V oortgangsdocument
Positief Opgroeien Drenthe
Ontwikkelgroep PoD September 2013
Voortgangsnotitie Positief Opgroeien Drenthe
2
Positief Opgroeien Drenthe De missie waar we ons vanuit Positief Opgroeien Drenthe voor inzetten is dat alle leefmilieus waarin kinderen zich bevinden met elkaar verbonden worden rond één samenhangende visie op opvoeden en samenleven. “Want als er goede verbindingen zijn tussen ouders in de buurt en tussen ouders en school, dan presteren kinderen beter en heb-‐ ben ze meer kans op maatschappelijk succes. De kansen op kindermishandeling en jeugdcriminaliteit dalen als de sociale effectiviteit hoog is (RMO, Bevrijdend kader voor de jeugdzorg)”.
Voortgangsnotitie Positief Opgroeien Drenthe
3
Inleiding
In 2010 hebben gemeenten en provincie een bestuurlijke overeenkomst getekend om tot implementatie van het project Positief Opvoeden Drenthe te komen1. “Met het ondertekenen van de overeenkomst verklaren de Partijen mee te werken aan de voorbereiding en realisatie van Positief Opgroeien Drenthe. Met respect en waardering voor ieders autonomie, identiteit en geheimhoudingsverplichting, werken de Partijen nauw samen om te komen tot een samenwerkingsnetwerk waar kind en ouders daadwerkelijk centraal staan.” Door het in zo’n vroegtijdig stadium definiëren van een gemeenschappelijke visie en hier sturing op te geven heb-‐ ben gemeenten in Drenthe inmiddels een grote voorsprong bij het transformeren van de jeugdzorgtaken. Mede als gevolg hiervan is Drenthe de eerste regio in Nederland die een concept voor een samenhangend transitiearran-‐ gement tot stand wist te brengen. In de maand april van dit jaar zijn de resultaten van Positief Opgroeien Drenthe aan de gemeenten gepresen-‐ teerd2. De evaluatie van PoD onderbouwt de conclusie dat de door de gemeenten ingezette koers zal leiden tot grote verbeteringen in de zorg voor jeugd en daarnaast in aanzienlijke besparingen op het budget voor jeugdzorg zal resulteren. Voor de bestuurlijke portefeuillehouders jeugdzorg van de Drentse gemeenten waren de gepresen-‐ teerde resultaten 26 juni jongstleden aanleiding om Positief Opgroeien Drenthe als gezamenlijk vertrekpunt te kiezen voor de transformatie van de Drentse Jeugdzorg. Daarmee is een belangrijke stap gezet om de rendemen-‐ ten van een ontwikkelingstraject dat de afgelopen vier jaar in Drenthe heeft plaatsgevonden ook voor de toekomst te borgen. Vanuit het algemeen bestuurlijk overleg van de pilot is inmiddels een vervolgopdracht geformuleerd aan de ont-‐ wikkelgroep om de verdere ontwikkeling en implementatie van PoD ter hand te nemen. De komende weken en maanden zullen colleges en/of gemeenteraden zich uitspreken over de transformatie van de jeugdzorg. De betrokken bestuurders zullen daarbij vragen de ingezette koers te bekrachtigen. Dit vraagt om een onderlegger waarin een een samenhangend beeld gegeven wordt over de inhoud van Positief Opgroeien Drenthe. Een groot deel van de initiatieven die in deze notitie beschreven zijn, zijn inmiddels gerealiseerd. Voor een belangrijk deel van de ontwikkeling geldt echter ook dat ze nog in de steigers staat. Ook zijn er (soms aanzien-‐ lijke) verschillen tussen gemeenten, die soms te maken hebben met lokale keuzes en soms met verschillen in im-‐ plementatietempo. Als ontwikkelgroep hopen we dat we met deze onderlegger een bijdrage kunnen leveren aan de besluitvorming en spreken we daarnaast de hoop uit dat we de trots die wij voelen over deze Drentse invulling van zorg om jeugd ook over weten te brengen aan u als lezer. September 2013, Ontwikkelgroep PoD
1 Bestuurlijke overeenkomst PoD, 28 januari 2010 2 PoD evaluatie en vooruitblik, Stuurgroep PoD, 9 april 2013
Voortgangsnotitie Positief Opgroeien Drenthe
4
Inhoudsopgave Inleiding ........................................................................................................................................ 3 1. Positief Opgroeien Drenthe ....................................................................................................... 5 1.1. Achtergrond van het beleidskader ..................................................................................................................................... 5 1.2. Universele preventie (PoD 1) ............................................................................................................................................... 5 1.3. Selectieve preventie (PoD 2) ................................................................................................................................................ 6 1.4. Opvoedingsondersteuning (PoD 3) ................................................................................................................................... 6 1.5. Generieke hulpverlening (PoD 4) ....................................................................................................................................... 7 1.6. Erbij haal model ......................................................................................................................................................................... 7 1.7. Algemeen werkzame factoren van hulpverlening ....................................................................................................... 8 1.8. Samenhang ................................................................................................................................................................................... 9 2. Ontwikkelingsrichting van het aanbod PoD ............................................................................. 10 2.1. Inleiding ...................................................................................................................................................................................... 10 2.2. Veilig Opgroeien ...................................................................................................................................................................... 10 2.3. Klimaatinterventies (PoD-‐1) .............................................................................................................................................. 10 2.4. Selectieve preventie (PoD-‐2) ............................................................................................................................................. 11 2.5. Opvoedingsondersteuning (PoD-‐3) ................................................................................................................................ 12 2.6. Generieke hulpverlening (PoD-‐4) .................................................................................................................................... 12 2.7. Langdurig laagfrequente zorg ........................................................................................................................................... 13 2.8. Infrastructuur toegang hulpverlening ........................................................................................................................... 13 2.8.1. De ontmoeting als toegang ............................................................................................................................................... 13 2.8.2. Diagnostiek .............................................................................................................................................................................. 14 2.9. Digitale werkomgeving ........................................................................................................................................................ 14 3. Wat al ontwikkeld is en wat nog ontwikkeld moet worden ..................................................... 16
Voortgangsnotitie Positief Opgroeien Drenthe
5
1. Positief Opgroeien Drenthe 1.1. Achtergrond van het beleidskader De kerngedachte achter Positief Opgroeien Drenthe (PoD) is dat ouders/opvoeders en de maatschappij sámen opvoeden en samen een verantwoordelijkheid delen in het zoeken naar hoe er voor elk kind een veilige en stimu-‐ lerende opvoedingsomgeving ontwikkeld kan worden. Dit alles met het doel om kinderen en jongeren kansen te geven en opvoedingsproblemen te voorkomen, te verhelpen of hanteerbaar te maken. Daarnaast wordt met deze aanpak een besef van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van ouders, het onderwijs, de kinderopvang, peuterspeelzalen en de gemeente voor het leefklimaat van kinderen ontwikkeld. Het eerste en belangrijkste doel van PoD is dat de groep kinderen en jeugdigen waarmee het “gewoon goed gaat” groter wordt en er een verminderde noodzaak is tot inzet van welke specifieke ondersteuning dan ook. Dat lukt alleen als de belangrijke volwassenen in scholen, buurten, sportverenigingen en andere leefmilieus dezelfde taal spreken en vanuit een gedeelde visie samen met de ouders de opvoeding van kinderen dragen. Ook als er sprake is van opvallend of problematisch gedrag van kinderen behouden ouders altijd de positie waarin ze deze verant-‐ woordelijkheid kunnen blijven dragen. Binnen de hele keten van zorg om jeugd streven we ernaar de hulpverle-‐ ning zo licht en zo kort als mogelijk te houden, maar ook intensief in te kunnen zetten waar dat noodzakelijk is. De samenwerking in de keten wordt zo vormgegeven dat ouders nooit meer dan twee stappen nodig hebben om de juiste ondersteuning of hulpverlening te krijgen. De uitwerking van bovenstaande principes hebben geleid tot de volgende programma’s: Niveau
Wat
Voor wie?
