Kapucijnenvoer 35 3000 Leuven ( +32(0)16 33 69 10 fax: +32(0)16 33 69 22 www.kuleuven.ac.be/lucas
www.kuleuven.ac.be/lucas
PLEEGZORG VOOR PERSONEN MET EEN HANDICAP: EEN DOORLICHTING
SABINE VAN HOUDT DR. ANNE VAN MEERBEECK
Onderzoek in opdracht van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap
Leuven December 2002
Colofon
Opdrachtgever - subsidiënt Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap
Onderzoeksleiding Dr. Anne Van Meerbeeck Projectleider LUCAS
Onderzoeker Sabine Van Houdt Wetenschappelijk medewerker LUCAS
Leuven, december 2002
Woord vooraf
Dit rapport beschrijft het verloop en de resultaten van een onderzoek dat werd verricht voor rekening en in opdracht van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap. De studieopdracht met de oorspronkelijke titel "onderzoek naar de werking van de door het Vlaams Fonds gesubsidieerde diensten voor pleegzorg" werd uitgevoerd door LUCAS in de periode tussen 1 augustus en 31 december 2002. De onderzoekers werden bij hun werkzaamheden ondersteund door een stuurgroep. De stuurgroep werd geleid door de heer Jos Theunis (Vlaams Fonds, afdelingshoofd Inspectie). De andere leden waren: de heer Fons Beckers (Pleegzorgdienst "Tevona"), mevrouw Chris Degheldere (Federatie Pleegzorg), de heer Francis Devisch (Studiecel Vlaams Fonds), de heer Luk Vanderveken (Vlaamse Vereniging Pleegouders) en de heer Mark Willem (Pleegzorgdienst "Oikonde Mechelen"). Wij danken de voorzitter en de leden van de stuurgroep voor de vlotte samenwerking en informatie-uitwisseling, alsook voor hun kritische vragen en constructieve opmerkingen. De medewerkers van de Federatie Pleegzorg te Leuven, de twaalf diensten voor pleegzorg en, in het bijzonder, de verantwoordelijken van deze diensten bedanken wij voor hun bereidwillige medewerking tijdens verschillende onderzoeksfasen. Onze woorden van dank gaan, ten slotte, ook uit naar alle personen die de tijd namen om ons hun ervaringen en opinies mee te delen tijdens een interview of een focusgroep. Wij hopen dat, in het belang van de verschillende betrokken actoren, de resultaten van ons onderzoek een inspiratiebron voor toekomstige ontwikkelingen van het beleid rond pleegzorg kunnen zijn.
Kapucijnenvoer 35 3000 Leuven ( +32(0)16 33 69 10 fax: +32(0)16 33 69 22 www.kuleuven.ac.be/lucas
www.kuleuven.ac.be/lucas
Pleegzorg voor personen met een handicap: een doorlichting Onderzoek in opdracht van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap
Sabine Van Houdt Anne Van Meerbeeck
Samenvatting
Situering en omschrijving van het onderzoek Het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap erkent en subsidieert twaalf pleegzorgdiensten ("diensten voor plaatsing in gezinnen") die de tijdelijke of permanente plaatsing van personen met een handicap in pleeggezinnen organiseren en begeleiden. Hun opdracht omvat het werven, selecteren en voorbereiden van gezinnen en vrijwilligers, het behandelen van aanvragen voor pleegzorg, het "matchen" van kandidaatpleeggasten met kandidaat-pleeggezinnen en het begeleiden van pleeggezinnen en –gasten. De diensten voor pleegzorg richten hun aanbod niet rechtstreeks tot de persoon met een handicap, maar verlenen op een indirecte manier hulp via het vinden en begeleiden van vrijwilligers. Dat in hoofdzaak mediërende karakter van hun zorgaanbod onderscheidt hen van andere woon- en begeleidingsvormen voor personen met een handicap. De pleeggezinnen zijn niet alleen klassieke gezinnen, maar ook alleenstaanden, samengestelde gezinnen, leefgemeenschappen enzovoort. Ook de pleegkinderen en –gasten zijn zeer verscheiden: minderjarige en meerderjarige personen met diverse achtergronden en
handicaps. Daarenboven kan ook de "plaatsing" van personen met een handicap, net als de pleegzorg in de sectoren van de Bijzondere Jeugdbijstand en van Kind en Gezin, zeer verschillende vormen aannemen. "Pleegzorg" staat in de praktijk dus voor een waaier van opvangmogelijkheden. Door het Vlaams Fonds worden echter slechts twee stelsels erkend: het gewone stelsel van plaatsing in een gezin en de flexibele variant ten behoeve van meerderjarige personen met een handicap, het zogenaamde "wonen onder begeleiding van een particulier" of "WOP". Het door LUCAS uitgevoerde onderzoek had als doelstelling een bijdrage te leveren tot het optimaliseren van de werking van de pleegzorg voor mensen met een handicap. Het eerste onderzoeksluik behelsde een doorlichting van de werking van de twaalf door het Vlaams Fonds erkende pleegzorgdiensten. Per dienst werd een verantwoordelijke uitgebreid geïnterviewd. Het tweede deel van de studie had tot doel de eigenheden en de knelpunten van de pleegzorgsector in kaart te brengen. Daartoe werden focusgroepen (en interviews) met deelnemers van verschillende betrokken partijen georganiseerd: pleegouders, expleegouders, pleeggasten (en één ex-pleeggast), werknemers van de pleegzorgdiensten en aanbieders van andere zorgvormen voor personen met een handicap. Het eindverslag van de studie wordt ingeleid met basisinformatie over de organisatie van de pleegzorg voor personen met een handicap en met cijfergegevens over de plaatsingen, over de behandeling van pleegzorgaanvragen, over de kenmerken van pleeggezinnen en pleeggasten en over de financieringsbronnen en het personeel van de diensten. Vervolgens worden de resultaten van de twee onderzoeksluiken beschreven. Ter afronding van het rapport worden enkele bevindingen gegroepeerd en mogelijke verbeteringen in de vorm van beleidsaanbevelingen aangereikt. Enkele resultaten Eigen aan pleegzorg is dat men een beroep doet op vrijwilligers. Men spreekt van de pleegzorgdriehoek, gevormd door een pleegzorgdienst, een pleeggast en een vrijwilliger. Nu de laatste jaren bewust nadruk wordt gelegd op het contact met de biologische ouders of het oorspronkelijke, "natuurlijke" milieu, is de driehoek vaak een vierhoek. Het samenwerken met vrijwillige, niet-professionele pleeggezinnen of particulieren heeft het voordeel dat de persoon met een handicap midden in het gewone leven staat en dat zijn integratie in de samenleving gemakkelijker verloopt. Indien de "matching" tussen de pleeggast en het pleeggezin goed verloopt, biedt pleegzorg de "thuis", het familiale kader en de individueel aangepaste benadering die een persoon met een handicap in een tehuis of "instelling" niet kan krijgen. Door zijn eigenheid past pleegzorg in het geheel van de door
2
de beleidsverantwoordelijken beoogde behoeftegestuurde zorg-op-maat. De werking ervan kan echter nog worden verbeterd als wordt tegemoetgekomen aan enkele knelpunten. Eén van de pijnpunten is het feit dat de huidige regelgeving geen recht doet aan de bestaande waaier van pleegzorgvormen, waarvoor de betrokken instanties overigens verschillende benamingen hanteren. Vele ondervraagden vragen soepele combinatiemogelijkheden van pleegzorg met zorgvormen die voor de pleegouders een tijdelijke ontlasting betekenen, zoals kortverblijf, logeerzorg, co-pleegouderschap enzovoort. Sommige combinaties zijn nu immers niet mogelijk of vergen complexe administratieve handelingen. Bovendien is pleegzorg als zorgvorm onvoldoende bekend, waardoor het aanbod van vrijwilligers beperkt wordt en bestaande pleegzorgsituaties niet als dusdanig worden erkend. Bekendmakingacties zijn nodig op drie terreinen. Ten eerste moeten sensibilisatiecampagnes niet alleen de diverse pleegzorgvarianten promoten, maar ook worden gericht tot doelgroepen die momenteel te weinig worden aangesproken. Voorts moet bestaande mantelzorg worden gevaloriseerd door informatieve acties over de ondersteuningsmogelijkheden bij netwerkplaatsingen. Pleegzorg moet, ten derde, meer bekendheid krijgen bij instanties die de eerstelijnszorg op zich nemen en bij andere voorzieningen binnen de gehandicaptenzorg. Ook de organisatie van de pleegzorg(diensten) kan worden verbeterd. Bepaalde taken van de pleegzorgdiensten zouden beter door een overkoepelende instantie worden georganiseerd of voorbereid, zodat de werknemers van de diensten meer tijd overhouden voor het eigenlijke begeleidingswerk. Daarenboven kan de samenwerking tussen de diensten op het vlak van de werving van kandidaat-pleeggezinnen worden geoptimaliseerd via de uniformering van de selectieprocedures en het uitbouwen van een centraal beheerd bestand met gegevens van beschikbare pleeggezinnen. De kwaliteit van de matching moet worden bewaakt en een eventueel gebrek aan kandidaat-vrijwilligers mag niet leiden tot situaties waarbij de persoon met een handicap en zijn zorgvraag niet langer centraal staan. Een laatste knelpunt is de soms moeizame relatie tussen ouders en pleegouders. Als de belangen van de pleeggast, van de pleegouders en van de ouders niet op één lijn liggen, worden begeleiders geconfronteerd met loyaliteitsconflicten. De problematische verhoudingen zijn deels te verklaren door het feit dat de meeste plaatsingen van minderjarigen niet echt vrijwillig gebeuren. Soms zien de ouders de plaatsing ook als een teken van hun eigen falen, waardoor een opname van hun kind in een instelling wordt verkozen boven een plaatsing in een pleeggezin. Ten slotte beïnvloedt ook het onduidelijke statuut van pleegouders (en ouders) de onderlinge verhoudingen.
3
Inhoud
Inhoud Lijst van tabellen Algemene inleiding
I III 1
1
De inhoud van het onderzoek en het eindrapport
2
2
De organisatie van de pleegzorg voor personen met een handicap
5
Hoofdstuk 1 Enkele cijfers over pleegzorg voor personen met een handicap
13
1
Inleiding
13
2
Erkende, ingevulde en openstaande plaatsen
13
3
Aard en duur van de plaatsingen
15
4
Van aanvraag tot selectie
17
5
Kenmerken van de pleeggezinnen
19
6
Kenmerken van de pleeggasten
20
7
Financieringsbronnen en medewerkers van de pleegzorgdiensten
25
Hoofdstuk 2 De werking van de door het Vlaams Fonds erkende pleegzorgdiensten
29
1
Inleiding
29
2
Bekendmaking
29
3
Selectie van kandidaat-pleeggezinnen
40
4
Aanvragen tot pleegzorg en hun behandeling
53
5
Matching
59
6
Begeleiding
62
7
Vorming
68
8
Nazorg
77
9
Samenwerking tussen de pleegzorgdiensten en / of andere voorzieningen
79
Hoofdstuk 3 Pleegzorg voor personen met een handicap: eigenheden en knelpunten
91
1
Inleiding
91
2
Eigenheden en beperkingen
91
3
Knelpunten
98
Conclusies en beleidsaanbevelingen
127
1
Grenzen van het onderzoek
127
2
De eigenheden van de pleegzorg voor personen met een handicap
129
3
What's in a name?
130
4
Pleegzorg: (n)ooit van gehoord?
