal- emotioneel gebied. Het heeft als onderwerpen sociale vaardigheden, maar ook gezondheid, geweldspreventie, gokken, roken, alcohol en drugs. Doelen zijn het vergroten van wederzijds respect en onderling vertrouwen in de groep, het bevorderen van sfeer, het verbeteren van de werkhouding en het terugdringen van pestgedrag. www.leefstijl.nl Kinderen en pesten, Bob van der Meer, Kosmos- Z&K, Utrecht, 2002. Pesten wordt in dit boek beschreven als een groepsprobleem dat zorgvuldig moet worden aangepakt. Er wordt een concreet stappenplan beschreven voor de aanpak van pestgedrag. Eerst de zwijgende middengroep mobiliseren en vervolgens de pester de wacht aanzeggen, zijn daarvan hoofdbestanddelen. Het PAD, Eerst denken, dan doen. Dit programma is in eerste instantie ontwikkeld voor dove kinderen. Het is ook geschikt voor andere kinderen in de leeftijd 6-12 jaar. Via cognitieve (gedrags-) therapie leert het kind omgaan met gevoelens en oplossingsstrategieën. Relevantie: Deze theorie is relevant omdat ik erachter wil komen welke middelen het meest geschikt zijn om mijn onderzoeksdoel te behalen. Maas, Ad(2009), Het oudere kind, groei en ontwikkeling bij leerlingen van 8 tot 14 jaar, HeeswijkDinther, Esstede Blz. 126 Sociale competentie stimuleren: Je kunt als ouder of leerkracht ervoor zorgen dat kinderen sociaal competenter worden. Hier zijn verschillende manieren voor. - Stimuleer interactie. Dit kan door groepsactiviteiten. - Leer de kinderen luistervaardigheden aan. Leer de kinderen dat ze niet impulsief moeten reageren maar moeten zoeken naar de onderliggende betekenis van een conversatie. - Maak kinderen bewust van non- verbaal gedrag, leer ze daar oog voor te hebben. - Breng kinderen gesprekstechnieken bij zoals manieren om vragen te stellen en dingen over jezelf te vertellen. 34
- Deel kinderen zelf willekeurig in, in plaats van openbaar teams te laten kiezen. Dit om uitsluitingtaferelen te voorkomen. Een bekende methode voor sociale ontwikkeling is: - De kanjertraining http://www.kanjertraining.nl/ - De vreedzame school De Vreedzame School is een compleet programma voor basisscholen voor sociale competentie en democratisch burgerschap. Het beschouwt de klas en de school als een leefgemeenschap, waarin kinderen zich gehoord en gezien voelen, een stem krijgen, en waarin kinderen leren om samen beslissingen te nemen en conflicten op te lossen. Kinderen voelen zich verantwoordelijk voor elkaar en voor de gemeenschap, en staan open voor de verschillen tussen mensen. http://www.devreedzameschool.net/home/welkom Kiva http://www.kivaschool.nl/ Bij KiVa ligt de focus op het functioneren van de hele groep. Het gaat niet alleen om pesters en slachtoffers. Het aantrekkelijke van het programma is dat er geen leerlingen uit de groep worden gelicht, omdat er vanuit wordt gegaan dat iedereen in de groep een bepaalde rol heeft. KiVa geeft leerkrachten en klassenassistenten kennis en vaardigheden om positieve groepsvorming te stimuleren om zo de rust in de groep te bewaren. De sleutel tot de groep ligt vaak bij omstanders die niet direct bij pesten betrokken zijn. Daarnaast gaat KiVa uit van de goede sociale positie die pesters vaak hebben. Pesters zijn vaak stoere en opvallende leerlingen in de klas. Juist doordat pesters vaak status krijgen van klasgenoten staan ze veel sterker dan hun slachtoffers. Dit is iets dat KiVa probeert te veranderen. KiVa zorgt er namelijk voor dat er een positieve verandering optreedt in het gedrag van klasgenoten. Het doel is om buitenstaanders en leerkrachten te stimuleren om te laten zien dat ze tegen pesten zijn en dat ze slachtoffers ondersteunen. Sue Young(2009), Van pesten naar samenwerken, PICA, Hilversum De principes van een oplossingsgerichte methode zijn over het algemeen hetzelfde. Mensen helpen door de focus te leggen op wat (al) werkt en daar meer van doen. Effectieve interventies kunnen herkend worden aan hun focus op: - Beschrijven van de gewenste toekomst; - Inzien wat succesvol was in het verleden; - Waarderen van aanwezige kwaliteiten; - Meer doen van dat wat werkt. In plaats van je te richten op het probleem en de bestrijding ervan, wordt de aandacht gericht op het ontwikkelen van de aanwezige capaciteiten om op die manier een vriendelijk en ondersteunend klimaat op school te creëren Als een school wil bereiken dat er niet of nauwelijks gepest wordt, is het effectiever stappen te ondernemen die zorgen dat er een vriendelijke, veilige sfeer op school heerst, dan zich te richten op het oplossen van het 'probleem pesten.' Door oplossingsgerichte vragen te stellen wordt duidelijk dat er meer gedaan moet worden van dat wat al werkt.' Er zijn verschillende manieren om de bestaande goede aanpak in de klas te verbeteren en wat 35
pestgedrag kan verminderen: - De leerlingen in groepen betrekken bij sociale interacties is een krachtige manier om een antipest omgeving te scheppen zowel in de klas als daarbuiten. Gesprekken voeren over pesten leidt niet automatisch tot afname van pesten en kan zelfs onbedoeld doen toenemen. - Klassencoaching blijkt een veelbelovende strategie te zijn voor het bevorderen van de onderlinge relaties in de klas en voor het creëren van een goede leeromgeving. Het gebruik van de oplossingsgerichte schaaltechniek stelt mensen in staat aan te geven wat hun wensen zijn ten aanzien van het beleid in het algemeen. De huidige situatie kan aangegeven worden met een cijfer tussen de 1 en de 10, waarbij de huidige situatie zich tussen de twee uitersten bevindt. De schaaltechniek kan gebruikt worden om erachter te komen welke speciale gebieden ontwikkeld zouden moeten worden. Een factor die volgens de leerkrachten bijdraagt aan een schoolomgeving waarin leerlingen zich gewaardeerd voelen, is het opbouwen van zelfvertrouwen. Praktisch gedeelte: Mondeling bevragen: welke middelen zetten de leerkrachten in om het sociaal- emotionele gedrag te bevorderen. Wie: Groep 7: Edith en Anja Groep 8: Ton Koelemeijer Datum: 8-03-13
Betekenis verlenen O2 De student beargumenteert de keuzes die hij gemaakt heeft met betrekking tot de wijzen van analyseren. O1 De student verleent betekenis aan de verzamelde kwalitatieve en/of kwantitatieve data. Deelvraag 1: Wat voor gedrag vertoont het groepje overheersende kinderen? Analyse van de observatie: Ik heb gekozen om de observatie te analyseren volgens analysemethode 8: de data terugbrengen tot betekenisvolle tekstfragmenten. Ik vond het moeilijk om hierbij een geschikte manier van analyseren te vinden omdat dit een momentopname is en niet gestructureerd tot op ieder moment tijdens de observatie. In de observatietabel label ik alles wat met mijn deelvraag te maken heeft. Mijn observatie komt uiteindelijk neer op meerdere momenten. Het zijn aspecten die mij opvallen aan deze kinderen gedurende de dag. Deze verwoord ik onder de observatie. Ik heb bij dit analyseproces mijn mentor betrokken. Wij hebben meerdere gesprekken gehad over het gedrag van het groepje overheersende kinderen. Ik heb mijn mentor hierbij betrokken omdat hij ook te maken heeft met de situatie in de klas. Mijn mentor vertelde mij zijn visie op dit groepje kinderen. Hij heeft ook meerdere gesprekken gehad met het groepje kinderen of met kinderen individueel. Zie bijlage 2: observatie Analyse van het groepsklimaat analyseformulier: 36
Mijn mentor en ik hebben dit formulier ingevuld over het groepsklimaat in de klas. De leraren van groep 7 hebben ook een aangepaste analyseformulier ingevuld bij deelvraag 5. De vragenlijst bestaat uit open vragen. Ik heb drie respondenten. Ik gebruik analysemethode 10: De analyseresultaten van gestructureerde data illustreren. Ik gebruik voorbeelden of kleine tekstfragmenten uit het groepsklimaat analyseformulier. Zie bijlagen 2 en 3: groepsklimaat analyseformulier Deelvraag 2: Wat voor invloed heeft het gedrag van het groepje overheersende kinderen op de rest van de klas? Analyse van de vragenlijst: de klimaatschaal. De klimaatschaal kunt u vinden in de bijlagen. Ik heb gekozen om de vragenlijst de analyseren volgens analysemethode 1: Aantallen berekenen. Op deze manier weet ik hoeveel personen voor een bepaalde keuzemogelijkheid hebben gekozen. Ik zou ook kunnen analyseren hoeveel meisjes en hoeveel jongens er voor een bepaalde keuzemogelijkheid hebben gekozen maar dat vind ik in dit geval niet heel belangrijk. Wel vind ik belangrijk hoe het groepje overheersende kinderen de vragenlijst heeft ingevuld. Door observaties, mijn oordeel, het oordeel van de leerkrachten van groep 7 en het oordeel van de leerkracht van groep 8 heb ik subgroepjes kunnen vormen van de kinderen in mijn klas. Deze subgroepjes zijn: de overheersende, populaire meiden, de populaire jongens en de kinderen die (soms) meelopen. Het andere schema is van de klas in het algemeen. Bij het analyseren van de gegevens heb ik mijn mentor betrokken. Ik heb de klimaatschaal aan mijn mentor voorgelegd. Door de gegevens van de kinderen te bestuderen krijg je een beeld van hoe de kinderen zich in de klas voelen en hoe de sfeer is in de klas. Mijn mentor vindt dat het groepje kinderen invloed heeft op een aantal kinderen, maar niet op alle kinderen uit de klas. Zie bijlagen 5 en 6: De klimaatschaal Deelvraag 3: Waarom vertoont het groepje overheersende kinderen dit gedrag? Analyse van het sociogram: Dit sociogram is afgenomen in oktober 2012 Mijn mentor is betrokken geweest bij dit analyseproces. We hebben het sociogram samen bekeken en hier conclusies uitgetrokken. De conclusies die wij daaruit hebben getrokken zijn dat er geen kinderen instaan waarvan we dat niet verwacht hadden. Toch is de meest ideale situatie in de klas dat er niemand gepest wordt. Ik hoop door mijn onderzoek te bereiken dat er minder kinderen in de klas gepest worden. De kinderen die aangeven dat zij wel eens gepest worden zijn: Ni, Je, Da en Ba De kinderen door wie zij gepest worden zijn: In(1x), Ro(1x), Fl(2x), Ti(2x), Ne(1x), Mau(2x) Ik heb hier analysemethode 1 voor gebruikt: aantallen berekenen. Ik weet welke personen en hoeveel personen voor een bepaalde keuzemogelijkheid hebben gekozen. Het sociogram kunt u vinden in de bijlagen. In vergelijking met het aantal klachten wat er naar de leerkracht(en) toekomt over plagen en pesten lijkt dit weinig. De namen van de gepeste kinderen en de pesters komen wel overeen. Zie bijlage 7: Het sociogram Deelvraag 4: Wat zijn de kenmerken van een positieve groep? Bij deze deelvraag gebruik ik geen praktische onderzoeksinstrumenten. 37
Ik krijg mijn antwoord op deze vraag door de literatuur die ik opgezocht heb. Zie informatie verzamelen: deelvraag 4, kenmerken van een positieve groep. Pagina 30. Deelvraag 5: Hoe zagen de groepsleerkrachten van groep 7 dit gedrag terug in de groep vorig jaar? Analyse van de ingevulde vragenlijsten door de leerkrachten van groep 7: De leerkrachten van groep 7 hebben ervoor gekozen om de vragenlijst samen in te vullen. Op deze manier konden zij elkaar aanvullen. Ik heb niemand betrokken bij dit analyseproces omdat de antwoorden en uitspraken van de leerkrachten uit groep 7 duidelijk waren. Het kwam redelijk overeen met de uitspraken van de leerkrachten van groep 8 en de uitspraken van de kinderen. Ik heb analysemethode 8 gebruikt. De data terugbrengen tot betekenisvolle tekstfragmenten. Ik gebruik de aspecten die ik nodig heb voor de beantwoording van de deelvraag. Zie bijlage 9: Het groepsklimaat analyseformulier Deelvraag 6: Wat voor middelen kunnen de groepsleerkrachten van groep 8 inzetten om het gedrag van een groepje overheersende kinderen te verminderen zodat er een positiever klimaat ontstaat in de groep? Analyse van mondeling bevragen: ik heb hiervoor analysemethode 8 gebruikt: de data terugbrengen naar betekenisvolle tekstfragmenten. Ik kies de aspecten uit de ik nodig heb voor de beantwoording van deze deelvraag. Aan de hand van het groepsklimaat analyseformulier, ingevuld door mijn mentor, Ton Koelemeijer, liet hij weten dat een methode om pestgedrag (beter: sociaal wenselijk gedrag) aan te pakken wenselijk zou zijn. De middelen die we al inzetten zijn: regels opstellen voor de groep. Aandacht besteden aan sociaal wenselijk gedrag, gesprekken voeren met kinderen, individueel of in groepjes en klachten van kinderen serieus nemen en er ook iets mee doen. Mijn mentor is hierbij betrokken geweest en ik heb zelf geanalyseerd. Ik heb hiervoor gekozen omdat hij zelf de vragenlijst al had ingevuld dus was het niet nodig om het samen te analyseren. Consequenties vastleggen
O1
De student geeft vanuit de analyses van het praktische gedeelte van de informatieverzameling antwoord op de deelvragen.
O1
De student maakt een koppeling tussen de analyses van de praktische data en de bestudeerde literatuur uit het vooronderzoek.
