Postgroep 'Luctor et Emergo' Postgroepen De Nederlandse Padvinders kende het Bijzondere Eisenwerk, afgekort het B.E. werk. Door het land verspreid waren er een aantal groepen waar het padvinderswerk was toegespitst op jongens met een handicap. Zo was er in Amsterdam de Tyl-Tylgroep onder leiding van de bekende Oûbaas Vocking waarin lichamelijk gehandicapten waren opgenomen. Ze hadden een mooi troephuis in het Amsterdamse Bos, dat 'De Teil' heette. Vocking was in het dagelijkse leven verpleger bij de Amsterdamse GGD en dus uiterst deskundig op het gebied van de omgang met gehandicapten. Het troephuis staat er nog steeds: http://www.amstel.scouting.nl/deteil.html Op andere plaatsen woonden een enkele of een paar padvinders; te weinig om in een groep ter plaatse op te nemen. Voor hen waren er de postgroepen. De Nederlandse Padvinders hadden er - regionaal gespreid - drie. In het Noorden 'de Ossewâ' onder leiding van Hopman Bernhard Schäfner, die in die jaren ook bekendheid genoot als schrijver in het blad 'De Verkenner' waar hij zich bediende van de schuilnaam 'De Zwarte Panter'. Ook de Ossewâ bestaat nog: http://www.scoutingossewa.nl/ In Zuid-Holland was de 'Mhala Panzigroep' onder leiding van Hopman Jan H. van der Steen, die we vandaag nog kennen als conservator van het Scoutingmuseum in Baarn en schrijver van een aantal boeken op het gebied van de padvindershistorie. Van de Mhala Panzigroep heb ik niets meer kunnen vinden. De derde postgroep bediende de rest van het land en heette 'Luctor et Emergo', de wapenspreuk van de provincie Zeeland, waarover later meer. Deze groep stond onder de bezielende leiding van Hopman Boon en zijn vrouw Akela Boon-Scherf, die de groep uitbouwden tot een groot geheel met welpen, verkenners en voortrekkers. Behalve thuis woonden de leden ook in Kinderziekenhuizen en Kinderrevalidatiecentra. Omdat ik zelf enige tijd bij de leiding van deze groep betrokken was zal ik in de rest van dit artikel voornamelijk over Luctor et Emergo spreken. Van de groep bestaat nog een restant; een opkomstgroep in Arnhem.
De naam en de das Luctor et Emergo is dus de wapenspreuk van de provincie Zeeland. Het Provinciewapen toont een leeuw die zich uit de golven omhoog werkt. Dat is de verbeelding van de wapenspreuk die "Ik worstel en kom boven" betekent. De overeenkomst met het B.E. werk is duidelijk. Om een goede scout te zijn moet een gehandicapte extra zijn best doen. Op de oranje groepsdas van de Luctor et Emergo groep staat echter niet het Zeeuwse wapen maar een groene kikker. Die kikker herinnert aan een verhaal dat Robert Baden-Powell in 'Het verkennen voor Jongens" vertelt:
1
Vastberadenheid Sommigen van jullie hebben misschien wel eens het verhaal van de twee kikkers gehoord. Zo niet, dan volgt het hier: Twee kikkers gingen op zekere dag uit wandelen en ze kwamen bij een grote schaal met room. Toen ze er in keken vielen ze er allebei in De ene zei: "Dit soort water ken ik niet, hoe kun je hier nou in zwemmen? Ik begin er niet aan." Toen zonk hij en verdronk omdat hij de moed verloor. de andere kikker was veel mannelijker en hij zwom dapper rond en plonsde met voor - en achterpoten zoveel hij kon om zich drijvend te houden. Als hij merkte dat hij onder dreigde te gaan, dan spande hij zich met verdubbelde kracht in en verloor de moed niet. Toen hij tenslotte zo moe werd dat hij dacht dat hij het werkelijk niet langer vol kon houden, gebeurde er iets merkwaardigs. Doordat hij zo geweldig met zijn poten had rondgetrapt, was de room zo stijf geworden, dat hij plotseling merkte veilig en wel op een kluit boter te zitten! Blijf dus lachen en neuriën wanneer de zaken er donker uitzien, dan kom je er best doorheen. Je doet een grote stap op de weg naar succes, wanneer je teleurstelling kunt verdragen. "Verkennen voor Jongens" Lord Baden-Powell of Gilwell Achtste, herziene druk (1955) Uitgave van "De Nationale Padvindersraad" 's-Gravenhage blz. 285
De Zeeuwen en de kikkers zijn dus beiden doorzetters. En dat moeten verkenners met een beperking ook zijn. Vandaar de naam van de groep en de kikker in de das.
Welpen, verkenners en voortrekkers Op de volgende bladzijden zal het voornamelijk gaan over de verkenners, waarmee ik me als Vaandrig en later als Hopman voornamelijk heb beziggehouden. Maar ook de andere onderdelen van het Scouting waren aanwezig. De welpenhorde werd geleid door Akela Thea Boon – Scherf. Op heel wat plaatsen waren hordes. In Arnhem, Naarden, Zeeland, Leersum. Om er maar eens een paar te noemen. Anneke Schellenbach was als Raksha actief, vooral in Arnhem. Via haar kwam Bert Verwaal helpen bij de verkenners. Een andere werker van het eerste uur was Sietze Tuininga, ook actief in Arnhem als Wontolla. Verder kwam er altijd hulp van Adriënne Hermans, later Adriënne Van Melle – Hermans, toen zij trouwde met Co van Melle. In Arnhem ontstond behoefte aan een voortrekkersstam, toen een aantal jongens ouder werd en niet langer verkenner mocht zijn. We vonden Ir Verhey van de Land2
bouw Universiteit in Wageningen bereid om als Oûbaas voor deze stam op te treden. Later kwam daar nog Baas Den Besten bij, die in Arnhem de realia van het Openluchtmuseum onder zijn hoede had. De zoon Hans van Oûbaas Verhey was als draver zeer vergroeid met het postgroepwerk. Hij overleed helaas op jonge leeftijd door een brommerongeluk bij Oosterbeek. Bij zijn begrafenis droegen leden van de postgroep zijn kist.
De post Het basisidee van een postgroep is dat de leden geïsoleerd en verspreid wonen en daarom niet naar een opkomst kunnen zoals andere verkenners en welpen dat wel kunnen. Daarom worden ze per brief getraind. In de jaren vijftig was de gehandicapte zoon van Henk en Thea Boon lid van Luctor et Emergo geweest. Het had hen het inzicht gegeven van de waarde die een dergelijke training voor jongens kon hebben. Na het overlijden van Reinout besloten ze zich in te zetten voor het postgroepwerk; de kwaliteit ervan zo mogelijk te verbeteren. Thea ging de schriftelijke trainingsbrieven redigeren. Ze werden in keurig en begrijpelijk Nederlands gesteld en van prachtige illustraties voorzien door Akela Daas Mulder - Dekker uit Den Haag. Daas was een professionele illustratrice en begaafd beeldend kunstenares. Bovendien kende ze het Scouting van binnen uit. De brieven werden in kleur gehectografeerd; in die tijd een geavanceerde manier om drukwerk te verspreiden. Verkenners die een brief ontvingen werden geacht hun uniform aan te trekken en de brief te lezen. Er stonden allerlei opdrachten in die ze konden uitvoeren. Bij voorbeeld de paalsteek net zo lang oefenen tot je hem snel en foutloos kon maken in je knopentouw. Hoe je die paalsteek maakte was in de trainingsbrief getekend. De verkenner had een Vaandrig aan wie hij terugschreef hoe lang hij op de paalsteek geoefend had en of hij hem snel kon maken. Of dat het niet lukte en hij er hulp bij moest hebben. Zo waren er puzzels die opgelost moesten worden en andere opdrachten, doorgaans verbonden met klasse-eisen (verkenners) of sterwerk (welpen). Het is jammer dat ik hier geen brief of een stukje eruit kan afbeelden. Als iemand die dit leest nog een trainingsbrief in zijn bezit heeft, dan ontvang ik van haar of hem graag zo'n opdracht om dit alsnog te doen.
De Vaandrig komt op bezoek Gedurende een aantal jaren was ik zo'n Vaandrig aan wie opdrachten opgestuurd werden. Ik schreef dan terug en .. beter nog .. ik ging op bezoek. In het begin werd ik begeleid door Vaandrig van Beinum, die dit werk al jarenlang deed. Gouden regel was dat de bezoeken in uniform werden afgelegd en dat de verkenner die we bezochten ook in uniform was als we een bezoek brachten. We gingen naar Dick in Zaandam die duidelijk erg blij was met twee in plaats van één Vaandrig op bezoek. Al gauw was ik op mezelf aangewezen. Die zelfstandigheid beviel me wel. En er kwam heel wat reiswerk aan te pas. Eind jaren vijftig betekende dat openbaar vervoer en het laatste stukje lopen of rijden op een huurfiets. Ik ging naar Henk in 3
Zwollerkerspel, naar Bert in Arnhem, naar Nico en Jan in Petten. Zoveel mogelijk werd hetzelfde gedaan als verkenners tijdens een groepsbijeenkomst doen. In Zwollerkerspel hees ik de van huis meegenomen vlag aan een gordijnrail, waarna de wet gelezen werd. In Petten vonden we het buitenspoor op het strand waar we vuur maakten en een stokbrood bakten. Veel van het bezoek stond in het teken van het klassewerk. Wie verkenner wilde worden moest geïnstalleerd worden. Dat kon nadat de derde klasseëisen waren afgetekend op een kaart. Dan volgde de tweede klasseëisen en tenslotte de eerste klasseëisen. Aan het uniform was te zien of een verkenner een verkenner derde klas, tweede klas of eerste klas was. Hiernaast zie je van links naar rechts de insignes derde klas, tweede klas en eerste klas. Het insigne derde klas was het installatieteken, dat op de linker borstzak genaaid werd. Tweede klas was de krul met weest paraat erop. Het insigne eerste klas was een combinatie van de insignes derde klas en tweede klas, de pijlpunt en de krul. Het tweede klasinsigne werd op de linkermouw gedragen. Als je verkenner eerste klas werd, dan verving dat insigne het insigne tweede klas op de linkermouw. De eisen veranderden van tijd tot tijd een beetje, maar ze bleven in essentie gelijk aan wat Baden-Powell had vastgesteld. De eisen voor de installatie en het insigne tweede klas en eerste klas ontleen ik aan de “Spelregels” van de Nederlandse Padvinders, uitgave 1961. Ik ga er wat uitgebreid op in, omdat je er niet veel meer over tegenkomt op het web, terwijl het voor het postgroepwerk erg belangrijk was. Derde Klas (installatie-eisen) Voordat een jongen als verkenner wordt geïnstalleerd moet hij: • • • • • • • •
de padvindersbelofte en – wet kennen en begrijpen; het gebruik en de betekenis van het padvinderssaluut kennen; de ranginsignes, de patrouille- en spoortekens en de tekens voor troepformaties kennen; de geschiedenis en betekenis van de Nederlandse vlag kennen; de vlag aan de mast gereed kunnen maken voor hijsen of breken en de vlag kunnen neerhalen; de verkennersstok kunnen gebruiken; de platte knoop, de schootsteek, de mastworp, de werpankersteek, de touwverkorting en de paalsteek kunnen leggen en toepassen en een touw kunnen bezetten en opschieten.
