����������������������� �������������������������������������������������������������������������� ���������
����������������������� ��������������������������������������������������������������������������
����������������������� ��������������������������������������������������������������������������
����������������������� ��������������������������������������������������������������������������
����������������������� ��������������������������������������������������������������������������
PLOTSE HARTDOOD BIJ VOETBALLERS Een onderzoek naar de incidentie van plotse hartstilstanden en medische voorzieningen in het Nederlandse amateurvoetbal
Maastricht september 2007 Uitvoerende: Drs. Dirk Veldman Begeleiding: Drs. Jos Benders Drs. Pijke den Ambtman Prof. Dr. Harm Kuipers
Voorwoord Op 21 November 2006 begint het dan eindelijk - hier en daar met vallen en opstaan - na een uitgelopen studieperiode van in totaal meer dan vijf jaar: Mijn afstudeerstage. Vanaf dit moment zou het onderzoek, dat ik uitvoerde in naam van Stichting Service Médical, nog exact zeven maanden voortduren.
Na een aanvankelijke onderzoeksvraag die gericht was op hartdoden bij de Nederlandse Betaald Voetbal Organisaties en enige tijd voorbereiding vergde alvorens ik met het opstellen van de vragenlijst kon beginnen, bleek na ongeveer twee maanden dat het geplande onderzoek reeds (en wel recent) was uitgevoerd. Een tegenslag, maar mede met de hulp van Dr. Nicole Panhuyzen-Goedkoop, sportcardioloog aan het Sport Medisch Centrum Papendal te Nijmegen die het betreffende onderzoek had gedaan, werd er een alternatieve onderzoeksvraag opgesteld; hierbij werd de aandacht van het betaald voetbal verlegd naar het amateurvoetbal.
Voetballen is een van mijn favoriete bezigheden en de mogelijkheid om deze sport te combineren met een zeer actueel thema binnen de gezondheidszorg was voor mij een grote kans. De grote interesse van verschillende organisaties in mijn onderzoeksresultaten stimuleerde mij nog meer tot het gedegen uitvoeren van het onderzoek. Hieruit bleek namelijk ook de maatschappelijke waarde, wat mij het gevoel gaf ook echt met een belangrijk onderzoek bezig te zijn. Hopelijk zal dit onderzoek dan ook worden gebruikt in de strijd tegen plotse hartdoden onder sporters.
Uiteindelijk hebben de zeven maanden stage bij de stichting geleid tot de scriptie waarvan u nu het voorwoord leest. Uiteraard was deze scriptie nooit tot stand gekomen zonder de hulp van verschillende personen en organisaties. Vandaar een kort dankwoord:
Allereerst wil ik Drs. Jos Benders en Drs. Pijke den Ambtman bedanken, die mij hebben begeleid tijdens mijn onderzoek binnen Service Médical. Ook gaat mijn dank uit naar mijn directe collega’s die er voor mij een leuke en aangename tijd van hebben gemaakt.
Daarnaast wil ik Dr. Nicole Panhuyzen-Goedkoop bedanken voor haar begeleiding vanuit Sport Medisch Centrum Papendal. Ook gaat mijn dank uit naar het Sport Medisch Centrum Papendal voor hun medewerking in het opstellen van de begeleidende brief. Aan deze brief werd ook medewerking verleend door de KNVB die ik ook hiervoor wil bedanken, met name Dr. Han Inklaar en Directeur Amateurvoetbal Dhr. Ruud Bruynis.
Niet te vergeten gaat binnen de Universiteit van Maastricht mijn dank uit naar Prof. Dr. Harm Kuipers, die mij tijdens het onderzoek bij obstakels weer verder heeft geholpen en daarnaast uitvoerig heeft meegewerkt aan de totstandkoming van deze scriptie.
Last but not least wil ik nog graag het thuisfront, mijn vrienden en mijn vriendin bedanken. Ondanks het feit dat ik “wat langer” heb gedaan over de gehele studie en ik ook tijdens de stage menig persoon grijze haren heb bezorgd, hebben zij mij al deze tijd gesteund, onderhouden, vermaakt en gemotiveerd.
Ik wens u veel leesplezier toe!
Dirk Veldman 22 juni 2007
Samenvatting Achtergrond. Verschillende studies hebben een verhoogde kans op het oplopen van een plotse hartdood tijdens inspanning aangetoond. Andere studies hebben een enorme toename van de kans op overleven aangetoond wanneer er na het optreden van een hartstilstand wordt gereanimeerd met een Automatische Externe Defibrillator (AED), in vergelijk met reanimatie zonder AED. Het tijdig aanwezig hebben van een AED bij plotse hartstilstanden kan dus wellicht het aantal plotse hartdoden tijdens inspanning terugbrengen. Doel. De incidentie van plotse hartdood in het Nederlandse amateurvoetbal aantonen, alsmede de staat van de medische voorzieningen bij de voetbalverenigingen. Ook moet de noodzaak van de aanwezigheid van een AED worden aangetoond. Opzet. Een cross-sectioneel, zowel kwantitatief als kwalitatief en bovendien retrospectief onderzoeksdesign. Methode. Binnen de Nederlandse amateurvoetbalverenigingen werden alle 215 verenigingen benaderd die uitkwamen in de hoofdklasse en in de eerste klasse op het moment van het onderzoek. Van deze verenigingen ontvingen zowel de voorzitter als de (hoofd)verzorger een papieren vragenlijst die zij ook via internet in konden vullen. In totaal hadden de respondenten vijf weken de tijd gekregen voor deelname aan het onderzoek. De vragenlijst bestond uit maximaal 79 vragen, afhankelijk van de antwoorden van de respondent. Er werd gevraagd naar algemene gegevens en naar de medische voorzieningen van de betreffende voetbalvereniging. Daarnaast werden er vragen gesteld over de casuïstiek van hartstilstanden op het sportcomplex om zo uiteindelijk de incidentie te bepalen. Tenslotte werden de respondenten nog enkele afsluitende vragen voorgelegd. Resultaten. In totaal hadden 92 verenigingen deelgenomen aan de studie. De incidentie van plotse hartdood tijdens inspanning bleek hoog met 2,3 per 100.000 voetballers per jaar. In Nederland zijn dit, met 1,1 miljoen voetballers, jaarlijks ongeveer 25 gevallen van plotse hartdood. De incidentie van plotse hartstilstanden tijdens inspanning bleek twee keer zo hoog met 4,6 per 100.000 voetballers per jaar. Naast de plotse hartdoden was er één blikseminslag gemeld, waardoor de incidentie van plotse dood tijdens inspanning 2,6 per 100.000 voetballers per jaar bleek te zijn. Wat betreft de medische voorzieningen bleek dat 54 verenigingen geen cursussen in Basic Life Support, Advanced Life Support of Eerste Hulp Bij Ongevallen organiseerden en zelfs 61 verenigingen hun verzorgers niet tot deelname aan één of meer van deze cursussen verplichtten. Een groot deel van de verenigingen had aangegeven
bij het eerste elftal standaard een verzorger met kennis van minimaal één van de genoemde disciplines aanwezig te hebben. Het aantal verenigingen dat had aangegeven standaard iemand met deze kennis bij jeugd- en/of lagere elftallen aanwezig te hebben lag echter aanzienlijk lager. Daarnaast bleek 31,5% van de verenigingen een AED op het sportcomplex beschikbaar te hebben, echter de kennis teneinde de AED toe te kunnen passen bleek, behalve wat betreft de eerste elftallen, bij een groot deel van deze verenigingen afwezig te zijn. Bovendien verplichtte meer dan 50% van de betreffende verenigingen niet tot een deelname aan een cursus AED, terwijl 20% deze ook niet verzorgde. Conclusie. De incidentie van 2,3 per 100.000 voetballers per jaar kwam overeen met de vooraf verwachte hoeveelheid. Ook de medische voorzieningen teneinde plotse hartdood te voorkomen bleken bij veel verenigingen, vooral bij de jeugd- en lagere elftallen, niet voldoende te zijn. Hoewel bijna 32% van de verenigingen een AED beschikbaar had bleek de kennis over hoe deze toegepast moet worden in veel gevallen matig, waardoor het behaalde voordeel weer geheel of gedeeltelijk teniet werd gedaan. Nader onderzoek is vereist om meer te kunnen zeggen over de exacte doodsoorzaken om zo een effectieve preparticipatie screening op te kunnen stellen. Een prospectieve, longitudinale cohortstudie met een grotere onderzoekspopulatie en een uitgebreidere vragenlijst kan wellicht meer duidelijkheid scheppen omtrent dit onderwerp. Bovendien dient het melden van hartstilstanden te worden verplicht door de sportbonden, om zo een betrouwbare en exacte incidentie te kunnen presenteren. Daarnaast is het van belang dat er meer aandacht wordt besteed aan het promoten van de AED bij de voetbalverenigingen, hetgeen overigens geldt voor alle takken van sport. Het beschikbaar stellen van gelden in de vorm van subsidies stimuleert wellicht de sportverenigingen om tot aanschaf van een AED over te gaan.
Summary Background. Several studies identified an increased chance of sudden cardiac death during exercise. Other studies identified a huge increase in chance of survival, after getting a cardiac arrest, when reanimating with an Automatic External Defibrillator (AED). The punctual availability of an AED in case of a cardiac arrest may possibly reduce the number of sudden deaths during exercise. Objective. To identify the medical situation and the number of sudden cardiac deaths among Dutch soccer players on amateur level, and to show the need for an AED. Design. A cross-sectional, retrospective and both quantitative and qualitative research design. Methods. A total of 215 Dutch soccer clubs, playing in the two highest amateur leagues, were contacted for this study. Both the chairman and the caretaker were asked to fill out the questionnaire, either the on the internet or the sended paper version. They had five weeks for responding. The questionnaire consisted of a maximum of 79 questions, dependent on the answers given by the participants. Questions concerning the club’s members, medical situation and history of cardiac arrests and sudden deaths were asked. At last, some general questions about their perspective on their medical situation and the problem at hand were posted. Results. A total of 92 soccer clubs participated in this study. The number of sudden cardiac deaths during exercise was high with 2.3 per 100.000 soccer players per year. In The Netherlands, with 1.1 million soccer players, this means that on average 25 sudden cardiac deaths per year occur during soccer matches. The prevalence of sudden cardiac arrests among soccer players seemed to be two times higher with 4.6 per 100.000 soccer players per year. There had been one case of lightning impact, which brings the number of sudden deaths up to 2.6 per 100.000 soccer players per year. Regarding the medical situation of the soccer clubs, 54 of them did not seem to organize lessons in Basic Life Support, Advanced Life Support or First Aid. Furthermore, 61 clubs did not oblige their caretakers to participate in one of these lessons. A high number of clubs said that one person with knowledge of at least one of the above mentioned medical disciplines is presented at their first teams’ matches and trainings. However, regarding youth department and other senior teams, the number of clubs with a person present on the terrain who had medical knowledge about BLS, ALS or First Aid was considerably lower. Next to this, 31.5% of the clubs reported having an AED available on the terrain. The knowledge of an AED was remarkably low, except for the caretakers which are
present on the terrain regarding the first teams. More than half of all clubs with an AED available did not commit to attendance an AED course and about 20% did not organize this course. Conclusion. The prevalence of sudden cardiac death among soccer players in The Netherlands, which appeared to be 2.3 per 100.000 soccer players per year, was as high as expected. The medical situation of disciplines and equipment to prevent sudden cardiac death in case of a cardiac arrest was remarkably low, especially regarding the youth department and other senior teams. Although one third of the respondents reported having an AED available on the terrain, the knowledge which is needed to use the AED in case of an emergency was considerably low, again especially among youth and senior teams, which nullifies the advantage of the availability of an AED. Further research is needed to examine the exact causes of death, which in turn could lead to the development of an effective preparticipation screening. A prospective, longitudinal cohort study with a larger research population and a more extensive questionnaire could possibly bring more light to this subject. Moreover, giving notice of cardiac arrests and sudden cardiac deaths should be obligated, which is a matter for the sports unions. This could lead to a valid and exact prevalence of sudden cardiac deaths. Adjacent to this, more attention has to be given to the promotion of an AED among soccer clubs and apart from that for all kinds of sports. Making money available to subsidy the buying of an AED will probably encourage the soccer clubs to buy an AED in the near future.
Inhoudsopgave 1 Inleiding
1
1.1 Plotse hartdood en sport
2
1.2 Gevallen van plotse hartdood
4
1.3 Preventie van plotse hartdood
6
1.4 Het huidige onderzoek en vraagstelling
8
2 Methode
9
2.1 Onderzoeksopzet en benadering van de respondenten
9
2.2 Vragenlijst
10
2.2.1 Instructie en algemene informatie
10
2.2.2 Medische voorzieningen
11
2.2.3 Casuïstiek
12
2.2.4 Afsluiting
12
2.3 Analyse
3 Resultaten
13
14
3.1 De onderzoekspopulatie
14
3.2 Medische voorzieningen
15
3.2.1 Basic Life Support
15
3.2.2 Advanced Life Support
15
3.2.3 Eerste Hulp Bij Ongevallen
16
3.2.4 Automatische Externe Defibrillator
17
3.2.5 BLS, ALS, EHBO en AED tegenover elkaar
18
3.2.6 Ambulances en ziekenhuizen
21
3.3 Casuïstiek
22
3.3.1 Hartstilstanden onder de voetballers
22
3.3.2 Hartstilstanden onder begeleiders en toeschouwers
24
3.4 Afsluiting
26
4 Discussie
28
4.1 Medische voorzieningen
28
4.2 De incidentie van plotse hartstilstanden en plotse hartdood
30
4.3 De noodzaak van een AED
32
4.4 Algemene informatie
33
4.5 Verbeterpunten ten aanzien van het huidige onderzoek
34
4.6 Conclusie en aanbevelingen
35
Referenties
38
Bijlage 1 Artikelen
41
Bijlage 2 Begeleidende brieven
43
Bijlage 3 Vragenlijst
46
1
Inleiding
Het eerste en wellicht bekendste geval van geregistreerde plotse dood is die van Phidippides, de Griekse koerier die in het jaar 490 voor Christus van de Griekse stad Marathon naar Athene rende om daar te berichten dat de Atheners de Perzen hadden verslagen. Volgens de legende viel hij na het overbrengen van het bericht plotseling dood neer. Voor en na hem zijn er velen geweest die tijdens of kort na lichamelijke inspanning overleden. Helaas is er tot op heden in Nederland geen gestructureerde registratie van gevallen van plotse dood in de sport (H. Inklaar, persoonlijke mededeling, 9 januari 2007). Aan een dergelijke registratie wordt momenteel wel gewerkt: Het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMC Utrecht) werkt in samenwerking met het Julius Centrum, de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) en het Nederlands Olympisch Comité*Nederlandse Sport Federatie (NOC*NSF) aan de opzet van een Databank Cardiologie en Sport Registratie van cardiologische gegevens van sporters (Sportcor) [1, 2]. In een onderzoek in de periode van 1978 tot en met 1980 heeft Dolmans de incidentie in kaart proberen te brengen en kwam hierbij tot de conclusie dat jaarlijks 1 op de 45.000 (2,2 per 100.000) sportbeoefenaren overlijdt tijdens of vlak na sportbeoefening [3]. Volgens de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) oefent ongeveer 65% van de Nederlandse bevolking in de vrije tijd een bepaalde vorm van sport uit, wat neerkomt op 65% van bijna 16.400.000 inwoners. Dit betekent dat er in Nederland ongeveer 10.660.000 sportbeoefenaars zijn [4, 5]. Wanneer de bovenstaande cijfers worden gecombineerd kan de conclusie worden getrokken dat er sprake is van jaarlijks ruim 230 gevallen van plotse dood bij sport. De KNVB is met ongeveer 1,1 miljoen leden de bond met de meeste leden en heeft dus het grootste aandeel in de Nederlandse sportwereld [6]. Uit bovenstaande cijfers blijkt dat in deze tak van sport jaarlijks ongeveer 24 plotse doden vallen. Volgens het onderzoek van Dolmans heeft 31% van de gevallen een zekere cardiale oorzaak, terwijl in nog eens 50% een cardiale doodsoorzaak werd overwogen. In 11% was het onmogelijk om uitsluitsel te geven over de doodsoorzaak en in de overige 8% was er in ieder geval geen sprake van een cardiale doodsoorzaak [3]. Bovenstaande cijfers zijn niet actueel omdat het onderzoek al meer dan 20 jaar geleden is uitgevoerd en bovendien is niet bij alle patiënten een obductie uitgevoerd om de doodsoorzaak te achterhalen. Dit heeft tot gevolg dat de geschetste cijfers zowel een onderals overschatting kunnen zijn van de realiteit.
1
Recenter onderzoek heeft echter een incidentie van plotse hartdood van 0,5 tot 2,1 per 100.000 sporters per jaar aangetoond [7-25]. Dit relatief grote verschil is te verklaren door het verschil in onderzoeksdesign, retrospectief tegenover prospectief, waarbij Corrado samen met Basso, Rizzoli, Schiavon en Thiene gebruik heeft gemaakt van een prospectief onderzoek en tot een incidentie van 2,1 per 100.000 sporters per jaar kwamen. Daarnaast bestaat de populatie in dit onderzoek uit een bredere leeftijdsgroep met een hogere gemiddelde leeftijd en behoort bovendien tot een andere doelgroep, namelijk competitieve sporters tegenover universiteits- en hoge school sporters. Wat ook opvalt is dat er een verschil is tussen de onderliggende cardiale oorzaken, hetgeen duidt op een mogelijk verschil in genetische en etnische factoren. Daarnaast is bij enkele studies gebruik gemaakt van de media en zijn deze daardoor waarschijnlijk verre van compleet [11]. Mannen blijken een tien keer hogere kans te hebben op plotse hartdood tijdens sportbeoefening dan vrouwen [10, 11, 15, 19, 21, 26]. Niet alleen de hogere sportparticipatie onder mannen in vergelijking met vrouwen verklaart dit, maar ook het geslacht op zichzelf blijkt een risico te zijn. Mogelijk komt dit doordat mannen in het algemeen worden blootgesteld aan een meer intensieve training en hogere niveaus van intensiteit en druk tijdens wedstrijden. Ook lijken de meest voorkomende onderliggende cardiale aandoeningen bij slachtoffers van plotse hartdood een hogere prevalentie te hebben bij mannen dan bij vrouwen [11, 15]. Wat belangrijk is bij deze cijfers, is dat bij alle onderzoeken is gekeken naar sporters in het algemeen, terwijl er niet naar afzonderlijke sporttakken is gekeken. Uit een meta-analyse van Bille et al. blijkt dat de 132 voetballers verreweg het grootste aandeel hebben van 1.101 gevallen van plotse hartdood, die in de wetenschappelijke literatuur werden besproken, gevolgd door 98 basketballers [7]. Ook Dolmans concludeerde dat plotse dood het meeste voorkomt bij balsporten, waaronder voetbal [3]. De voornaamste verklaring hiervan is de populariteit van voetbal en daardoor het grote aandeel in de totale sportende bevolking. Dit betekent niet per sé dat voetballers een hoger risico hebben op plotse hartdood dan andere sporters [7].
