Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 1
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie: De invloed van individuele factoren Robert Hellingman Universiteit Van Amsterdam Studentennummer: 0110264 Bachelorthese Arbeids- en Organisatiepsychologie Begeleider: Ingrid Vinke 19 juni 2006
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 2 Samenvatting Ploegendiensten zijn niet meer uit onze maatschappij weg te denken en er zijn aanwijzingen dat ploegendienst een negatief effect heeft op de gezondheid van werknemers. De ernst van de problemen veroorzaakt door ploegendienst verschilt echter per persoon. Dit fenomeen heet ploegendiensttolerantie en wordt beïnvloed door, (1) sociale condities op het werk, (2) familie en leefomstandigheden, (3) ploegendienst karakteristieken, (4) condities op het werk en (5) individuele karakteristieken. Binnen de context van arbeid en organisatiepsychologie is het van belang dat men ploegendiensttolerante werknemers kan selecteren voor ploegendiensten. In deze scriptie wordt daarom gekeken naar individuele karakteristieken die een invloed hebben op ploegendiensttolerantie van werknemers. Flexibele slapers en mensen die gemakkelijk slaperigheid overwinnen blijken beter tolerant te zijn tegen ploegendienst terwijl ook extraversie positief bijdraagt aan ploegendiensttolerantie. Ploegendiensttolerantie neemt met de leeftijd af waarbij er een keerpunt is rond het vijftigste levensjaar. Er zijn geen verschillen in aanpassingsvermogen tussen mannen en vrouwen, hoewel vrouwen die in ploegendienst werken een groter risico lopen op menstruatieproblemen, onvruchtbaarheid en vroegtijdige bevalling. Fysieke fitheid blijkt een cruciale factor te zijn in de mate van ploegendiensttolerantie. Fysiek fitte mensen zijn minder vermoeid, slapen langer, zijn meer alert en presteren cognitief beter vergeleken met minder fitte mensen. Het meeste onderzoek uitgevoerd betreffende ploegendiensttolerantie is echter cross-sectioneel en laat geen causale interpretatie toe. Voor personeelselectie is het echter van belang dat de verschillende factoren goed discrimineren tussen effectieve en minder effectieve werknemers. In de toekomst moeten er nog veel gecontroleerde studies worden uitgevoerd voordat men individuele karakteristieken als valide selectiecriteria kan beschouwen. Tot die tijd moet men ploegendiensttolerantie met traditionele interventies verbeteren zoals melatonin, fel licht, advisering en ploegendienst manipulatie.
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 3 Inhoudsopgave 1 Ploegendienst en ploegendiensttolerantie ............................................................................... 4 2 Circadian type en persoonlijkheid........................................................................................... 8 2.1 Directe effecten van circadian type op ploegendiensttolerantie.................................... 10 2.2 Directe effecten van persoonlijkheid op ploegendiensttolerantie .................................. 12 2.3 Interactie effecten tussen circadian type en persoonlijkheid op ploegendiensttolerantie .............................................................................................................................................. 13 3 Leeftijd .................................................................................................................................. 14 4 Sekse...................................................................................................................................... 16 5 Fysieke fitheid ....................................................................................................................... 17 6 Discussie................................................................................................................................ 18 Literatuur.................................................................................................................................. 21
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 4 1 Ploegendienst en ploegendiensttolerantie
Het industriële tijdperk, de globalisatie van de economie, de komst van de informatietechnologie, harde competitie tussen bedrijven en de noodzaak om meer en meer te produceren hebben allemaal invloed op het ontstaan van de 24-uurs economie. Producten zijn dag en nacht beschikbaar en de productie is non-stop gaande. Om deze productie gaande te houden en om de producten dag en nacht aan te kunnen bieden, hebben ook andere werkdiensten hun intrede gemaakt in de maatschappij naast de normale 09:00 tot 17:00 (8uurs) diensten. Tegenwoordig zijn nachtdiensten, ochtenddiensten, 12-uurs diensten en zelfs 24-uurs diensten niet meer uit onze maatschappij weg te denken. Dit fenomeen wordt in de A&O literatuur gelabeld als ploegendienst. In feite worden alle werktijden die afwijken van onze standaard werktijden gelabeld als ploegendienst (Smith, Folkard, & Fuller, 2003; Costa, 2003). Volgens Costa (2003) is ploegendienst vaak het synoniem voor onregelmatige of ‘rare’ werktijden. Ploegendiensten kunnen op een breed scala van aspecten verschillen met standaard diensten; zoals in het aantal ploegen dat nodig is om een dienst te voltooien, de duur van een dienst (8-uurs, 12-uurs of 24uurs), het tijdstip van diensten (ochtend, dag, avond of nacht), het aantal opeenvolgende dagen van diensten, de lengte van de dienst cyclus (2, 3 of 5 achtereenvolgende nachtdiensten), etc. (Costa, 2003). Gezonde werknemers zijn fysiek fit en worden cognitief optimaal belast voor de taken die zij uit moeten voeren en hebben de mogelijkheid om sociale contacten te onderhouden (Schaufeli, Bakker, & de Jonge, 2003). Ploegendiensten kunnen echter zoveel van onze normale werktijden afwijken dat de onregelmatigheden van sommige diensten hogere eisen stellen aan de capaciteiten van een werknemer. Er wordt daarom verondersteld dat ploegendienst een negatief effect heeft op de fysieke, mentale en sociale welzijn van werknemers. Sparks, Cooper, Fried, en Shirom (1997) hebben in hun meta-analyse de effecten van lange werktijden op de gezondheid van werknemers onderzocht. Omdat lange werktijden afwijken van de normale werktijden valt deze studie ook binnen het domein van ploegendienst. Zij hebben 21 studies met elkaar vergeleken en vonden een lage maar wel significant relatie tussen lange werktijden en psychische en fysieke gezondheidsproblemen.