Het kennen en begrijpen van de padvinderswet moest worden vastgesteld door de Hopman of Vaandrig die de verkenner installeerde. Met gehandicapte verkenners
4
waren dit soms ingrijpende gesprekken. De padvinderswet vraagt het een en ander van jongens. Voor jongens met een handicap is het soms heel moeilijk om aan alle artikelen van de wet te voldoen. Het padvinderssaluut werd gemaakt met de drie middelste vingers van de rechterhand. De drie vingers stellen de drie onderdelen van de pijlkop voor, waaruit het installatieteken bestaat. Ook zijn het de drie punten van de verkennersbelofte: • • •
Je plicht doen tegenover God en je land; Iedereen helpen waar je kunt; De Padvinderswet gehoorzamen.
De ranginsignes, dat waren de pluimen en hoedinsignes in verschillende kleuren van de leiders en leidsters. Patrouilletekens waren linten in verschillende kleurcombinaties die bovenaan de linkermouw van het uniformshirt hingen. De panters hadden bij voorbeeld gele linten; de houtduiven blauwgrijze. Ook kon je de patrouille herkennen aan de vlag op de verkennersstok van de patrouilleleider. Verder had elke patrouille een patrouilleroep. Mijn Gilwellpatrouille is de Koekoekenpatrouille. Ik moest tijdens mijn cursus in Ommen dus de koekoekenroep op mijn vingers leren fluiten. Alle patrouilles met hun vlag, roep en lintencombinatie staan in het “Verkennen voor Jongens” vanaf blz. 75. Daar vind je ook de spoortekens, waarvan ik er hieronder een paar afbeeld.
Troepformaties zijn bij voorbeeld de opstelling in carré, in cirkelvorm of alle patrouilleleden in een rij achter de patrouilleleider. Een leider geeft met een teken aan in welke formatie de troep moet gaan staan. Doet hij bij voorbeeld op schouderhoogte zijn armen over elkaar, dan moet de troep zich in carré opstellen. Verkennerstroepen gebruiken vaak de Nederlandse vlag. Bijeenkomsten worden geopend met het hijsen van de vlag en afgesloten met het neerhalen van de vlag. Daarna moet de vlag worden opgevouwen op een speciale manier en worden opgeborgen. In plaats van het hijsen van de vlag kan ook het vlagbreken worden toegepast. De vlag wordt als een soort pakketje aan de mast omhoog gehesen en daarna opengetrokken. De verkennersstok was een essenhouten stok met een lengte van 1,60 m. BadenPowell schrijft in het “Verkennen voor Jongens” op blz. 71:
5
Een verkenner is niet behoorlijk in uniform, als hij geen stok bij zich heeft. De stok is een onderdeel van zijn uitrusting. Het is een dikke stok, die ongeveer tot aan je neus komt. Centimeters en decimeters horen erop aangegeven te zijn en hij zal je erg van pas komen. Bij voorbeeld om een draagbaar te maken, om mensen op een afstand te houden, bosbranden uit te slaan, kwade honden van je af te houden of om in het donker contact te houden met de rest van je patrouille…. En dan hier de knopen: Met de platte knoop maak je twee touwen van gelijke dikte aan elkaar vast. Met de schootsteek twee touwen van ongelijke dikte. Met de
Eerste rij: Platte knoop; Schootsteek; Mastworp; Werpankersteek Tweede rij: Paalsteek; Touwverkorting
Mastworp maak je een touw aan een paal vast en met een Paalsteek maak je een vaste lus in een touw. Je kunt die lus dan bij voorbeeld vanaf een boot om een paal op de wal gooien en zo de boot vastleggen. De Touwverkorting is er om een touw, dat te lang is, tijdelijk in te korten. De Werpankersteek heb ik in mijn verkennerstijd nooit gemaakt of gebruikt. Hij is bestemd om een touw aan het oog (de roering) van het anker vast te zetten. Een touw bezetten doe je met een touwbezetting of takeling. De uiteinden kunnen dan niet gaan rafelen. In plaats van een takeling kun je ook een eindsplits maken.
6
Later werd een apart insigne derde klas ingevoerd; de achtvormige knoop onder het lint met 'Weest Paraat'
Tweede Klas Voordat de verkenner het insigne verkenner tweede klas krijgt, moet hij: • • •
• • • • • •
blijk geven nog te voldoen aan de eisen voor nieuweling; de gezondheidsregels, omschreven in kampvuurverhaal 18 van het “Verkennen voor Jongens” kennen en de zes lichaamsoefeningen, vermeld in kampvuurverhaal 17 uitvoeren; eerste hulp kunnen verlenen bij de volgende kleine ongevallen: blaren, schrammen, sneden, kneuzingen, verstuikingen, brandwonden (ook zonnebrand) neusbloeding, vuiltje in het oog, insectensteken en – beten; hij moet een wond kunnen verbinden en het snelverband weten te gebruiken; hij moet de volgende driehoeksverbanden kunnen aanleggen: mitella; hoofd - , hand , knie – en voetverband; hij moet het belang begrijpen van het spoedig inroepen van deskundige hulp; hij moet de telefoonnummers kennen van de Geneeskundige Dienst en de Politie en deze telefonisch van een ongeval op de hoogte kunnen brengen ; een reddingslijn van ongeveer 25 meter kunnen werpen, waarbij op een afstand van 15 meter één van de vier worpen goed moet zijn ; in verkennerspas 2 kilometer kunnen afleggen in 15 minuten met een afwijking van ten hoogste een halve minuut ; een spoor van 1 kilometer kunnen volgen in 25 minuten ; van een verzameling van 24 kleine voorwerpen, welke hij gedurende 1 minuut heeft bekeken, er tenminste 16 uit het hoofd kunnen opschrijven ; zes der in of bij zijn woonplaats meest voorkomende boomsoorten kunnen herkennen en weten of het hout ervan geschikt is voor het stoken van een vuur ; de volgende knopen en sjorringen kunnen leggen en toepassen; timmersteek, vissersknoop, kruissjorring, diagonaalsjorring, vorksjorring, steigersjorring ;
7
• • • • •
hout kunnen hijsen met behulp van timmersteek en muilslag ; een kleine bijl en een mes kunnen gebruiken en onderhouden en de veiligheidsvoorschriften voor het gebruik daarvan kennen ; de letter – en cijfertekens van het Morse – of van het semaphoreseinstelsel kennen en daarmee buiten een eenvoudig bericht kunnen seinen en opnemen; de zestien hoofdstreken van het kompas kennen en kunnen toepassen en een kaart kunnen oriënteren en buiten een houtvuur kunnen aanleggen en aansteken met niet meer dan twee lucifers en daarop een eenvoudige maaltijd voor één persoon kunnen bereiden.
In de Gilwell Ada’s Hoeve Reeks (nummer 5) was er een klein rood boekje dat “Verkenner Tweede Klas” heette. Daarin stond wat die eisen allemaal te betekenen hadden. Ik kijk in de derde oplage uit 1956. Achterop de Aftekenkaart met de eisen voor Verkenner Tweede Klas stonden de lichaamsoefeningen uit het “Verkennen voor Jongens”. Die moest je elke morgen doen als ochtendgymnastiek, natuurlijk ook nadat je eenmaal Verkenner Tweede Klas geworden was. Ik zet de plaatjes uit Kampvuurverhaal zeventien hieronder op een rijtje.
Bij het verlenen van eerste hulp lijkt me de belangrijkste opmerkingen in het rode boekje dat je moet beseffen geen amateur dokter te zijn. Opmerkelijk is dat in de tekst aandacht besteed wordt aan hoe je moet telefoneren. Dat was nog geen gesneden koek eind jaren vijftig. In het kamp hadden we veldtelefoons, die door een centrale verbonden werden. Mooie gelegenheid dus om dat telefoneren te oefenen. Uit het boekje “Verkenner Tweede Klas” neem ik nog de driehoeksverbanden over. Om ze te oefenen werd soms gebruik gemaakt van de oranje halsdoeken met de kikker. Voorwerpen bekijken en onthouden wordt Kims spel genoemd. Kim, voluit Kimball O’ Hara, is de hoofdpersoon van een boek geschreven door Rudyard Kipling. Kim wordt getraind in het onthouden van bijzonderheden als onderdeel van zijn opleiding tot geheim agent.
8
Baden-Powell nam de geheugenoefening over in het “Verkennen voor Jongens” (blz. 42 – 43). De natuur nam in de opleiding van een verkenner een belangrijke plaats in. Hij moest een aantal in zijn omgeving voorkomende bomen kennen en in het bijzonder ook weten of het hout geschikt is om er vuur mee te maken. Ervaren verkenners kunnen tenslotte het hieronder weergegeven tabelletje helemaal invullen: Boom
Vuur aanmaken
Den
Goed, als het hout droog is.
Berk
Goed
Beuk
Branden
Goed, regelmatig vuur
Eik Populier Kastanje Meidoorn
As
Brandt snel met veel vlammen en vonken
Goede as om boven te roosteren Zeer slecht
Enz.
Naast knopen moet de verkenner nu ook een aantal sjorringen leren. Sjorringen dienen het pionieren; het maken van voorwerpen waar je – bij voorbeeld in een kamp – plezier van kunt hebben. In “De Kampeerstandaard” staan een paar tekeningen van die voorwerpen voor in een kamp. Hiernaast kun je ze zien. Verder kunnen er grote objecten gemaakt worden zoals seintorens, vlotten en poorten bij de ingang van een kamp. Ook in het hedendaagse Scouting wordt nog veel gepionierd.