Deelvraag 1: Wat voor gedrag vertoont het groepje overheersende kinderen? Analyse praktische gedeelte: Om dit te onderzoeken heb ik een observatie uitgevoerd op een ochtend en tijdens een conflict. Om deze vraag te beantwoorden gebruik ik ook mijn observaties die ik gedurende de dagen die ik voor de klas sta verzamel en opschrijf. Ook maak ik gebruik van de gesprekken die ik voer met mijn mentor over de kinderen in de klas. Het groepje overheersende kinderen is volgens mij: In, Fl, Mau, Ka De kinderen die (soms) meelopen zijn: Ro, Ni en Ma Het groepje 'overheersende' jongens: Ne, Mi, Ti, Sa
38
Het gaat vooral om het groepje overheersende meiden maar de andere opgenoemde kinderen hebben er vaak ook iets mee te maken. Het groepje overheersende kinderen heeft veel invloed op de andere kinderen in de klas. Als er een conflict is met de andere kinderen in de klas en ik vraag door wie dat komt wordt er ook vaak gezegd: 'het groepje.' 'Het groepje' noemt zich zelf ook vaak zo. 'Het groepje' kinderen bestaat uit populaire meiden in de klas. Zij gaan veel om met de populaire jongens in de klas en bepalen vaak wat er wel en niet gebeurt. De meiden zijn wel erg sociaal en je kunt er goed mee praten. In en Fl zijn de baas in het groepje, al hebben ze dat zelf niet letterlijk door. Zij zijn ook hartsvriendinnen. Wie er in het groepje komt bepalen zij. Zij zetten soms kinderen tegen elkaar op. In deze klas zijn kinderen een week beste vriendinnen en vertellen zij elkaar alles. De week erop hebben zij ruzie en vertellen zij alles wat er die week ervoor aan hun is verteld door. Zij kennen de definitie van een hartsvriendin dus niet. Het groepje kinderen wat graag bij dit groepje wil horen bestaat uit Ro, Ni en Ma. Ro is erg onzeker. Zij doet wat de meiden uit 'het groepje' zeggen, soms ten koste van andere kinderen. Conflicten gebeuren vaak buiten de klas. Tijdens het speelkwartier of buiten schooltijd. Als iets buiten schooltijd gebeurt is het de taak van de kinderen en de ouders om dit op te lossen. Echter komt dit probleem vaak de klas binnen waardoor er kinderen zijn die nare dingen naar elkaar fluisteren, buiten sluiten, negeren of ze willen niet meer samenwerken. Op dat moment is het een taak van ons als leerkrachten om de sfeer in de klas weer goed te krijgen. Tijdens een conflict dat in de klas besproken wordt kiest 'het groepje' meiden altijd elkaars kant. Zij zullen elkaar ook niet verklikken. Als iemand iets zegt waar zij het niet mee eens zijn, krijgt dat kind een 'dodelijke' blik toegeworpen of wordt dat kind na schooltijd terug gepakt. Sommige kinderen zijn bang voor 'het groepje' kinderen. Er zijn ook kinderen die hier niet gevoelig voor zijn en zich er niks van aantrekken. Het groepje jongens vindt het gezellig met de meiden maar zij reageren ook als jongens. Ze zijn makkelijker en vergeten dingen eerder, terwijl de meiden 'oude koeien uit de sloot halen.' Tijdens mijn observatie bij het conflict met Je staan de meiden samen sterk. Je staat in haar eentje en moet in haar eentje een weerwoord houden tegenover deze meiden. Dan verlies je voor je gevoel sowieso. Als leerkracht zijnde kies ik geen kant maar probeer het te verhelderen en probeer samen met de kinderen een oplossing te zoeken voor het probleem. Mijn mentor en ik hebben ook een groepsklimaat analyseformulier ingevuld. In beide formulieren komt naar voren dat de klas goed samenwerkt, dat de kinderen sociaal zijn en open staan voor leuke dingen. In beide formulieren komt ook naar voren dat er kinderen overheersen binnen de groep. Dit gebeurt vooral na een conflictsituatie. Kinderen accepteren elkaar niet hoe ze zijn en dit uit zich in roddelen en kijken naar elkaar met een afkeurende blik. Analyse theoretische gedeelte: Roos van Leary 139 t/m 144; strijden: Hierbij staat de Tegen- houding van het kind centraal. Het kind tracht ook de Boven- positie in de nemen. Kernvaardigheden van het kind in deze situaties zijn: - Het kan duidelijk zijn over wat het niet zint. Het kind kan zich hierover kwaad maken naar andere kinderen. - Het kan van zich afbijten naar andere kinderen, het kan zich verdedigen. 39
- Het weet andere kinderen af te schrikken met een aanvallende opstelling. - Het kan persoonsgerichte kritiek leveren op kinderen. Complementair reagerende groepsgenoten hebben angst voor dat kind, ze mijden het liever. Voor sommige kinderen kan het soms teveel worden. Zij voelen zich bedreigd of gepakt, dat huilbuien en spanningsklachten het gevolg kunnen zijn. Roos van Leary 145 t/m 149; winnen: Hierbij staat de Boven- houding van het kind centraal. Het neemt ook de Tegen- positie in. Kernvaardigheden van het kind in deze situaties zijn: - Het kan andere kinderen op gemaakte fouten wijzen. - Het kind durft competitie met groepsgenoten aan te gaan. - Het durft eisen en grenzen te stellen aan kinderen. Het kan aangeven wat het van andere kinderen verlangt. - Het vertrouwt op eigen oordeel. Het kan zich onafhankelijk van andere kinderen opstellen. Complementaire reacties van groepsgenoten zijn angst of ontzag voor dat kind, een teruggetrokken, afwachtende of ondergeschikte houding. Ze vermijden conflicten met dat kind. Vooral tijdens conflictsituaties is het gearceerde aan de orde. Niet direct in deze mate maar ik zie hier wel aspecten van terug. Bijvoorbeeld dat sommige kinderen niet meer voor hun mening durven uitkomen als 'het groepje' hun mening al geuit heeft. Koppeling tussen het praktische en het theoretische gedeelte: De kinderen uit mijn groep hebben allemaal de leeftijd van 11-13 jaar. Op deze leeftijd worden vriendschappen belangrijker dan leren. De kinderen leren een eigen mening vormen over maatschappelijke thema's, vriendschappen en kleding. Het andere geslacht wordt ook interessanter. In de theorie, de roos van Leary herken ik aspecten van de groep en van het groepje 'overheersende' kinderen. De kinderen wijzen anderen op gemaakte fouten en durven eisen en grenzen te stellen aan andere kinderen. De kinderen kunnen zich verdedigen en leveren persoonsgerichte kritiek op anderen. Dit gebeurt vooral tijdens conflictsituaties. Tijdens de conflictsituatie zoals beschreven in mijn observatie zie je dat de kinderen uit het groepje strijden voor hun eigen mening. Ze steunen de kinderen uit hun groepje en 'verlinken' elkaar niet. Tijdens een gesprek lijken de kinderen oprecht, maar als de leerkracht er niet bij is roddelen ze over het kind, ze kijken er naar en zo geven ze het kind een ongemakkelijk gevoel. Als conclusie op de deelvraag: wat voor gedrag vertoont het groepje overheersende kinderen? Zou ik zeggen: Deze kinderen hebben een sterke invloed op de rest van de klas. Vooral op de kinderen die ook graag bij dit groepje willen horen en op de onzekerdere kinderen. 'Het groepje' kinderen is mondig en zij staan samen sterk. Ook buiten schooltijd trekken zij veel met elkaar op en ook samen met het groepje jongens die in dit verhaal eigenlijk deels buiten beschouwing blijven. Als je 'het groepje' te vriend houdt zijn ze lief en aardig tegen je. Als je een conflict hebt met dit groepje negeren ze, zeggen lelijke dingen over je, kijken ze je aldoor aan, sluiten je buiten en roddelen over je. Dit zorgt voor een zeer akelig gevoel bij het betreffende kind. Deelvraag 2: Wat voor invloed heeft het gedrag van het groepje overheersende kinderen op de rest van de klas? Om deze deelvraag te beantwoorden heb ik de kinderen een klimaatschaal en een sociogram laten invullen. Ik heb betekenis verleent aan de klimaatschaal. Dit heb ik gedaan door de antwoorden van de kinderen uit 'het groepje, ' de kinderen die meelopen en het groepje jongens te vergelijken met de 40
rest van de klas. Over het algemeen schetst dit een positief beeld van hoe de kinderen de sfeer vinden in de klas. De kinderen geven aan dat zij geholpen worden als zij een vraag hebben, dat ze de klas leuk vinden en dat ze met de meeste kinderen uit de klas goed kunnen opschieten. Als leerkracht streef je ernaar een zo goed mogelijke sfeer in je klas te hebben. Dit kan dus altijd beter. In de klimaatschaal is opvallend dat bij de vraag: ik voel dat ik bij deze groep hoor, 7 kinderen het antwoord geven: soms en 1 kind het antwoord geeft (bijna) nooit. Uit gesprekken met deze kinderen blijkt dat dit vooral komt door het groepje overheersende kinderen waardoor zij niet zichzelf kunnen zijn. Bij de vraag in deze klas worden kinderen gepest is 13 keer het antwoord soms gegeven. Ik zou hier willen zien dat er 24 keer (bijna) nooit zou staan. 15 kinderen geven aan dat er soms kinderen buiten schooltijd lastig worden gevallen. Dit is vrij veel. Analyse theoretische gedeelte: Als je te maken hebt met een negatieve groep kinderen, dan zijn de kenmerken als volgt: - Er is continue strijd om de macht, er heerst geen harmonie. - Niemand voelt zich verantwoordelijk. - Er is geen respect voor de mening en het karakter van andere groepsleden. De kinderen in de klas maken deel uit van verschillende groepen. Deze groepen hebben allemaal hun eigen normen, bevinden zich in verschillende fasen en vaak neemt het kind ook verschillende rollen aan in de groepen waarin het deelneemt. Een leraar krijgt in zijn klas veel te maken met groepsprocessen. Groepen zijn altijd in beweging. De groepsdynamiek verandert vaak. Dit is afhankelijk van meerder factoren, waaronder de fase waarin de groep verkeert. Een goede, harmonieuze dynamiek zorgt voor een plezierige werksfeer, een hoge mate van betrokkenheid bij kinderen en goede leerresultaten. Er is niet continu een strijd om de macht. De groepjes in de klas zijn al bepaald maar er heerst geen harmonie. Sommige kinderen voelen zich niet verantwoordelijk. Als er in de klas iets gebeurt waar zij het niet mee eens zijn, komen de kinderen niet voor elkaar op en vinden het verklikken als zij dit aan de leerkracht komen melden. Kinderen kunnen niet altijd hun eigen mening uiten. Er wordt dan afkeurend gekeken en op een later moment, buiten de klas opgenoemd en afgekeurd. Dit geldt nogmaals niet voor alle kinderen. Kinderen verdelen zich in kleine groepjes. Dat groepsgevoel wordt steeds belangrijker aan het eind van de basisschool. Kinderen hebben dan heel sterk de behoefte om bij een groepje op clubje te horen. In zo'n groepje heerst vaak een bepaald rangorde. Jongens delen zich vaak op in grotere groepen en zijn erg actief. Meisjes delen zich op in kleinere groepen, zijn wel actief maar praten ook veel. Meisjes zijn emotioneel intiemer. Het onderling vertrouwen wordt erg belangrijk. Kinderen willen elkaars vrienden zijn omdat ze elkaar waarderen om hun persoonlijke kwaliteiten. In een groep kun je kinderen onderscheiden naarmate ze in sociaal opzicht door de anderen worden geaccepteerd. Er zijn populaire kinderen en kinderen die door anderen worden afgewezen. Die roepen negatieve reacties op en worden niet aardig gevonden. Er zijn in een groep ook een aantal onopvallende kinderen die aan de 'zijlijn' blijven staan. Deze kinderen vallen niet op. Kinderen die worden afgewezen hebben vaak veel sociale en emotionele problemen. Ze hebben vaak een minder goed zelfvertrouwen en een negatief beeld van zichzelf. Afgewezen kinderen blijven soms achter in hun leerprestaties en ontwikkelen angst om naar school te gaan. Uit onderzoek blijkt dat populaire kinderen opvallen doordat ze goed communiceren met anderen. Ze zijn meestal vriendelijk, coöperatief en gevoelig. Wanneer ze willen meedoen in een groepje passen zij hun gedrag adequaat aan. Als er iets gebeurt wat zij niet leuk vinden vragen zij om uitleg. 41
Onder populaire kinderen vallen vaak ook de kinderen die op het eerste gezicht leuk zijn om te zien. Vooral een open en positieve uitstraling trekt veel andere kinderen aan. Dit maakt dat dit vaak populaire kinderen zijn. Bij pesten is er geen sprake van gelijkwaardigheid, maar juist van machtsvertoon van de pester ten opzichte van het slachtoffer. Typerend voor pesten is dat het slachtoffer weinig mogelijkheid heeft zich te verweren. Een kind dat wordt gepest, durft dit niet te melden bij de leerkracht. Het pesten gebeurt veelal stiekem. Pesters zijn er heel bedreven in om het pestgedrag voor de leerkracht verborgen te houden. Voorbeelden van directe manieren van pesten zijn: - Uitschelden, zogenaamd leuke opmerkingen maken, commentaar hebben op kleiding, tas, fiets etc. - Een kind een bijnaam geven en dat kind niet meer bij de eigen naam noemen. - Fysieke agressie: in de rug duwen, schoppen, opzij duwen etc. Voorbeelden van minder openlijke manieren van pesten zijn: - Briefjes doorgeven, fluisteren en lachen over een kind, roddelen - Isoleren, negeren en buitensluiten, niet tegen het kind praten, niet groeten, niet mee laten doen, altijd als laatste kiezen. - Negatief gedrag, roddelen en vervelende opmerkingen naar elkaar via de mobiel of op internet. Dat kinderen zich in groepjes verdelen is logisch. Dat hoort bij de leeftijd. Het groepsgevoel wordt sterker en er is sprake van een bepaalde rangorde. Er is een strijd om 'erbij horen' of er buiten vallen. Zoals in de literatuur omschreven zijn populaire kinderen vaak kinderen die goed kunnen communiceren, goed kunnen samenwerken en vriendelijk zijn. Vaak zien ze er ook leuk uit. Dat is in deze klas ook het geval. In de literatuur wordt ook het pesten omschreven. Ik herken hier veel van terug alleen heb ik het idee dat veel pesterijen niet bewust gaan bij deze kinderen. Het is ook niet dat één kind continu wordt gepest. Koppeling tussen het praktische en het theoretische gedeelte: Kinderen verdelen zich in kleine groepjes. Dat groepsgevoel wordt steeds belangrijker aan het eind van de basisschool. Kinderen hebben dan heel sterk de behoefte om bij een groepje op clubje te horen. In zo'n groepje heerst vaak een bepaald rangorde. Jongens delen zich vaak op in grotere groepen en zijn erg actief. Meisjes delen zich op in kleinere groepen, zijn wel actief maar praten ook veel. Meisjes zijn emotioneel intiemer. Het onderling vertrouwen wordt erg belangrijk. Dit is wat je constant ziet in de praktijk. Er is een strijd om wie is de beste vriendin van wie. De ene week zijn het beste vriendinnen, de week erna hebben ze knallende ruzie en wordt alles wat er in vertrouwen is gezegd doorverteld. Tussen I en F is er bijna nooit ruzie. Zij staan samen erg sterk. Als een kind een individu is, staat dat kind in een vervelende positie. Dit kind strijd ervoor om weer bij 'het groepje' te horen. De anderen bepalen of zij er (weer) bij mag. De omschrijving van populaire kinderen vanuit de theorie klopt. Deze kinderen zijn communicatief vaardig en zien er leuk uit. Niet alle kinderen worden geaccepteerd zoals ze zijn. Als je je anders gedraagt of je heb andere kleding aan val je erbuiten. Als conclusie op de deelvraag: Wat voor invloed heeft het gedrag van het groepje overheersende kinderen op de rest van de klas zou ik zeggen: De kinderen uit de klas gaan over het algemeen met plezier naar school. Dat er groepjes worden gevormd rond deze leeftijd is niet meer dan logisch. Naar aanleiding van de observaties, de gesprekken in de klas en het groepsklimaat analyseformulier wat de kinderen hebben ingevuld zijn er wel een aantal aspecten die opvallen. Er wordt aangegeven dat er kinderen buiten schooltijd worden lastig gevallen, er geven kinderen aan dat er gepest wordt in de klas en dat er wordt geroddeld. 14 42
kinderen geven aan dat je soms, vaak of regelmatig wordt uitgelachen als je een verkeerde vraag stelt. Ik denk dat 'het groepje' hier zeker invloed op heeft omdat er een aantal kinderen heel gevoelig zijn en erg bezig zijn met hoe andere kinderen over ze denken, wat ook weer met de leeftijd te maken heeft. Ook heeft het groepje kinderen invloed op de rest van de klas als er bijvoorbeeld ergens over gestemd moet worden. Sommige kinderen kiezen dan hetzelfde als wat 'het groepje' kinderen kiest. Tijdens discussies durven een aantal kinderen niet met hun eigen mening te komen maar nemen de mening over van 'het groepje.' Deelvraag 3: Waarom vertoont het groepje overheersende kinderen dit gedrag? Analyse praktisch gedeelte: Om een antwoord te krijgen op deze vraag heb ik een sociogram laten maken en heb ik deze geanalyseerd. Daarop volgend heb ik gesprekjes gehouden met opvallende leerlingen. De kinderen die aangeven dat zij wel eens gepest worden zijn: Ni, Je, Da en Ba De kinderen door wie zij gepest worden zijn: In(1x), Ro(1x), Fl(2x), Ti(2x), Ne(1x), Mau(2x) De kinderen die pesten komen uit het groepje overheersende kinderen, het groepje meelopers en het groepje jongens. Vanuit het praktische gedeelte kan ik niet feitelijk vastleggen waarom dit groepje dit gedrag vertoont. Analyse theoretische gedeelte: Een belangrijk onderscheid in sociale rollen is het verschil tussen jongens en meisjes. Dit heet geslachtssocialisatie. Enkele typeringen zijn: - Meisjes spelen in kleinere groepen en vaak binnen - Bij jongens in leiderschap belangrijker - Meisjes zijn het vaker met elkaar eens - Meisjes hebben vaker speciale vriendschappen waarin de relatie voorop staat - Gesprekken tussen jongens zijn korter en gaan meestal over wat ze gaan doen - Meisjes leren goed communiceren en zijn vooral goed in een- op- een contact - Jongens leren beter om te gaan met conflicten en zijn goed als teamlid - Meisjes leren conflicten te vermijden - Jongens hebben meer moeite om tot intiemere relaties te komen. Binnen groep 8 kunnen behoorlijke verschillen bestaan in lichamelijke en psychologische ontwikkeling. Tussen de 12 en 18 jaar neemt openheid toe bij zowel meisjes als jongens. Rond het 12e jaar vinden er cognitieve veranderingen plaats. Een belangrijk deel van de wereld wordt gevormd door de manier waarop je met anderen omgaat. Sociale cognitie heeft te maken met je kunnen verplaatsen in een ander, met inlevingsvermogen. Het gaat ook over hoe je anderen tegemoet treedt en de perceptie die je hebt van de mensen met wie je in interactie gaat. Aan het einde van de basisschool begint het besef te groeien dat iets betrekking op jou zelf kan hebben, dat anderen een mening over je kunnen hebben en andersom. 43