131
5
Flexibiliteit en ondersteuning gewenst
133
6
Optimalisering van de organisatie van de pleegzorg
134
7
Tussen ouders en pleegouders
135
Bibliografie
139
Bijlage 1 Lijst van de twaalf door het Vlaams Fonds erkende pleegzorgdiensten
i
Bijlage 2 Topiclijst gebruikt bij de interviews met de dienstverantwoordelijken
iii
Bijlage 3 Overzicht van de vragen die aan bod kwamen tijdens de focusgroepen en interviews met pleegkinderen/pleeggasten
II
xxxv
Lijst van tabellen
Tabel 1: De gemiddelde kostprijs van de diverse zorgvoorzieningen (Vlaams Fonds, 2002).
6
Tabel 2: Overzicht vergoedingen voor pleeggezinnen en particulieren (WOP), in euro, geldend vanaf 1 januari 2002
8
Tabel 3: Werkingsgebied en –sectoren van de door het Vlaams Fonds erkende pleegzorgdiensten
12
Tabel 4: Erkende pleegzorgsituaties voor 2002 en effectieve plaatsingen op 1 okt. 2002
14
Tabel 5: Pleegzorgsituaties volgens de aard van de plaatsingen (enkel Vlaams Fonds; situatie op 1 oktober 2002)
16
Tabel 6: Aanvragen tot pleegzorg en hun behandeling (enkel Vlaams Fonds, in 2001)
18
Tabel 7: Leeftijd en sexe van de pleeggasten (cliëntregistratiegegevens studiecel Vlaams Fonds, zomer 2002)
21
Tabel 8: Leeftijd en sexe van de pleeggasten per pleegzorgdienst (absolute aantallen; cliëntregistratiegegevens studiecel Vlaams Fonds, zomer 2002)
21
Tabel 9: Handicaptype (en leeftijd) van de pleeggasten (cliëntregistratiegegevens studiecel Vlaams Fonds, zomer 2002)
22
Tabel 10: Handicapcategorieën per pleegzorgdienst studiecel Vlaams Fonds, zomer 2002)
23
(cliëntregistratiegegevens
Tabel 11: Overzicht van de financieringsbronnen en subsidiekanalen van de pleegzorgdiensten (2002)
25
Tabel 12: Overzicht van het aantal medewerkers van de pleegzorgdiensten (2001)
27
Tabel 13: Overzicht van het aantal begeleiders van de pleegzorgdiensten (1 jan. 2002)
28
Algemene inleiding
In Vlaanderen staat het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap (VFSIPH) in voor de organisatie, de erkenning en de subsidiëring van de voorzieningen uit de gehandicaptensector. "Pleegzorg" is één van de zorgvormen uit het aanbod voor personen met een handicap. Het Vlaams Fonds erkent en subsidieert twaalf pleegzorgdiensten ("diensten voor plaatsing in gezinnen") die de tijdelijke of permanente plaatsing van personen met een handicap in pleeggezinnen organiseren en begeleiden. De geplaatste personen zijn zowel minderjarigen als meerderjarigen. De opdracht van de diensten omvat het werven, selecteren en voorbereiden van gezinnen en vrijwilligers, het behandelen van aanvragen voor pleegzorg, het "matchen" van kandidaat-pleeggasten met kandidaat-gezinnen en het begeleiden van pleeggezinnen en –gasten. De diensten voor pleegzorg onderscheiden zich van andere woon- en begeleidingsvormen voor personen met een handicap door het in hoofdzaak "mediërende" karakter van hun zorgaanbod, wat betekent dat "de diensten het zorgaanbod niet rechtstreeks richten tot de persoon met een handicap maar dat er indirect, via het vinden en begeleiden van vrijwilligers hulp wordt verleend" (Molleman, 1993: 27). De pleeggezinnen zijn klassieke gezinnen, samengestelde gezinnen, alleenstaanden, leefgemeenschappen, enzovoort. Ook de "plaatsing" kan zeer verschillende vormen aannemen naar gelang van de duur en het doel van de plaatsing en naar gelang van de kenmerken van gastgezin en gast. Het kan ook een begeleiding zijn zonder dat het gezin de persoon in de eigen woning huisvest: het zogenaamde "wonen met ondersteuning van een particulier" of "WOP". WOP is een flexibele zorgvariant waarbij een volwassen persoon met een handicap volledig zelfstandig woont, maar wordt ondersteund door een niet-professionele hulpverlener die in de buurt woont en op zijn beurt wordt begeleid vanuit een dienst voor gezinsplaatsing. In de praktijk staat pleegzorg voor een waaier van opvangmogelijkheden: naast de gewone plaatsing in een gezin en WOP, worden personen ook opgevangen in een "logeergezin", een "doorstromingshuis", een "huis voor lang verblijf", een "leefgemeenschap" enzovoort. Afhankelijk van de situatie worden deze opvangvarianten erkend onder het gewone stelsel of onder het WOP-stelsel. Het door LUCAS uitgevoerde onderzoek had als doelstelling een bijdrage te leveren tot het optimaliseren van de werking van de pleegzorg voor mensen met een handicap via een doorlichting en een probleemanalyse. In deze algemene inleiding zullen we kort stilstaan bij enkele organisatie-aspecten van de pleegzorg voor personen met een handicap en bij de regelgeving daaromtrent. Eerst besteden we aandacht aan de onderzoeksopzet, de
2
Algemene inleiding
bewandelde onderzoekswegen en de gehanteerde informatiebronnen. Ook de verdere inhoud van dit eindrapport komt aan bod.
1
De inhoud van het onderzoek en het eindrapport
De onderzoeksopdracht groeide vanuit de vaststellingen dat de zoektocht naar pleeggezinnen soms problematisch is, dat de profilering van pleegzorg ten aanzien van andere zorgvormen niet altijd loopt zoals gewenst en dat de pleegzorgdiensten elk een eigen manier van werken hebben. De studie moest daarom de pijnpunten in de pleegzorgsector in kaart brengen en mogelijke verbeteringen of aanpassingen in de vorm van beleidsaanbevelingen aanreiken. Daarbij dienden de verschillende betrokken actoren aan bod te komen. Ook de werking van de twaalf door het Vlaams Fonds erkende diensten voor plaatsing in gezinnen moest worden doorgelicht. In ons studievoorstel zijn we uitgegaan van een aantal aandachtspunten die tijdens de probleemanalyse aan bod zouden komen: · de problemen die zich stellen bij het rekruteren van pleeggezinnen; · de profilering van de pleegzorg(diensten) in beeldvorming en reglementering; · de plaats van pleegzorg in het geheel van zorgvormen voor personen met een handicap; · de werking van de pleegzorgdiensten; · de onderlinge verschillen tussen de pleegzorgdiensten; · de samenwerking tussen de pleegzorgdiensten. Het onderzoek werd opgesplitst in twee grote luiken, namelijk een doorlichting van de werking van de pleegzorgdiensten en een ruimere analyse van de pleegzorgsector en zijn pijnpunten. Om de werking van de twaalf pleegzorgdiensten te ontleden, werd per dienst een verantwoordelijke geïnterviewd. Aangezien het de bedoeling was vergelijkbare informatie over de verschillende diensten in te zamelen, werden de interviews gestructureerd door middel van een topiclijst. Daarin werden de gespreksonderwerpen gegroepeerd volgens een aantal belangrijke opdrachten van de diensten: algemene werking, bekendmaking, werving en selectie van kandidaat-pleeggezinnen, behandeling van pleegzorgaanvragen, "matching" (d.i. het "koppelen" van een pleeggast aan een geschikt pleeggezin), vorming, nazorg en samenwerking met andere diensten of instanties. De topiclijst die als leidraad en geheugensteun bij deze vraaggesprekken werd gebruikt, is opgenomen als bijlage 2. De interviews vonden plaats in september of oktober 2002 en duurden gemiddeld enkele uren (variërend tussen 2,5 en 8 uren). De interviewdata werden aangevuld met informatie uit documenten die de diensten ter beschikking stelden (jaarverslagen, brochures, webstekken).
Algemene inleiding
3
Het tweede deel van het onderzoek had tot doel de eigenheden en knelpunten van de pleegzorgsector in kaart te brengen. In dit stadium van de studie werden niet alleen de visies van de pleegzorgdiensten bestudeerd, maar ook de percepties van andere betrokken partijen. Om ondanks de beperkte duur van het onderzoek toch verschillende groepen informanten aan het woord te kunnen laten, werd geopteerd voor focusgroepen. Er werden twee focusgroepen met pleegouders georganiseerd, één met ex-pleegouders, één met begeleiders en werknemers van de pleegzorgdiensten (andere personen dan de eerder geïnterviewde verantwoordelijken) en één met aanbieders van andere zorgvormen voor personen met een handicap. Een focusgroep met ouders en familieleden was gepland, maar kon niet plaatsvinden omdat het binnen de krappe organisatietijd niet mogelijk bleek personen te vinden die bereid waren aan een focusgroep deel te nemen. De optie om deelnemers voor deze focusgroep te zoeken via een zelfhulpgroep van ouders van geplaatste kinderen, werd overwogen maar niet genomen omdat een focusgroep met uitsluitend personen uit die groep een vertekend beeld zou hebben opgeleverd. De drie oorspronkelijk voorgestelde focusgroepen met pleegkinderen, pleeggasten en ex-pleeggasten werden in overleg met de stuurgroepleden vervangen door interviews. Voor personen met een handicap is het immers niet evident om zich (zonder begeleiding) te verplaatsen naar één centrale plaats waar de focusgroep kon plaatsvinden. Voor verstandelijk gehandicapten (de grootste groep bij de pleeggasten) is het bovendien niet vanzelfsprekend om zich uit te drukken tijdens een groepsinterview. Uiteindelijk werden voor de interviews met (ex-)pleeggasten binnen de onderzoekstermijn slechts vier (in plaats van zes) bereidwilligen gevonden: twee meerderjarige pleeggasten (beiden WOP), één minderjarig pleegkind en één meerderjarige ex-pleeggast (nu in kortverblijf). Voor de samenstelling van de focusgroep met aanbieders van andere zorgvormen werd een beroep gedaan op de opdrachtgever (met name de voorzitter van de stuurgroep). Bij de selectie van de personen die participeerden in deze focusgroep werd geopteerd voor vertegenwoordigers van verscheidene zorgvormen: begeleid wonen, thuisbegeleiding, zorgtrajectbegeleiding, MPI (internaat / semi-internaat), dagcentrum en tehuis (combinatie van tehuis voor werkenden, tehuis voor niet-werkenden en een dagcentrum). Mogelijke deelnemers voor de andere focusgroepen werden om reden van de privacywetgeving gezocht door de verschillende pleegzorgdiensten. Eens ze toegezegd hadden om deel te nemen, werden ze door ons per brief uitgenodigd. Ook de medewerking van de interviewrespondenten werd door pleegzorgdiensten gevraagd. Een overzicht van de thema's en vragen die tijdens de focusgroepen en de interviews aan bod kwamen, wordt gegeven in bijlage 3. Eén vraag, namelijk een vraag over de eigenheden en de sterktes en zwaktes van pleegzorg, werd in alle focusgroepen gesteld. De andere vragen waren specifiek voor elk van de betrokken groepen en werden niet noodzakelijk in de vermelde volgorde gesteld. Wat de interviews betreft, werd getracht zoveel
4
Algemene inleiding
mogelijk aan te sluiten bij concrete feiten, gebeurtenissen en ervaringen uit het leven van de ondervraagde (ex-)pleeggast. In hoofdstuk 1 van dit eindrapport presenteren we cijfergegevens in verband met pleegzorg voor personen met een handicap. Een deel van deze data hebben we verkregen via de interviews met de dienstverantwoordelijken. Ander cijfermateriaal werd ons bezorgd door de Federatie Pleegzorg. Ten slotte mochten we ook gebruik maken van registratiegegevens die door de medewerkers van de studiecel van het Vlaams Fonds in de zomer van 2002 werden ingezameld. Het gaat om een deelbestand met data over de handicaps van de pleeggasten, dat deel uitmaakt van de gegevensbank "cliëntregistratie VFSIPH-voorzieningen", een rijke informatiebron die de studiecel opbouwt en in de toekomst elk semester wenst aan te vullen met het oog op een optimale programmatie van de zorgvoorzieningen. De werking van de twaalf door het Vlaams Fonds erkende en gesubsidieerde pleegzorgdiensten wordt besproken in hoofdstuk 2. Het zijn de resultaten van het eerste onderzoeksluik – interviews met de dienstverantwoordelijken – die in dit hoofdstuk worden voorgesteld. Voor alle belangrijke opdrachten van de diensten wordt bekeken hoe elke dienst die concreet invult, welke problemen zich daarbij stellen en welke oplossingen worden gesuggereerd. Hoofdstuk 3 is gewijd aan thema's en knelpunten die tijdens de focusgroepen en de interviews (met pleeggasten) naar voren kwamen. Ook de opinies van de dienstverantwoordelijken omtrent de plaats van pleegzorg binnen het geheel van zorgvoorzieningen voor personen met een handicap worden in dit hoofdstuk verwerkt. In verband met één van de knelpunten, namelijk de moeizame rekrutering van pleeggezinnen, wordt er daarenboven ingegaan op aanknopingspunten met bevindingen uit sociaalwetenschappelijke literatuur over vrijwilligers. Ter afronding van dit eindverslag zullen we in een laatste deel conclusies trekken uit de gegevens en de resultaten die in de verschillende hoofdstukken werden besproken om op basis daarvan een aantal beleidsaanbevelingen te formuleren. Het leek ons wenselijk de lezer als achtergrond bij de onderzoeksresultaten wat basisinformatie over pleegzorg voor personen met een handicap mee te geven. Daarom zullen we in de volgende paragraaf bondig de inrichting en de belangrijkste regelgeving beschrijven en de twaalf door het Vlaams Fonds erkende pleegzorgdiensten voorstellen.