9
Hiernaast staat bovenaan de timmersteek die om een omgehakte boomstam gemaakt is. Als je er de muilslag (te zien op het onderste plaatje) aan toevoegt, dan kun je de boomstam gemakkelijk vervoeren, door hem over de grond te slepen of op te hijsen. Met de vissersknoop maken vissers natte netten aan elkaar vast. In de dagen voor de baret maakten verkenners de hoedveter van hun verkennershoed ermee vast. Twee touwen worden met een halve steek aan elkaar vastgemaakt. En wel zo, dat de halve steken in elkaar schuiven. Van de sjorringen is de kruissjorring verreweg de meest gebruikte. Je maakt er twee palen of stokken mee aan elkaar vast onder een rechte hoek. Begin met een mastworp om de dragende paal en maak de liggende paal boven de mastworp vast met drie slagen. Zorg dat de slagen naast elkaar liggen. Daarna drie keer woelen en dan de sjorring met een mastworp afmaken op de dragende paal boven de sjorring. Verdere sjorringen zijn nog de diagonaalsjorring, de vorksjorring en de steigersjorring. De diagonaalsjorring begint met een timmersteek en trekt twee wijkende diagonaal lopende palen naar elkaar toe. De vorksjorring wordt bij voorbeeld gebruikt als je het klimrek maakt dat op bladzijde 247 in het “Verkennen voor Jongens” staat. En met de steigersjorring (ook wel de verlengsjorring genoemd) maak je twee palen aan elkaar die samen als het ware één lange verticaal staande paal moeten worden. Je kunt beter twee korte steigersjorringen maken dan één lange. De palen moeten elkaar een flink stuk overlappen om een goede stevigheid te krijgen.
10
Met heel veel plezier neem ik hier uit “Verkenner Tweede Klas” het plaatje over waarop Hopman Henk Wijnmaalen het gebruik van een bijl demonstreert. We nemen het hem maar niet kwalijk dat er een tweede bijl ombeschermd op de grond ligt in plaats van beschermd door hem met de scherpe zijde in een hakblok te slaan. Hopman Wijnmaalen was, zolang ik me herinner, de beheerder van Gilwell Ada’s Hoeve in Ommen. Hij woonde met zijn vrouw en kinderen in de Ada’s Hoeve. Als ADCC maakte hij ook deel uit van de staf van de Gilwell Verkennerscursussen. Als je met je troep in Ommen kampeerde dan was hij de bezoeker die het kamp kwam inspecteren voor de kampeerstandaard. Op woensdagavond leidde hij het gezamenlijke kampvuur voor alle troepen die in die week op Ada’s Hoeve kampeerden. Hij versierde het terrein met houten, door hem gemaakte, voorwerpen en sneed bij voorbeeld ook de houten kralen van de woodbadges in die dagen. In het dorp leidde hij een volksdansgroep en samen met zijn vrouw ook een welpenhorde en een verkennerstroep. Het was een bijzonder aardig mens in de omgang, die echter ook van zwijgen een kunst gemaakt had. Kortom een echte Scouter. Ik denk dat het voor Verkenners Tweede Klas het moeilijkste was om het Morseseinen onder de knie te krijgen. Volgens de spelregels mocht je kiezen tussen Semafoorseinen en Morseseinen. Semafoorseinen gaat met twee roodgele vlaggen die je in beide handen hebt als een soort verlengstuk van je armen. Door je armen in een bepaalde stand ten opzichte van elkaar te houden kun je letters vormen. Het “Ban de Bom” teken is opgebouwd uit de combinatie van twee semafoorletters: de N voor Nuclear en de D voor Disarmament. De N wordt gemaakt met twee vlaggen, die schuin naar de grond wijzen. De D met één vlag recht omhoog boven je hoofd. Omdat welpen het Semafoorseinen als stereis hadden werd je als verkenner geacht dat al te kunnen en leerde je het Morseseinen erbij. Het Morsealfabet is opgebouwd uit punten en strepen. De streep is drie keer zo lang als een punt. Cijfers en letters zijn combinaties van punten en strepen. Er zijn ezelsbruggetjes om die combinaties onder de knie te krijgen. Bij voorbeeld: T M O
_ __ ___
E I S H 11
. .. … ….
En zo waren er meer van die ezelsbruggetjes. Het fijne van Morse is dat je het op verschillende manieren gebruiken kunt. Met licht, korte en lange lichtflitsen. Met geluid, korte en lange tonen en ook met een vlag. De witte vlag met een blauwe baan in het midden wordt vastgemaakt aan een lange stok. Dat kan bij voorbeeld een verkennersstok zijn. Je maakt achtvormige bewegingen met de vlag. Een punt is een korte beweging boven je hoofd. Een streep is een achtvorm die van boven je hoofd naar de grond gaat, rechts van waar je staat. Op de voorpagina van het boekje “Verkenner Tweede Klas staat en verkenner die Morseseinen maakt met een vlag. Eerste Klas Voordat een verkenner het insigne verkenner Eerste Klas krijgt moet hij de leeftijd van veertien jaar hebben bereikt en blijk geven nog te voldoen aan de eisen, gesteld voor het insigne Verkenner Tweede Klas. Voorts moet hij: •
• •
•
• • • •
100 meter kunnen zwemmen (mag een verkenner op grond van medisch advies niet zwemmen, dan moet hij één der volgende insignes hebben behaald: bespieder; handige jongen; hygiënist; kampeerder; natuurkenner; pionier; speurder; sterrenkundige); tenminste tien nachten hebben gekampeerd; op juiste wijze kunnen optreden bij ijs- en elektriciteitsongevallen, verdrinking, verstikking, zonnesteek, vergiftiging, flauwte en hersenschudding; kunstmatige ademhaling kunnen toepassen en weten welke maatregelen bij brand genomen moeten worden; een uitwendige bloeding weten te stuiten; de ligging van aderen en slagaderen kennen; weten hoe te handelen bij ontwrichting en fractuur van arm of been en beseffen wat de gevaren zijn van ondeskundige behandeling; shockverschijnselen weten te herkennen en hierbij de eerste behandeling kunnen geven; een gewonde op een draagbaar kunnen vervoeren en in staat zijn met eenvoudige middelen een draagbaar te maken; een verbandtrommel kunnen samenstellen; een aantal eenvoudige spoorpuzzels in zand of sneeuw kunnen oplossen; twaalf der in of bij zijn woonplaats meest voorkomende boomsoorten en zes in het wild levende vogelsoorten kunnen herkennen; drie afstanden beneden 800 m, drie hoogten of diepten beneden 30 m en drie gewichten onder 10 kg kunnen schatten waarbij de afwijkingen niet meer dan 15 % mogen bedragen; afstanden en hoogten kunnen meten met eenvoudige hulpmiddelen, waarbij de afwijkingen niet meer dan 10 % mogen bedragen;
12
• •
• • • •
de volgende knopen en splitsen kunnen maken en toepassen: boeireepsteek, gareelsteek, zit- of stoelsteek, eindsplits (Spaanse takeling), korte splits, oogsplits. Met een grote bijl een boom kunnen vellen; bij het ontbreken van de gelegenheid daartoe: een balk of paal kunnen kleinmaken en weten , hoe een boom geveld moet worden en welke veiligheidsvoorschriften daarbij in acht moeten worden genomen; tenminste vijftien tekens per minuut kunnen opnemen en seinen in morse of 20 in semafoor; bovendien de meest gebruikte diensttekens kennen; topografische kaarten kunnen lezen en gebruiken; een vizierkompas kunnen gebruiken en een terrein – en routeschets kunnen maken; zich bij dag en nacht kunnen oriënteren zonder kompas; een maaltijd kunnen bereiden voor een patrouille en brood kunnen bakken en alleen of met een andere verkenner, die aan deze eis nog niet heeft voldaan, een tweedaagse zwerftocht maken volgens een schriftelijke opdracht.
1. De tocht mag te voet, per kano of per roeiboot worden gemaakt, waarbij de totale afstand heen en terug tenminste 15 kilometer bedraagt 2. Gedurende de tocht de maaltijden, waaronder tenminste één warme, zelf op een houtvuur buiten bereiden. 3. De nacht door te brengen in een meegebrachte tent of zelf vervaardigde schuilhut. 4. Alle benodigdheden moeten als bepakking worden meegevoerd. 5. In de opdracht staat vermeld welke observaties onderweg moeten worden gedaan, terwijl van een gedeelte van de tocht (ca. 2 à 3 km) een routeschets moet worden gemaakt. 6. De aantekeningen van de tocht moeten onmiddellijk na afloop aan de beoordelaar worden getoond. 7. Binnen een week moet schriftelijk verslag worden uitgebracht bij de beoordelaar mèt de gemaakte aantekeningen. Bij alle eisen zijn de eisen die specifiek voor zeeverkenners gelden weggelaten, omdat “Luctor et Emergo” geen zeeverkenners telde. (Als dravers overigens wel!) De tweedaagse zwerftocht werd ‘hike’ genoemd. De hike was het sluitstuk van het eerste klas worden; de laatste eis die werd afgelegd. Aan EHBO werd veel aandacht besteed. Veel groepen volgden een cursus Jeugd EHBO bij het Jeugd Rode Kruis. Dat deden we bij “Luctor et Emergo” overigens niet. Ik kijk in het boekje “Verkenner Eerste Klas”, nummer 7 uit de Gilwell Ada’s Hoevereeks uit 1956. Hierin staat kunstmatige ademhaling nog beschreven met de methode Holger Nielsen. Twee jaar later – tijdens mijn woodbadge cursus op Gilwell Ada’s Hoeve – leerden we de toen splinternieuwe methode van neus op mond beademen, later vervangen door de huidige mond op mond beademing. Ik ga het boekje in grote stappen door en raak zo tot de spoorpuzzels in zand of sneeuw. Het boekje heeft een bladzijde met foto”s van spoorpuzzels:
13
Bij foto 1 wordt gewoon gelopen. Foto 2 is hardlopen. De afstand tussen de voetafdrukken is groter. De voetafdrukken op foto 3 zijn van een persoon die een zware last draagt. Zijn voetafdrukken staan dieper in het zand en de afstand tussen de afdrukken is kleiner dan bij gewoon lopen. Op foto 4 is achteruit gelopen; de hakken staan dieper in het zand dan de tenen. Op het gebied van spoorpuzzels waren er met B.E. verkenners leuke mogelijkheden om te doen. Ook natuurwaarnemingen hoorden bij de eisen voor het insigne verkenner eerste klas. Naast de bomen die je als verkenner tweede klas moest kunnen herkennen waren er nu ook de vogels die herkend moesten worden. Het boekje wijdde er twee bladzijden aan:
Soms kun je een stukje schoolwiskunde toepassen. Bij voorbeeld bij het afstand schatten en – bepalen. Ik geef hier één plaatje weer uit het boekje “Verkenner Eerste Klas” waarop te zien is hoe je – na schatten - de breedte van een rivier kunt bepalen. Het gaat om twee gelijkvormige
14
rechthoekige driehoeken. AB, de breedte van het water, is (BC x DE) : DC.