PoD 1
Voorlichting voor alle ouders en opvoe-‐
Ouders en opvoeders die geïnteresseerd
Universele
ders (posters, tv-‐spots, flyers met opvoed-‐
zijn in informatie over opvoeding en ont-‐
preventie
tips, etc.)
wikkeling van kinderen
PoD 2
Adviesgesprekken en ouderavonden.
Ouders met een specifieke vraag over het
Selectieve
Groepsbijeenkomsten en lezingen.
gedrag en/of ontwikkeling van kinderen
PoD 3
Gemiddeld vier gesprekssessies volgens
Ouders met beginnende opvoedproble-‐
Opvoedingson-‐
een gemeenschappelijke methodiek
men of zorgen over de ontwikkeling van
preventie
dersteuning
hun kind
PoD 4
Generiek aanbod volgens een gemeen-‐
Ouders met kinderen met ernstige ge-‐
Generieke
schappelijke methodiek (gemiddeld tien
dragsproblemen die een korte gerichte
hulpverlening
keer)
training of hulpaanbod nodig hebben.
1.2. Universele preventie (PoD 1) In het schema worden vier interventieniveaus geduid. Het eerste interventieniveau is dat van de universele pre-‐ ventie. Het gaat hierbij om de (planmatige) realisatie van een positief pedagogisch klimaat. Universele preventie bevindt zich op een niveau dat van betekenis is voor álle jeugdigen en vertrekt vanuit het uitgangspunt dat men beter kan voorkomen dan genezen. Het sluit aan bij de norm dat (professionele) opvoeders de verplichting heb-‐ ben bij te dragen aan het ontwikkelen van een leer-‐ en leefomgeving van jeugdigen die maximaal tegemoet komt aan hun groei-‐ en ontwikkelpotentie.
Voortgangsnotitie Positief Opgroeien Drenthe
6
1.3. Selectieve preventie (PoD 2) De selectieve preventie (het tweede niveau) omvat advies, voorlichting, opvoedingsbrochures, ouderavonden, etc. Selectieve preventie richt zich op ouders en jeugdigen waar (specifieke) problemen (dreigen te) ontstaan. Voor-‐ beelden van selectieve preventie zijn een ouderavond over (de gevolgen van) dyslexie of een folder over hoe men een kind kan ondersteunen als het heel druk of juist heel teruggetrokken gedrag vertoont. Selectieve preventie kan ook betrekking hebben op het duiden van problematisch gedrag van jeugdigen. Een verlegen kind dat plotse-‐ ling opstandig gedrag gaat vertonen zal door ouders anders begrepen worden als er sprake is van faseproblema-‐ tiek dan wanneer er sprake is van een situatie waarin de jeugdige onder invloed is gekomen van een problemati-‐ sche vriendenkring.