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 5 Ook Geiger-Brown, Muntaner, Lipscomb, en Trinkoff (2004) hebben in hun studie de relatie van verschillende eigenschappen van ploegendienst met gezondheidsklachten van verpleegkundigen onderzocht. Ze vonden dat depressieve symptomen, angst en somatische klachten geassocieerd waren met 6/7 daagse diensten, met twee of meer dubbele diensten per maand en meer dan 50 uur per week werken. Een belangrijk concept om de relatie tussen ploegendienst en gezondheid te begrijpen is het circadian ritme (circa = ongeveer, dia = dag). Bijna elk levend wezen op aarde vertoont dit ritmische gedrag en dit gedrag wordt bepaald deels door de slaap-wakker cyclus (de exogene component) en deels door onze interne klok (de endogene component). De exogene component wordt bepaald door ritmische externe gebeurtenissen zoals de dagcyclus. De endogene component regelt onze lichaamstemperatuur, kalium en cortisolgehalte en is vrij stabiel. Om in slaap te kunnen vallen is het nodig om het arousal gehalte van het lichaam te minderen en om dat te bereiken is het belangrijk dat onze lichaamstemperatuur tijdens de slaap laag is (Kalat, 2001). Normaal gesproken is onze lichaamstemperatuur overdag hoger dan ’s nachts. De hoogste waarde van onze lichaamstemperatuur wordt bereikt voordat men in slaap valt waarna het langzaam begint te dalen. De laagste temperatuur wordt bereikt voor men wakker wordt waarna het langzaam weer begint te stijgen. De endogene en de exogene component lopen normaal gesproken synchroon met elkaar en zorgen ervoor dat onze lichaamstemperatuur het hoogste punt om ongeveer 20:00 uur bereikt en het laagste punt om ongeveer 05:00 uur (Smith et al., 2003; Tankova, Adan, & Buela-Casal, 1993). Bij mensen, die een afwijkende dienst draaien, wordt de exogene component van het circadian ritme uit balans gehaald met de stabiele endogene component. Dit zorgt ervoor dat de lichaamstemperatuur het hoogste en het laagste punt op een ongunstig tijdstip bereikt.. Bijvoorbeeld: iemand met een gesynchroniseerd circadian ritme moet ineens een nachtdienst draaien na een dagdienst. Zijn/haar temperatuur bereikt het maximum om 20:00 maar hij/zij moet nog tot 04:00 in de ochtend werken, het tijdstip waarop zijn/haar temperatuur het laagste punt aan het bereiken is. Terwijl deze persoon zich tijdens zijn/haar werk erg slaperig voelt zal hij/zij na het werk niet meer in slaap vallen. Deze discrepantie tussen de endogene en de exogene component is veelal de oorzaak van de negatieve effecten van ploegendienst op de gezondheid en welzijn van werknemers.
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 6 Ploegendienst ontregelt het circadian ritme door de slaap-wakker cyclus uit balans te halen met de endogene component van het circadian ritme. Verminderde slaapkwaliteit en slaapkwantiteit zijn de directe zichtbare en voelbare effecten van een discrepantie in het circadian ritme. Langdurig ploegendienst zorgt voor een aanhoudende discrepantie in het circadian ritme wat resulteert in vermoeidheid. Ernstige slaapproblemen veroorzaakt door deze discrepantie kunnen resulteren in chronische vermoeidheid, angst, nervositeit en depressie. Vaak vereisen deze gezondheidsklachten medische interventies (Smith et al., 2003; Costa, 2003, Costa, 1996). Ook maagdarm problemen zoals een maagzweer, dikke darmontsteking (colitis), gastroduodenitis zijn mogelijke gevolgen van ploegendienst net als hartproblemen en (te) hoge bloeddruk (Smith et al., 2003; Costa, 1996). Aanhoudende verstoring van het circadian ritme vermindert ook het vermogen om informatie cognitief te verwerken en tast het geheugen aan (Rouch, Wild, Ansiau, & Marquié, 2005). Dit gaat gepaard met fluctuaties in prestatie en efficiëntie (Costa, 1996) die in ongelukken en fouten resulteren. Vooral wanneer mensen nachtdiensten draaien gebeuren er meer fouten en ongelukken dan overdag. Deze ongelukken zijn vaak ook ernstiger dan de ongelukken en fouten die overdag gebeuren (Smith et al., 2003). Tenslotte wordt ploegendienst vaak in verband gebracht met moeite om sociale contacten te onderhouden zowel met familie als met vrienden. Ploegendienst heeft ook negatieve gevolgen voor gehuwden en het opvoeden van de kinderen (Costa, 1996). De bovengenoemde negatieve effecten zorgen ervoor dat 20-30% van alle werknemers, die in ploegendienst werken, binnen 2-3 jaar stopt en/of terugkeert naar standaard werktijden (Costa, 2003; Härmä, 1993). Een grote meerderheid ervaart wel eens klachten maar deze klachten worden nooit als ernstig genoeg beschouwd om niet door te gaan met werken in ploegendienst. Er blijft een kleine minderheid van ongeveer 10% over die nooit klachten heeft (Costa, 2003; Härmä, 1993). Dit fenomeen wordt ploegendiensttolerantie genoemd. Ploegendiensttolerantie is de afwezigheid van gezondheidsklachten, zowel fysiek als mentaal, dat voortvloeit uit ploegendienst (Costa, 2003; Smith et al., 2003; Nachreiner, 1998; Härmä, 1993; Ogińska, Pokorski, & Ogiński, 1993). Costa (2003) heeft vijf categorieen bepaald aan de hand van een aantal studies waarin een aantal factoren een invloed blijken te hebben op ploegendiensttolerantie. Deze vijf categorieën de zijn, (1) sociale condities zoals betrokkenheid, sociale steun en deelname aan dagelijkse gebeurtenissen. Ploegendienst kan werknemers isoleren van dagelijkse activiteiten
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 7 die op normale tijden gebeuren. (2) familie en leefomstandigheden zoals burgerlijke staat en kinderen. Ploegendienst kan interfereren met iemands huwelijk door hem/haar te isoleren van de familie context. (3) ploegendienst karakteristieken zoals duur van een dienst, het tijdstip van diensten en de lengte van de shift cyclus. Langzaam voorwaarts roterende diensten blijken de meest effectief te zijn in het minimalizeren van gezondheidseffecten. (4) condities op het werk zoals werkdruk, compensatiesysteem, werktevredenheid en advisering en (5) individuele karakteristieken zoals het circadian type, leeftijd, sekse, fysieke fitheid en persoonlijkheid. Het is buiten het bereik van deze these om alle factoren te bespreken die mogelijk een invloed hebben op ploegendiensttolerantie. Daarom beperkt deze these zich tot de individuele factoren en onderzoekt welke van deze factoren een positieve dan wel negatieve invloed hebben op ploegendiensttolerantie. Er is relatief weinig onderzoek gedaan tot nog toe wat betreft ploegendiensttolerantie. De individuele factoren zijn echter daarbij het meest onderzocht. Individuele factoren kunnen van belang zijn bij personeelselectie voor bepaalde industrieën waar ploegendienst onvermijdbaar is en de kleinste fout dramatische gevolgen kan hebben. Ook langdurige absentie wegens ziekte of gezondheidsklachten kunnen leiden tot hoge kosten voor de werkgever net als chronische vermoeidheid dat tot een verlaging van de productiviteit leidt. Daarnaast kan het individu waarschijnlijk een betere keuze maken wat betreft werk en carriere als deze persoon weet in welke mate hij/zij tolerant is tegen ploegendienst. In de komende paragrafen worden respectievelijk het circadian type en de drie componenten ervan (circadian fase, circadian stabiliteit en circadian amplitude) besproken gezamenlijk met twee persoonlijkheidtrekken, namelijk extraversie en neuroticisme. Circadian type en persoonlijkheid wordt in een paragraaf besproken vanwege de mogelijke interactie effecten die onderzocht zijn in een studie. De laatste drie paragrafen omvatten leeftijd, sekse en fysieke fitheid. Er worden in totaal vijf individuele factoren besproken omdat deze dominant aanwezig zijn in de literatuur en omdat er weinig aandacht is besteed aan andere individuele factoren als copingstrategieën, angstige persoonlijkheidstrek, ongezond leef-, eet- en drinkgewoontes met betrekking tot ploegendiensttolerantie.