De tekening van de boeireepsteek plaats ik met enige aarzeling. Ik kan er op het internet niet veel over vinden. Een boeireep zou wel eens een ankertouw kunnen zijn. De boeireepsteek is dan de knoop waarmee het anker aan het ankertouw wordt vastgemaakt. Een soort van mastworp eigenlijk. Ik kan me niet herinneren de knoop ooit gemaakt te hebben. Het praktische nut ontgaat me een beetje, behalve dan voor zeeverkenners.
Bij de gareelsteek heb ik minder aarzelingen. De steek heeft een duidelijk en praktisch doel: een touwladder maken.
Gareelsteek
Zit – of stoelsteek
Bij de zit – of stoelsteek maak je twee lussen in een touw, waardoor je de benen kunt steken. De lussen worden vastgezet met halve steken, zodat de lussen niet kunnen dichtschuiven als je in de stoelsteel zit. De tekeningen van de splitsen haal ik uit het boekje ‘Verkenner Eerste Klas’.
A Eindsplits
Korte splits
15
Oogsplits
De eindsplits of Spaanse takeling is er om een touw mee te bezetten. Het is net zoiets als de touwbezetting bij de derde klasseëisen. Met de korte splits kun je twee touwen aan elkaar zetten, zonder dat er een verdikking in het touw optreedt. Je kunt een tijdelijke lus in een touw maken met de paalsteek. Als de lus blijvend in het touw moet zitten kun je in plaats van de paalsteek een oogsplits in het touw maken. Werken met bijlen, in het bijzonder met de grote bijl, kwam bij verkenners met een handicap erg weinig voor. Ik ga er hier maar even aan voorbij. Bij Morse worden nu ook de diensttekens gebruikt. A seint een bericht naar B: A: _ _ . B: _._ A: _ ._._ B: _
(g: gereed) (k: kom) (oproepteken) ( t: begrepen)
Dan seint A woord voor woord het bericht naar B. Als B _ (t: begrepen) heeft teruggeseind dan volgt het volgende woord. Begrijpt B het woord niet dan seint hij .._ _.. (vraagteken). A seint dan het laatste woord opnieuw. Bij het einde van het bericht zijn de diensttekens: A: ._._. B: … _./… _ .
Sluitteken het bericht is opgenomen
Als A zich vergist dan seint hij: …….. (acht punten) B seint _ (begrepen) A seint dan het voorlaatste teken opnieuw.
16
Topografische kaarten van Nederland zijn verkrijgbaar in Emmen bij de Topografische Dienst Kadaster. Ze zijn er in schaal 1 : 25 000 en schaal 1 : 50 000, de stafkaart.
De kaart hierboven is een topografische kaart 1 : 25 000 van Driebergen en omgeving. Als je de Gooyerdijk afrijdt kom je uit bij Kasteel Sterkenburg. Een vierkant op de kaart is een vierkante kilometer groot. In het vierkant links onder zie je de Dennnenburg, het kasteel waar Luctor et Emergo zijn zomerkampen hield voordat ze op het terrein van Kasteel Sterkenburg gehouden werden. Op de kaart worden kleuren gebruikt; die hebben een betekenis:
17
Die kleuren kunnen weer gecombineerd worden met symbolen. Zo geeft f. een loofbos aan door de kleur groen te combineren met kleine cirkeltjes, die in groepjes van drie bij elkaar staan. Bij g. staan in de groene boskleur pijltjes, met de punt naar boven. Dat is naaldhout. De symbolen zijn weer afgeleid van de vorm van de bomen. Als er een punt onder het pijltje staat, dan is het hoog naaldhout. Op de kaart kun je ook afkortingen gebruiken om objecten aan te geven: Nu kunnen er bij de afkortingen ook weer werelden van onbegrip opengaan. Want wat is bij voorbeeld een hoekpunt paal? En een Rijksdriehoeksmeting? Maar in het algemeen gesproken dragen de afkortingen bij aan de leesbaarheid van de kaart. Op de kaart van Driebergen zie je links onder in het middelste vak boven de afkorting Sl voor sluis.
Verder kunnen er op een topografische kaart symbolen gebruikt worden. We zagen ze al even in combinatie met de kleuren. Maar ook los, en meestal in het zwart, zijn er ook tal van symbolen waarvan er hier een paar worden weergegeven.
18
De hoofdstraat van Driebergen is de Traai. Dat staat niet gedrukt weergegeven, maar je herkent de straat gemakkelijk; hij begint in het middelste vierkant links en loopt in NO richting. Op de splitsing met de weg naar Doorn staat een hoge kerktoren, waarvan de coördinaten bekend zijn. Verderop op de Traai aan de rechterkant staat nog een kerk zonder toren en waar de Traai de Arnhemse Bovenweg kruist, daar vind je een wegwijzer. Let ook even op het verschil tussen een windmolen en een watermolen. De windmolen wordt door wind aangedreven. In het symbool zijn de molenwieken verwerkt. De watermolen wordt door een waterrad aangedreven. Ook dat herken je in het symbool. De kaart is er één uit de goede oude tijd waarin een PTT kantoor nog gewoon een PTT kantoor was en KPN en TNT nog moesten worden uitgevonden. Als je de kleuren, afkortingen en symbolen kent dan vertelt een topografische kaart je hele verhalen over de omgeving die erop staat afgebeeld.
19
Verder moest de verkenner eerste klas een vizierkompas kunnen hanteren. Tegenwoordig zijn dat bijna altijd vloeistofkompassen, waarbij de beweeglijkheid van de naald gedempt wordt door de vloeistof waarin hij drijft. Met andere woorden: het bibberen van de naald wordt beperkt. En dat is wel zo prettig bij het werken met het kompas. Een bekend merk kompas is tegenwoordig het Recta kompas. Dat kan ik iedereen aanbevelen. Het heeft een gradenverdeling van 360 º die Oostwaarts om lopen. Als je op de kaart van Driebergen wil weten in welke richting de Traai precies loopt (ik sprak al globaal van NO richting = 45 º) dan leg je het kompas langs de Traai en draai je het Noorden gelijk met de van beneden naar boven lopende zijden van de vierkanten op de kaart. Je leest dan af dat de Traai in de richting 58 º loopt; iets Oostelijker dus dan waar ik globaal van uit was gegaan.
Als je de Traai afloop en de Arnhemse Bovenweg kruist dan kom je op het verlengde van de Traai, die Traaiweg heet. Je loopt verder tot je aan de rechterkant van de weg een wegwijzer ziet. Van deze weg wil je op kompas door de bossen lopen in globaal Zuidelijke richting en uitkomen bij de wegwijzer aan de Arnhemse Bovenweg waar die kruist met de weg waarlangs de gemeentegrens tussen Driebergen en Doorn loopt. Als je op de kaart kijkt dan zie je geen beletselen. Ga er dus maar van uit dat dit mogelijk is. Leg het kompas op de kaart van wegwijzer op de Traaiweg naar de wegwijzer op de Arnhemse Bovenweg en draai de kompasroos weer gelijk met het Noorden op de kaart. Op het kompas staan al strepen getekend; de strepen op de kaart kun je zo
20
gemakkelijk samen laten vallen met de strepen op de kompasroos. Je leest af dat ik in kompasrichting 184 º Oostwaarts om moet lopen. De kaart kan nu opgeborgen worden. je loopt op het kompas in Zuidelijke richting; 184 º Oostwaarts om. Op het kompas vind je twee lange strepen. De kunst is nu om de kompasnaald tijdens het lopen met de rode kop tussen die twee strepen te laten blijven. Je komt dan na enige tijd in de buurt van de wegwijzer op de Arnhemse bovenweg uit. Dit kompaslopen kan ook vanuit het terrein gedaan worden. Neem een herkenbaar punt in het vizier. Bij voorbeeld een kerktoren. De toren ligt bij voorbeeld op 50 º Oostwaarts om. Je gaat nu het terrein in op weg naar de kerktoren. De rode punt van de kompasnaald moet weer tussen de twee strepen blijven. Een kompas is natuurlijk een handig instrument om je overdag of ’s avonds te oriënteren. Maar het moet ook zonder kompas kunnen. Je weet welke kant je op moet als je weet waar het Noorden is. Overdag kun je het Noorden bepalen met behulp van je horloge. Uitgangspunt is dat de zon om 12 uur ’s middags in het Zuiden staat. En tegenover het Zuiden ligt het Noorden. Maar als het nu niet 12 uur is? Laat de kleine wijzer van je horloge naar de zon wijzen. De kleine wijzer en de lijn vanuit het midden van je horloge naar de 12 vormen samen een hoek. Deel die hoek doormidden. De bissectrice wijst naar het Zuiden. Voor het Zuidelijk halfrond geldt een ander verhaal, want daar staat de zon om 12 uur ’s middags niet in het Zuiden. Dit verhaal geldt voor de wintertijd. ’s Zomers gaat de klok een uur vooruit en is 12 uur dus eigenlijk 11 uur.
’s Nachts kun je je oriënteren met hulp van de sterren. Je hebt dus een onbewolkte hemel nodig. We gaan nu op zoek naar de Poolster met hulp van het sterrenbeeld de Grote Beer. Die staat in het rode gedeelte van de tekening links. De zeven sterren van het sterrenbeeld vormt een ‘steelpannetje’. De twee sterren aan de rechterkant van het sterrenbeeld hebben een bepaalde afstand van elkaar. Als je die afstand in
21
gedachte vijf keer zo groot maakt dan kom je uit bij een helder schijnende ster die hoog aan de hemel staat. Dat is de Poolster en die staat in het Noorden. Je kunt dan ook de Kleine Beer zien, want de Poolster is de zevende ster van dit sterrenbeeld. Tijdens een Woudloperskamp in Wageningen heb ik eens op de sterren gelopen ’s nachts. Dat valt nog niet mee. Tenslotte moet een Verkenner Eerste Klas ook kaarten kunnen tekenen: de terreinschets en de routeschets.