1.4. Opvoedingsondersteuning (PoD 3) Op het derde interventieniveau bevindt zich de opvoedingsondersteuning. In het lokale veld is deze taak belegd bij een lokale generalist bij wie meerdere taken vanuit het WMO-‐domein samenkomen. De generalist uit het lokale veld zal zich naast opvoedingsondersteuning dus ook bezig houden met taken op het gebied van ouderenzorg, buurtwerk, schuldenproblematiek, problematiek op het gebied van werk en inkomen, huisvesting, etc. PoD 3 kan daarnaast ook worden uitgevoerd door andere professionals, zoals een daartoe opgeleide jeugdverpleegkundige (die daarnaast haar gebruikelijke takenpakket uitvoert) of een intern begeleider van een school. Zo wordt ge-‐ borgd dat ouders en kinderen binnen hun eigen leefmilieu altijd een professional zullen kunnen ontmoeten die opgeleid is in PoD 3 en hen direct de noodzakelijke ondersteuning kunnen geven. Er wordt rondom deze genera-‐ list een digitale werkomgeving ontwikkeld waarin de bereikbaarheid en het erbij halen van de specialisten (uit alle WMO-‐velden) geborgd wordt en deze op elk moment beschikbaar kunnen zijn. De WMO verbonden Een generalist uit een buurtteam wordt midden in de winter door een school alert gemaakt op een gezin met drie kinderen waar opvoedingsproblemen lijken te zijn. Bij een bezoek blijkt dat vader werkt als ZZP-‐er en zijn klantenkring in korte tijd heeft zien verdwijnen. Het gezin blijkt vervolgens afgesloten te zijn van gas, water en elektriciteit en een schuld te hebben opgebouwd van 4000 euro. In het oude jeugdzorgregime zou een hulpverlener de situatie als “onveilig” kunnen beoordelen en de kinderen uit huis plaatsen. Dit zou niet alleen tot een grote emotionele belasting leiden in het gezin, maar ook tot een kostenpost van meer dan 100.000 euro per jaar. In de nieuwe situatie zou de generalist schulden, werkloosheid en opvoeding als the-‐ ma’s gemeenschappelijk ter hand kunnen nemen. Op korte termijn zou dit een voorschot vragen van enkele duizenden euro’s vanuit de gemeente. Op de korte en lange termijn zou dit zowel grote besparingen opleve-‐ ren als een toename van levensgeluk voor ouders en kinderen. Als in de bovenstaande casus het probleem rond de kinderen zo groot blijkt te zijn dat een PoD 4 hulpverlener nabij wordt gehaald, gaan de overige werkzaamheden van de lokale professional gewoon door (schulden, werk, participatie, etc.). De lokale professional voert in dat geval ook de regie over de inzet van de hulpverlener die PoD op het vierde niveau uitvoert. De direct beschikbare hulpverlening in wijken en buurten (in de buurtteams) zal in het model van PoD vooral het karakter hebben van PoD 3 (een taak) en langdurige laagfrequente zorg (vanuit een functie). De noodzaak van verspreiding van PoD 3 over meerdere professionals kan helder gemaakt worden aan de hand van een eenvoudig cijfervoorbeeld:
Voortgangsnotitie Positief Opgroeien Drenthe
7
Het buurtteam3 In een buurt wonen 5000 inwoners. Hiervan zijn 1200 inwoners jonger dan 18 jaar. Gemiddeld 10% per jaar heeft hier mogelijk ondersteuning middels PoD 3 nodig (dit is de prevalentie voor lichte hulp). Dat zijn dus 120 kinderen per jaar. Binnen een volledige formatieplaats hulpverlener is 1875 uur beschikbaar. Hiervan kan ongeveer 1400 uur voor direct werk worden ingezet. De rest gaat op aan vakantie, opleiding, overleg en ziekte. Een PoD 3 interventie heeft ongeveer 10 uur inzet nodig om uitgevoerd te kunnen worden. Zo’n volledig werkende hulpverlener kan dus 1400 uur/10 uur = 140 kinderen helpen. Daarmee zou het buurtteam voor wat betreft PoD 3 dus bestaan uit één enkele medewerker. Het probleem bij concentratie van PoD 3 bij een enkele of zeer weinig professionals is dat geen ouder of kind zo’n werker meer “toevallig” tegen gaat komen. En dat is wél wat we willen. Een en ander betekent dat PoD 3 alleen maar kan gaan werken als in een buurt tien tot vijftien professionals deze interventie als onderdeel van hun overige functie uitvoeren en dat deze professionals (ook) werken op plekken waar ouders toch al komen (consultatiebureau, scholen, etc.). Om de laagdrempelige inzet van PoD 3 te borgen dient ze breed belegd te worden bij lokale welzijnswerkers, jeugdverpleegkundigen, intern begeleiders op scholen en eventuele andere professionals die zich bevinden op plekken waar ouders hen in het leven van alledag ontmoeten.
1.5. Generieke hulpverlening (PoD 4) In tegenstelling tot de generalist op het derde niveau voert de professional op niveau 4 uitsluitend taken uit op het gebied van opvoeden en opgroeien. Deze professional heeft meerdere jaren ervaring in gespecialiseerde hulpver-‐ lening en heeft een team achter zich van gedragsdeskundigen (psychiater, klinisch psycholoog, gz-‐psycholoog, orthopedagoog, etc.). De duur van interventie die wordt uitgevoerd op het vierde niveau bedraagt gemiddeld tien contacten. Dit zorgt ervoor dat er niet geproblematiseerd kan worden, maar kort en doelgericht gewerkt wordt aan oplossingen. Hulpverlening op het vierde niveau kan ingezet worden nadat daar door een PoD-‐3 hulpverlener en ouders de noodzaak voor is vastgesteld.
1.6. Erbij haal model Gemeenten hebben in het kader van PoD gekozen voor de ontwikkeling van een eenvoudig verwijzingsmodel (of “erbij haal model”). De idee van dat model is dat elk gezin in maximaal twee stappen bij de juiste zorg terecht komt. Kenmerkend voor het tweestappen-‐model is dat ouders bij het bepalen van de juiste vervolgstap altijd aan tafel zitten. Het model heeft de volgende vorm:
3 Er wordt hier gesproken over buurtteam. Daarmee wordt hetzelfde bedoeld als met wijkteam, sociaal team, gebiedsgebonden team of ge-‐ biedsteam.
Voortgangsnotitie Positief Opgroeien Drenthe
8
Het idee achter het model is dat elke ouder en elk kind zonder tussenkomst van welke verwijzingsinstantie dan ook gebruik kan maken van opvoedingsondersteuning op het derde niveau (opvoedingsondersteuning). Samen kunnen ouders en generalist tot het besluit komen dat een gespecialiseerde generieke inzet nodig is (PoD 4). Dit besluit heet in het model “het generalistisch overleg”. Als op het derde en vierde interventieniveau geen oplossing gevonden kan worden is uitgebreidere diagnostiek nodig en wordt doorgeschakeld naar het gespecialiseerd over-‐ leg. In dit overleg, dat vaak de vorm heeft van een MDT (multidisciplinair team) ligt de opening naar het gehele gespecialiseerde veld van jeugdzorg (gespecialiseerde jeugdzorg, GGZ, LVB, etc.).