Algemene inleiding
2
5
De organisatie van de pleegzorg voor personen met een handicap
2.1 De algemene organisatie van de pleegzorg binnen het kader van het Vlaams Fonds Ons onderzoek beperkt zich tot de pleegzorg voor personen met een handicap, tot de "plaatsingen" in het kader van het Vlaams Fonds. Pleegzorg wordt echter nog in andere kaders dan de gehandicaptenzorg georganiseerd, zoals bijzondere jeugdbijstand, Kind en Gezin, en OCMW's. Ook initiatieven voor psychiatrische patiënten zoals de gezinsverpleging in Geel worden tot de pleegzorg gerekend. In 2001 werden 4.750 plaatsingen begeleid door diensten voor pleegzorg (bron: Federatie Pleegzorg). Bij circa 68 % daarvan ging het om een plaatsing in de sector van de bijzondere jeugdbijstand (BJB). Bij 21 % van de plaatsingen was het Vlaams Fonds de betalende instantie, bij 8 % Kind en Gezin en bij 3 % een OCMW of een andere instantie. Specifiek voor de sector gehandicaptenzorg, in vergelijking met de sectoren BJB of Kind en Gezin, is de pleegzorg voor volwassenen. Nergens anders in Europa is er overigens pleegzorg voor volwassenen met een handicap. Het maximum aantal personen met een handicap dat door de pleegzorgdiensten kan worden geplaatst, wordt jaarlijks vastgelegd in de begroting van het Vlaams Fonds 1. Zo werd de programmatie van het wonen onder begeleiding van een particulier (WOP) in 2001 uitgebreid van 100 naar 150 plaatsingen. Om budgettaire redenen koppelde men daaraan de voorwaarde dat 50 van die plaatsen slechts worden toegekend als ze via reconversie van gezinsplaatsingen worden gerealiseerd. Het programmatiecijfer voor plaatsing in gezinnen werd als gevolg daarvan teruggebracht van 825 naar 800 2. De programmatiecijfers zijn echter theoretische cijfers die het maximum aantal subsidieerbare plaatsen aangeven. Het Vlaams Fonds beschikt immers niet over eigen collectieve voorzieningen, maar erkent en subsidieert collectieve voorzieningen, die opgericht werden door het privéinitiatief of de lokale overheid 3. Wat pleegzorg betreft, zijn er twaalf door het Vlaams Fonds erkende diensten voor plaatsing in gezinnen (zie lijst als bijlage 1).
1 2
3
Overeenkomstig artikel 5 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 1993 tot vaststelling van de programmatie voor de voorzieningen op het vlak van de sociale integratie van personen met een handicap (Belgisch Staatsblad, 28 juli 1993). Bron: Jaarverslag Vlaams Fonds 2001, p. 50-51. In 2002 werd het programmatiecijfer voor WOP nog eens verhoogd tot 155 (zie artikel 5 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1998 tot vaststelling van de wijze waarop het Vlaams Fonds het wonen onder begeleiding van een particulier subsidieert binnen het kader van de verdere flexibilisering van de zorgvoorzieningen (Belgisch Staatsblad, 8 mei 1998), zoals tot op heden gewijzigd). De door het Vlaams Fonds erkende voorzieningen krijgen investeringssubsidies (niet voor pleegzorgdiensten) en werkingssubsidies. De subsidies voor de zorgvoorzieningen (werkingskost) omvatten verschillende elementen: verblijfkosten, personeelskosten, kosten voor het betrekken van de gebouwen
6
Algemene inleiding
Volgens data ingezameld bij die pleegzorgdiensten worden voor 2002 in totaal 940 plaatsen (waarvan 142 WOP-plaatsen) erkend door het Vlaams Fonds. Op 1 oktober 2002 waren er daarvan 885 ingevuld (waarvan 124 WOP-plaatsen). In 1981 begeleidden de diensten voor plaatsing in gezinnen nog maar 391 personen met een beperking, in 1989 waren dat er 647 (Devisch, Samoy en Lammertyn, 2000: 171). Het aantal geplaatste personen met een handicap is tijdens de voorbije twintig jaren dus sterk toegenomen. Tabel 1: De gemiddelde kostprijs van de diverse zorgvoorzieningen (Vlaams Fonds, 2002). type zorgvorm
kostprijs per jaar (in euro)
Thuisbegeleiding
1.295
WOP
3.491
Begeleid wonen
6.941
Gezinsplaatsing
8.180
Beschermd wonen
12.395
Semi-internaat schoolgaanden
13.138
Tehuis werkenden
17.848
Dagcentrum (ook begeleid werken)
18.592
Semi-internaat niet-schoolgaanden
18.592
Zelfstandig wonen
30.540
Tehuis niet-werkenden (bezigheid)
34.085
Internaat
35.945
Tehuis kortverblijf
36.564
Tehuis niet-werkenden (nursing)
40.902
OBC
43.381
en afschrijvingen, voor bepaalde werkvormen aangevuld met een socioculturele toelage en met subsidies voor het organiseren van vakantieverblijven. Het subsidiebedrag kan slechts na verloop van tijd worden vastgesteld, nadat de kosten en de gegevens over de daadwerkelijke aanwezigheid van de gebruikers zijn gekend. Daarom krijgen de voorzieningen voorschotten op basis van de voorgaande jaren uitgekeerd. We gaan niet verder in op de complexe berekening. Voorstellen tot deregulering en vereenvoudiging van deze materie worden binnen het Vlaams Fonds uitgewerkt en besproken.
Algemene inleiding
7
In 2001 bedroeg de subsidie (voorschotten en vereffende saldi) van het Vlaams Fonds aan de pleegzorg(diensten) 6.394.658,27 euro (circa 258 miljoen BEF) 4. Dat betekent circa 1 % van het totale bedrag dat in 2001 aan (semi-)residentiële voorzieningen werd betaald. Om een idee te geven hoe de kostprijs van pleegzorg zich verhoudt tot de kostprijs van andere zorgvormen voor personen met een handicap, hebben we in tabel 1 voor de verschillende voorzieningen de gemiddelde kostprijs per jaar weergegeven. Het gaat om de gemiddelde kost per plaats, behalve bij thuisbegeleiding waar het bedrag per gezin wordt genoemd. Het is belangrijk op te merken dat dit vrij ruwe gegevens zijn: binnen de stelsels is nog heel wat variatie mogelijk afhankelijk van de doelgroep, de bezetting en de grootte van de voorziening; bovendien zijn uitbreidingsplaatsen doorgaans iets goedkoper. Deze bedragen werden begin 2002 berekend ten behoeve van de speciale taskforce wachtlijsten 5. Een deel van de totale subsidies voor de pleegzorgsector is bedoeld voor de pleeggezinnen of de particuliere begeleiders (WOP), een ander deel voor de werking van de diensten voor plaatsing in gezinnen. Private personen die een persoon met een handicap in hun gezin opnemen, moeten voorzien "in de huisvesting, het onderhoud en de algemene opvoeding van die persoon" 6. Ze kunnen daarvoor een vergoeding per dag ontvangen. Die vergoeding is verschillend naar gelang van de leeftijd van de pleeggast: 12,74 euro als het pleegkind jonger dan 3 jaar is, 13,58 euro als het pleegkind tussen 3 en 12 jaar oud is en 14,51 euro als de pleeggast ouder dan 12 jaar is 7. Deze toelage wordt wel niet toegekend als er meer dan vijf personen in het gezin worden opgenomen tegen vergoeding, al dan niet ten laste van de openbare besturen. De gezinnen die door het Vlaams Fonds geplaatste personen opnemen, kunnen bovendien een supplement bij de dagvergoeding krijgen. Dit supplement bedraagt 4,18 euro per pleeggast met een zware handicap (zware verstandelijke handicap, zware motorische
4 5
6
7
Bron: Jaarverslag Vlaams Fonds 2001, tabel 4.8 (p. 62) en detailtabellen over sector Zorg (p. 173). Bron: Vlaams Fonds. Voor de berekening werd uitgegaan van de gekende gemiddelden van 1998, aangevuld met de indexeringen en de inschatting van de kost van wijzigingen die zich ondertussen hadden voorgedaan. Zie ook de persmededeling van het kabinet van minister Mieke Vogels, Vlaams Minister van welzijn, gezondheid en gelijke kansen, van 28 februari 2002. Overeenkomstig hoofdstuk 5 van de bijlage van het Koninklijk Besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten (Belgisch Staatsblad, 30 januari 1971, err. 6 april 1971), zoals tot op heden gewijzigd. Overeenkomstig hoofdstuk 2, artikel 11 van het Koninklijk Besluit van 30 maart 1973 tot bepaling van de te volgen gemeenschappelijke regels voor de vaststelling van de toelagen per dag toegekend voor onderhoud, opvoeding en behandeling van minderjarigen en van gehandicapten geplaatst ten laste van de openbare besturen (Belgisch Staatsblad, 4 april 1973), zoals tot op heden gewijzigd. De vermelde bedragen in euro zijn de aangepaste bedragen die gelden vanaf 1 januari 2002.
