job - monitor 2010
8 Veiligheid en sfeer
In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de oordelen over veiligheid, sfeer, de organisatie van activiteiten buiten lestijd en de contacten met medestudenten. Veiligheid en sfeer zijn daarbij samengevoegd tot een cluster, de overige twee oordelen zullen apart behandeld worden.
8.1 Veiligheid en sfeer 8.1.1 Veranderingen ten opzichte van eerdere jaren Het totaaloordeel over veiligheid en sfeer op school is gebaseerd op vijf vragen: • Is het in en om het schoolgebouw schoon? • Voel je je veilig binnen het schoolgebouw? • Voel je je veilig op het schoolterrein? • Vind je dat school voldoende doet om je er veilig/thuis te laten voelen? • Hoe vind je de sfeer binnen de school?
In het totaaloordeel over veiligheid en sfeer is een duidelijk positieve ontwikkeling te zien. Dit jaar oordeelt zo’n 70 procent van de studenten positief over veiligheid en sfeer. In geen van voorgaande jaren zijn zij daar zo tevreden over geweest.
Figuur 64: Oordeel over veiligheid en sfeer (totaaloordeel)
Kijken we naar de onderliggende aspecten, dan blijkt de positieve trend zichtbaar te zijn op alle onderdelen van veiligheid en sfeer. Studenten oordelen positiever over de hygiëne in en om het schoolgebouw (58%), over de veiligheid binnen de school (79%), de veiligheid op het
87
schoolterrein (77%), de inzet van de school om studenten zich er veilig en thuis te laten voelen (66%) en de sfeer op school (58%). De veiligheidsaspecten worden door studenten dus (nog) vaker in orde bevonden dan de aspecten die meer met de sfeer en hygiëne op school te maken hebben.
88
Figuur 65: Is het in en om het schoolgebouw schoon?
Figuur 66: Voel je je veilig binnen het schoolgebouw?
job - monitor 2010
Figuur 67: Voel je je veilig op het schoolterrein?
89
Figuur 68: Vind je dat je school voldoende doet om je er veilig/thuis te laten voelen?
90
Figuur 69: Hoe vind je de sfeer binnen de school?
8.1.2 Verschillen tussen studenten Wanneer we groepen studenten onderling vergelijken, blijken de verschillen klein. Naar leeftijd verschillen de studenten in de waardering van de hygiëne in en om het schoolgebouw. Studenten van 17 of jonger zijn daarover minder kritisch dan de oudste groep studenten (t/m 17: 60%; 26 en ouder: 54%). Tussen schooltypen zijn er wel verschillen in zowel de totaalscore als de onderliggende aspecten van veiligheid en sfeer. Roc-studenten zijn het minst vaak positief wanneer gekeken wordt naar het totaaloordeel (vakscholen: 77%; aoc: 72%; roc: 67%). Die verschillen zijn eveneens terug te vinden op het niveau van de deelaspecten. Roc-studenten zijn minder vaak positief over hoe schoon het in en om het schoolgebouw is (vakschool: 65%; aoc: 61%; roc: 58%), over de veiligheid binnen de school (vakschool: 87%; aoc: 82%; roc: 78%,), de veiligheid op het schoolterrein (vakschool: 83%; aoc: 82%; roc: 76%) en de inzet van de school om studenten zich er veilig en thuis te laten voelen (vakschool: 75%; aoc: 69%; roc: 65%). De verschillen tussen de diverse schooltypen zijn echter het grootst wanneer het gaat om de sfeer op school. Studenten aan de vakinstellingen zijn daarover het vaakst tevreden (75%), aocstudenten al minder (66%) en roc-studenten oordelen het minst positief over de sfeer in hun instelling (56%).
job - monitor 2010
8.1.3 Verschillen tussen opleidingsrichtingen In alle opleidingsrichtingen is de meerderheid van de studenten (zeer) positief in hun totaaloordeel over de veiligheid en sfeer op school. Het meest positief zijn studenten van de opleidingen die behoren tot de richtingen sport en communicatie, kunst en media (75%). Het minst vaak positief zijn studenten van de opleidingsrichting metaalbewerking (60%).
91
Figuur 70: Oordeel over veiligheid en sfeer (totaaloordeel), naar opleidingsrichting
8.2 Activiteiten buiten lestijd 8.2.1 Veranderingen ten opzichte van eerdere jaren In de mate waarin studenten oordelen over in hoeverre school buiten lestijd leuke activiteiten organiseert, is door de jaren heen nauwelijks enige variëteit te herkennen. Al gedurende enkele jaren geeft zo’n 20 procent van de studenten aan hierover tevreden te zijn, tegenover ruim de helft die daarover negatief oordeelt. Het is echter lastig te interpreteren wát studenten nu niet goed vinden: willen ze meer activiteiten, willen ze minder activiteiten of staat de aard van de activiteiten hen niet aan? Het is aan de instellingen om hierover met de studenten in gesprek te gaan.
92
Figuur 71: Worden er buiten de lestijden leuke activiteiten georganiseerd?
8.2.2 Verschillen tussen studenten Leerweg Bol-studenten oordelen positiever over de activiteiten die buiten lestijd worden georganiseerd dan bbl-studenten (bol: 20%, bbl: 15%).
Niveau Er is eveneens verschil naar niveau. Niveau-1-studenten zijn veruit het meest tevreden: 28 procent tegenover 18 à 19 procent op de andere niveaus.
Leerjaar Naar leerjaar is er geen verschil in de mate waarin studenten tevreden zijn over de activiteiten buiten lestijd.
Geslacht Ook mannelijke en vrouwelijke mbo-studenten verschillen niet in hun opvatting over dit onderwerp.
Etniciteit Tussen allochtone en autochtone studenten bestaat eveneens geen verschil op dit punt.
Experimentopleiding Tussen experimentopleidingen en niet-experimentopleidingen zijn de verschillen ook kleiner dan vijf procent.
job - monitor 2010
Leeftijd Naar leeftijd is er een klein verschil. Het meest tevreden is de groep studenten tot en met 17 jaar (22%) en minst tevreden de groep studenten van 22 tot en met 25 (16%). Handicap De oordelen van studenten met en zonder beperking(en) over het aanbod van leuke activiteiten buiten lestijd wijken niet van elkaar af.
Schooltype (roc, aoc, vakschool) Verschil naar schooltype is er wel. In vergelijking met studenten van aoc’s (27%) en vakinstellingen (30%) zijn de studenten van roc’s (18%) het minst positief.
Opleidingsrichting Wanneer we opleidingsrichtingen onderling vergelijken, blijken studenten van de opleidingsrichting sport veruit het meest positief. Het minst tevreden zijn studenten die een opleiding volgen binnen de richting farmacie, optiek en tandtechniek.
8.3
Contact met medestudenten
8.3.1 Veranderingen ten opzichte van eerdere jaren Tot slot kijken we in dit hoofdstuk naar de contacten die studenten met medestudenten hebben. Deze vraag is in de vorige meting voor het eerst op deze manier gesteld en de resultaten zijn positief: maar liefst 85 procent (een stijging ten opzichte van twee jaar geleden) geeft aan ruim voldoende contact te hebben met medestudenten.
Figuur 72: Heb je contact met medestudenten?
93
8.3.2 Verschillen tussen studenten Leerweg Er zit verschil in de waardering van de contacten met medestudenten tussen bol- en bbl-studenten. Bol-studenten geven vaker aan dat ze voldoende contact hebben met medestudenten dan bblstudenten, die dat overigens ook nog altijd in overgrote meerderheid vinden (bol: 87%, bbl: 78%).
94
Niveau Het percentage dat de hoeveelheid contacten met medestudenten als voldoende bestempelt, stijgt in lijn met stijging van niveau, oplopend van 75 procent studenten op niveau 1 tot 88 procent studenten op niveau 4.
Leerjaar Naar leerjaar zijn de verschillen minimaal.
Geslacht Ook tussen de oordelen van jongens en meisjes is er geen wezenlijk verschil.
Experimentopleiding Er is nagenoeg geen verschil tussen de oordelen van studenten van experimentopleidingen en niet-experimentopleidingen.
Leeftijd De mate waarin de mate van contact met medestudenten als voldoende wordt ervaren, daalt met het toenemen van leeftijd: van 86 procent tevreden studenten in de leeftijdscategorie tot en met 17 jaar tot 80 procent onder studenten van 22 of ouder.
Handicap Het al dan niet hebben van een beperking blijkt weinig van invloed op de waardering van de mate van contact met medestudenten. Het oordeel daarover is in beide groepen nagenoeg even positief.
Schooltype (roc, aoc, vakschool) Er zijn wel verschillen naar schooltype. Studenten van vakinstellingen geven blijk van de tevredenheid over de hoeveelheid contacten met hun medestudenten (88%), tegenover 84 procent onder roc-studenten en 83 procent onder aoc-studenten.
Opleidingsrichting De variatie in percentages studenten die positief oordelen over de mate van contact met medestudenten loopt tussen opleidingsrichtingen uiteen van 72 procent onder studenten van de opleidingsrichting elektrotechniek tot 91 procent binnen de opleidingsrichting onderwijsassistenten.
Etniciteit Autochtone studenten zijn vaker van mening dat ze voldoende contact hebben met medestudenten dan allochtone studenten (resp. 86 en 80%).
job - monitor 2010
8.4 Samenvatting In dit hoofdstuk is gekeken naar de oordelen over sfeer, veiligheid en een tweetal losse aspecten die te maken hebben met sociale contacten van studenten. De tevredenheid over veiligheid en sfeer is dit jaar gestegen naar zo’n 70 procent. De tevredenheid over veiligheid is daarbij (nog) hoger dan de tevredenheid over deelaspecten die meer betrekking hebben op de sfeer: bijna 80 procent oordeelt (zeer) positief over veiligheid binnen de school en op het schoolterrein. Studenten zijn daarover vrijwel unaniem: we vinden vrijwel geen verschillen tussen groepen studenten. Eén verschil springt er echter wel uit: op roc’s wordt minder positief geoordeeld over veiligheid en sfeer en alle onderliggende aspecten dan op aoc’s en vooral ook vakinstellingen. Dat verschil is het grootst in het oordeel over de sfeer op de instelling. Waar studenten beduidend minder enthousiast op reageren, is de organisatie van leuke activiteiten buiten lestijd. De uitspraken hierover zijn al sinds de eerste meting nagenoeg stabiel: 20 procent is er tevreden over, meer dan de helft oordeelt negatief. Zoals in de tekst al genoemd, is het echter lastig te interpreteren wat er op dit punt verbeterd moet worden: willen studenten meer activiteiten of juist minder, is het type activiteit niet naar hun smaak, is de organisatie ervan niet op orde? Het verdient aanbeveling hier samen met studenten over te praten. Bijna alle studenten zijn zeer te spreken over de mate waarin ze contact hebben met medestudenten. Er zijn daarbij wel verschillen tussen studenten, maar zelfs van de meest kritische groepen studenten oordeelt een meerderheid positief.
95
job - monitor 2010
9 Informatie en organisatie
Het nu volgende hoofdstuk bevat de resultaten van de JOB-monitor 2010 omtrent de vooraf verstrekte informatie over de opleiding en de organisatie van de onderwijsinstelling. In paragraaf 9.1 behandelen we de oordelen van mbo’ers op stellingen die betrekking hebben op de verkregen opleidingsinformatie voor aanvang van de studie. In het tweede deel van dit hoofdstuk gaan we in op de tevredenheid met de toepassing van regels door de school, de omgang met klachten van studenten en de informatie over rechten en plichten. Waar mogelijk zullen de uitkomsten vergeleken worden met de resultaten van vorige JOB-monitoren en worden de resultaten van de JOB-monitor 2010 uitgesplitst naar onder andere leerjaar, etniciteit en handicap.
9.1 Informatie 9.1.1 Veranderingen ten opzichte van eerdere jaren Figuur 73 toont dat mbo-studenten in 2010 minder tevreden zijn met de informatie over de opleiding dan in 2008 (45 vs. 53%). Het cluster informatie bevat dit jaar echter voor het eerst twee vragen in plaats van één. De tevredenheid over de in alle jaren voorkomende stelling of de informatie over de opleiding klopt met de huidige kennis is tussen 2001 en 2008 toegenomen van 44 naar 53 procent (figuur 74). De waardering voor dit item wijkt daar in 2010 niet van af. Omdat slechts 37 procent van de respondenten voor de start van hun opleiding wist hoe de opleiding is opgebouwd (figuur 75), is het totaaloordeel over de informatie in 2010 een stuk minder positief dan in de metingen van 2008 en eerder.
Figuur 73: Oordeel over informatie (totaaloordeel)
97
Figuur 74: Klopt de informatie over de opleiding die je kreeg voordat je aan de opleiding begon met wat je nu weet?
Figuur 75: Wist je voor de start van je opleiding hoe de opleiding is opgebouwd?
98
job - monitor 2010
9.1.2 Verschillen tussen studenten Leerweg In hun mening over de informatie over de opleiding verschillen bol- en bbl-studenten niet van elkaar.