Een belangrijke voorwaarde voor het slagen op leergebied is dat een kind goed in zijn vel zit. Dit heeft te maken met de sociaal- emotionele ontwikkeling. De sociale ontwikkeling heeft te maken met relaties met anderen. De emotionele ontwikkeling met de relatie met jezelf, je zelfbeeld en gevoel van eigenwaarde. De sociaal- emotionele ontwikkeling wordt gevormd door eigen karakter en persoonlijkheid, door het gezin, vrienden en familie. Ook leerkrachten spelen hierbij een belangrijke rol. In de basisschoolleeftijd van 8 t/m 12 jaar heeft de sociaal- emotionele ontwikkeling alles te maken met het leren aangaan van vriendschappen en sociale relaties en met de ontwikkeling van de eigen persoonlijkheid. Vanaf het 10e jaar krijgen kinderen steeds meer interesse in de wereld om hen heen. Het zelfbeeld van kinderen in deze fase in drie persoonlijke domeinen en een intellectueel domein (Feldman) - Het sociale zelfbeeld, waar de relaties met leeftijdgenoten en naasten deel van uitmaken. - Het emotionele zelfbeeld, waar de fysieke vermogens en het uiterlijk deel van uitmaken. - Het intellectuele zelfbeeld, dat onderverdeeld is in diverse kennisgebieden zoals taal, rekenen, geschiedenis en natuurwetenschappen. Vriendschappen bestaan uit 3 stadia, het derde stadia begint aan het einde van de basisschooltijd en duurt ongeveer vanaf het 11e tot het 15e jaar. Dit is de tijd waarin kinderen een visie op vriendschap gaan ontwikkelen. De belangrijkste criteria voor vriendschap is intimiteit en loyaliteit. Een vriend is iemand met wie je intieme dingen deelt, aan wie je alles kwijt kunt, geheimen vertelt, die trouw is aan jou en jouw meningen. Het vermogen om sociale problemen op te lossen is een belangrijk element dat verband houdt met de populariteit van kinderen. Hiermee wordt bedoeld dat je een conflict op de juiste wijze kunt oplossen. Kinderen gebruiken verschillende manieren om sociale conflicten op te lossen. Hieronder staat het schema zoals de kinderen een conflict oplossen (Kenneth Dodge). Sociaal probleem/conflict Vinden en interpreteren en evalueren van de sociale indicaties Bedenken van mogelijke reacties die het probleem kunnen oplossen. Kiezen voor een bepaalde reactie Overwegen van reacties en hun mogelijke gevolgen. Reageren In dit theoretische gedeelte staat omschreven waarom het groepje overheersende kinderen dit gedrag vertoont. Koppeling tussen het praktische en het theoretische gedeelte: De pesters die genoemd worden in het sociogram zijn ook de meiden uit 'het groepje:' Meisjes hebben vaak speciale vriendschappen waarin de relatie voorop staat. Een belangrijke voorwaarde voor het slagen op leergebied is dat een kind goed in zijn vel zit. Dit heeft te maken met de sociaal- emotionele ontwikkeling. De sociale ontwikkeling heeft te maken met relaties met anderen. De emotionele ontwikkeling met de relatie met jezelf, je zelfbeeld en gevoel van eigenwaarde. De sociaal- emotionele ontwikkeling wordt gevormd door eigen karakter en persoonlijkheid, door het gezin, vrienden en familie. De belangrijkste criteria voor vriendschap is intimiteit en loyaliteit. Een vriend is iemand met wie je intieme dingen deelt, aan wie je alles kwijt kunt, geheimen vertelt, die trouw is aan jou en jouw meningen. De kinderen zijn hier heel erg mee bezig. Wie is nu een goede vriendin? Als de beste vriendin van iemand diegene niet trouw is, wordt het kind afgestoten. Op dat moment is zoeken beide kinderen contact bij 'het groepje.' Het kind wat dan populairder is, krijgt steun. Het andere kind krijgt vaak 44
ruzie met het groepje of wordt genegeerd, waardoor zij zich erg rot voelt. Een aantal kinderen blijven stabiel met hun vriendschap. Vooral de onzekere kinderen ondervinden veel problemen. Als conclusie op de deelvraag: Waarom vertoont het groepje overheersende kinderen dit gedrag? Zou ik zeggen: Rond het twaalfde jaar vinden er cognitieve veranderingen plaats. Rond dit levensjaar groeit het besef dat anderen een mening over jou kunnen hebben en jij een mening over anderen. De sociaalemotionele ontwikkeling wordt gevormd door eigen karakter en persoonlijkheid, door het gezin, vrienden en familie. In de basisschoolleeftijd van 8 t/m 12 jaar heeft de sociaal- emotionele ontwikkeling alles te maken met het leren aangaan van vriendschappen en sociale relaties en met de ontwikkeling van de eigen persoonlijkheid. Het zelfbeeld van kinderen in deze fase in drie persoonlijke domeinen en een intellectueel domein (Feldman) . Het vermogen om sociale problemen op te lossen is een belangrijk element dat verband houdt met de populariteit van kinderen. Hiermee wordt bedoeld dat je een conflict op de juiste wijze kunt oplossen. Kinderen gebruiken verschillende manieren om sociale conflicten op te lossen. De kinderen vertonen dit gedrag door onzekerheid over de vriendschappen. Zij willen er bij horen en populair zijn. Er is een strijd om wie de beste vriendin van wie is. Een aantal andere kinderen die anders zijn dan zij, daar wordt over gepraat of daar wordt vervelend tegen gedaan. Deelvraag 4: Wat zijn de kenmerken van een positieve groep? Analyse theoretische gedeelte: Kenmerken van een positieve groep: - Veiligheid - Eensgezindheid, saamhorigheid - Motivatie om een groepsdoel te bereiken - Medeverantwoordelijk voelen (voor het proces, de sfeer) - Respect voor elkaars mening en (karakter) verschillen - Samenwerking tussen groepsleden Leerlingen functioneren beter in een klas waarin zij zich veilig voelen (weten waar ze aan toe zijn, weten dat ieders mening van belang is, dat ieder meetelt, dat ieder voor zijn eigen mening mag uitkomen) en gewaardeerd worden door de leraar (leraren) en medeleerlingen. Kortom waar een goede en positieve sfeer hangt. Of dat zo is, is afhankelijk van de (kwaliteit van de ) relaties die de leerlingen onderlig hebben en de relatie die de leraar met zijn klas en individuele leerlingen heeft. We noemen dit geheel van sfeer, onderlinge relaties, betrokkenheid, afspraken, maar ook motivatie en plezier het pedagogisch klimaat. In groep 8 kunnen de meeste kinderen goed samenwerken. We werken met veel verschillende coöperatieve werkvormen. De kinderen kunnen goed omschrijven hoe de gewenste situatie zou moeten zijn. Zij weten wat respect is en denken dat zij respect hebben voor elkaars mening en karakter (verschillen). Er is niet altijd saamhorigheid. De klas vormt niet één groep met een motivatie om een groepsdoel te bereiken. Kinderen gaan slordig om met spullen, schriften en werk dat ingeleverd moet worden. Tijdens sommige vakken is er veel betrokkenheid. De afspraken worden door niet alle kinderen nageleefd. Bij een aantal kinderen is veel motivatie maar bij een aantal lijkt het alsof het ze niks scheelt. De bovenstaande theorie is tevens het antwoord op de deelvraag: Wat zijn de kenmerken van een positieve groep. 45
Deelvraag 5: Hoe zagen de groepsleerkrachten van groep 7 dit gedrag terug in de groep vorig jaar? Analyse praktisch gedeelte: Vorig jaar heb ik de tweede helft van het schooljaar stage gelopen bij groep 7. Toen was er ook soms sprake van spanningen binnen de groep. Ik heb een vragenlijst voorgelegd aan de leraren van groep 7. De leerkrachten geven over het algemeen aan dat het een leuke groep is. De groep is enthousiast en kan goed samenwerken. Zij geven ook aan dat er een strijd is om hartsvriendinnen binnen de groep. Mede daardoor ontstaan er conflicten, vooral buiten schooltijd. Conflicten uiten zich in: roddelen, buiten sluiten, en afkeurende blikken. Kinderen die vriendinnen van elkaar zijn nemen het voor elkaar op. Mijn antwoord op de deelvraag: Hoe zagen de leerkrachten van groep 7 dit gedrag terug in de groep vorig jaar is: De leerkrachten van groep 7 zagen dit gedrag in ongeveer dezelfde mate terug, vooral aan het einde van het jaar. Zij zien dat het gedrag wel heftiger is geworden. Misschien komt dit door de leeftijd en doordat de kinderen nu de oudste van de school zijn? Deelvraag 6: Wat voor middelen kunnen de groepsleerkrachten van groep 8 inzetten om het gedrag van een groepje overheersende kinderen te verminderen zodat er een positiever klimaat ontstaat in de groep? Analyse praktisch gedeelte: Ik heb mijn mentor schriftelijk bevraagd in een enquête over de middelen die wij zouden kunnen inzetten om een positief klimaat te creëren binnen de groep. Hij heeft dit mondeling toegelicht. Mijn mentor onderneemt de volgende acties om de sfeer te verbeteren: - Tussendoortjes - Gesprekken (individueel, groepjes, klas) - Bespreken van de regels. Hij zou graag een methode zien om pestgedrag (beter: sociaal wenselijk gedrag) aan te pakken. Het zou handig zijn als er informatie wordt doorgegeven (tijdens de overdracht) over de groep. Collega's zouden de aanpak kunnen vertellen die zij hebben gebruikt bij deze groep en tips kunnen geven. Als er conflicten zijn voorgekomen in de groep is het handig dat dit staat genoteerd zodat de leerkracht hier van af weet. Analyse theoretisch gedeelte: Ik omschrijf hieronder vanuit de theorie de middelen die mij bruikbaar lijken binnen de school en bij deze groep. Sommige methodes kunnen wij niet letterlijk overnemen binnen de school omdat hier het hele team achter moet staan, het kost veel geld of het past niet bij onze school. Wel kunnen we er aspecten uithalen die bij onze school passen en hier mee gaan werken. Roos van Leary: Leiding en advies geven Leg de nadruk op het organiseren, regelen. - Geef het kind verantwoordelijkheid. 46
- Laat het kind kiezen met wie hij/zij een spel speelt als hij/zij een spel heeft uitgekozen. - Inhoud van een feestdag bepalen. - Verantwoordelijkheid dragen voor een klassenboek. - Tijdens de gym onderdelen klaarzetten. - Verantwoordelijkheid geven voor materiaal. Roos van Leary: Strijden De nadruk ligt op het expliciet maken van kritiek. - Met wat ben je het niet eens en waarom? - Het uitpraten van een ruzie. - Een groepslogboek bij houden. - Praten waarover het kind boos is. - Het kind moet oefenen met kritiek leveren - Evalueren over een groepspresentatie, de sportdag of een groepstaak. Roos van Leary: Winnen De nadruk ligt op vertrouwen op eigen oordeel, onafhankelijkheid: - Als enige jurylid fungeren. - Scheidsrechter zijn volgens strakke regels - Punten geven. Kids´Skills Kids’ Skills is gebaseerd op het idee dat kinderen eigenlijk geen problemen hebben, alleen vaardigheden die zij nog niet hebben geleerd. Kids´Skills gaat uit van de oplossingsgerichte benadering. Probleemgerichte visie Verleden Probleem is er altijd Grote veranderingen Fouten zoeken Expert geeft antwoord Conflict Tekort Regel Meer van hetzelfde Nooit Probleem
Oplossingsgerichte visie Toekomst Probleem is er niet altijd Kleine veranderingen Oplossingen zoeken Collega stelt vragen Samenwerking Mogelijk Uitzondering Meer van wat werkt Nog niet Oplossing
Leefstijl Dit is een preventief programma op sociaal- emotioneel gebied. Het heeft als onderwerpen sociale vaardigheden, maar ook gezondheid, geweldspreventie, gokken, roken, alcohol en drugs. Doelen zijn het vergroten van wederzijds respect en onderling vertrouwen in de groep, het bevorderen van sfeer, het verbeteren van de werkhouding en het terugdringen van pestgedrag. Leefstijl maakt gebruik van Energizers, tussendoortjes. Hier wordt ook gebruik van gemaakt op mijn stageschool. De kanjertraining Dit is een bekende methode voor sociaal- emotionele ontwikkeling. Om dit schoolbreed uit te voeren moet je trainingsdagen volgen met je team. 47
KiVa Bij KiVa ligt de focus op het functioneren van de hele groep. Het gaat niet alleen om pesters en slachtoffers. Het aantrekkelijke van het programma is dat er geen leerlingen uit de groep worden gelicht, omdat er vanuit wordt gegaan dat iedereen in de groep een bepaalde rol heeft. KiVa geeft leerkrachten en klassenassistenten kennis en vaardigheden om positieve groepsvorming te stimuleren om zo de rust in de groep te bewaren. De sleutel tot de groep ligt vaak bij omstanders die niet direct bij pesten betrokken zijn. KiVa richt zich vooral op de leerlingen uit groep 5 en 6. Sue Young(2009), Van pesten naar samenwerken, PICA, Hilversum Gebaseerd op de aanpak van Insoo Kim Berg De principes van een oplossingsgerichte methode zijn over het algemeen hetzelfde. Mensen helpen door de focus te leggen op wat (al) werkt en daar meer van doen. Effectieve interventies kunnen herkend worden aan hun focus op: - Beschrijven van de gewenste toekomst; - Inzien wat succesvol was in het verleden; - Waarderen van aanwezige kwaliteiten; - Meer doen van dat wat werkt. In plaats van je te richten op het probleem en de bestrijding ervan, wordt de aandacht gericht op het ontwikkelen van de aanwezige capaciteiten om op die manier een vriendelijk en ondersteunend klimaat op school te creëren Als een school wil bereiken dat er niet of nauwelijks gepest wordt, is het effectiever stappen te ondernemen die zorgen dat er een vriendelijke, veilige sfeer op school heerst, dan zich te richten op het oplossen van het 'probleem pesten.' Door oplossingsgerichte vragen te stellen wordt duidelijk dat er meer gedaan moet worden van dat wat al werkt. Er zijn verschillende manieren om de bestaande goede aanpak in de klas te verbeteren en wat pestgedrag kan verminderen: - De leerlingen in groepen betrekken bij sociale interacties is een krachtige manier om een antipest omgeving te scheppen zowel in de klas als daarbuiten. Gesprekken voeren over pesten leidt niet automatisch tot afname van pesten en kan zelfs onbedoeld doen toenemen. - Klassencoaching blijkt een veelbelovende strategie te zijn voor het bevorderen van de onderlinge relaties in de klas en voor het creëren van een goede leeromgeving. Het gebruik van de oplossingsgerichte schaaltechniek stelt mensen in staat aan te geven wat hun wensen zijn ten aanzien van het beleid in het algemeen. De huidige situatie kan aangegeven worden met een cijfer tussen de 1 en de 10, waarbij de huidige situatie zich tussen de twee uitersten bevindt. De schaaltechniek kan gebruikt worden om erachter te komen welke speciale gebieden ontwikkeld zouden moeten worden. Een factor die volgens de leerkrachten bijdraagt aan een schoolomgeving waarin leerlingen zich gewaardeerd voelen, is het opbouwen van zelfvertrouwen. Koppeling tussen het praktische en het theoretische gedeelte: De tussendoortjes werken goed om de sfeer te bevorderen. Hierdoor is er even ruimte voor ontspanning en er kan gelachen worden. Daarna kunnen de kinderen weer serieus en rustig verder met hun werk. 48
De gesprekjes met de kinderen, individueel, in groepjes of met de klas, zijn heel belangrijk om de sfeer in de gaten te houden. Als kinderen iets komen melden wat zij niet leuk vinden wordt hier serieus naar geluisterd. Soms is het wel moeilijk om hier conclusies uit te trekken of sancties te bedenken. De dingen die de kinderen beweren zijn soms tegenstrijdig waardoor het moeilijk is om hier een oplossing voor te bedenken. Een open houding naar de kinderen toe is wel heel belangrijk. Ze moeten weten dat ze met hun problemen naar de leerkracht toe kunnen komen en dat de leerkracht te vertrouwen is. Bespreken van regels is belangrijk. Zo kun je de kinderen aanspreken als zij zich niet aan de regels houden. Alle kinderen hebben hun handtekening onder de regels gezet. Bij de overdracht is het belangrijk dat leerkrachten ook omschrijven welke relaties problematisch zijn en wat zij eraan hebben gedaan om dit zo goed mogelijk te krijgen. De bovengenoemde dingen zijn goed uitvoerbaar in de praktijk, kosten niet veel tijd en geld en blijken redelijk te werken. Een nieuwe methode aanschaffen kost veel geld en tijd. De methode van Kim Insoo Berg lijkt mij een goede voor deze school. Ook het oplossingsgericht werken kan meer ingezet worden op school. Uitgaan van de oplossing en niet van het probleem. Het antwoord op de deelvraag: Wat voor middelen kunnen de groepsleerkrachten van groep 8 inzetten om het gedrag van een groepje overheersende kinderen te verminderen zodat er een positiever klimaat ontstaat in de groep? Is: Er zijn veel methodes te vinden om een sociaal wenselijk klimaat te creëren in de klas en pestgedrag te verminderen. Deze methodes kosten veel geld, er is geen tijd voor om de cursussen te volgen of er is geen tijd in het programma om de methode met de kinderen uit te voeren. De oplossingsgerichte benadering spreekt mij het meeste aan. De aanpak van Insoo Kim berg volgens schaaltechniek lijkt mij goed. Hoe kun je van een 7 een 8 maken? Het is belangrijk om in oplossingen te denken en niet in problemen. Door oplossingsgerichte vragen te stellen wordt duidelijk dat er meer gedaan moet worden van dat wat al werkt. Effectieve interventies kunnen herkend worden aan hun focus op: - Beschrijven van de gewenste toekomst; - Inzien wat succesvol was in het verleden; - Waarderen van aanwezige kwaliteiten; - Meer doen van dat wat werkt. In plaats van je te richten op het probleem en de bestrijding ervan, wordt de aandacht gericht op het ontwikkelen van de aanwezige capaciteiten om op die manier een vriendelijk en ondersteunend klimaat op school te creëren.
49
Definitieve onderzoeksvraag:
O1
De student geeft bij de formulering van de definitieve onderzoeksvraag een argumentatie voor de aanscherping of onderbouwing van de (voorlopige) onderzoeksvraag.
Voorlopige onderzoeksvraag: Hoe kunnen de groepsleerkrachten van groep 8 een groepje overheersende kinderen begeleiden zodat de invloed op de gehele klas afneemt? 'Overheersende kinderen' wordt in dit onderzoek gedefinieerd als: - Kinderen die erg dominant zijn en veel invloed hebben op de gehele klas. - Kinderen die de leiders zijn van de groep.
Definitieve onderzoeksvraag: Hoe kunnen de groepsleerkrachten van groep 8 de sfeer in de groep positief beïnvloeden? 'Een positieve sfeer' wordt in dit onderzoek gedefinieerd als: - Op een vriendelijke manier met elkaar omgaan. - Respect tonen voor elkaar. - Behulpzaam zijn. - Elkaar op een positieve manier benaderen Ik heb ervoor gekozen om mijn onderzoeksvraag aan te scherpen en anders te formuleren omdat ik in de theorie veel heb gelezen over de oplossingsgerichte aanpak. Deze aanpak gaat uit van 'meer doen wat al werkt' en positieve benadering. Het woord: 'overheersende' vind ik een negatieve lading hebben en past niet meer in mijn visie van oplossingsgerichte benadering omdat je bij deze benadering uit gaat van het positieve. Het is belangrijk om de overheersende kinderen te begeleiden maar nog belangrijker is dat er meer harmonie komt in groep 8. Dit kun je alleen doen door de gehele klas te begeleiden en niet alleen een groepje met kinderen die overheersen. Ik vind het belangrijk dat het 'wij- gevoel' meer gaat spelen. We bereiden ons voor op de overstap van de basisschool naar de middelbare school, afscheid nemen van elkaar en van de leraren op school en sluiten af met de musical. Daarvoor is het van wezenlijk belang dat de sfeer in de groep goed is. Als de sfeer positief is in de groep, dan zal de invloed van het groepje overheersende kinderen op de gehele groep vanzelf afnemen. Ik heb mijn onderzoeksvraag ook aangepast in overleg met mijn mentor, omdat mijn vorige onderzoeksvraag een beetje negatief klonk.
Voorlopig Onderzoeksdoel: Onderzoek doen naar hoe de leerkrachten van groep 8 een veilig klimaat kunnen creëren in groep 8 waarbij alle kinderen zich prettig voelen en zichzelf kunnen zijn.
Een 'veilig klimaat' wordt in dit onderzoek gedefinieerd als: Een klimaat waarbij: - De kinderen weten waar ze aan toe zijn. - De mening van iedereen telt. - Iedereen gewaardeerd wordt door 50 de leerkrachten/leerlingen om hoe hij/zij is.