8
Algemene inleiding
stoornissen of zware karakterstoornissen), 3,25 euro per pleeggast met een matige handicap (middelmatig verstandelijke handicap, lichte karakterstoornissen of zware gezichtsstoornissen) en 2,32 euro per pleeggast met een lichte handicap (licht verstandelijke handicap, zware gehoor- of spraakstoornissen) 8. Ook de particulier die in het kader van WOP ondersteuning en begeleiding verstrekt aan een persoon met een handicap, ontvangt een vergoeding, namelijk het gemiddelde van de twee laatstgenoemde supplementen: 2,79 euro per dag 9. In tabel 2 geven we een samenvattend overzicht van de vergoedingen die pleeggezinnen of particuliere begeleiders kunnen ontvangen. Deze vergoedingen zijn niet-belastbare onkostenvergoedingen. Tabel 2: Overzicht vergoedingen voor pleeggezinnen en particulieren (WOP), in euro, geldend vanaf 1 januari 2002 Mate van handicap gast
Vergoeding (per dag)
Supplement (per dag)
Totaal (per dag)
Totaal per maand (30 dagen)
Gezinsplaatsing 0-3 jaar
Lichte handicap Matige handicap
12,74 12,74
2,32 3,25
15,06 15,99
451,80 479,70
Zware handicap
12,74
4,18
16,92
507,60
Gezinsplaatsing 3-12 jaar
Lichte handicap
13,58
2,32
15,90
477,00
Matige handicap
13,58
3,25
16,83
504,90
Zware handicap
13,58
4,18
17,76
532,80
Gezinsplaatsing + 12 jaar
Lichte handicap
14,51
2,32
16,83
504,90
Matige handicap
14,51
3,25
17,76
532,80
Zware handicap
14,51
4,18
18,69
560,70
WOP
/
2,79
/
2,79
83,70
Stelsel en leeftijd gast
Voor minderjarige pleeggasten draagt het Vlaams Fonds de volledige kosten voor de vergoeding, met inbegrip van het supplement. Ook de persoon met een handicap die in een WOP-situatie wordt begeleidt, is geen persoonlijke bijdrage verschuldigd. Meerderjarige gasten in een gewoon pleeggezin betalen echter een bijdrage per aanwezigheidsdag. De bijdrage is gelijk aan de tussenkomst per dag van het Fonds aan het gezin, namelijk maximum 14,79 euro (vanaf 1 juli 2002) 10. De persoon met een handicap behoudt wel
8 9 10
Overeenkomstig artikel 16 van het KB van 30 maart 1973, zoals tot op heden gewijzigd. De vermelde bedragen in euro zijn de aangepaste bedragen die gelden vanaf 1 januari 2002. Overeenkomstig artikel 3 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1998, zoals tot op heden gewijzigd. Het vermelde bedrag in euro is het aangepaste bedrag dat geldt vanaf 1 januari 2002. Overeenkomstig het Besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1983 tot vaststelling van de financiële bijdrage van de gehandicapten, geplaatst ten laste van het Fonds (Belgisch Staatsblad, 30 september 1983, err. 7 oktober 1983), zoals tot op heden gewijzigd.
Algemene inleiding
9
287,45 euro per maand van zijn persoonlijke inkomsten of minstens één derde van zijn arbeidsinkomen of vervangingsinkomen. Als de persoon met een handicap van verschillende zorgvoorzieningen gebruik maakt, wordt de bijdrage gevraagd voor de voorziening waarvoor de bijdrage het hoogst is. Toegelaten combinaties zijn: pleeggezin en semiinternaat of dagcentrum, pleeggezin en kortverblijf, pleeggezin en kortverblijf en semiinternaat of dagcentrum 11. In de meeste pleegzorgsituaties met een (verlengd) minderjarige pleeggast wordt bovenop de dagvergoeding en het supplement, de kinderbijslag (plus desgevallend de bijkomende of verhoogde kinderbijslag) aan de pleegouders uitbetaald. De pleegzorgdiensten hebben er echter voor gekozen om met elk pleeggezin een contract af te sluiten waarbij één derde van de kinderbijslag wordt gespaard ten voordele van het kind. Het zijn de diensten voor plaatsing in gezinnen die de uitbetaling van de dagvergoeding (eventueel met aftrek van de persoonlijke bijdrage), van het supplement en van andere aan de pleeggezinnen verschuldigde tegemoetkomingen of toelagen verzekeren 12. De subsidies die de erkende pleegzorgdiensten van het Vlaams Fonds ontvangen, omvatten naast de dagvergoeding te betalen aan de pleeggezinnen ook een vergoeding voor hun personeelsen werkingskosten 13. De personeelskosten worden berekend op grond van de bepalingen die daaromtrent gelden voor internaten en tehuizen. De werkingskosten geven recht op een forfaitaire vergoeding van 1,89 euro per dag en per geplaatste persoon. Als de dienst het bewijs levert van een financiële deelname aan een dienstverlenend samenwerkingsverband voor plaatsing in gezinnen, wordt de forfaitaire vergoeding verhoogd met een toelage van 0,19 euro per dag en per geplaatste persoon. De wettelijke taakomschrijving van de pleegzorgdiensten is vaag en beperkt: ze moeten "erover waken dat de opneming aan de algemene hygiënische normen beantwoordt en voor de pedagogische en morele hoedanigheden van het opvanggezin instaan" 14. Verder moet binnen de dienst een ploeg, bestaande uit een geneesheer, een psycholoog en een maatschappelijk assistent, instaan voor het toezicht over de opvanggezinnen, de functionele
11 12
13 14
Overeenkomstig artikel 33bis van het KB van 30 maart 1973, zoals tot op heden gewijzigd. Overeenkomstig artikel 12 van het Ministerieel Besluit van 24 april 1973 tot bepaling, wat betreft het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, van de te volgen bijzondere regels voor de vaststelling van de toelagen per dag, toegekend voor het onderhoud en de behandeling van de gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen (Belgisch Staatsblad, 15 juni 1973), zoals tot op heden gewijzigd. Overeenkomstig de artikelen 12 tot 14bis van het KB van 30 maart 1973, zoals tot op heden gewijzigd. De vermelde bedragen in euro zijn de aangepaste bedragen die gelden vanaf 1 januari 2002. Overeenkomstig hoofdstuk 5 van de bijlage van het KB van 23 december 1970, zoals tot op heden gewijzigd.
10
Algemene inleiding
verbinding met (semi-)internaten, BuSO-scholen, beschutte werkplaatsen enzovoort, met het oog op de coördinatie van de behandeling en de opvoeding van de gehandicapten. De erkenningvoorwaarden waaraan de diensten moeten voldoen, betreffen de rechtsvorm, de personeelsnormen, de functionele normen en de regels inzake inspraak, beheer, klachtenprocedure en protocol van verblijf, opvang, behandeling of begeleiding 15. Om erkend te blijven, zullen de diensten vanaf 1 januari 2003 eveneens een kwaliteitshandboek moeten opmaken en minimale kwaliteitseisen moeten naleven inzake gebruikersgerichtheid, maatschappelijke aanvaardbaarheid, doeltreffendheid, doelmatigheid en continuïteit 16. Alvorens de twaalf erkende pleegzorgdiensten en hun werkingsgebied voor te stellen, willen we nog opmerken dat de kandidaat-gast bij het Vlaams Fonds moet zijn ingeschreven en dus moet voldoen aan de algemene definitie van persoon met handicap 17. Bovendien moet hij of zij de goedkeuring van de provinciale evaluatiecommissie (PEC) van het Vlaams Fonds hebben om gebruik te maken van pleegzorg. Als de kandidaat-gast nog over geen erkenning beschikt op het ogenblik dat hij zich bij een pleegzorgdienst aanmeldt, doet de dienst het nodige om een multidisciplinair verslag te laten opstellen (door een erkend team) en een inschrijvingsprocedure te starten. Zodra de inschrijving bij het Vlaams Fonds is geregeld en de dienst besloten heeft een plaatsing te begeleiden, wordt tussen de persoon met een handicap (of zijn wettelijke vertegenwoordiger) en de pleegzorgdienst een schriftelijk protocol gesloten 18.
2.2 De diensten voor plaatsing in gezinnen De twaalf door het Vlaams Fonds erkende diensten voor plaatsing in gezinnen, allemaal aangesloten bij de koepelorganisatie "Federatie Pleegzorg", zijn (in alfabetische volgorde):
15
16 17 18
De erkenningvoorwaarden zijn opgenomen in het KB van 23 december 1970; sommige zijn gespecificeerd in het Besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 1993 tot vaststelling van algemene erkenningvoorwaarden van voorzieningen bedoeld in het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap (Belgisch Staatsblad, 8 juli 1994), zoals tot op heden gewijzigd. Overeenkomstig het Besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2000 betreffende de kwaliteitszorg in de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap. In het oprichtingsdecreet van het Vlaams Fonds wordt een handicap gedefinieerd als: "Elke langdurige en belangrijke beperking van de kansen tot sociale integratie van een persoon ten gevolge van een aantasting van de mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke mogelijkheden". De elementen en bepalingen die dit "protocol van verblijf, opvang, behandeling of begeleiding" moet omvatten, zijn opgenomen in punt 6 van de bijlage bij het Besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 1993, zoals tot op heden gewijzigd.
Algemene inleiding
11
Centrum Pleegzorg Kessel-lo (CPK) Onderweg Oikonde Antwerpen Open Gezin Oikonde Brugge Open Thuis Oikonde Leuven Sociaal-Pedagogisch Hulpcentrum (SoPeH) Oikonde Mechelen Tevona (Tehuizen voor nazorg) Oikonde Oostende West-Vlaamse Dienst voor Sociale Integratie (WDSI) Tabel 3 is een overzichtstabel, waarin voor elke pleegzorgdienst wordt weergegeven vanuit welke vestigingsplaats hij werkt en in welke regio's en sectoren hij pleegzorgsituaties begeleidt. Een lijst met adresgegevens van de diensten is opgenomen als bijlage 1. Uit de tabel blijkt dat zes van de twaalf diensten, naast hun erkenning door het Vlaams Fonds, ook een erkenning als pleegzorgdienst in de sector van de Bijzondere Jeugdbijstand hebben. Geen enkele dienst heeft een erkenning bij Kind en Gezin. In dit verband willen we erop wijzen dat sommige plaatsingen van minderjarigen beginnen als een plaatsing binnen de Bijzondere Jeugdbijstand (bijvoorbeeld via een comité bijzondere jeugdzorg of via een jeugdrechtbank), maar later soms een Vlaams-Fonds-plaatsing worden, nadat het pleegkind is erkend als een persoon met een handicap 19. De meeste diensten richten zich zowel tot minderjarige als tot meerderjarige pleeggasten. Bij Oikonde Leuven en Tevona zijn de pleeggasten enkel meerderjarigen, bij CPK enkel minderjarigen. Ten slotte vermelden we nog dat drie diensten, naast hun erkenning als pleegzorgdienst, nog andere erkenningen binnen de gehandicaptenzorg hebben. Oikonde Mechelen en Open Thuis zijn door het Vlaams Fonds eveneens erkend als dienst voor begeleid wonen. Dat is ook het geval voor Tevona, wat eigenlijk staat voor een geheel van voorzieningen met diverse erkenningen: dienst voor plaatsing in gezinnen, dienst voor begeleid wonen, dienst voor beschermd wonen, tehuis voor kortverblijf, dagcentrum, tehuis voor werkenden en tehuis voor niet-werkenden (bezigheid). Meer bijzonderheden over de twaalf pleegzorgdiensten komen aan bod in hoofdstuk 1. Daarin bundelen we cijfergegevens over de pleegzorg voor personen met een handicap en over de diensten die de plaatsingen organiseren en begeleiden.
19
Voor 225 van de 985 in 2001 begeleide plaatsingen werd de opdracht tot plaatsing gegeven via de jeugdrechtbank of met bemiddeling van een comité bijzondere jeugdzorg (Bron: Federatie Pleegzorg). Circa 23 % van de plaatsingen is dus totstandgekomen via een opdracht van een BJB-instantie, al is dit percentage vermoedelijk heel erg onderschat, aangezien een groot deel van de plaatsingen volwassenen betreft die al meerderjarig waren toen ze pleeggast werden.