De terreinschets is uit mijn Eerste Klas Hike. Het is de plaats waar Ruud Dorrepaal en ik overnachtten op 14 januari 1956. Ik was toen PL van de Panters van de Jan van Nassaugroep in Amsterdam. We kampeerden in de Hollandsche Rading tegenover het huis van Boswachter Kooiker. De tekens voor naaldhout zoals je die vindt op een topografische kaart zijn hier toegepast.
22
De routeschets is een deel van de routeschets uit mijn Eerste Klas Hike. De totale lengte van de route was 2,5 km.
23
De schets is gemaakt in schaal 1 : 5000 en moet van beneden naar boven gelezen worden. Ook hier zijn weer te tekens en kleuren van topografische kaarten gebruikt. Het was niet altijd mogelijk om - gezien de handicap van de verkenner - alle klasseeisen uit te voeren zoals ze op de aftekenkaart stonden. Dan was het zaak om een plaatsvervangende vaardigheid te bedenken van een vergelijkbare moeilijkheidsgraad en die met de betreffende verkenner te oefenen. Hopman Henk Boon, zelf niet het voorbeeld van een knopenkeizer zoals hij altijd zei, had een aantal jonge Vaandrigs bij elkaar gezocht die wel - als verkenner - alle klasseëisen hadden afgelegd en een aantal vaardigheidsinsignes behaald hadden. Samen met hen lukte het meestal wel om waardevolle alternatieven te vinden en het spel interessant en met het spel van de niet gehandicapte vergelijkbaar te houden. Na verloop van tijd hadden we een heel team van Vaandrigs bij elkaar. Met Bob, Gerard en Frans behoorde ik tot de eerste lichting. Later kwamen daar Bert, Henk, Sietze, Frits, Donald, Rob, Ruud en Ton nog bij. Ook onze eigen verkenners - zoals Adri en Johan - gingen later soms door als Vaandrig. Ik zal er in dit rijtje ongetwijfeld nog een paar vergeten. Maar dat is het voordeel van een website: mail me en ik vul het aan. Behalve aan de klasseëisen konden de Vaandrigs tijdens het bezoek ook aan Vaardigheidsinsignes werken met de verkenner. Dat was lang niet altijd gemakkelijk en vereiste heel wat inspanning en doorzettingsvermogen. Maar ja, hij had tenslotte die kikker op zijn das! Bert Prinsen uit Arnhem bracht het in die tijd zelfs tot kroonverkenner. Hij kreeg zijn kroon uitgereikt door Hoofdcommissaris Oûbaas Jan Volkmaars die na de eerste dat het insigne in Nederland werd uitgereikt in Kasteel Haarzuilen bij Utrecht, doorreisde naar Arnhem om Bert daar op zijn bed - het insigne kroonverkenner uit te reiken. De HKC verkenners Hopman Middelhoven, was bij hem. Uitreiking van het insigne kroonverkenner betekende dat je de padvindersbelofte herhaalde. Daarvoor was Bert eerste klas verkenner geworden. Als alternatief voor zijn hike - dat kan niet als je bedlegerig bent - had hij een model kampkeuken gepionierd. Bert haalde zes vaardigheidsinsignes en mocht dus ook de groen gele koorden dragen. Deze insignes waren: kampvuurleider; tolk; journalist; staatsburgerschap; ambulance en zanger.
Adoptie door een plaatselijke groep Nog een andere manier om het contact met het reguliere padvinderswerk te versterken was de adoptie door een lokale groep. Leden van een groep ter plaatse nodigden dan om een geschikt moment een verkenner van Luctor et Emergo uit om een bijeenkomst mee te maken. Ik herinner me dat ik wel eens mee ging naar een groep
24
met een van onze verkenners om zo'n contact op te zetten. Daarna verliepen de contacten meestal direct tussen de B.E. verkenner en zijn adoptiegroep.
Het Zomerkamp Op de foto hiernaast doet Vaandrig Sietze Tuininga klassewerk met een verkenner. De foto is in 1964 gemaakt tijdens het zomerkamp in Driebergen op kasteel Sterkenburg. Voor de jongens die thuis woonden, de brief kregen en door Vaandrigs bezocht werden was het zomerkamp één van de weinige gelegenheden om met andere verkenners van de groep in contact te komen. De jaren dat ik eerst Vaandrig en later ook Hopman was bij Postgroep Luctor et Emergo werden de zomerkampen op het terrein van Kasteel Sterkenburg gehouden. Er was voldoende plaats voor een vijftal patrouilles die verspreid over het terrein in aparte kampjes kampeerden. Net als bij patrouilles in groepen buiten het Bijzondere Eisenwerk stond een patrouille onder leiding van een van de jongens, de patrouilleleider, de PL. Het verschil met de groepen buiten het B.E.-werk was dat er altijd een Patrouillevaandrig in zo'n kampje aanwezig was. Die gaf niet echt leiding, maar hield een oogje in het zeil. We hebben ook een paar keer gebruik mogen maken van de faciliteiten van 'Valkenheide' bij Maarsbergen toen het op 'Sterkenburg' minder goed uitkwam dat we daar kampeerden. Het kamp was de plaats om wat je geleerd had tijdens de bezoeken in de praktijk te brengen en om er nieuwe dingen bij te leren. Vaandrig Tuininga leert John hier reddingslijnwerpen, een tweede klasseëis. Maar de vaardigheid in het stokbrood bakken, die Nico en ik op het strand van Petten geoefend hadden kwam ook van pas. Elk patrouillekamp had een eigen met een afdak overdekte gepionierde keuken met een groot tafelvuur, waar een rolstoel onder gereden kon worden. De Vaandrig die een oogje in het zeil hield keek dan bij voorbeeld of de constructie stevig genoeg werd. In die keuken moest nu dus elke dag het eten voor de hele patrouille gekookt worden. Door de verkenners zelf. Ze sliepen in een grote patrouilletent. Zo groot dat er stretchers met matrassen erop in pasten, want gehandicapte jongens hebben wat comfort en ruimte nodig in een tent. Het bleef niet bij je potje koken en aan klassewerk doen, kampen hadden een thema. Met genoegen denk ik terug aan het kamp met "Verkennen voor Jongens" als thema, waarbij we allerlei dingen deden die door Baden-Powell in dat boek beschreven worden. Een ander jaar maakten we in het kamp een 8 - mm film. Er was een Olympisch Kamp en een jaar waarin ik verhinderd was deed Hopman Peter Scherf 25
een Indianenkamp. In de postgroep waren de taken zo verdeeld dat Henk Boon de groepsleider was, met de eindverantwoordelijkheid. Hij loste ook alle problemen op die er ontstonden. Legendarisch waren zijn woorden: "Het is mijn schuld. Wat is er aan de hand?" Daarnaast was er een verkennersleider, die verantwoordelijk was voor het kampprogramma. Eerst was dat Peter Scherf; later kreeg ik die taak. In het 'Verkennen voor Jongens' kamp maakten we een kampweefgetouw
Zet een rij (1) van 5 paaltjes van 75 cm flink vast in de grond en op ongeveer twee meter daarvandaan twee palen met een dwarspaaltje (2) of nog een rij van vijf paaltjes. Knoop boven aan ieder paaltje van rij 1 een stevig stuk koord of geteerd touw en maak dit vast aan het tegenover gelegen paaltje of aan de dwarspaal van rij 2. Dan weer terug met het touw naar rij 1, maar houd een lengte van 1½ meter over. De einden van deze vijf touwen maak je vast aan een losse dwarslat, de 'boom' , zodat de afstand tussen de touwen precies gelijk is aan die van de paaltjes van rij 1 en 2. Eén verkenner beweegt nu de boom op en neer, terwijl een ander bosjes stro, varens, enz. beurtelings onder en boven de gespannen touwen vlecht. Die bossen worden door de touwen van de op-en-neergaande boom vastgehouden. "Verkennen voor Jongens" Lord Baden-Powell of Gilwell Achtste, herziene druk (1955) Uitgave van "De Nationale Padvindersraad" 's-Gravenhage blz. 158 - 159
De Draver in het Zomerkamp Misschien wel het meest waardevolle van het zomerkamp was de aanwezigheid van de 'draver'. Een paar maanden voor het zomerkamp begon deden we in het maandblad 'De Verkenner' een oproep aan verkenners om zich aan te melden als draver. In het kamp deed de draver alles voor de B.E.- verkenner wat die zelf niet kon. Maar dan wel altijd samen met hem. Als het tafelvuur in de kampkeuken, dat ik al even noemde, moest worden aangestoken dan was daarvoor droog hout nodig. Kleine moeite voor de draver om dat even uit het bos te halen. Maar dat was de bedoeling niet. Hij reed de rolstoel van de verkenner die hulp nodig had het bos in en liet hem zelf hout voor het tafelvuur verzamelen. En daarna hielp de draver met het aansteken van het vuur. Hij deed het met de B.E.-verkenner, niet voor hem. Op 'Scoutingvrienden' http://www.scoutingvrienden.nl/ haalt draver Joni Kornalijnslijper herinneringen op aan die tijd. Na veertig jaar!