1.1 Plotse hartdood en sport Fysieke inactiviteit wordt gezien als één van de grootste gezondheidsrisico’s, waarbij er een directe relatie kan worden gelegd met cardiovasculaire mortaliteit en er een causaal verband bestaat met de ontwikkeling van coronaire hartziekten. Regelmatige lichaamsbeweging wordt aangeraden om coronaire hartziekten tegen te gaan en daarnaast kan het symptomen 2
verminderen bij patiënten die al een cardiovasculaire ziekte hebben [12, 13, 27, 28]. Door regelmatige inspanning wordt bovendien het risico van plotse hartdood verkleind [17]. In vele onderzoeken is echter een verhoogd risico op plotse hartdood geconstateerd onder personen die regelmatig sporten, variërend tussen 0,5 en 2,1 plotse hartdoden per 100.000 sporters per jaar [7-25]. Er zijn meerdere verklaringen voor het optreden van plotse dood bij deze individuen, waarbij de hoofdoorzaak van de mortaliteit bij ongeveer 90% van de slachtoffers een onderliggende hartziekte of –afwijking is [7, 17, 18, 29]. Corrado et al. hebben in een recente longitudinale cohortstudie aangetoond dat plotse hartdood door cardiovasculaire aandoeningen bij sporters een incidentie kent van 2,1 per 100.000 sporters per jaar, tegenover een incidentie van 0,7 per 100.000 per jaar onder nietsporters. De incidentie van plotse hartdood door alle oorzaken bleek 2,3 per 100.000 sporters per jaar te bedragen en 0,9 per 100.000 niet-sporters per jaar. Dit betekent dat sporters een relatief risico hebben van 2,8 ten opzichte van niet-sporters op plotse hartdood met een onderliggende hartziekte als oorzaak en een relatief risico van 1,7 met een nietcardiovasculaire oorzaak [12, 13]. De sportbeoefening zelf is niet de directe oorzaak van de vergrote mortaliteit, maar zorgt er wel voor dat een onderliggende cardiovasculaire aandoening leidt tot het optreden van levensbedreigende ventriculaire aritmiën. Het optreden van zulke aritmiën is meestal de eerste keer dat de hartafwijking zich uit [7, 12-14, 17-19, 22, 30]. Onder de hartaandoeningen die een belangrijke rol spelen bij plotse hartdood onder sporters is een onderscheid te maken tussen jongere sporters en oudere sporters, waarbij de arbitraire grens wordt gelegd op 35 jaar. Bij de laatste categorie blijkt atherosclerose van de hartarteriën de voornaamste oorzaak te zijn, terwijl er bij jongere sporters meerdere oorzaken tot een hartstilstand kunnen leiden. Aritmogene rechter ventrikel cardiomyopathie (ARVC) en coronaire hartziekten (CAD) blijken de voornaamste oorzaak te zijn in bovengenoemde studie door Corrado et al., terwijl eerdere onderzoeken in Amerika een hogere prevalentie aantoonden van hypertrofische obstructieve cardiomyopathie (HOCM), myocarditis en anomale oorsprong van de kransvaten (AOCA) [11-13, 15, 20, 31]. Helaas zijn er geen cijfers bekend over de verschillen in prevalentie tussen deze twee leeftijdscategorieën. Naast cardiovasculaire oorzaken van plotse hartdood bij sport kunnen ook noncardiovasculaire oorzaken als commotio cordis tot een hartstilstand leiden. Dit is een plotse verstoring van het hartritme door een botsing met een andere sporter of met een projectiel (in de meeste gevallen een baseball), daarbij een impact op de borst ter hoogte van het hart veroorzakend, resulterend in ventrikelfibrilleren. Een dergelijke botsing kan daarnaast ook 3
resulteren in een myocardinfarct, die op zijn beurt weer resulteert in het optreden van ventrikelfibrilleren [19, 20]. Daarnaast kunnen onder meer extreme warmte (leidend tot oververhitting en disfunctie van het centrale zenuwstelsel), hoofd en nekletsel, ongecontroleerde astma, hersenbloedingen, gebruik van verboden middelen, een cerebrale embolie, een gebarsten aneurysma van een cerebrale arterie, sikkelcelanemie en nog enkele andere onverklaarde oorzaken tot plotse dood leiden bij sporters [7, 19].
1.2 Gevallen van plotse hartdood De laatste jaren wordt er in de media veel over plotse dood bij sport gesproken en bericht. Dit komt vooral doordat plotse dood in de topsport regelmatig voorkomt. Twee zeer bekende voorbeelden, komend uit het voetbal, zijn Marc-Vivien Foé en Miklos Fehér. Beiden zakten voor het oog van de camera ineen; Foé in 2003 tijdens een interland van zijn land Kameroen tegen Colombia tijdens de Confederations Cup, terwijl Fehér in 2004 tijdens een competitiewedstrijd van zijn toenmalige club Benfica plotseling neerviel. Foé overleed ter plekke en Fehér werd later dood verklaard in het ziekenhuis. In de topsport zijn er naast deze twee voetballers nog vele anderen die op een vergelijkbare manier om het leven kwamen. Van minstens 16 andere professionele voetballers is er informatie gevonden op het internet dat deze in de periode van 2000 tot heden om het leven zijn gekomen door waarschijnlijk cardiale oorzaken. Onderstaand zijn de betreffende voetballers in Tabel 1 weergegeven, waarbij slechts de gevallen zijn meegenomen die zich ook daadwerkelijk tijdens inspanning hebben voorgedaan. Deze informatie is waarschijnlijk verre van compleet, omdat er geen adequate registratie plaatsvindt van dit soort ongevallen [32-34] .
Tabel 1: Enkele gevallen van plotse dood onder professionele voetballers in de afgelopen zes jaar [32-34].
Naam Vladimir Dimitrijevic Marcio Dos Santos Marc-Vivien Foé Arno Schaap Claus Henningsen Esad Osmanovski Miklos Fehér Murió Lucas Molina Serginho Kjartan Ellingsen Mohammed Abdel Wahab Nilton Mendes Rasmus Green
Leeftijd 20 28 28 29 27 23 24 20 30 27 22 30 26
Land Joegoslavië Brazilië Kameroen Nederland Denemarken In Nederland Hongarije Argentinië Brazilië Noorwegen Egypte Brazilië Denemarken
4
Jaar 2001 2002 2003 2004 2004 2004 2004 2004 2004 2006 2006 2006 2006
De dood van een topsporter heeft een enorme impact op de samenleving, onder andere door de grote media aandacht. Veelal heerst er onbegrip, omdat de topsporter over het algemeen wordt beschouwd als een fit en gezond persoon [16, 35]. Op amateurniveau echter, komt het dood neervallen van een sporter ook vaker voor dan de leek zou verwachten. Dit komt doordat er een veel geringere media-aandacht is voor deze gevallen en het incident slechts regionaal of landelijk wordt besproken [16]. Alleen al in de eerste twee maanden van 2007 hebben zich minimaal twee gevallen voorgedaan van plotse dood op het voetbalveld. Op 14 januari viel een 14-jarige jongen uit het Belgisch Limburgse Niel-bij-As plotseling neer op het veld, waarna hij even later in het ziekenhuis overleed [36]. Ruim één maand later, op 15 februari, gebeurde er bij eersteklasser Westlandia uit het Zuid-Hollandse Naaldwijk hetzelfde met een selectiespeler van 24 jaar [37]. De betreffende artikelen zijn bijgevoegd in Bijlage 1 als Artikel 1 respectievelijk Artikel 2. Opvallend is dat beide voetballers nog recent groen licht hadden gekregen van de cardioloog om te sporten [37, 38]. De twee bovengenoemde gevallen zijn slechts de gevallen die in de media gevonden zijn en het is dus goed mogelijk en waarschijnlijk dat er zich in de eerste maanden van dit jaar nog meer gevallen van plotse dood op het voetbalveld hebben voorgedaan. Naast sporters kunnen ook begeleiders en toeschouwers slachtoffer worden van een hartstilstand tijdens wedstrijden, trainingen of evenementen. Uit een onderzoek van Katz, Metzger, Marazzi en Kappenberger is gebleken dat tijdens het wereldkampioenschap voetbal in 2002 de incidentie van plotse hartdood significant hoger was dan normaal. Uit het onderzoek, dat in Zwitserland is uitgevoerd, bleek dat de incidentie onder mannen 77% hoger en onder vrouwen 33% hoger was dan tijdens de controleperiode. Naast verhoogd genotsmiddelengebruik (alcohol en tabakconsumptie) werd als belangrijke oorzaak een verhoging van mentale stress en woede genoemd. Hierdoor wordt het sympathische zenuwstelsel geactiveerd, leidend tot hypertensie, een verzwakte doorbloeding van het hartspierweefsel in het geval van atherosclerose en een hoge mate van instabiliteit van de cardiale elektriciteit. Uiteindelijk kunnen ventriculaire aritmiën het gevolg zijn [39]. Hoewel het hier duidelijk om voetbal op het hoogste niveau gaat, blijkt hieruit dat spanning en woede een hartstilstand kunnen veroorzaken bij andere personen dan de voetballers zelf. Goede reanimatiekennis en –voorzieningen op de sportcomplexen kan niet alleen de incidentie van hartstilstanden bij de sporters verlagen, maar ook die van de begeleiders en de toeschouwers. Om deze reden wordt binnen dit onderzoek ook gekeken naar de incidentie van hartstilstanden bij begeleiders en toeschouwers die bij trainingen of wedstrijden aanwezig waren. 5
1.3 Preventie van plotse hartdood Om de incidentie van plotse hartdood onder sporters terug te brengen kunnen verschillende interventies worden ondernomen. Een momenteel veel besproken methode om dit te bereiken is het uitvoeren van een cardiovasculaire preparticipatie screening. In 2004 is het Lausanneprotocol opgesteld naar aanleiding van de vele onderzoeken die de relatief hoge incidentie van plotse hartdood hebben aangetoond. Hierbij werd plotse cardiovasculaire dood omschreven als: “Het intreden van de dood binnen één uur na het optreden van de symptomen bij een persoon zonder een vooraf herkende cardiovasculaire aandoening die fataal had kunnen zijn: hierbij cerebrovasculaire, respiratoire, traumatische en drugsgerelateerde oorzaken uitgesloten” (Lausanne recommendations, pagina 1) [40]. Het protocol werd opgesteld om een betrouwbare screening beschikbaar te stellen voor alle sporters en bestaat uit een vragenlijst om cardiovasculaire aandoeningen te herkennen bij de persoon zelf, dan wel zijn of haar familie. Daarnaast worden er nog een twaalfkanaals ECG in rust en een gericht lichamelijk onderzoek verricht. Personen die blijken een verhoogde kans op een hartafwijking te hebben worden nader onderzocht [7, 40]. De werkgroep Cardiovasculaire Screening en Sport geeft als advies om het Lausanne-protocol verplicht te stellen bij de leden van de nationale selecties van de sportbonden vanaf een leeftijd van 12 jaar en eens per twee jaar te herhalen. Ook voor de clubs in het betaald voetbal zou de verplichting moeten gelden vanaf de C-junioren tot en met de selectie van het eerste elftal. Bovendien heeft de wereldvoetbalbond (FIFA) het protocol verplicht gesteld voor alle voetballers die uitkomen voor de vertegenwoordigende nationale elftallen [1, 2, 41]. Preventieve screening kent echter ook nadelen. Ongeveer 40% van de sporters schijnt een afwijkend ECG te hebben [1, 2]. In het Jaarbericht Bevolkingsonderzoek 2006 geeft de Gezondheidsraad aan dat de lage incidentie van plotse hartdood ervoor zorgt dat uitsluitend een uitermate gevoelige test met een vrijwel perfecte specificiteit voor een gezondheidswinst kan zorgen. Terwijl HCM relatief makkelijk opgespoord kan worden door middel van de harttest zijn andere relatief vaak voorkomende aandoeningen als ARVC en AOCA [42]. Bovendien blijkt uit onderzoek van Pellicia dat het ECG in 50%, van de uiteindelijk door een echo herkende hart- en vaatziekten, een foutnegatieve uitkomst geeft. Anderszijds zijn ook foutpositieve testuitkomsten niet zeldzaam, variërend van afwijkingen van 9% tot 40% [42, 43]. Ook is het mogelijk dat de sporter alsnog komt te overlijden ondanks uitgebreide fysieke onderzoeken en toestemming te mogen sporten. Dit is ook reeds gebleken bij de eerder behandelde amateurvoetballers [36, 37]. Daarnaast kunnen de sociaal-maatschappelijke gevolgen voor een betrokkene zeer groot zijn, terwijl het nooit zeker is of deze sporter ook 6
daadwerkelijk zou komen te overlijden door zijn aandoening. Hierdoor rijst de vraag of het ethisch verantwoord is een dergelijke screening verplicht te stellen [22, 42-44]. De Gezondheidsraad geeft aan geen wetenschappelijke grond te zien voor de aanbeveling van periodieke screening op ‘stille’ hartproblemen bij wedstrijdsporters. De commissie beveelt wel nader wetenschappelijk onderzoek naar plotse dood aan. Mede om deze reden is het eerder genoemde Sportcor opgericht. Naast het trachten te registreren van plotselinge dood bij sporters in Nederland is hun doel om afwijkende patronen van het ECG van sporters te registreren en nader te verklaren en uiteindelijk de screening te perfectioneren en het aantal plotse doden bij sporters terug te brengen [1, 2, 42]. Naast preventieve screening kan er ook worden gezorgd voor goede middelen in de omgeving om sporters met een hartstilstand succesvol te reanimeren. Goede kennis van de basic life support (BLS), advanced life support (ALS) of eerste hulp bij ongevallen (EHBO) is hierbij noodzakelijk. BLS is het vrijwaren van de luchtweg van een slachtoffer en het ondersteunen van de ademhaling en de circulatie, ofwel reanimeren. ALS is een meer specialistische reanimatie waarbij onder andere de analyse van verschillende ritmestoornissen, het gebruik van medicatie en defibrillatie aan bod komen [45]. Het Oranje Kruis definieert EHBO als “die hulp die – in afwachting van deskundige hulp - op verantwoorde wijze door een leek kan worden verleend bij een plotseling optredende stoornis in de gezondheidstoestand van een medemens” (Oranje Kruis Boekje, pagina 18). Onder de eerste hulp valt onder andere het herkennen van een hartstilstand en het uitvoeren van basale reanimatie [46]. Onderzoeksresultaten laten zien dat de kans op overleven na een plotselinge hartstilstand buiten het ziekenhuis tussen de 5% en 10% ligt [44, 47, 48]. Het is van belang onderscheid te maken tussen een defibrilleerbaar en niet defibrilleerbaar ritme. Bij een asystolie is er helemaal geen hartritme meer. Defibrilleren heeft geen zin, maar het slachtoffer moet gereanimeerd worden en er moet worden getracht met medicijnen het hart weer op gang te krijgen. Defibrilleren is wél zinvol bij ventrikelfibrilleren, waarbij sprake is van een onregelmatig hartritme. Een AED is zo ingesteld dat deze alleen een elektrische schok toebrengt wanneer het een defibrilleerbaar ritme betreft [45]. De kans van overleven van een slachtoffer is direct gerelateerd aan de snelheid van defibrilleren na het optreden van ventrikelfibrilleren. Deze kans is met ongeveer 50% optimaal wanneer er een defibrillator binnen één a twee minuten beschikbaar is en daalt elke minuut met ongeveer 10% [24, 44]. Volgens ander onderzoek leidt reanimatie met behulp van een defibrillator binnen de eerste zes minuten na het optreden van het fibrilleren tot een overlevingskans van 50 á 70%. De 7
overlevenden van een hartstilstand functioneren in 89% van de gevallen goed, of hebben een geringe stoornis in het bewustzijn of het algemeen functioneren [49]. De impact die een geval van plotse dood op de nabije omgeving van het slachtoffer heeft is groot, terwijl de fatale afloop in veel gevallen mogelijk voorkomen had kunnen worden door het tijdig reanimeren met behulp van een automatische externe defibrillator (AED). Om meer inzicht te krijgen in de incidentie van plotse hartdood in het Nederlandse amateurvoetbal en hetgeen er wordt gedaan om dit te voorkomen, is er gekozen tot het opzetten van dit onderzoek. In het Nederlandse betaald voetbal is de aanwezigheid van een AED in het stadion (nog) geen eis van de KNVB. Dat deze eis er komt ligt wel in de lijn der verwachtingen en naar alle waarschijnlijkheid zal de KNVB in de nabije toekomst in ieder geval de aanschaf van een AED bij de amateurverenigingen aanraden [50].