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 8 2 Circadian type en persoonlijkheid
Alle levende wezens vertonen ritmisch gedrag (Tankova et al., 1994) maar dat betekent niet dat elk wezen hetzelfde ritme bezit. Zo is bijvoorbeeld iemand al om 06:00 uur klaarwakker terwijl een ander tot 10:00 uur moet uitslapen. Sommigen vallen moeiteloos in slaap in de trein terwijl anderen geen oog dicht kunnen doen. Drie dimensies van het circadian ritme zijn van belang om de tolerantie tegen ploegendienst beter te begrijpen; (1) de circadian fase ofwel iemands preferentie voor de ochtend of de avond, (2) de circadian stabiliteit ofwel de flexibiliteit van iemands slaapgewoontes en (3) de circadian amplitude ofwel iemands vermogen om slaperigheid te overwinnen. Ook worden twee persoonlijkheidstrekken in deze paragraaf behandeld, één die veel overeenkomsten vertoont met circadian fase namelijk extraversie en de tweede is neuroticisme. Daarna wordt aandacht besteed aan twee studies die de directe effecten van het circadian type en persoonlijkheid op ploegendiensttolerantie onderzoeken maar ook aan een aantal interactie effecten tussen circadian type en persoonlijkheid. De eerste component van het circadian ritme is de circadian fase. Het is al lang bekend dat mensen verschillen in hun circadian ritme. De termen ‘vroege vogels’ en ‘nachtuilen’ duiden op de twee extremen van individuele preferenties (Tankova et al., 1994). In de wetenschap wordt deze dimensie van het circadian type de morningness - eveningness dimensie genoemd (Costa, 2003; Nachreiner, 1998; Iskra-Golec, Marek, & Noworol, 1995; Tankova et al., 1994; Härmä, 1993; Kaliterna, Vidaček, Radošević-Vidaček, & Prizmić, 1993). Deze twee extremen verschillen in hun slaap-wakker cyclus waarbij de ochtendtypen (morningness oriëntatie) anderhalf tot drie uur eerder de hoogste en laagste lichaamstemperatuur bereiken. Dit zorgt ervoor dat ochtendtypen meer alert zijn in de ochtend dan avondtypen (Härmä, 1993) wat logischerwijze ervoor zou zorgen dat ochtendtypen minder tolerant zijn tegen nachtdiensten en meer tegen ochtenddiensten terwijl het omgekeerde geldt voor avondtypen (Costa, 2003; Tankova et al., 1994). De tweede component van het circadian ritme betreft circadian stabiliteit. Er wordt verondersteld dat iemand die strikt elke dag om 22:00 uur in bed wil liggen en elke ochtend strikt om 08:00 uur opstaat en dus een starre, inflexibele houding aanneemt wat betreft slaapgewoontes, intoleranter zou zijn tegen ploegendienst dan de meer flexibele personen die moeiteloos even een middagdutje kunnen doen of in slaap kunnen vallen wanneer het hen
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 9 uitkomt of op ongewone tijdstippen (Costa, 2003; Smith et al., 2003; Härmä, 1993). Een flexibele houding wat betreft slaapgewoontes bevordert ploegendiensttolerantie omdat deze personen zich makkelijker kunnen aanpassen aan de onregelmatigheden die ploegendienst met zich mee brengt. Zo kan een dutje van 20 minuten het slaaptekort compenseren, alertheid verhogen en een fit gevoel geven (Costa, 2003). De derde en laatste component van het circadian ritme wat voor ploegendiensttolerantie kan zorgen is iemands vermogen om slaperigheid te overwinnen. In de literatuur wordt dit aangeduid als de vigor - languidity (vitaliteit - lusteloosheid) dimensie. Vitaliteit wordt geassocieerd met een verhoogde tolerantie tegen ploegendienst (Smith et al., 2003; Costa, 2003; Iskra-Golec et al., 1995; Härmä, 1993; Costa et al., 1989). De aanname hierbij is dat mensen met een grotere amplitude in lichaamstemperatuur meer tijd nodig hebben om tussen fases te wisselen (de lusteloze mensen) terwijl een kleine amplitude snelle wisselingen tussen fases toestaat (de flexibele mensen) (Costa, 2003). Dit betekent dat terwijl de vitale persoon al klaar is aan de slag te gaan, de lusteloze persoon nog vermoeid, verward en slaperig rondloopt. Er wordt in de literatuur een verband gelegd tussen een aantal persoonlijkheidstrekken en ploegendiensttolerantie. Het gaat hierbij om extraversie en neuroticisme. Extraversie heeft een vergelijkbaar effect als de morningness – eveningness dimensie van het circadian type (Smith et al., 2003; Härmä, 1993). Om precies te zijn correleren hoge extraversie scores op de Eysenck Personality Inventory (EPI) met een preferentie voor de avond gemeten door de Circadian Type Questionnaire (CTQ) (Folkard, Monk, & Lobran, 1979; Tankova et al., 1994). Ook bereiken introverte personen eerder de minimum en de maximum lichaamstemperatuur ten opzichte van de extroverte personen (Smith et al., 2003) wat de parallell tussen morningness – eveningness en extraversie ondersteunt. Verder hebben extraverte personen een lager gewenningsgehalte wat betekent dat ze een hoger stimulatieniveau nodig hebben om hetzelfde te kunnen ervaren als introverte personen (Feist & Feist, 2002). Zo kan ploegendienst voor te hoge prikkels zorgen bij introverte personen terwijl extraverte personen optimaal geprikkeld worden door de onregelmatigheden veroorzaakt door ploegendienst. Neurotische persoonlijkheden hebben trekken als angstigheid, hysterie, obsessief compulsief gedrag, depressie, somatische symptomen, en psychopathische tendenties (Feist & Feist, 2002). Met andere woorden: neurotische mensen zijn emotioneel erg instabiel. Ploegendienst is echter veeleisend en brengt veel onregelmatigheden met zich mee. Een situatie dat juist veel
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 10 stabiliteit vereist. In de komende drie subparagrafen worden twee onderzoeken besproken die de relatie tussen ploegendiensttolerantie en circadian fase, circadian stabiliteit, circadian amplitude, extraversie en neuroticisme onderzoeken.