1.7. Algemeen werkzame factoren van hulpverlening Gemeenten in Drenthe hebben als eis gesteld dat PoD in zijn verdere uitwerking zal moeten voldoen aan de crite-‐ ria voor effectieve jeugdzorg. Hulp die niet voldoet aan deze kenmerken blijkt namelijk niet of nauwelijks een verschil te maken en in een derde van de gevallen zelfs tot verslechtering van de situatie te leiden. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) heeft de algemeen werkzame factoren van hulpverlening verzameld en gebruikt ze bij de be-‐ oordeling van de interventies die aangemeld worden voor erkenning op de effectladder die zij hanteert. De ken-‐ merkende principes voor alle effectieve interventies zijn4: •
goede kwaliteit van de relatie tussen hulpverlener en cliënt;
•
een goede structurering van de interventie (duidelijke doelstelling, planning en fasering);
•
een goede ‘fit’ van de aanpak van het probleem en de hulpvraag;
•
uitvoering van de interventie zoals deze uitgevoerd hoort te worden (methodische integriteit);
•
professionaliteit (goede opleiding en training) van de hulpverlener;
•
goede werkomstandigheden van de hulpverlener (zoals draaglijke caseload, goede ondersteuning, veilig-‐ heid van de professional);
•
het routinematig monitoren en bespreken van de effectiviteit van de behandeling gedurende de uitvoe-‐ ring en na afloop daarvan5.
•
de interventie past binnen en versterkt de overige activiteiten die binnen een gezin plaatsvinden (het principe van één gezin, één team, één plan).
Over de precieze verhoudingen van het aandeel van de verschillende factoren in de effectiviteit van de behande-‐ ling bestaat wetenschappelijk geen eenduidig beeld. Wel heeft onderzoek in voldoende mate aangetoond dat deze factoren in samenhang bepalend zijn voor de effectiviteit van de behandeling. 4 Bron: www.nji.nl
5 (Carr,2009; Lambert, Whipple, Hawkins, Vermeersch, Nielsen en Smart, 2003)
Voortgangsnotitie Positief Opgroeien Drenthe
9
1.8. Samenhang Met de implementatie van Positief Opgroeien Drenthe ontstaat een profiel van de getransformeerde jeugdzorg zoals we dat in Drenthe voor ogen hebben. Hierbij gaat het om de volgende kenmerkende elementen: •
Een op dezelfde principes gefundeerd “positief basisklimaat” binnen alle leefmilieus
•
De gemeenschappelijke methodiek die binnen alle interventies op alle niveaus consequent wordt doorge-‐ voerd
•
Een gemeenschappelijke taal van alle bij de opvoeding van kinderen betrokken partijen (JGZ, kindercen-‐ tra, school, etc.)
•
De realisatie van een digitale omgeving voor werkbegeleiding die door alle professionals wordt gebruikt en waarbinnen professionals die belast zijn met opvoedingsondersteuning gespecialiseerde ondersteu-‐ ning kunnen krijgen
•
Een gemeenschappelijk instrumentarium voor het meten van kwaliteit van hulpverlening, de effectiviteit van het hupverleningsproces en de maatschappelijke effecten van invoering (een monitor PoD die aange-‐ sloten is op de monitor Meetbaar Beter6)
•
Gemeenschappelijke trainingen, nascholingssessies, “boosters”, etc. voor alle leden die behoren tot een bepaald gebiedsteam
•
Een gemeenschappelijk rapportage-‐ en verantwoordingssysteem
•
Een binnen elke context te gebruiken en op de gemeenschappelijke methodiek aangesloten informatieset van opvoedingsbrochures, materiaal voor opvoedingsondersteuning en dergelijke.
•
Gebiedsteams die georganiseerd zijn in een digitale werkomgeving, waarin alle bij de opvoeding van kin-‐ deren betrokken professionals (PoD-‐3 en PoD-‐4) elkaar ontmoeten, ondersteunen en tot uitwisseling komen.
•
Een gemeenschappelijke toegang tot alle gemeentelijke hulp
Alle interventies van Positief Opgroeien zijn opgenomen in één gemeenschappelijk registratiesysteem waardoor de gemeenten scherp zicht ontwikkelen op de effecten van de inzet van Positief Opgroeien op het reduceren van specialistische zorg. De introductie van een digitale toegang door middel van een website waarop hulpvragers alleen geaccrediteerde hulpverleners en ondersteuners vinden garandeert enerzijds de keuzevrijheid van gezinnen bij het bepalen wie de hulpverlening uitvoert en anderzijds het kwaliteitsniveau van de betrokken professionals.
6 Dit is de Drentse monitor, waar informatie over Drentse kinderen gevonden kan worden (www.meetbaarbeterdrenthe.nl)
Voortgangsnotitie Positief Opgroeien Drenthe
10
2. Ontwikkelingsrichting van het aanbod PoD 2.1. Inleiding De doelstelling van Positief Opgroeien Drenthe is de ontwikkeling van een samenhangende context van opvoeden en opgroeien in alle leefmilieus. Drenthe is de eerste regio in Nederland waarin deze vernieuwende visie op op-‐ voeden en opgroeien geïmplementeerd zal worden. Dit vraagt een andere aanpak dan in de huidige jeugdzorg het geval is. Grote delen van het bestaande aanbod zullen moeten transformeren naar nieuwe methodieken en werk-‐ vormen. In dit hoofdstuk staan de basiselementen van PoD die al ontwikkeld zijn en die nog uitgewerkt moeten worden beschreven.
2.2. Veilig Opgroeien Een absolute randvoorwaarde voor het kunnen realiseren van een positieve leefomgeving voor jeugdigen is dat deze zich in de basis al veilig kunnen voelen op de plek waar ze zich bevinden. Het borgen van de veiligheid van kinderen gebeurt door het hanteren van drie belangrijke speerpunten: •
Het signaleren en bespreekbaar maken van (een vermoeden van) kindermishandeling: deze eis impli-‐ ceert dat beroepskrachten in staat zijn signalen van kindermishandeling “te lezen” en vervolgens ook we-‐ ten hoe te handelen in een dergelijke situatie.
•
Het toepassen van een eenduidige, geprotocolleerde aanpak van (een vermoeden van) kindermishande-‐ ling: deze eis leidt tot de noodzaak een handzaam protocol te ontwikkelen dat professionals altijd bij zich dragen en dat hen kan helpen de afgesproken werkwijze te hanteren als zich een vermoeden van kinder-‐ mishandeling voordoet.
•
Het borgen van de aanpak van kindermishandeling binnen de methodiek van Positief Opgroeien: het gaat hierbij met name om borging van (het gebruik van) de meldcode en het werkproces binnen de methodiek van Positief Opgroeien.