1.4 Het huidige onderzoek en vraagstelling In het huidige onderzoek wordt getracht de werkelijke incidentie onder voetballers in Nederland weer te geven. Er is gekozen om de hoogste twee divisies (anno 2007) in het Nederlandse amateurvoetbal te benaderen. Dit betekent dat er gebruik wordt gemaakt van een onderzoekspopulatie die bestaat uit 215 voetbalverenigingen door geheel Nederland. De onderzoeksvraag in dit onderzoek, onderverdeeld in drie subvragen, luidt: 1. Wat is de staat van de medische voorzieningen en de medische kennis bij de amateurverenigingen teneinde plotse hartdood te voorkomen? 2. Wat is de incidentie van plotse hartdood in het Nederlandse amateurvoetbal? 3. Hoe noodzakelijk is de aanwezigheid van een automatische externe defibrillator? De verwachting hierbij is dat er bij het grootste deel van de amateurverenigingen een matige toestand van de reanimatievoorzieningen is, gezien er ook geen richtlijnen zijn die de verenigingen verplicht tot de aanschaf van bijvoorbeeld een AED. Wat betreft de incidentie van plotse hartdood is de verwachting dat deze overeenkomt met eerder uitgevoerde onderzoeken onder sporters. Doordat het huidige onderzoek geen onderscheid maakt in leeftijd en het dus een brede doelgroep qua leeftijd betreft wordt verwacht dat de incidentie ongeveer overeen zal komen met de door Corrado vastgestelde incidentie [11]. De hypothese luidt hierdoor: De medische voorzieningen van de verenigingen teneinde plotse hartdood te voorkomen zullen bij het merendeel van de verenigingen niet afdoende zijn, terwijl de incidentie hiervan in het Nederlandse amateurvoetbal ongeveer overeen zal komen met de in eerder onderzoek geconstateerde hoeveelheid van 2,1 per 100.000 voetballers per jaar en
8
hierdoor zal de noodzaak van de aanwezigheid van een automatische externe defibrillator duidelijk naar voren komen.
2
Methode
2.1 Onderzoeksopzet en benadering van de respondenten Het onderzoek werd uitgevoerd vanuit en met de kennis, middelen en connecties van Stichting Service Médical. Deze stichting draagt zorg voor blessures van sporters tijdens sportevenementen. Voor het huidge onderzoek werd gebruik gemaakt van een crosssectioneel, zowel kwantitatief als kwalitatief en bovendien retrospectief onderzoeksdesign. Er werden in totaal 215 voetbalverenigingen benaderd, allen uitkomend in de hoofd- en eerste klasse van het Nederlandse amateurvoetbal anno 2007. Welke verenigingen dit zijn werd via de website van de KNVB bepaald. Om de adressen te verzamelen werd via de zoekmachine Google (www.google.nl) gezocht naar de officiële websites van de betreffende verenigingen. Zonodig werd het adres via de KNVB of externe websites vergaard en uiteindelijk werden de adressen van alle betreffende verenigingen achterhaald. Binnen elke vereniging werden zowel de voorzitter als de (hoofd)verzorger apart benaderd, om zo de respons te verhogen. Tevens waren de KNVB en Sport Medisch Centrum Papendal (SMCP, onderdeel van het UMC St Radboud te Nijmegen) benaderd om te zorgen voor een begeleidende aanbevelingsbrief die de respondenten naar verwachting meer zou motiveren tot deelname aan het onderzoek. De heer Ruud Bruynis, directeur amateurvoetbal, had de brief namens de KNVB ondertekend en Dr. Nicole Panhuyzen, (sport)cardioloog, namens de SMCP. Overigens werd er ook een artikel in De Telegraaf geplaatst om de benaderde respondenten tot medewerking aan het huidige onderzoek te stimuleren. Het betreffende artikel is te vinden in Bijlage 1 als Artikel 3. In totaal waren 430 respondenten benaderd. Elke respondent had een envelop ontvangen met daarin de vragenlijst, dubbelzijdig afgedrukt op 5 vellen, een begeleidende brief en de aanbevelingsbrief. Ook werd een retourenvelop bijgevoegd zodat de respondenten de vragenlijst ongefrankeerd terug konden sturen. De begeleidende brieven zijn te vinden in Bijlage 2 en de gebruikte vragenlijst in Bijlage 3. Op drie meetmomenten werd gekeken van welke verenigingen nog geen respons was ontvangen en vervolgens werd aan de betreffende respondenten een herinnering gestuurd. De eerste herinnering werd halverwege de aanvankelijk ingestelde looptijd van twintig dagen
9
verstuurd. Na het verstrijken van deze termijn werd de uiterste invuldatum van de vragenlijst met nog veertien dagen verlengd, hetgeen was aangegeven in een tweede herinnering. De laatste herinnering werd vijf dagen voor de uiterste datum verstuurd. Van de benaderde respondenten hadden in totaal uiteindelijk 92 verenigingen deelgenomen aan het onderzoek. Van vijf verenigingen hadden zowel de voorzitter als de verzorger deelgenomen. Bij deze dubbele benaderingen werd de vereniging toch slechts één maal meegenomen in de analyse. Hiervoor werden de antwoorden van de voorzitter en verzorger beiden bekeken en werd het gemiddelde of meest plausibele antwoord genomen. In de meeste gevallen waren de twee vragenlijsten over het geheel gelijk ingevuld, echter bij sommige verenigingen bleek dit niet het geval. Bij vragen die de voorzitter eerder werd geacht te weten werd daarom zijn antwoord gekozen, en bij vragen waarvan werd verwacht dat de verzorger hier meer over zou weten werd dit antwoord bij de analyse meegenomen. De verschillende antwoorden bij vragen over aantal maanden of minuten werden gemiddeld. Van één vereniging werd de vragenlijst ontvangen met slechts de afsluitingsvragen niet ingevuld. Deze vereniging werd toch meegenomen bij de analyse. De dataverzameling had plaatsgevonden vanaf 9 april 2007 tot en met 14 mei 2007.
2.2 Vragenlijst De respondenten hadden een papieren versie via de post ontvangen, maar er werd ook de mogelijkheid gecreëerd om de vragenlijst in te vullen via internet. Hiervoor werden twee accounts aangemaakt bij het bedrijf Netquestionnaires (www.netquestionnaires.nl); één voor de voorzitters en één voor de verzorgers. Op deze accounts werden dezelfde vragenlijsten aangemaakt als de papieren versies. Deze vragenlijsten werden vervolgens via een internetpagina op de website van Stichting Service Médical (www.servicemedical.nl) toegankelijk gemaakt. De betreffende weblink was zowel in de begeleidende brief als op de eerste pagina van de vragenlijst vermeld. Ook werd de weblink in elke herinnering vermeld. De vragenlijst was onderverdeeld in vier onderdelen, namelijk “Algemene informatie”, “Medische voorzieningen”, “Casuïstiek” en “Afsluiting”. In totaal bestond de vragenlijst uit maximaal 79 vragen, afhankelijk van de antwoorden van de respondent.
2.2.1 Instructie en algemene informatie Op de eerste pagina van de vragenlijst was allereerst een instructie geplaatst om de respondenten duidelijk te maken hoe ze de vragenlijst in moesten vullen en wat ze er van konden verwachten. Na de instructie kon meteen worden overgegaan naar het eerste 10
vragenblok “Algemene informatie”, bestaande uit vier vragen. Hierin werd gevraagd naar de naam en het aantal mannelijke en vrouwelijke leden van de betreffende voetbalvereniging. Daarnaast werd de vraag gesteld in welke competitie de vereniging uitkomt. Het enige verschil tussen beide vragenlijsten was de manier waarop de respondent werd aangesproken in de eerste vraag, namelijk als voorzitter of verzorger.
2.2.2 Medische voorzieningen In het tweede vragenblok, “Medische voorzieningen”, gingen de vragen over de aan- of afwezigheid van de kennis over de BLS, ALS, EHBO en over de AED. Daarnaast werd gekeken of de vereniging al dan niet een AED ter beschikking heeft en naar de situatie met betrekking tot ambulances en ziekenhuizen. Om de aanwezige kennis binnen de vereniging van de BLS, ALS en EHBO te toetsen werden, na een korte uitleg aan de respondenten over wat de drie termen inhouden, per onderdeel negen vragen aan de respondenten gesteld. Hierin werd allereerst gevraagd of de vereniging een cursus in het betreffende onderdeel verzorgt voor verzorgers en geïnteresseerden, waarna vervolgens werd gekeken of de club de verzorgers en/of de clubscheidsrechters verplicht om deel te nemen aan een dergelijke cursus. Tot slot werd er gekeken naar de aan- of afwezigheid van een persoon met kennis van het betreffende onderdeel bij wedstrijden en/of trainingen van het eerste elftal, lagere elftallen en jeugdelftallen. Na een korte inleiding over wat een AED is, werd er in de vragenlijst overgegaan tot het vragen naar de aan- of afwezigheid van een AED op het sportcomplex. In het geval dat de respondent antwoordde dat er een AED aanwezig was werd gevraagd naar de snelheid waarop deze beschikbaar is tijdens ongevallen en of deze beschikbaar is tijdens zowel wedstrijden als trainingen. Wanneer er geen sprake was van de aanwezigheid van een automatische externe defibrillator werd de vraag gesteld of er wel een AED beschikbaar was, of deze ook beschikbaar was tijdens trainingen en binnen hoeveel minuten deze AED op het sportcomplex aanwezig zou kunnen zijn. Tenslotte werden de vragen die over de BLS-, ALS- en EHBOkennis waren gesteld ook aan de respondent voorgelegd met betrekking tot de kennis van de verzorgers over de AED. De laatste vier vragen van het onderdeel “Medische voorzieningen” gingen over of er een ambulance aanwezig was op het sportcomplex tijdens wedstrijden en/of trainingen. Tenslotte werd gevraagd naar de aanrijtijd van een ambulance tot aan het sportcomplex en de afstand tot het dichtstbijzijnde ziekenhuis. 11
2.2.3 Casuïstiek In het derde onderdeel, “Casuïstiek”, werd getracht te achterhalen of en zoja hoevaak er zich hartstilstanden hadden voorgedaan op het sportcomplex in de afgelopen vijf jaar. Op deze vraag had de respondent drie antwoordmogelijkheden, te weten “Ja, één”, “Ja, meer dan één” en “Nee”. In het geval dat de respondent de vraag negatief had beantwoord behoefde deze de rest van dit vragenblok niet in te vullen en diende deze direct naar het vierde vragenblok “Afsluiting” door te gaan. Wanneer de respondent had aangegeven dat er sprake was van twee of meer hartstilstanden in de afgelopen vijf jaar werd er in enkele vragen getracht de incidentie en demografie in kaart te brengen van de slachtoffers. Vervolgens werd gevraagd welke van deze slachtoffers de hartstilstand niet hadden overleefd en tenslotte welke slachtoffers succesvol waren gereanimeerd met of zonder AED. Na deze vragen, die niet werden gesteld aan de respondenten die bij de eerste vraag met “Ja, één” hadden geantwoord, werden enkele vragen gesteld over de meest recente hartstilstand op het sportcomplex, voor zover bekend bij de respondent. Allereerst werd hierbij gevraagd hoe lang geleden het betreffende voorval zich had voorgedaan, waarna werd gekeken of het om een sporter, begeleider of toeschouwer ging. Hierna werd gekeken naar de medische situatie en handelingen die ten tijde van het voorval werden uitgevoerd: Eerst werd gevraagd of er meteen voor een ambulance is gebeld en binnen hoeveel tijd deze aanwezig was. Vervolgens werden de vragen gesteld of er minimaal één persoon met de bevoegdheid tot reanimatie aanwezig was op het sportcomplex, of deze persoon ook daadwerkelijk reanimatie had toegepast, of er, indien van toepassing, gebruik was gemaakt van een AED en na hoeveel minuten dit was gedaan. Daarnaast werd gevraagd of de reanimatie zonder, dan wel met AED succesvol was geweest vóór het arriveren van de ambulance. Tenslotte werden nog enkele vragen gesteld over de afloop van het voorval om te kijken naar eventueel overlijden en de daarbij behorende exacte doodsoorzaak en, in het geval van overleven, of het slachtoffer symptomen aan het incident had overgehouden.
2.2.4 Afsluiting Het laatste vragenblok, “Afsluiting”, diende weer door alle respondenten ingevuld te worden. Voor de vragen werd eerst nog een korte tekst gepresenteerd waarin de noodzaak van een AED werd benadrukt. Na het lezen van deze tekst kreeg de respondent de vraag gesteld of deze reeds op de hoogte was van de gevaren rondom hartstilstanden bij sporters en daarna of hij of zij vindt dat er genoeg aandacht wordt besteed aan dit fenomeen of aan de promotie van de AED. Vervolgens is gekeken naar de motivatie die de vereniging had gestimuleerd tot 12
aanschaf van een AED en in welk jaar dit was gebeurd, dan wel naar de reden waarom dit juist nog niet het geval was geweest. In het laatste geval werd nog gekeken naar het bedrag dat de vereniging bereid zou zijn te betalen voor de aanschaf van een defibrillator. Tenslotte werd gevraagd naar eventuele aan- of opmerkingen over het onderzoek en of de respondent graag op de hoogte zou willen worden gehouden over de resultaten.
2.3 Analyse Voor de analyse van de verzamelde data werd gebruik gemaakt van het computerprogramma “Statistical Package for Social Sciences” (SPSS) versie 15.0. Middels beschrijvende statistische procedurs als gemiddelde, standaarddeviatie, minimum, maximum en verdeling werden de vragen uit de eerste twee vragenblokken geanalyseerd om zo de demografie respectievelijk de medische voorzieningen te analyseren. Hierbij werd het tweede vragenblok onderverdeeld in de verschillende aspecten (BLS, ALS, EHBO, AED en ambulance) en werd de toestand van de medische voorzieningen bovendien teruggekoppeld naar de demografische informatie uit het eerste vragenblok. Vervolgens werden deze verschillende aspecten onderling vergeleken. Om dit te doen werden de vragen over de aanwezigheid van iemand met kennis van de betreffende discipline per discipline bij elkaar opgeteld. De vragen die met “ja” werden beantwoord werden gecodeerd met een “1” en de vragen die met “nee” werden beantwoord met een “2”. Hierdoor gold dat bij een hogere som van de vragen de kennis lager was binnen de vereniging met een minimale score van zes (zes vragen met “ja” beantwoord) en een maximale score van twaalf (zes vragen met “nee” beantwoord). Verder werd gebruik gemaakt van de Spearmans’ correlatie coëfficiënt om de relatie tussen ordinale data aan te tonen. Er werd telkens een betrouwbaarheidsinterval van 95% gehanteerd. Na deze algemene analyse, op elke vereniging van toepassing, werd er overgegaan tot de analyse van de casuïstiek. Hiervoor werd gebruik gemaakt van beschrijvende statistiek. Verder werd er nog gebruik gemaakt van de Spearmans’ correlatie coëfficiënt om een eventuele samenhang tussen twee variabelen aan te tonen. De casussen en de afloop van deze hartstilstanden werden afzonderlijk en gezamenlijk geanalyseerd, om conclusies te kunnen trekken over de afloop van het incident. Bij één ingevulde hartstilstand werd aangegeven dat het om een blikseminslag ging; dit incident werd meegenomen in de analyse, echter er werd ook afzonderlijk van dit geval geanalyseerd. Bij de analyse van de hartstilstanden werd er bovendien een onderscheid gemaakt tussen sporters en niet-sporters. De incidenten onder de begeleiders en toeschouwers werden enkel gemeten om de noodzaak van de aanwezigheid van een AED aan te tonen. 13
Tenslotte werd er bij de analyse van het laatste vragenblok gebruik gemaakt van beschrijvende statistiek, en werden de open vragen los behandeld en geïnterpreteerd, en zonodig in de analyse meegenomen. Door de gekozen opzet van de vragenlijst waren er van enkele slachtoffers, behalve over de afloop van de hartstilstanden verder geen gegevens bekend over het incident. Deze missing values werden in de analyse van de betreffende gegevens niet meegenomen. Verder waren er missing values bij de afsluitende vragen van één vereniging. Ook deze vereniging werd niet in de analyse van de betreffende gegevens meegenomen.