Definitief onderzoeksdoel: Ik wil ervoor zorgen dat de leerlingen op een vriendelijke en positieve manier met alle klasgenoten omgaan. Dat iedereen met elkaar kan opschieten, respect toont voor elkaar, behulpzaam is en dat ze elkaar zowel fysiek als mondeling op een positieve en vriendelijke manier benaderen. Ik heb ervoor gekozen om mijn onderzoeksdoel aan te scherpen door het lezen van de theorie. Bij deelvraag 4 omschrijf ik wat er volgens de theorie wordt verstaan onder een positief klimaat. Dit omschrijf ik ook bij mijn onderzoeksdoel. De leerlingen weten hoe ze met elkaar om dienen te gaan en kunnen dit goed verwoorden. Ze zien hier het belang van in en geven aan dat ze dit zelf fijn vinden, maar handelen nu nog wel eens anders. De onderlinge relaties kunnen naar mijn idee ook versterkt en verbeterd worden. Graag zie ik dat het gedrag van de leerlingen overeenkomt met hetgeen ze zelf aangeven, hoe het volgens hen zou moeten. Uitgaande van oplossingsgericht werken, zal ik gezamenlijk met de leerlingen een doel stellen. Hoe willen wij het hebben in de klas en welke aspecten horen er bij die goede sfeer. Als dit doel bereikt is, zie ik een klas die een positieve sfeer uitstraalt. De leerlingen hebben het gezellig met elkaar en kunnen met elkaar opschieten. Er wordt goed met elkaar gewerkt, gespeeld en vooral ook gelachen. Acties
O2
De student beschrijft praktische acties en minstens één theoretische actie die zullen bijdragen aan het beantwoorden van de definitieve onderzoeksvraag.
Praktische acties: 1. WOWW approach- werk aan wat werkt The solutions focus therapy, oplossingsgericht werken, ontwikkeld door Steve de Shazer en Insoo Kim Berg gaat uit van het samenwerken met de leerlingen. Door in samenspraak een doel te stellen, is dit realistisch en haalbaar voor alle leerlingen. Ze bepalen zelf wat zij belangrijk vinden. (working on what works) werken aan dat wat al werkt. We kijken naar wat al goed gaat en doen hier meer van. Het is verhelderend om niet naar het probleem te blijven kijken en de oorzaken hiervan te vinden, maar juist samen met de leerling een doel te stellen en de weg hiernaar toe met de oplossing(en) te bewandelen in kleine stapjes. Ik ga oplossingsgericht aan het werk, benoem alleen wat goed gaat en becomplimenteer dit. Ik zal samenwerkingsvormen aandragen om de onderlinge relaties tussen leerlingen te versterken. De leerkracht kijkt vooral naar de momenten waarop het wél goed gaat en het probleem niet of in mindere mate aanwezig is. De leerkracht gaat op zoek naar uitzonderingen. Wat is er op die momenten anders, wat gebeurd er dan en hoe kan je dit verder uitbouwen. Een oplossingsgerichte manier van werken vraagt een andere manier van kijken naar de situatie. Letten op het negatieve moet worden herkaderd en brengt een andere visie met zich mee. Ik ga oplossingsgericht werken volgens het stappenplan:
51
Deze actie gaat bijdragen aan het beantwoorden van mijn onderzoeksvraag omdat de leraren een rolmodel zijn voor de kinderen. Als de leraren bewust positief benaderen zullen de kinderen dit ook al meer gaan doen, waardoor er een positiever klimaat in de groep ontstaat. 1. Complimenten Het is van belang om te letten op kleine stappen van vooruitgang en die te benoemen. Bij het werken aan wat werkt, kijkt men niet alleen naar de behaalde successen, sterke kanten en talenten van de leerlingen, maar de kracht zit hem in het verwoorden en benadrukken hiervan. De leerlingen worden daardoor gemotiveerd. Door het ervaren en zien van succes doordat het benoemd is, geeft het ze een bevestiging. Dit stimuleert ze om door te gaan en meer te doen van wat werkt. Complimenten vergroten de eigenwaarde en het vertrouwen in jezelf. Deze actie gaat bijdragen aan het beantwoorden van mijn onderzoeksvraag. Door de kinderen veel te complimenteren bij goed gedrag en slecht gedrag te negeren, zien de kinderen wat er van ze verwacht wordt en zullen zij ook het goede laten zien. 2. Schaalvragen Het gebruik van de oplossingsgerichte schaaltechniek stelt mensen in staat aan te geven wat hun wensen zijn ten aanzien van het beleid in het algemeen. De huidige situatie kan aangegeven worden met een cijfer tussen de 1 en de 10, waarbij de huidige situatie zich tussen de twee uitersten bevindt. De schaaltechniek kan gebruikt worden om erachter te komen welke speciale gebieden ontwikkeld zouden moeten worden. Wat maakt dat we nu op een 7 zitten? Wat gaat er allemaal al goed? De inhoud van het cijfer moet voor iedereen duidelijk en zichtbaar zijn. Voor het stellen van het doel, of eventuele tussendoelen, kan ook gebruik worden gemaakt van de schaalvraag. Waar wil je graag naar toe op de schaal. Wat is er dan anders als je een 9 hebt bereikt? Zo wordt er gezocht naar eigen bronnen om hieraan te werken. Het is van belang om kleine stapjes te nemen. Een kleine stap is eerder bereikt, wat weer motiveert om door te gaan. Deze actie gaat bijdragen aan het beantwoorden van mijn onderzoeksvraag. Door de kinderen een schaalvraag te stellen wordt geconcretiseerd hoe de kinderen de sfeer in de klas vinden. Door met elkaar (kleine) doelen te stellen werken we naar een beter cijfer toe. Hoe krijgen we van die 7 een 8?
52
3. Coöperatief werken Er wordt op basisschool 't Ruimteschip al heel veel coöperatief gewerkt. Bij coöperatief leren staat de samenwerking van de leerlingen centraal. Door het inzetten van verschillende werkvormen, didactische structuren, leren kinderen met elkaar te werken en van elkaar te leren door samen bezig te zijn en naar elkaar te kijken. Door de samenwerking leren ze veel van elkaar, ook oplossingsgericht en positief gedrag. De leerlingen spiegelen zich aan elkaar. De leerkracht modelleert oplossingsgericht gedrag als expert zijnde. Ook leerlingen kunnen de rol van model overnemen waardoor hun gedrag wordt overgenomen door anderen. Deze actie draagt bij aan het beantwoorden van mijn onderzoeksvraag. Doordat leerlingen met elkaar mogen werken, zullen ze elkaar beter leren kennen, zullen ze overeenkomsten en/of verschillen ontdekken en zullen ze elkaar ook meer respecteren wat de onderlinge relaties verbeterd.
Theoretische actie: Ik ga mij verdiepen in oplossingsgerichte strategieën. Ik wil dit mij meer eigen gaan maken. Dit wil ik gaan doen door veel te lezen over oplossingsgerichte strategieën. Het boek dat ik hierbij gebruik is: Sue Young(2009), Van pesten naar samenwerken, PICA, Hilversum. Dit gaat bijdragen aan het beantwoorden van mijn onderzoeksvraag omdat ik op deze manier meer te weten kom over de oplossingsgerichte aanpak. Planning
O2
De student maakt een navolgbare en betrouwbare planning van de praktische en theoretische acties om de definitieve onderzoeksvraag te beantwoorden.
Datum: 4-4-13
Wie: De klas
Actie: Klassengesprek over de sfeer in de klas. Mindmap maken over wat er verstaan wordt onder een goede sfeer.
Doel: Inventariseren wat de klas verstaat onder een goede sfeer in de klas.
4-4-13
De klas
Erachter komen wat voor cijfer de kinderen van groep 8 geven voor de sfeer in de klas.
4-4-13
De klas
Iedere donderdag en vrijdag
De klas
Schaalvraag stellen. Wat voor cijfer geeft de groep aan de sfeer in de klas van 1 tot 10. Inventariseren welk doel wij ons als klas stellen om het cijfer een punt (of twee punten) hoger te krijgen. Coöperatief werken
Een gezamenlijk doel bepalen hoe we het cijfer hoger krijgen. Leren van elkaar. Oplossingsgericht gedrag en positief gedrag. 53
Iedere dag
Leerkracht
Iedere dag
Leerkracht
Iedere dag
Leerkracht
Iedere dag
Leerkracht
April
Leerkracht
April
Leerkrachtkind
Complimenten geven aan de klas en aan kinderen individueel. Goed gedrag stimuleren, slecht gedrag negeren. Iedere dag een kind opschrijven op wie ik extra ga letten en extra complimenten ga geven. De kinderen weten dit niet. Inventariseren van de dingen die al goed gaan en al werken. Deze dingen blijven doen. Een doel stellen wat vandaag goed moet gaan. Niet te grote doelen om succeservaringen te creëren. Theoretische actie Het boek: van pesten naar samenwerken over de oplossingsgerichte aanpak goed bestuderen en inzetten in de klas. Individuele gesprekken met kinderen over de schaalvraag.
Zorgen voor een positief klimaat in de klas.
Ervoor zorgen dat kinderen die niet zo vaak complimenten krijgen ook complimenten krijgen. Ervoor zorgen dat het WOWW proces van start gaat. Oplossingsgerichte benadering. Kleine doelen stellen om succeservaringen te creëren.
Meer leren over de oplossingsgerichte benadering.
Kijken of kinderen verbetering zien.
Fase 3: Uitvoering en evaluatie Praktische acties O1 De student beschrijft het verloop van de praktische acties en presenteert de resultaten van de praktische acties overzichtelijk.
Datum: 4-4-13
Wie: De klas
Actie: Klassengesprek over de sfeer in de klas. Mindmap maken over wat er verstaan wordt onder een goede sfeer.
4-4-13
De klas
Schaalvraag stellen. Wat voor cijfer
Verloop: Alle kinderen zaten in de klas. Op het bord stond: Een goede sfeer. Ik vroeg de kinderen aspecten op te noemen van een goede sfeer. Dit kwam in het begin wat moeilijk op gang, later wisten de kinderen best veel op te noemen. We hebben het hier al vrij vaak over gehad. Ieder groepje kinderen mocht samen bepalen wat voor cijfer zij de sfeer in de klas geven. Een
Resultaat: Zie bijlage: 10
Zie bijlage: 11
54
geeft de groep aan de sfeer in de klas van 1 tot 10.
4-4-13
De klas
Iedere donder dag en vrijdag
De klas
10 als het niet beter kan, een 0 als het niet slechter kan. Ik heb de cijfers geïnventariseerd. Er kwam gemiddeld een 5,8 uit, afgerond een 6. Ik heb de kinderen individueel ook de schaalvraag gesteld. In bijlage 11 ziet u enkele opvallende opmerkingen van kinderen uit de klas. Als ik de kinderen individueel vraag wat voor cijfer zij geven voor de sfeer geven zij gemiddeld een: 6,3 waarbij een 3,5 het laagste cijfer is en een 7 het hoogste. Het cijfer 7 wordt 10 keer genoemd. Inventariseren Een gezamenlijk doel bepalen welk doel wij ons hoe we het cijfer hoger krijgen. als klas stellen om Als gezamenlijk doel voor de het cijfer een eerste periode (van ongeveer punt (of twee een week) hebben we gekozen punten) hoger te voor: Wij luisteren naar elkaar. krijgen. Niet alleen in de klas, maar ook buiten de klas. Niet alleen naar de leerkracht maar ook naar elkaar. Ook non- verbale communicatie is hier van belang. Coöperatief Leren van elkaar. werken Oplossingsgericht gedrag en positief gedrag. In de Spacemail, die het team iedere vrijdag krijgt staat ook een coöperatieve werkvorm die je de komende week centraal kunt stellen. Er wordt al veel coöperatief gewerkt op 't Ruimteschip. Ik probeer mij te houden aan de coöperatieve werkvorm die centraal staat zodat we ervaringen met de collega's kunnen uitwisselen. De kinderen vinden het leuk om samen te werken. Een aantal kinderen vinden dit wel heel moeilijk en hebben geen evenredig aandeel in de samenwerking. Ik wil deze leerlingen stimuleren om ook mee te denken.
Zie bijlage: 11
Zie bijlage: 12 De coöperatieve werkvormen.
55
Iedere dag
Leerkracht
Complimenten geven aan de klas en aan kinderen individueel. Goed gedrag stimuleren, slecht gedrag negeren.
Iedere dag
Leerkracht
Iedere dag een kind opschrijven op wie ik extra ga letten en extra complimenten ga geven. De kinderen weten dit niet.
Iedere dag
Leerkracht
Iedere dag
Leerkracht
April
Leerkracht
Inventariseren van de dingen die al goed gaan en al werken. Deze dingen blijven doen. Een doel stellen wat vandaag goed moet gaan. Niet te grote doelen om succeservaringen te creëren. Theoretische actie Het boek: van pesten naar samenwerken over de oplossingsgericht e aanpak goed bestuderen en inzetten in de klas.
Zorgen voor een positief klimaat in de klas. Ik probeer zoveel mogelijk de positieve dingen die ik zie op te noemen. Ik probeer eraan te denken dat ik veel dichtbij corrigeer en van veraf complimenteer. Dit lukt echter niet altijd. Er zijn meer kinderen die wel willen in de klas, dan kinderen die niet willen in de klas. Ik probeer de kinderen die wel willen veel positieve aandacht te geven zodat de andere kinderen daar een voorbeeld aan kunnen nemen. Ervoor zorgen dat kinderen die niet zo vaak complimenten krijgen ook complimenten krijgen. Dit lukte goed. Iedere dag nam ik een ander kind in mijn hoofd waarop ik extra ging letten en de positieve dingen ging benoemen. Voor het ene kind was dit makkelijker dan voor het andere kind. Ervoor zorgen dat het WOWW proces van start gaat. De oplossingsgerichte benadering.
Zie bijlage: 13 en 14
Kleine doelen stellen om succeservaringen te creëren.
Meer leren over de oplossingsgerichte benadering.
56
April
Leerkrachtkind
Individuele gesprekken met kinderen over de schaalvraag.
Kijken of kinderen verbetering zien.
Uitgevoerde acties O2 De student vergelijkt de gemaakte planning van de acties met de daadwerkelijk uitgevoerde acties.
Actie: Klassengesprek over de sfeer in de klas. Mindmap maken over wat er verstaan wordt onder een goede sfeer.
Doel: Inventariseren wat de klas verstaat onder een goede sfeer in de klas.
Uitgevoerd? Ik heb deze actie uitgevoerd. De kinderen kwamen met veel suggesties wat er in de mindmap moest komen te staan. De kinderen weten wat een goede sfeer is. Deze actie is uitgevoerd.
Schaalvraag stellen. Wat voor cijfer geeft de groep aan de sfeer in de klas van 1 tot 10.
Erachter komen wat voor cijfer de kinderen van groep 8 geven voor de sfeer in de klas.
Inventariseren welk doel wij ons als klas stellen om het cijfer een punt (of twee punten) hoger te krijgen.
Een gezamenlijk doel bepalen hoe we het cijfer hoger krijgen.
Coöperatief werken
Leren van elkaar. Oplossingsgericht gedrag en positief gedrag.
De kinderen hebben in hun tafelgroepje bepaald wat voor cijfer zij de sfeer in de klas zouden geven. Hier kwam het gemiddelde van een 6 uit. Dit cijfer had ik wel verwacht. Toch leek het mij nuttig om deze schaalvraag ook nog individueel aan kinderen te stellen. Zo kwam ik erachter welke kinderen er een relatief hoog cijfer gaven en welke kinderen er een laag cijfer gaven. Dit kwam gemiddeld op een 6,3 uit. Opvallend hierbij was dat een deel van 'het groepje overheersende kinderen' toch een laag groepscijfer geven terwijl zij meerdere keren worden opgenoemd als pesters. Deze actie is uitgevoerd. Wij hebben als doel bepaald: Wij luisteren naar elkaar. Hieronder verstaan wij: we luisteren als een ander aan het woord is en we hebben oog voor elkaar, zowel binnen als buiten de klas. Ik weet niet of dit het juiste doel was om zo een hoger groepscijfer te krijgen. De eerste dag werkte dit wel, later zwakte dit wat af. Toen hebben we samen een ander doel gekozen. De kinderen waren het er wel allemaal over eens dat zij graag naar een hoger cijfer toe wilden werken. Deze actie is uitgevoerd maar moet nog wel worden aangepast. Ik heb coöperatieve werkvormen ingezet op de dagen dat ik voor de klas stond. De kinderen kunnen goed met elkaar overleggen en komen samen tot waardevolle antwoorden als zij coöperatief werken. Zo lang er in de klas wordt samengewerkt gaat dit goed. Als de kinderen 57
Complimenten geven aan de klas en aan kinderen individueel. Goed gedrag stimuleren, slecht gedrag negeren.
Zorgen voor een positief klimaat in de klas.
Iedere dag een kind opschrijven op wie ik extra ga letten en extra complimenten ga geven. De kinderen weten dit niet. Inventariseren van de dingen die al goed gaan en al werken. Deze dingen blijven doen.
Ervoor zorgen dat kinderen die niet zo vaak complimenten krijgen ook complimenten krijgen.
Een doel stellen wat vandaag goed moet gaan. Niet te grote doelen om succeservaringen te
Kleine doelen stellen om succeservaringen te creëren.
Ervoor zorgen dat het WOWW proces van start gaat. Oplossingsgerichte benadering.
buiten de klas mogen samenwerken gaat dit niet altijd goed. Een aantal kinderen moest daarom van mij in de klas werken. Er zijn een aantal kinderen die niet (goed) met elkaar kunnen samenwerken. Deze kinderen kun je ook beter niet bij elkaar zetten anders ontstaat er ruzie en onenigheid. Andere kinderen vinden het lastig om samen te werken omdat zij liever hun eigen plan trekken en niet willen overleggen met anderen. Ik heb deze kinderen gestimuleerd om te luisteren en om mee te doen. Deze actie is uitgevoerd. Ik heb gedurende de tijd voor het uitvoeren van acties veel gedacht aan complimenten geven. Oplossingsgerichte benadering en positief blijven. Ik merkte dat al gaf ik kinderen een compliment dat de andere kinderen ook beter hun best gingen doen. Soms was het wel lastig om slecht gedrag te negeren of om dan van dichtbij te corrigeren. Daar is niet altijd het goede moment voor en corrigeren van veraf gaat sneller. Op een moment dat er veel negatief gedrag werd laten zien vond ik het ook lastig om te blijven complimenteren. Deze actie is uitgevoerd maar heb ik wel aangepast. Ik moest bij deze actie wel heel bewust blijven nadenken dat ik dit gedurende de dag bleef doen. Soms vergat ik het even. Ik moet mij meer bewust zijn van deze actie, misschien door een geheugensteuntje op het bureau o.i.d. Deze actie is uitgevoerd. Ik heb ervoor gezorgd dat het WOWW proces van start is gegaan. Hier heb ik vooral voor gezorgd door de dingen te doen die al goed gaan. Het coöperatief werken, de tussendoortjes en de zelfstandigheid van de kinderen bevorderen. Bij een aantal conflictsituaties heb ik het oplossingsgerichte gesprek ingezet. Dit vind ik nog wel erg lastig maar in de theorie lees ik ook dat dit een kwestie van oefenen is. In bijlage 14 ziet u de vragen die je kunt stellen bij een oplossingsgericht gesprek. Deze actie is uitgevoerd. Ik wil nog wel veel oefenen met oplossingsgerichte gesprekken. Aan dit doel ben ik niet toegekomen. Ik wil in het vervolg aan het begin van de dag een doel bepalen met de kinderen die ik op het bord schrijf. Daar gaan we die dag aan werken. Aan het einde van de dag bepalen we of het is gelukt. 58
creëren.