Het bijdragen aan een context van Veilig Opgroeien is de verantwoordelijkheid van elke professional die met kin-‐ deren werkt. Voor het op een samenhangende wijze uitvoeren van deze taak is het noodzakelijk dat het AMK (Ad-‐ vies-‐ en Meldpunt Kindermishandeling) en het SHG (Steunpunt Huiselijk Geweld) samenhangend worden vorm-‐ gegeven in verbinding met professionals in alle leefmilieus.
2.3. Klimaatinterventies (PoD-‐1) De basis van PoD ligt in het versterken en verbinden van de leefmilieus van kinderen (universele preventie). Een stimulerende leefomgeving voor kinderen in gezinnen, buurten, kindercentra en scholen is de eerste voorwaarde om tot een evenwichtige ontwikkeling te komen en een beroep op professionele hulp overbodig te maken. Er is voor alle in Drenthe ontwikkelde en/of toegepaste interventies onderzoek beschikbaar dat aantoonbaar maakt dat het investeren in een positief leef-‐ en/of leerklimaat een groter effect heeft op de reductie van de (ma-‐ cro)vraag naar gespecialiseerde zorg dan welke effectieve interventie dan ook. De overwegingen om tot ontwikke-‐ ling van een positief pedagogisch klimaat in alle leefmilieus te komen worden geïllustreerd in het volgende uit de praktijk afkomstige voorbeeld uit Vroeg Erbij: Jos is een peuter van ruim twee jaar. De beide ouders van Jos werken en Jos verblijft een aantal dagen per week op het kinderdagverblijf. Jos praat nog nauwelijks en huilt de hele dag. Hij is inmiddels van zijn eerste kinderdagverblijf afgehaald, omdat de leidsters het niet meer aankonden. Ook op zijn nieuwe dagverblijf dreigen dezelfde problemen te ontstaan. Jos huilt de hele dag. Moeder geeft aan dat thuis het probleem niet speelt. Ze is inmiddels in verwachting van haar tweede kind en wil graag blijven werken, maar maakt zich nu ernstige zorgen. In een consultatief gesprek met de jeugdverpleegkundige (PO-‐2) wordt afgesproken dat het
Voortgangsnotitie Positief Opgroeien Drenthe
11
huilgedrag van Jos genegeerd zal gaan worden en dat er op de rustige moment aandacht aan hem gegeven zal worden. Dit blijkt echter niet te werken. In overleg met de ouders wordt besloten aan de ambulant hulp-‐ verlener van Vroeg Erbij te vragen een individuele observatie uit te voeren. Op het moment dat deze aanwe-‐ zig is blijkt Jos echter niet te huilen. En dus wordt besloten het gedrag nog even aan te zien. Na enkele weken blijkt het huilgedrag van Jos nog niet verminderd. Moeder is inmiddels zeven maanden zwanger en zal over twee maanden haar tweede kind krijgen. De Vroeg Erbij medewerkster wordt opnieuw gevraagd voor een observatie. Nu laat Jos wel zijn huilgedrag zien. Met behulp van video-‐opnames en een gesprek met moeder wordt een hypothese geformuleerd waarom Jos thuis niet huilt en op het kindercentrum wél. De sleutel lijkt te zijn dat moeder aangeeft thuis vrijwel permanent met Jos te spelen, omdat ze zich schuldig voelt over haar afwezigheid overdag. De hypothese is daarom dat Jos onvoldoende in staat is alleen te zijn en de volledige aandacht van een volwassene nodig heeft om stil te zijn. Op de videobeelden uit het kinderdagverblijf wordt dit beeld bevestigd. In een overleg met beide ouders, de jeugdverpleegkundige en de Vroeg Erbij hulpverleen-‐ ster wordt een kort ondersteuningstraject afgesproken. Aan ouders wordt het belang uitgelegd ook tijd voor zichzelf te nemen, zeker nu ook de tweede op komst is en zoveel aandacht naar Jos straks niet meer mogelijk is (PO-‐2). De jeugdverpleegkundige ondersteunt de ouders vervolgens met het aanleren van de andere ma-‐ nier van benadering van Jos (POD-‐3). Tegelijkertijd ondersteunt de Vroeg Erbij medewerkster op het kinder-‐ dagverblijf de leidsters (POD-‐3 in de kinderopvang). Na drie bezoeken is op beide plekken een vorm gevon-‐ den om Jos te benaderen. Het huilgedrag stopt. Als de Vroeg Erbij medewerkster twee maanden belt met het kinderdagverblijf om te informeren naar de situatie blijkt Jos helemaal een plekje gevonden te hebben. Op-‐ vallend is dat hij veel meer is gaan praten en ook zijn taalachterstand lijkt in te lopen. De afgelopen jaren is al veel werk verzet bij de ontwikkeling van universele preventie. Initiatieven die in Drenthe gestart of ontwikkeld zijn (zoals Vroeg Erbij, PBS en Positive Action), worden inmiddels over het hele land nage-‐ volgd. Ook vanuit andere partijen zijn goede initiatieven ontplooid voor het ontwikkelen van klimaatinterventies. Het gaat er binnen PoD niet om wát men als klimaatinterventie inzet, maar dát men een klimaatinterventie inzet, waarbij (zoals voor elk onderdeel van PoD) de effecten van de inzet gevolgd worden en gebruikt worden voor (verdere) verbetering.
2.4. Selectieve preventie (PoD-‐2) Vergroting van kennis over het gedrag van kinderen en jeugdigen kan een houdingsverandering tot stand brengen in de omgeving die van groot belang is bij de behandeling. Dit is niet alleen het geval wanneer er sprake is van een gediagnosticeerde psychiatrische stoornis, maar ook bij opvallend en/of moeilijk hanteerbaar gedrag van kin-‐ deren. De voorlichting die gegeven wordt aan ouders, leerkrachten en andere betrokkenen vormt daarbij geen eenmalige gebeurtenis, maar vormt een bij voortduring terugkomend proces dat gericht is op vermeerdering van kennis en begrip over de ontwikkelingsfases van kinderen en jeugdigen en het kunnen interpreteren van opval-‐ lend gedrag. De doelstelling van PoD-‐2 is om opvoeders en professionele opvoeders een breder inzicht te geven in het gedrag van kinderen en jeugdigen en daarmee het verwachtingsniveau van opvoeders realistischer te maken en het re-‐ pertoire aan handelingsmogelijkheden te vergroten. Ook aan kinderen en jeugdigen zelf wordt voorlichting gege-‐ ven. Zij zijn immers zelf ook gebaat bij het kennen van hun eigen bijzonderheden en het leren hanteren hiervan. Selectieve preventie kan zowel individueel als in groepsverband worden aangeboden. De doelen die met selectie-‐ ve preventie worden nagestreefd zijn: •
Informatie geven over de faseproblematiek die tijdens het ontwikkelingsproces van kinderen en jeugdi-‐ gen kan optreden en de wijze waarop daar thuis en in de professionele leefmilieus mee kan worden om-‐ gegaan.