3
Resultaten
3.1 De onderzoekspopulatie In totaal hadden 92 verenigingen, met in totaal 61.194 leden (5,6% van het totaal aantal voetballers in Nederland), deelgenomen aan het onderzoek (41,9% van het totaal aantal benaderde verenigingen), waarvan 52 voorzitters (56,5%) en 35 verzorgers (38,0%): Van vijf verenigingen (5,5%) hadden zowel voorzitter als verzorger deelgenomen aan het onderzoek. Hiervan waren 56.942 leden mannelijk (93%) en de overige 4.252 vrouwelijk (7%). In totaal hadden 35 verenigingen (38,0%) uit de hoofdklasse en 57 (62,0%) verenigingen uit de eerste klasse aan het onderzoek meegedaan. In de hoofdklasse was het gemiddeld aantal actieve leden 774 (SD=379) en het totaal aantal leden 27.079, terwijl dit aantal in de eerste klasse 599 (SD=290) respectievelijk 34.115 leden bedroeg. Het aantal gemiddelde vrouwelijke leden was nagenoeg gelijk in beide klassen met 47 (SD=59) respectievelijk 46 (SD=37) en het aantal mannelijke leden bedroeg 727 (SD=379) respectievelijk 553 (SD=272). Er bestond een significant positieve correlatie tussen de klasse en het aantal leden (r=0,25, p=0,02) evenals er een significant positieve correlatie bestond tussen de klasse en het aantal mannelijke leden (r=0,26, p=0,01). De grootste vereniging in de hoofdklasse had 1.650 leden en de kleinste vereniging 90. In de eerste klasse waren dit verenigingen met 1.465 respectievelijk 70 leden. Er bestond geen significant verschil qua grootte van de vereniging tussen zaterdag- en zondagamateurs
14
3.2 Medische voorzieningen
3.2.1 Basic Life Support De eerste vragen gingen over de BLS. Hieruit bleek dat 21 verenigingen (22,8%) cursussen BLS voor verzorgers en geïnteresseerden verzorgden, terwijl zestien verenigingen (17,4%) een dergelijke cursus ook verplicht stelden voor de verzorgers. Tien verenigingen (10,9%) verzorgden deze cursussen én verplichtten de verzorgers tot deelname hieraan. Elf verenigingen (12,0%) verzorgden wel een BLS cursus, maar verplichtten de verzorgers niet hiertoe. Zes verenigingen (6,5%) verplichtten de verzorgers wel tot het volgen van een dergelijke cursus maar verzorgden deze zelf niet, terwijl de overige 65 verenigingen (70,7%) een BLS cursus noch verzorgden noch verplichtten. Slechts twee verenigingen (2,2%) verplichtten het volgen van een cursus BLS aan de scheidsrechters, beiden behorend tot de zes verenigingen die de verzorger wel verplichtten, maar zelf geen cursus verzorgden. Er bleek een significante, positieve correlatie te bestaan tussen het verzorgen van een cursus en het verplichten van een cursus aan de verzorgers (r=0,43, p=0,00). In totaal bleken 87 verenigingen (94,6%) van de verenigingen bij wedstrijden van het eerste elftal standaard een verzorger aanwezig te hebben met kennis van de BLS, terwijl dit aantal bij de lagere elftallen en jeugdelftallen aanzienlijk lager was met respectievelijk 25 (27,2%) en 28 (30,4%). Bij trainingen bleek dit zo te zijn bij 82 verenigingen (89,1%) in het geval van de eerste elftallen, bij negentien verenigingen (20,7%) kijkend naar de lagere elftallen en bij vijftien verenigingen (16,3%) wat betreft de jeugdelftallen. Er bestond een significant positieve correlatie tussen de aanwezigheid van een verzorger met kennis van de BLS en het verplichten van de verzorgers tot deelname aan een cursus BLS (r=0,28, p=0,01). De correlatie tussen het verzorgen van een dergelijke cursus en de aanwezigheid van de kennis van de BLS was net niet significant en positief (r=0,19, p=0,08). Na het optellen van alle uitkomsten bleken tien verenigingen (10,9%) een score van zes te hebben (alle vragen over de aanwezigheid met “ja” beantwoord) tegenover vijf verenigingen (5,4%) met een score van twaalf (alle vragen met “nee” beantwoord).
3.2.2 Advanced Life Support Kijkend naar de ALS bleek dat twaalf verenigingen (13,0%) een cursus ALS verzorgden. Negentien verenigingen (20,7%) verplichtten de verzorgers wel, maar géén van de verenigingen de scheidsrechters tot deelname aan deze cursus. Twintig verenigingen (21,8%) verplichtten de verzorgers tot deelname aan een dergelijke cursus, waarvan exact de helft 15
(10,9%) ook de cursus verzorgden. Twee van de verenigingen (2,2% van het totaal) die wel een ALS cursus verzorgden stelden de verzorgers niet verplicht tot het volgen hiervan en de overige 70 verenigingen (76,1%) verzorgden noch verplichtten tot het volgen van de cursus. De correlatie tussen het verplichten aan de verzorgers en het verzorgen van een cursus ALS was positief en significant (r=0,52, p=0,00). Van de deelnemende verenigingen gaven er 66 (71,7%) aan bij de wedstrijden van het eerste elftal standaard een verzorger aanwezig te hebben met kennis van de ALS. Dit aantal lag aanzienlijk lager bij de lagere elftallen met dertien (14,1%) en bij de jeugdelftallen met veertien (15,2%). Bij trainingen van eerste elftallen was dit het geval bij 68 van de deelnemende verenigingen (73,9%), bij de lagere elftallen bij vijftien verenigingen (16,3%) en bij de jeugdelftallen bij slechts negen verenigingen (9,8%). Er bestond een positieve correlatie tussen de aanwezigheid van de kennis van ALS en zowel het verzorgen van een cursus ALS (r=0,42, p=0,00) als het verplichten aan de verzorgers tot deelname hieraan (r=0,41, p=0,00). Nadat alle uitkomsten bij elkaar waren opgeteld bleken vier verenigingen (4,3%) altijd een verzorger met kennis van de ALS aanwezig te hebben tegenover 24 (26,1%) waarbij dit juist nooit het geval was.
3.2.3 Eerste Hulp Bij Ongevallen Van alle verenigingen verzorgden er 26 (28,3%) een cursus EHBO voor verzorgers en geïnteresseerden, 27 verenigingen (29,3%) verplichtten deelname hieraan ook voor de verzorgers en twee verenigingen (2,2%) voor de scheidsrechters. Elf verenigingen (12%) verzorgden wel een cursus EHBO en verplichtten de verzorgers ook tot deelname aan deze cursus, terwijl het laatste bij de overige vijftien verenigingen (16,3%) niet het geval was. Zeventien verenigingen (18,5%) verplichtten de verzorgers wel, maar verzorgden de cursus niet. De overige 49 (53,3%) verzorgden geen cursus EHBO én verplichtten de verzorgers niet tot deelname hieraan. Van de twee verenigingen die de scheidsrechters verplichtten tot deelname aan de cursus EHBO verzorgt slechts één vereniging deze ook. Beide verenigingen verplichtten de verzorgers ook hiertoe. Er bestond géén significante correlatie tussen het al dan niet verplichten en al dan niet verzorgen van een cursus EHBO (r=0,13, p=0,23). Bij 91 verenigingen (98,9%) werd aangegeven dat er bij de wedstrijden van het eerste elftal standaard een verzorger met kennis van de EHBO aanwezig was. Wat betreft zowel de lagere als de jeugdelftallen was dit het geval bij 34 verenigingen (37,0%). Bij trainingen van de eerste elftallen scheen bij 86 verenigingen (93,5%) een verzorger met EHBO-kennis aanwezig te zijn, bij lagere elftallen bij 30 verenigingen (32,6%) en bij jeugelftallen bij 25 16
verenigingen (27,2%). Tussen de aanwezigheid van kennis van de EHBO en het verzorgen van een cursus EHBO bestond geen significante correlatie (r=0,11, p=0,29), maar wel trend naar een positieve correlatie tussen de aanwezigheid van de kennis en verplichten van een dergelijke cursus (r=0,192, p=0,067). Na het optellen van de scores van alle vragen over de aanwezigheid van iemand met kennis over EHBO bij wedstrijden bleek dit bij zestien verenigingen (17,4%) altijd het geval te zijn en bij vier verenigingen (4,3%) nooit.
3.2.4 Automatische Externe Defibrillator Van alle verenigingen gaf 23,9% (22 verenigingen ) aan een AED op het sportcomplex aanwezig te hebben. Hiervan gaven 13 verenigingen (59,1%) aan deze AED binnen één minuut beschikbaar te hebben, terwijl er twee (9,1%) aangaven hier één à twee minuten voor nodig te hebben. Vijf verenigingen (22,7%) gaven aan binnen twee à drie minuten de beschikking te hebben over de AED, terwijl de overige twee verenigingen aangaven tussen de drie en vier minuten (4,5%) of tussen de vier en vijf minuten (4,5%) nodig te hebben. Van deze verenigingen gaven er 21 (95,45%) aan deze AED ook tijdens trainingen beschikbaar te hebben. Zeven verenigingen (7,6%) gaven aan wel de beschikking te hebben over een AED in de nabije omgeving van het sportcomplex, waarbij deze bij vier verenigingen (4,3%) ook beschikbaar bleek te zijn bij trainingen. Van deze verenigingen gaven er twee (28,6%) aan binnen drie en vijf minuten de beschikking te kunnen hebben over de AED, bij vier verenigingen (57,1%) bleek dit tussen de vijf en zeven minuten te bedragen en bij één vereniging (14,3%) bleek dit mogelijk te zijn binnen tien minuten. In totaal hadden dus 29 verenigingen (31,5%) de beschikking over een AED. Er bleek geen significante correlatie te bestaan tussen de aanwezigheid van een AED en de klasse of tussen de aanwezigheid van een AED en het aantal leden. Van de verenigingen die een AED beschikbaar zeiden te hebben verzorgden achttien verenigingen (62,1%) een cursus AED voor verzorgers en geïnteresseerden, waarvan er elf (37,9%) ook de verzorgers verplichtten tot deelname aan een dergelijke cursus. Van de verenigingen die géén AED cursus verzorgden zijn er drie (10,3%) die wel de verzorger verplichten tot deelname hieraan. Van de verenigingen die géén AED ter beschikking zeiden te hebben was er één (1,6%) die de verzorgers wel verplichtte tot deelname, maar deze zelf niet organiseerde. Bij één vereniging (1,6%) bleek het tegenovergestelde het geval te zijn, en bij de overige 61 verenigingen (96,8%) werden beide vragen negatief beantwoord. Er bestond een positieve correlatie tussen de aanwezigheid van een AED en ten eerste het verzorgen van een cursus AED (r=0,69, p=0,00) en ten tweede het verplichten van een cursus AED aan de 17
verzorgers (r=0,59, p=0,00), beiden significant. Ook bestond er een significant positieve correlatie tussen het verplichten voor de verzorgers van deelname aan een cursus over de AED en het verzorgen hiervan (r=0,57, p=0,00). Bij 24 van de verenigingen met beschikking over een AED (82,8%) bleek bij de wedstrijden van het eerste elftal ook standaard een verzorger aanwezig te zijn met kennis van de AED. Bij de lagere elftallen was dit het geval bij vijftien verenigingen (51,7%) en bij de jeugdelftallen bij zestien verenigingen (55,2%). Wat betreft trainingen was dit, kijkend naar de eerste elftallen, het geval bij 23 verenigingen (79,3%). Bij twaalf verenigingen (41,4%) was hier sprake van bij de lagere elftallen en met het oog op de jeugdelftallen bij 11 verenigingen (37,9%). Tien van de verenigingen met AED (34,5%) zeiden altijd iemand aanwezig te hebben met kennis over de AED tegenover vier verenigingen (13,8%) waarbij dit nooit het geval was. Zeventien van de verenigingen zónder AED (27,0%) meldden dat bij de wedstrijden van het eerste elftal standaard een verzorger met kennis van de AED aanwezig was, waarvan één vereniging (1,6%) aangaf dat hiervan ook sprake was bij lagere elftallen en jeugdelftallen. Veertien verenigingen (22,2%) gaven aan bij trainingen van de eerste elftallen iemand aanwezig te hebben met kennis van de AED, tegenover twee (3,2%) bij lagere elftallen en één (1,6%) bij jeugdelftallen. Één van de verenigingen zonder AED hadden aangegeven wel altijd iemand aanwezig te hebben met kennis hierover, tegenover 45 (71,4%) die aan hadden gegeven dat dit juist nooit het geval was. Er bleek een significant positieve correlatie te bestaan tussen de aanwezigheid van kennis over de AED en de aanwezigheid van een AED (r=0,63, p=0,00). De correlatie tussen de aanwezigheid van kennis over de AED en het verzorgen van een cursus AED was significant positief (r=0,50, p=0,00), evenals de correlatie tussen aanwezigheid van deze kennis en het verplichten van een dergelijke cursus aan de verzorgers (r=0,60, p=0,00).
3.2.5 BLS, ALS, EHBO en AED tegenover elkaar In Tabel 2 op de volgende pagina is het al dan niet verzorgen van de cursussen BLS, ALS en EHBO onderling in kaart gebracht. Uit de tabel blijkt dat 54 verenigingen geen van deze cursussen verzorgden, waarvan drie verenigingen wel een cursus AED verzorgden. In Tabel 3 daaronder is het al dan niet verplichten van deelname aan de betreffende cursussen onderling in kaart.gebracht. Uit de tabel blijkt dat 61 verenigingen hun verzorgers niet verplichtten tot deelname aan één of meer van de genoemde cursussen. Twee van deze 61 verenigingen bleken wél deelname tot een cursus AED verplicht te stellen. 18
Tabel 2: Overzicht van de cursussen die de verenigingen verzorgden.
Cursus BLS
Cursus EHBO Ja
Ja
Cursus ALS
Cursus ALS
Nee
Ja
6
6
12
Nee
3
6
9
9
12
21
Ja
0
0
0
Nee
17
54
71
17
54
71
Totaal Nee
Totaal
Totaal
Tabel 3: Overzicht van de cursussen waartoe de verenigingen deelname verplichtten aan de verzorgers.
Cursus BLS
Cursus EHBO Ja
Ja
Cursus ALS
Cursus ALS
Totaal
Nee
Ja
12
3
15
Nee
1
0
1
13
3
16
Ja
3
1
4
Nee
11
61
72
14
62
76
Totaal Nee
Totaal
Bij de 29 verenigingen die de beschikking hadden over een AED waren er elf (37,9%) die geen cursus AED verzorgden, waarvan één vereniging (3,4%) wel een cursus BLS en twee verenigingen (6,9%) cursussen EHBO verzorgden. Geen van deze verenigingen verzorgde een cursus ALS. Acht verenigingen (27,6%) die wel een AED beschikbaar hadden verzorgden dus helemaal geen cursussen in deze disciplines. Van de vijftien verenigingen waar een AED beschikbaar was, maar die niet de deelname aan een cursus AED verplichtten (51,7%), was er één vereniging (3,4%) die verder alleen een cursus ALS verplicht stelde voor de verzorgers. Verder verplichtte één vereniging (3,4%) tot deelname aan zowel ALS als BLS, twee verenigingen aan zowel ALS als EHBO (6,9%) en twee verenigingen aan alleen EHBO (6,9%). Negen van deze verenigingen (31,0%) verplichtten dus tot deelname aan geen enkele van de genoemde cursussen, terwijl er wel een AED beschikbaar was.
19
Met het oog op de aanwezige kennis van zowel BLS, ALS, EHBO en de AED is gebleken dat dit onderling sterk positief correleert. Deze correlatie was bepaald aan de hand van de gesommeerde uitkomsten van de vragen hierover bij de verschillende disciplines. De exacte waarden zijn uiteengezet in Tabel 4. De som van de vragen over BLS had een gemiddelde van 9,2 (SD=1,6), wat betekent dat tussen twee en drie vragen bevestigend werden beantwoord en de overige drie à vier ontkennend. Bij ALS was dit gemiddelde 10,0 (SD=1,6; twee vragen met “ja” beantwoord) en bij EHBO 8,7 (SD=1,6; tussen drie en vier vragen met “ja” beantwoord). Bij de verenigingen die aan AED beschikbaar hadden bedroeg dit gemiddelde 8,5 (SD=2,3), hetgeen neerkomt op tussen drie en vier vragen die bevestigend waren beantwoord. Tabel 4: Correlatie tussen de aanwezige kennis van de verschillende onderdelen. 1
r p2 EHBO R p AED r p ALS
1 2
BLS .571 .000 .535 .000 .481 .000
ALS .324 .002 .619 .000
EHBO .278 .007
r= Spearman’s rho correlatie coëfficient p=Significantie (alle waarden = p<0,01)
Twee verenigingen (2,2%) gaven aan altijd iemand met kennis van elk genoemd discipline aanwezig te hebben, tegenover twee verenigingen die aangaven alleen bij de wedstrijden van het eerste elftal een verzorger aanwezig te hebben met kennis van de EHBO en verder nergens. Bij het optellen van de gesommeerde scores van de vragen over aan- of afwezigheid van de kennis van BLS, ALS en EHBO met elkaar, viel op dat het gemiddelde hiervan bij de verenigingen die aan hadden gegeven een AED beschikbaar te hebben lager was met 25,6 (SD=4,3; tussen tien en elf van achttien vragen positief beantwoord) dan de verenigingen zonder AED met een gemiddelde van 29,0 (SD=3,1; zes vragen positief beantwoord). Een belangrijke kanttekening bij de onderzochte kennis van de verschillende disciplines is dat de voorzitter van één vereniging aangaf er van uit te gaan dat de betreffende verzorger kennis van de verschillende disciplines had, maar dit niet zeker wist. Dit was mogelijk bij meerdere voorzitters het geval geweest. In Figuur 1 op de volgende pagina is aan de hand van de berekende somscores van de BLS, ALS en EHBO weergeven hoeveel verenigingen nul tot twee, drie tot vier of vijf tot zes vragen over de aanwezigheid van iemand met kennis van het
20
betreffende discipline positief hadden beantwoord. Positief betekent in dit geval dat de vereniging aan had gegeven wél iemand aanwezig te hebben met deze kennis.
Figuur 1: Weergave van het aantal verenigingen en het aantal positieve antwoorden dat door de verenigingen werd gegeven op de zes vragen of er iemand aanwezig was met kennis van de verschillende disciplines.
3.2.6 Ambulances en ziekenhuizen Twee verenigingen (2,2%) gaven aan een ambulance aanwezig te hebben op het sportcomplex tijdens wedstrijden en trainingen, waarbij beide verenigingen ook hadden aangegeven dat er een AED beschikbaar was. Daarnaast was er nog één vereniging (1,1%) die dit ook aangaf, echter daarnaast geen eigen AED ter beschikking had. De gemiddelde aanrijtijd van een ambulance naar het sportcomplex (minuten:seconden) bleek 10:46 minuten te zijn (SD=4:18) met een minimum van twee en een maximum van 25 minuten. De gemiddelde afstand tot het dichtstbijzijnde ziekenhuis werd door de respondenten iets hoger ingeschat op gemiddeld 13:12 minuten (SD=7:07) met een minimum van twee en een maximum van 45 minuten.