Niveau De informatie over de opleiding wordt door niveau-1-studenten het best en door niveau-3studenten het minst goed beoordeeld. Dit is zo voor de totaalscore (niveau 1: 52%; niveau 3: 44%), de tevredenheid met de overeenkomst tussen de verstrekte informatie voorafgaand aan de opleiding en hetgeen nu bekend is (niveau 1: 62%; niveau 3: 52%) en de bekendheid met de opbouw van de opleiding voor de aanvang van de opleiding (niveau 1: 43%; niveau 3: 35%).
Leerjaar Mbo-studenten die in hun eerste jaar zitten beoordelen de informatie over de opleiding beter dan degenen in het derde leerjaar. Dat levert op de clusterscore een verschil in positieve oordelen tussen 49 en 40 procent op. Hetzelfde gaat op voor de overeenstemming van de opleidingsinformatie gekregen voorafgaand aan de opleiding met de werkelijkheid (58 vs. 47%) en het voor aanvang bekend zijn met de opbouw van de opleiding (39 vs. 32%).
Geslacht Binnen het totaaloordeel over informatie verschillen de percentages positieve oordelen van mannelijke en vrouwelijke studenten niet van elkaar. Op de afzonderlijke items vinden we minimale verschillen: de overeenkomst tussen de informatie over de opleiding vooraf en de huidige kennis (man: 56%; vrouw: 51%) en de bekendheid met de opbouw van de opleiding voor de aanvang van de opleiding (man: 39%; vrouw: 34%).
Etniciteit De nationaliteit van een student speelt geen rol bij zijn/haar mening over opleidingsinformatie.
Leeftijd De groep jongste studenten (t/m 17 jaar) is het meest te spreken over de betrouwbaarheid van de verstrekte opleidingsinformatie (56%). Mbo-studenten in de leeftijd van 18 en 19 jaar zijn het hiermee het minst vaak eens (51%). Oudere respondenten (26+) geven minder vaak dan mensen van 22 t/m 25 jaar aan dat ze bekend waren met de opbouw van de opleiding voordat ze eraan begonnen (33 vs. 38%). Het percentage positieve oordelen op de clusterscore informatie verschilt niet duidelijk tussen de verscheidene leeftijdscategorieën.
Experimentopleidingen Het cluster informatie wordt door studenten aan traditionele opleidingen positiever beoordeeld dan door studenten aan experimentele opleidingen. We zien dat terug in de totaalscore (50 vs. 44%), het percentage studenten dat tevreden is over de vooraf verkregen informatie over de opleiding (58 vs. 52%) en het aandeel mbo’ers dat al in een vroeg stadium bekend is met de opbouw van de opleiding (41 vs. 35%).
99
Handicap Studenten met een beperking zijn iets minder positief over de opleidingsinformatie dan studenten zonder beperking (50 vs. 55%). Afgezien daarvan vinden we geen noemenswaardige verschillen tussen deze twee groepen wanneer we kijken naar het thema informatie.
Schooltype (roc, aoc, vakschool) Bij de uitsplitsing naar schooltype treden de grootste verschillen in positieve oordelen op de onderdelen van het cluster informatie op tussen studenten aan vakinstellingen en aoc’s. Dit valt terug te zien in het totaaloordeel (vakschool: 54%; aoc: 43%), de overeenkomst tussen de opleidingsinformatie en de realiteit (vakschool: 63%; aoc: 50%) en de kennis van de opleidingsopbouw voor de start van de opleiding (vakschool: 45%; aoc: 36%).
9.1.3 Verschillen naar opleidingsrichting Mbo’ers binnen de opleidingsrichting horeca zijn het meest positief in hun oordeel over informatie (54%). Van de studenten van sociale dienstverlening geeft ongeveer een derde hier een positief oordeel over en zijn er ongeveer evenzoveel negatief.
100
Figuur 76: Oordeel over informatie (totaaloordeel), naar opleidingsrichting
job - monitor 2010
9.2 Organisatie 9.2.1 Veranderingen ten opzichte van eerdere jaren De opbouw van het cluster organisatie wijkt in 2010 licht af van die in voorgaande metingen. De vergelijking met het totaaloordeel van de JOB-monitor van 2008 is in principe het meest relevant, maar het is beter om alleen de onderliggende stellingen naast elkaar te leggen. Duidelijk is wel dat 40 procent van de studenten tevreden is met de organisatie binnen de onderwijsinstelling, terwijl een kwart van hen hierover negatief oordeelt.
101
Figuur 77: Oordeel over organisatie (totaaloordeel)
Sinds 2003 schommelt het percentage van de groep studenten die zegt goed geïnformeerd te zijn over hun rechten en plichten rond de 40 procent. Ten opzichte van 2008 is dit percentage in 2010 toegenomen. Bovendien is hier nu een kleiner deel van de respondenten minder tevreden over. Eenzelfde ontwikkeling zien we bij de beoordeling van het voldoende consequent toepassen van de regels door de school (2010: 44 en 20%; 2008: 37 en 26%). In 2010 is daarnaast nog aan studenten voorgelegd hoe zij vinden dat de school omgaat met klachten. Daarbij valt op dat bijna een derde van de ondervraagden hier negatief over oordeelt, terwijl slechts een even grote groep hier positief over is.
Figuur 78: Ben je goed geïnformeerd over je rechten en plichten?
Figuur 79: Past de school regels voldoende consequent toe?
102
job - monitor 2010
Figuur 80: Ben je tevreden over de wijze waarop op school wordt omgegaan met klachten van studenten?
9.2.2 Verschillen tussen studenten Leerweg Wanneer we verschillen vinden in opvattingen over de organisatie blijken bbl’ers positiever te oordelen dan bol’ers. Dit is het geval bij het totaaloordeel (43 vs. 38%), de tevredenheid met de informatie over rechten en plichten (47 vs. 41%) en met de manier waarop de school omgaat met klachten van studenten (36 vs. 31%).
Niveau Volgens studenten van niveau-1-opleidingen is het heel wat beter gesteld met de organisatie van hun onderwijsinstelling dan volgens studenten op niveau 4. De verschillen in positieve oordelen liegen er op alle onderdelen niet om: totaaloordeel (59 vs. 35%), goed geïnformeerd zijn over rechten en plichten (62 vs. 38%), het voldoende consequent toepassen van de regels door de school (61 vs. 40%) en tevredenheid over de wijze waarop door school wordt omgegaan met klachten van studenten (53 vs. 28%).
Leerjaar Ten opzichte van studenten uit de leerjaren 4 en met name 3 zijn startende studenten altijd meer tevreden over de organisatie: op de clusterscore (leerjaar 1: 45%; leerjaar 3: 32%), over het voldoende consequent toepassen van de regels door de school (leerjaar 1: 49%; leerjaar 4: 35%), de informatie over rechten en plichten (leerjaar 1: 47%; leerjaar 3: 36%) en over de manier waarop de school klachten van studenten afhandelt (leerjaar 1: 37%; leerjaar 3: 27%).
Geslacht Mannen en vrouwen zijn het redelijk met elkaar eens over de organisatie van hun school.
103
Etniciteit Ook wat betreft etnische afkomst vinden we geen verschillen in meningen over de organisatie.
Experimentopleidingen Afgaand op de mening van studenten binnen beide typen opleidingen maakt het niet uit of je een experimentele of niet-experimentele opleiding volgt, de organisatie wordt hetzelfde beoordeeld.
Leeftijd De oudste groep studenten, die van 26 jaar en ouder, is het meest positief over de organisatie van hun onderwijsinstelling en verschilt op dit punt het meest van mening met studenten tussen de 18 en 21 jaar oud. De resultaten voor alle aspecten: het totaaloordeel over organisatie (26 en ouder: 47%; 20-21: 36%), het geïnformeerd zijn over rechten en plichten (26 en ouder: 52%; 20-21: 39%), het door de school voldoende consequent toepassen van regels (26 en ouder: 49%; 20-21: 40%) en de wijze waarop met klachten wordt omgegaan op school (26 en ouder: 39%; 18-19: 29%).
Handicap Het enige punt met betrekking tot de organisatie waarover studenten met (40%) en studenten zonder handicap (46%) van mening verschillen, is de tevredenheid over het toepassen van de regels.
Schooltype (roc, aoc, vakschool) Behalve over de omgang met klachten door de school zijn studenten van aoc’s het minst tevreden over de organisatie van de instelling. Zo geeft 36 procent van hen een positief totaaloordeel, terwijl dit op vakscholen 42 procent is. De overige verschillen vinden we bij de waardering van het voldoende consequent toepassen van de regels door de onderwijsinstelling (aoc: 39%; vakschool: 48%) en de mate waarin men geïnformeerd is over de rechten en plichten (aoc: 37%; roc: 43%).
104
9.2.3 Verschillen naar opleidingsrichting Het meest positieve totaaloordeel over organisatie wordt gegeven door studenten die een opleiding volgen binnen de richting openbare orde en veiligheid (56%). Aan de andere kant van het spectrum vinden we studenten van de opleidingsrichting werktuigbouwkunde: 34 procent van hen is niet tevreden over de organisatie en slechts 29 procent is dat wel.
job - monitor 2010
105
Figuur 81: Oordeel over organisatie (totaaloordeel), naar opleidingsrichting
9.3 Samenvatting In dit hoofdstuk is duidelijk geworden dat ruim de helft van de studenten in het mbo vindt dat de informatie die zij vooraf over de opleiding kregen overeenkomt met wat ze nu weten. Dit percentage is hetzelfde als bij de vorige meting. Een kleiner deel van hen wist voor de start van de opleiding hoe de opleiding is opgebouwd en bijna een derde was hier zelfs niet of nauwelijks van op de hoogte. De meest positieve oordelen op deze twee onderdelen van de JOB-monitor 2010 worden gegeven door studenten op niveau 1, in leerjaar 1, bij niet-experimentele opleidingen en op vakscholen. Vergeleken met het onderzoek in 2008 vinden mbo’ers in 2010 vaker dat de school de regels voldoende consequent toepast en dat ze beter geïnformeerd zijn over hun rechten en plichten. Daarnaast is dit onderzoek voor het eerst gevraagd naar de wijze waarop op school wordt omgegaan met klachten van studenten. Daarover blijken de meningen nogal verdeeld, aangezien bijna een derde van de studenten hier positief over oordeelt, terwijl eveneens bijna een derde dit aspect negatief beoordeelt. Het meest tevreden over de items binnen het cluster organisatie zijn studenten van 26 jaar en ouder, volgers van een niveau-1-opleiding en eerstejaarsstudenten.
job - monitor 2010
10 Voorzieningen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mate waarin opleidingen inspelen op de behoeften van studenten met een beperking. Tevens wordt gekeken naar de oordelen van studenten over de voorzieningen op school, waaronder bijvoorbeeld onderwijsfaciliteiten en de kantine.
10.1 Studeren met een beperking 10.1.1 Veranderingen ten opzichte van eerdere jaren Aan de studenten zijn de volgende vragen gesteld: • Heb je een van de volgende lichamelijke handicaps, functiebeperkingen of (chronische) ziektes? • Is dit vastgesteld door een arts of indicatie-instantie? • Heb je hier last van in je opleiding? • Houdt de school rekening met je handicap, functiebeperking of (chronische) ziekte? De laatste drie vragen zijn alleen gesteld aan studenten die aangaven een handicap, beperking of ziekte te hebben.
Een op de drie studenten in het mbo heeft een handicap of beperking. Van de 30 procent met een handicap geeft 75 procent aan dat hun beperking vastgesteld is door een arts of indicatieinstantie. Een derde van de studenten met een handicap heeft dyslexie. Ook vermoeidheid/ energietekort komt veel voor (31%), gevolgd door ADHD (19%) en migraine of ernstige hoofdpijn (18%). Deze percentages komen vrijwel overeen met die in het vorige onderzoek. Weinig studenten geven aan dat zij kampen met RSI (1%).
Figuur 82: Percentage type handicap of beperking (meerdere antwoorden mogelijk; alleen studenten met handicap/beperking)
107
Van de studenten met een handicap geeft 38 procent aan hier last van te hebben bij het volgen van de opleiding (NB. dit percentage is ten opzichte van de vragenlijst gehercodeerd, zodat grijs ook echt positief, en dus geen last, betekent) en 29 procent heeft hier geen last van. Deze cijfers komen vrijwel overeen met die in de JOB-monitor 2008. Op de vraag of de school rekening houdt met hun handicap geeft 36 procent van de studenten aan dat de school dit niet doet, 33 procent vindt van wel. Ook deze resultaten zijn bijna identiek aan die in het vorige onderzoek.
Figuur 83: Heb je hier last van in je opleiding? (grijs: nooit)
Figuur 84: Houdt de school rekening met je handicap, functiebeperking of (chronische) ziekte?
108
job - monitor 2010
10.1.2 Verschillen tussen studenten Leerweg Bol-studenten oordelen niet verschillend over de hinder die zij ondervinden van hun beperking dan bbl-studenten. Hetzelfde geldt voor de vraag of de school rekening houdt met hun handicap.