Ik ben draver geweest in het welpenkamp van 1964(65) in Bennekom daarna een paar maal Verkennerskamp in Valkenheide. Herinneringen, te veel, Op de fiets van Enkhuizen naar Valkenheide (met Klaas Kok) Terug via Ommen met Ciska Makkinga 26
(nooit meer ontmoet we komen nog voor in een stukje wat werd opgedragen, iets met samen op de schommel?? Ze heeft wel indruk gemaakt denk ik) Joni en Klaas kwamen van de zeeverkennersgroep van Frits Veltmeijer uit Enkhuizen. Frits was zelf als draver in het kamp begonnen. Later werd hij zoiets als patrouillestuurman. Een paar dagen voordat het kamp voor de B.E.-verkenners begon kwamen de dravers al aan om het kamp in grote lijnen op te bouwen. De patrouilletenten werden van de Oranjeriezolder van Sterkenburg gehaald en opgezet. De keukendaken ook. En op het centrale veld verscheen een complete veldkeuken, net als de tenten ooit eens ergens in een legerdump op de kop getikt. En de tenten met chemische toiletten werden opgezet. 's Avonds zaten we bij elkaar voor een instructie over wat er van dravers verwacht werd. Er waren betrekkelijk veel oudgedienden die meehielpen bij deze instructies. Het insige Draver
'Luctor et Emergo' had ook een eigen draverpatrouille, de Bevers, die - buiten de kampen om - hielpen bij landelijke bijeenkomsten. Dat was op het randje van wat er mocht: niet gehandicapten mochten eigenlijk geen lid zijn van een B.E.-groep. Ze moesten zelf voldoende getraind worden als verkenner. Daarom hield ik - samen met Vaandrig Ruud Meure in de kerstvakantie eens extra dravertraining in Driebergen. Op de foto links staan we te koken. En koud dat het was! Ik herinner me dat Jan Kramer zich 's morgens stond te wassen met een deken om. Bevers die ik me herinner zijn Frans Schorer, Jan Kramer, Lex Heuperman, Wim Barents en Ernst van Benthem. Dravers konden in het zomerkamp het insigne 'Draver' halen. Dat was een vaardigheidsinsigne voor verkenners, waarvoor wat verzorgingskennis vereist was. Maar vooral die draversinstelling. Helpen waar nodig; niets doen waar mogelijk. Het draven, dat de draver deed, was op het insigne duidelijk te zien. In 'De Verkenner' van november 1959 heb ik een artikel over het toen nieuwe insigne draver geschreven. De voorlopige eisen droegen nog sterk het karakter van het insigne verpleger dat eraan voorafging. De verkenner moet:
27
1. de leeftijd van 14 jaar hebben bereikt; 2. elementaire kennis hebben van de bouw en functies van het menselijke lichaam; 3. een lichamelijk gebrekkige verkenner kunnen aan- en uitkleden, wassen, temperatuur kunnen opnemen, polsslag kunnen tellen en de verkenner kunnen verzorgen; 4. een temperatuurlijst kunnen bijhouden; 5. voorgeschreven medicijnen kunnen toedienen; 6. op de hoogte zijn met de principes der asepsis en antisepsis en aan de hand daarvan een ziekentent kunnen gereedmaken en onderhouden; 7. een bed kunnen opmaken; 8. enige kennis hebben van het koken voor zieken en het belang inzien van het juist bewaren van aan bederf onderhevige voedingsmiddelen; 9. weten wat verstaan wordt onder druppelinfectie; 10. de regels van de kamphygiëne kennen; 11. iets weten van ventilatie; 12. een lichamelijk gebrekkige verkenner kunnen vervoeren; 13. in goede lichamelijke conditie zijn; 14. tenminste acht etmalen, waarvan vier achtereenvolgend, als draver in een B.E.-troep hebben meegewerkt. Inderdaad, het belangrijkste staat er niet bij.
Kasteel Sterkenburg Het Kasteel behoorde toe aan de familie Steengracht van Oostkappelle. Maar ze hadden het verhuurd aan de heer Brinkerink, die er een privéschool in gevestigd had. Er waren niet veel leerlingen (ze woonden er intern) en er was maar één leraar, die in de drukkerij van de school ook de gymnasiumdiploma's drukte, die werden uitgereikt. De heer Brinkerink woonde zelf ook in het Kasteel. Met zijn vrouw en kinderen. Het was een flamboyante man, die het in het hoofd kon halen om alle leden van de leiding en alle dravers uit te nodigen voor het eten. Eten dat zijn vrouw dan in haar eentje klaar moest maken. "Poeh, geen probleem" was het vaste antwoord op alles wat je hem vroeg. Een uniek figuur, die zich door de leerlingen van de kostschool 'oom' liet noemen.
28
De toren was van oorsprong nog uit de Middeleeuwen, maar de rest was van jonger datum; de negentiende eeuw. Bij het Kasteel hoorde nog een koetshuis, een oranjerie en een boerderij. De boerderij was aan een ander verpacht. Het Kasteel oogt romantisch, maar moest met oliekachels verwarmd worden 's winters. En zo kent elke romantiek weer zijn beperkingen, want het kon er vreselijk koud zijn. De zolder van de oranjerie werd door de postgroep gebruikt om er het kampeermateriaal op te slaan. Zo was alles lekker bij de hand als het kamp op het kasteelterrein zelf gehouden werd. De bekende jeugdschrijver A.D. Hildebrand heeft een boek geschreven dat speelt op Kasteel Sterkenburg. De omslag is getekend door Marten Toonder. Het boek heeft een voorwoord van de heer Brinkerink. Het heet "De Geest van Kasteel Sterkenburg". Ik moet bekennen dat ik het nooit gelezen had maar toen ik dit aan het schrijven was heb ik het besteld en gelezen. 'Oom' schrijft zelf een voorwoord in het boek, waaruit blijkt dat zijn school 'Jeugdland' heet en echt bestaat. Jeugdland biedt: "Een voortreffelijke opleiding, zodat men zich een goede plaats in de maatschappij kan veroveren, en een gaaf karakter..dat zijn de beide idealen, waar we naar streven. En dat is iets, wat iedereen bereiken kan."
De Inspecties en het Kampvuur De verkennerskampen kenmerkten zich door het hoge scoutingniveau waarop gekampeerd werd. Je had in die tijd een formulier dat de 'Kampeerstandaard' heette. De deelnemers aan het kamp verklaarden erin dat ze zo goed mogelijk wilden kamperen; aan een aantal gestelde eisen wilden voldoen. Die stonden in een boekje dat in de Jacobsstafreeks was uitgegeven. Het boekje gaat over de voorbereiding van het kamp, de opbouw ervan, de hygiëne en hoe je voedsel bewaart, de programma’s die je met de verkenners afwerkt en dat soort dingen. Het formulier hing op het mededelingenbord van het kamp, naast de vlaggenmast, die toen nog vlaggemast heette. Er kwam een bezoeker (doorgaans een plaatselijk wonende ADC) het kamp inspecteren en die schreef dan op de kampeerstandaard wat hij ervan vond. Dat waren altijd lovende woorden.
29
Dat kwam natuurlijk niet vanzelf. Elke morgen werd er op een vast tijdstip geïnspecteerd. De verkenners en hun dravers hadden dan het hele kamp opgeruimd en de patrouille stond opgesteld in uniform. Klaar om geïnspecteerd te worden. Dan kwamen de patrouillevaandrigs en de hopman kijken of alles in orde was. Door deze inspecties werd er op een hoog niveau gekampeerd. Iedereen wist aan welke eisen voldaan moest worden. Een ander regelmatig terugkerend evenement in het kamp was het kampvuur. Als het weer het even toeliet, dan kwamen we 's avonds bijeen om te zingen en te kijken en luisteren naar de bijdragen van de verkenners zelf. Een groot aandeel had Bert Verwaal, eerst als vaandrig en later als Hopman van de groep in Arnhem. Bert was een virtuoos gitaarspeler en ook nog eens een goede entertainer. dat maakte de kampvuren tot heel bijzondere gebeurtenissen.
Op de linker foto inspecteer ik de patrouille van Carel Boon. Links van mij de vaandrigs Johan Eisberg en Henk Stam. Rechts van mij Vaandrig Bert Verwaal. Achter de Verkenners van de Luctor et Emergo groep staan de dravers van de patrouille. Op de rechter foto brandt het kampvuur en zingen de deelnemers. In de kring zit Vaandrig Johan Eisberg en helemaal recht Vaandrig Rob Bouma. Op de onderste verzorgt Berend Draaier een optreden. Achter hem in de kring de Vaandrigs Sietze Tuininga en Vaandrig Bert Verwaal met zijn gitaar.
De Logistiek van het Kamp Het organiseren van het Verkennerskamp was een hele klus. We hadden daarbij heel wat hulp van een militaire kazerne in Doorn. Op de onderste foto zie je op de achtergrond bij voorbeeld een drinkwatertankwagen staan. Daarvan werden er elke dag een paar op het kampterrein neergezet; voorzien van vers water. Ze werden ge30
bracht door een vrachtwagen met een trekhaak. Maar de hulp kon veel verder gaan. In een bepaald jaar had het de dagen voordat het kamp begon flink geregend. De gesteldheid van de grond van Sterkenburg was dat er dan gauw plassen ontstonden. En al heel gauw was het terrein zo modderig dat je er met geen rolstoel meer door kon. Uit de Doornse kazerne kwamen toen vrachtwagens en soldaten, die over alle doorgaande paden stalen ringplaten legden en vastsloegen met stalen piketten. Na een paar uur was het hele kampterrein weer prima begaanbaar. Dat was een klusje dat je aan Henk Boon kon overlaten. Ik ben vaak met hem mee geweest en heb van hem geleerd om de juiste woorden te kiezen om dit soort dingen voor elkaar te krijgen.
Ook in Doorn was het Militair Revalidatiecentrum 'De Aardenburg'. Daar leenden we de rolstoelen, zodat verkenners die een rolstoel nodig hadden die niet van huis of uit een inrichting hoefden mee te nemen. Die rolstoelen werden ook voor sport gebruikt en het was moeilijk om ze om te krijgen. Dat maakte ze heel geschikt om in een B.E. kamp te gebruiken. Verder mochten we een dag de bus van het revalidatiecentrum gebruiken. Een militaire bus aangepast voor invalidenvervoer. Je kon bij voorbeeld makkelijk de rolstoelen in de bus vergrendelen en achterin de bus was een lift om de rolstoelen naar boven te takelen. Met die bus maakten we een dagtocht. Ik herinner me een tocht naar Den Haag met een bezoek aan het Panorama Mesdag. De Eekhoorns in 1962 aan het werk aan patrouilleopdrachten.In het midden staat patrouillevaandrig Frans van Duijneveldt Links van hem staat Bever Jan Kramer; rechts staat verkenner Dik Bezemer. Aan tafel zitten de verkenners Gerard Beens en Henk van Vondel.