21
3.3 Casuïstiek
3.3.1 Hartstilstanden onder de voetballers In totaal werden er over vijf jaar tijd veertien gevallen van hartstilstanden onder de voetballers gerapporteerd, waarbij zeven van de slachtoffers ten tijde van het incident waren overleden (bij N=61.194). Dit komt neer op 4,6 gevallen van plotse hartstilstand en 2,3 gevallen van plotse hartdood per 100.000 voetballers per jaar. Vijf van deze gevallen hadden zich voorgedaan bij een vereniging in de hoofdklasse, de overige negen in de eerste klasse, waarbij in de hoofdklasse drie van de sporters waren te komen overlijden tegenover vier in de eerste klasse. Van één van de zeven overlevenden (14,3%; 0,3 per 100.000 voetballers per jaar) was gemeld dat deze hersenbeschadiging had opgelopen. Bij de overige zes (85,7%; 1,9 per 100.000 voetballers per jaar) werden geen symptomen genoemd als gevolg van de hartstilstand. Plotse circulatiestilstand met een andere reden dan hartstilstand werd gemeld bij één vereniging, waarbij het slachtoffer ook was overleden. Dit betekent dat plotse circulatiestilstand en plotse dood door een andere reden dan een hartstilstand voorkwamen bij 0,3 per 100.000 voetballers per jaar. In totaal gold een aantal van 4,9 gevallen van plotse circulatiestilstand en 2,6 gevallen van plotse dood per 100.000 voetballers per jaar. Van alle gemelde gevallen was van twaalf bekend wanneer het voorval zich had voorgedaan, met een gemiddelde van twee jaar (SD=1,1), een minimum van vijf maanden en een maximum van vier jaar geleden op het moment van meten. In alle gevallen, op één na, werd aangegeven dat er direct na het voorval met de ambulancedienst werd gebeld. In het resterende geval zei de respondent niet te weten of dit het geval was geweest. De gemiddelde tijd tussen het waarschuwen van de ambulancedienst en het verschijnen van de ambulance op het sportcomplex was gemiddeld 10:18 minuten (SD=5:48) met een minimum van minder dan één minuut en een maximum van twintig minuten. Er was geen significante correlatie aanwezig tussen na hoeveel tijd de ambulance aanwezig was en of het slachtoffer het incident had overleefd. Bij de slachtoffers die het incident wel hadden overleefd was de gemiddelde tijdsduur 10:36 minuten (SD=4:24) en bij de slachtoffers die zijn overleden door het incident 10:18 minuten (SD=7:00). Bij elf gevallen gaven de respondenten aan dat er een persoon met kennis van de reanimatie aanwezig was, terwijl er bij negen hiervan ook daadwerkelijk reanimatie werd toegepast op 22
het slachtoffer. Bij één geval bleek er niemand op het sportcomplex aanwezig te zijn met kennis van reanimeren. In tien gevallen hadden de respondenten gezegd geen AED aanwezig te hebben gehad op het sportcomplex ten tijde van het ongeval en één respondent zei de AED niet te hebben gebruikt. Bij de laatste vereniging bleek uit de rest van het onderzoek echter dat er op het moment van invullen van de vragenlijst geen AED aanwezig was. Één vereniging zei op het moment van de hartstilstand wel een AED beschikbaar te hebben gehad en gaf ook aan deze te hebben gebruikt, namelijk vijf minuten na het optreden van de hartstilstand. De vereniging bleek niet standaard een AED beschikbaar te hebben op het complex. Tabel 5: Hartstilstanden onder sporters in combinatie met de toegepaste reanimatie.
Reanimatie (+) AED (-)
Overleden 41
Niet overleden 1
Reanimatie (+) AED (+)
0
1
Reanimatie (-) AED (-)
1
2
Reanimatie (+) resultaat onbekend
2
1
Geen gegevens over reanimatie
1
2
TOTAAL
8
7
1
Één van deze hartstilstanden betrof een blikseminslag + = Toegepast ― = Niet toegepast Reanimatie = Reanimatie zonder AED AED = Reanimatie met AED
Bovenstaande tabel geeft de manier van reanimeren en de afloop van de hartstilstanden weer. Één van de verenigingen zonder AED gaf aan dat het slachtoffer succesvol was gereanimeerd zonder AED voordat de ambulance aanwezig was. Deze reanimatie had elf minuten geduurd en dit was het enige slachtoffer die symptomen had overgehouden aan het incident; deze persoon had hersenbeschadiging opgelopen. Bij zes verenigingen werd aangegeven dat de reanimatie zonder AED niet succesvol was voordat de ambulance ter plekke was, inclusief het slachtoffer van de blikseminslag. Alle zes de slachtoffers hadden het incident niet overleefd. Één respondent gaf aan dat er wel reanimatie was toegepast op het slachtoffer, maar deze wist niet of de reanimatie succesvol was geweest voordat de ambulance er was. Het betreffende slachtoffer had het incident wel overleefd. Drie respondenten gaven aan niet te weten of er reanimatie met en/of zonder AED was toegepast, waarvan er één was overleden. Bij één geval bleek de reanimatie met AED geslaagd na tien minuten en het betreffende slachtoffer was volledig gerevalideerd. Reanimatie zonder AED had hier eerder niet gebaat. Van de drie
23
slachtoffers waarop helemaal geen reanimatie werd toegepast voordat de ambulance aanwezig was hadden er twee het incident overleefd. Vier van de respondenten die aangaven dat de slachtoffers waren overleden zeiden niet te weten of er een autopsie was uitgevoerd om te achterhalen waaraan het slachtoffer exact was overleden. Twee van hen gaven wel hun mening en noemden “sporthart” en “hartstilstand” als oorzaak. Één respondent gaf aan dat er geen autopsie was uitgevoerd, tegenover twee respondenten die aangaven dat dit wel was gedaan. Hierbij werd bij één van de gevallen aangegeven dat het om een acute hartstilstand bij inspanning ging en er bij de respondent geen verdere gegevens bekend waren. Het andere geval betrof de blikseminslag, waarbij bij het slachtoffer alle organen waren vernietigd en de hersenfuncties verloren waren gegaan. Van één van de overleden slachtoffers ontbreken de gegevens over of er autopsie was uitgevoerd of niet en zo ook de exacte doodsoorzaak. Van zes van de slachtoffers was bekend dat ze van het mannelijke geslacht waren en dat één van de personen 30 jaar was, twee 38 jaar, twee 42 jaar en één slachtoffer 50 jaar. Één van de personen van 38 jaar was overleden en de persoon van 30 jaar had het incident overleefd. Van de overige vier personen was slechts bekend dan dat twee van hen waren overleden aan de hartstilstand.
3.3.2 Hartstilstanden onder begeleiders en toeschouwers Bij de verenigingen hadden zich in totaal 23 hartstilstanden voorgedaan onder begeleiders en toeschouwers, waaraan minimaal elf van de slachtoffers ten tijde van het incident waren overleden. Dit komt neer op vijf hartstilstanden per 100 verenigingen per jaar en minimaal 2,4 hartdoden per 100 verenigingen per jaar. Vijf van de slachtoffers waren begeleiders, waarvan er drie waren overleden, tegenover minimaal negen van de achttien toeschouwers. Van één toeschouwer werd aangegeven dat de respondent niet wist of deze het incident had overleefd. Bij zeventien van de 23 incidenten was bekend wanneer het voorval zich had voorgedaan, met een gemiddelde van 2,5 jaar (SD=1,7), een minimum van twee maanden en een maximum van vijf jaar geleden op het moment van meten. Bij al deze gevallen werd direct met de ambulancedienst gebeld, resulterend in een gemiddelde aanrijtijd van 11:24 minuten (SD=5:24) van de ambulance. Er was hierbij geen significant verschil merkbaar tussen de personen die het voorval niet en wel hadden overleefd met een gemiddelde van 11:18 (SD=4:30) minuten respectievelijk 10:30 minuten (SD=5:42).
24
Bij elf van de incidenten was er een persoon met reanimatiekennis aanwezig op het sportcomplex. In negen van deze gevallen werd er ook daadwerkelijk reanimatie toegepast en in één geval was dit onzeker. Bij drie incidenten was er niemand aanwezig met reanimatiekennis en bij twee gevallen wist de respondent niet of dit het geval was. Bij tien gevallen zeiden de respondenten geen AED aanwezig te hebben gehad ten tijde van het ongeval, vier respondenten gaven aan niet te weten of dit het geval was en twee respondenten gaven aan dat deze aanwezig was én was gebruikt ten tijde van het voorval. De AED was in deze gevallen in twee respectievelijk drie minuten ter plekke. Tabel 6: Hartstilstanden onder begeleiders en toeschouwers in combinatie met de toegepaste reanimatie.
Overleden
Niet overleden
Onbekend
Reanimatie (+) AED (-)
4
1
0
Reanimatie (+) AED (+)
1
1
0
Reanimatie (-) AED (-)
0
4
0
Reanimatie (+) resultaat onbekend
0
1
1
Reanimatie (+) niet succesvol
0
1
0
Geen gegevens over reanimatie
6
3
0
TOTAAL
11
11
1
+ = Toegepast ― = Niet toegepast Reanimatie = Reanimatie zonder AED AED = Reanimatie met AED
Bovenstaande tabel geeft de manier van reanimeren en de afloop van de hartstilstanden weer. In één geval bleek de reanimatie zonder AED succesvol en bij vier incidenten mocht deze reanimatie niet baten en kwam het slachtoffer te overlijden. In twee andere gevallen werd ook eerst reanimatie zonder AED toegepast, echter na twee respectievelijk drie minuten werd de reanimatie mét AED voortgezet. In het eerste geval kwam het slachtoffer alsnog te overlijden, in het tweede geval bleek de reanimatie met behulp van de AED succesvol en dit slachtoffer overleefde de hartstilstand. In één geval wist de respondent te melden dat er wel reanimatie zonder AED werd toegepast, maar niet of het slachtoffer al bij was gekomen voordat de ambulance ter plekke was. Dit slachtoffer had het incident wel overleefd. In een ander geval waar wel reanimatie zonder AED werd toegepast wist de respondent te melden dat deze niet succesvol was alvorens de ambulance ter plekke was, maar het slachtoffer de hartstilstand toch had overleefd. Bij vier hartstilstanden werd aangegeven dat er geen enkele reanimatie werd toegepast voordat de ambulance aanwezig is, terwijl alle vier de slachtoffers het incident toch overleefden. Tot slot waren er nog tien gevallen waarbij niet bekend was of er reanimatie
25
was toegepast, waarvan er zes waren overleden, drie het hadden overleefd en van een laatste slachtoffer niet bekend was of deze het incident had overleefd. De respondenten gaven bij twee van de fatale incidenten aan dat er een autopsie was uitgevoerd en bij de overige werd aangegeven dat dit niet was gedaan of dat dit hier niets over bekend was. Bij de slachtoffers waarop een autopsie was uitgevoerd werd als doodsoorzaak een gescheurde aorta aangedragen. Bij twee overige incidenten gaven de respondenten aan dat het volgens hen om een hartinfarct en een hartstilstand ging. Van drie begeleiders was bekend dat het om mannen ging met leeftijden van 50, 63 en 67 jaar. Van vier van de toeschouwers was bekend dat ze van het mannelijke geslacht waren met leeftijden van 64, 70, 72 en 73 jaar. De persoon van 70 jaar was overleden en van de slachtoffers van 64 en 72 jaar had één het overleefd. Of de persoon van 73 jaar het incident had overleefd was niet bekend.
3.4 Afsluiting Het grootste deel van de respondenten (N=82; 89,1%) gaf aan op de hoogte te zijn geweest van de gevaren rondom hartstilstanden bij sporters. Van alle deelnemers gaven er 68 (73,9%) aan dat zij vonden dat er te weinig aandacht wordt besteed aan dit fenomeen en zelfs 78 respondenten (84,8%) vonden dat er te weinig aandacht wordt besteed aan het promoten van een AED bij de voetbalverenigingen. Conform de vragen over de medische voorzieningen gaven 22 verenigingen aan een AED op het sportcomplex aanwezig te hebben. De jaartallen waarin deze AED’s werden aangeschaft zijn weergegeven in Figuur 2 op de volgende pagina. Hieruit blijkt dat er jaarlijks een duidelijke stijging zichtbaar is in het aantal aangeschafte AED’s. Belangrijke kanttekening hierbij is dat het aantal aangeschafte AED’s in 2007 slechts geldt tot aan het moment van meten. Als reden tot aanschaf werd “algemeen besef van het gevaar van hartstilstanden tijdens sportwedstrijden” het vaakst genoemd, namelijk acht keer. Twee keer werd “een eerder voorval op het sportcomplex waarbij een AED gewenst was” en twee keer “een eerder voorval in de omgeving waarbij een AED gewenst was” genoemd. Één keer werd aangegeven dat er tot aanschaf van de AED was overgegaan door stimulatie van de KNVB of een andere organisatie. Verder hadden nog negen respondenten ervoor gekozen deze vraag open te beantwoorden. Twee hiervan hadden aangegeven dat de aanschaf het gevolg was van een samenwerking met externe organisaties. Andere redenen waren onder andere een stijging van 26
het aantal bezoekers, het aanstellen van een nieuwe coördinator verzorging, gekregen van sponsoren en tenslotte een combinatie van algemeen besef en stimulatie door externe organisaties.
Aantal verenigingen met aanschaf AED
6
5
4
3
2
1
0 2003
2004
2005
2006
2007
Jaartal
Figuur 2: Weergave van de jaartallen waarin de verenigingen een AED hadden aangeschaft. N.B. In 2007 werd slechts tot april/mei gemeten.
Van de 70 verenigingen die géén AED op het complex aanwezig hadden ontbraken van één vereniging deze laatste vragen. Bij vijftien van de 69 overige verenigingen werd als reden waarom er nog geen AED aanwezig is op het complex aangedragen dat deze te duur is. Daarnaast gaven 38 respondenten aan er nooit over na te hebben gedacht en de overige zestien respondenten gaven open antwoorden. Zeven hiervan gaven aan dat er op het moment van meten een AED beschikbaar was in de omgeving of dat er op dat moment al werd gewerkt om de aanschaf van een AED te realiseren. Zeven respondenten gaven aan dat een gebrek aan kennis en opgeleide personen binnen de vereniging de oorzaak zou zijn, één respondent gaf aan dat het nog niet “actueel” zou zijn en één respondent gaf aan dat er sprake was van een lage beschikbaarheid van opgeleide vrijwilligers en een te grote diversiteit in de samenstelling van de vrijwilligers. In Figuur 3 op de volgende pagina is weergegeven welke bedragen de respondenten aan hadden gegeven die zij bereid waren uit te geven voor de aanschaf van een AED. Hoewel een 27
groot deel (39,1%) bereid bleek om € 1.400 en in sommige gevallen zelfs meer uit te geven, bleef bijna 60% onder de € 1.000 euro zitten. Veel respondenten gaven in de laatste open vraag aan dat er subsidie zou moeten komen vanuit de overheid, de gemeente, de KNVB of de NOC*NSF. Ook gaven veel respondenten aan het goed te vinden dat dit onderzoek werd uitgevoerd en dat ze hoopten dat er op deze manier meer aandacht voor het onderwerp zou komen. Een enkele respondent vroeg naar de nadelige effecten van een AED en één respondent gaf aan dat duidelijke en leesbare folders over een AED wellicht zinvol zou kunnen zijn ter promotie van de defibrillator. 14,49%
Bedragen waarvoor verenigingen zonder AED bereid waren een AED aan te schaffen
37,68%
> € 1.400 = € 1.400 € 1.000 - € 1.399 € 500 - € 999 < € 500
24,64%
1,45% 21,74%
Figuur 3: Weergave van de bedragen die verenigingen bereid waren uit te geven aan een AED.
4
Discussie
4.1 Medische voorzieningen Het eerste gedeelte van de hypothese, de verwachting dat er bij de meeste amateurverenigingen een matige toestand van de reanimatievoorzieningen is, was juist gebleken. Weliswaar bleek het aantal verenigingen die bij de eerste elftallen standaard iemand aanwezig hadden met kennis van de BLS, ALS of EHBO redelijk hoog bij zowel de wedstrijden als de trainingen, bij de lagere- en jeugdelftallen lag dit aantal aanzienlijk lager.
28
Wat hier verder bij opvalt is dat de aanwezigheid van een persoon met kennis van minimaal één van deze disciplines bij de wedstrijden hoger bleek te zijn dan bij de trainingen. Kijkend naar of de verenigingen een cursus voor de verzorgers organiseerden of verplicht stelden viel op dat bij het grootste deel van de 92 verenigingen van beiden geen sprake was (Tabel 2 en 3 in paragraaf 3.2.5). De meeste verenigingen die een cursus ALS of BLS verplichtten aan de verzorgers verzorgden deze zelf, terwijl dit bij de EHBO cursussen niet zo bleek te zijn. De aanwezigheid van kennis bleek in vrijwel alle gevallen te correleren met het verplichten van deelname aan de cursussen. Uit de genoemde correlaties (p<0,01) tussen de aanwezigheid van kennis van de verschillende disciplines bleek dat de verenigingen die aangaven dat er vaak standaard iemand aanwezig was met enige kennis van de BLS in veel gevallen ook aangaven dat er standaard iemand aanwezig was met kennis van de ALS en/of de EHBO. Een kanttekening hierbij is dat personen met kennis van de ALS vanzelf ook de BLS beheersen. Deze correlatie doet het vermoeden rijzen dat een groot deel van de respondenten de kennis binnen hun vereniging hadden overschat. Dit zou kunnen zijn gekomen doordat de meeste respondenten voorzitters waren (56,5% tegenover 38,0%) en niet volledig op de hoogte waren van de medische kennis van hun verzorger(s). Dit vermoeden wordt gesterkt door één voorzitter die ook aangaf niet zeker te weten welke kennis de betreffende verzorger had, maar dat hij “er van uit ging dat dit zo was” en dus alle vragen die daarover gingen bevestigend had beantwoord. Bij de verenigingen die een AED beschikbaar zeiden te hebben (31,5%) bleek de kennis van de verschillende disciplines hoger te zijn dan de verenigingen die geen AED beschikbaar hadden. Opvallend is echter het kleine gedeelte van deze verenigingen die ook ervoor zorgden dat de kennis van de AED terdege was. Evenals bij de BLS, ALS en EHBO bleek het aantal verenigingen met verzorgers die deze kennis hadden weliswaar relatief hoog bij de eerste elftallen, bij de lagere- en jeugdelftallen bleek het omgekeerde waar. Vier verenigingen gaven zelfs aan nooit iemand aanwezig te hebben met kennis van de AED. Het grote voordeel van de aanwezigheid van een AED werd dus in veel gevallen teniet gedaan door het gebrek aan kennis over de AED, zeker bij de lagere- en jeugdelftallen. Bovendien verzorgde bijna 30% van de verenigingen geen cursussen over de AED en was het aantal verenigingen dat een dergelijke cursus niet verplicht stelde nog hoger dan 50%. Wel verplichtte bijna 20% van deze verenigingen een cursus ALS, waar defibrilleren een onderdeel van is. Gezien ambulances standaard een defibrillator aan boord dienen te hebben werd er ook gekeken naar de eventuele aanwezigheid van ambulances. Dit bleek bij slechts één vereniging zonder AED het geval te zijn. De geschatte gemiddelde aanrijtijd van de ambulances bleek 29
relatief lang te zijn met bijna elf minuten, hoewel dit nog aan de landelijke norm van maximaal vijftien minuten voldoet [51]. Zoals reeds eerder aangegeven daalt na een hartstilstand de overlevingskans elke minuut met ongeveer 10%, ertoe leidend dat met een aanrijtijd van elf minuten de kans groot is dat het slachtoffer niet meer gereanimeerd kan worden [24, 44]. Ook bij de casuïstiek bleek er een gemiddelde aanrijtijd te zijn geweest van meer dan tien minuten. Goede medische voorzieningen en kennis op de sportcomplexen is dus van grote waarde wanneer er snel en adequaat gereageerd moet worden bij het optreden van hartstilstanden. Naast de verzorgers kan het ook zinvol zijn de club- en KNVB-scheidsrechters te verplichten aan een reanimatiecursus en/of AED cursus deel te nemen. Gezien er geen wedstrijd zonder scheidsrechter kan worden gespeeld zou dit betekenen dat er altijd te allen tijde een persoon aanwezig is die reanimatie kan toepassen wanneer iemand een hartstilstand krijgt.