Niveau Naar niveau is er nauwelijks verschil (kleiner dan 5%) in de mate waarin studenten last hebben van hun handicap. Wel vindt 47 procent van de niveau-1-studenten dat de school rekening houdt met hun handicap. Niveau-4-studenten zijn hierover het minst positief (32%).
Leerjaar Naar leerjaar is er minimaal verschil (kleiner dan 5%) in de mate waarin studenten last ervaren van hun handicap. Ook op de vraag of de school rekening houdt met hun handicap oordelen studenten van verschillende leerjaren niet anders.
Geslacht Vrouwen geven aan meer last te hebben van hun handicap in hun opleiding dan mannen (24 vs. 34%). Naar geslacht zijn er geen verschillen te zien in de mate waarin de school rekening houdt met de handicap.
Etniciteit Allochtone en autochtone studenten verschillen nauwelijks (minder dan 5%) in de hoeveelheid last die zij in hun opleiding van hun handicap hebben. Er zijn ook geen verschillen te zien in hun oordeel over de mate waarin de school rekening houdt met hun handicap.
Experimentopleiding De verschillen tussen studenten aan experimentopleidingen en niet-experimentopleidingen in de beantwoording van beide vragen zijn kleiner dan vijf procent.
Leeftijd Studenten in de leeftijd van 22 tot en met 25 jaar geven aan het meeste last te hebben van hun handicap in de opleiding, terwijl studenten van 17 jaar of jonger hier het minst last van hebben (25 vs. 31%). Naar leeftijd zien we geen verschil in de mate waarin de school rekening houdt met hun beperking. Schooltype (roc, aoc, vakschool) Naar schooltype is er geen verschil te zien in de mate waarin studenten last hebben van hun beperking in hun opleiding. Wel zien we een verschil naar type school als we kijken naar de mate waarin de school rekening houdt met hun handicap. Studenten van aoc’s (35%) zijn het meest positief over de inspanningen van de school om rekening te houden met hun beperking, terwijl studenten op vakscholen (30%) hierover het minst positief zijn.
109
Onderwijsrichting Het meeste last van hun beperking hebben studenten van opleidingen behorend tot de opleidingsrichting bestuurlijk, juridisch (22%) en lichaamsverzorging (23%). Studenten die een opleiding volgen die tot de richtingen openbare orde en veiligheid en transport en logistiek behoren hebben het minste last van hun beperking. De opleidingrichtingen werktuigbouwkunde en bestuurlijk, juridisch (beide 26%) houden volgens de studenten het minst rekening met hun handicap. Het meeste rekening met studenten met een beperking wordt gehouden bij de opleidingsrichting levensmiddelen (44%).
10.2 Onderwijsfaciliteiten Het totaaloordeel over onderwijsfaciliteiten is opgebouwd uit vier vragen, te weten: • Ben je tevreden over de begeleiding tijdens het zelfstandig werken? • Kun je op school ergens rustig studeren? • Kun je gebruik maken van een computer als dat nodig is? • Als je een medewerker van school nodig hebt, kun je die dan bereiken?
Het totaaloordeel over onderwijsfaciliteiten laat een duidelijk positieve ontwikkeling zien ten opzichte van voorgaande jaren. Bleef het positieve oordeel eerder steken rond de 40 procent, dit jaar geeft 51 procent aan tevreden te zijn over de onderwijsfaciliteiten. Ook de onvrede over onderwijsfaciliteiten is sterk gedaald naar 22 procent.
Figuur 85: Oordeel over onderwijsfaciliteiten (totaaloordeel)
110
job - monitor 2010
Hoewel de beoordeling van alle deelaspecten van onderwijsfaciliteiten iets gestegen is ten opzichte van voorgaande jaren, is de grootste winst behaald bij de tevredenheid over het gebruik van een computer als dat nodig is. Zagen we in het vorige onderzoek dat 40 procent hierover tevreden was, nu is dat 66 procent. Ook het percentage studenten dat ontevreden is over de mogelijkheid om een computer te gebruiken als dat nodig is, is flink gedaald van 40 procent in 2008 naar 16 procent in 2010.
111
Figuur 86: Ben je tevreden over de begeleiding tijdens het zelfstandig werken?
Figuur 87: Kun je op school ergens rustig studeren?
Figuur 88: Kun je gebruik maken van een computer als dat nodig is?
Figuur 89: Als je een medewerker van school nodig hebt, kun je die dan bereiken?
112
10.2.1 Verschillen tussen studenten Leerweg Het totale oordeel over onderwijsfaciliteiten verschilt minimaal naar leerweg. Ook de tevredenheid over de bereikbaarheid van medewerkers op school verschilt nauwelijks tussen bol’ers en bbl’ers en over de mogelijkheid om ergens op school rustig te studeren zijn bol’ers en bbl’ers helemaal gelijkgestemd. Wel is er verschil in de tevredenheid over de begeleiding tijdens het zelfstandig werken, waarbij bbl’ers meer positief oordelen dan bol’ers (48 vs. 43%) en de beschikbaarheid van computers waarover bbl’ers wederom meer positief oordelen (71 vs. 63%).
job - monitor 2010
Niveau Naar niveau zijn duidelijk verschillen zichtbaar in het oordeel over onderwijsfaciliteiten. Het totaaloordeel wordt minder positief naarmate het niveau stijgt (niveau 1: 64%; niveau 4: 49%). Deze tendens zien we ook bij het oordeel over de begeleiding tijdens het zelfstandig werken (niveau 1: 65%; niveau 4: 41%), de mogelijkheid om ergens rustig te studeren (niveau 1: 52%; niveau 4: 39%) en bij het oordeel over het gebruik van computers als dat nodig is (niveau 1: 76%; niveau 4: 63%). De bereikbaarheid van de medewerkers op school wordt door niveau-1-studenten het meest positief beoordeelt en door niveau-3-studenten het minst (62 vs. 51%).
Leerjaar Ook wat leerjaar betreft zijn in het oordeel over onderwijsfaciliteiten verschillen te zien. Zowel in het totaaloordeel als op de onderliggende aspecten oordelen studenten in leerjaar 1 het meest positief en studenten in leerjaar 3 het minst positief.
Geslacht Het totaaloordeel over onderwijsfaciliteiten verschilt nauwelijks naar geslacht. Dit geldt ook voor de tevredenheid over de begeleiding bij het zelfstandig werken. Mannen oordelen positiever dan vrouwen over de andere drie aspecten van onderwijsfaciliteiten. Zo is 44 procent van de mannen positief over de mogelijkheid om rustig te studeren op school (vrouw: 38%), is 71 procent tevreden over het gebruik van computers (vrouw: 61%) en is 55 procent positief over de bereikbaarheid van medewerkers op school (vrouw: 50%).
Etniciteit Tussen allochtone en autochtone studenten vinden we geen wezenlijk verschil in hun oordeel over de onderwijsfaciliteiten.
Experimentopleiding Ook tussen studenten van experimentopleidingen en niet-experimentopleidingen vinden we in het oordeel over de onderwijsfaciliteiten geen verschillen die groter zijn dan vijf procent.
Leeftijd Studenten van 26 jaar en ouder zijn in hun totaaloordeel over onderwijsfaciliteiten het meest positief (56%). Studenten van 20 en 21 jaar zijn hierover het minst positief (47%). Ook wat betreft tevredenheid over de begeleiding bij het zelfstandig werken (26 en ouder: 51%; 20-21: 41%) en de bereikbaarheid van medewerkers (26 en ouder: 64%; 18-19 en 20-21: 50%) zijn oudere studenten positiever dan jongere studenten. Jongere studenten zijn juist het meest positief over de mogelijkheid om ergens op school rustig te studeren (jonger dan 17: 46%; 20-21: 36%) en over de aanwezigheid van voldoende computers (jonger dan 17: 71%; 20-21: 60%).
Handicap De oordelen van studenten zonder beperking zijn alleen positiever wat betreft de begeleiding bij het zelfstandig werken (zonder beperking: 46%; met beperking: 41%). Op de overige aspecten van onderwijsfaciliteiten zien we in de beoordeling geen verschillen.
113
Schooltype (roc, aoc, vakschool) Er is ook verschil naar schooltype. Studenten van vakscholen zijn het meest positief over de onderwijsfaciliteiten (56%). Studenten van aoc’s en roc’s zijn minder positief (51%). Ditzelfde verschil zien we bij de tevredenheid over de begeleiding bij het zelfstandig werken (vakschool: 49%; aoc en roc: 44%). De tevredenheid over het rustig kunnen studeren is wederom het grootst onder studenten van vakscholen (51%) en het kleinst onder studenten van roc’s (40%). Ook de bereikbaarheid van medewerkers op school wordt door studenten van vakscholen als meest positief ervaren (59%), terwijl studenten van roc’s hier iets minder over te spreken zijn (51%). Het oordeel over het gebruik van computers, verschilt niet tussen de schooltypes.
10.2.2 Verschillen naar opleidingsrichting Zowel studenten van de opleidingen binnen de opleidingsrichting levensmiddelen als die binnen de richting openbare orde en veiligheid zijn het meest positief over de onderwijsfaciliteiten. Het minst tevreden zijn studenten binnen de richting bestuurlijk, juridisch (42%).
114
Figuur 90: Oordeel over onderwijsfaciliteiten (totaaloordeel), naar opleidingsrichting
job - monitor 2010
10.3 Kantine Ten slotte kijken we in dit hoofdstuk naar de tevredenheid van mbo-studenten over de kantine. Zoals uit figuur 91 blijkt is de tevredenheid hierover weer iets gestegen in vergelijking met de laatste jaren: 56 procent van de studenten is tevreden over de kantine op school.
Figuur 91: Ben je tevreden over de kantine op je school?
10.3.1 Verschillen tussen studenten Leerweg Naar leerweg zijn er geen verschillen groter dan vijf procent gevonden in het oordeel over de kantine.
Niveau Ook naar niveau verschilt het oordeel over de kantine niet wezenlijk.
Leerjaar Studenten in leerjaar 3 zijn het minst tevreden over de kantine op hun school (51%). Studenten in leerjaar 1 zijn hierover het meest tevreden (60%).
Geslacht Mannen en vrouwen verschillen niet in hun oordeel over de kantine op hun school.
Etniciteit Autochtone studenten zijn positiever over de kantine dan allochtone studenten (58 vs. 49%). Experimentopleiding Ook tussen studenten aan experiment-opleidingen en niet-experiment-opleidingen bestaan geen verschillen in het oordeel over de kantine.
115
Leeftijd Studenten in de leeftijd 22 tot en met 25 jaar zijn het minst positief over de kantine (47%), terwijl bijna twee derde van de jongste studenten hierover positief oordeelt (62%).
Handicap Studenten met een beperking oordelen vrijwel hetzelfde over de kantine op hun school als studenten zonder.
Schooltype (roc, aoc, vakschool) Naar schooltype is geen verschil gevonden in tevredenheid over de kantine.
Onderwijsrichting In het oordeel over de kantine zijn studenten van de opleidingen binnen de richting bestuurlijk, juridisch het meest kritisch: 43 procent is positief over de kantine, gevolgd door de richting werktuigbouwkunde (49%). Studenten van de opleidingen binnen de opleidingsrichting openbare orde en veiligheid zijn het meest tevreden met hun kantine (70%).
10.4 Samenvatting
116
In dit hoofdstuk is gekeken hoeveel studenten in het mbo studeren met een beperking en of zij daarbij last hebben van deze beperking. Tevens is de tevredenheid over verschillende deelaspecten van onderwijsfaciliteiten bekeken en de mate van tevredenheid over de kantine beschreven. Het deel van de studenten dat studeert met een handicap of beperking is ten opzichte van de vorige JOB-monitor niet veranderd: 30 procent van de mbo-studenten geeft aan dat zij een handicap of beperking te hebben. Dyslexie komt het meeste voor en ook vermoeidheid/ energietekort wordt vaak genoemd. Het merendeel van de aangegeven beperkingen (75%) is door een arts of indicatie-instantie vastgesteld. Het grootste deel van de studenten is tevreden over de faciliteiten op hun school. Ook op dit punt zien we een stijgende lijn ten opzichte van de eerdere onderzoeken. Het meest tevreden zijn studenten over de mogelijkheid om gebruik te maken van een computer als dat nodig is. Ten opzichte van vorige JOB-monitoren is de tevredenheid op dit punt het sterkst gestegen. Opvallend is dat, ondanks een lichte stijging in tevredenheid, nog altijd 34 procent van de studenten aangeeft ontevreden te zijn over de mogelijkheid om op school rustig te studeren. Kijken we naar de opleidingsrichting waarin studenten het meest tevreden zijn over de onderwijsfaciliteiten, dan zien we dat binnen zowel de richting levensmiddelen alsook de richting openbare orde en veiligheid het merendeel van de studenten tevreden is. Studenten die een opleiding volgen die valt onder de opleidingsrichting bestuurlijk, juridisch zijn het minst tevreden over de faciliteiten. Studenten zijn overwegend positief over de kantine (56%). De grootste verschillen in tevredenheid vinden we naar etniciteit en naar leeftijd. Autochtone studenten en studenten van 17 of jonger zijn het meest tevreden over de kantine.
job - monitor 2010
117
job - monitor 2010
11 Inspraak
In dit hoofdstuk wordt besproken wat de ontwikkelingen in tevredenheid over inspraak zijn. Het gaat dan om de tevredenheid van studenten in het mbo met de mogelijkheid om inspraak te hebben, de vraag of de school hun mening belangrijk vindt en of ze zelf actief willen meedenken over het beleid op school. Tevens wordt nagegaan of de oordelen van elkaar verschillen op basis van bepaalde kenmerken, waarbij onder andere aandacht wordt besteed aan het niveau van de opleiding, het geslacht van de student of studiejaar.