12
Algemene inleiding
Tabel 3: Werkingsgebied en –sectoren van de door het Vlaams Fonds erkende pleegzorgdiensten Pleegzorgdienst
Vlaams Fonds Vestigingsplaats(en) en werkingsgebied
Minderjarigen
Meerder -jarigen
BJB
CPK
Hoofdzetel: Kessel-lo Werkingsgebied: provincie Vlaams-Brabant + soms Kempen, prov. Antwerpen / Oost-Vlaanderen
X
Oikonde Antwerpen
Hoofdzetel: Antwerpen Werkingsgebied: provincie Antwerpen (behalve het zuiden ervan)
X
X
Oikonde Brugge
Hoofdzetel: Brugge Werkingsgebied: bestuurlijke arrondissementen Brugge, Oostende en Eeklo
X
X
Oikonde Leuven
Hoofdzetel: Leuven Werkingsgebied: provincie Vlaams-Brabant
Oikonde Mechelen
Hoofdzetel: Mechelen Ook gevestigd in Lier Werkingsgebied: 25 km rond Mechelen
X
X
Oikonde Oostende
Hoofdzetel: Oostende Ook gevestigd in Brugge Werkingsgebied: bestuurlijk arrond. Oostende
X
X
Onderweg
Hoofdzetel: Schaarbeek Ook gevestigd in Holsbeek Werkingsgebied: 50 km rond de vestigingsplaatsen
X
X
X
Open Gezin
Hoofdzetel: Geraardsbergen Werkingsgebied: provincies Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant
X
X
X
Open Thuis
Hoofdzetel: Kessel-lo Ook gevestigd in Ieper-Roeselare, Gent, Antwerpen en Hasselt Werkingsgebied: West-Vlaanderen (deel), OostVlaanderen (centrum), prov. Antwerpen (niet Mechelen en Antwerpen), Vlaams-Brabant (niet Halle-Vilvoorde), Limburg
X
X
X
SoPeH
Hoofdzetel: Hasselt Werkingsgebied: Limburg (en gemeenten errond)
X
X
X
Tevona
Hoofdzetel: Hasselt Werkingsgebied: Hasselt, Genk en Zuid-Limburg
WDSI
Hoofdzetel: Roeselare Werkingsgebied: provincie West-Vlaanderen
X
X
X
X X
X
Hoofdstuk 1 Enkele cijfers over pleegzorg voor personen met een handicap
1
Inleiding
In dit hoofdstuk presenteren we cijfergegevens in verband met pleegzorg voor personen met een handicap. In de eerste plaats bekijken we het aantal erkende plaatsen en het aantal al dan niet ingevulde plaatsen. Vervolgens komen de aard en de duur van de plaatsingen aan bod. In een derde paragraaf geven we cijfers omtrent de aanvragen tot pleegzorg, de behandeling van die aanvragen en de selectie van kandidaat-pleeggezinnen. Enkele kenmerken van de pleeggezinnen en de pleeggasten nemen we onder de loep in de twee daaropvolgende paragrafen. Ten slotte besteden we aandacht aan de financieringsbronnen en het personeel van de pleegzorgdiensten.
2
Erkende, ingevulde en openstaande plaatsen
Via de verantwoordelijken van de verschillende pleegzorgdiensten verzamelden we gegevens over het aantal erkende pleegzorgplaatsen voor 2002 en over het aantal effectieve plaatsingen op 1 oktober 2002. Het gaat dan over pleegzorg zowel binnen het kader van het Vlaams Fonds als binnen de BJB-sector. Deze gegevens worden weergegeven in tabel 4. Aangezien het onderzoek betrekking heeft op pleegzorg voor personen met een handicap, geven we in de twee laatste kolommen van de tabel de totalen enkel voor die sector: het totale aantal door het Vlaams Fonds erkende plaatsen voor 2002 (pleeggezin + WOP), alsook het aantal daarvan ingevulde plaatsen op 1 oktober 2002 (minderjarigen + meerderjarigen). Vlaams-Brabant, waar vier pleegzorgdiensten zijn gevestigd (CPK, Oikonde Leuven, Onderweg en Open Thuis), lijkt de provincie met verreweg de meeste plaatsingen van personen met een handicap te zijn. De werkingsgebieden van heel wat diensten zijn echter groot (zie tabel 3). Cijfers over de woonplaats van de gast, ingezameld door de Federatie Pleegzorg (2001), tonen dan ook een ander beeld van de geografische spreiding: 23 % van de gasten verbleef in West-Vlaanderen voor hij of zij in het pleeggezin kwam, 22 % in de provincie Antwerpen, 19 % in provincie Oost-Vlaanderen, 18 % in Vlaams-Brabant, 16 % in Limburg en 2 % in Brussel of Wallonië. Bekijken we de woonplaats van de pleeg-
14
Hoofdstuk 1
gezinnen (ook in 2001), dan stijgt het percentage van Vlaams-Brabant weer tot 20 %, maar relatief meer pleeggezinnen wonen in de provincie Antwerpen en in West-Vlaanderen (telkens 23 %). Voor de volledigheid berichten we dat 17 % van de pleeggezinnen gehuisvest is in Oost-Vlaanderen, 16 % in Limburg en 1 % in Brussel of Wallonië. Tabel 4: Erkende pleegzorgsituaties voor 2002 en effectieve plaatsingen op 1 okt. 2002
Pleegzorgdienst
Aantal erkende plaatsen voor 2002 Vlaams Fonds Pleeggezin
WOP
CPK
32
Oikonde Antwerpen
72
10
Oikonde Brugge
61
12
Oikonde Leuven
63
23
Oikonde Mechelen
48
18
Oikonde Oostende
10
Onderweg
79
14
Open Gezin
81
Open Thuis
229
SoPeH
28
Tevona
30
2
WDSI
65
6
Totaal
798
142
Aantal effectieve plaatsingen op 1 okt. 2002 Vlaams Fonds
BJB
Minderjarigen
126
25
Meerderjarigen PleegWOP gezin
Totaal Vlaams Fonds
BJB
erkend 2002
ingevuld 1/10/'02
126
32
25
82
83
73
73
51
19
13
12
49
12
57
18
86
75
18
28
12
66
58
2
8
10
10
25
10
62
11
25
93
83
22
102
14
66
14
102
103
94
35
96 +3 psa
70
160
31
100
264
261
127
19
5
127
28
24
38
517
38
24
7
32
31
47
15
6
71
68
268
493
124
940
885
518
Op basis van de verschillen tussen de erkende plaatsen en de ingevulde plaatsen kan men besluiten dat negen van de twaalf diensten openstaande plaatsen hebben. Een dergelijke conclusie moet men om diverse redenen echter met de nodige omzichtigheid trekken. De cijfers over de ingevulde plaatsen zijn immers het resultaat van een momentopname (op 1 oktober 2002). Een aantal diensten merkt dan ook op dat de invulling van de openstaande plaatsen in het vooruitzicht ligt. Voor sommige plaatsingen wacht men op een PECbeslissing, voor andere zoekt men nog naar een geschikt gezin. Bovendien bleken er bij slechts vijf diensten op 1 oktober 2002 geen personen op een wachtlijst te staan: CPK,
Hoofdstuk 1
15
Oikonde Mechelen, Open Gezin, SoPeH en WDSI. Bij de andere diensten tellen we op de wachtlijsten op dat moment in totaal 75 personen, waarvan de meesten met een PECbeslissing 20. Het is ook belangrijk voor ogen te houden dat het aantal ingevulde plaatsen op één moment iets anders is dan het aantal plaatsingen op één jaar. Volgens gegevens van de Federatie Pleegzorg waren er eind 2001 855 personen met een handicap geplaatst, maar over heel 2001 werden 985 door het Vlaams Fonds gesubsidieerde plaatsingen begeleid. Sommige gasten worden immers meer dan één keer geplaatst (61 in 2001). Daarenboven zijn er elk jaar nieuwe pleegzorgsituaties en plaatsingen die een einde nemen. Uit de interviews met de dienstverantwoordelijken leren we dat in 2001 132 nieuwe pleegzorgsituaties werden opgestart en 106 plaatsingen werden beëindigd 21. Vermelden we, ten slotte, dat het aantal geplaatste personen de laatste jaren aanhoudend is gestegen. Eind 1997 waren het er 718, in 1998 731, in 1999 769, in 2000 825 en in 2001 855 22. Vergelijken we het cijfer van oktober 2002 met het cijfer van eind 1997, dan zien we een stijging met 23,3 % (167 geplaatste gasten meer).
3
Aard en duur van de plaatsingen
Tabel 5 geeft een beeld van de aard van de begeleide Vlaams-Fonds-plaatsingen (gebaseerd op gegevens van de diensten). In de waaier van pleegzorgsituaties onderscheidt men niet alleen gewone gezinsplaatsingen, WOP en andere vormen, maar ook bestandplaatsingen en netwerkplaatsingen. Bij netwerkplaatsingen wordt de persoon met een handicap opgevangen binnen het netwerk: bij familie, vrienden of kennissen. Bij bestandplaatsingen is er vooraf geen band tussen de pleeggast en het pleeggezin. De tabel laat zien dat het grootste deel van de geplaatste personen binnen hun netwerk worden opgevangen: 467 van de 887 lopende pleegzorgsituaties op 1 oktober 2002 zijn netwerkplaatsingen; dat is 53 %.
20
21 22
Wij vermoeden dat de pleegzorgdiensten over eigen wachtlijsten beschikken en dat de cijfers die zij in dit verband geven, niet noodzakelijk dezelfde zijn als die van de centrale wachtlijst in Vlaanderen. Volgens wachtlijstgegevens op 30 juni 2002 is het aantal geregistreerde personen met een actieve vraag naar pleegzorg beperkter: 14 gezinsplaatsingen (gewoon stelsel) en 25 WOP (bron: website Vlaams Fonds). In de tabellen die de Federatie Pleegzorg ons bezorgde over de Vlaams-Fonds-pleegzorg in 2001 worden echter 157 nieuwe plaatsingen en 130 afgelopen plaatsingen vermeld. Het gaat telkens om het aantal geplaatste gasten op 31 december (Bron: Federatie Pleegzorg).
16
Hoofdstuk 1
Met betrekking tot de cijfers over de categorie "andere" hebben we meer gegevens. Het gaat om 9 gasten in een logeergezin en 18 gasten in een leefgemeenschap, een doorstromingshuis of een huis voor lang verblijf (allemaal Oikonde). Indien er een gezin inwoont in deze huizen, valt de erkenning meestal onder het gewone stelsel van gezinsplaatsing. Bij de negen personen in een logeergezin, vermeld door Oikonde Antwerpen, gaat het om korte periodes van opvang. Bemerk dat het mogelijk is dat sommige diensten geen personen in logeergezinnen hebben vermeld omdat ze ervan uitgaan dat die pleegzorgvorm niet door het Vlaams Fonds wordt erkend of omdat deze personen door hen bij de gewone plaatsingen of onder het WOP-stelsel worden gerekend. Tabel 5: Pleegzorgsituaties volgens de aard van de plaatsingen (enkel Vlaams Fonds; situatie op 1 oktober 2002)
Pleegzorgdienst
Pleeggezin (alle leeftijden)
WOP
Bestandplaatsing
Netwerkplaatsing
CPK
15
10
Oikonde Antwerpen
54
8
Oikonde Brugge
17
40
Oikonde Leuven
13
37
18
Oikonde Mechelen
20
19
9
Oikonde Oostende
Bestandplaatsing
Andere
Netwerkplaatsing
(aantal personen)
Totaal
25 13 12 3
9
84
4
73
7
75
7
58
10
10
Onderweg
28
45
3
8
84
Open Gezin
44
36
7
7
94
Open Thuis
75
155
21
10
261
SoPeH
18
6
Tevona WDSI Totaal
23
24
24
7
31 68
36
26
2
4
320
416
73
51
27
887 23
(36 %)
(47 %)
(8 %)
(6 %)
(3 %)
(100 %)
Het totaal verschilt van het totale aantal ingevulde plaatsen in tabel 4, omdat Oikonde Antwerpen en Onderweg in dit verband elk één ingevulde plaats meer vermelden.