2.1 Directe effecten van circadian type op ploegendiensttolerantie Costa, Lievore, Castelli, en Gaffuri (1989) hebben in hun studie drie groepen werknemers met verschillende gezondheidsklachten met elkaar vergeleken in hun tolerantie tegen ploegendienst. Ze keken daarbij of de verschillende dimensies van het circadian type een invloed hebben op het tolerantieniveau van deze werknemers. Vierentwintig deelnemers uit een grafisch bedrijf namen deel aan dit onderzoek met een minimale ploegendienstervaring van twee jaar. De leeftijd van de deelnemers lag tussen de 22 en de 48 jaar. De vierentwintig deelnemers werden onderverdeeld in drie groepen. De eerste groep bestond uit acht deelnemers die geen gezondheidsklachten ervoeren (de tolerante groep). De tweede groep bestond uit acht deelnemers met psychologische klachten (angst, depressiviteit en slaapstoornissen). De derde groep bestond uit acht deelnemers met medische klachten (maagzweer, dikke darmontsteking (colitis) en gastroduodenitis). Iedereen volgde een drieweekse semi-doorlopende shift. Dat betekent dat de deelnemers in week één 6 dagen lang een ochtendshift draaiden, in week twee 6 dagen lang een middagdienst en in week drie 5 nachtdiensten. De drie componenten van het circadian type werden gemeten door de CTQ (Folkard et al., 1979). Costa et al. (1989) hebben daarnaast van iedere deelnemer het tijdstip van de hoogste en laagste lichaamstemperatuur opgenomen. Lage scores op circadian fase komen overeen met een preferentie voor de ochtend en lage scores op circadian stabiliteit komen overeen met flexibele slaapgewoontes. Hoge scores op circadian amplitude komen overeen met een groot vermogen om slaperigheid te overwinnen. Uit de resultaten blijkt dat de tolerante groep significant lager scoorde op de dimensie circadian stabiliteit (30.1) in vergelijking met de groep met psychologische klachten (55.1) en de groep met medische klachten (58.4). Ook scoorde de tolerante groep significant hoger op de dimensie circadian amplitude (53.9) in vergelijking met de groep met psychologische klachten (24.7) en de groep met medische klachten (25.5). Verder was er een significante correlatie tussen circadian stabiliteit en circadian amplitude (r = -.48) ofwel iemand die een
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 11 flexibele slaapgewoonte heeft is veelal ook iemand die het makkelijk vindt om slaperigheid te overwinnen. Er waren verder geen significante verschillen tussen de groepen gevonden wat betreft circadian fase. De invloed van circadian fase is echter afhankelijk van het type dienst. Costa et al. (1989) hebben zowel de ochtendtypen als de avondtypen in één onderzoek 3 verschillende shifts laten draaien. Op deze manier kunnen in dit onderzoek de negatieve effecten van de ene shift uitgebalanceerd worden door de positieve effecten van de andere. Zo kan een ochtendgeoriënteerde persoon profiteren van een week lang ochtenddienst, terwijl de daaropvolgende nachtdiensten negatieve effecten met zich meebrengen. Het tegenovergestelde geldt echter voor de avondgeoriënteerde persoon en dit kan de mogelijke effecten van circadian fase teniet doen. Op het gebied van circadian fase ontbreekt een simpel maar doeltreffender onderzoek waarbij ochtendgeoriënteerde en avondgeoriënteerde personen ochtenddiensten óf nachtdiensten draaien. Met deze opzet kan men onderzoeken welke van de twee groepen eerder gezondheidsklachten ervaren bij één gekozen diensttype. Ook het feit dat circadian stabiliteit en circadian amplitude door middel van subjectieve meetmethoden onderzocht werd kan de resultaten vertekenen. Zo kan iemand zijn/haar slaapgewoontes als flexibel rapporteren en een ander iemand als rigide terwijl de twee personen waarschijnlijk niet of nauwelijks van elkaar verschillen in hun slaapgewoontes. Ook Iskra-Golec, Marek, en Noworol (1995) hebben in hun studie gekeken naar de relatie tussen ploegendiensttolerantie en gezondheidsklachten. Zij hebben honderd verpleegkundigen van een Intensive Care Unit de Standard Shiftwork Index (Barton, Folkard, Smith, Spelten, & Totterdell, 1990) laten invullen. De verpleegkundigen waren tussen 20 en 36 jaar oud met een minimale ploegendienst ervaring van 1 jaar. De verpleegkundigen volgden twee opeenvolgende dagdiensten óf nachtdiensten met 2-3 vrije dagen erna. Uit de resultaten blijkt dat flexibiliteit van slaapgewoontes significant correleert met mentale gezondheidklachten (r = -.21) en chronische vermoeidheid (r = -.24). Er waren verder geen significanties gevonden met somatische klachten, slaapstoornissen en hartproblemen, maar de richting van de effecten was als verwacht. Verder hebben Iskra-Golec et al. (1995) significante correlaties gevonden tussen lusteloosheid (grote circadian amplitude) en spijsverteringsklachten (r = .29), somatische klachten (r = .25) en chronische vermoeidheid (r
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 12 = .24). Er werden verder geen significanties gevonden met hartproblemen, slaapstoornissen en mentale gezondheidklachten, maar de richting van de effecten waren eveneens als verwacht. De correlaties tussen circadian fase en gezondheidsklachten lagen tussen de r = -.19 en r = .14 en waren daarmee niet significant. Zelfselectie is echter een bedreiging voor de gevonden resultaat. Het kan zijn dat er geen relatie tussen circadian fase en ploegendiensttolerantie gevonden werd omdat de ochtendgeoriënteerde mensen vooral ochtenddiensten draaien en de avondgeoriënteerde mensen vooral avonddiensten. In geen van beide onderzoeken is er een direct effect van circadian fase gevonden. Verder onderzoek is nodig om de situationele variabelen van ploegendienst uit te sluiten want theoretisch gezien zijn de effecten van circadian fase afhankelijk van het diensttype. Ook omdat het onderzoek van Iskra-Golec et al. (1995) correlationeel van aard is en het onderzoek van Costa et al. (1989) subjectieve meetmethoden hanteert kan men niet met zekerheid concluderen dat circadian stabiliteit en circadian amplitude voor ploegendiensttolerantie zorgen ook al zijn significanties gevonden.