11.1 Mogelijkheid inspraak 11.1.1 Veranderingen ten opzichte van eerdere jaren Iets meer dan 12 procent van de mbo-studenten weet niet of het mogelijk is inspraak te hebben op school. Van de mensen die hier wel van weten, geeft 43 procent aan dat inspraak mogelijk is en bijna een kwart van hen geeft aan dat daar op hun school geen ruimte voor is (figuur 92). Deze resultaten zijn vergelijkbaar met die van de JOB-monitor 2008.
119
Figuur 92: Is het op jouw school mogelijk om inspraak te hebben?
11.1.2 Verschillen tussen studenten Leerweg Bbl-studenten geven niet vaker dan bol-studenten aan dat het op school mogelijk is om inspraak te hebben. Niveau Studenten op niveau-1-opleidingen zijn het vaakst en studenten op niveau 3 het minst vaak van mening dat inspraak tot de mogelijkheden behoort (58 vs. 41%).
120
Leerjaar 47 procent van de eerstejaarsstudenten geeft aan dat het mogelijk is om inspraak te hebben. In leerjaar 3 is dit percentage met 37 procent het laagst.
Geslacht Op basis van het geslacht van mbo’ers vinden we geen verschil in het oordeel over de mogelijkheid om inspraak te hebben op school.
Etniciteit Ook allochtone en autochtone studenten houden er geen afwijkende mening op na als het gaat om de mogelijkheid tot inspraak op school.
Experimentopleidingen Ook het volgen van een experimentele of traditionele opleiding heeft geen effect op de inspraakmogelijkheden van studenten.
Leeftijd Wanneer we de studenten vergelijken naar leeftijd, zien we dat 18- en 19-jarigen het minst vaak op de hoogte zijn of inspraak op hun school mogelijk is (40%). Het zijn voornamelijk studenten van 26 jaar en ouder die deze mogelijkheid zien (51%).
Handicap Het wel of niet hebben van een handicap speelt geen rol in de beoordeling van de mogelijkheden tot inspraak op school.
Schooltype (roc, aoc, vakschool) Op vakinstellingen blijkt het het vaakst mogelijk te zijn om inspraak te hebben (vakschool: 49%; roc: 42% en 41%).
job - monitor 2010
11.1.3 Verschillen naar opleidingsrichting Studenten binnen de opleidingsrichtingen openbare orde en veiligheid en communicatie, kunst en media vormen de relatief grootste groep met mogelijkheden tot inspraak op school (51%). Voor studenten in de richting werktuigbouwkunde bedraagt dit percentage slechts 30 procent. Bovendien is het volgens 37 procent van deze studenten niet mogelijk om inspraak te hebben.
121
Figuur 93: Oordeel over de mogelijkheid tot inspraak, naar opleidingsrichting
11.2
Belang dat de school hecht aan inspraak
11.2.1 Veranderingen ten opzichte van eerdere jaren Vanwege een aanpassing van de stelling lijken studenten vanaf 2008 veel positiever te oordelen over het belang dat de school hecht aan hun mening. Ongeveer 40 procent is het met de stelling eens en ruim een kwart is het oneens. Uit figuur 94 blijkt dat dit item in 2010 het meest positief wordt beoordeeld.
Figuur 94: Vindt de school jouw mening belangrijk?
11.2.2 Verschillen tussen studenten Leerweg Bbl’ers en bol’ers zijn nagenoeg even positief over de mate waarin de school hun mening belangrijk vindt.
Niveau Bij opleidingen op het laagste niveau vindt de school de mening van studenten het vaakst en op het hoogste niveau het minst vaak van belang (niveau 1: 56%; niveau 4: 36%).
Leerjaar Volgens studenten in leerjaar 1 wordt er meer naar hen geluisterd dan volgens studenten in leerjaar 3 (42 vs. 31%).
122
Geslacht Mannen en vrouwen ervaren in nagenoeg gelijke mate dat hun mening belangrijk gevonden wordt door scholen.
Etniciteit Allochtone en autochtone studenten oordelen in grote lijnen hetzelfde over de waarde die de school aan hun mening hecht.
Experimentopleidingen Studenten aan experimentele en traditionele opleidingen vinden even vaak dat de school hun mening waardeert.
job - monitor 2010
Leeftijd Naar de mening van studenten van 26 jaar en ouder wordt het vaakst en naar die van 18- en 19-jaar het minst vaak geluisterd door de school (46 vs. 35%). Handicap De mening van studenten met en zonder handicap(s) wordt door de school even belangrijk gevonden. Schooltype (roc, aoc, vakschool) Volgens studenten van aoc’s en roc’s wordt hun mening het minst belangrijk gevonden. Naar studenten van vakscholen wordt het meest geluisterd (37 vs. 45%).
11.2.3 Verschillen naar opleidingsrichting Aan de mening van studenten binnen de opleidingsrichting communicatie, kunst en media wordt het vaakst waarde gehecht door de school (46%) en aan die van studenten werktuigbouwkunde het minst vaak (25%). Van die laatste groep denkt maar liefst 38 procent dat de school hun mening niet of nauwelijks van belang vindt. Binnen de opleidingsrichtingen bestuurlijk, juridisch, informatica en commercie en marketing denkt een derde van de studenten dat zijn/haar mening niet belangrijk wordt gevonden door de school.
123
Figuur 95: Oordeel over het belang van de mening van studenten, naar opleidingsrichting
11.3 Zelf actief meedenken over beleid 11.3.1 Veranderingen ten opzichte van eerdere jaren Door de jaren heen valt op dat een groot deel van de studenten geen behoefte heeft om mee te denken over het beleid op school (figuur 96). Tussen 2003 en 2007 betrof dit zelfs (meer dan) de helft van alle studenten. Daarna ging het om ongeveer 40 procent. De groep studenten die wel actief wil meedenken is sinds 2003 verdubbeld tot 30 procent in 2010. Essentieel daarbij is de houding van de school. Studenten wiens mening door de school belangrijk wordt gevonden, voelen er beduidend vaker wat voor om actief mee te denken over het beleid op school dan studenten die het gevoel hebben dat de school hun mening niet belangrijk vindt.
124
Figuur 96: Zou je zelf actief willen meedenken over het beleid op school?
job - monitor 2010
11.3.2 Verschillen tussen studenten Leerweg Bol-studenten voelen er vaker dan bbl-studenten wat voor om actief mee te denken over het beleid op school (31 vs. 24%).
Niveau Op niveau 1 zijn studenten eerder bereid om zich bezig te houden met het schoolbeleid dan op niveau 3 (42 en 27%).
Leerjaar Binnen de verschillende leerjaren is iedereen vrij eensgezind over het al dan niet willen meedenken over de beleidsvoering op school.
Geslacht Mannen en vrouwen hebben ongeveer even vaak de behoefte om actief mee te denken over het schoolbeleid.
Etniciteit Allochtone studenten voelen beduidend vaker dan autochtone studenten de behoefte om mee te denken over het beleid op school (39 vs. 27%).
Experimentopleidingen Studenten aan experimentele opleidingen lijken net wat vaker dan studenten aan nietexperimentele opleidingen bereid te zijn om actief mee te denken over het schoolbeleid (31 en 26%).
Leeftijd Het meest genegen om actief mee te willen denken, zijn studenten tussen de 22 en 25 jaar oud. Studenten van 26 jaar en ouder zijn daartoe het minst bereid (33 vs. 28%).
Handicap Studenten met en zonder handicap(s) willen even vaak meedenken over het beleid op school. Schooltype (roc, aoc, vakschool) Voor studenten van aoc’s is zelf actief meedenken het minst belangrijk en voor studenten van vakscholen het meest (25 vs. 31%).
125
11.3.3 Verschillen naar opleidingsrichting De studenten die het meest actief willen meedenken over het beleid op school vinden we binnen de opleidingsrichting bestuurlijk, juridisch (37%). Het minst actief op dit vlak zijn studenten van de richting elektrotechniek en dierenteelt, dierenverzorging (23%). Meer dan 40 procent van de studenten aan opleidingen in de richtingen elektrotechniek, dierenteelt, dierenverzorging, werktuigbouwkunde, metaalbewerking, gezondheidszorg, voertuigbouwkunde, sociale dienstverlening en transport en logistiek voelt er niets voor om daarover mee te denken.
126
Figuur 97: Oordeel over het actief willen meedenken over het beleid, naar opleidingsrichting
job - monitor 2010
11.4 Samenvatting De eerste conclusie naar aanleiding van het hoofdstuk over inspraak is dat het in de beleving van studenten zowel in 2008 als in 2010 in ruim 40 procent van de gevallen mogelijk en in ongeveer een kwart van de gevallen niet mogelijk is om inspraak te hebben op school. Vooral studenten op niveau 1, uit leerjaar 1, van 26 jaar en ouder en van vakscholen geven aan dat de mogelijkheid tot inspraak op hun instelling bestaat. Ruim een kwart van de studenten vindt dat hun mening ondergewaardeerd wordt door de school. Ook dit onderdeel van het thema inspraak wordt het vaakst positief beoordeeld door studenten van vakinstellingen, op niveau 1, in leerjaar 1 en van 26 jaar en ouder. Tot slot kunnen we concluderen dat, ondanks een verdubbeling van het percentage studenten dat actief mee zou willen denken over het beleid op school sinds 2001, nog altijd een groot deel van de studenten niet van plan is om mee te denken over het schoolbeleid. Studenten die desondanks relatief vaker aangeven dit wel te willen, zijn bol-studenten, van allochtone afkomst, van vakscholen, aan experimentele opleidingen, op niveau 1 en 22 tot en met 25 jaar oud. Belangrijk daarbij is de open houding van scholen: als studenten het idee hebben dat hun mening belangrijk gevonden wordt, zijn ze ook beduidend vaker genegen mee te denken over beleid op school.
127
job - monitor 2010
12 Algemeen oordeel
In dit hoofdstuk gaan we na in hoeverre studenten in het mbo tevreden zijn over de gemaakte opleidings- en instellingskeuze en wat hun totaaloordeel over de opleiding en de instelling is. Deze oordelen worden vergeleken met de resultaten van voorgaande jaren en er wordt gekeken in welke mate achtergrondkenmerken, zoals leerweg, leeftijd of etniciteit, hierop van invloed zijn.
12.1 School en studie 12.1.1 Veranderingen ten opzichte van eerdere jaren Als we naar figuur 98 kijken, zien we dat in elk onderzoeksjaar ongeveer de helft van de studenten opnieuw zou kiezen voor dezelfde opleiding en dezelfde instelling en dat ongeveer een kwart van hen een andere opleiding en/of instelling zou kiezen.
129
Figuur 98: Oordeel over school en studie (totaaloordeel)
Door de jaren heen lijkt de opleidingskeuze van mbo-studenten vaker goed uit te pakken dan de instellingskeuze (figuur 99 en 100). Meer dan de helft van de mbo’ers zou opnieuw dezelfde opleiding kiezen en ongeveer 45 procent ook voor dezelfde onderwijsinstelling. Als studenten minder vaak dezelfde instelling dan dezelfde opleiding opnieuw zouden kiezen, is het niet verwonderlijk dat ze ook vaker liever een andere instellings- dan een andere opleidingskeuze hadden gemaakt. Rond de 30 procent van de studenten zou niet opnieuw kiezen voor hun huidige school en ongeveer een kwart van de studenten zou zich inschrijven voor een andere studie.
Figuur 99: Als je weer een opleiding moest kiezen, zou je dan weer deze opleiding kiezen?
Figuur 100: Als je weer een school moest kiezen, zou je dan weer deze school kiezen?
130
job - monitor 2010
12.1.2 Verschillen tussen studenten Leerweg Bol- en bbl-studenten vertonen weinig verschil in tevredenheid over de gemaakte keuzes voor opleiding en instelling. Niveau Als we kijken naar de clusterscore school en studie blijkt het opleidingsniveau van studenten niet van invloed te zijn op hun mening. Op de onderliggende items verschillen de oordelen van studenten op niveau 4 en niveau 1 wel behoorlijk van elkaar. Zo zou 56 procent van de studenten van niveau 4 en 46 procent van de studenten op niveau 1 dezelfde opleiding opnieuw kiezen, terwijl op niveau 1 juist 49 procent en op niveau 4 43 procent wederom naar dezelfde school zou gaan. Leerjaar Mbo’ers in het eerste jaar van hun opleiding zouden eerder voor zowel dezelfde school als dezelfde studie kiezen dan studenten in leerjaar 3 (54 vs. 42%). De opleidingskeuze wordt het meest bevestigd door mbo-studenten in leerjaar 1 (57%) en het minst vaak in leerjaar 4 (48%). Studenten in leerjaar 1 geven ook het vaakst aan dat ze opnieuw voor dezelfde school zouden kiezen (leerjaar 1: 50%; leerjaar 3: 36%).