Ik zorg ervoor dat het kleine doelen zijn om succeservaringen te creëren.
Theoretische actie Het boek: van pesten naar samenwerken over de oplossingsgerichte aanpak goed bestuderen en inzetten in de klas. Individuele gesprekken met kinderen over de schaalvraag.
Meer leren over de oplossingsgerichte benadering.
Ik heb het boek nogmaals doorgelezen en samengevat. Deze actie is uitgevoerd.
Kijken of kinderen verbetering zien.
Ik heb deze actie nog niet uitgevoerd. Ik wil over een aantal weken met de kinderen individueel in gesprek gaan om te kijken of ze verbetering zien. Ik heb deze actie nog niet uitgevoerd omdat ik denk dat we op dit moment nog te weinig resultaat zien.
Nieuwe relevante informatie O1 De student geeft bij de theoretische actie (literatuur) aan welke nieuwe relevante informatie verkregen is.
Theoretische actie Het boek: van pesten naar samenwerken over de oplossingsgerichte aanpak goed bestuderen en inzetten in de klas. De oplossingsgerichte methode: De oplossingsgerichte methode gaat uit van de volgende aspecten: - Beschrijven van de gewenste toekomst Het benoemen van het specifieke probleem is niet belangrijk. Om verandering te bewerkstelligen is het effectiever om de aandacht te vestigen op dat wat gewenst is. - Inzien wat succesvol was in het verleden In een oplossingsgericht gesprek wordt naar voren gehaald wanneer er successen zijn behaald. Dit wordt uitgediept. Er wordt gevraagd wat er op dat moment precies gaande is en waarom het op dat moment zo goed gaat. - Waarderen van aanwezige kwaliteiten Als mensen vertellen over de tijd dat het wel goed ging, komen hun vaardigheden en sterke punten naar voren in plaats van hun zwakheden. Het geven van complimenten is een belangrijk onderdeel van oplossingsgericht werken. - Meer doen van dat wat werkt Als therapeut zijnde of als 'expert' coach je vanaf de zijlijn. Het is belangrijk om iemand te laten nagaan wat er al goed werkte en omdat vaker te gaan doen.
59
Oplossingsgerichte gespreksvoering is ontwikkeld om mensen te helpen hun doel te bereiken door het ontplooien van hun mogelijkheden. Een van de basiswaarden is dat iedere leerling zijn eigen kwaliteiten heeft. Onderwijs op zijn best is oplossingsgericht, waardoor positieve veranderingen geïntroduceerd kunnen worden en waarbij uitgegaan wordt van wat kinderen al weten en kunnen; het zorgt ervoor dat leerlingen de mogelijkheden die zij hebben om hun toekomstwensen te vervullen, ten volle kunnen benutten. De oplossingsgerichte methode is het middel waarmee doelen bereikt kunnen worden, zonder dat er gezocht hoeft te worden naar problemen die opgelost moeten worden of hindernissen die overwonnen moeten worden, nog los van een probleem al dan niet bestaat. De oplossingsgerichte methode biedt de school een effectief middel voor het verminderen van het pesten door de aandacht te richten op de gewenste toekomst. In plaats van zich te richten op het probleem en de bestrijding daarvan, wordt de aandacht gericht op het ontwikkelen van de aanwezige capaciteiten om op die manier een vriendelijk en ondersteunend klimaat op school te creëren. Antipest strategieën zijn al een integraal onderdeel van het dagelijks werk van de leerkracht. Uit onderzoek blijkt dat over pesten praten het pesten niet noodzakelijkerwijs vermindert en onder bepaalde omstandigheden zelfs verergerd. De kennis die de leerlingen over pesten hebben is meestal al ruim voldoende. Je kunt je beter richten op teambuilding spellen, samenwerken in groepjes of in paren, kringgesprekken over vriendschappen en wederzijdse ondersteuning. In een goed oplossingsgericht gesprek zijn alle vragen en opmerkingen van de gespreksleider beheerst en doelgericht. De vaardigheid van een gespreksleider uit zich in de formulering van de vragen, die vaak nauw aansluiten bij vorige vragen, en hebben als doel om successen in het verleden van de leerling(en) vast te stellen en te verbinden met de gewenste toekomst. De twee belangrijkste aannames zijn: de leerlingen zijn de experts als het om hun eigen leven gaat. En zij bezitten alle kracht en persoonlijke kwaliteiten om hun leven op school in de door henzelf gekozen richting te duwen. Dit boek is van wezenlijk belang voor mijn onderzoek. Het is een eyeopener voor mij. Toen ik met mijn onderzoek begon had ik het idee om een methode uit te zoeken om de sfeer in de klas te verbeteren en het pestgedrag te verminderen. Een methode uitzoeken kost echter veel tijd, het hele team moet daarbij betrokken worden en het kost ook veel geld. Mijn mentor kwam met dit boek en ik ben erin gaan lezen. Tijdens een college op school hebben wij een filmpje gezien van Kim Insoo Berg. Hier verwonderde ik mij over en hier wilde ik meer over lezen. Door dit boek te bestuderen kon ik de acties voor mijn onderzoek bedenken. Zo wil ik als leerkracht zijn. Ik wil uitgaan van het positieve van de kinderen en meer doen van dat wat al werkt. Om zo te zijn vergt veel training en aandacht. Maar dit kan ik leren en overbrengen naar collega's. Hier kunnen we mee gaan oefenen en stap voor stap een omslag maken in ons denken. Evaluatie
O1 De student verleent betekenis aan de resultaten van de praktische acties.
Actie: Klassengesprek over de sfeer in de klas. Mindmap maken over wat er verstaan wordt onder een
Doel: Inventariseren wat de klas verstaat onder een goede sfeer in de klas.
Betekenis verlenen: De kinderen kunnen goede aspecten benoemen over wat zij verstaan onder een goede sfeer. Dit komt omdat wij het hier vaker over hebben gehad. Ook hebben wij met elkaar klassenregels opgesteld. Hieronder staan de handtekeningen van de kinderen. 60
goede sfeer.
De klassenregels kwamen ook terug in de mindmap over een goede sfeer in de klas. Het doel: inventariseren wat de klas verstaat onder een goede sfeer in de klas is dus behaald. Dit interpreteer ik uit de reacties van de kinderen.
Schaalvraag stellen. Wat voor cijfer geeft de groep aan de sfeer in de klas van 1 tot 10.
Erachter komen wat voor cijfer de kinderen van groep 8 geven voor de sfeer in de klas.
Inventariseren welk doel wij ons als klas stellen om het cijfer een punt (of twee punten) hoger te krijgen.
Een gezamenlijk doel bepalen hoe we het cijfer hoger krijgen.
Coöperatief werken
Leren van elkaar. Oplossingsgericht gedrag en positief
Zie bijlage: 10 De kinderen uit groep 8 geven de sfeer in de klas gemiddeld een 6 als zij met elkaar mogen overleggen. Dit komt doordat er best veel gepest, geroddeld en buitengesloten wordt. Ook vinden een aantal kinderen het vervelend dat er soms slecht geluisterd wordt. Als ik de schaalvraag individueel aan de kinderen stel, geven de kinderen een 6,3. Het hoogste cijfer is een 7 en het laagste cijfer is een 3,5. In bijlage: 11 zie je enkele opmerkingen van de kinderen. Het doel: erachter komen wat voor cijfer de kinderen van groep 8 geven voor de sfeer in de klas is dus behaald. Dit interpreteer ik uit de reacties van de kinderen en de opmerkingen die opgeschreven zijn. Samen met de kinderen hebben we bepaald dat het doel: Wij luisteren naar elkaar zou zijn. De eerste dag ging dit goed en waren de kinderen hier ook op gefocust. Ik merk dan een aantal kinderen het prettig vinden om goed te luisteren en om rust te hebben in de klas. Vooral 'het groepje' overheersende kinderen vinden het niet zo belangrijk om te luisteren. Zij vinden vriendschappen en elkaar belangrijker dan leren en respect tonen voor elkaar. Ik denk dat dit komt door de leeftijdsfase waar ze nu inzitten. Ze zijn erg bezig met leuk gevonden worden waardoor. Hierdoor ontstaat stoerdoenerij, soms ten koste van andere kinderen. Ik denk dat al zouden de kinderen beter luisteren naar elkaar en naar de leerkracht, dat er een fijnere sfeer zou zijn en dat het cijfer dan omhoog gaat volgens de klas. Ik zou meerdere doelen willen stellen samen met de kinderen zodat we meerdere dingen hebben waar we ons op kunnen richten. Wel moeten dit kleine doelen zijn, anders creëer je geen succeservaringen. Het doel: een gezamenlijk doel bepalen hoe we het cijfer omhoog krijgen is dus wel behaald maar het cijfer is nog niet omhoog gegaan. Dit interpreteer ik uit de reacties van de kinderen. Zie bijlage: 11 Het coöperatief werken gaat in de meeste gevallen goed. Dit komt doordat de kinderen vanaf de onderbouw gewend zijn om veel samen te werken. 61
gedrag.
Complimenten geven aan de klas en aan kinderen individueel. Goed gedrag stimuleren, slecht gedrag negeren.
Zorgen voor een positief klimaat in de klas.
Iedere dag een kind opschrijven op wie ik extra ga letten en extra complimenten ga geven. De kinderen weten dit niet.
Ervoor zorgen dat kinderen die niet zo vaak complimenten krijgen ook complimenten krijgen.
Door de leeftijdsfase waar de kinderen nu in zitten merk ik wel dat een aantal kinderen niet zo goed met elkaar kunnen samen werken. Sommige kinderen laten alles aan de ander over als zij moeten samenwerken, andere kinderen zijn alleen maar aan het lachen met elkaar. In een aantal gevallen heb ik er dus voor gekozen om zelf de groepjes in te delen met wie de kinderen mochten samenwerken. Dit vonden de kinderen niet leuk maar het werkte wel voor een beter resultaat. De kinderen mogen tijdens coöperatief werken ook vaak op de hal werken of in een leeg lokaal. Voor sommige kinderen is dit ook nog lastig, omdat er dan geen zicht op is. Daarom kunnen deze kinderen het beste in de klas werken waar er toezicht is. Tijdens de Grote rekendag hebben de kinderen laten zien hoe ervaren zij zijn met samenwerken. Dit ging erg goed en er zijn heel mooie resultaten uitgekomen. Zie bijlage 12. Het doel: leren van elkaar, oplossingsgericht gedrag en positief gedrag is dus behaald, alleen moet de leerkracht wel goed opletten welke kinderen hij wel en niet bij elkaar zet. Dit interpreteer ik uit de reacties van de kinderen en door observaties. Ik heb voor een positief klimaat gezorgd door iedere dag een tussendoortje te doen. Ik merk aan de kinderen dat zij hier echt naar uitkijken iedere dag en dat zij het heel leuk vinden. Ook doen wij veel mee aan excursies of programma's die we krijgen aangeboden van instanties, bijvoorbeeld de AZ voetbaltour. Hierbij moesten de kinderen samenwerken en omschrijven wat onder respect verstaan. Dit draagt bij aan een goede sfeer in de klas. Ik heb geprobeerd om zoveel mogelijk complimenten te geven aan de klas en aan kinderen individueel. Ik probeerde slecht gedrag te negeren. Soms is dit erg lastig omdat dit tijd kost en je heel veel op een dag moet doen. Ik heb het doel: zorgen voor een positief klimaat in de klas kan nog beter maar hier zijn wij mee bezig. Dit interpreteer ik uit mijn observaties in de klas. Ik heb iedere dag dat ik voor de klas stond een kind opgeschreven op mijn voorbereiding. Dit wisten de kinderen niet. Ik heb één kind gedurende de dag meerdere onderbouwde complimenten gegeven over werkhouding, gedrag maar ook soms over kleren en uiterlijk. Ik merkte dat het kind dat ik gekozen had hierdoor groeide en extra zijn/haar best deed. Door mij op één kind extra te focussen lette ik ook goed op dat kind wat hij/zij goed deed en niet wat degene fout deed. Daardoor stond er een positief klimaat in de 62
Inventariseren van de dingen die al goed gaan en al werken. Deze dingen blijven doen. Een doel stellen wat vandaag goed moet gaan. Niet te grote doelen om succeservaringen te creëren. Individuele gesprekken met kinderen over de schaalvraag.
Ervoor zorgen dat het WOWW proces van start gaat. Oplossingsgerichte benadering. Kleine doelen stellen om succeservaringen te creëren.
Kijken of kinderen verbetering zien.
klas. Natuurlijk was dit niet op alle momenten maar ik heb mijn doel wel behaald. Ik heb een lijst gemaakt met dingen die al goed gaan. Deze lijst staat in bijlage: 13. Deze dingen blijven we doen. Dit hoort bij de oplossingsgerichte benadering. Ik wil nog meer gaan oefenen met de oplossingsgerichte gesprekken met de kinderen. Ik ben hier nog niet aan toe gekomen. Dit wil ik in het vervolg wel gaan doen.
Ik ben hier nog niet aan toe gekomen. Dit wil ik in het vervolg wel gaan doen. Ik wil ook gaan oefenen met het voeren van een oplossingsgericht gesprek.
Antwoord op de onderzoeksvraag
O2 De student geeft vanuit de praktische acties antwoord op de onderzoeksvraag O1 De student maakt een koppeling tussen de praktische acties en de bestudeerde literatuur (uit het vooronderzoek en uit de theoretische actie)
Definitieve onderzoeksvraag: Hoe kunnen de groepsleerkrachten van groep 8 de sfeer in de groep positief beïnvloeden? 'Een positieve sfeer' wordt in dit onderzoek gedefinieerd als: - Op een vriendelijke manier met elkaar omgaan. - Respect tonen voor elkaar. - Behulpzaam zijn. - Elkaar op een positieve manier benaderen Door de praktische acties uit te voeren heb ik een antwoord kunnen vinden op mijn onderzoeksvraag: Hoe kunnen de leerkrachten van groep 8 de sfeer in de groep positief beïnvloeden. Ik heb mij vooral gericht op de oplossingsgerichte benadering. Dit betekent dat ik let op de dingen die al goed gaan en niet uit ga van een probleem dat er speelt in de klas. Conclusie: De groepsleerkrachten van groep 8 kunnen de sfeer in de groep positief beïnvloeden door: 1: Beschrijven van de gewenste toekomst Beschrijven van de gewenste toekomst samen met de groep. Wat is het doel dat wij willen bereiken als groep? Hoe kunnen wij er samen voor zorgen dat de groep een hoger cijfer krijgt. 63
In de theorie staat het volgende beschreven: 'Het benoemen van het specifieke probleem is niet belangrijk. Om verandering te bewerkstelligen is het effectiever om de aandacht te vestigen op dat wat gewenst is.'9 Om hierachter te komen maken we gebruik van schaalvragen en oplossingsgerichte gesprekstechnieken. Ik heb zoveel mogelijk proberen te beschrijven wat gewenst is in deze klas. De regels zijn positief gebracht en ik gebruik zo min mogelijk het woord 'niet.' 2: Inzien wat succesvol was in het verleden Een lijst maken met de aspecten die al succesvol waren in het verleden. Dit kun je individueel doen met een kind dat bijvoorbeeld niet lekker in zijn vel zit of problemen vertoont of je kunt dit doen met de gehele groep. In onze groep zijn de volgende aspecten succesvol: de tussendoortjes, het coöperatief werken, de excursies en aandacht voor andere vakgebieden zoals gym en handvaardigheid en de aandacht voor aspecten op sociaal- emotioneel gebied. Ad Maas(2009) beschrijft het volgende: Sociale competentie stimuleren: Je kunt als ouder of leerkracht ervoor zorgen dat kinderen sociaal competenter worden. Hier zijn verschillende manieren voor. - Stimuleer interactie. Dit kan door groepsactiviteiten. - Leer de kinderen luistervaardigheden aan. Leer de kinderen dat ze niet impulsief moeten reageren maar moeten zoeken naar de onderliggende betekenis van een conversatie. - Maak kinderen bewust van non- verbaal gedrag, leer ze daar oog voor te hebben. - Breng kinderen gesprekstechnieken bij zoals manieren om vragen te stellen en dingen over jezelf te vertellen. - Deel kinderen zelf willekeurig in, in plaats van openbaar teams te laten kiezen. Dit om uitsluitingtaferelen te voorkomen. In de theorie staat dus beschreven dat groepsactiviteiten belangrijk zijn om sociale competentie te stimuleren. Ook is het van belang dat leerkrachten inzien dat ze met een oplossingsgericht gesprek meer bereiken dan met een probleemoplossend gesprek. Dit kun je bereiken door hier veel mee te oefenen. 3:Waarderen van aanwezige kwaliteiten Het geven van gerichte complimenten aan kinderen individueel of aan de groep. De vaardigheden en sterke punten komen zo naar voren in plaats van de zwakheden. Volgens Sue Young(2009) is het geven van complimenten een belangrijk onderdeel van oplossingsgericht werken. 4: Meer doen van dat wat werkt Hier kun je achter komen door iemand te laten nagaan wat al goed werkte en omdat vaker te gaan doen. Hier kun je achter komen door een oplossingsgericht gesprek te voeren. Ook kun je lijst maken met de aspecten die al goed werkten in het verleden.