2.2 Directe effecten van persoonlijkheid op ploegendiensttolerantie Iskra-Golec et al. (1995) hebben in hun onderzoek ook gekeken naar de effecten van extraversie en neuroticisme op ploegendiensttolerantie. Extraverte personen hebben significant minder last van chronische vermoeidheid (r = -.26) terwijl neurotische persoonlijkheden significant meer last hebben van spijsverteringsklachten (r = .32), hartproblemen (r = .24), slaapproblemen (r = .31), angst (r = .32), mentale gezondheidsklachten (r = .49) en chronische vermoeidheid (r = .18). Neuroticisme blijkt echter toe te nemen naarmate men langer in ploegendienst werkt wat indiceert dat neuroticisme zich meer als een uitkomstvariabele van ploegendienst gedraagt dan als een moderatorvariabele (Smith et al., 2003; Costa, 2003; Nachreiner, 1998; Härmä, 1993). Ook kan er een kanttekening geplaatst worden bij de gevonden resultaten van extraversie. Het is wel bekend dat extraverte personen graag omringd worden door anderen, zijn actiever en levendiger dan introverte personen. Kunnen de positieve effecten van extraversie ook stand houden als de werkomgeving passief is en weinig socialisatie toelaat bijvoorbeeld in het geval van nachtportiers?
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 13 Verder zijn neuroticisme en extraversie niet de enige persoonlijkheidstrekken die een mens bezit. Costa et al. (1989) hebben nog gekeken naar de effecten van mensen met een angstige persoonlijkheidtrek en vond dat de tolerante groep significant lager scoorde (10.6) op de Manifest Anxeity Scale (MAS) (Taylor, 1953) in vergelijking met de groep met psychologische klachten (20.4) en de groep met medische klachten (20.6). Angst en nervositeit zijn echter uitkomstvariabelen van ploegendienst (Costa, 1996) en het feit dat een angstige persoonlijkheid tot angst leidt, is vanzelfsprekend. Verder is er weinig onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld de effecten van iemand zijn coping strategie. Zijn bijvoorbeeld mensen met een emotiegerichte coping strategie toleranter tegen ploegendienst of juist niet dan mensen met een probleemgerichte copingstrategie. Kan de mate van psychotisme nog een rol spelen in ploegendiensttolerantie? Tijdens een laag stressgehalte functioneren psychotische persoonlijkheden normaal. De aard van ploegendienst kan echter voor een hoger stresgehalte zorgen waardoor deze personen psychotische stoornissen kunnen ontwikkelen. Toekomstig onderzoek moet antwoord op deze vragen geven.
2.3 Interactie effecten tussen circadian type en persoonlijkheid op ploegendiensttolerantie Iskra-Golec et al. (1995) hebben in hun onderzoek ook gekeken naar interactie effecten tussen circadian type en persoonlijkheid. Het blijkt dat extraversie en flexibiliteit van slaapgewoontes een versterkend effect op elkaar uitoefenen. Extraverte, flexibele slapers hebben het minst last van chronische vermoeidheid (r = -.33), slaapproblemen (r = -.24) en mentale gezondheidsklachten (r = -.22), terwijl de lusteloze personen (grote circadian amplitude) met een neurotische persoonlijkheidstrek en een preferentie voor de ochtend het hoogst scoren op spijsverteringsproblemen (r = .37), hartproblemen (r = .25), slaapproblemen (r = .25), angst (r = .21), mentale gezondheidsklachten (r = .35) en chronische vermoeidheid (r = .23). Er was verder een vier-wegs interactie gevonden met neuroticisme, lusteloosheid (grote circadian amplitude), extraversie en flexibiliteit van slaapgewoontes. Oftewel een neurotische, lusteloze en extraverte persoon met flexibele slaapgewoontes scoort hoog op spijsverteringsklachten (r = .20) en angst (r = .23). Ook was er een vijf-wegs interactie gevonden met neuroticisme, lusteloosheid, extraversie, flexibiliteit van slaapgewoontes en morningness. Oftewel een neurotische, lusteloze en extraverte persoon met flexibele slaapgewoontes en een preferentie voor de ochtend scoort hoog op spijsverteringsklachten
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 14 (r = .20) en angst (r = .21). Het is maar de vraag hoeveel waarde men aan deze resultaten moet hechten want Iskra-Golec et al. (1995) hebben in hun studie vijf individuele factoren (circadian fase, circadian stabiliteit, circadian amplitude, extraversie en neuroticisme) en hun interacties onderzocht en gecorreleerd met acht verschillende gezondheidsklachten. Op deze manier hebben ze een totaal van 112 correlaties onderzocht met de consequentie dat de statistische validiteit ernstig bedreigd wordt door de zogenaamde visnetprocedure. Tot slot moet er nog opgemerkt worden dat de eerder genoemde factoren al dan wel ploegendiensttolerantie kunnen beïnvloeden maar zo is het bijvoorbeeld voor personeelselectie van belang om ook de stabiliteit van zowel circadian type en persoonlijkheid te achterhalen. Zijn deze factoren stabiel over tijd of kunnen ze veranderen? Is een flexibele slaper voor altijd een flexibele slaper? Eens een preferentie voor de avond dan voor altijd een preferentie voor de avond? Zijn deze factoren niet stabiel over tijd dan voorspelt het ploegendiensttolerantie niet en kan dus niet gebruikt worden voor bijvoorbeeld personeelselectie. 3 Leeftijd Het is wel bekend dat veroudering gepaard gaat met een toename van gezondheidsklachten (Costa, 2003) en de effecten van ploegendienst zorgen voor een verdere toename ofwel een afname in ploegendiensttolerantie door de slaapfuncties te verstoren (Smith et al., 2003; Nachreiner, 1998). Ongeveer na het vijfenveertigste levensjaar beginnen mensen die in ploegendienst werken langzamerhand slaapproblemen te ervaren (Smith et al., 2003; Härmä, 1996). Voornamelijk diepe slaap (Rapid Eye Movement sleep) vermindert en lichte slaap neemt toe. Diepe slaap is echter noodzakelijk voor het lichaam om te kunnen regenereren. De afwezigheid of vermindering van diepe slaap kan leiden tot chronische vermoeidheid (Costa, 2003, Härmä, 1993; Härmä, 1992). Verder wordt veroudering in verband gebracht met vermindering van fysieke capaciteiten, vertraagde responssnelheid op mentale taken en verminderde capaciteit om met stress om te gaan (Bourdouxhe et al., 1999). Ook blijken oudere mensen een preferentie voor de ochtend te ontwikkelen (Härmä, 1993). Härmä (1992) onderzocht de slaapkarakteristieken van oudere en jongere mensen werkend in één van de drie verschillende shifts (ochtend-, middag- en avondshift). Het bleek dat na een avondshift de oudere werknemers significant minder en slechter sliepen dan hun jongere
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 15 collega’s terwijl het omgekeerde het geval is voor de ochtendshift. De oudere werknemers vielen na een ochtendshift beter in slaap, sliepen langer, rapporteerden een hogere slaapkwaliteit en waren minder vermoeid dan hun jongere collega’s. Omdat oudere mensen een preferentie voor de ochtend ontwikkelen, is dit onderzoek tevens een ondersteuning voor de mogelijke effecten van circadian fase. Ook Ogińska et al. (1993) hebben in hun onderzoek significante effecten van leeftijd op ploegendiensttolerantie gevonden. Honderdzesenzestig werknemers in een staalfabriek hebben aan dit onderzoek deelgenomen. Ogińska et al. hebben de deelnemers in vier leeftijdsgroepen ingedeeld (groep 1 tot 30 jaar, groep 2 30-39 jaar, groep 3 40-49 jaar en groep 4 50 jaar en ouder) en hebben bij de deelnemers de Subjective Health Questionnaire (SHQ) en de Chronic Fatigue Scale (CFS) afgenomen. Beide vragenlijsten zijn door Ogińska et al. ontwikkeld voor deze studie. Achtergrond variabelen als ervaring, huisvesting, reistijd en kinderen waren zo goed als gelijk over de vier groepen. Rapportage van circulatieproblemen, musculosceletal symptomen en chronische vermoeidheid nam echter toe naarmate men ouder wordt. Net als het onderzoek van Costa et al. (1989) heeft Ogińska et al. (1993) subjectieve meetmethoden gebruikt om de gezondheidstoestand van de vier leeftijdsgroepen te achterhalen en zet daarmee een vraagteken achter de gevonden resultaten. Zo kan een 65 jarige werknemer zichzelf vrij goed voelen in vergelijking met zijn eigen criteria terwijl een jongere medewerker met dezelfde klachten minder tevreden zou zijn dan zijn oudere college. Ook voor leeftijd geldt dat toekomstig onderzoek meer objectieve meetmethoden moet hanteren om de effecten van leeftijd te achterhalen. Zo kan men bijvoorbeeld het aantal ziekenhuisbezoeken per leeftijdsgroep per jaar vergelijken. Deze vergelijking kan ook gemaakt worden met werknemers werkend in standaard diensten. Mocht er geen verschil zijn in gezondheidsklachten dan is het niet ploegendienst dat voor de negatieve consequenties zorgt maar het werk op zich.