Geslacht Het geslacht van een student in het mbo is niet bepalend voor het wel of niet opnieuw kiezen voor dezelfde opleiding of instelling.
Etniciteit Allochtone studenten zouden niet vaker voor dezelfde opleiding of instelling kiezen dan autochtone studenten.
Experimentopleidingen Het soort opleiding (experimenteel of niet-experimenteel) dat mbo-studenten volgen, heeft geen effect op de tevredenheid over de gemaakte opleidings- of instellingskeuze.
Leeftijd De oudste groep studenten, die van 26 jaar en ouder, is het meest tevreden met de gekozen opleiding en instelling en de groep 18- en 19-jarigen het minst. Dat blijkt uit het positieve totaaloordeel over school en studie (60 vs. 45%) en de tevredenheid over hun keuze voor een opleiding (64 vs. 49%) en instelling (57 vs. 40%).
Handicap Studenten met en zonder handicap(s) zijn in gelijke mate tevreden over hun keuze voor school en studie.
131
Schooltype (roc, aoc, vakschool) De studenten die het meest tevreden zijn over hun keuze voor een bepaalde instelling en opleiding vinden we op vakscholen en de minst tevreden groep op aoc’s. Dit is zo voor de clusterscore school en studie (62 vs. 47%), de tevredenheid over de gemaakte opleidingskeuze (63 vs. 52%) en de tevredenheid over de gemaakte instellingskeuze (61 vs. 43%).
12.1.3 Verschillen naar opleidingsrichting Binnen de opleidingsrichting laboratoriumopleidingen zou het grootste deel van de mbostudenten opnieuw voor dezelfde opleiding en instelling kiezen (60%). Binnen de richting handel is dit aandeel met 37 procent het kleinst. Bovendien geeft 36 procent van hen aan dat men liever een andere opleiding en instelling had gekozen.
132
Figuur 101: Oordeel over school en studie (totaaloordeel), naar opleidingsrichting
job - monitor 2010
12.2 Rapportcijfers 12.2.1 Veranderingen ten opzichte van eerdere jaren Naast het feit dat mbo’ers eerder voor een andere school dan voor een andere studie zouden kiezen, beoordelen ze hun opleiding ook beter dan hun onderwijsinstelling (tabel 3). Het gemiddelde rapportcijfer voor de opleiding is een 6,9 en dat voor de school een 6,4. Het cijfer voor de opleiding stijgt licht met het verstrijken van de jaren. Het cijfer voor de instelling is meer constant.
Tabel 3: Gemiddeld rapportcijfer voor opleiding en instelling, naar jaar
2001
2003
2005
2007
2008
2010
Rapportcijfer opleiding
6,6
6,7
6,7
6,6
6,9
6,9
Rapportcijfer instelling
6,2
6,3
6,4
6,3
6,3
6,4
Bron: JOB-monitor 2010
12.2.2 Verschillen tussen studenten Leerweg Bol- en bbl-studenten verschillen nauwelijks in de rapportcijfers die zij geven voor hun opleiding en instelling. Niveau Vooral in de beoordeling van de school verschillen studenten op niveau 1 en niveau 4 behoorlijk van elkaar (niveau 1: 6,9; niveau 4: 6,4).
Leerjaar De waardering voor school en studie neemt per leerjaar af.
Geslacht De beoordeling van opleiding en instelling hangt niet samen met het geslacht van mbo’ers.
Experimentopleidingen Studenten aan traditionele en experimentele opleidingen geven geen andere rapportcijfers.
Etniciteit Ook etniciteit speelt hierin geen rol.
Leeftijd Mbo-studenten van 26 jaar en ouder geven de hoogste en 18- en 19-jarigen de laagste rapportcijfers voor de opleiding die zij volgen en de instelling waaraan zij studeren.
Handicap Het al dan niet hebben van een handicap zorgt niet voor verschillen in de beoordeling van school en studie.
133
134
Schooltype (roc, aoc, vakschool) Op vakscholen zijn de mbo’ers positiever over hun opleiding en instelling dan op roc’s en aoc’s (vakschool: 7,3; roc en aoc: 6,9).
Opleidingsrichting Het hoogste gemiddelde rapportcijfer voor de opleiding wordt gegeven door studenten van de opleidingsrichtingen openbare orde en veiligheid, gezondheidszorg, laboratoriumopleidingen en communicatie, kunst en media (7,2) en het laagste door die van handel (6,5). Bij de beoordeling van de instelling vinden we de meest positieve studenten terug binnen de opleidingsrichting openbare orde en veiligheid (6,9) en de minst positieve bij bestuurlijk, juridisch (5,9).
12.3 Samenvatting Als we dit hoofdstuk kort samenvatten, kunnen we in eerste instantie zeggen dat door de jaren heen ruim de helft van de mbo-studenten opnieuw voor dezelfde opleiding zou kiezen en dat ongeveer een kwart van hen dat niet zou doen. Vervolgens mogen we concluderen dat rond de 40 procent van de mbo-studenten opnieuw naar dezelfde school zou gaan, terwijl ongeveer 30 procent een andere school zou kiezen. We kunnen verder nog zeggen dat studenten van vakscholen, in leerjaar 1 en van 26 jaar en ouder het vaakst tevreden zijn over hun gemaakte studie- en schoolkeuze. Daarnaast geven studenten in het mbo hun instelling in elke JOB-monitor tot nu toe ongeveer hetzelfde rapportcijfer (6,4). Het rapportcijfer voor de opleiding neemt licht toe over de jaren, van een 6,6 in 2001 naar een 6,9 in 2010. Ook nu zijn het de studenten van vakscholen, in leerjaar 1 en van 26 jaar en ouder die het meest positief oordelen.
job - monitor 2010
135
job - monitor 2010
13 Wat bepaalt tevredenheid?
In het laatste hoofdstuk van dit rapport bekijken we de cijfers als zaten we in een helikopter. Tot nu toe werd de tevredenheid gerapporteerd op een veelheid van onderliggende indicatoren. In dit hoofdstuk willen we die analyse verdiepen en bekijken op welke onderdelen instellingen nu het sterkst van elkaar verschillen, in welke kwaliteitsoordelen opleidingsrichtingen de grootste diversiteit vertonen en welke studentkenmerken het sterkst verklaren met welk rapportcijfer de opleiding uiteindelijk beoordeeld wordt. Kort gezegd: wat bepaalt tevredenheid?
13.1 Verschillen tussen instellingen
Door middel van multilevel-analyse is vastgesteld op welke aspecten van tevredenheid de variatie tussen instellingen het sterkst aanwezig is. In een multilevelmodel wordt rekening gehouden met kenmerken van verschillende niveaus. De analyse stelt je in staat om te identificeren welk deel van de variatie in studenttevredenheid terug te voeren is op individuele kenmerken van studenten, kenmerken van opleidingsrichtingen en welk deel beïnvloed wordt door schoolkenmerken. Op basis van deze analyse blijkt de invloed van de instelling het sterkst aanwezig bij het rapportcijfer voor de instelling waar 6,2 procent van de verschillen in tevredenheid is terug te voeren op verschillen tussen instellingen. Verschillen tussen instellingen verklaren daarnaast ook relatief sterk de verschillen die er zijn in de beoordeling van de begeleiding bij de studie (5,1%) en de sfeer op school (5,7%). Onderstaande figuren tonen de betrouwbaarheidsintervallen3 voor de instellingen wat betreft de oordelen van studenten over de begeleiding bij de studie en de sfeer op school. Hierbij zijn alle instellingen geanonimiseerd. Wel verwijst in alle figuren eenzelfde code steeds naar dezelfde instelling. Er zijn instellingen die steeds tot de hoogst scorende instellingen behoren, zoals instelling 8, 22 en 53. De oordelen over studiebegeleiding variëren van een gemiddelde van 3,0 tot een 3,8. Het totaalgemiddelde ligt op 3,3.
3. De gemiddelde scores op de diverse tevredenheidaspecten en de rapportcijfers in de JOB-monitor zijn puntschattingen, gebaseerd op de antwoorden van een deel van de studentpopulatie in het mbo. Deze gemiddelden zullen nooit precies gelijk zijn aan de feitelijke gemiddelde scores in de gehele populatie, maar zijn daar een schatting van. Rondom een gemiddelde kan een range van waarden worden aangegeven, waarvan we met een zeker vertrouwen kunnen zeggen dat de werkelijke waarde van het populatiegemiddelde daarbinnen zal liggen. Deze range wordt het betrouwbaarheidsinterval genoemd. In dit geval zijn de betrouwbaarheidintervallen zo berekend, dat de waarde van een gemiddelde score in de populatie in 95 procent van de gevallen binnen het aangegeven interval zal liggen. Naarmate de steekproefomvang groter en de ondervraagde groep meer homogeen is, is de schatting van het populatiegemiddelde zuiverder en het betrouwbaarheidsinterval smaller. We kunnen stellen dat de gemiddelden significant van elkaar verschillen op het moment dat de betrouwbaarheidsintervallen geen overlap vertonen.
137
4,0 3,8 3,6 3,4 3,2 3,0 2,8 2,6 59 8 22 53 19 54 12 25 6 4 40 18 31 38 30 44 14 36 42 51 23 13 26 1 45 46 56 49 48 29 20 35 41 32 52 9 43 39 58 5 55 2 17 7 10 47 34 33 21 27 16 3 24 11 57 37 50 15 28
Figuur 102: Oordeel over studiebegeleiding, naar instelling (betrouwbaarheidsintervallen)
Figuur 103 geeft de betrouwbaarheidsintervallen voor de gemiddelde oordelen over de sfeer op school weer per instelling. Gemiddeld beoordelen mbo-studenten de sfeer op hun school met een 3,6 op een schaal van één tot vijf. Tussen instellingen lopen de scores uiteen van een 3,1 tot een 4,5. Aan de betrouwbaarheidsintervallen in de figuur is te zien dat de bestscorende instelling op dit punt significant uitstijgt boven de rest.
138
5,0 4,8 4,6 4,4 4,2 4,0 3,8 3,6 3,4 3,2 3,0 53 8 30 22 23 19 54 58 59 20 12 4 28 40 6 57 21 11 38 26 5 16 25 32 35 55 18 45 31 2 51 44 56 13 14 9 36 42 41 48 27 17 10 49 47 52 29 34 46 3 7 1 43 24 15 37 33 39 50
Figuur 103: Oordeel over sfeer op school, naar instelling (betrouwbaarheidsintervallen)
job - monitor 2010
De rapportcijfers die door mbo-studenten aan hun instelling worden gegeven, variëren aanzienlijk. De slechtst beoordeelde instellingen krijgen een rapportcijfer van rond de 5,6. Hoewel dat strikt gezien natuurlijk een voldoende is, kan het nog veel beter. Landelijk krijgen instellingen gemiddeld een 6,4. Negen instellingen scoren gemiddeld een zeven of hoger. Eén instelling (dezelfde waar ook de sfeer als zeer goed werd beoordeeld) loopt hierin voorop met een acht als rapportcijfer voor de instelling. 8,5 8,3 8,1 7,9 7,7 7,5 7,3 7,1 6,9 6,7 6,5 6,3 6,1 5,9 5,7 5,5 53 19 8 22 12 54 30 59 23 6 4 20 40 25 38 13 52 18 44 26 5 51 32 57 56 31 58 35 48 49 42 45 1 55 36 16 21 2 41 29 47 11 27 28 9 17 14 34 43 46 15 10 24 7 3 33 50 37 39
Figuur 104: Rapportcijfer voor instelling, naar instelling (betrouwbaarheidsintervallen)
139
13.2 Verschillen tussen opleidingsrichting In hetzelfde multilevel model als beschreven in de vorige paragraaf, is ook gekeken naar de invloed van verschillen tussen opleidingsrichtingen in de verklaring van tevredenheid. Die invloed is het sterkst merkbaar in de mate waarin gekocht lesmateriaal ook daadwerkelijk wordt gebruikt (13,1%) en het oordeel over de hoeveelheid computers (9,4%). Verschillen in de beoordeling van de opleiding zijn voor 6,4 procent terug te voeren op verschillen tussen opleidingsrichtingen.
In figuur 105 zijn de verschillen tussen opleidingsrichtingen in de oordelen over de mate waarin gekocht lesmateriaal ook daadwerkelijk gebruikt wordt, weergegeven. Bij tien van de 28 opleidingsrichtingen wordt hierover negatief geoordeeld.