31
Een ander punt was de medische zorg. Er was een arts uit Driebergen die gewaarschuwd kon worden als er ziektegevallen waren. Maar ook van dag tot dag waren er jongens die medische zorg nodig hadden. Daarvoor ging er een verpleegster mee. Zuster Nan, oorspronkelijk van de Johanna Stichting in Arnhem maar later elders werkzaam, nam deze zorg op zich. en ze deed dat voortreffelijk. De zorg betrof ook de was. Veel jongens waren incontinent en dat betekende dat er dagelijks enorme hoeveelheden lakens en pyjama's gewassen moesten worden. Begin jaren zestig ging Nederland net over van de bescheiden elektrische wasmachine (als de Bico) op de wasautomaat. We kregen dus van veel mensen die een wasautomaat gekocht hadden, hun oude machine cadeau. In de oranjerie draaiden er zoveel tegelijk als de elektriciteitsstoppen aan konden. Thea Boon had de leiding over deze operatie, die ze met veel verve uitvoerde. Thea Boon bij de veldkeuken in Driebergen
Aanvankelijk hadden we de welpen- en verkennerskampen gecombineerd. Maar dat beviel niet goed. Sinds die tijd hielden de welpen een Pinksterkamp (doorgaans in Ede) en de verkenners een Zomerkamp. Thea Boon en ik wisselden in die kampen van rol. In het verkennerskamp was Thea Boon de kok voor alle mensen die niet in de patrouillekampen aten en ik was de kok van het welpenkamp. Dat deed ik samen met Donald Weekenstroo. Koken voor de welpen was soms een niet geringe klus. Anders dan bij de verkenners gebeurde het koken hier centraal. Ik herinner me een Ridderkamp compleet met riddermaaltijd. Voor die maaltijd bakten we zo'n 75 kippenpoten.
Ook het naar huis gaan was een logistiek omvangrijke operatie. We hadden in de jaren zestig al veel verkenners die in een inrichting woonden. Na het kamp gingen ze doorgaans met vakantie naar huis. Verkenners die op één plek moesten worden opgehaald, bij voorbeeld van de Johanna Stichting in Arnhem, moesten soms wel naar tien verschillende plaatsen worden thuisgebracht. Hier bracht het relatienet van Henk Boon uitkomst. Hij was in het dagelijks leven actuaris (verzekeringswiskundige) bij de Hollandse Sociëteit van Levensverzekeringen. Verzekeringsmaatschappijen hadden de doe het zelfcultuur in verzekeren nog niet ontdekt en werkten met een netwerk van vertegenwoordigers die door het hele land verspreid woonden. Op hen werd een beroep gedaan. Ze kwamen naar Driebergen vanuit hun rayon en brachten de verkenners naar huis die in de buurt van hun standplaats woonden. Waar dat fout ging moest er met het busje, een Ford Taunus gekocht van de Fordfabriek aan de Hemweg in Amsterdam, gereden worden. Niet helemaal toevallig waren dat de verste ritten. Ik herinner me een retourtje Groningen na een toch wel vermoeiende kampweek. Later ging Henk deze vertegenwoordigers opleiden. Hij huurde daarvoor de Padvindersboerderij in Ommen als opleidingsplaats.
32
De tijden van het openbaar vervoer (Henk en Thea hadden aanvankelijk geen rijbewijs; Thea heeft het later gehaald) maakten in het begin van de jaren zestig plaats voor autovervoer. Henk Stam en ik reden in tweedehands kevertjes en voor de postgroep werd een Taunusbusje gekocht. Oom Brinkerink reikte de helpende hand met een actie die het geld in het laatje moest brengen. We keken eerst naar een Volvo stationwagon, maar uiteindelijk namen we een personeelsbusje over van de Fordfabriek aan de Hemweg in Amsterdam. Later is dat nog vervangen door een Transit busje. Een busje was ook heel nuttig om een sanitair probleem op te lossen. Een verkenner zou in het algemeen in zijn zomerkamp kiezen voor een HUDO (houdt uw darmen open) anders gezegd voor een gat in de grond. Maar met een kamp met ruim honderd deelnemers ging dat niet; dat kon de betrekkelijk geringe bosoppervlakte niet aan. Daarom kozen we voor een aantal chemische toiletten, die gevuld werden met Rakasan vloeistof. het kasteel - ver buiten Driebergen gelegen - was niet aangesloten op een openbare riolering. de septic tanks van de bijgebouwen raakten al spoedig ontregeld door zoveel chemisch gif. Ze konden hun werk - biologische afbraak - op die manier natuurlijk niet aan. De 'plee-boys' die 's morgens de emmers uit de tenten haalden zetten die in het busje dat vervolgens aan een 'geheime rit' begon. Achteraf schaam ik me er nog voor, maar het kan niet ontkend worden. De emmers werden in de Wetering geleegd en verrichtten daar hun milieuvervuilend werk.
Bezoekers Tijdens de kampen, maar ook daarbuiten was Hoofdcommissaris Oûbaas Jan Volkmaars een regelmatige bezoeker. Hier staat hij op een foto uit 1962 met Hopman Henk Boon. Hij eet kennelijk iets dat de verkenners voor hem klaargemaakt hebben. Let op hun laarzen, als het regende werd het terrein snel een geweldige modderboel. Rechts van hen staat Donald Weekenstroo en daarnaast Gerrit van Barneveld; op dat moment allebei draver. Verder de verkenners Frank Bleyé (pl), Kees Nihot en Johnny van Duijn. Elke zondag was er een 'aandacht' in het kamp. Dat was een soort van kerkdienst met een oecumenisch karakter. In de landelijke groep was een grote verscheidenheid aan godsdienstige opvattingen. Een aandacht was voor een aantal een absolute voorwaarde om naar het kamp te komen. Een deel van de verkenners droeg het X - teken als blijk van hun protestantse godsdienstige gezindheid. Voor de aandacht werd een bekende verkennersleider uitgenodigd met een bepaalde godsdienstige achtergrond.
33
Ook de hoofdkwartierscommissaris voor het B.E. werk - In die jaren Hopman Jan Bosman - heeft het kamp meermalen bezocht. En verder was er de bezoekdag voor ouders. Het was niet onbelangrijk om met name de ouders van kinderen die in een inrichting woonden in het kamp uit te nodigen. Ze hadden er vaak geen idee van wat het betekende dat hun zoon verkenner geworden was. Voor de ouders van de thuiswonende jongens lag dat natuurlijk anders, omdat die hun verkennersvaardigheden thuis leerden en regelmatig bezoek van een leider kregen.
De Groepen in de Inrichtingen De Johanna Stichting in Arnhem De postgroepen begonnen hun werk voor jongens die thuis woonden. Eind jaren vijftig en begin jaren zestig begon de zorg voor deze jongens te veranderen. Kinderrevalidatie werd steeds belangrijker en daarom gingen meer kinderen in een inrichting wonen waar ze beter verzorgd konden worden. Het postgroepwerk van Luctor et Emergo groeide mee met deze ontwikkeling. In de Johanna Stichting in Arnhem was in de vestiging aan de Pels Rijkenstraat de IJsvogelpatrouille ontstaan met Paul Ooijen als patrouilleleider. Paul was zo'n beetje het vleesgeworden Luctor et Emergo principe. Als je er maar hard genoeg voor knokte dan lukte alles. Met zijn patrouille zette hij een toneelvoorstelling in elkaar en voor de uitvoering nodigde hij allerlei gasten uit. Er werd entree geheven en er was een loterij. Er moest ook geld in het laatje komen. Ik was in die tijd verslaggever van 'De Verkenner' en in die functie maakte ik kennis met het B.E.-werk van Postgroep I. De redactie van de rubriek Patrouille X was ook aanwezig. De hierboven genoemde Oûbaas Volkmaars was ook uitgenodigd. Paul was een jongen met charisma. Voor ieder patrouillelid - ongeacht zijn handicap - bedacht hij hoe die mee kon doen aan de voorstelling. Door zijn voorbeeld raakte ik betrokken bij het Bijzondere Eisen werk. Verder moet in dit verband zuster Riek Poesen genoemd worden. Ze steunde de jongens op heel veel manieren en hielp daarmee de IJsvogelpatrouille toe een succes te maken. Op de foto houdt Paul een voorwerp omhoog, dat verloot werd. Links staat de APL van de IJsvogels, Peter van Kralingen. Rechts met bril zuster Riek Poesen.
34
In een bosrijke omgeving even buiten Arnhem werden moderne paviljoens gebouw om jongen en meisjes met een handicap te laten wonen en revalideren. Op het terrein verscheen een school en later een paramedisch centrum. Nog later bedacht de geneesheer directeur, dokter Klapwijk, het Dorp waarin volwassen gehandicapten samen konden wonen en leidde Mies Bouwman met hem de beroemde televisieactie 'Open her Dorp'. Klapwijk stemde van harte in met het padvinderswerk op de Johanna Stichting. Hij was onder de indruk van de manier waarop gehandicapten met niet gehandicapten samenwerkten. Later zou ik dezelfde gedachten over het samenwerken van gehandicapten en niet gehandicapten tegenkomen in het gedachtegoed van de 'Aktion Sonnenschein' in München. Maar dan op de Montessorischool van Theodor Hellbrügge, de directeur van het Instituut. We gingen zaterdag naar Arnhem voor de opkomsten. Lastig in een tijd waarin je op zaterdagmorgen nog naar school moest! Om de ouders en andere belangstellenden op de hoogte te brengen van ons werk organiseerden we in 1963 een tentoonstelling waarbij dokter Klapwijk sprak bij de opening. Op de foto achter hem aan de muur de pijlkop met de kikker erin, het logo van Postgroep I. De bijeenkomsten werden in de gymzaal van de school gehouden. Later werd de groep verzelfstandigd. De Arnhemse Luctor et Emergo groep voor Bijzondere Eisen bestaat nog steeds. http://www.scoutingluctor.nl Verderop in de bossen rond Arnhem verrees nog een inrichting: het 'Bio Herstellingsoord'. Het was een soort van zusje van het 'Bio Vakantieoord' in Bergen. Het vakantieoord was er voor stadse bleekneusjes (zoals dat toen heette) die een vakantie in de gezonde zeelucht nodig hadden. Het herstellingsoord was voor kinderen die gerevalideerd moesten worden. Beide oorden draaiden op bijdragen van mensen, die in bioscopen werden opgehaald. "Hoort U dat rammelen? Dat is de Bio-bus." Dit verklaart ook de namen van de oorden. Op zaterdag reed ik eerst langs het Bio Herstellingsoord. Daar werd een Peugeot Familiale volgeladen met verkenners, die dan meereden naar de Johanna Stichting. Vaak had ik dan Gertje van Beek uit Driebergen al bij me. Gertje was blind en ging in Zeist naar school bij Barthimeus. Hij mocht wat eerder dan de school uit was met me mee naar de bijeenkomst in de Johanna Stichting. De komst van het Taunus personenbusje was dus een uitkomst, niet alleen voor de kampen, maar ook voor dit soort bijeenkomsten.