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 16 4 Sekse
Een eeuwenoude populaire onderzoekscategorie is sekse en ook bij ploegendienst keken onderzoekers of het niveau van ploegendiensttolerantie verschillend is bij mannen en vrouwen. De resultaten van studies over aanpassingsvermogen van het circadian ritme en sekse zijn inconsistent en het blijkt dat sekse niet gerelateerd is aan het aanpassingsvermogen van het individu (Tankova et al., 1994). Hakola, Härmä, en Laitinen (1996) hebben in hun onderzoek gekeken naar sekseverschillen in het aanpassingsvermogen van het individu op ploegendienst. Ze hebben bij twintig ervaren werknemers in ploegendienst de temperatuur en subjectieve slaperigheid opgenomen en de gehele slaap geregistreerd door middel van de static-charge senisitive bed (SCSB) methode. Hoewel de mannen zich na drie nachtdiensten meer slaperig voelden dan de vrouwen waren er geen fysiologische verschillen tussen mannen en vrouwen te vinden. Ook Ogińska et al. (1993) hebben, naast het effect van leeftijd op ploegendiensttolerantie, gekeken naar sekseverschillen en het viel op dat, terwijl de veroudering bij de mannen meer gezondheidsklachten met zich mee brengt, bij vrouwen de gezondheidsklachten tot het vijftigste levensjaar groeien, maar daarna afnemen. Mogelijke verklaring voor dit fenomeen kan het ‘gezonde werker’-effect zijn (Nachreiner, 1998). Vrouwen met gezondheidsklachten stoppen wellicht eerder met werken in ploegendienst en er blijft een kern van ploegendienst tolerante groep achter. Dan blijft alleen de vraag over waarom mannen wel door blijven werken. Een verklaring hiervoor kan uit de sociale hoek komen. Het kan zijn dat mannen nog steeds de hoofdkostwinnaars zijn voor hun familie en eerder stoppen met werken zit er voor hen, om financiële redenen, niet in. Een ander mogelijke verklaring voor de afname in gezondheidsklachten bij vrouwen komt eveneens uit de sociale hoek. Het kan zijn dat de kinderen eindelijk uit huis zijn met als gevolg dat de lasten van huishoudelijke taken verminderen (Nachreiner, 1998). Ondanks het bovengenoemde zijn vrouwen die in ploegendienst werken in vergelijking met mannen in het nadeel. Zo kunnen bijvoorbeeld menstruatieproblemen verergeren (Costa, 2003). Laybak, Lava, Turek, en Zee (2002) hebben de relatie tussen ploegendienst en menstruatiefuncties onderzocht. Achtenzestig vrouwen tussen 22 en 39 jaar hebben de
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 17 Nursing Shiftwork Questionnaire (NSQ) ingevuld. De NSQ werd door Laybak et al., (2002) ontwikkeld voor deze studie en meet de reproductieve geschiedenis, slaapgeschiedenis en demografische informatie. Drieënvijftig procent van de ondervraagde vrouwen onderging een verandering in de menstruatie toen ze in ploegendienst gingen werken. Achttien procent ervoer meer pijn bij de menstruatie, 20% ervoer een langere menstruatieperiode. Irreguliere menstruatie komt, in tegenstelling tot vrouwen die in dagdienst werken (28%), vaker voor bij vrouwen die in nachtdienst werken (36%) (Nurminen, 1998). Nachtdienst wordt ook geassocieerd met spontane abortus die tot 1.63 keer zo hoog is als bij vrouwen die in dagdienst werken (Nurminen).Verder wordt ploegendienst geassocieerd met verminderde vruchtbaarheid en vroegtijdige bevalling die tot twee maal zo hoog is als bij vrouwen die in dagdienst werken (Nurminen). Kortom ploegendienst verstoort de menstruatie bij vrouwen. Een gevaar dat niet van toepassing is op mannen en dus kan men concluderen dat sekse een bepalende factor is in ploegendiensttolerantie.
5 Fysieke fitheid
Het effect van fysieke fitheid op slaap is uitgebreid onderzocht en er bestaat een link tussen fysieke fitheid, slaap en vermoeidheid (Härmä, 1996). In een Finse studie werden activiteiten als jogging of avondwandelingen door ondervraagden gerapporteerd als activiteiten die de slaapkwaliteit bevorderen. Dertig procent van de ondervraagden rapporteerde dat fysieke activiteit de beste slaappromotor is (Härmä, 1996). Ondervraagden konden beter in slaap vallen, sliepen dieper en voelden zich beter in de ochtend. Verder was de slaapkwaliteit hoger als de fysieke activiteiten één of twee uur voor het slapengaan werden uitgevoerd (Härmä, 1996). Als fysieke fitheid leidt tot verbetering van de slaapkwaliteit en een hoger vermogen om slaperigheid te overwinnen dan zou dat positief moeten bijdragen aan ploegendiensttolerantie. Härmä, Ilmarinen, Knauth, Rutenfranz, en Hänninen (1988a, 1988b) hebben de effecten van een vier maanden lange fysieke training interventie op ploegendiensttolerantie onderzocht. Deze studie werd uitgevoerd bij 75 verpleegkundigen die onregelmatige shifts draaiden. De veranderingen in fysieke fitheid, vermoeidheid en psychosomatische symptomen (Härmä et al., 1988a) en verandering in alertheid en korte termijngeheugen werden onderzocht (Härmä et al., 1988b). De deelnemers werkten 38 uur per week met een shiftcyclus van drie weken.