Hoofdstuk 1
17
De Federatie Pleegzorg gebruikt bij haar registratie overigens andere categorieën en benamingen om de waaier van pleegzorgvormen voor personen met een handicap te vatten. Van de 985 in 2001 gestarte of begeleide plaatsingen, waren er 85 % gewone plaatsingen en 15 % varianten daarvan. Bijna 90 % van de variant-plaatsingen valt onder WOP. Voor de overige varianten onderkent men de rubrieken "vakantie", "crisis", "weekend", "steungezin" of "kamer met aandacht". De drie eerstgenoemde soorten plaatsingen zijn vormen van tijdelijke opvang in vakanties, weekends of naar aanleiding van een crisissituatie. Onder "steungezin" wordt verstaan: een pleegzorgsituatie ter ondersteuning van een gezin met weinig sociale contacten waartoe het pleeggezin mantelzorg creëert in de eigen buurt. De term "kamer met aandacht" wordt gebruikt voor een pleegzorgsituatie waarbij een jongere in een pleeggezin een kamer en aandacht krijgt, maar verder op vrij zelfstandige basis woont. Wat de duur van de plaatsingen betreft, beschikken we enkel over cijfermateriaal dat de Federatie Pleegzorg heeft ingezameld. Circa 27 % van de lopende plaatsingen op 31 december 2001 is twee jaar of minder aan de gang. Ongeveer 24 % van deze plaatsingen duurt al tussen twee en vijf jaar. De andere plaatsingen duren al langer: bijna 23 % tussen vijf en tien jaar en 26 % langer dan 10 jaar. Gegevens over de duur van de in 2001 afgelopen plaatsingen geven een ander beeld. Het valt op dat meer dan één vierde (27 %) van de beëindigde plaatsingen binnen het jaar afliep en nog eens 15 % tijdens het tweede jaar. Toch heeft ook 24 % van de afgelopen plaatsingen tien jaar of langer geduurd. Dat een aanzienlijk deel van de plaatsingen, afgelopen of lopend, een vrij lange duur heeft, is niet verwonderlijk gezien het feit dat heel veel pleegzorgsituaties volwassen personen betreffen.
4
Van aanvraag tot selectie
De diensten voor plaatsing in gezinnen ontvangen werkingssubsidies per begeleide pleegzorgsituatie. Tabel 6 toont echter aan dat heel wat werk het opstarten van een plaatsing voorafgaat. In de tabel zijn, ten eerste, cijfers over het aantal aanvragen in 2001 opgenomen. Een "aanvraag" werd in het kader van de data-inzameling bij de dienstverantwoordelijken omschreven als "elke vraag om een pleegzorgsituatie op te starten, dus geen louter informatieve vragen". Vervolgens wordt in de tabel weergegeven hoeveel aanvragen in de dienst werden besproken met een positief advies als uitkomst. Zelfs al is het advies over een aanvraag gunstig, dan nog blijken er factoren te zijn die maken dat de aanvraag niet tot een nieuwe pleegzorgsituatie leidt. Het aantal nieuwe pleegzorgsituaties, vermeld in een volgende kolom van de tabel, ligt immers vaak lager dan het aantal aanvragen met positief advies. Het niet meteen vinden van een geschikt pleeggezin lijkt daarbij een voor de hand
18
Hoofdstuk 1
liggende factor te zijn. Andere factoren die mogelijk een rol spelen, komen aan bod in hoofdstuk 2, waar de verschillende taken van de diensten onder de loep genomen worden. Tabel 6: Aanvragen tot pleegzorg en hun behandeling (enkel Vlaams Fonds, in 2001) Aantal aanvragen tot pleegzorg Vlaams Fonds Pleegzorgdienst
Aantal aanvragen met een positief advies van de dienst
Aantal nieuwe pleegzorgsituaties
3
1
1
Meerderjarigen Minderjarigen
Pleeggezin
WOP
Totaal
Aantal aanvragen tot netwerkplaatsing
Aantal aanvragen tot netwerkplaatsing uiteindelijk door dienst begeleid
CPK
3
Oikonde Antwerpen
27
29
11
67
17
17
3
3 24
Oikonde Brugge
14
47
13
74
39
22
21
14
37
19
56
15
11
8
6
Oikonde Leuven Oikonde Mechelen
18
15
4
37
19
11
6
6
Oikonde Oostende
4
14
1
19
9
3
8
3
Onderweg
4
17
1
22
12
10
8
8
Open Gezin
12
10
7
29
21
11
19
16
Open Thuis
78 25
65
35
178
81
40
22
16
1 26
1
SoPeH Tevona
2
2
4
4
4
4
4
WDSI
21
1
1
23
13
1
7
3
Totaal
181
237
94
512
232
132
106
79
24 25 26
De dienst vermeldde hier 8 begeleide plaatsingen, maar daar zijn de reeds lopende netwerkplaatsingen bijgeteld; wij gaan er hier vanuit dat de drie aanvragen allemaal tot een begeleide plaatsing hebben geleid. De dienst geeft hier enkel het cijfer "136" voor aanvragen minderjarigen BJB en Vlaams Fonds samen; wij hebben het uitgesplitst uitgaand van de verhouding BJB/Vlaams Fonds bij de erkende plaatsen. Voor dit ene kind was er een overzetting van BJB naar Vlaams Fonds.
Hoofdstuk 1
19
In de tabel wordt, ten slotte, het aantal aanvragen tot netwerkplaatsing apart genoemd. Ook met betrekking tot die aanvragen geven we cijfers over het aantal dat uiteindelijk door een dienst wordt begeleid. We willen opmerken dat twee diensten daarvoor een aantal hebben opgegeven dat hoger ligt dan het aantal nieuwe pleegzorgsituaties. Dat betekent dat zij in de laatste kolom reeds lopende netwerkplaatsingen meetellen of dat zij bestaande, "geregulariseerde" netwerkplaatsingen niet als nieuwe pleegzorgsituaties beschouwen. Behalve het behandelen van de aanvragen, is er nog een belangrijke taak die de start van een pleegzorgsituatie voorafgaat, namelijk het selecteren van mogelijke pleeggezinnen. In 2001 hebben 365 kandidaat-pleeggezinnen zich aangeboden bij de diensten. Hiervan werden er uiteindelijk slechts 113 geselecteerd en in de bestanden van de diensten opgenomen. Volgens de dienstverantwoordelijken vallen sommige gezinnen reeds uit bij een eerste selectie, waarbij wordt gekeken naar bijvoorbeeld de woonplaats, de leeftijd, de relatieduur, recent ervaren ingrijpende veranderingen, de selectie door een andere dienst enzovoort. Anderen worden niet in een pleeggezinnenbestand opgenomen omdat ze veeleer op adoptie zijn ingesteld, omdat ze niet voldoende gemotiveerd zijn, omdat ze niet over de vereiste vaardigheden beschikken (bijvoorbeeld openheid of introspectie), omdat hun verwachtingen verschillen van die van de dienst, enzovoort. Bovendien haakt een deel van de kandidaat-pleeggezinnen zelf af tijdens de selectieprocedure wegens veranderingen in hun leefsituatie (bijvoorbeeld een zwangerschap), omdat hun beeld van pleegzorg en van het gevraagde engagement verandert door de informatiesessies, omdat de inspraak van pleegouders hen te beperkt lijkt, omdat ze intussen een ander vrijwillig engagement hebben opgenomen, enzovoort.
5
Kenmerken van de pleeggezinnen
Cijfergegevens over de woonplaats van de pleeggezinnen hebben we reeds besproken in paragraaf 2. De Federatie Pleegzorg heeft echter nog andere informatie over de gezinnen geregistreerd. De data die we overnemen, hebben betrekking op de plaatsingen van personen met een handicap in 2001. De meeste pleeggezinnen beginnen met pleegzorg op het moment dat de eigen kinderen al ouder zijn of het huis uit zijn. Bij de start van de eerste plaatsing in het gezin is slechts 15,5 % van de pleegouders 36 jaar of jonger, maar 29 % is 54 jaar of ouder. Wat de lopende plaatsingen aangaat, ligt de leeftijd van de pleegouders bij familieplaatsingen hoger dan bij bestandplaatsingen of andere netwerkplaatsingen, waar meer dan 40 % van de pleegouders jonger dan 50 jaar is. Dit kan mogelijk worden verklaard door het feit dat de kans op een langdurig verblijf bij familieplaatsingen groter is.
20
Hoofdstuk 1
Ongeveer twee op drie gastgezinnen omvatten een man-vrouw-relatie. Eén op vier pleeggezinnen wordt gevormd door een vrouw alleen en nog eens 7 % door een man alleen. Slechts 1 % van de gezinnen bestaat uit een man-man-relatie of een vrouw-vrouw-relatie. De meeste pleegouders (68 %) zijn getrouwd, 17 % is alleenstaand, 6 % is weduwe of weduwnaar en 4 % is samenwonend. Circa 18 % van de pleegouders heeft geen eigen kinderen, 15 % heeft één eigen kind, 25 % heeft twee eigen kinderen, 15 % heeft drie eigen kinderen en 16 % heeft vier of meer eigen kinderen (bij 11 % is het aantal eigen kinderen onbekend). Amper in twee op honderd pleeggezinnen heeft (minstens) één partner een niet-Belgische nationaliteit. Bij vier op vijf pleeggezinnen was of werd er in 2001 slechts één gast opgevangen. Bij 17 % van de gezinnen waren of werden er twee gasten geplaatst en bij 4 % drie of meer gasten. Vermelden we, ten slotte, dat één op drie gastgezinnen met pleegzorg in contact gekomen is via een sociale dienst, 17 % via een dienst voor pleegzorg en 15 % via een onbekende bron.
6
Kenmerken van de pleeggasten
Wat de pleeggasten betreft, beschikken we over recente informatie op individueel niveau dankzij de cliëntregistratie door de studiecel van het Vlaams Fonds (verricht in de zomer van 2002). Er zijn meer bepaald data beschikbaar over de leeftijd, de sekse en de handicap van de 859 op dat moment geregistreerde pleeggasten 27. Tabel 7 toont de verdeling volgens leeftijd en sekse voor de totale pleegzorgpopulatie. Voor de volledigheid geven we in tabel 8 per dienst absolute cijfers over de leeftijd en de sekse van de pleeggasten. Uit deze tabellen komt naar voren dat er iets meer mannelijke dan vrouwelijke pleeggasten zijn (56 % tegenover 44 %). Dat geldt voor alle leeftijdscategorieën behalve voor de 31-40-jarigen, en ook voor bijna alle diensten (alleen Oikonde Antwerpen, Oikonde Oostende en Tevona hadden in de zomer van 2002 meer vrouwelijke pleeggasten). Aangezien het Vlaams Fonds, zeker in het kader van residentiële zorg, de meerderjarigheidsgrens op 21 jaar en niet op 18 jaar legt, hebben we in de tabellen de 1820-jarigen apart opgenomen. Afhankelijk van de leeftijd die men als grens hanteert (18 of 21 jaar), tellen we 23 % of 28 % minderjarige pleeggasten en bijgevolg 77 % of 72 % meerderjarige pleeggasten.
27
Voor drie pleeggasten (van Open Thuis) zijn geen gegevens over leeftijd en sekse bekend; voor drie andere (van Oikonde Leuven) zijn er geen gegevens over de handicap.