4.2 De incidentie van plotse hartstilstand en plotse hartdood Het tweede gedeelte van de hypothese, waarbij verwacht wordt dat het aantal plotse hartdoden in het Nederlandse amateurvoetbal ongeveer gelijk zal zijn aan het uit eerder onderzoek geconcludeerde aantal van 2,1 per 100.000 sporters per jaar, bleek juist. De gemeten incidentie in het huidige onderzoek bleek zelfs iets hoger te liggen op 2,3 plotse hartdoden per 100.000 voetballers per jaar. Mogelijk kan het verschil worden verklaard doordat in dit onderzoek gebruik werd gemaakt van een relatief kleine onderzoekspopulatie; 61.194 voetballers tegenover 112.790 sporters in het onderzoek van Corrado en zijn collega’s. Daarnaast werd er in het huidige onderzoek gebruik gemaakt van een retrospectief onderzoeksdesign (vanaf het moment van meten vijf jaar terug), terwijl Corrado gebruik had gemaakt van een prospectief onderzoeksdesign dat in totaal 21 jaar duurde. Bovendien werd er in het huidige onderzoek geen leeftijdsgrens ingesteld, terwijl de onderzoekspopulatie van het onderzoek van Corrado een leeftijdsgrens van twaalf tot 35 jaar hanteerde [11-15, 31, 52]. Het huidige onderzoek maakte zo weliswaar gebruik van een bredere onderzoekspopulatie qua leeftijd, qua doelgroep was de onderzoekspopulatie smaller doordat er specifiek naar voetballers werd gekeken in plaats van sporters in het algemeen. Mogelijk is de incidentie onder voetballers hoger dan de incidentie onder enkele andere sporten. Tenslotte kan het verschil worden verklaard door het feit dat geen van de behandelde onderzoeken specifiek gericht was op voetballers en bovendien waren er in het huidige onderzoek geen gegevens
30
over de exacte doodsoorzaak bekend, hetgeen betekent dat de werkelijke incidentie van cardiale doodsoorzaken mogelijk lager lag. In Nederland, waarin 1,1 miljoen voetballers actief zijn, betekent de gemeten incidentie een aantal van ongeveer 25 plotse hartdoden per jaar. De incidentie van het aantal hartstilstanden lag twee keer zo hoog met 4,6 per 100.000 voetballers per jaar. De trend dat 50% van de slachtoffers was komen te overlijden blijft ook zichtbaar bij de hartstilstanden die onder de toeschouwers en begeleiders werden gemeten van jaarlijks vijf hartstilstanden per 100 verenigingen waarvan de helft was komen te overlijden. Een kanttekening bij dit laatste aantal is dat het hier verenigingen in de hoofd- en eerste klasse van Nederland betreft waar naar verwachting aanzienlijk hogere bezoekersaantallen komen dan in bijvoorbeeld de vijfde en zesde klasse. De gemeten incidentie onder begeleiders en toeschouwers kan dus niet worden gegeneraliseerd naar het gehele amateurvoetbal. Bij de genoemde 50% overlevenden was in slechts twee gevallen (5,3%) gebruik gemaakt van een AED voordat de ambulance aanwezig was. De 50% kans op overleven van een hartstilstand waarbij geen AED aan de reanimatie te pas kwam is echter opvallend groter dan de in de inleiding geschetste kans van 5% à 10% [44, 47, 48]. Mogelijk komt dit doordat hartstilstanden die optreden op sportcomplexen tijdens wedstrijden en trainingen waarschijnlijk altijd direct zullen worden herkend als zijnde een hartstilstand en normaliter is er altijd een verzorger in de buurt die mogelijkerwijze kan reanimeren: Hoe sneller er wordt gereanimeerd na het optreden van een hartstilstand, hoe groter de kans op overleven. Daarnaast is het mogelijk dat het aantal hartstilstanden waarbij het slachtoffer het incident had overleefd werd overschat. Dit is mogelijk het gevolg van een onterechte identificering van een andere aandoening of medische situatie waardoor het bewustzijn was verloren als zijnde een hartstilstand. Naast de gemelde hartstilstanden was er één vereniging die een plotse dood door blikseminslag had gemeld. Bij een blikseminslag treedt weliswaar een circulatiestilstand op, maar deze is duidelijk niet het gevolg van een onderliggende hartziekte. In het huidige geval waren alle organen van het slachtoffer beschadigd en de hersenfuncties waren verloren gegaan, waardoor defibrilleren niet zinvol was geweest. Dit incident werd echter wel in de analyse van het huidige onderzoek meegenomen omdat het treffen van voorzorgsmaatregelen teneinde dit te voorkomen niet minder belangrijk is dan het voorkomen van hartdoden. Door de gekozen opzet van de vragenlijst ontbraken er gegevens over de exacte demografie van de casuïstiek. Hierdoor konden er geen conclusies worden getrokken over de invloed van het geslacht of de leeftijd op het risico van plotse hartstilstanden. Voor het 31
berekenen van de incidentie werd daarom ook de volledige onderzoekspopulatie gebruikt en werd hierin geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Gezien eerdere onderzoeken die aantoonden dat mannen een tien keer hoger risico lopen dan vrouwen kan echter worden verwacht dat de meeste slachtoffers bij de sporters mannen waren [10, 11, 15, 19, 21, 26]. Analoog aan deze verwachting bleken de slachtoffers van de incidenten in het huidige onderzoek, waarbij wel het geslacht van het slachtoffer bekend was, allen man te zijn. Wat betreft de onderliggende oorzaken van de hartstilstanden kunnen ook geen directe conclusies worden getrokken doordat de meeste respondenten hier niets van af wisten. Van slechts twee slachtoffers onder de voetballers was bekend dat er een autopsie uitgevoerd was en van slechts één hiervan, het incident met de blikseminslag, was de exacte doodsoorzaak bekend bij de respondent. Één respondent noemde als onderliggende reden dat het slachtoffer een sporthart had. Uit eerder onderzoek is echter gebleken dat het hebben van een sporthart het risico op een hartstilstand niet vergroot in vergelijking met een normaal hart [53]. Bovendien bestond de casuïstiek van hartstilstanden uit een relatief kleine populatie van veertien voetballers, waarvan zeven waren komen te overlijden. Om meer te kunnen zeggen over de onderliggende oorzaken van hartstilstanden in het Nederland amateurvoetbal is nader onderzoek vereist. De enige twee gevallen bij de niet-sporters waarvan de exacte doodsoorzaak bekend was bleken beiden te zijn ontstaan door een gescheurde aorta. In deze gevallen was defibrilleren waarschijnlijk niet zinvol geweest.
4.3 De noodzaak van een AED Bij de slachtoffers onder de voetballers waarop alleen reanimatie was toegepast zónder AED waren er vier keer zoveel die waren overleden dan niet overleden, een overlevingkans van 20%. Hier tegenover stond reanimatie mét AED waar twee keer meer slachtoffers het hadden overleefd dan dat er waren overleden, een overlevingskans van 67%. Hieruit komt duidelijk een positief effect van de AED naar voren. Tegenstrijdig zijn echter de cijfers die aanduiden hoeveel slachtoffers het incident hadden overleefd, terwijl er helemaal geen reanimatie was toegepast alvorens de ambulance aanwezig was. Ook hier is een mogelijke verklaring dat het incident bij de overlevenden ten onrechte was aangezien voor een hartstilstand en mogelijk was de respondent niet op de hoogte van de exacte situatie. Bovendien kan het toeval zijn geweest doordat er sprake was van een zeer kleine steekproef hartstilstanden waarbij geen reanimatie is toegepast voordat de ambulance er was (N=3 bij de sporters en N=4 bij de nietsporters).
32
Eerdere onderzoekers toonden duidelijker en betrouwbaarder, in grotere onderzoekspopulaties, de effectiviteit van een AED aan. Hierbij werden de overlevingskansen op 50% tot 70% tegenover 5% tot 10% bij reanimatie zonder AED geschat [24, 44, 47-49]. Door de relatief hoge incidentie van hartstilstanden van 2,3 hartdoden per 100.000 voetballers per jaar en het aanzienlijk vergroten van de overlevingskans met 40% en mogelijk meer is ook het derde deel van de hypothese juist gebleken en is de noodzaak van de aanwezigheid van een AED aangetoond. Door de aanwezigheid van een AED op sportcomplexen kan de incidentie van plotse hartdood onder voetballers waarschijnlijk aanzienlijk worden verlaagd.
4.4 Algemene informatie Hoewel bijna alle respondenten aan hadden gegeven op de hoogte te zijn geweest van de gevaren van hartstilstanden bij sporters, gaf ook het merendeel aan te vinden dat er te weinig aandacht wordt besteed aan de problematiek en aan het promoten van de AED bij voetbalverenigingen. Toch lijkt er een toename in besef van het gevaar door de jaarlijkse stijging van het aantal verenigingen met een AED op het sportcomplex. De meest aangegeven reden waarom verenigingen over waren gegaan tot de aanschaf van een AED was het algemeen besef van het gevaar van hartstilstanden. Een belangrijke reden waarom verenigingen nog geen AED hadden aangeschaft was dat ze er nog nooit over na hadden gedacht, terwijl meer dan 20% van deze verenigingen ook aan had gegeven slechts tussen € 500 en € 999 voor een AED te betalen en bijna 40% zelfs minder dan € 500. Op dit moment is een AED echter nog niet voor minder dan € 1.000 verkrijgbaar: Bij de internetshop AEDwinkel.nl (www.aedwinkel.nl) kost de goedkoopst verkrijgbare AED € 1.200. Een mogelijke manier om de aanschaf van een AED te stimuleren is het subsidiëren hiervan uit gelden van de overheid of overkoepelende organisaties als de KNVB of NOC*NSF of zelfs in Europees verband vanuit de UEFA. Verder kan de aanschaf van de AED worden gestimuleerd door meer informatie te verschaffen over de problematiek en de mogelijkheden om hier iets aan te doen. Tussen de respondenten waren er twee die de nadelige effecten van een AED aanhaalden en de beschikbare informatie te eenzijdig noemden. Mogelijk duidden zij hierbij op het gegeven dat een AED bij gebruik in regen zijn effectiviteit kan verliezen doordat de stroom de weg van de minste weerstand kiest en via de natte borstkas naar de grond weg lekt. Daarnaast kan het gebruik van de AED op een natte borstkas voor brandwonden bij het slachtoffer zorgen. Ook is het mogelijk dat omstanders de schok voelen, wanneer het slachtoffer en de omstanders zich op een geleidende ondergrond bevinden [54]. Daarnaast is het mogelijk dat zij duidden op de kritiek die is geuit op de Nederlandse Hartstichting doordat 33
zij in een reclamespot en op hun website (www.zesminuten.nl) na zouden hebben gelaten de negatieve kanten van reanimatie te vermelden. Hierbij worden voorbeelden als gebroken ribben en een klaplong als gevolg van reanimatie genoemd [55]. De voordelen wegen echter op tegen de mogelijke nadelen, want als er niet wordt gereanimeerd zal het slachtoffer zonder meer komen te overlijden. Door goede folders samen te stellen waarin zowel nadelen als voordelen worden besproken krijgen de respondenten meer inzicht in de mogelijkheden van een defibrillator en zijn ze wellicht eerder bereid tot de aanschaf hiervan.
4.5 Verbeterpunten ten aanzien van het huidige onderzoek Een belangrijk kritiekpunt is dat de database was opgebouwd uit gegevens afkomstig van zowel voorzitters als verzorgers. Mogelijk bestond er een groot verschil in inzicht in bepaalde secties van de vragenlijst, waardoor er wellicht een vertekend beeld was ontstaan. Daarnaast hadden enkele voorzitters mogelijk de kennis van hun verzorger(s) overschat, hetgeen ook werd aangegeven door één van de voorzitters. Bovendien is het mogelijk dat de respondent een nog te korte tijd werkzaam was bij de vereniging op het moment van meten of had de respondent om een andere reden geen weet van hartstilstanden die er wél waren geweest. Dit is een van de nadelen die zijn ontstaan door het gekozen onderzoeksdesign. Er was binnen dit onderzoek ook niet gekeken naar andere disciplines waarin de cursisten ook leren te reanimeren, zoals bijvoorbeeld bedrijfshulpverlening. Wat betreft de casuïstiek waren er te weinig vragen gesteld om conclusies te kunnen trekken uit verschillen tussen geslacht en leeftijd. Bovendien was er geen zicht op de staat van de medische voorzieningen op het moment van de hartstilstanden, waardoor er niet kon worden gekeken naar correlaties hiertussen. Naast deze kritiekpunten betreffende de casuïstiek kan ook nog worden aangehaald dat er bij deze vragen veel missing values waren door het gekozen design van de vragenlijst. De respondent hoefde telkens van slechts het meest recente geval van hartstilstand alle gegevens in te voeren, terwijl van de overige hartstilstanden alleen bekend was of hierbij het slachtoffer was overleden of succesvol gereanimeerd was met of zonder AED. Bij enkele verenigingen waren er meerdere hartstilstanden of was het meest recente geval geen sporter, waardoor de meest belangrijke gegevens over deze casussen ontbraken. Ook waren er binnen de casuïstiek geen gegevens over de exacte doodsoorzaak waardoor er hierover geen conclusies konden worden getrokken. Het huidige onderzoek heeft gebruik gemaakt van een relatief kleine steekproef (slechts 5,6% van het totaal aantal voetballers) met uitsluitend verenigingen uitkomend in de hoogste Nederlandse amateurklasses. Mogelijk is er een verschil in incidentie met de zes lagere 34
klasses door een hogere emotionele druk op de voetballers die uitkomen in de hoogste klasses. Ook de onderzoekspopulatie waarin de hartstilstanden hebben voorgedaan was te klein om inhoudelijke conclusies te kunnen trekken over de incidenten.