Voortgangsnotitie Positief Opgroeien Drenthe
12
•
Informatie geven over de specifieke achtergrond van opvallend gedrag bij kinderen en jeugdigen en ken-‐ nis overdragen over de mogelijke interpretaties hiervan. Suggesties geven over de wijze waarop daar thuis en in de professionele leefmilieus mee kan worden omgegaan.
•
Bevorderen van begrip voor en acceptatie van opvallend gedrag van kinderen.
•
Waar nodig het bevorderen van de ondersteuningsbereidheid van opvoeders (zowel door de omgeving als door de professionele hulpverlening).
Op het gebied van selectieve preventie is een overvloed aan materiaal beschikbaar. Binnen Positief Opgroeien Drenthe wordt het de uitdaging om een overwogen selectie uit dit materiaal te maken, het waar nodig aan te vul-‐ len en het geheel in te passen in de taal en methodiek van het overige aanbod.
2.5. Opvoedingsondersteuning (PoD-‐3) Bij het ontwikkelde programma voor opvoedingsondersteuning (PoD-‐3) is gebruik gemaakt van snel in de prak-‐ tijk om te zetten methodische werkprincipes vanuit het oplossingsgerichte werken, het neurolinguïstisch pro-‐ grammeren (NLP), video interactiebegeleiding (VIB), werken met vragenlijsten en kennis vanuit bekende opvoe-‐ dingsprogramma’s als Triple P en Parent Management Training Oregon (PMTO). Professionals die werken met de interventie zijn getraind in deze methodiek en hebben de beschikking over een eigen handboek waarin de inter-‐ ventie is uitgewerkt. De huidige PoD-‐3 interventie geeft goede resultaten7. Toch moet geconstateerd worden dat doorontwikkeling gewenst is. De interventie is op dit moment vooral gericht op jonge kinderen (tot ongeveer 12 jaar) en geeft ook onvoldoende handvatten voor het werken met specifieke problemen. Een en ander vraagt om de ontwikkeling van een PoD-‐3 versie “2.0” die toegesneden is op beide leeftijdscategorieën en een volgende stap zet in de verdieping van de interventie. Voorafgaand aan de verdere ontwikkeling van PoD-‐3 is eveneens een keuze van de gemeenten gewenst of ze (zorgstructuren van) samenwerkingsverbanden in het onderwijs aan willen sluiten op het beleids-‐ kader van PoD. In dat geval zal PoD-‐3 ook uitgevoerd kunnen worden vanuit de interne zorgstructuur van scholen en zullen aanvullende varianten ontwikkeld dienen te worden.
2.6. Generieke hulpverlening (PoD-‐4) Met PoD-‐3 alleen kan de ambitie om het merendeel van de problemen op het terrein van opvoeden en opgroeien generalistisch op te lossen niet worden gerealiseerd. De grenzen van de opvoedingsondersteuning van het derde niveau bevinden zich vooral bij de ernst en complexiteit van de problemen en/of bij de mate waarin belangrijke opvoeders een gelijk beeld hebben over de aard van de problematiek en de gewenste oplossingen. Dit bepaalt de doelgroep van Positief Opgroeien niveau vier. Deze interventie richt zich op gezinnen met jeugdigen en hun socia-‐ le netwerk die voldoen aan één van de twee volgende kenmerken: •
Er is sprake van enkelvoudige problematiek in de opvoeder(s)-‐jeugdige(n)-‐netwerk relaties (pedagogi-‐ sche onmacht, besef van onvoldoende opvoedingsvaardigheden of opvoedingsvaardigheden die niet meer passen bij de ontwikkelingsfase van jeugdige en gezin) en/of in het gedrag van de jeugdige op één van de drie levensgebieden (gezin, school/kinderopvang, vrije tijd inclusief de virtuele wereld van de social me-‐ dia). De jeugdige, zijn opvoeders en school/kinderopvang (en andere betrokken uit het sociale netwerk) hebben conflicterende visies op verandering van de huidige situatie.
•
Er is sprake van meervoudige problematiek in de opvoeder(s)-‐jeugdige(n)-‐netwerkrelaties (zoals hier-‐ boven genoemd en gecompliceerd door overbelasting (soms uitlopend in -‐dreigende-‐ mishandeling) en/of (zich uitend in) gedragsproblematiek, al dan niet in het kader van een psychische stoornis of be-‐ perking bij één of meerdere van de kinderen/jeugdigen. De jeugdige, zijn opvoeders en
7 De resultaten van deze interventie zijn gepresenteerd in “PoD, Evaluatie en vooruitblik”, 9 april 2013
Voortgangsnotitie Positief Opgroeien Drenthe
13
school/kinderopvang (en andere betrokken uit het sociale netwerk) hebben een werkbare visie op ver-‐ andering van de huidige situatie en zijn in staat tot coöperatieve samenwerking. De doelstellingen van inzet van PoD-‐4 zijn: •
De kinderen/jeugdigen, het gezin en het betrokken netwerk hebben in samenwerking grip op de leef/leeromgeving van de kinderen/jeugdigen, zodat opvoeden en opgroeien kan plaatsvinden.
•
Opvoeders hebben voldoende competenties om de opvoeding van hun kind(eren) vorm te geven.
•
De (gedrags-‐)problematiek van de aangemelde kinderen/jeugdigen is verminderd, de betekenisgeving van het gedrag is veranderd en destructieve patronen die (onbedoeld) de gedragsproblematiek veroorza-‐ ken, versterken of in stand houden, zijn doorbroken en hebben plaatsgemaakt voor vervangende con-‐ structieve patronen.