Het Goois Kinderziekenhuis Aanvankelijk was er een verkennerstroep in het Goois Kinderziekenhuis te Huizen (N.H.) die onder leiding stond van Hopman Pompe, met zijn vrouw als Vaandrig. Uniek in Nederland, want dames werden geen assistent verkennersleider in die dagen. Hopman Pompe en zijn vrouw waren beminnelijke mensen. Ik had ze leren kennen toen ik meedeed aan een puzzelwedstrijd in 'De Verkenner' die 'Vechten tegen de Beer' heette. Je moest een aantal geheimschriften ontcijferen en wie dat het beste deed kreeg een uit hout gesneden beer. Die winnaar was ik. De beer staat thuis nog op mijn CD kast. WP staat er onderop gebrand: Willem Pompe. De snijder van de beer. 35
Hopman Pompe was verkennersleider van het Goois Kinderziekenhuis geworden toen hij zich wat te oud voelde worden voor het gewone hopliedenwerk. Toen ook het GKZ te zwaar werd nam Luctor et Emergo het werk over. Pompe woonde zelf in het Gooi en had goede relaties met de groepen, vooral die in Bussum. Toen Luctor et Emergo het werk voortzette hadden we het geluk dat een welpenleider van de Montgomerygroep uit Bussum bereid was om ons te komen helpen. Dat was Henk Stam, die later ook Vaandrig werd. Ook hem kende ik al van de puzzelwedstrijd. Hij zat in de Berenpatrouille die de puzzels in 'De Verkenner' maakte. Het mooie van de Montgomerygroep was dat hun troephuis tegen het hek van het GKZ aangebouwd was. Met een elektrisch aangedreven busje, merk Spijkstaal, konden we met de welpen of verkenners naar dat troephuis rijden voor de bijeenkomsten in dat huis. Henk kwam op vrijdagavond aanrijden uit Kortgene in Zeeland, waar hij werkte als leraar aan een Mavoschool, in een oud kevertje en direct daarna begonnen de bijeenkomsten. Ik hoefde met mijn kevertje maar uit Amsterdam te komen. Daarom was het ook mogelijk om met kinderen uit mijn groep van de vijfde openbare lagere Montessorischool een toneelvoorstelling te verzorgen voor de welpen en verkenners in het GKZ. In de buurt van het GKZ was een hemofiliekliniek 'Oud Bussem' ; we hadden daar één welp, later werd hij verkenner. De jongens in die kliniek mochten niet zoveel meer dan in bed liggen. Er was weinig voor nodig om een bloeding te krijgen, die dan weer moeilijk te stoppen was. Gelukkig bestaan voor deze ziekte nu goede medicijnen, die het verblijf in een kliniek als 'Oud Bussem' overbodig maken.
‘De Hoogstraat’ in Leersum
'De Hoogstraat'
Korte tijd heb ik meegedaan met de bijeenkomsten in het Revalidatiecentrum ‘De Hoogstraat’ in Leersum. Maar daarna beperkte ik me tot het Goois Kinderziekenhuis in Bussum en de Johanna Stichting in Arnhem. De welpenhorde van ‘De Hoogstraat’ werd geleid door Akela Thea Boon. De verkennersafdeling stond onder leiding van Vaandrig Bob Gorter. Bob woonde in de buurt van Leersum, in Zeist. Hij was een belangrijke Vaandrig voor Luctor et Emergo en behoorde samen met Frans van Duijneveldt en Gerard Solman tot de eerste lichting jonge verkennersleiders, die samen met Henk Boon het Verkennerswerk van Luctor et Emergo gestalte gaven. ‘De Hoogstraat’ was een ouderwets en statig gebouw, compleet met een poortgebouw op enige afstand van dat huis. Het was ooit het ‘buitenhuis’ van Dr. H. Colijn, minister
De verkenners met Bob Gorter
36
en premier in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog. Er was een moderne afdeling aan vast gebouwd. Dokter Klapwijk uit Arnhem was er zijn loopbaan als revalidatiearts begonnen. Voor scouting was er een eigen houten troephuis, maar meestal werden de bijeenkomsten in de gymzaal of ergens op een afdeling gehouden. Zoveel mogelijk werd het Spel van Verkennen buiten op het terrein gespeeld. De verkenners van Leersum deden mee aan het zomerkamp op het terrein van kasteel Sterkenburg met Bob als hun patrouillevaandrig. De Stieren bestonden ook uit verkenners van buiten het revalidatiecentrum. Tegenwoordig is het revalidatiecentrum ‘De Hoogstraat’ gevestigd in de stad Utrecht. Het oude gebouw is nu een Asielzoekerscentrum. Dat zou Dr. Colijn vast verbaasd hebben. Het Poortgebouw
Andere vestigingen In de loop der jaren nam het werk in de inrichtingen toe. We moesten de werkzaamheden onderling verdelen. Daarom kan ik over het werk in de andere inrichtingen niet veel vertellen. Henk Stam werkte samen met Thea Boon in Zeeland en er waren nog activiteiten in Heliomare te Wijk aan Zee. Maar daar kan ik me weinig van herinneren. Naar aanleiding van deze tekst schrijft Sietze Tuininga mij over nog twee plaatsen waar Postgroep “Luctor et Emergo” actief was: De Mytylschool van Utrecht en de Padvindersboerderij in Ommen. In Utrecht was de eerste bijeenkomst op 12 januari 1966 voor welpen en verkenners. Er was een goede samenwerking met het district. Elke groep in Utrecht zorgde voor een welpen – of verkennersuniform voor één van de leden van de Mytylgroep. En al snel namen plaatselijke leiders het werk van Thea Boon en Sietze Tuininga over. Op dit moment is er een groep in Utrecht – opgericht in 1972 – voor B.E. verkenners. Of er banden met de postgroep zijn of waren kan ik niet achterhalen; de groep heeft geen website. De Padvindersboerderij in Ommen heet tegenwoordig de Laarhoeve en hij hoort niet meer bij Scouting Nederland. Ongeloof37
lijk jammer. Het Welpenhuis staat niet op de tekening. Het bevond zich rechts van het plaatje. Thea Boon en Sietze Tuininga hielden hier sinds februari 1966 twee maal in de maand een bijeenkomst voor verkenners. Deze bijeenkomsten waren de voortzetting van bijeenkomsten die maandelijks bij de Familie Van Benthem aan huis (in Hellendoorn) gehouden werden. Victor van Benthem woonde aanvankelijk in de Johanna Stichting en was er eerst welp en later verkenner. Zijn broer Ernst ging mee naar de zomerkampen als draver. Hij was lid van onze Beverpatrouille. Hoe het verder met de patrouille in Ommen gegaan is weten Sietze en ik niet.
Het verstevigen van de onderlinge contacten Klankbeelden van activiteiten Natuurlijk waren de kampen bij uitstek de gelegenheid om de onderlinge contacten tussen de ver uiteen wonende verkenners te bevorderen. Maar een kamp was er maar één keer per jaar. Daarom maakten we van de bijeenkomsten zoveel mogelijk kleurendia's. Bij Thea en Henk thuis werden daarvan klankbeelden gemaakt. Hiervoor was de hulp van Luuk Wieringa van de Elfregi Zeeverkenners is Amsterdam onontbeerlijk. Bandrecorders waren nog van het 'open reel' type in die tijd en de geluidsmixer was van het fabricaat Wieringa. Bij de dia's werden teksten ingesproken en dit geluid werd dan weer door Bert Verwaal op de gitaar van muziek voorzien. Meersporen techniek was er niet. Alles moest in één take op de band of opnieuw. Ik heb laatst begrepen dat Luuk (na vijftig jaar) nog steeds actief is voor de Elfregi Zeeverkenners. De klankbeelden werden op bijeenkosten vertoond, zodat je jongens van elkaars activiteiten op de hoogte waren. En ze werden gebruikt als hulpmiddel bij de public relations die we moesten onderhouden.
De Auto Speurtocht De gelegenheid bij uitstek om de onderlinge contacten te verstevigen was echter de AutoSpeurtocht oftewel de Auto-Puzzeltocht, zoals hij in het begin heette. Tegenwoordig zouden we nog eens diep nadenken voordat we zoveel CO2 de lucht in gaan blazen, maar eind jaren vijftig was dat punt nog niet echt aan de orde. De AutoSpeurtocht was er voor alle leden van de postgroep. In auto's van vrijwilligers die de scouts afhaalden en weer thuis brachten (in het begin vaak leden van de Rotary Club) werd een puzzeltocht met opdrachten gereden, waarna op een plaats, doorgaans op de Veluwe, een gezamenlijke bijeenkomst gehouden werd. Daar werden de prijzen uitgereikt. Maar voor iedereen was er ook een persoonlijke herinnering aan de tocht. De eerste tocht
38
die ik meemaakte was die van 1957, op 1 juni. De Postgroep was toen net in Arnhem begonnen en de tocht was toen alleen voor bewoners van de Johanna Stichting. De leden van de Luctor et Emergo groep gaven de chauffeurs aanwijzingen en daar hielden ze zich ook aan. Op de auto's was een logo van de groep geplakt. Op de foto Jan Haster, die later de tweede prijs zou winnen.
Het BE - Blauwe Vogel weekend Onderlinge contacten waren er ook met de mensen van andere padvindersorganisaties die zich met gehandicapten bezig hielden. Dat waren de Katholieke Verkenners en de beide meisjesorganisaties. Er waren gezamenlijke weekenden die telkens door één van de organisaties geleid werden. Zo leerde je van elkaars moeilijkheden en mogelijkheden. Eigenlijk was dit Scouting Nederland avant la lettre. Al waren we natuurlijk niet gefuseerd. Ik herinner me weekends op Buitenzorg in Baarn, in Vught en in Kasteel Bouvigne bij Breda. © Fred Kelpin. Maastricht, 2 maart 2008. Bijgewerkt op 1 februari 2010.
Met dank aan Sietze Tuininga, Bert Verwaal en Bob Gorter.
39