4.6 Conclusie en aanbevelingen De hypothese van het huidige onderzoek is juist gebleken. De medische voorzieningen van de 92 verenigingen die hadden deelgenomen aan het onderzoek bleken niet afdoende te zijn om bij alle elftallen accuraat en snel te kunnen reageren bij een optredende hartstilstand. Hoewel de meeste verenigingen wel bij de eerste elftallen iemand aanwezig hadden die kon reanimeren, bleek het aantal verenigingen waarbij dit ook bij de jeugd- en lagere elftallen het geval was, veel lager te zijn. Bovendien verzorgde en verplichtte het merendeel van de verenigingen geen enkele van de onderzochte cursussen. Hoewel bleek dat 31,5% van de verenigingen een AED beschikbaar had, lag de kennis binnen een aanzienlijk aantal verenigingen over de reanimatietechnieken relatief laag, waardoor het behaalde voordeel door de aanwezigheid van de AED teniet werd gedaan. De incidentie van plotse hartdood bleek 2,3 per 100.000 voetballers per jaar te bedragen, terwijl bleek dat de incidentie van plotse hartstilstand 4,6 per 100.000 voetballers per jaar was. Absoluut gezien lijkt dit wellicht een zeer klein aantal, maar wanneer de incidentie wordt doorberekend naar heel voetballend Nederland betekent dit een incidentie van ongeveer 25 plotse hartdoden per jaar, waarbij elk incident een grote impact heeft op de nabije omgeving en vaak de gehele samenleving en het bovendien meestal ogenschijnlijk gezonde voetballers betreft. Naast de hartstilstanden was er melding gemaakt van één blikseminslag die niet in deze incidentie was meegenomen. Het is echter wel van belang dat ook voor dergelijke incidenten voorzorgsmaatregelen worden getroffen teneinde deze te voorkomen. Het positieve effect van de aanwezigheid van een AED leek ook aangetoond, door een verhoging van de overlevingskans van 20% met alleen reanimeren tot 67% met reanimeren met behulp van een AED. Deze percentages zijn echter niet volledig betrouwbaar, hetgeen komt door een zeer kleine steekproef als gevolg van het lage aantal hartstilstanden en in veel gevallen onwetendheid van de respondent over de manier van reanimeren. Desalniettemin komen de percentages enigszins overeen met eerdere onderzoeken die een overlevingskans tussen 50% en 70% aantoonden bij gebruik van een AED en tussen 5% en 10% zonder gebruik van een AED. Het is van groot belang meer inzicht te krijgen in de incidentie van het aantal hartstilstanden in het Nederlandse amateurvoetbal. Ook is het essentieel dat er meer inzicht komt in de 35
onderliggende afwijkingen en ziektes die tot de hartstilstand hebben geleid. Op deze manier kan de preparticipatie screening worden verbeterd, zodat er gerichter kan worden gezocht of wellicht andere maatregelen kunnen worden getroffen. Om deze inzichten te verbeteren moet er meer onderzoek komen over dit onderwerp in Nederland, waarbij er gebruik moet worden gemaakt van een prospectieve longitudinale cohortstudie. Van belang hierbij is dat er ook rekening moet worden gehouden met leeftijd en geslacht van de slachtoffers. Ook kan het verplicht melden van hartstilstanden een beter inzicht geven in de incidentie. Zoals in de inleiding vermeld wordt er reeds gewerkt aan een dergelijke database, echter ook hierbij is het probleem dat het melden van deze incidenten niet verplicht is [1, 2]. Dit zou moeten worden gerealiseerd door de verschillende sportbonden. Om de conclusie beter te kunnen extrapoleren moet er gebruik worden gemaakt van een grotere steekproef met verenigingen uit alle klasses om de conclusie beter te kunnen extrapoleren. Binnen een prospectieve en longitudinale studie kunnen verschillende beperkingen van deze studie worden vermeden. Daarnaast moet worden getracht een zo homogeen mogelijke groep respondenten te verkrijgen, om zo de mogelijke bias die is ontstaan door verschil in inzicht en kennis van voorzitters en verzorgers te vermijden. Bovendien moet er aandacht worden geschonken aan alle soorten disciplines waar de cursist leert te reanimeren of aan reanimeren in het algemeen. Tenslotte is het aan te bevelen een dergelijk onderzoek uit te voeren binnen alle takken van sport, om zo ook uiteindelijk de algehele incidentie van plotse dood bij sport in kaart te kunnen brengen. Daarnaast is het belangrijk dat er ook meer aandacht wordt geschonken aan de betreffende problematiek en aan de AED binnen deze andere takken van sport. Naast verder onderzoek is het van belang dat er meer aandacht wordt geschonken aan de medische voorzieningen bij de Nederlandse amateurvoetbalverenigingen. Er moet worden gestimuleerd om standaard iemand aanwezig te hebben bij trainingen en wedstrijden die kan reanimeren, liefst met de kennis van en beschikking over een AED. Daarnaast kan het geen kwaad ook de scheidsrechters te verplichten een cursus te volgen waarin deze in ieder geval leert te reanimeren, zodat er te allen tijde minimaal één persoon aanwezig is die reanimatie kan toepassen. Het aanscherpen van de regels rondom kennis van reanimatie binnen de verenigingen kan de relatief hoge gemeten incidentie wellicht terugbrengen. Om verenigingen meer te stimuleren tot aanschaf van een AED moet er meer informatie aan de verenigingen worden gegeven over de AED in bijvoorbeeld de vorm van duidelijke en leesbare folders waarin de voor- en eventuele nadelen van een automatische externe defibrillator worden 36
besproken. Verder kunnen de verenigingen eerder worden aangezet tot aanschaf van een AED door het beschikbaar stellen van gelden in nationaal of zelfs Europees verband in de vorm van subsidies bij aanschaf van een AED.
37
Referenties [1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14]
[15] [16] [17] [18]
NVVC. Sportcor - Databank Cardiologie en Sport Registratie van cardiologische gegevens van sporters. 2007 [Opgehaald: 6 juni 2007]; Beschikbaar op: http://www.nvvc.nl/?MID=430 Sportzorg. Sportcor: onderzoek plotse hartdood. 2007 [Opgehaald: 6 juni 2007]; Beschikbaar op: http://www.sportzorg.nl/onderzoek-en-keuring/sportcor-onderzoekplotse-hartdood.html#plotse%20hartdood Dolmans I. Plotse dood bij sport. Alblasserdam: Offsetdrukkerij Kanters B.V. 1983. Breedveld K, Tiessen-Raaphorst A. Rapportage sport 2006. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau 2006. CBS. Kerncijfers bevolking. 2007 [Opgehaald: 14 maart 2007]; Beschikbaar op: http://statline.cbs.nl/StatWeb/Table.asp?STB=T&LA=nl&DM=SLNL&PA=37296ned &D1=a&D2=0,10,20,30,40,50,(l-1)-l&HDR=G1 KNVB. KNVB Jaarverslag Seizoen 2005/'06. Zeist: KNVB; 19 september 2006. Bille K, Figueiras D, Schamasch P, Kappenberger L, Brenner JI, Meijboom FJ, et al. Sudden cardiac death in athletes: the Lausanne Recommendations. Eur J Cardiovasc Prev Rehabil. 2006;13(6):859-75. Phillips M, Robinowitz M, Higgins JR, Boran KJ, Reed T, Virmani R. Sudden cardiac death in Air Force recruits. A 20-year review. Jama. 1986;256(19):2696-9. Thompson PD. The cardiovascular complications of vigorous physical activity. Archives of internal medicine. 1996;156(20):2297-302. Burke AP, Farb A, Virmani R, Goodin J, Smialek JE. Sports-related and non-sportsrelated sudden cardiac death in young adults. American heart journal. 1991;121(2 Pt 1):568-75. Corrado D, Basso C, Rizzoli G, Schiavon M, Thiene G. Does sports activity enhance the risk of sudden death in adolescents and young adults? Journal of the American College of Cardiology. 2003;42(11):1959-63. Corrado D, Basso C, Schiavon M, Thiene G. Does sports activity enhance the risk of sudden cardiac death? Journal of cardiovascular medicine (Hagerstown, Md. 2006;7(4):228-33. Corrado D, Migliore F, Basso C, Thiene G. Exercise and the risk of sudden cardiac death. Herz. 2006;31(6):553-8. Corrado D, Pelliccia A, Bjornstad HH, Vanhees L, Biffi A, Borjesson M, et al. Cardiovascular pre-participation screening of young competitive athletes for prevention of sudden death: proposal for a common European protocol. Consensus Statement of the Study Group of Sport Cardiology of the Working Group of Cardiac Rehabilitation and Exercise Physiology and the Working Group of Myocardial and Pericardial Diseases of the European Society of Cardiology. European heart journal. 2005;26(5):516-24. Corrado D, Thiene G, Nava A, Rossi L, Pennelli N. Sudden death in young competitive athletes: clinicopathologic correlations in 22 cases. The American journal of medicine. 1990;89(5):588-96. Estes NA, 3rd. Sudden death in young athletes. The New England journal of medicine. 1995;333(6):380-1. Firoozi S, Sharma S, Hamid MS, McKenna WJ. Sudden death in young athletes: HCM or ARVC? Cardiovascular drugs and therapy / sponsored by the International Society of Cardiovascular Pharmacotherapy. 2002;16(1):11-7. Firoozi S, Sharma S, McKenna WJ. Risk of competitive sport in young athletes with heart disease. Heart (British Cardiac Society). 2003;89(7):710-4. 38
[19] [20] [21] [22]
[23] [24] [25] [26] [27]
[28]
[29] [30] [31] [32] [33] [34] [35] [36]
Maron BJ. Sudden death in young athletes. The New England journal of medicine. 2003;349(11):1064-75. Maron BJ. Heart disease and other causes of sudden death in young athletes. Current problems in cardiology. 1998;23(9):477-529. Maron BJ, Gohman TE, Aeppli D. Prevalence of sudden cardiac death during competitive sports activities in Minnesota high school athletes. Journal of the American College of Cardiology. 1998;32(7):1881-4. Maron BJ, Thompson PD, Puffer JC, McGrew CA, Strong WB, Douglas PS, et al. Cardiovascular preparticipation screening of competitive athletes. A statement for health professionals from the Sudden Death Committee (clinical cardiology) and Congenital Cardiac Defects Committee (cardiovascular disease in the young), American Heart Association. Circulation. 1996;94(4):850-6. Northcote RJ, Ballantyne D. Sudden cardiac death in sport. British medical journal (Clinical research ed. 1983;287(6402):1357-9. Pedoe DT. Sudden cardiac death in sport--spectre or preventable risk? British journal of sports medicine. 2000;34(2):137-40. Thompson PD, Levine BD. Protecting athletes from sudden cardiac death. Jama. 2006;296(13):1648-50. Maron BJ, Shirani J, Poliac LC, Mathenge R, Roberts WC, Mueller FO. Sudden death in young competitive athletes. Clinical, demographic, and pathological profiles. Jama. 1996;276(3):199-204. Fletcher GF, Balady G, Blair SN, Blumenthal J, Caspersen C, Chaitman B, et al. Statement on exercise: benefits and recommendations for physical activity programs for all Americans. A statement for health professionals by the Committee on Exercise and Cardiac Rehabilitation of the Council on Clinical Cardiology, American Heart Association. Circulation. 1996;94(4):857-62. Thompson PD, Buchner D, Pina IL, Balady GJ, Williams MA, Marcus BH, et al. Exercise and physical activity in the prevention and treatment of atherosclerotic cardiovascular disease: a statement from the Council on Clinical Cardiology (Subcommittee on Exercise, Rehabilitation, and Prevention) and the Council on Nutrition, Physical Activity, and Metabolism (Subcommittee on Physical Activity). Circulation. 2003;107(24):3109-16. Virmani R, Burke AP, Farb A. Sudden cardiac death. Cardiovasc Pathol. 2001;10(6):275-82. Albert CM, Mittleman MA, Chae CU, Lee IM, Hennekens CH, Manson JE. Triggering of sudden death from cardiac causes by vigorous exertion. The New England journal of medicine. 2000;343(19):1355-61. Corrado D, Basso C, Schiavon M, Thiene G. Screening for hypertrophic cardiomyopathy in young athletes. The New England journal of medicine. 1998;339(6):364-9. Correspondent. Speler Rode Ster dood na hartaanval. Trouw. 3 oktober 2001. Lelièvre M. Voetballers en hartstilstanden, een lange lijst. 9 januari 2005 [Opgehaald: 14 december 2006]; Beschikbaar op: http://www.voetbalbelgie.be/nl/article.php?id=401 Correspondent. Sudden death: dood op het veld. 9 december 2006 [Opgehaald: 20 december 2006]; Beschikbaar op: http://www.log-isch.nl/logisch/2006/12/sudden_death_do.html Maron BJ. Sudden death in young athletes. Lessons from the Hank Gathers affair. The New England journal of medicine. 1993;329(1):55-7. Brillouet W. "Ramp voor het hele dorp". Het belang van Limburg. 15 januari 2007.
39
[37] [38] [39] [40] [41] [42] [43] [44] [45]
[46] [47] [48] [49] [50] [51] [52] [53] [54] [55]
Correspondent. Voetballer (24) sterft op veld. De telegraaf. 17 februari 2007. Maeckelbergh B. Geen vijf kinderen zó getest als Rik. Het Nieuwsblad. 16 januari 2007 Katz E, Metzger JT, Marazzi A, Kappenberger L. Increase of sudden cardiac deaths in Switzerland during the 2002 FIFA World Cup. International journal of cardiology. 2006;107(1):132-3. IOC MC. Sudden Cardiovascular Death in Sport - Lausanne Recommendations. 10 december 2004 [Opgehaald: 10 mei 2007]; Beschikbaar op: http://multimedia.olympic.org/pdf/en_report_886.pdf Inklaar H. Topzorg. Nieuwsbrief voor sportverzorgers. Zeist: Sportmedisch Centrum KNVB; 11 oktober 2005. Gezondheidsraad. Jaarbericht bevolkingsonderzoek 2006. Den Haag: Gezondheidsraad; 20 juni 2006. Pelliccia A, Maron BJ, Culasso F, Di Paolo FM, Spataro A, Biffi A, et al. Clinical significance of abnormal electrocardiographic patterns in trained athletes. Circulation. 2000;102(3):278-84. Ghosh J. Sudden Cardiac Death in Athletes - What Can be Done? Indian pacing and electrophysiology journal [electronic resource]. 2006;6(3):139-41. Reanimatieraad. Richtlijnen Reanimatie 2006 in Nederland. 20 maart 2006 [Opgehaald: 12 maart 2007]; Beschikbaar op: http://www.reanimatieraad.nl/content/default.aspx?code=UR7DQXtgR3M26VK4TvZ QhqV8NVjgWYyT Het Oranje Kruis. Oranje Kruis Boekje - Officiële handleiding tot het verlenen van eerste hulp bij ongelukken. Leiden: Spruyt, Van Mantgem & De Does bv 1997. International Liaison Committee on Resuscitation. Consensus on cardiolpumonary resuscitation and emergency cardiovascular care science with treatment recommendations. 67 (2-3) 2005:181-201. Werkgroep Cijfers van de Nederlandse Hartstichting. Plotselinge hartstilstand en reanimatie - Cijfers en feiten. Hart Bulletin. 2007;38(2):2. Nederlandse Hartstichting. 6 Minuten. 2007 [opgehaald: 6 juni 2007]; Beschikbaar op: http://www.6minuten.nl/Vragen/Default.aspx?mId=9836 Inklaar H, Meeles T. Voetbal is ons leven en gezondheid - Medisch beleidsplan KNVB. Zeist: KNVB 2006. Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie. Acute Zorg - Uitgangspunten en kwaliteitscriteria vanuit patiëntenperspectief. juni 2006 [opgehaald: 21 juni 2007]; Beschikbaar op: http://www.npcf.nl/uploads/files///microsoft_word_-_acute_zorg.pdf Corrado D, Pelliccia A, Bjornstad HH, Thiene G. Cardiovascular pre-participation screening of young competitive athletes for prevention of sudden death: proposal for a common European protocol; reply. European heart journal. 2005. STMS. The athlete's heart: a physiological or a pathological phenomenon? November 1998 [opgehaald: 17 juni 2007]; Beschikbaar op: http://www.stms.nl/november1998/artikel15.htm#top Kappeyne van de Coppello C, Meijer CJ, Brinkhof JCM. AED Publikatie. 28 mei 2007 [opgehaald: 20 juni 2007]; Beschikbaar op: http://www.meijergroep.com/aed/aedpublikatie.htm Forumredactie. Hartstichting laat na nadelen van reanimatie te vermelden. De Volkskrant. 25 april 2007.
40
Bijlage 1 Artikelen Artikel 1: Brillouet W. "Ramp voor het hele dorp". Het belang van Limburg. 15 Januari 2007.
Artikel 2: Correspondent. Voetballer (24) sterft op veld. De telegraaf. 17 februari 2007.
41
Artikel 3: Publicatie voor dit onderzoek in de Telegraaf. 14 april 2007.
42
Bijlage 2 Begeleidende brieven
43
Maastricht, 6 april 2007 Geachte voorzitter, Zoals ook u ongetwijfeld zult beseffen, komt het méér dan eens voor dat een sporter plotseling ineenzakt tijdens een wedstrijd of training, waarbij onverwachte hartproblemen de oorzaak zijn. In de wetenschappelijke literatuur worden in veertig jaar tijd meer dan 1.000 gevallen van plotse hartdood tijdens sport beschreven, bij sporters tussen de 12 en 35 jaar. Hierin heeft voetbal verreweg het grootste aandeel. In Nederland waarin bijna 1.100.000 inwoners voetbal als sport beoefenen, worden jaarlijks 25 personen door een plotse hartdood getroffen. Bij hogere leeftijd neemt de kans op een plotse hartdood steeds verder toe. Om meer inzicht te krijgen in de Nederlandse situatie vraagt ondergetekende, student aan de Universiteit Maastricht, vakgroep Gezondheidswetenschappen in het kader van een wetenschappelijke stage bij de Stichting Service Médical, enkele minuten van uw tijd. Het kost u ongeveer tien minuten, afhankelijk van uw wijze van antwoorden, voor het invullen van de bijgevoegde vragenlijst. Daarin zal 1) worden gevraagd naar bij u bekende gevallen binnen uw vereniging van hartfalen in de afgelopen vijf jaar. Daarnaast zijn wij 2) geïnteresseerd in de eventuele beschikbaarheid van reanimatieapparatuur binnen uw voetbalvereniging en kennis van de Basic Life Support (voor uitleg verwijs ik u naar de vragenlijst) en EHBO. De vragenlijst is uitsluitend bedoeld om een beeld te scheppen van de Nederlandse situatie en de verkregen gegevens zullen in de analyse niet aan uw naam of vereniging worden gekoppeld. Voor ons en uw gemak is de vragenlijst op het internet geplaatst. Deze is Beschikbaar opaf woensdag 11 april. Het adres is http://www.servicemedical.nl/onderzoek.asp, dit staat ook vermeld op de eerste zijde van de bijgevoegde vragenlijst. Wanneer u niet over internet beschikt, kunt u gerust de papieren-versie invullen en aan ons retourneren in een ongefrankeerde envelop. Uw deelname is van groot belang om meer inzicht te krijgen in de gevallen van plotse hartdood in Nederland en zal daarom zeer op prijs worden gesteld. Wanneer u de vragenlijst schriftelijk invult, gelieve de envelop vóór 29 april aan ons te retourneren. U kunt tot dezelfde datum de vragenlijst het liefst via internet invullen. De gegevens worden anoniem verwerkt. Bij de analyse wordt gebruik gemaakt van de kennis van Stichting Service Médical, UMC St. Radboud Nijmegen, Universiteit Maastricht en de KNVB. Bij voorbaat dank voor uw deelname, Dirk Veldman, gezondheidswetenschapper i.s.m. Universiteit Maastricht, Stichting Service Médical
[email protected] M 0031647462744 Stichting Service Médical, Laan van Brunswijk 31, 6212 HC Maastricht, T 00 (0)43-321.02.20, F: 00 (0)43-326.05.78, www.servicemedical.nl,
[email protected]
44
Datum 6 april 2007 Geachte voorzitter, Gedurende de laatste jaren wordt er veel gedaan om adequate medische voorzieningen te treffen, met als doel het verbeteren van de veiligheid van sporters, begeleiders en toeschouwers, en het voorkomen van plots overlijden tijdens een sportevenement. Dit geldt ook voor uw leden! Inmiddels is er een inventarisatie gehouden onder de BVO in Nederland en een aantal Europese landen. Maar er zijn meer gegevens nodig om tot een goed inzicht en advies bij acute hartstilstand voor de sportverenigingen te komen. Wanneer u deze vragenlijst invult, kunnen wij beter inzicht krijgen in het (para)medisch handelen en de (para)medische voorzieningen bij een acute hartstilstand op de Nederlandse voetbalvelden. Wij verzoeken u beleefd om bijgevoegde vragenlijst in te vullen om zo mee te helpen de veiligheid voor de sporters, begeleiders en toeschouwers van de Nederlandse voetbalvelden te verhogen. Alle gegevens worden anoniem verwerkt. Vriendelijk dank voor uw medewerking! Met vriendelijke groeten, Dhr. Ruud Bruynis, Directeur Amateurvoetbal KNVB Zeist
Dr. Nicole Panhuyzen-Goedkoop, (Sport)cardioloog UMC St Radboud Nijmegen Sint Maartenskliniek, locatie Sport Medisch Centrum Papendal Arnhem
45
Bijlage 3 Vragenlijst
46
INSTRUCTIE De vragenlijst bestaat uit een viertal vragenblokken, te weten “Algemene informatie”, “Medische voorzieningen”, “Casuïstiek”, en “Afsluiting”, met in totaal 79 vragen. Bij de gesloten vragen geldt dat er slechts één antwoordmogelijkheid ingevuld dient te worden, tenzij er anders vermeld staat. Bij de open vragen gelieve het antwoord kort en bondig te houden. Het invullen van de vragenlijst zal ongeveer 10 minuten van uw tijd in beslag nemen, afhankelijk van de door u gekozen antwoorden. Na het invullen van de vragenlijst kunt u deze in de bijgevoegde envelop ongefrankeerd aan ons retourneren. Wanneer u de vragenlijst via internet wenst in te vullen, hetgeen onze voorkeur krijgt, verwijs ik u naar: http://www.servicemedical.nl/onderzoek.asp Bij vragen of opmerkingen kunt u te allen tijde contact opnemen met ons via de mail, of telefonisch via: 043-3210220:
[email protected] De vragenlijst kan vanaf woensdag 11 april tot en met maandag 30 april via internet ingevuld worden. De vragenlijsten die via de post worden opgestuurd dienen uiterlijk dinsdag 1 mei ontvangen te zijn. Wij bedanken u alvast hartelijk voor uw deelname, mede namens de voetballers. I ALGEMENE INFORMATIE 1
Van welke voetbalvereniging bent u voorzitter?