Figuur 105: Oordeel over de mate waarin gekocht lesmateriaal gebruik wordt, naar opleidingsrichting
140
(betrouwbaarheidsintervallen)
job - monitor 2010
In figuur 106 is te zien hoe de oordelen over de beschikbaarheid van computers per opleidingsrichting variëren. Het is geruststellend te lezen dat studenten informatica hierover het meest positief oordelen. Overigens wordt in geen enkele opleidingsrichting heel negatief over dit aspect geoordeeld. Studenten zijn in meerderheid tevreden over de beschikbaarheid van computers, zij het dat de tevredenheid van studenten binnen de opleidingsrichting sociale dienstverlening beduidend lager is dan onder de studenten informatica. We kunnen daarom voorzichtig concluderen dat tevredenheid op dit punt mogelijk samenhangt met het belang van de computer in de opleiding.
141
Figuur 106: Oordeel over beschikbaarheid computers, naar opleidingsrichting (betrouwbaarheidsintervallen)
Het rapportcijfer voor de opleiding varieert enigszins per opleidingsrichting. De verschillen zijn minder groot dan we eerder zagen bij de beoordeling van de instelling. Gemiddeld wordt de opleiding met een 6,9 beoordeeld (instelling: 6,4). De opleidingen die met een 6,5 het minst positief beoordeeld worden, zijn de opleidingen binnen de opleidingsrichting handel. Met gemiddeld een 7,2 worden de vier opleidingsrichtingen laboratoriumopleidingen, gezondheidszorg, communicatie, kunst en media en openbare orde en veiligheid het meest positief beoordeeld.
Figuur 107: Rapportcijfer voor opleiding, naar opleidingsrichting (betrouwbaarheidsintervallen)
142
13.3 Profiel van een tevreden student Voor de schets van het profiel van de tevreden student, is de algehele tevredenheid van studenten berekend door het gemiddelde te nemen van het rapportcijfer voor de opleiding en voor de instelling. Op basis van dit rapportcijfer zijn de studenten in groepen verdeeld: ontevreden studenten (rapportcijfer 5,5 of lager), gematigd tevreden studenten (rapportcijfer
job - monitor 2010
tussen 5,5 en 7,5) en zeer tevreden studenten (rapportcijfer 7,5 of hoger). Om scherp te krijgen wat het verschil maakt tussen een ontevreden student en een zeer tevreden student, is de middencategorie in de analyse verder buiten beschouwing gelaten. In figuur 108 zijn de aandelen ontevreden en zeer tevreden studenten per instelling weergegeven. Landelijk is 36 procent zeer tevreden (2008: 39%) en 20 procent ontevreden (2008: 25%). Op vier instellingen is het percentage ontevreden studenten hoger dan het percentage dat zeer tevreden is. Op 24 van de 59 instellingen is het percentage zeer tevreden studenten daarentegen meer dan twee keer zo groot als het aandeel ontevreden studenten. 100 80 60 40 20
53 8 19 22 54
5312 8 30 1923 6 2259 5440 20 1256 3052 4 2325 13 6 38 5918 4044 51 2026 32 5655 5242 4 49 5 2558 1335 28 3848 1829 44145 5136 269 3231 47 5541 57 4221 4916 5 211 5814 3537 2843 4846 2927 4517 10 1 15 3624 34 9 33 50 3139 4737 41 57 21 16 11 2 14 7 3 43 46
0
% ontevreden
% ontevreden % zeer tevreden
% zeer tevreden
Figuur 108: Percentage ontevreden en zeer tevreden studenten, naar instelling
Vervolgens is een vergelijking tussen deze twee uitersten gemaakt. Op welke achtergrondkenmerken verschillen deze studenten en welke tevredenheidaspecten zijn het meest bepalend voor de hoogte van hun totaaloordeel? Deze vergelijking is gemaakt met behulp van een logistisch regressiemodel, waarbij de kenmerken één voor één aan het model worden toegevoegd. Wanneer een kenmerk geen significant verschil oplevert, wordt het uit het model gelaten. Op deze manier blijft een lijst over van meest onderscheidende kenmerken. Voor alle in het uiteindelijke model opgenomen kenmerken is de unieke invloed weergegeven: het effect van ieder kenmerk is gecontroleerd voor dat van alle andere. Deze kenmerken verklaren samen 78 procent van de totale variantie. De oordelen over de volgende aspecten zijn, in volgorde van belangrijkheid, het meest bepalend voor de tevredenheid van studenten. Voor de meeste kenmerken geldt dat studenten die uitermate tevreden zijn, ook zeer positief over onderstaande aspecten oordelen. Dit geven we aan met ‘+’. Een aantal kenmerken (aangeduid met ‘-’ ) heeft echter een omgekeerd effect: studenten die over deze aspecten juist tevreden zijn, zijn uiteindelijk minder positief (meer kritisch) in hun totale oordeel.
143
144
1. Voldoende leren op school (+) 2. Sfeer op school (+) 3. Begeleiding bij studie (+) 4. Informatie klopt met werkelijkheid (+) 5. Tevredenheid omgang school met klachten (+) 6. Goede docenten (+) 7. School hecht waarde aan mening studenten (+) 8. Goed lesmateriaal (+) 9. In en om schoolgebouw schoon (+) 10. Competentie: leren voor uit te oefenen beroep (+) 11. Organisatie leuke activiteiten buiten lestijd (+) 12. School doet voldoende om studenten zich veilig te laten voelen (+) 13. Contact met docenten (+) 14. Opbouw opleiding bekend voor aanvang van de opleiding (+) 15. Tevredenheid kantine (+) 16. Goed beeld eigen studievoortgang (+) 17. Lesuitval (+) 18. Bereikbaarheid medewerkers (+) 19. Uitslag toets tijdig bekend (–) 20. Roosterwijzigingen op tijd (+) 21. Voldoende computers (–) 22. Tevredenheid begeleiding vervolgkeuze (+) 23. Competentie: leren eigen werk te beoordelen (–) 24. Zelf actief meedenken over beleid op school (–) 25. School past regels consequent toe (+) 26. Informatie over rechten en plichten (–) 27. Studenten zelfde wijze beoordeeld (–) 28. Studentinspraak op school (+) 29. Competentie: leren te werken volgens afspraak (+) 30. Competentie: leren samen te werken (–) 31. Tevredenheid aantal uur op school (+) 32. Voldoende mogelijkheid studeren in eigen tempo (–) 33. Niveau van de opleiding (+) 34. Inhoud toets tijdig bekend (–) 35. Duidelijkheid over mogelijkheden verder studeren (–)
De achtergrondkenmerken die van invloed zijn (in volgorde van belangrijkheid): 1. Geslacht: vrouwelijke studenten zijn positiever dan mannelijke studenten 2. Leerjaar: eerstejaars zijn positiever dan ouderejaars 3. Experimentopleidingen: cgo-studenten zijn minder positief dan niet-cgo-studenten 4. Etniciteit: allochtone studenten zijn positiever dan autochtone studenten 5. Leeftijd: naarmate de leeftijd stijgt, wordt het oordeel positiever 6. Leerweg: studenten die een voltijd bol-opleiding volgen, oordelen kritischer (minder positief) dan deeltijd bol-studenten en bbl’ers.
job - monitor 2010
Tevredenheidaspecten die niet verschillend beoordeeld worden door zeer tevreden studenten in vergelijking met ontevreden studenten: • Gekochte boeken ook gebruikt • Tijdstip toets tijdig bekend • Aansluiting toetsen bij lesstof • Hulp bij leerproblemen • Tevredenheid begeleiding zelfstandig werken • Mogelijkheid rustig studeren op school • Tevredenheid hoeveelheid praktijk in de opleiding • Competentie: leren problemen op te lossen • Competentie: leren te plannen en organiseren • Competentie: leren zelfstandig te werken • Competentie: leren te communiceren • Mogelijkheid zelf vakken te kiezen • Hulp bij keuzes tijdens studie • Veiligheidsgevoel in school • Veiligheidsgevoel op schoolterrein • Contact met medestudenten
Achtergrondkenmerken die er niet toe doen: • Handicap • Niveau van de opleiding
13.4 Samenvatting In dit hoofdstuk is gekeken naar determinanten van tevredenheid. Er is gekeken naar verschillen tussen instellingen, tussen opleidingsrichtingen en tussen studenten. De tevredenheid tussen instellingen komt het meest prominent naar voren bij de oordelen over de studiebegeleiding en over de sfeer op school. Tussen instellingen zijn er verder grote verschillen in het rapportcijfer waarmee studenten ze beoordelen. Bij vergelijking van opleidingsrichtingen concentreerden verschillen zich op praktische zaken als het gebruik van aangeschaft lesmateriaal en de beschikbaarheid van een computer op het moment dat je er een nodig hebt. Uit de vergelijking van ontevreden studenten met de groep van uitermate tevreden studenten destilleerden we de meest bepalende tevredenheidoordelen. De top vijf wordt daarbij gevormd door de opbrengst: vinden studenten dat ze voldoende leren, de sfeer op school, de begeleiding die ze bij hun studie krijgen, de mate waarin de informatie die ze op voorhand over hun opleiding kregen klopt met de werkelijkheid en de tevredenheid over de wijze waarop de instelling omgaat met klachten van studenten. Qua achtergrondkenmerken blijken vrouwen positiever dan mannen, eerstejaars positiever dan ouderejaars, allochtone studenten positiever dan autochtone studenten, oudere studenten positiever dan jongere studenten en deeltijd-bol-studenten en bbl’ers positiever dan voltijd-bol-studenten. Alhoewel bij dat laatste verschil wellicht eerder gesproken dient te worden van het minder kritisch beoordelen van de diverse aspecten.
145
job - monitor 2010
Bijlage A Respons naar achtergrondkenmerken Tabel 4: Verdeling respondenten naar leerweg
Aantal
%
Bol
119.181
81
Bbl
27.352
19
Totaal
146.533
100
Bron: JOB-monitor 2010, ongewogen aantallen
Tabel 5: Verdeling respondenten naar niveau
Aantal
%
Niveau 1
2.918
2
Niveau 2
31.654
22
Niveau 3
38.603
26
Niveau 4
72.250
49
Onbekend
Totaal
1.108
1
146.533
100
Bron: JOB-monitor 2010, ongewogen aantallen
Tabel 6: Verdeling respondenten naar leerjaar
Aantal
%
Leerjaar 1
68.586
47
Leerjaar 2
45.256
31
Leerjaar 3
23.179
16
Leerjaar 4
8.944
6
Onbekend
568
0
Totaal
146.533
100
Bron: JOB-monitor 2010, ongewogen aantallen
Tabel 7: Verdeling respondenten naar geslacht
Aantal
%
Man
71.835
49
Vrouw
74.698
51
Totaal
146.533
100
Bron: JOB-monitor 2010, ongewogen aantallen
147
.
Aantal
%
Autochtoon
114.586
78
Allochtoon
Totaal
31.947
22
146.533
100
Bron: JOB-monitor 2010, ongewogen aantallen
Tabel 9: Verdeling respondenten naar experimentopleiding
Aantal
%
120.798
82
25.725
18
10
0
146.533
100
Experimenteel
Niet-experimenteel
Onbekend
Totaal
148
Tabel 8: Verdeling respondenten naar etniciteit
Bron: JOB-monitor 2010, ongewogen aantallen
Tabel 10: Verdeling respondenten naar leeftijd
Aantal
%
T/m 17
55.248
38
18-19
54.982
38
20-21
20.110
14
22-25
8.719
6
26+
Totaal
7.474
5
146.533
100
Bron: JOB-monitor 2010, ongewogen aantallen
Tabel 11: Verdeling respondenten naar handicap
Aantal
%
Geen handicap
100.351
68
44.846
31
1.336
1
146.533
100
Wel handicap
Onbekend
Totaal
Bron: JOB-monitor 2010, ongewogen aantallen
job - monitor 2010
Tabel 12: Verdeling respondenten naar schooltype
Aantal
%
Aoc
5.964
4
132.892
91
7.498
5
Roc
Vakinstelling
Gemengd (= overige instellingen)
Totaal
179
0
146.533
100
Bron: JOB-monitor 2010, ongewogen aantallen
Tabel 13: Verdeling respondenten naar opleidingsrichting
Onderwijsassistenten
Communicatie, kunst en media
Commercie en marketing
Aantal
%
4.535
3
9.193
6
4.584
3
Handel
8.795
6
Administratief, secretarieel
9.334
6
Bestuurlijk, juridisch
2.302
2
Openbare orde en veiligheid
2.962
2
Informatica
6.326
4
Laboratoriumopleidingen
1.173
1
Elektrotechniek
Bouwkunde
Metaalbewerking
Voertuigbouwkunde
949
1
11.961
8
1.295
1
5.506
4
Werktuigbouwkunde
1.562
1
Textiel, hout, overige techniek
4.495
3
Dierenteelt, dierenverzorging
2.887
2
Groen, milieu
2.762
2
Gezondheidszorg
10.325
7
Thuis- en bejaardenzorg
9.692
7
Sociale dienstverlening
15.443
11
Lichaamsverzorging
5.603
4
Farmacie, optiek, tandtechniek e.d.