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 18 Dag-, avond- en nachtdiensten waren willekeurig over de week verdeeld. Er werden per week twee tot zes trainingen gehouden afhankelijk van de conditie van de deelnemers. Het trainingprogramma omvatte joggen, zwemmen, skiën, wandelen en gymnastiek. De resultaten van deze studie wijzen uit dat de fysieke traininginterventie in de experimentele groep tot een betere conditie heeft geleid in vergelijking met de controlegroep. Dit resultaat ging gepaard met een afname van gerapporteerde vermoeidheid in de experimentele groep van 20,8% naar 4,3%. In de controlegroep daalde het vermoeidheidsgehalte van 26,9% tot 20% maar was niet significant. Wat slaap betreft heeft de fysieke interventie alleen effect gehad op de lengte van de slaap na de ochtenddienst. Deelnemers in de experimentele groep sliepen na een ochtenddienst langer dan deelnemers uit de controlegroep. Er waren geen effecten gevonden op de slaapkwaliteit. De fysieke traininginterventie heeft bij de experimentele groep ook voor een afname in musculosceletal symptomen gezorgd. Naast de fysiologische effecten zijn er ook positieve cognitieve effecten van de fysieke interventie gevonden. De experimentele groep scoorde na de interventie beter op de visual analogue scale (VAS), die geschikt is om alertheid van deelnemers te meten, dan voor de interventie, terwijl er geen verschil gevonden werd bij de controlegroep. Verder scoorde de experimentele groep na de interventie ook beter op de SAM test, dat geschikt is om korte termijngeheugen te testen door drie lettercombinaties te onthouden, dan voor de interventie, terwijl er geen verschil gevonden werd bij de controlegroep. Verder spreekt het voor zich dat mensen die aan bepaalde ziektes lijden die niet gerelateerd zijn aan ploegendienst, hoogstwaarschijnlijk minder tolerant zijn voor ploegendienst (Costa, 2003). Zulke ziektes kunnen bijvoorbeeld diabetes of andere hormonale verstoringen zijn die een stabiele leefomgeving, reguliere eetgewoontes en medicijninname vereisen (Costa, 2003). Hetzelfde geldt voor ademhalingsziektes zoals astma, of zenuwstoringen zoals epilepsie waar de crisis meestal ’s avonds gebeurt of door een slaaptekort (Costa, 2003).
6 Discussie Vijf individuele factoren zijn besproken in deze scriptie, te beginnen met het circadian type. De besproken onderzoeken over de morningness – eveningness dimensie laten geen
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 19 significante relatie zien met ploegendiensttolerantie, Dat komt omdat de effecten van circadian fase afhankelijk zijn van het diensttype. Toekomstig onderzoek waarin ochtendgeoriënteerde en avondgeoriënteerde personen dezelfde diensten draaien kan uitwijzen of circadian fase wel een effect heeft op de tolerantie niveau van werknemers. Met deze opzet heb je een experimentele design die causale interpretatie toelaat, plus controle over zelfselectie. Flexibiliteit van slaapgewoontes en het vermogen om slaperigheid te overwinnen, stonden sterker in relatie tot ploegendiensttolerantie. Maar omdat de studies die dit uitwijzen correlationeel van aard zijn kan men circadian stabiliteit en circadian amplitude nog steeds niet gebruiken om voorspellingen mee te maken (Nachreiner, 1998). De persoonlijkheidstrek extraversie staat ook in relatie tot ploegendiensttolerantie maar het onderzoeksdesign is wederom correlationeel van aard. Neuroticisme is een factor waarvan niet duidelijk is of het een moderatorvariabele is of een uitkomstvariabele van ploegendienst en kan daarom weinig bijdragen aan het maken van voorspellingen. Andere persoonlijkheidstrekken als individuele coping strategieën, angstigheid en psychotisme zijn weinig of niet onderzocht. Er zijn effecten gevonden van leeftijd op ploegendiensttolerantie. Veroudering gaat gepaard met een toename van gezondheidsklachten die veelal veroorzaakt wordt door een verstoring in het circadian ritme. Echter de studie die dit uitwees gebruikte subjectieve meetmethoden die een vraagteken zetten achter de mogelijke effecten van leeftijd. Er werden geen significante verschillen gevonden tussen mannen en vrouwen in hun aanpassingsvermogen aan ploegendienst. Echter vrouwen lopen het gevaar op irreguliere menstruatie, onvruchtbaarheid, spontane abortus, vroegtijdige bevalling en verergerde menstruatieproblemen wat bij de mannen niet van toepassing is. Twee gecontroleerde studies van Härmä et al. (1988a, 1988b) wijzen op het belang van fysieke fitheid en de effecten daarvan op ploegendiensttolerantie. Fysiek fitte mensen zijn minder vermoeid, slapen beter, hebben minder last van musculosceletal symptomen, zijn meer alert en presteren, vergeleken met minder fitte mensen, cognitief beter.