9
Sue Young(2009), Van pesten naar samenwerken, PICA, Hilversum
64
Bijdrage aan het doel van het onderzoek en aan de leidende ambitie
T5.2 De student beschrijft in hoeverre zijn onderzoek een bijdrage heeft geleverd aan het doel van het onderzoek en aan de leidende ambitie.
Het doel van mijn onderzoek was: Onderzoeksdoel: Ik wil ervoor zorgen dat de leerlingen op een vriendelijke en positieve manier met alle klasgenoten omgaan. Dat iedereen met elkaar kan opschieten, respect toont voor elkaar, behulpzaam is en dat ze elkaar zowel fysiek als mondeling op een positieve en vriendelijke manier benaderen. Mijn leidende ambitie was: Ik wil gaan voor een klas die een eenheid vormt. Niet allemaal verschillende groepjes. Voor kinderen die elkaar kunnen vertrouwen en voor een klas waar de kinderen willen leren van en met elkaar. Ik wil gaan voor een klas die aan het einde van het schooljaar samen een musical opvoert en zo de basisschoolperiode met een goed gevoel afsluit. De ambitie van de school: Het onderzoeken van het groepsgedrag in groep 8. Mijn voorlopig onderzoeksdoel heb ik gaandeweg aangepast tot mijn definitieve onderzoeksdoel. Dit kwam doordat ik mij verdiept had in de theorie en ik de oplossingsgerichte methode een hele mooi methode vond om mijn acties op te baseren. Ook heb ik mij in het begin van het onderzoek vooral gericht op een groepje kinderen maar richt ik mij nu meer op de gehele klas omdat het uiteindelijk een groepsprobleem is en niet een probleem van een groepje kinderen. Mijn onderzoek heeft een bijdrage geleverd aan het doel van het onderzoek en aan de leidende ambitie. Ik heb een manier gevonden om de klas op een positieve manier te benaderen, namelijk door de oplossingsgerichte manier. Ik heb een denkomslag gemaakt. Ik ga uit van een oplossing en niet van een probleem. Op deze manier ben ik het rolmodel voor de kinderen. Dit vergt wel oefening en hier ben ik nog lang niet mee klaar. Het heeft mijn visie verandert op een positieve manier. Ik vind het heel belangrijk dat de klas een eenheid vormt en dat zij respect tonen voor elkaar. De kinderen hoeven niet allemaal vrienden en vriendinnen van elkaar te zijn maar moeten wel leren omgaan met verschillen en elkaar zowel fysiek als mondeling op een positieve en vriendelijke manier te leren benaderen. Door de oplossingsgerichte methode probeer ik mijn gesprekstechniek hierop aan te passen. We gaan uit van wat al goed gaat en gaan hiermee door. Iets wat niet goed gaat, daar stoppen we mee. Ik geef de kinderen complimenten en de kinderen geven elkaar complimenten. Zo ontstaat er een positievere sfeer. We werken veel samen en leren op deze manier van elkaar. Ik heb het groepsgedrag onderzocht door middel van theorie en observaties. Ik denk dat het heel erg te maken heeft met de leeftijdsfase waarin de kinderen zich op dit moment bevinden. Wel is het belangrijk om dit op een positieve manier om te buigen door de gewenste toekomst te beschrijven.
65
Persoonlijke ontwikkeling O2 De student maakt een koppeling tussen zijn conclusies uit het onderzoek en zijn persoonlijke ontwikkeling binnen het uitstroomprofiel.
Vorig jaar, in Minor 2, kregen wij de kans om een uitstroomprofiel te kiezen. Voor mij was de keuze al snel gemaakt omdat ik gedrag en sociaal- emotionele aspecten altijd erg interessant vind. Passend onderwijs kwam al eens in de media, maar ik wist niet wat dit precies inhield en wat voor vorm dit zou krijgen binnen de colleges van Minor 3 en Minor 4. Ook had ik verwacht dat wij veel zouden leren over kinderen met ADHD, autisme, PDD NOS en andere gedragsproblemen. In de colleges kwam dit tot mijn spijt niet heel veel terug. Wel heb ik hier zelf veel over gelezen in theorie, waardoor ik er alsnog heel veel van geleerd heb. Toen ik een onderwerp voor mijn onderzoek moest kiezen heb ik eerst lang getwijfeld wat een goed onderwerp was. Het onderwerp: een positieve sfeer kwam veel terug in de klas en er was veel sprake van groepsgedrag. Dit leek mij interessant om verder te onderzoeken, vooral ook omdat deze kinderen in de laatste fase van de basisschool toch behoorlijk gaan puberen en andere interesses krijgen dan alleen maar school en leren. Van te voren had ik verwacht dat ik uiteindelijk met een methode zou komen voor mijn stageschool om te zorgen voor een positieve groepssfeer. Een methode kost echter veel geld en kost ook veel tijd. Ook moet dit schoolbreed worden ingevoerd en dit kan ik natuurlijk niet in mijn eentje bepalen. Passend onderwijs is dit jaar erg actueel geweest. Het is veel in het nieuws geweest door de bezuinigingen. Ook is groepssfeer veel in het nieuws geweest. Een aantal jonge kinderen hebben zelfmoord gepleegd door (jarenlange) pesterijen. Als leerkracht zijnde wil je natuurlijk een goede sfeer creëren in je klas, zonder pesters, kinderen die roddelen, en buitensluiten. Echt handvatten om dit precies aan te pakken zijn er niet. Wel zijn er theorieën over hoe je dit het beste kunt aanpakken. Daarbij sprak de oplossingsgerichte theorie mij het meeste aan. Ik heb veel gehad aan de theorie uit het boek: van pesten naar samenwerken Sue Young(2009). Dit heeft mijn visie doen veranderen op het gebied van onderwijs. Ik ben gaan oefenen met oplossingsgerichte gesprekstechnieken en ben meer gaan doen van dat wat al werkt. Ik heb veel gewerkt met complimenten geven en ben meer uitgegaan van oplossingen in plaats van problemen. Dit waren de acties die ik ook in dit onderzoek heb uitgevoerd. Verder hebben we tijdens een teamvergadering besproken welke kinderen wij op het gebied van passend onderwijs aankunnen. Dit is iets waar je goed over na moet denken omdat je een school wilt zijn waar alle kinderen welkom zijn, maar je wilt ook een school zijn die wel de expertise heeft om deze kinderen op de juiste wijze wilt begeleiden. Tevens wil je ervoor zorgen dat de leerkrachten zich er goed bij voelen en dat andere kinderen niet belemmert worden in hun leerproces door 'speciale' kinderen. Al met al heb ik een ontwikkeling gemaakt op het gebied van passend onderwijs, door mij te verdiepen in de theorie van kinderen die passend onderwijs nodig hebben, door mij te verdiepen in de inhoud van passend onderwijs en door mijn visie te veranderen en meer in oplossingen te denken in plaats van in problemen.
66
Aanbevelingen T5.2 De student doet aanbevelingen voor de situatie op de werkplek met betrekking tot het (verder) realiseren van de ambitie.
Mijn aanbevelingen voor de situatie op de werkplek met betrekking tot het (verder) realiseren van de ambitie zijn: 1: Beschrijven van de gewenste toekomst Als een situatie niet helemaal loopt zoals het zou moeten lopen, zorg er dan voor dat je voor jezelf de gewenste toekomst beschrijft. Wat wil je voor jezelf bereiken met de groep. Wat zou de meest ideale situatie zijn? Om dit samen met de groep te doen zou je een mindmap op het bord kunnen maken met daarin bijvoorbeeld: Een goede sfeer. De kinderen bedenken allemaal aspecten die daarbij horen. Deze omschrijf je op een zo positief mogelijke manier dus bijvoorbeeld: 'aardig zijn voor een ander' en niet: 'niet naar doen tegen de ander.' Je kunt hierbij de schaalvraag stellen: stel dat als al deze aspecten aanwezig zouden zijn in deze groep, dan zouden we hiervoor het cijfer 10 krijgen. Stel dat niks hiervan aanwezig zou zijn, dan zouden we het cijfer 1 krijgen. Welk cijfer krijgt deze klas? Dit kunnen de kinderen met elkaar overleggen. Daarna bedenk je samen wat het doel is voor de komende periode om het cijfer een punt (of twee!) hoger te krijgen. Je kunt dit ook individueel doen met een kind of in een klein groepje. 2: Inzien wat succesvol was in het verleden Een lijst maken met de aspecten die al succesvol waren in het verleden. Dit kun je individueel doen met een kind dat bijvoorbeeld niet lekker in zijn vel zit of problemen vertoont of je kunt dit doen met de gehele groep. Hierbij hoort de oplossingsgerichte gesprekstechniek, omschreven in bijlage 14. Wat deed je op het moment dat het wel goed ging, wat ging er toen goed, hoe pakte je dat toen aan? Hiervoor moet je oefenen met oplossingsgerichte vragen stellen. 3:Waarderen van aanwezige kwaliteiten Zorg ervoor dat je het gene waardeert wat je al bereikt hebt en zorg dat je ziet wat voor kwaliteiten de groep heeft en maak hier gebruik van. De aanwezige kwaliteiten kun je versterken door gericht complimenten te geven aan de kinderen. Zorg dat het compliment waardevol is door er een reden voor te geven bijvoorbeeld: J, jij pakte gelijk je boek en begon heel stil te lezen, heel goed van jou! 4: Meer doen van dat wat werkt Door een oplossingsgericht gesprek te voeren kun je nagaan wat al goed werkte in het verleden. Hier zijn successen uit behaald, dus dit kun je vaker gaan doen. Bijvoorbeeld: een kind kan zich niet concentreren in zijn groep doordat hij gestoord wordt door andere klasgenoten. In het verleden heeft hij hier op een rustige manier op gereageerd door te vragen of zij stil wilden zijn. Zijn klasgenoten waren toen stil. Nu werkt dit niet meer omdat hij fel reageert. Door in een oplossingsgericht gesprek terug te halen wat er toen wel werkte wordt hij hier weer aan herinnert en kan hij dit vaker gaan doen. In een groep kun je inventariseren welke aspecten er al werkten om de sfeer te bevorderen. Dit kun je dan vaker gaan doen. Op basisschool 't Ruimteschip wordt al veel coöperatief gewerkt. Vanuit de oplossingsgerichte theorie raden ze ook aan om veel coöperatief te werken. De kinderen leren omgaan met meningen van anderen en leren van de kennis van andere kinderen. Het is belangrijk om veel gebruik te maken van de kennis van de kinderen in plaats van dat je alles zelf 'voorkauwt.'
67
Bijlagen: Bijlage 1: schriftelijke bevestiging/ overeenkomst van de onderzoeksvraag
68
Bijlage 2: observatie behorende bij deelvraag 1 Datum: 30-11-12 Tijd: 's ochtends van 08.25- 12.00 Groep: 8 Lokaalopstelling: de kinderen zitten in tafelgroepjes. Opmerkingen: Deze observatie voer ik uit op de momenten dat de kinderen buiten de klas zijn geweest. Bij binnenkomst 's ochtends. Vlak voor de pauze, in de pauze en vlak na de pauze. Doel: Met deze minder gestructureerde observatie wil ik inzicht krijgen in de vraag: welke gedragingen de voor mij overheersende kinderen binnen de groep vertonen en hoe de andere kinderen daarop reageren.
Tijdstip:
08.25
Leerling-gedrag: Wat voor gedrag vertoont het groepje overheersende kinderen? Hoe Reageren de andere kinderen hierop? Ro is als eerst in de klas. Ze pakt haar nakijkwerk en gaat snel aan de gang. Ik complimenteer haar met het feit dat ze zo zelfstandig aan de slag gaat. Daarna komen wat andere kinderen de klas in. Ook zij pakken hun werk en gaan wat voor zichzelf doen. Er wordt wat gepraat over van alles. Deze kinderen komen de klas in voordat de bel gaat.
08.30
Ti, Ne, Mi en Sa komen luid de school in. Zij hangen hun jas op en blijven kletsen in de klas. De jongens Ro, In, Mau, Fl en Ni komen ook de school in met elkaar. Als zij de klas in komen blijven ze met elkaar bij één tafeltje staan. ' Het groepje' Als iedereen de klas in is zeg ik tegen de kinderen dat zij hun boek moeten pakken en moeten gaan lezen. De meeste kinderen doen dit direct. Tegen Mi en Ne moet ik dit nog een keer zeggen.
10.05
De kinderen zijn wat onrustig vlak voor de pauze. Daarvoor hebben ze wel heel goed gewerkt.
10.15
Pauze
10.30
In de pauze is er een conflict ontstaan tussen In, Fl en Je. In en Fl horen bij 'het groepje' Je hoort hier niet bij. Je is verdrietig en In, Fl, Mau en Ro zijn boos omdat Je het tegen de leerkracht verteld. Ik spreek met deze kinderen af dat we het hier om 12.00u over gaan hebben.
11.00 Ik zorg ervoor dat deze kinderen niet gaan samenwerken om geroezemoes te voorkomen. De meiden wisselen blikken met elkaar uit en zodra er een mogelijkheid is om te smoezen, pakken zij dit aan. Gedrag van 'het groepje' onderling. Je werkt stil. 12.00 De meiden blijven in de klas zitten. Ik vraag ze om aan één tafel te gaan zitten. Ik zie duidelijke verdeling tussen In, Fl, Mau en Ro en Je. In en Fl hebben ruzie met Je. Mau en Ro bemoeien zich hiermee en trekken de partij 69
van In en Fl. Ro moet veel lachen. Dit vind ik niet leuk en ik vraag waarom ze dit doet. Ze antwoord met: 'ik weet het niet.' Ik laat Je aan het woord. In en Fl kijken minachtend en mompelen wat in zichzelf. Op het moment dat Je zegt dat zij het niet leuk vindt dat de meiden over haar roddelen zeggen de meiden dat dit helemaal niet zo is. Ik vraag aan de meiden hoe het dan komt dat Je wel dit gevoel krijgt. De meiden halen hun schouders op. Ik laat In en Fl aan het woord. Zij bevestigen elkaar in wat ze zeggen. Ze hebben geen rottige dingen over Je gezegd en lopen haar niet achterna op het schoolplein. Je moet huilen. Zij heeft wel dit gevoel en zegt dat ze werd achterna gezeten waarna er gesmoesd werd op zo'n manier dat ze wist dat het over haar ging. Mau zegt nu ook dat dit niet zo is. Ro moet weer lachen. Ik vraag of de meiden zich wel kunnen indenken dat Je dit gevoel heeft. De meiden halen hun schouders op. Ik vraag aan Ro en Mau waarom zij hier bij betrokken zijn. Zij zeggen dat ze vriendinnen zijn met In en Fl en dat zij het voor hun opnemen. Gedrag van 'het groepje' overheersende kinderen. Ik vraag aan de kinderen hoe we dit kunnen oplossen. In en Fl zeggen dat ze dit niet meer zullen doen en zich niet gaan bemoeien met Je. Ik vraag of Je dit oké vindt. Je vindt dit oké. 13.15
In
De meiden komen weer met 'het groepje' binnen. Je komt binnen met Sa en Ca. Je kijkt blij. De meiden zijn gewoon met elkaar aan het praten. 's Middags lijkt er een goede sfeer te zijn zonder problemen.
In is vrolijk en spontaan. Zij heeft een duidelijke eigen mening. In heeft een broer die vorig jaar op deze school zat. Sommige kinderen zijn bang voor hem. Soms dreigt In haar broer erbij te halen. In is behulpzaam en een harde werker in de klas. Als ze iets niet begrijpt vraagt ze dat aan de leerkracht of in haar groepje. Soms wordt dit wel te gezellig. Als er problemen zijn ontstaan die meestal niet in de klas, maar buiten de klas, tijdens het buiten spelen, of het spelen na schooltijd. Deze problemen komen dan in de klas. Dit uit zich in: het niet willen samenwerken met bepaalde personen, blikken van verstandhouding, negeren en roddelen. Als er problemen met In zijn, nemen andere kinderen het op voor In. Ze trekken haar kant.
Fl Fl is gezellig en spontaan in de klas. Ze heeft droge humor en is stil als je dat vraagt. Als zij ergens niet uitkomt, vraagt ze dit aan de leerkracht. Fl heeft veel vriendinnen. Als er problemen zijn komt dit meestal door situaties buiten school, tijdens het buitenspelen of het spelen na schooltijd. 'Het groepje' gaat buiten schooltijd ook vaak met elkaar om. Als deze problemen in de klas komen staat het groepje samen sterk. Ze nemen het voor elkaar op, kiezen met z'n allen één kant en laten de ander barsten. Tijdens gesprekken over problemen neemt In meestal het woord. Fl beaamt dit en zegt hetzelfde. Soms is dit andersom. Fl en In zijn dikke vriendinnen. Soms horen hier ook andere kinderen bij. In en Fl 'heersen' over andere kinderen. Deze kinderen luisteren meestal naar hen. Sommige kinderen zijn bang om er anders niet meer bij te horen en zijn bang om buitengesloten te worden.
70
Mau
Mau laat niet zoveel van zich horen in de klas. Ze doet niet echt mee met instructies en lijkt soms afwezig. Zij snapt soms dingen niet die net zijn uitgelegd. Haar houding lijkt alsof het haar allemaal niet veel interesseert. Tijdens problemen in de klas kan ze soms grof in de mond zijn of brutaal. Ze kiest meestal de kant van In en Fl. Ze heeft haar eigen willetje. Mau wil graag op de hal werken. Ze wil ook graag samenwerken.
Ka
Ka is in de klas best stil. Ze luistert meestal goed maar doet niet heel actief mee tijdens de instructie. Tijdens problemen die zich voordoen waar een gesprek over wordt gevoerd is zij de stilste van de meiden. Ze zegt niet zoveel en als je naar haar mening vraagt zegt ze vaak hetzelfde als In en Fl.