2
3
In welke competitie komt deze vereniging uit? Hoofdklasse zaterdagamateurs Hoofdklasse zondagamateurs Eerste klasse zaterdagamateurs Eerste klasse zondagamateurs Hoeveel mannelijke, actieve leden heeft uw vereniging op dit moment?
4
Hoeveel vrouwelijke, actieve leden heeft uw vereniging op dit moment?
47
II MEDISCHE VOORZIENINGEN De Nederlandse Reanimatieraad verzorgt richtlijnen voor Basic Life Support (BLS) en Advanced Life Support (ALS). BLS is het vrijwaren van de luchtweg van een slachtoffer en het ondersteunen van de ademhaling en de circulatie, ofwel reanimeren. ALS is een meer specialistische reanimatie waarbij onder andere de analyse van verschillende ritmestoornissen, het gebruik van medicatie en defibrillatie (het toebrengen van elektrische schokken) aan bod komen. Naast cursussen BLS en ALS zijn er ook cursussen EHBO mogelijk (Eerste Hulp Bij Ongeval). Opgeleide EHBO'ers kunnen adequate hulp verlenen bij stoornissen in het bewustzijn en de ademhaling, en ze weten wat te doen bij een shock. Daarnaast kunnen ze plaatselijk letsel (wonden), warmte- en koudeletsels, vergiftigingen en elektriciteitsletsels bij slachtoffers behandelen. 5 6 7 8
9
10
11
12
13
Verzorgt uw vereniging cursussen BLS voor verzorgers en geïnteresseerden? Ja Nee Verplicht uw vereniging de verzorger(s) tot het volgen van een cursus BLS? Ja Nee Verplicht uw vereniging de clubscheidsrechter(s) tot het volgen van een cursus BLS? Ja Nee Is er bij wedstrijden van uw eerste elftal standaard een verzorger aanwezig met kennis van de BLS? Ja Nee Is er bij wedstrijden van lagere elftallen van uw vereniging standaard een verzorger aanwezig met kennis van de BLS? Ja Nee Is er bij wedstrijden van jeugdelftallen van uw vereniging standaard een verzorger aanwezig met kennis van de BLS? Ja Nee Is er bij trainingen van uw eerste elftal standaard een verzorger aanwezig met kennis van de BLS? Ja Nee Is er bij trainingen van lagere elftallen van uw vereniging standaard een verzorger aanwezig met kennis van de BLS? Ja Nee Is er bij trainingen van jeugdelftallen van uw vereniging standaard een verzorger aanwezig met kennis van de BLS? Ja Nee
48
14 15 16 17
18
19
20
21
22
23 24 25 26
Verzorgt uw vereniging cursussen ALS voor verzorgers en geïnteresseerden? Ja Nee Verplicht uw vereniging de verzorger(s) tot het volgen van een cursus ALS? Ja Nee Verplicht uw vereniging de clubscheidsrechter(s) tot het volgen van een cursus ALS? Ja Nee Is er bij wedstrijden van uw eerste elftal standaard een verzorger aanwezig met kennis van de ALS? Ja Nee Is er bij wedstrijden van lagere elftallen van uw vereniging standaard een verzorger aanwezig met kennis van de ALS? Ja Nee Is er bij wedstrijden van jeugdelftallen van uw vereniging standaard een verzorger aanwezig met kennis van de ALS? Ja Nee Is er bij trainingen van uw eerste elftal standaard een verzorger aanwezig met kennis van de ALS? Ja Nee Is er bij trainingen van lagere elftallen van uw vereniging standaard een verzorger aanwezig met kennis van de ALS? Ja Nee Is er bij trainingen van jeugdelftallen van uw vereniging standaard een verzorger aanwezig met kennis van de ALS? Ja Nee Verzorgt uw vereniging cursussen EHBO voor verzorgers en geïnteresseerden? Ja Nee Verplicht uw vereniging de verzorger(s) tot het volgen van een cursus EHBO? Ja Nee Verplicht uw vereniging de clubscheidsrechter(s) tot het volgen van een cursus EHBO? Ja Nee Is er bij wedstrijden van uw eerste elftal standaard een verzorger aanwezig die de bevoegdheid heeft om EHBO toe te passen? Ja Nee
49
27
28
29
30
31
Is er bij wedstrijden van lagere elftallen van uw vereniging standaard een verzorger aanwezig die de bevoegdheid heeft om EHBO toe te passen? Ja Nee Is er bij wedstrijden van jeugdelftallen van uw vereniging standaard een verzorger aanwezig die de bevoegdheid heeft om EHBO toe te passen? Ja Nee Is er bij trainingen van uw eerste elftal standaard een verzorger aanwezig die de bevoegdheid heeft om EHBO toe te passen? Ja Nee Is er bij trainingen van lagere elftallen van uw vereniging standaard een verzorger aanwezig die de bevoegdheid heeft om EHBO toe te passen? Ja Nee Is er bij trainingen van jeugdelftallen van uw vereniging standaard een verzorger aanwezig die de bevoegdheid heeft om EHBO toe te passen? Ja Nee
Een cursus BLS kan worden uitgebreid met een cursus over de Automatische Externe Defibrillator (AED). Personen met kennis van de ALS zijn bevoegd om deze trainingen te geven. Een AED is een apparaat dat, bij mensen die een hartstilstand krijgen, het hart door middel van elektroshocks weer op gang kan brengen. Doordat het apparaat zelf aangeeft wat er moet gebeuren, kan het ook gebruikt worden door niet-professionele hulpverleners. In de eerste minuten na een hartstilstand is er doorgaans sprake van een ritmestoornis. Het hart staat dus niet stil, maar beweegt in een ongecoördineerd ritme, waardoor het bloed niet meer wordt rondgepompt. Door toediening van elektroshocks kan het normale ritme weer worden hersteld. Hoe sneller hulp met de defibrillator geboden wordt, des te groter is de kans op overleven zonder blijvende schade aan hersenen en andere organen. 32 33
34
Is er op het sportcomplex van uw vereniging permanent een AED aanwezig? Ja Nee (ga door met vraag 35) Binnen hoeveel minuten kunt u toegang krijgen tot deze AED? Binnen 1 minuut Tussen 1 en 2 minuten Tussen 2 en 3 minuten Tussen 3 en 4 minuten Tussen 4 en 5 minuten Meer dan 5 minuten Is deze AED beschikbaar tijdens zowel wedstrijden als trainingen? Ga hierna door naar vraag 38 op de volgende pagina. Ja Nee, alleen tijdens wedstrijden Nee, alleen tijdens trainingen
50
35
36 37
38 39 40
41
42
43
44
45
U heeft vraag 32 met “Nee” beantwoord. Is er op wedstrijddagen voor uw vereniging wel een AED beschikbaar in de nabije omgeving? Ja Nee Is deze AED ook beschikbaar tijdens trainingen? Ja Nee (ga door met vraag 38) In hoeveel minuten kan deze AED aanwezig zijn op uw sportcomplex? Binnen 1 minuut Tussen 1 en 3 minuten Tussen 3 en 5 minuten Tussen 5 en 7 minuten Tussen 7 en 9 minuten Binnen 10 minuten Meer dan 10 minuten Verzorgt uw vereniging cursussen AED voor verzorgers en geïnteresseerden? Ja Nee Verplicht uw vereniging de verzorger(s) tot het volgen van een cursus AED? Ja Nee Is er bij wedstrijden van uw eerste elftal standaard een verzorger aanwezig die de bevoegdheid heeft om de AED te gebruiken? Ja Nee Is er bij wedstrijden van lagere elftallen van uw vereniging standaard een verzorger aanwezig die de bevoegdheid heeft om de AED te gebruiken? Ja Nee Is er bij wedstrijden van jeugdelftallen van uw vereniging standaard een verzorger aanwezig die de bevoegdheid heeft om de AED te gebruiken? Ja Nee Is er bij trainingen van uw eerste elftal standaard een verzorger aanwezig die de bevoegdheid heeft om de AED te gebruiken? Ja Nee Is er bij trainingen van lagere elftallen van uw vereniging standaard een verzorger aanwezig die de bevoegdheid heeft om de AED te gebruiken? Ja Nee Is er bij trainingen van jeugdelftallen van uw vereniging standaard een verzorger aanwezig die de bevoegdheid heeft om de AED te gebruiken? Ja Nee
51
46
47
48
49
Is er op wedstrijddagen een ambulance aanwezig op het sportcomplex van uw vereniging? Ja Nee Is er op trainingsdagen een ambulance aanwezig op het sportcomplex van uw vereniging? Ja Nee Wat is de aanrijtijd (ongeveer) van een ambulance naar uw sportcomplex (in minuten)?
Hoeveel minuten is het dichtstbijzijnde ziekenhuis ongeveer van uw sportcomplex verwijderd?
III CASUÏSTIEK 50
Hebben er zich binnen uw vereniging, bij uw weten, in de afgelopen 5 jaar één of meerdere voorvallen van een hartstilstand voorgedaan? Denk hierbij niet alleen aan sporters, maar ook aan begeleiders of toeschouwers. Ja, één (ga door naar vraag 55) Ja, meer dan één Nee (ga door naar vragenblok IV “Afsluiting”, vraag 70)
Tot en met vraag 54 behoeft u slechts te beantwoorden als u bij vraag 50 “Ja, meer dan één”, heeft aangekruist. Geeft u bij elke vraag het geslacht en de leeftijd aan van de slachtoffers, indien bekend. Bijvoorbeeld: “Sporters: 2 mannen (17 en 32), 1 vrouw (21)” 51 Om hoeveel gevallen gaat het? Begeleiders: Sporters: Toeschouwers: 52 Hoeveel van de betreffende slachtoffers zijn ten tijde van het incident overleden? Begeleiders: Sporters: Toeschouwers:
52
53 Hoeveel van de betreffende slachtoffers zijn succesvol gereanimeerd zonder AED? Begeleiders: Sporters: Toeschouwers: 54 Hoeveel van de betreffende slachtoffers zijn succesvol gereanimeerd met AED? Begeleiders: Sporters: Toeschouwers: Denkt u bij het invullen van de volgende vragen aan het meest recente geval van een hartstilstand binnen uw vereniging. 55 Hoelang geleden heeft het betreffende incident zich voorgedaan (in maanden)?
56
57
58
59
60
Was het slachtoffer sporter, begeleider of toeschouwer? Sporter Begeleider Toeschouwer Is er direct met de ambulancedienst gebeld? Ja Nee Weet ik niet Binnen hoeveel minuten was de ambulance ter plekke? Afronden op gehele minuten.
Was er ten tijde van dit voorval minimaal één persoon met de bevoegdheid tot reanimatie aanwezig op het complex? Ja Nee Weet ik niet Heeft de persoon (indien aanwezig) ook reanimatie toegepast op het slachtoffer voordat de ambulance aanwezig was? Ja Nee Weet ik niet Niet van toepassing
53
61
62
63
64
65
66
67
68
69
Indien er een AED beschikbaar was, is deze gebruikt om het slachtoffer te reanimeren (voordat de ambulance aanwezig was)? Ja Nee Weet ik niet Niet van toepassing Zoja, binnen hoeveel minuten was de AED ter plekke? Afronden op gehele minuten.
Is de reanimatie zonder AED succesvol geweest voordat de ambulance aanwezig was? Zoja, na hoeveel minuten? Ja, na _______ minuten Nee Weet ik niet Niet van toepassing Is de reanimatie met AED succesvol geweest voordat de ambulance aanwezig was? Zoja, na hoeveel minuten? Ja, na _______ minuten Nee Weet ik niet Niet van toepassing Heeft het slachtoffer het incident overleefd? Ja Nee (ga door naar vraag 68) Weet ik niet (ga door naar vragenblok IV “Afsluiting”, vraag 70) Is deze weer volledig gerevalideerd? Ja (ga door naar vragenblok IV “Afsluiting”, vraag 70 Nee Weet ik niet (ga door naar vragenblok IV “Afsluiting”, vraag 70) Kunt u kort beschrijven welke symptomen het slachtoffer aan het incident heeft overgehouden? Ga hierna door naar vragenblok IV “Afsluiting”, vraag 70.
U heeft aangegeven dat het slachtoffer is overleden. Is er een autopsie uitgevoerd om de exacte doodsoorzaak te achterhalen? Ja Nee Weet ik niet Kunt u, wanneer u de uitkomst van de autopsie kent of de doodsoorzaak weet, beschrijven wat de exacte aanleiding tot de hartstilstand is geweest?
54
IV AFSLUITING De oorzaak van circulatiestilstand ligt meestal in het ontstaan van kamerfibrilleren, een ritmestoornis die resulteert in stilvallen van het hart als bloedpomp. De voornaamste reden waarom een reanimatie in zulke gevallen mislukt, is dat de defibrillatieschok te laat komt. Globaal daalt na een circulatiestoornis door kamerfibrilleren de kans op overleving elke minuut met 10%. Twaalf minuten na het ontstaan van de circulatiestilstand is die kans nog maar 9%. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat ongeveer 2 op 100.000 sporters per jaar overlijden aan het gevolg van een hartstilstand. Van de 1,1 miljoen actieve leden van de KNVB in Nederland zou dit neerkomen op meer dan 20 sterfgevallen per jaar op de Nederlandse voetbalvelden. Het risico van hartstilstanden tijdens sport moet dus niet worden onderschat en het tijdig beschikbaar hebben van een AED bij een slachtoffer van kamerfibrilleren is noodzakelijk. 70 71
72
73
Was u al op de hoogte van de gevaren rondom hartstilstanden bij sporters? Ja Nee Vindt u dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het optreden van hartstilstanden tijdens sport in Nederland? Ja Nee Vindt u dat er voldoende aandacht wordt besteed aan de promotie van de AED bij voetbalverenigingen? Ja Nee Indien uw vereniging een AED op het complex beschikbaar heeft, wanneer is deze aangeschaft (jaartal)? Indien niet van toepassing, ga naar vraag 75.
74
Wat heeft uw vereniging ertoe aangezet een AED aan te schaffen, of de beschikbaarheid tot een AED te verwezenlijken? Probeer zo specifiek mogelijk te zijn. Ga hierna door naar vraag 78. Een eerder voorval op het sportcomplex waarbij een AED gewenst was Een eerder voorval in de omgeving waarbij een AED gewenst was Algemeen besef van het gevaar van hartstilstanden tijdens sport Stimulatie door de KNVB of andere organisaties Een andere reden, namelijk:
75
Waarom heeft uw vereniging nog geen AED ter beschikking? Kies de voornaamste reden. De aanschaf van een AED is te duur De aanschaf van een AED is overbodig en onnodig Nooit over nagedacht Een andere reden, namelijk:
55
76
77
Een AED is op dit moment verkrijgbaar vanaf ongeveer € 1.400,=. Is uw vereniging volgens u bereid een AED voor dit bedrag aan te schaffen? Ja, en ook voor een hoger bedrag (ga door met vraag 78) Ja, maximaal (ga door met vraag 78) Nee Voor welk bedrag, in Euro, is uw vereniging volgens u wel bereid een AED aan te schaffen? Rond het bedrag af op honderdtallen.
78
Heeft u nog op- of aanmerkingen over dit onderzoek?
79
Wenst u op de hoogte gehouden te worden over de resultaten van het onderzoek? Er zal in dat geval na afloop van het onderzoek een kort schrijven naar uw vereniging worden verstuurd met de onderzoeksresultaten. Ja Nee
Bij deze willen wij u hartelijk danken voor uw deelname aan het onderzoek!
56