De professional die uitvoering geeft aan Positief Opgroeien niveau vier heeft, voordat hij/zij wordt toegelaten tot de opleiding, een relevante opleiding op HBO-‐niveau en tenminste vier jaar ervaring in een specialistische inter-‐ ventie. Het methodisch kader wordt beheerst en de hulpverlener is in staat autonoom te werken. De hulpverlener die werkt binnen het programma PoD-‐4 voert daarnaast jaarlijks tenminste twee specialistische interventies uit van het vijfde of zesde niveau.
2.7. Langdurig laagfrequente zorg De afwezigheid van een aanbod voor langdurig laagfrequente zorg binnen het productenpakket van Positief Op-‐ voeden Drenthe vormt een belangrijk hiaat. Een zeer beperkte groep gezinnen is verantwoordelijk voor een groot deel van de kosten binnen de jeugdzorg. Deze zogenaamde “draaideurgezinnen” komen steeds weer op andere plekken tevoorschijn binnen de jeugdzorg. De ene keer kan dat binnen de psychiatrie zijn, de andere keer binnen de jeugdzorg, de volgende keer in het speciaal onderwijs en dan weer in een justitieel circuit. En met regelmaat in verschillende van deze sectoren tegelijkertijd. Een gemeenschappelijk kenmerk van alle aan deze gezinnen gele-‐ verde hulp is dat het nauwelijks helpt en dat het voortdurend toevoegen van gespecialiseerde hulp tot resistentie en “hulpverleningsmoeheid” leidt. Het zijn de gezinnen met de vuistdikke dossiers die elke nieuwe hulpverlener tot wanhoop drijven. Blijkbaar zijn er gezinnen voor wie de jeugdzorg (tenminste op enig moment) geen structu-‐ rele oplossing voorhanden heeft. Voor deze gezinnen is langdurig laagfrequente zorg vanuit het wijkteam de aan-‐ gewezen basis hulpverlening. Zolang er geen sprake is van een onveilige opvoedingssituatie is het effectiever en vele malen goedkoper om tien tot twaalf keer per jaar een dergelijk gezin te laten bezoeken door een in de pro-‐ blematiek van het gezin gespecialiseerde hulpverlener en zo’n gezin “oplettend te volgen en te ondersteunen” dan steeds opnieuw een dure, gespecialiseerde interventie toe te voegen. Langdurig laagfrequente zorg kan worden uitgevoerd door professionals uit het lokale welzijnswerk, het huidige Bureau Jeugdzorg (gespecialiseerd case-‐ management), professionals uit de LVB en/of professionals uit de psychiatrie (vgl. de Fact-‐teams). Deze werkers maken bij de uitvoering van deze taak deel uit van het gebiedsteam en participeren ook in de digitale werkomge-‐ ving. Zij kunnen (net als de PoD-‐3 medewerkers) rechtstreeks doorschakelen naar PoD-‐4 als dat op enig moment nodig is of (net als de PoD-‐3 medewerkers) na collegiale consultatie met een PoD-‐4 hulpverlener de weg zoeken naar het gespecialiseerd overleg.
2.8. Infrastructuur toegang hulpverlening 2.8.1. De ontmoeting als toegang Met ingang van 2015 verdwijnt het Bureau Jeugdzorg. Ouders en jeugdigen waarbij sprake is van problemen bij opvoeden en opgroeien zullen dan gebruik moeten maken van een nieuw te ontwikkelen toegang tot de jeugd-‐ zorg. De eerste stap naar opvoedingsondersteuning dient daarbij zo laagdrempelig mogelijk te worden vormgege-‐ ven. Om die reden is het van belang dat zoveel mogelijk professionals die werken met kinderen opgeleid zijn in
Voortgangsnotitie Positief Opgroeien Drenthe
14
PoD 3. Ook de inzet van digitale middelen kan helpend zijn bij het verbeteren van de toegang tot preventie. Ruim 87% van de inwoners van Nederland heeft de beschikking over internet en gebruikt dit ook. Deze percentages zijn nog hoger voor dat deel van de Nederlandse populatie dat opgroeiende kinderen heeft. In deze groep nadert het gebruik de 100%8. Deze omstandigheid biedt nieuwe mogelijkheden voor het realiseren van de toegang tot de jeugdzorg. Een gezin (of een door het gezin benaderde professional) dat te maken krijgt met problemen rond op-‐ voeden en opgroeien (of op één van de andere gebieden van de WMO) zou in de toekomstige situatie een daartoe ingerichte website kunnen bezoeken. Daar vindt het gezin informatie over de problemen waar het mee te maken heeft. Als men een hulpverlener wil contacteren, kan dit door de eigen postcode in te voeren. Dan worden alle door de desbetreffende gemeente erkende en gecertificeerde hulpverleners (uit de buurt, op de school, bij de huisarts) zichtbaar. Het gezin kan dan zelf de hulpverlener kiezen die het meest aanspreekt en vragen om een gesprek. Wanneer een dergelijke website operationeel is, kunnen ouders zelf een keuze maken welke professional ze om hulp willen vragen. De financiering van de gemeente volgt vanaf dat moment niet meer de institutionele lijnen, maar landt (onafhankelijk van de werkplek van een professional) bij de hulpverlener die door de ouder gewenst wordt. 2.8.2. Diagnostiek Een effectief gesprek in een MDT (multidisciplinair team) vooronderstelt goede informatie. Het is daarom van groot belang dat een goed systeem van multidisciplinaire diagnostiek ontwikkeld wordt waarbij vanuit alle moge-‐ lijke invalshoeken naar kinderen gekeken wordt. De daaruit voortvloeiende rapportage dient een herkenbaar “ritme” te hebben, zodat in de verschillende MDT’s in de regio alle informatie altijd op een vergelijkbare wijze beschikbaar is. Het diagnostisch rapport is altijd vooraf met ouders besproken en deze hebben hier ook aan toe kunnen voegen. Een dergelijke werkwijze wordt op dit moment al ontwikkeld voor de jongste kinderen, waarbij de bij jonge kinderen betrokken partijen in Drenthe samen onderzoeken hoe tot een dergelijk diagnostisch traject gekomen kan worden.