71
Bijlage 3: Groepsklimaat analyseformulier door Kirsten Groepsklimaat Analyseformulier Deze vragenlijst is voor de leerkrachten van groep 8. Ingevuld door: Kirsten Leek (LIO- stagiaire) 1: Hoe ervaar je de sfeer in je klas? Op veel momenten is de sfeer goed. De kinderen gaan over het algemeen goed met elkaar om. Je merkt dat het een groep 8 is door af en toe wat puberaal gedrag zoals flauwe grapjes, opmerkingen en een minder goede werkhouding. 2: Waarop baseer je dit oordeel? Doordat ik twee dagen in de week voor de klas sta zie je goed hoe de kinderen zich tijdens verschillende momenten gedragen. 3: Welke positieve aspecten kun je opmerken over de groepssfeer? De kinderen werken graag en goed samen. Ze zijn bereid om de leerkracht te helpen en om elkaar te helpen. Na een voorval buiten of na schooltijd kan de groepssfeer slechter zijn. Je merkt dan wrijvingen onderling, kinderen willen dan niet samenwerken met sommige andere kinderen en kinderen durven niet altijd te zeggen wat zij willen zeggen. 4: Welke aspecten van de groepssfeer beoordeel je negatief? Pesten, roddelen, lachen om iemand, negeren. 5: Hoe wordt het werk in de klas door de groepssfeer beïnvloed? (positief/negatief) Als er iets is voorgevallen in of buiten de klas willen sommige kinderen niet graag meer met elkaar samenwerken. Dit beïnvloedt de sfeer negatief. Sommige kinderen zijn wel altijd bereid om iedereen te helpen. 6: Welke kinderen gaan plezierig met elkaar om? Er zijn verschillende groepjes in de klas. Ik zie de groepjes op de volgende manier. 1: Fl, In, Ma, Ka (soms horen Ro en Ni hier ook bij) Ma hoort hier een beetje bij. 2: Je, Sa, Ca, Ch, De (soms horen Ni en Ro hier ook bij) Ma hoort hier een beetje bij en Ar ook. 3: Mi, Ti, Ne, Sa (jongens) 4: Ba en Em (soms Ja) 5: Ri, To, Teu, Da 7: Waarom zouden deze kinderen zo met elkaar omgaan? Groepje 1 zijn 'populaire' meiden. Ro en Ni willen hier graag bij horen maar hebben ook vaak ruzie met dit groepje Groepje 2 zijn sociaal vaardige meiden, zij hebben niet vaak ruzie. 72
Groepje 3 zijn 'populaire' jongens Groepje 4 deze kinderen horen niet echt bij de rest van de klas Groepje 5 deze jongens trekken zich niet zoveel van anderen aan. 8: Welke kinderen hebben vaak problemen met elkaar? De kinderen uit groepje 1 hebben vaak problemen met elkaar. Vooral met degene die er graag bij willen horen. 9: Waarom vind je hun relatie problematisch? Hierdoor is er soms ruzie, wordt er gepest en geroddeld. Deze kinderen moeten vaak met elkaar in gesprek. 10: Welke mogelijke oorzaken kun je hiervoor benoemen? Pubertijd, 'haantjes'- gedrag, er graag bij willen horen, onzekerheid. 11: Wat is je conclusie met betrekking tot de groepssfeer in je klas? Een aantal overheersende kinderen in de klas beïnvloeden een groepje onzekere kinderen. Deze kinderen doen er veel aan om bij het 'groepje' te mogen horen. Het groepje overheersende kinderen heeft een dusdanige invloed op de rest van de klas dat de groepssfeer op sommige momenten niet goed is. 12: Welke actie(s) kun je ondernemen om de sfeer te verbeteren? En welke acties onderneem je al? We praten al veel met de kinderen, er is een pestprotocol en er zijn klassenregels met de klas samen opgesteld. Ik denk dat het belangrijk is om te blijven praten met elkaar en middelen te vinden om dit gedrag te verbeteren. 13: Wat heb je hiervoor nodig? (middelen, materialen, observaties, onderzoek, informatie van ouders, externe hulp) Observaties, middelen en methodes en ouders die meewerken. 14: Welke ondersteuning verwacht je van de interne begeleider?10
10 10
Bron: Klamer, Miriam- Hoogma (2012), Klassenmanagement, Groningen, Noordhoff, www.klassenmanagement.noordhoff.nl / http://klassenmanagement.noordhoff.nl/sites/7699/_assets/7699d06.pdf
73
Bijlage 4: Groepsklimaat analyseformulier Groepsklimaat Analyseformulier Deze vragenlijst is voor de leerkrachten van groep 8. Ingevuld door: Ton Koelemeijer 1: Hoe ervaar je de sfeer in je klas? Kinderen gaan goed met elkaar om, accepteren elkaar zoals ze zijn, kunnen goed samenwerken en kunnen heel gezellig zijn. Er zijn wel incidenten, maar toch… 2: Waarop baseer je dit oordeel? Op waarnemingen en op ingevulde sociogrammen en gesprekken. 3: Welke positieve aspecten kun je opmerken over de groepssfeer? - Gezellig - Samenwerken - Elkaar helpen 4: Welke aspecten van de groepssfeer beoordeel je negatief? - Geroddel - Kleine groep die meidengroep overheerst 5: Hoe wordt het werk in de klas door de groepssfeer beïnvloed? (positief/negatief) Negatief: - Sommige kinderen kun je beter niet bij elkaar zetten dit beïnvloedt werkgedrag. - Geroddel buiten school komt in de klas terug (kijken naar elkaar, opmerkingen tussendoor) Niet willen samenwerken 6: Welke kinderen gaan plezierig met elkaar om? o.a. Ca- Sa- De- Je- Ma Ba en Em Fl en In 7: Waarom zouden deze kinderen zo met elkaar omgaan? - Kinderen accepteren elkaar zoals ze zijn - Verstandige ouders 8: Welke kinderen hebben vaak problemen met elkaar? Ka- Ni Ba- Ma Ro- In/Fl 74
9: Waarom vind je hun relatie problematisch? - Ze accepteren elkaar niet, vertellen geheimen van elkaar door. - Ik vraag me wel eens af in hoeverre terugkomend gedrag door collega's wordt doorgegeven/afgestemd. 10: Welke mogelijke oorzaken kun je hiervoor benoemen? - Zaken uit het verleden (blijft vooral bij meiden wel eens hangen). - Ouders pakken zaken niet altijd (even goed) aan. 11: Wat is je conclusie met betrekking tot de groepssfeer in je klas? Over het algemeen positief. Maar: het blijft hard werken en vraagt alertheid. 12: Welke actie(s) kun je ondernemen om de sfeer te verbeteren? En welke acties onderneem je al? - Tussendoortjes - Gesprekken (individueel, groepjes, klas) - Bespreken van regels 13: Wat heb je hiervoor nodig? (middelen, materialen, observaties, onderzoek, informatie van ouders, externe hulp) - Methode om pestgedrag (beter: sociaal wenselijk gedrag) aan te pakken. 14: Welke ondersteuning verwacht je van de interne begeleider?11 - Doorgeven van informatie over aanpak in vorige groepen. - Kennis van externe instanties en tips.
11 11
Bron: Klamer, Miriam- Hoogma (2012), Klassenmanagement, Groningen, Noordhoff, www.klassenmanagement.noordhoff.nl / http://klassenmanagement.noordhoff.nl/sites/7699/_assets/7699d06.pdf
75
Bijlage 5: De klimaatschaal behorende bij deelvraag 2
76
Bijlage: 6 Uitwerking vragenlijst per vraag Uitwerking vragenlijst per vraag________________________________________________________ Algemeen gedeelte over je klas
(Bijna) Soms nooit 1 2 3 1 16 3 17 6
Regelmatig 3 8 4 11 1
Vaak
1
4
9
9
23
6 Er zijn leerlingen in onze klas die elkaar buiten schooltijd lastig vallen 7 Er zijn leerlingen in deze klas die elkaar uitschelden 8 In deze klas worden leerlingen gepest 9 In deze klas roddelen leerlingen over elkaar 10 Er zijn leerlingen in onze klas die elkaar wel eens slaan of schoppen
1
15
6
1
23
2 3 4 8
15 13 11 10
4 6 5 5
3 2 4
24 24 24 23
11 Ik voel me in deze groep op mijn gemak 12 Ik voel dat ik bij deze groep hoor 13 Ik werk graag samen met een klasgenoot aan een opdracht 14 Ik vind de leerlingen in mijn klas aardig 15 Ik deze klas word je uitgelachen als je een verkeerde vraag stelt 16 Ik denk dat mijn klasgenoten mij aardig vinden
1 1
9
2 7 2 2 8
10 8 10 9 3
11 8 12 13 3
24 24 24 24 23
2
4
10
8
24
Algemeen gedeelte over je klas
(Bijna) Soms nooit 1 2
Regelmatig 3
Vaak
Totaal
Ni
Ro, Mi
In, Fl, Mau Ni Ro Ti
Sa
In, Fl, Mau, Ka Ma Sa, Ti, Ne Mi
1 Ik vind mijn klas leuk 2 Leerlingen in deze klas maken ruzie met elkaar 3 Ik kan goed met de meeste klasgenoten opschieten 4 Er zijn leerlingen in onze klas die spullen van anderen kapot maken 5 Bij moeilijkheden word ik door klasgenoten geholpen
Groepje 'overheersende' meiden In, Fl, Mau, Ka Groepje kinderen dat (soms) meeloopt Ma, Ni, Ro Groepje 'overheersende' (populaire) jongens Ne, Mi, Ti, Sa 1 Ik vind mijn klas leuk
2 Leerlingen in deze klas maken ruzie met elkaar
Ka
4 12 2 10
Totaal
23 23 24 24
4
77
Ne Ni
3 Ik kan goed met de meeste klasgenoten opschieten
Mau, Ka Ro Ma, Ne Mi
In, Fl, Sa, Ti, Mi
Mau Mi
Fl, Ka, Ma Ne
In, Ni, Ro Ti Sa
In, Fl, Ka, Sa, Ti, Ne In, Ka, Ma,Ni, Ro Sa, Ne In, Fl, Ka, Ma, Ni, Ti In, Fl, Ka, Ma, Ne Mau, Ni, Ti, Mi
Mau, Ma, Ni
Mi
Mau, Ti
Mi
Mau, Sa, Ne
Mi
Mau, Ro,Ti, Sa,
Ni, Mi,
Mi
Ka, Ro, Sa
12 Ik voel dat ik bij deze groep hoor
Ni, Ro, Mi
Ka, Ma, Sa
13 Ik werk graag samen met een klasgenoot aan een opdracht
Mi
Ka, Ma, Ni, Ne, Ti Ni, Ro, Mi
4 Er zijn leerlingen in onze klas die spullen van anderen kapot maken
In, Fl, Mau Ro Sa Ti Ne
5 Bij moeilijkheden word ik door klasgenoten geholpen
6 Er zijn leerlingen in onze klas die elkaar buiten schooltijd lastig vallen
Ro
7 Er zijn leerlingen in deze klas die elkaar uitschelden
Fl
8 In deze klas worden leerlingen gepest
Ro
9 In deze klas roddelen leerlingen over elkaar
10 Er zijn leerlingen in onze klas die elkaar wel eens slaan of schoppen
Fl, Ma, Ro
11 Ik voel me in deze groep op mijn gemak
Ni
14 Ik vind de leerlingen in mijn klas aardig
Ka Ma Ni
In, Ka, Ne
In, Fl, Mau, Ma Ne, Ti In, Fl, Mau, Ne, Ti In, Fl, Mau, Ro, Sa In, Fl, Mau, 78
15 Ik deze klas word je uitgelachen als je een verkeerde vraag stelt 16 Ik denk dat mijn klasgenoten mij aardig vinden
Ka, Fl, Ma, Ro Mau, Ni, Sa Ni Mi
In, Ne
Fl, Mau, Ka, Ma, Ro, Ti
Ka Ma, Sa, Ti, Ne Mi
In, Ne, Sa
79
Bijlage 7: sociogram
Terug
Bijlage 8: Gesprekken Verslag van de gesprekjes naar aanleiding van het sociogram: In het sociogram kan ik zien dat een aantal kinderen gepest worden. Dit komt ook wel eens terug in de klas dus is het niet meer dan logisch dat dit er staat. Er zijn echter ook kinderen die wel naar de leerkracht komen met de klacht dat zij gepest worden maar deze kinderen hebben dit niet in het sociogram aangegeven. Dit is apart. Weten de kinderen niet precies wat er onder pesten wordt verstaan? Durven zij dit niet in te vullen omdat zij bang zijn dat dit wordt doorverteld? In het sociogram worden de overheersende kinderen niet gepest. Zij worden wel als pesters opgenoemd door andere kinderen. Ro is soms verdrietig omdat er over haar geroddeld wordt en zij wordt soms buitengesloten maar dit geeft zij niet aan in het sociogram. Mau wordt ook gezien als pester door sommige kinderen. Zij hoort ook bij het groepje overheersende kinderen maar niet altijd. Zij wordt zelf niet gepest.
Bijlage 9: Groepsklimaat analyseformulier ingevuld door de leerkrachten van groep 7 Groepsklimaat Analyseformulier Mijn onderzoek gaat over het groepsgedrag in groep 8. Om mijn deelvraag: 'Hoe zagen de groepsleerkrachten van groep 7 dit gedrag terug in de groep vorig jaar?' te kunnen beantwoorden heb ik informatie nodig van de groepsleerkrachten van groep 7. Ingevuld door Edith Nijenhuis en Anja Braas 1: Hoe ervaarde je de sfeer in je klas? Goed, sociaal twee leerlingen die wel aanwezig waren. Die moest je 'kort houden.' 2: Waarop baseer je dit oordeel? Gesprekken met kinderen, observaties en feedback van ouders tijdens 10 min. gesprek. Evaluatie van de week. 3: Welke positieve aspecten kun je opmerken over de groepssfeer van vorig jaar? Goed samenwerken. Duidelijke afspraken waar ze zich aan hielden. Diversiteit tussen de leerlingen werd geaccepteerd. 4: Welke aspecten van de groepssfeer van vorig jaar beoordeel je negatief? Omgang van een aantal meisjes. Geëscaleerd tijdens volleybal straten toernooi. Speelde zich buiten school af. Gemanipuleer van een aantal meiden. 5: Hoe werd het werk in de klas door de groepssfeer beïnvloed? (positief/negatief) Het was niet zo aanwezig! De sfeer voor de groep was goed. Conflict is onderling besproken en geluwd. In de grote vakantie weer opgelaaid (puberaal gedrag?) 6: Welke kinderen gingen plezierig met elkaar om? Allemaal op een aantal na. - Ka, In, Fl, Ni, Ma, Ro 7: Waarom zouden deze kinderen zo met elkaar omgaan? De anderen accepteerden elkaar beter. Er was geen strijd om BFF. 8: Welke kinderen hadden vaak problemen met elkaar? Zie vraag 6 9: Waarom vind je hun relatie problematisch?
82
'Zieltjes winnen,' roddelen, (in ieder geval dit gevoel opwekken bij een ander), buitensluiten. 10: Welke mogelijke oorzaken kun je hiervoor benoemen? Stuk onzekerheid, jaloezie, ouder betrokkenheid, puberteit. 11: Welke actie(s) heb je ondernomen om de sfeer te verbeteren/behouden? En welke acties zou je nog meer kunnen ondernemen? - Zie vraag 2 12: Wat heb je hiervoor nodig? (middelen, materialen, observaties, onderzoek, informatie van ouders, externe hulp) Alles. Het is een mix van factoren. Leerkracht moet dit goed in de gaten houden sturen en bespreekbaar maken. 13: Welke ondersteuning verwacht je van de interne begeleider?12 Vragen van de IB'er welke ondersteuningsbehoeften de leerkracht nodig heeft om de sfeer positief te behouden.
12
Bron: Klamer, Miriam- Hoogma (2012), Klassenmanagement, Groningen, Noordhoff, www.klassenmanagement.noordhoff.nl / http://klassenmanagement.noordhoff.nl/sites/7699/_assets/7699d06.pdf
83
Bijlage 10: inventarisatie; wat verstaat groep 8 onder een goede sfeer
84
Bijlage 11: De schaalvraag
Individuele opmerkingen: 'Ik vind het te druk en er wordt nog te vaak gepest of uitgescholden. Vooral R, die probeert stoer te zijn. De meeste houden zich dan niet aan sommige afspraken. Er wordt ook veel 'faal' gezegd en uitgelachen. R en M accepteren mij niet.' 'Ik vind dat er best vaak ruzie is in de klas en dat moet stoppen.' 'We kunnen beter naar elkaar luisteren en minder vaak roddelen.' 'Er wordt zo vaak gescholden in de klas.' 'Ik vind dat er soms best vaak gepest wordt en het is soms ook een beetje té gezellig. Het kan alleen ook weer heel stil zijn, daarom geef ik een 7.' 'Sommige kinderen worden nog gepest door kinderen uit de klas.'
85
'Soms zeggen de kinderen in de klas wat tegen je wat je niet leuk vindt en dat vinden ze dan raar en dan ontstaat er ruzie.' 'Het is best luid en er wordt vaak doorheen gepraat.'