Hoofdstuk 1
21
Tabel 7: Leeftijd en sekse van de pleeggasten (cliëntregistratiegegevens studiecel Vlaams Fonds, zomer 2002) in cellen: frequentie percentage rij-% kolom-%
0–12 jaar
13–17 jaar
18-20 jaar
21-30 jaar
31-40 jaar
41-50 jaar
51-60 jaar
61 jaar of ouder
Totaal
Mannen
56 6,54 11,76 52,83
53 6,19 11,13 59,55
21 2,45 4,41 51,22
82 9,58 17,23 60,74
52 6,07 10,92 49,06
71 8,29 14,92 54,20
71 8,29 14,29 56,35
70 8,18 14,71 57,38
476 55,61
Vrouwen
50 5,84 13,16 47,17
36 4,21 9,47 40,45
20 2,34 5,26 48,78
53 6,19 13,95 39,26
54 6,31 14,21 50,94
60 7,01 15,79 45,80
55 6,43 14,47 43,65
52 6,07 13,68 42,62
380 44,39
Totaal
106 12,38
89 10,40
41 4,79
135 15,77
106 12,38
131 15,30
126 14,72
122 14,25
856 100,0
Tabel 8: Leeftijd en sekse van de pleeggasten per pleegzorgdienst (absolute aantallen; cliëntregistratiegegevens studiecel Vlaams Fonds, zomer 2002) Pleegzorgdienst
0 – 17 jaar
18 – 20 jaar
21 jaar of ouder
Totaal (leeftijd)
Man
Vr.
Tot.
Man
Vr.
Tot.
Man
Vr.
Tot.
Man
Vr.
Tot.
CPK
13
6
19
0
0
0
1
4
5
14
10
24
Oikonde Antwerpen
19
19
38
0
4
4
21
21
42
40
44
84
Oikonde Brugge
5
5
10
2
0
2
37
24
61
44
29
73
Oikonde Leuven
0
0
0
1
0
1
43
27
70
44
27
71
Oikonde Mechelen
3
5
8
3
1
4
25
15
40
31
21
52
Oikonde Oostende
1
1
2
0
0
0
3
5
8
4
6
10
Onderweg
4
3
7
1
1
2
36
35
71
41
39
80
Open Gezin
7
3
10
4
0
4
41
37
78
52
40
92
Open Thuis
32
21
53
6
4
10
106
79
185
144
104
248
SoPeH
5
7
12
1
3
4
7
0
7
13
10
23
Tevona
0
0
0
0
0
0
13
18
31
13
18
31
WDSI
20
16
36
3
7
10
13
9
22
36
32
68
Totaal
109
86
195
21
20
41
346
274
620
476
380
856
22
Hoofdstuk 1
Wat de handicap(s) van de pleeggasten betreft, hebben we de cliëntregistratiegegevens gehercodeerd tot twaalf types: zeven voor de personen met een enkelvoudige handicap en vijf voor die met een meervoudige handicap. Voor de verstandelijk gehandicapten hebben we de meeste onderverdelingen gemaakt. Zij zijn immers het sterkst vertegenwoordigd onder de pleeggasten. Eén dienst voor pleegzorg (Onderweg) heeft alleen algemene handicapcodes gegeven. Daarom hebben we aparte categorieën gemaakt voor de nietgespecificeerde mentale handicaps, zowel voor de enkelvoudige als voor de meervoudige. In tabel 9 is de verdeling volgens handicaptype weergegeven voor de totale groep en apart voor de minderjarige en de meerderjarige pleeggasten. Tabel 9: Handicaptype (en leeftijd) van de pleeggasten (cliëntregistratiegegevens studiecel Vlaams Fonds, zomer 2002) in cellen: frequentie kolom-%
0–17 jaar
18–20 jaar
21 jaar of ouder
Totaal
licht mentaal (enkelvoudig)
77 39,49
20 48,78
205 33,23
302 35,40
matig mentaal (enkelvoudig)
54 27,69
9 21,59
180 29,17
243 28,49
ernstig of diep mentaal (enkelvoudig)
9 4,62
1 2,44
53 8,59
63 7,39
mentaal – niet gespecificeerd (enkelvoudig)
5 2,56
1 2,44
46 7,46
52 6,10
zintuiglijk (enkelvoudig)
5 2,56
2 4,88
18 2,92
25 2,93
fysiek (enkelvoudig)
9 4,62
0 0,00
32 5,19
41 4,81
andere enkelvoudig
21 10,77
1 2,44
15 2,43
37 4,34
combinatie met licht mentaal
5 2,56
5 12,20
20 3,24
30 3,52
combinatie met matig mentaal
5 2,56
1 2,44
26 4,21
32 3,75
combinatie met ernstig of diep mentaal
4 2,05
0 0,00
10 1,62
14 1,64
combinatie met mentaal – niet gespecif.
1 0,51
1 2,44
7 1,13
9 1,06
andere combinatie
0 0,00
0 0,00
5 0,81
5 0,59
Totaal
195
41
617
853 100,0
Hoofdstuk 1
23
Tabel 10: Handicapcategorieën per pleegzorgdienst (cliëntregistratiegegevens studiecel Vlaams Fonds, zomer 2002)
% gasten met een fysieke handicap
% gasten met een psych. handicap of gedragsstoornis.
% gasten met een commun. handicap, spraakof taalstoornis.
% gasten met autisme
% gasten met cognitieve stoornis.
0,00
0,00
20,83
0,00
0,00
0,00
89,29
1,19
3,57
2,38
0,00
3,57
0,00
Oikonde Brugge (n = 73)
91,78
1,37
4,11
4,11
0,00
0,00
0,00
Oikonde Leuven (n = 68)
88,24
10,29
10,29
2,94
5,88
0,00
0,00
Oikonde Mechelen (n = 52)
84,62
7,69
19,23
25,00
5,77
3,85
7,69
Oikonde Oostende (n = 10)
100,00
0,00
20,00
0,00
0,00
0,00
0,00
76,25
16,25
16,25
8,75
0,00
0,00
0,00
Open Gezin (n = 92)
97,83
0,00
7,61
4,35
0,00
0,00
0,00
Open Thuis (n = 251)
82,07
5,98
9,16
3,98
0,80
0,00
0,00
100,00
4,35
13,04
13,04
4,35
0,00
0,00
100,00
0,00
29,03
38,71
3,23
3,23
0,00
89,71
5,88
7,35
11,76
0,00
1,47
0,00
87,27
5,37
9,93
8,06
1,29
0,82
0,47
% gasten met een mentale handicap
% gasten met een zintuiglijke handicap
79,19
Oikonde Antwerpen (n = 84)
Pleegzorgdienst
CPK (n = 24)
Onderweg (n = 80)
SoPeH (n = 23) Tevona (n = 31) WDSI (n = 68) Totaal (n = 856)
24
Hoofdstuk 1
Tabel 9 laat zien dat slechts 11 % van de pleeggasten een meervoudige handicap heeft en dat er weinig of geen verschillen zijn tussen de minderjarigen en de meerderjarigen. De pleeggasten met een enkelvoudige licht mentale handicap vormen de grootste groep (35 % van alle pleeggasten). Ook de groep van personen met een enkelvoudige matig mentale handicap is groot (29 %). Dat men onder de pleeggasten vooral personen met een verstandelijke handicap vindt, komt nog beter naar voren in tabel 10 waar de gegevens betreffende de handicaps op een andere manier worden verwerkt. In de tweede kolom van die tabel geven we per pleegzorgdienst het percentage pleeggasten dat een mentale handicap heeft, al dan niet in combinatie met een andere handicap. Van de totale populatie blijkt 87 % een verstandelijke handicap te hebben. Dat percentage ligt het laagst bij de pleeggasten die door Onderweg worden begeleid (76 %) en loopt op tot 100 % bij de gasten geplaatst door Oikonde Oostende, SoPeH en Tevona. De derde en de daaropvolgende kolommen van tabel 10 bevatten analoog uitgerekende percentages met betrekking tot de andere handicaps. Daaruit blijkt dat ongeveer 10 % van de pleeggasten een fysieke handicap heeft, 8 % een psychische handicap of gedragsstoornissen, 5 % een zintuiglijke handicap, 1 % een communicatieve handicap, spraak- of taalstoornissen, 1 % een stoornis uit het autismespectrum en 0,5 % een cognitieve stoornis. Cijfergegevens van de Federatie Pleegzorg (2001) leren ons dat personen met zwaardere handicaps relatief meer in familieverband worden geplaatst. Terwijl slechts 29 % van de personen met een licht mentale handicap bij familieleden wordt geplaatst (59 % in een bestandgezin en 12 % bij een netwerkgezin), geldt dat voor 50 % van de personen met een matig mentale handicap en voor 68 % van de personen met een ernstig tot diep mentale handicap. Personen met karakterstoornissen komen net als licht mentaal gehandicapten relatief meer in een bestandpleeggezin terecht. Vermoedelijk hebben zij vaker relationele problemen en worden zij daarom minder door familieleden opgevangen. Bestandgezinnen zullen daarentegen sneller terugschrikken voor de zorg die een zware handicap met zich meebrengt. De Federatie heeft nog andere data over de pleeggasten geregistreerd. Zo weet ze dat de meeste gasten contact hebben met hun ouders, broers, zussen of andere familieleden. Slechts 19 % van de gasten heeft geen contacten met zijn familie. Verder heeft de Federatie cijfers ingezameld over waar de pleeggasten verblijven voor en nadat ze in hun pleeggezin kwamen. In ongeveer één op drie van de pleegzorgsituaties (begeleid in 2001) verbleef de gast reeds in het pleeggezin op het moment dat er een dienst bij betrokken werd. In één vijfde van de situaties woonde de gast tevoren bij zijn ouders, in 6 % van de situaties was hij of zij gehuisvest bij familie of vrienden en in 6 % van de situaties woonde hij of zij alleen. Voorts kwam de gast in circa 8 % van de situaties uit een voorziening van het Vlaams Fonds. Na het beëindigen van de pleegzorgsituatie gaat de grootste groep naar een voorziening van het Vlaams Fonds (26 %), maar ook een aanzienlijk deel gaat
Hoofdstuk 1
25
zelfstandig wonen met begeleiding (24 % van de 18-plussers) of zonder begeleiding (18 % van de 18-plussers).
7
Financieringsbronnen en medewerkers van de pleegzorgdiensten
Via de interviews met de verantwoordelijken van de pleegzorgdiensten hebben we gepoogd een beeld te krijgen van de financieringsbronnen en het personeelskader van de diensten. Tabel 11: Overzicht van de financieringsbronnen en subsidiekanalen van de pleegzorgdiensten (2002) Pleegzorg- Vlaams BJB dienst Fonds CPK
15 %
X
Giften Subsidie Subsidie SponNation. Andere Sociale van Fondsen van de van de Loterij bronnen maribel particu- soring provincie stad lieren
X
X
Oikonde Antwerpen
90-95%
X
Oikonde Brugge
97,37%
2,49 %
0,13 %
Oikonde Leuven
X
X
X
X
(sporadisch)
Oikonde Mechelen
87 %
6,5 % 0,25 %
X
1%
0,5 %
Oikonde Oostende
83 %
16 %
Onderweg
76 %
24 % 0,4 VTE
Open Gezin
50 %
50 %
Open Thuis
X
SoPeH
15,33%
Tevona
100 %
WDSI
"100%"
28
X
X
X
X
X
0%
?