2.9. Digitale werkomgeving Ten behoeve van buurt-‐ en wijkteams wordt op dit moment gewerkt aan de ontwikkeling van een omgeving voor werkbegeleiding en consultatie waarin de generalisten uit een buurt-‐ of wijkteam met elkaar verbonden kunnen worden. In deze omgeving bevinden zich alle geaccrediteerde hulpverleners PoD-‐3 en PoD-‐4, alsmede betrokken gedragsdeskundigen en andere “genodigden” (bijvoorbeeld uit het onderwijs). De digitale werkomgeving hoeft niet alleen ingezet te worden voor opvoedingsondersteuning, maar kan ook ingezet worden voor de andere vel-‐ den van de WMO (schuldhulpverlening, ouderenzorg, huisvesting, werk en inkomen, etc.) De omgeving voor werkbegeleiding zal idealiter gaan voldoen aan de volgende kenmerken: •
Professionals kunnen op elk moment inloggen en hun vraag en/of probleem voorleggen aan de overige leden van hun team, waarbij ze verschillende suggesties tegemoet kunnen zien van collega’s en of ge-‐ dragsdeskundigen.
•
Professionals kunnen rechtstreeks consult aanvragen bij een gedragsdeskundige (veelal een GZ-‐ psycholoog of een systeemtherapeut).
•
Professionals rapporteren in het systeem over de voortgang van de hulpverlening (fasering, ingezette in-‐ terventies, etc.). Hiermee wordt ook de behandelintegriteit geborgd (“wordt de interventie uitgevoerd zoals deze bedoeld is?”)
8 www.marketingfacts.nl
Voortgangsnotitie Positief Opgroeien Drenthe
15
•
Het gehele aanbod van PO-‐2 (selectieve preventie) is benaderbaar via de omgeving, zodat ook aanvullen-‐ de informatie over een specifiek probleem gedownload kan worden en kan worden uitgereikt aan de hulpvragers.
•
De omgeving leent zich voor het “erbij halen” van een hulpverlener uit POD-‐4 door een professional die POD-‐3 uitvoert en maakt ook de omgekeerde beweging mogelijk. De omgeving maakt het ook mogelijk een specialist op de andere WMO-‐velden te consulteren (bijvoorbeeld een schuldhulpverlener die voor meerdere gemeenten werkzaam is).
•
Er is sprake van een “community” binnen de digitale leeromgeving waarbij professionals permanent met elkaar in contact zijn. De digitale werkomgeving fungeert op deze wijze als een samenbindend platform voor een gebiedsteam.
De medewerkers uit een gebiedsteam vormen geen onbekenden van elkaar, maar ontmoeten elkaar in terugkom-‐ dagen, boosters, nascholing en intervisie. De in het gebiedsteam functionerende medewerkers hebben dus namen en gezichten bij elkaar en delen ervaringen uit trainingsdagen.
Voortgangsnotitie Positief Opgroeien Drenthe
16
3. Wat al ontwikkeld is en wat nog ontwikkeld moet worden In deze voortgangsnotitie is een infrastructuur geschetst van PoD die al voor een belangrijk deel gerealiseerd is, maar ook nog voor een belangrijk deel gerealiseerd moet gaan worden. De volgende onderdelen zijn de afgelopen jaren al ontwikkeld en worden op dit moment binnen Drenthe ingezet: •
VoD: training en implementatie principes van Veilig Opgroeien Drenthe
•
PoD 1: klimaatinterventies en preventieve programma’s. De afgelopen jaren zijn Vroeg Erbij, PBS en Posi-‐ tive Action tot ontwikkeling gekomen. Positive Action zal het komende jaar zijn definitieve contouren krijgen. Al deze programma’s zijn in belangrijke delen van de betrokken leefmilieus geïmplemen-‐ teerd.(Vroeg Erbij en PBS) of worden nu binnen experimenten ingezet (Positive Action)
•
PoD 2: er is een methodiekhandleiding, trainingen en een handboek ontwikkeld. Professionals zijn ge-‐ traind en voeren PoD 2 uit. Er zijn opvoedingsbrochures ontwikkeld of aangekocht, er is een dvd ontwik-‐ keld en er zijn aanvullende materialen beschikbaar waarmee een gedeeltelijke invulling van de ambitie op het tweede niveau van PoD tot stand is gebracht.
•
PoD 3: er is een methodiekhandleiding, trainingen en een handboek ontwikkeld. Professionals zijn ge-‐ traind en voeren PoD 3 uit.
•
PoD 4: er is een methodiekhandleiding en trainingen ontwikkeld. Professionals worden op dit moment opgeleid en zullen vanaf oktober 2013 beschikbaar zijn voor werkzaamheden.
•
Er is een verwijzingsmodel (“erbij haal model”) ontwikkeld wat gebruikt kan worden voor het vormgeven van de toegang tot ondersteuning en hulpverlening.
Daarnaast is binnen de infrastructuur van PoD de Monitor Meetbaar Beter tot stand gekomen. Op dit moment wordt gewerkt aan de realisatie van een aantal aanvullende elementen die noodzakelijk zijn voor de uitrol van PoD binnen Drenthe. Het gaat daarbij om: •
Ontwikkeling digitale werkomgeving
•
Ontwikkeling website van de toegang
•
Ontwikkeling systeem van accreditatie hulpverleners
•
Volledig maken van het aanbod op selectieve preventie (PoD-‐2)
•
Herschrijven PoD 3 (versie 2.0) voor jonge kinderen, oudere jeugd en professionals in het onderwijs
•
Implementatie en doorontwikkeling PoD 4
•
Ontwikkeling systeem van borging effectiviteit en methodische integriteit waarmee “op afstand” profes-‐ sionals gevolgd kunnen worden in het “uitvoeren van de interventie zoals deze bedoeld is”.
•
Implementatie van het verwijsmodel – integratie van het verwijsmodel van jeugdzorg en onderwijs
•
Registratie, monitoring en verantwoording
•
Effectmeting
•
Ontwikkeling trainingen, boosters en nascholing voor professionals
•
Aansluiting op de gespecialiseerde zorg en borging van inzet specialistische kennis uit hogere interven-‐ tieniveaus in lagere interventieniveaus
•
Ontwikkeling van een multidisciplinair systeem van diagnostiek ten behoeve van het gespecialiseerd overleg.
Voor een belangrijk deel van deze ambities geldt dat er al een aanvang gemaakt is met de ontwikkeling.