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 20 Er zijn tot nog toe relatief weinig gecontroleerde studies zoals die van Härmä et al. (1988a, 1988b) uitgevoerd wat betreft ploegendiensttolerantie. We hebben een aantal factoren gevonden die sterker in relatie staan met ploegendiensttolerantie dan andere, maar zoals eerder gezegd zijn de meeste studies cross-sectioneel en laten geen causale interpretatie toe. Ook is er weinig onderzoek gedaan naar verschillende interacties. Kan bijvoorbeeld fysieke fitheid de negatieve consequenties van veroudering beperken? Kan een fysieke training interventie een verandering teweeg brengen in iemands circadian type en persoonlijkheid? Zo ja, hoe stabiel is iemands circadian type? Het is van belang de stabiliteit van de circadian typen en persoonlijkheid te achterhalen want als deze niet stabiel zijn over tijd dan hebben ze een laag voorspellingsvermogen. Deze is voor personeelselectie is echter van belang. De verschillende factoren moeten op een juiste wijze kunnen discrimineren tussen een effectieve en een minder effectieve werknemer. Ploegendiensttolerantie is echter een moeilijk te begrijpen multifacet-begrip en het is van belang dat onderzoek zoveel mogelijk variabelen met elkaar vergelijkt met de bedoeling om de relevante factoren voor bepaalde individuen, in bepaalde groepen, in een bepaald werk en sociale context te onderzoeken, want ook industrieën/bedrijven verschillen van elkaar. Heeft bijvoorbeeld extraversie ook een positieve invloed als de werkomgeving passief is en weinig socialisatie toelaat? Verder heeft zelfselectie ook een verhullend effect op de resultaten van diverse epidemiologische studies en interventies en daarom duidt Smith et al. (2003) en Nachreiner (1998) op het belang om ex-werknemers in ploegendienst in toekomstig onderzoeken op te nemen om het ‘gezonde werker’-effect tegen te gaan. Ook moet toekomstig onderzoek meer gebruik maken van objectieve meetmethoden om de validiteit van de verkregen resultaten beter te kunnen ondersteunen. Voordat men individuele factoren als selectiecriteria kan gebruiken, moet men vooralsnog ploegendiensttolerantie met traditionele interventies verbeteren. Zo kan het gebruik van melatonin slaapkwaliteit verbeteren, vermoeidheid verminderen en alertheid verhogen. Ook fel licht kan onze slaperigheid onderdrukken. Terwijl binnenshuis verlichting ongeveer gelijk is aan 500 lux is de lichthoeveelheid buitenshuis rond de 2500 lux. Deze interventie heeft echter weinig aandacht gekregen. Manipulatie van ploegendienst systemen is ook een optie waarbij langzaam en voorwaarts roterende shifts het meest effectief zijn. Verder kan men een
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 21 adviescentrum oprichten, waarin mensen die in ploegendienst werken, bekend raken met de effecten van ploegendienst en praktische informatie krijgen over hoe men met ploegendienst om moet gaan (Smith et al., 2003). Literatuur Barton, J., Folkard, S., Smith, L.R., Spelten, E., & Totterdell, P. (1990). Standard Shiftwork Index Manual, SAPU Memo No. 1159. Bourdouxhe, M.A., Quéinnec, Y., Granger, D., Baril, R.H., Guertin, S.C., Massicotte, P.R., Levy, M., & Lemay, F.L. (1999). Aging and shiftwork: The effects of 20 years of rotating 12-hour shifts among petroleum refinery operators. Experimental Aging Research, 25, 323-329. Costa, G., Lievore, F., Castelli, G., & Gaffuri, E. (1989). Circadian characteristics influencing interindividual differences in tolerance and adjustment to shiftwork. Ergonomics, 32, 373-385. Costa, G. (1996). The impact of shift and night work on health. Applied Ergonomics, 27, 9-16. Costa, G. (2003). Factors influencing health of workers and tolerance to shift work. Theoretical Issues in Ergonomics Science, 4, 263-288. Feist, J., & Feist, G.J. (2002). Cattel and Eysenck: Trait and Factor Theories. In Theories of Personality (pp. 368-406). New York, NY: The McGraw-Hill Companies. Folkard, M., Monk, T.H., & Lobran, M.C. (1979). Towards a predictive test of adjustment to shift work. Ergonomics, 22, 79-91. Geiger-Brown, J., Muntaner, C., Lipscomb, J., & Trinkoff, A. (2004). Demanding work schedules and mental health in nursing assistants working in nursing homes. Work & Stress, 18, 292-304. Hakola, T., Härmä, M., & Laitinen, J.T. (1996). Circadian adjustment of men and women to night work. Scandinavian Journal of Work, Environment and Health, 22, 133-138. Härmä, M., Ilmarinen, J., Knauth, P., Rutenfranz, J., & Hänninen, O. (1988a) Physical training intervention in female shift workers: I. The effects of intervention on fitness, fatigue, sleep, and psychosomatic symptoms. Ergonomics, 31, 39-50. Härmä, M., Ilmarinen, J., Knauth, P., Rutenfranz, J., & Hänninen, O. (1988b) Physical training intervention in female shift workers: II. The effects of intervention on the circadian rhythms of alertness short-term memory, and body temperature. Ergonomics, 31, 51-63.
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 22 Härmä, M., Hakola, T., & Laitinen, J.T. (1992). Relation of age to circadian adjustment to night work. Scandinavian Journal of Work, Environment and Health, 18(Suppl. 2), 116-118. Härmä, M. (1993). Individual differences in tolerance to shiftwork: a review. Ergonomics, 36, 101-109. Härmä, M. (1996). Ageing, physical fitness and shiftwork tolerance. Applied Ergonomics, 27, 25-29. Iskra-Golec, I., Marek, T., & Noworol, C. (1995). Interactive effect of individual factors on nurses’health and sleep. Work & Stress, 9, 256-261. Kalat, J.W. (2001). Stages of sleep and brain mechanisms. In Biological Psychology (pp. 261-279). Belmont, CA: Wadsworth/Thomson Learning. Kalterina, L., Vidaček, S., Radošević-Vidaček, B., & Prizmić, Z. (1993). The reliability and stability of various individual differences and tolerance to shiftwork measures. Ergonomics, 36, 183-189. Labyak, S., Lava, S., Turek, F., & Zee, P. (2002). Effects of shiftwork on sleep and menstrual function in nurses. Health Care for Women International, 23, 703-714. Nachreiner, F. (1998). Individual and social determinants of shiftwork tolerance. Scandinavian Journal of Work, Environment and Health, 24(Suppl. 3), 35-42. Nurminen, T. (1998). Shift work and reproductive health. Scandinavian Journal of Work, Environment and Health, 24(Suppl. 3), 28-34. Ogińska, H., Pokorski, J., & Ogiński, A. (1993). Gender, aging, and shiftwork intolerance. Ergonomics, 36, 161-168. Rouch, I., Wild, P., Ansiau, D., & Marquié, J. (2005). Shiftwork experience, age and cognitive performance. Ergonomics, 48, 1282-1293. Schaufeli, W., Bakker, A., de Jonge, J. (2003). De psychologie van arbeid en gezondheid. In De Psychologie van Arbeid en Gezondheid (pp. 15-37). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Smith, C.S., Folkard, S., & Fuller, J.A. (2003). Shiftwork and working hours. In J.C. Quick & L.E. Tetrick (Eds.), Handbook of Occupational Health Psychology (pp. 163-183). Washington, Dc: American Psychological Association. Sparks, K., Cooper, C., Fried, Y., & Shirom, A. (1997). The effects of hours of work on health: A meta-analytic review. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 70, 391-408.
Ploegendienst en ploegendiensttolerantie 23 Tankova, I., Adan, A., & Buela-Casal, G. (1994). Circadian typology and individual differences. A review. Personality and Individual Differences, 16, 671-684. Taylor, J.A. (1953). A personality scale of manifest anxiety. Journal of Abnormal and Social Psychology, 48, 285-290.