86
Bijlage 12: Coöperatieve werkvormen Coöperatieve werkvormen 1. Denken – Delen – Uitwisselen De leerkracht geeft een opdracht of stelt een vraag. De leerlingen krijgen een á twee minuten om over het antwoord na te denken. Daarna overleggen ze in tweetallen. Tenslotte worden de antwoorden klassikaal uitgewisseld. Het is een handige werkvorm om voorkennis te activeren of om te oriënteren op een opdracht. Maar de leerkracht kan deze vorm ook bij zelfstandige verwerking inzetten. Ook voor reflectie of terugblik is hij geschikt. Deze werkvorm is geschikt voor groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen zijn: luisteren en informatie uitwisselen. De tijdsduur is ongeveer vijf minuten. 2. Flitsen De leerkracht leert de kinderen een bepaalde vaardigheid, bijvoorbeeld de tafel van 6. Dan deelt hij flitskaarten uit, waarbij aan de ene kant de som staat en aan de andere kant het antwoord. Het is het handigst als elke leerling een eigen setje maakt. De kinderen gaan in tweetallen zitten. De één leest de tafelsom voor, de ander noemt het antwoord. Als het goed is, krijgt hij het kaartje. Als het antwoord fout is, dan gaat het kaartje onderop de stapel. Dit gaat net zo lang door tot de leerling de hele stapel heeft. Daarna wisselen de kinderen van rol. Aan het einde bespreekt de leerkracht klassikaal na hoe het ging. Deze werkvorm kan ingezet worden als zelfstandige verwerking. Hij is erg handig bij het automatiseren van rekenen, spelling, topografie en jaartallen. Deze werkvorm is geschikt voor groep 3 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen zijn: hulp geven/vragen en wachten op elkaar. De tijdsduur is ongeveer tien tot vijftien minuten. 3. Om-de-beurt De kinderen zitten in tweetallen. De leerkracht stelt een vraag waarbij meerdere, korte antwoorden mogelijk zijn. Een voorbeeldvraag is: Welke landen in Europa ken je? De kinderen geven om de beurt een antwoord. Dat kan mondeling, maar ook op een gezamenlijk blaadje. Daarna volgt een klassikale afronding, waarbij enkele leerlingen hun antwoorden noemen. Deze werkvorm kan tijdens diverse momenten van de les ingezet worden. Hij is geschikt voor groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen zijn: luisteren, evenredig deelnemen. De tijdsduur is ongeveer vijf tot tien minuten. 4. Dobbelen In de klas wordt een tekst gelezen en nabesproken. Daarna gaan de kinderen in groepjes zitten. Elk groepje heeft één of twee dobbelstenen, waarop bijvoorbeeld staat: ‘wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom,’. Op de andere dobbelsteen kunnen werkwoordsvervoegingen staan, zoals: ‘is, kan, doet, wil, heeft, zal’. Met de twee woorden die gegooid worden, maakt een van de leerlingen een vraag, die de groepsgenoten vervolgens beantwoorden. Daarna mag de volgende leerling gooien. Tenslotte volgt de klassikale nabespreking. Deze werkvorm is geschikt als zelfstandige verwerking bij tekstbegrip van taal en zaakvakken. Hij is geschikt voor groep 4 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen zijn: luisteren, op elkaar wachten. De tijdsduur is in totaal ongeveer vijftien tot dertig minuten. 5. Duo’s De leerkracht stelt heterogene duo’s samen en legt de opdracht uit. De leerlingen maken om de beurt een som, waarbij zij hardop denken. Als de ene leerling een som maakt, dan observeert de ander en geeft hij hulp als dat nodig is. De leerkracht bespreekt dit klassikaal na. Deze werkvorm kan ingezet worden bij begeleide inoefening of zelfstandige verwerking. Hij is geschikt voor groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen zijn: overleggen, aanmoedigen, hulp geven/vragen en op elkaar wachten. De tijdsduur is in totaal ongeveer tien tot vijftien minuten. 87
6. Imiteer De leerkracht maakt heterogene groepjes van vier leerlingen. Die gaan in tweetallen tegenover elkaar zitten. Ze maken van karton (of mappen) een wandje, zodat ze niet kunnen zien wat de ander achter de wand doet. Één tweetal maakt een ontwerp, op papier of van blokken. Als dat klaar is, moet het andere tweetal dit ontwerp namaken. Ze mogen niet kijken, maar alleen vragen stellen. Als de tweede groep klaar is met imiteren, dan vergelijken de kinderen het resultaat. Ze bespreken na wat wel goed ging en –als de ontwerpen verschillen- wat een volgende keer beter kan. Deze werkvorm is geschikt als zelfstandige verwerking en het stimuleert de taal- en denkontwikkeling. Hij is geschikt voor groep 1 en 2. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen zijn: luisteren en aanwijzingen geven. De tijdsduur is in totaal ongeveer tien tot vijftien minuten. 7. Interviews De leerkracht vertelt over welk onderwerp de kinderen elkaar gaan interviewen en maakt tweetallen. De leerlingen bedenken welke vragen zij willen stellen en schrijven ze op. Daarna interviewen de leerlingen elkaar, waarbij ze ook goed doorvragen. Tenslotte volgt de klassikale nabespreking. Deze werkvorm is geschikt om informatie, meningen en oplossingsstrategieën uit te wisselen. Interviewen stimuleert het creatief denken en het tekstbegrip. De leerkracht kan deze werkvorm inzetten als oriëntatie of om de voorkennis te activeren, maar ook als zelfstandige verwerking of reflectieopdracht. Deze werkvorm is geschikt voor groep 5 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: vragen stellen, luisteren en samenvatten wat de ander heeft verteld. De tijdsduur is ongeveer vijftien minuten. 8. Woordenweb Elk groepje krijgt een vel papier, met een cirkel in het midden. In die cirkel staat het onderwerp. De leerlingen schrijven/tekenen om de beurt iets over het onderwerp. Elk groepslid heeft een eigen kleur pen, zodat de leerkracht achteraf kan zien wat de inbreng van iedere leerling was. Als dat klaar is, geven de leerlingen met pijlen de relaties tussen de begrippen/tekeningen weer. Bij de pijlen mag ook iets geschreven worden. De leerkracht hangt alle woordenwebben op en uit elk groepje mag een leerling hun woordenweb toelichten. Het woordenweb kan op diverse momenten van de les ingezet worden, maar is vooral effectief bij het activeren van de voorkennis. Deze werkvorm is geschikt voor groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren, overleggen en besluiten nemen. De tijdsduur is ongeveer vijftien minuten. 9. Brainstorm Bij het brainstormen geeft de leerkracht een opdracht aan de groepjes. Een voorbeeld is: Bedenk in drie minuten zoveel mogelijk dingen die je kunt maken van crêpepapier. Ze verzinnen dan in snel tempo ideeën. De leerlingen borduren voort op de ideeën van de andere groepsleden. Elke inbreng is waardevol, ook gekke ideeën. Een van de kinderen is schrijver. Daarna is de klassikale nabespreking van de resultaten. De brainstorm is bruikbaar als oriëntatie of om de voorkennis te activeren. Hij nodigt uit tot creatief denken. Deze werkvorm is geschikt voor groep 3 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren en elkaar de kans geven om inbreng te hebben. De tijdsduur is ongeveer tien minuten. 10. Genummerde hoofden Alle kinderen in het groepje krijgen een nummer. De leerkracht geeft een opdracht, waar aan het eind iedereen een antwoord op moet weten. Elke leerling denkt voor zichzelf hierover na en schrijft het antwoord op. Daarna vertellen ze om de beurt hun antwoord aan de andere groepsleden. Ze overleggen wat het juiste antwoord is, dit moet elke leerling aan het einde weten. Tenslotte noemt de leerkracht een nummer. In elk groepje heeft het kind met dat nummer de taak om aan de klas te vertellen wat hun groepsantwoord is. Deze werkvorm kan op verschillende momenten van de les 88
ingezet worden. Hij is geschikt voor groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: overleggen en overeenstemming bereiken. De tijdsduur is ongeveer 5 minuten. 11. Legpuzzel De leerkracht verdeelt de leerstof in gelijke delen. De leerlingen zitten in heterogene stamgroepen. De leerkracht vertelt wat de uitkomst van het groepswerk is, bijvoorbeeld een presentatie, werkstuk of toets. Daarna krijgt elk groepslid een nummer. Vervolgens gaan alle nummers 1 bij elkaar zitten. En de nummers 2, 3 en 4 ook. Dit heten de expertgroepjes. De nummers 1 krijgen een onderdeel van de lesstof, en de andere groepjes ook. Zij verdiepen zich in de tekst en bedenken hoe ze de informatie kunnen vertellen aan hun stamgroepje. Daarna gaat iedereen terug naar zijn stamgroepje. Daar vertellen de kinderen om de beurt wat ze geleerd hebben. De leerlingen voegen alle informatie samen en maken er bijvoorbeeld een presentatie of werkstuk van. Tenslotte evalueert de leerkracht met de leerlingen het groepsresultaat. De legpuzzel is een vorm van zelfstandige verwerking. Deze werkvorm is erg geschikt voor zaakvakken. Hij is in te zetten van groep 4 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: overleggen, luisteren en uitleg geven. De tijdsduur is één of meer lessen. 12. Placemat Elk groepje van vier leerlingen krijgt een vel papier, met in het midden een rechthoek. Vanuit de hoeken van de rechthoek trekken de kinderen lijnen naar de hoeken van het papier. Op die manier ontstaan er nog vier vakken, voor elk groepslid een.. De leerkracht geeft een opdracht en elke leerling schrijft in zijn eigen vak zijn ideeën en antwoorden op. Daarna gaan de leerlingen overleggen en formuleren ze een gemeenschappelijk antwoord. Dat schrijven ze op in de gemeenschappelijke rechthoek. Daarop volgt de klassikale uitwisseling. De placemat is een vorm van zelfstandige verwerking. Deze werkvorm is in te zetten van groep 3 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren, overleggen en overeenstemming bereiken. De tijdsduur is tien tot vijftien minuten. 13. Puzzels Elk groepje van vier leerlingen krijgt een envelop met kaartjes. Op die kaartjes staan stukjes tekst of (bij jonge kinderen) plaatjes. De kinderen lezen hun kaartjes voor aan de andere groepsleden. De anderen moeten goed luisteren, ze mogen de kaartjes niet zien. In het geval van plaatjes, vertellen de leerlingen wat er op de plaatjes te zien is. Als iedereen geweest is, dan pas gaan kinderen de kaartjes in de goede volgorde leggen. Elke leerling moet aan het einde het verhaal kunnen vertellen. Bij de klassikale nabespreking wijst de leerkracht één leerling per groep aan die het verhaal navertelt of samenvat. De puzzel is een vorm van zelfstandige verwerking. Deze werkvorm is in te zetten van groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren en hulp geven/vragen. De tijdsduur is tien tot vijftien minuten. 14. Rotonde De leerkracht geeft elk groepje een opdracht, bijvoorbeeld: Noem een woord dat rijmt op… De leerlingen geven om de beurt een antwoord, dit kan zowel mondeling als schriftelijk. Bij de klassikale nabespreking vraagt de leerkracht naar de groepsresultaten. De rotonde kan op diverse momenten van de les ingezet worden. Hij is vooral geschikt voor open vragen met korte antwoorden. Deze werkvorm is in te zetten van groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren en evenredig deelnemen. De tijdsduur is vijf tot tien minuten. 15. Binnencirkel – buitencirkel De leerlingen vormen twee cirkels. De leerkracht stelt een open vraag, bijvoorbeeld: welke historische persoon vind jij een held, en waarom? De kinderen in de buitencirkel geven antwoord, de kinderen in de binnencirkel luisteren. Daarna geven de kinderen van de binnencirkel hun antwoord. Vervolgens draait de buitencirkel vijf plaatsen door. Dan stelt de leerkracht een nieuwe vraag en 89
geven weer de kinderen in de buitencirkel eerst antwoord. Daarna geven de kinderen van de binnencirkel hun antwoord. Deze werkvorm kan ingezet worden bij begeleide inoefening of als zelfstandige verwerking. Hij is in te zetten van groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren en evenredig deelnemen. De tijdsduur is tien tot vijftien minuten. 16. Hoeken De leerkracht geeft toelichting bij de hoeken. In de hoeken hangen bijvoorbeeld papieren met stellingen. De leerlingen lopen naar de hoek waar zij het mee eens zijn. Daar overleggen ze in duo’s waarom ze voor die hoek gekozen hebben. Vervolgens steken de kinderen over naar de tegenovergestelde hoek en vormen een duo met iemand uit die hoek. De een is dan dus voor de stelling, de ander is er tegen. Ze beargumenteren hun keuze en onthouden wat de ander vertelt. Tenslotte gaat iedereen terug naar zijn eigen hoek en vertelt de redenen waarom andere kinderen voor een andere hoek hebben gekozen. Bij de klassikale nabespreking vraagt de leerkracht aan kinderen waarom hun partner voor een andere hoek heeft gekozen. De hoeken zijn een vorm van zelfstandige verwerking. Deze werkvorm is in te zetten van groep 3 tot en met 8. Hij is ook voor jongere kinderen te gebruiken, maar dan is het beter om voor onderwerpen of materialen te kiezen. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren en samenvatten. De tijdsduur is tien tot vijftien minuten. 17. Wandel – Wissel uit Alle leerlingen verspreiden zich onafhankelijk van elkaar in het lokaal. Als de leerkracht ‘Sta stil!’ roept, dan stopt iedereen. Elke leerling vormt een duo met degene die het dichtst bij staat. De leerkracht stelt een vraag of geeft een opdracht. De duo’s wisselen hun antwoorden uit. Deze werkvorm lijkt erg op de binnen- en buitencirkel. Hij kan ingezet worden bij begeleide inoefening, zelfstandige verwerking of als reflectieopdracht. Deze werkvorm is geschikt voor groep 1 tot en met 8. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren en informatie uitwisselen. De tijdsduur is ongeveer vijf minuten.13
13
http://www.wij-leren.nl/cooperatieve-werkvormen-artikel.php
90
Bijlage 13: inventarisatie van dingen die al goed gaan 1. Tussendoortjes Iedere dag is één kind 'Doortje.' Hij/zij mag een moment bepalen op de dag dat er een tussendoortje wordt gedaan. In de klas ligt een bak met tussendoortjes en daar hoort een boek bij met de uitleg daarvan. De kinderen vinden dit ontzettend leuk en het werkt voor een goede afwisseling. 2. Coöperatief werken Er wordt al veel aan coöperatief werken gedaan binnen de school. Kinderen krijgen de ruimte om op de hal samen te werken en zij hebben veel presentaties voor en met elkaar. 3. Aansluiten bij de belevingswereld van de kinderen Er wordt op basisschool 't Ruimteschip zoveel mogelijk gewerkt met onderwerpen die aansluiten bij de actualiteit en met onderwerpen die aansluiten bij de belevingswereld van de kinderen. 4. Meervoudige intelligentie We werken met meervoudige intelligentie. Meervoudige intelligentie gaat uit van het principe dat ieder kind op zijn eigen manier leert. In de lessen zie je dat terug in de vorm van het breinkabinet, waar veel verschillende opdrachten in liggen in de verschillende vakken van intelligenties. 5. Aandacht voor creatieve vakken Er is veel aandacht voor creatieve vakken en gym. Ook worden er veel dingen georganiseerd zoals een sponsorloop, sportdagen, Space stars (talentenshow), schoolkermis, groot school project en excursies. Er wordt vaak meegedaan aan acties van externe instanties. 6. Groepsafspraken Er zijn duidelijke groepsafspraken in de klas. Deze zijn in samenspraak met de kinderen gemaakt en zijn ook door de kinderen ondertekend.
91
Bijlage 14: oplossingsgerichte vragen Oplossingsgerichte vragen: Aan het begin van het gesprek: - Wat zijn je beste verwachting voor dit gesprek? - Waarover zouden we het vandaag moeten hebben zodat dit een nuttig gesprek voor jou is? - Wat zou je vandaag in dit gesprek willen bereiken? - Hoe zou je op een later moment weten dat deze sessie succesvol is geweest? Als je op je best bent: - Stel dat je de komende ... (dag op het werk / situatie waar je je zorgen over maakt / etc) je op je best zou functioneren: - Wat zou je dan anders doen? - Hoe zouden anderen dat weten/merken? Wat zouden ze zien/horen/voelen dat er anders is? Als we het over het verleden hebben: - In de situatie die je hebt beschreven, wat werkte er wel? - Wat waarderen anderen in jou, ondanks de moeilijkheden die er nu zijn? - Hoe heb je het tot nu toe gered? - Van datgene je gedaan hebt tot nu toe, wat zou je hiervan willen blijven doen? - Wat zou je willen dat zich niet meer herhaald? - Hoe zou je het anders willen gaan doen als zich dit weer voor doet? - Wat heb je van de deze periode geleerd? Schaalvragen: - op een schaal van 0 tot 10, waar 10 staat voor jou op je best, waar sta je nu? - Wat heb je tot nu toe gedaan om daar te komen.? - Wat zit er in die ... (score, bv een 6)? - Wat doe je anders als je een stap omhoog bent gegaan op deze schaal? Hoe zou je weten dat je op dat punt bent? - Laat we eens aannemen dat je morgen één stap omhoog bent gegaan. Wat is dat het kleinste teken dat je zou vertellen dat de zaken zijn verbeterd? Vooruitgang: - Van de dingen die we hier vandaag hebben gedaan, wat was hiervan nuttig voor jou? - Wat neem je mee uit deze sessie? - Wat zou je jezelf graag anders zien doen tussen nu en onze volgende ontmoeting? Afronding: - Als 10 gelijk is aan de beste sessie ooit, waar staan we dan vandaag? - Wat hebben we allebei gedaan vandaag dat nuttig was? - Wat zouden we kunnen veranderen zodat het de volgende keer zelf nog nuttiger is?14
14
http://www.mesters.nl/WEBLOG/Oplossingsgerichte%20Vragen.html
92
Bijlage 15: Hand-out presentatie op de werkplek
93
94
Bijlage 16: Beoordelingsformulier
Samenvatting van presentatie op de werkplek Tijdens mijn LIO- periode toonden mijn collega's veel interesse in wat voor onderzoek ik aan het doen was. Iedereen was dan ook aanwezig toen ik mijn presentatie gaf. Ik begon mijn presentatie met waarom ik voor het uitstroomprofiel passend onderwijs had gekozen. Ik vertelde wat ik hiervan geleerd heb en wat mijn visie is op passend onderwijs. Daarna vertelde ik wat mijn onderzoeksvraag was en in hoeverre ik rekening had gehouden met de ambitie van de school. Ik legde wat theorie uit over groepsdynamiek en de fase waarin de kinderen zich bevinden in groep 8. Daarna vertelde ik wat mijn acties waren en waarom ik juist hiervoor had gekozen. Ik legde uit wat oplossingsgericht werken is en waarom het zo goed werkt in een klas. Tijdens het vertellen over oplossingsgericht werken merkte ik dat de collega's dit interessant vonden. De vergelijking tussen probleemgericht werken en oplossingsgericht werken riep veel herkenning op. Ik heb verteld wat mijn onderzoek mij heeft opgeleverd en wat voor verschillen ik bij de kinderen merk. Ik probeer veel meer in oplossingen te denken in plaats van in problemen en probeer dit de kinderen ook mee te geven. De collega's stelden een aantal vragen aan het einde van mijn presentatie. Ook vertelden zij hun eigen ervaringen met oplossingsgericht werken. Leraren uit de
95
onderbouw gaven aan dat ook zij hier iets mee kunnen. De collega's wilden graag het schema met de vergelijking tussen oplossingsgericht werken en probleemgericht werken hebben. Ik vond het spannend om mijn onderzoek te presenteren maar vond het uiteindelijk fijn dat ik met mijn collega's kon delen waaraan ik het hele jaar heb gewerkt.
96