1.342
1
Horeca
6.249
4
Levensmiddelen
1.139
1
Toerisme en recreatie
3.823
3
Sport
7.249
5
Transport en logistiek
3.581
2
Overig onderwijs
Totaal
1.466
1
146.533
100
Bron: JOB-monitor 2010, ongewogen aantallen
149
job - monitor 2010
Bijlage B Indeling in clusters
Tabel 14: Clusterindeling
Cluster
Cronbach’s alfa
Informatie
0,61
Informatie klopt met werkelijkheid
Opbouw opleiding bekend voor start opleiding
Lessen
Tevredenheid afwisseling werkvormen
Te veel lesuitval
Roosterwijzigingen op tijd
Goede docenten
Goed lesmateriaal
Gekochte boeken ook gebruikt
Contact met docenten
0,72
Toetsing
Tijdstip toets tijdig bekend
Inhoud toets tijdig bekend
Uitslag toets tijdig bekend
Aansluiting toetsen bij lesstof
Studenten zelfde wijze beoordeeld
0,75
Studiebegeleiding
Begeleiding bij studie
Hulp bij leerproblemen
Goed beeld eigen studievoortgang
Voldoende mogelijkheid studeren in eigen tempo
0,77
Onderwijsfaciliteiten
Tevredenheid begeleiding zelfstandig werken
Mogelijkheid rustig studeren op school
Bereikbaarheid medewerkers school
Voldoende computers
0,65
151
Tabel 14 vervolg
Competenties
Samenwerken
Probleem oplossen
Plannen en organiseren
Zelfstandig werken
Communiceren
Werken volgens afspraak
Jezelf en je werk beoordelen?
Beroep (vakkennis)
Leeropbrengst school
0,88
Stage (BOL)
Voorbereiding op stage
0,75
Moeite stageplaats vinden
152
Hulp van school bij vinden stageplaats
Stage voldoende leerzaam
Aansluiting theorie bij praktijk
Tevredenheid over begeleiding door school
Tevredenheid over begeleiding door stagebedrijf
Tevredenheid over manier van beoordeling van stage
Werkplek (BBL)
0,73
Moeite werkplek vinden
Tevreden over begeleiding door werkplek
Mogelijkheid om op school ervaring op werkplek te bespreken
Werkplek voldoende leerzaam
Aansluiting theorie bij praktijk
Tevredenheid over manier van beoordeling van praktijkdeel
Voldoende contact tussen school en leerbedrijf
Keuze/loopbaanbegeleiding
Zelf vakken of onderwijsactiviteiten kiezen
Hulp bij het maken van keuzes tijdens studie
Duidelijkheid over de mogelijkheden om verder te studeren
Begeleiding bij beroepskeuze of keuze voor vervolgopleiding
0,78
Organisatie
Goed geïnformeerd over rechten en plichten
School past regels consequent toe
Klachtenbehandeling
0,77
job - monitor 2010
Tabel 14 vervolg
Veiligheid en sfeer
In en om het schoolgebouw schoon
Veiligheid binnen het schoolgebouw
Veiligheid op het schoolterrein
Thuisvoelen
Sfeer op school
0,84
School en studie
Opnieuw voor opleiding kiezen
Opnieuw voor school kiezen
0,70
Bron: JOB-monitor 2010 Vragen die niet in een cluster konden worden ondergebracht, zijn apart behandeld. Als minimale alpha voor een betrouwbare schaal is 0,60 gehanteerd.
153
job - monitor 2010
Bijlage C Vragenlijst 1. 2.
Op welke plaats vul je deze vragenlijst in? Thuis Op school: tijdens de les Op school: zelfstandig Op mijn stageplaats / leerwerkplek Andere plek In welk leerjaar zit je? 1 2 3 4 indien BBL: weet niet
A Informatie 3. 4.
Klopt de informatie over de opleiding die je kreeg voordat je aan de opleiding begon met wat je nu weet? helemaal niet ja, zeker n.v.t. Wist je voor de start van je opleiding hoe de opleiding is opgebouwd? helemaal niet ja, zeker
B Onderwijs(inhoud) Thema: Lessen / programma 5. Ben je tevreden over de afwisseling tussen zelfstandig werken en in groepen werken? heel ontevreden heel tevreden 6.
Vind je dat er op school veel onderwijsactiviteiten uitvallen? heel ontevreden heel tevreden We bedoelen dan niet alleen reguliere lessen, maar ook bijvoorbeeld het werken aan projecten.
7.
Vind je dat roosterwijzigingen op tijd worden doorgegeven? veel te laat ruim op tijd n.v.t.
Thema: Docenten 8.
Vind je jouw docenten goed? helemaal niet ja, zeker
155
Thema: Lesmateriaal 9.
Vind je het lesmateriaal goed? helemaal niet ja, zeker We bedoelen dan niet alleen schoolboeken, maar ook bijvoorbeeld de spullen in het praktijklokaal.
10.
Worden boeken en lesmaterialen die je moet kopen ook gebruikt? veel te weinig altijd n.v.t.
Thema: Toetsing
156
11.
Weet je op tijd wanneer er een toets is? veel te laat ruim op tijd n.v.t.
12.
Weet je op tijd waar de toets over gaat? veel te laat ruim op tijd n.v.t.
13.
Krijg je de uitslag van een toets op tijd te horen? veel te laat ruim op tijd n.v.t.
14.
Sluiten de toetsen aan op wat je hebt geleerd? helemaal niet ja, zeker n.v.t.
15.
Vind je dat alle mbo-studenten op dezelfde manier beoordeeld worden? helemaal niet ja, zeker n.v.t.
Thema: Studiebegeleiding 16.
Hoe vind je de begeleiding bij je studie? heel slecht heel goed
17.
Word je goed geholpen als je problemen hebt bij het leren? helemaal niet ja, zeker n.v.t.
18.
Heb je een goed beeld van je eigen studievoortgang? helemaal niet ja, zeker n.v.t.
19.
Is er voldoende mogelijkheid om in je eigen tempo te studeren? veel te weinig ruim voldoende
job - monitor 2010
Thema: Onderwijsfaciliteiten 20.
Ben je tevreden over de begeleiding tijdens het zelfstandig werken? heel ontevreden heel tevreden We bedoelen dan bijvoorbeeld de begeleiding bij werken in het computerlokaal, OLC of mediatheek.
21.
Kun je op school ergens rustig studeren? helemaal niet ja, zeker
22.
Kun je gebruik maken van een computer als dat nodig is? helemaal niet ja, zeker
Thema: Onderwijservaring (studiebelasting) 23.
Aantal uur op school. a. Hoeveel uur moet je gemiddeld per week op school zijn? We bedoelen hier klokuren (60 min.) geen lesuren. Als je 1 hele dag per week op school zit, betekent dit dat je 8 klokuren op school bent. minder dan 8 uur 8 tot 16 uur 16 tot 24 uur 24 tot 32 uur 32 uur of meer b. Ben je tevreden over het aantal uur dat je gemiddeld op school aanwezig moet zijn heel ontevreden heel tevreden
24.
Ben je tevreden over de hoeveelheid stage/werk in je opleiding? heel ontevreden heel tevreden
25.
Kun je het niveau van je opleiding aan? helemaal niet ja, zeker
Thema: Competenties 26.
Leer je in je opleiding voldoende: a. samen te werken? b. problemen op te lossen? c. te plannen en organiseren? d. zelfstandig te werken? e. te communiceren?
veel te weinig veel te weinig veel te weinig veel te weinig veel te weinig
ruim voldoende ruim voldoende ruim voldoende ruim voldoende ruim voldoende
157
f. te werken volgens afspraak? g. jezelf en je werk te beoordelen? h. het beroep dat je later wilt uitoefenen?
veel te weinig ruim voldoende veel te weinig ruim voldoende veel te weinig ruim voldoende
Thema: Stage/bpv (BOL) [ALLEEN BOL] 27.
158
Heb je stage gelopen of doe je dat op dit moment? We bedoelen hier alleen de stage die je loopt gedurende een lange tijd. Niet een stage die je maar 1 dag hebt gelopen. Ja, ik loop deze week stage Ja, ik heb stage gelopen maar doe dat nu niet Nee [verder naar 43]
28.
Ben je door je school goed voorbereid op je stage/bpv? helemaal niet ja, zeker
29.
Had je moeite om een stage-/bpv-plaats te vinden? heel veel moeite geen moeite
30.
Helpt de school je bij het vinden van een stage-/bpv-plaats? helemaal niet ja, zeker
31.
Leer je op je stage-/bpv-plaats voldoende? veel te weinig ruim voldoende
32.
Sluit de theorie die je op school krijgt voldoende aan bij de praktijk? veel te weinig ruim voldoende
33.
Ben je tevreden over de begeleiding door de school tijdens je stage/bpv? heel ontevreden heel tevreden
34.
Ben je tevreden over de begeleiding door het leerbedrijf tijdens je stage/bpv? heel ontevreden heel tevreden
35.
Ben je tevreden over de manier van beoordeling van jouw stage/bpv? heel ontevreden heel tevreden n.v.t.
Thema: Werkplek (BBL) [ALLEEN BBL] 36.
Had je moeite om voor je opleiding een werkplek te vinden? heel veel moeite geen moeite
job - monitor 2010
37.
Ben je tevreden over de begeleiding door het leerbedrijf op je werkplek? heel ontevreden heel tevreden
38.
Kun je jouw werkervaringen voldoende op school bespreken? veel te weinig ruim voldoende
39.
Leer je op je werkplek voldoende? veel te weinig ruim voldoende
40.
Sluit de theorie die je op school krijgt voldoende aan bij de praktijk? veel te weinig ruim voldoende
41.
Ben je tevreden over de manier van beoordeling van jouw praktijkdeel? heel ontevreden heel tevreden
42
Vind je dat de school en jouw leerbedrijf voldoende contact hebben? veel te weinig ruim voldoende
Thema: Opbrengst / Leer je genoeg? / Kwaliteit van het onderwijs 43.
Vind je dat je voldoende leert op school? veel te weinig ruim voldoende
C Keuze / Loopbaanbegeleiding
44.
Kun je zelf vakken of onderwijsactiviteiten kiezen? veel te weinig ruim voldoende
45.
Word je goed geholpen bij het maken van keuzes tijdens je studie? veel te weinig ruim voldoende n.v.t.
46.
Heb je duidelijkheid over de mogelijkheden om verder te studeren? veel te weinig ruim voldoende
47.
Ben je tevreden over de begeleiding bij beroepskeuze of keuze voor vervolgopleiding? heel ontevreden heel tevreden
D Overige voorzieningen 48.
Ben je tevreden over de kantine op je school? helemaal niet ja, zeker
159
E Beperking 49.
160
Heb je een van de volgende lichamelijke handicaps, functiebeperkingen of (chronische) ziektes? Je kunt meerdere antwoorden aankruisen. [multi resp] Nee [exclusief, naar 53] Ik ben blind/slechtziend Ik ben doof/slechthorend Ik heb problemen met bewegen/ ben rolstoelgebonden Ik heb ADHD/concentratieproblemen Ik heb psychische problemen Ik heb een autistische stoornis (bijv. Asperger, PDD-NOS) Ik heb vaak last van vermoeidheid, energietekort Ik heb dyslexie of overige spraak-/taalstoornissen Ik heb vaak last van migraine, ernstige hoofdpijn Ik heb RSI Ik heb een andere handicap, chronische ziekte of functiebeperking
50.
Is dit vastgesteld door een arts of indicatie-instantie? Ja Nee
51.
Heb je hier last van in je opleiding? nooit heel vaak
52.
Houdt de school rekening met je handicap, functiebeperking of (chronische) ziekte? helemaal niet ja, zeker
F Organisatie 53.
Ben je goed geïnformeerd over je rechten en plichten? helemaal niet ja, zeker
54.
Past de school regels voldoende consequent toe? helemaal niet ja, zeker
55.
Ben je tevreden over de wijze waarop op school wordt omgegaan met klachten van studenten? helemaal niet ja, zeker
job - monitor 2010
G Inspraak 56.
Is het op jouw school mogelijk om inspraak te hebben? helemaal niet ja, zeker weet niet
57.
Vindt de school jouw mening belangrijk? helemaal niet ja, zeker
58.
Zou je zelf actief willen meedenken over het beleid op school? beslist niet heel graag
H Sociale kant / Sociaal cluster Thema: Veiligheid 59.
Is het in en om het schoolgebouw schoon? helemaal niet ja, zeker
60.
Voel je je veilig binnen het schoolgebouw? helemaal niet ja, zeker
61.
Voel je je veilig op het schoolterrein? helemaal niet ja, zeker
62.
Vind je dat je school voldoende doet om je er veilig / thuis te laten voelen? veel te weinig ruim voldoende
Thema: Sfeer 63.
Hoe vind je de sfeer binnen de school? heel slecht heel goed
64.
Worden er buiten de lestijden leuke activiteiten georganiseerd? veel te weinig ruim voldoende
Thema: Ondersteuning / Sociaal contact: 65
Heb je goed contact met je docenten? heel slecht heel goed
161
66.
Als je een medewerker van school nodig hebt, kun je die dan bereiken? heel moeilijk heel makkelijk n.v.t.
67.
Heb je contact met medestudenten? veel te weinig ruim voldoende
I Eindoordeel Thema: School & studie 68.
Als je weer een opleiding moest kiezen, zou je dan weer deze opleiding kiezen? beslist niet beslist wel
69.
Als je weer een school moest kiezen, zou je dan weer deze school kiezen? beslist niet beslist wel
Thema: Cijfer
162
70.
Welk rapportcijfer geef je jouw opleiding?
71.
Welk rapportcijfer geef je jouw school?
job - monitor 2010
Bijlage D Gebruikte afkortingen
aoc Agrarisch onderwijscentrum bbl Beroepsbegeleidende leerweg bol Beroepsopleidende leerweg bpv Beroepspraktijkvorming bve Beroeps- en volwasseneneducatie cgo Competentiegericht onderwijs crebo Centraal Register Beroepsopleidingen DUO Dienst Uitvoering Onderwijs JOB JongerenOrganisatie Beroepsonderwijs mbo Middelbaar beroepsonderwijs OCW Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap OLC Open leercentrum PGN Persoonsgebonden nummer roc Regionaal opleidingscentrum
163
job - monitor 2010
Bijlage E Lijst van tabellen en figuren
Tabel
Pagina
Tabel 1: Overzicht respons JOB-monitor 2010
10
Tabel 2: Nettorespons, naar instelling
11
Tabel 3: G emiddeld rapportcijfer voor opleiding en instelling, naar jaar
133
Tabel 4: Verdeling respondenten naar leerweg
147
Tabel 5: Verdeling respondenten naar niveau
147
Tabel 6: Verdeling respondenten naar leerjaar
147
Tabel 7: Verdeling respondenten naar geslacht
147
Tabel 8: Verdeling respondenten naar etniciteit
148
Tabel 9: Verdeling respondenten naar experimentopleiding
148
Tabel 10: Verdeling respondenten naar leeftijd
148
Tabel 11: Verdeling respondenten naar handicap
148
Tabel 12: Verdeling respondenten naar schooltype
149
Tabel 13: Verdeling respondenten naar opleidingsrichting
149
Tabel 14: Clusterindeling
151
Figuur
Figuur 1: Oordeel over lessen (totaaloordeel)
25
Figuur 2: Ben je tevreden over de afwisseling tussen zelfstandig werken en in groepen werken?
26
Figuur 3: Vind je dat er op school veel onderwijsactiviteiten uitvallen?
26
Figuur 4: Vind je dat roosterwijzigingen op tijd worden doorgegeven?
27
Figuur 5: Vind je jouw docenten goed?
27
Figuur 6: Heb je goed contact met je docenten?
28
Figuur 7: Vind je het lesmateriaal goed?
28
Figuur 8: Worden boeken en lesmaterialen die je moet kopen ook gebruikt?
29
Figuur 9: Oordeel over lessen (totaaloordeel), naar opleidingsrichting
31
Figuur 10: Ben je tevreden over het aantal uur dat je gemiddeld per week op school moet zijn?
32
Figuur 11: Ben je tevreden over de hoeveelheid stage/werk in je opleiding?
32
Figuur 12: A antal uur per week op school naar leerweg
33
Figuur 13: T evredenheid over aantal uur per week op school naar leerweg en aantal uur op school
33
Figuur 14: Kun je het niveau van je opleiding aan?
35
Figuur 15: Oordeel over toetsing (totaaloordeel)
39
Figuur 16: Weet je op tijd wanneer er een toets is?
40
Figuur 17: Weet je op tijd waar de toets over gaat?
40
Figuur 18: Krijg je de uitslag van een toets op tijd te horen?
41
Figuur 19: Sluiten de toetsen aan op wat je hebt geleerd?
41
Figuur 20: Vind je dat alle mbo-studenten op dezelfde manier beoordeeld worden?
42
Figuur 21: Oordeel over toetsing (totaaloordeel), naar opleidingsrichting
44
Figuur 22: Oordeel over studiebegeleiding (totaaloordeel)
47
Figuur 23: Hoe vind je de begeleiding bij je studie?
48
165
166
Figuur 24: Word je goed geholpen als je problemen hebt bij het leren?
48
Figuur 25: Heb je een goed beeld van je eigen studievoortgang?
49
Figuur 26: Is er voldoende mogelijkheid om in je eigen tempo te studeren?
49
Figuur 27: Oordeel over studiebegeleiding (totaaloordeel), naar opleidingsrichting
51
Figuur 28: Oordeel over keuze-/loopbaanbegeleiding (totaaloordeel)
52
Figuur 29: Kun je zelf vakken of onderwijsactiviteiten kiezen?
53
Figuur 30: Word je goed geholpen bij het maken van keuzes tijdens je studie?
53
Figuur 31: Heb je duidelijkheid over de mogelijkheden om verder te studeren?
54
Figuur 32: Ben je tevreden over de begeleiding bij beroepskeuze of keuze voor vervolgopleiding?
54
Figuur 33: Oordeel over keuze-/loopbaanbegeleiding (totaaloordeel), naar opleidingsrichting
57
Figuur 34: Oordeel over competenties (totaaloordeel)
59
Figuur 35: Leer je in je opleiding voldoende samen te werken?
60
Figuur 36: Leer je in je opleiding voldoende problemen op te lossen?
60
Figuur 37: Leer je in je opleiding voldoende te plannen en organiseren?
61
Figuur 38: Leer je in je opleiding voldoende zelfstandig te werken?
61
Figuur 39: Leer je in je opleiding voldoende te communiceren?
62
Figuur 40: Leer je in je opleiding voldoende te werken volgens afspraak?
62
Figuur 41: Leer je in je opleiding voldoende jezelf en je werk te beoordelen?
63
Figuur 42: Leer je in je opleiding voldoende het beroep dat je later wilt uitoefenen?
63
Figuur 43: Vind je dat je voldoende leert op school?
64
Figuur 44: Oordeel over competenties (totaaloordeel), naar opleidingsrichting
66
Figuur 45: Oordeel over stage (bol, totaaloordeel)
70
Figuur 46: Ben je door je school goed voorbereid op je stage/bpv?
70
Figuur 47: Had je moeite om een stage-/bpv-plaats te vinden? (groen: (bijna) geen moeite)
71
Figuur 48: Helpt de school je bij het vinden van een stage-/bpv-plaats?
71
Figuur 49: Leer je op je stage-/bpv-plaats voldoende?
72
Figuur 50: Sluit de theorie die je op school krijgt voldoende aan bij de praktijk?
72
Figuur 51: Ben je tevreden over de begeleiding door de school tijdens je stage/bpv?
73
Figuur 52: Ben je tevreden over de begeleiding door het leerbedrijf tijdens je stage/bpv?
73
Figuur 53: Ben je tevreden over de manier van beoordeling van jouw stage/bpv?
74
Figuur 54: Oordeel over stage (bol, totaaloordeel), naar opleidingsrichting
76
Figuur 55: Oordeel over werkplek (bbl, totaaloordeel)
77
Figuur 56: Had je moeite om voor je opleiding een werkplek te vinden? (groen: (bijna) geen moeite)
78
Figuur 57: Ben je tevreden over de begeleiding door het leerbedrijf op je werkplek?
78
Figuur 58: Kun je jouw werkervaringen voldoende op school bespreken?
79
Figuur 59: Leer je op je werkplek voldoende?
79
Figuur 60: Sluit de theorie die je op school krijgt voldoende aan bij de praktijk?
80
Figuur 61: Ben je tevreden over de manier van beoordeling van jouw praktijkdeel?
80
Figuur 62: Vind je dat de school en jouw leerbedrijf voldoende contact hebben?
81
Figuur 63: Oordeel over werkplek (bbl, totaaloordeel), naar opleidingsrichting
83
Figuur 64: Oordeel over veiligheid en sfeer (totaaloordeel)
87
Figuur 65: Is het in en om het schoolgebouw schoon?
88
Figuur 66: Voel je je veilig binnen het schoolgebouw?
88
Figuur 67: Voel je je veilig op het schoolterrein?
89
job - monitor 2010
Figuur 68: Vind je dat je school voldoende doet om je er veilig/thuis te laten voelen?
89
Figuur 69: Hoe vind je de sfeer binnen de school?
90
Figuur 70: Oordeel over veiligheid en sfeer (totaaloordeel), naar opleidingsrichting
91
Figuur 71: W orden er buiten de lestijden leuke activiteiten georganiseerd?
92
Figuur 72: Heb je contact met medestudenten?
93
Figuur 73: Oordeel over informatie (totaaloordeel)
97
Figuur 74: Klopt de informatie over de opleiding die je kreeg voordat je aan de opleiding begon met wat je nu weet? 98
Figuur 75: Wist je voor de start van je opleiding hoe de opleiding is opgebouwd?
98
Figuur 76: Oordeel over informatie (totaaloordeel), naar opleidingsrichting
100
Figuur 77: Oordeel over organisatie (totaaloordeel)
101
Figuur 78: Ben je goed geïnformeerd over je rechten en plichten?
102
Figuur 79: Past de school regels voldoende consequent toe?
102
Figuur 80: Ben je tevreden over de wijze waarop op school wordt omgegaan met klachten van studenten?
103
Figuur 81: Oordeel over organisatie (totaaloordeel), naar opleidingsrichting
105
Figuur 82: Percentage type handicap of beperking (meerdere antwoorden mogelijk; alleen studenten met
handicap/beperking)
107
Figuur 83: Heb je hier last van in je opleiding? (groen: nooit)
108
Figuur 84: Houdt de school rekening met je handicap, functiebeperking of (chronische) ziekte?
108
Figuur 85: Oordeel over onderwijsfaciliteiten (totaaloordeel)
110
Figuur 86: Ben je tevreden over de begeleiding tijdens het zelfstandig werken?
111
Figuur 87: Kun je op school ergens rustig studeren?
111
Figuur 88: Kun je gebruik maken van een computer als dat nodig is?
112
Figuur 89: Als je een medewerker van school nodig hebt, kun je die dan bereiken?
112
Figuur 90: Oordeel over onderwijsfaciliteiten (totaaloordeel), naar opleidingsrichting
114
Figuur 91: Ben je tevreden over de kantine op je school?
115
Figuur 92 Is het op jouw school mogelijk om inspraak te hebben?
119
Figuur 93: Oordeel over de mogelijkheid tot inspraak, naar opleidingsrichting
121
Figuur 94: Vindt de school jouw mening belangrijk?
122
Figuur 95: Oordeel over het belang van de mening van studenten, naar opleidingsrichting
123
Figuur 96: Zou je zelf actief willen meedenken over het beleid op school?
124
Figuur 97: Oordeel over het actief willen meedenken over het beleid, naar opleidingsrichting
126
Figuur 98: Oordeel over school en studie (totaaloordeel)
129
Figuur 99: Als je weer een opleiding moest kiezen, zou je dan weer deze opleiding kiezen?
130
Figuur 100: Als je weer een school moest kiezen, zou je dan weer deze school kiezen?
130
Figuur 101: Oordeel over school en studie (totaaloordeel), naar opleidingsrichting
132
Figuur 102: Oordeel over studiebegeleiding, naar instelling (betrouwbaarheidsintervallen)
138
Figuur 103: Oordeel over sfeer op school, naar instelling (betrouwbaarheidsintervallen)
138
Figuur 104: Rapportcijfer voor instelling, naar instelling (betrouwbaarheidsintervallen)
139
Figuur 105: Oordeel over de mate waarin gekocht lesmateriaal gebruik wordt, naar opleidingsrichting
(betrouwbaarheidsintervallen)
140
Figuur 106: Oordeel over beschikbaarheid computers, naar opleidingsrichting (betrouwbaarheidsintervallen)
141
Figuur 107: Rapportcijfer voor opleiding, naar opleidingsrichting (betrouwbaarheidsintervallen)
142
Figuur 108: Percentage ontevreden en zeer tevreden studenten, naar instelling
143
167
Colofon De JOB-monitor 2010 is het tevredenheidsonderzoek van JOB, de JongerenOrganisatie Beroepsonderwijs, onder studenten in het mbo. Algemene projectcoördinatie Rinske Zevering Onderzoek ResearchNed Nijmegen Froukje Wartenbergh-Cras Joyce Jacobs Danny Brukx Ontwerp Stratford Design Druk Studio 17 De JOB-monitor 2010 kon worden uitgevoerd dankzij een financiële bijdrage van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
© 2010 ResearchNed Nijmegen in opdracht van de JongerenOrganisatie Beroepsonderwijs (JOB). Alle rechten voorbehouden. Het is niet geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in publicaties zonder nauwkeurige bronvermelding. Het onderzoeksrapport kan worden gedownload via www.job-site.nl. Gedrukte exemplaren kunnen worden (na)besteld bij JOB. Hiervoor wordt slechts een bijdrage in verzend- en administratiekosten gerekend.
JOB · Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs Postbus 17061 1001 JB Amsterdam Nederland
Westermarkt 2-V 1016 DK Amsterdam Nederland
T 020 5244050 F 020 5244059 www.job-site.nl