X
X
0,5 % 5,25 %
1% € 3725 per jaar 28
X
X
X
X
X
X
X X X
X
Dit bedrag krijgt Onderweg van de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
CAO 26
26
Hoofdstuk 1
Tabel 11 geeft een overzicht van de verschillende financieringsbronnen en subsidiekanalen van de diensten. We vroegen de verantwoordelijken aan te geven welk percentage van de werking wordt gesubsidieerd door het Vlaams Fonds en welk deel door andere financieringsbronnen. Voor de andere bronnen konden de diensten meestal geen percentage geven. Ze hebben dan gewoon aangekruist over welke bronnen ze kunnen beschikken. De gegevens hebben betrekking op de situatie in 2002. Zowel inzake de financieringsbronnen als inzake het personeelskader zijn de pleegzorgdiensten zeer verscheiden. Een overzicht van het aantal medewerkers per dienst wordt gegeven in tabel 12. Ook deze informatie werd ons bezorgd door de diensten die gevraagd werden de gegevens uit de dagprijsdossiers van 2001 over te nemen. Per financieringsbron wordt telkens het aantal medewerkers genoemd en het aantal voltijdse equivalenten (VTE). Terwijl in tabel 12 alle medewerkers van de diensten voor plaatsing in gezinnen worden geteld, toont tabel 13 analoge cijfers over een deel van de medewerkers, namelijk de begeleiders. De data in tabel 13 geven een beeld van de situatie op 1 januari 2002. Bij de berekening van het aantal voltijdse equivalenten werd gevraagd enkel rekening te houden met de begeleiderfunctie niet met bijvoorbeeld coördinerende of administratieve taken die eenzelfde persoon uitvoert. De personeelsbezetting die in aanmerking genomen wordt voor het berekenen van de subsidies van het Vlaams Fonds is overigens wettelijk vastgelegd. Een dienst erkend voor 30 plaatsingen heeft recht op één voltijdse bestuurder (als de dienst zelfstandig werkt), één voltijdse maatschappelijk assistent, één voltijdse administratieve kracht, één halftijdse psycholoog en één kwarttijdse geneesheer-specialist 29. Sinds 1998 kregen diensten met een capaciteit van meer dan 75 plaatsen de mogelijkheid een halftijdse directiemedewerker bij aan te werven 30.
29 30
Overeenkomstig artikel 2 van hoofdstuk I van het Ministerieel Besluit van 24 april 1973. Overeenkomstig artikel 7 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 1998 tot uitvoering, voor wat de gehandicaptenzorg betreft, van het Vlaams intersectoraal akkoord voor de socialprofitsector van 5 mei 1998 (Belgisch Staatsblad, 17 maart 1999); dat artikel voegde een tabel met "bepalingen gemeenschappelijk aan alle personeelsnormen" toe aan het Ministerieel Besluit van 24 april 1973.
Hoofdstuk 1
27
Tabel 12: Overzicht van het aantal medewerkers van de pleegzorgdiensten (2001)
Pleegzorgdienst
Gesubsidieerd door het VFSIPH
Gesubsidieerd door BJB
Door andere bronnen gesubsidieerd
Totale werking
Aantal medewerkers
Aantal VTE
Aantal medewerkers
Aantal VTE
Aantal medewerkers
Aantal VTE
Aantal medewerkers
Aantal VTE
CPK
5
3,3
11
8,48
1
0,44
17
12,22
Oikonde Antwerpen
8
6,56
1
0,5
9
7,06
Oikonde Brugge
12
7,269
4
0,987
19
12,495
Oikonde Leuven
12
8,241
1
0,25
12
8,491
Oikonde Mechelen
7
5,02
2
0,59
8
5,61
Oikonde Oostende
2
1,33
1
0,34
3
1,67
Onderweg
7
4,10
4
1,55
2
0,4
9
6,05
Open Gezin
8
6,4
8
5,7
3
0,8
19
12,9
Open Thuis
27
17,4
13
7,36
3
1,5
43
26,26
SoPeH
4
2,55
13
10,07
17
12,62
Tevona
3
3
3
3
WDSI
6
5,30
Totaal
101
70,47
7
56
4,27
37,43
1
0,35
7
5,65
19
6,157
166
114,026
Opmerking bij tabel 12: Het totale aantal medewerkers (voorlaatste kolom) is bij sommige diensten niet de som van de aantallen medewerkers die via de verschillende bronnen worden gefinancierd. Dat is te verklaren door het feit dat de personeelskosten voor een medewerker soms worden gesubsidieerd door verschillende financieringsbronnen, bijvoorbeeld in het geval een medewerker deeltijds werkt voor de sector Vlaams Fonds en deeltijds voor de sector Bijzondere Jeugdbijstand.
28
Hoofdstuk 1
Tabel 13: Overzicht van het aantal begeleiders van de pleegzorgdiensten (1 jan. 2002) Gesubsidieerd door het VFSIPH Pleegzorgdienst
Gesubsidieerd door BJB
Totaal
Aantal begeleiders
Aantal VTE
Aantal begeleiders
Aantal VTE
Aantal begeleiders
Aantal VTE
CPK
2
1,5
6
4,85
8
6,35
Oikonde Antwerpen
5
4,04
5
4,04
Oikonde Brugge
4
2,14
9
4,75
Oikonde Leuven
7
3,741
7
3,991
Oikonde Mechelen
4
3,7
4
3,7
Oikonde Oostende
1
0,24
1
0,24
Onderweg
4
2,5
4
1
4
3,5
Open Gezin
5
3,9
5
4,1
10
8
Open Thuis
19
11,75
10
5,65
19
11,7
SoPeH
2
1,08
8
6,46
10
7,54
Tevona
3
3
3
3
WDSI
3
2,8
3
2,8
Totaal
59
40,391
83
59,611
5
38
2,61
24,67
Hoofdstuk 2 De werking van de door het Vlaams Fonds erkende pleegzorgdiensten
1
Inleiding
Tijdens het eerste onderzoeksluik hebben we interviews verricht met de verantwoordelijken van de twaalf door het Vlaams Fonds erkende en gesubsidieerde pleegzorgdiensten. Verschillende aspecten van de werking van de diensten werden daarbij bevraagd. In dit hoofdstuk stellen we de werking voor, uitgaand van de informatie ingezameld tijdens de vraaggesprekken. We bekijken alle belangrijke opdrachten van de diensten: bekendmaking, selectie van kandidaat-pleeggezinnen, behandeling van aanvragen tot pleegzorg, matching, begeleiding, vorming, nazorg en samenwerking.
2
Bekendmaking
Een belangrijke taak van elke pleegzorgdienst is het organiseren van acties om de dienst en zijn werking kenbaar te maken, zowel bij het grote publiek als bij verwijzers en andere instanties. Daarnaast ondernemen de pleegzorgdiensten acties die gericht zijn op het werven van kandidaat-pleeggezinnen. Hoewel deze bekendmakinginitiatieven niet als dusdanig worden gesubsidieerd, behoren ze tot de kerntaken van de diensten voor pleegzorg. De bekendheid van de dienst en de werving van kandidaat-pleeggezinnen zijn immers essentiële voorwaarden voor de werking van een pleegzorgdienst. In deze paragraaf besteden we aandacht aan de acties die pleegzorgdiensten ondernemen om hun bekendheid te vergroten en om kandidaat-pleeggezinnen te werven. Vooraf willen we opmerken dat sommige diensten geen onderscheid maken tussen bekendmakingacties bij het grote publiek en wervingsacties voor kandidaat-pleeggezinnen. Een bepaalde actie kan dus meer dan een doelstelling hebben: bekendmaking, werving, sensibilisatie, enzovoort. 2.1 Bekendmaking bij het grote publiek Eerst bekijken we welke soorten acties de pleegzorgdiensten ondernemen om hun dienst bekendheid te geven bij het grote publiek. Hieronder volgt een overzicht van de diverse
30
Hoofdstuk 2
acties. We beginnen dit overzicht met de acties die door het grootste aantal dienstverantwoordelijken spontaan werden vermeld: · brochure / folder / affiche maken en verspreiden; · actie ondernomen in een samenwerkingsverband (o.a. met andere pleegzorgdiensten); · artikel in een krant; · deelname aan "de week van de pleegzorg" (jaarlijkse actie van de Federatie Pleegzorg); · mond-tot-mondreclame; · (algemeen) artikel in een tijdschrift; · uitgave van een eigen blad (4 keer per jaar); · televisie (spot, reportage, ...); · specifieke actie waarbij de bekendmaking wordt geïntegreerd in een ontspanningsactiviteit; voorbeelden zijn: een ontmoetings- of feestnamiddag waarop begeleiders, pleeggezinnen en sympathisanten worden uitgenodigd, een paashappening, een bloemenactie waarbij alle pleeggezinnen in de bloemetjes gezet worden, een verkoop van wijn via sympathisanten, een opendeur gecombineerd met andere activiteiten (zoals een tentoonstelling van kunstwerken of een receptie), een jumping, een vrijetijdsactiviteit met personeel, pleegouders of pleeggasten (voetbalploeg, wandelclub, band, reis, optreden, gala-avond), een vertoning van een film; · algemeen artikel in de regionale pers (zoals het gemeenteblad); · voordracht voor scholen en geïnteresseerde organisaties; · aanwezigheid met een infostand op markten of beurzen; · fondsenwerving (dat heeft twee voordelen: extra financiering en meer bekendheid); · website; · deelname aan regionaal overleg; · radio (spot, reportage, ...); · oprichting van een werkgroep Public Relations; · samenwerking in het kader van Euregio met een dienst uit Nederland (persmededeling en toneelstuk); · voorstelling van pleegzorg door vrijwilligers; · voorstelling van de dienst aan gebruikers en familieleden; · themahuis 31.
31
In het themahuis wonen ongeveer vijf studenten (gedurende een jaar). Ze organiseren allerlei acties met het doel de pleegzorg en de wereld van personen met een handicap toegankelijker te maken naar studenten toe. Ze slaan zo een brug tussen de studentenwereld en de hulpverlening/dienst. Voorbeelden van acties zijn: een debat over handicap en samenleven, een vertoning van een film over leven met een handicap, een muzikale avond met een ander themahuis waarop het mogelijk was Oikonde en pleegzorg te leren kennen, het openstellen van hun huis voor geïnteresseerden. Tot nu toe wonen er nog geen personen met een handicap in het themahuis (de dienst heeft daar nog geen vraag naar gehad).
Hoofdstuk 2
31
Wat de bekendmakinginitiatieven bij het grote publiek betreft, blijkt het moeilijk om na te gaan welke actie een positief resultaat had. Het is vaak geen eenvoudige opdracht om te achterhalen welke actie de mensen in eerste instantie aangesproken heeft. Vooraleer mensen contact opnemen met een dienst, werden ze immers mogelijk door meer dan één actie aangesproken en gestimuleerd om na te denken over pleegzorg of om bijkomende informatie te vragen. De diensten krijgen vooral positieve reacties als ze tegelijk verschillende acties op verschillende niveaus op elkaar laten inspelen en deze acties systematisch herhalen. Verder merken bepaalde diensten op dat naarmate de dienst meer in een bepaalde regio investeert, vanuit die regio gedurende een bepaalde periode meer reacties komen. Acties die volgens de dienstverantwoordelijken veel resultaten opleverden, zijn de affichecampagnes, de publicatie van artikels in Visie, Momento, De Bond en plaatselijke weekbladen, de samenwerkingsverbanden en de mond-tot-mondreclame. Een meer regiospecifieke actie die succes had, is het in de bloemen zetten van de pleeggezinnen (op televisie). De acties hebben soms tot resultaat dat de dienst wel veel aanvragen krijgt om een pleegzorgsituatie op te starten, maar weinig reacties van kandidaat-pleeggezinnen. Die vaststelling doet bepaalde diensten afzien van bekendmakinginitiatieven. De campagnes hebben immers vaak juist de bedoeling om mogelijke pleeggezinnen aan te spreken en bovendien willen diensten die tijdelijk geen pleegzorgaanbod hebben, geen onjuiste verwachtingen omtrent het aanbod creëren. Sommige diensten beperken hun acties om een andere reden, namelijk omdat vele van hun pleegzorgsituaties netwerkplaatsingen zijn en bekendheid daarbij minder belangrijk is (de aanvragen komen meestal via verwijzers). Ten slotte merken enkele diensten op dat de resultaten van dit soort acties niet opwegen tegen de investeringen. Vele diensten voor pleegzorg vinden het moeilijk de totale kostprijs van deze acties te berekenen, omdat een aantal kostprijselementen niet zomaar kunnen worden afgebakend of ingeschat. Zo is het niet altijd duidelijk wat de personeelsinput bij dit soort acties is. Een aantal diensten noemt wel bedragen voor concrete acties. We geven enkele voorbeelden. Zo heeft één dienst acht brochures laten drukken voor 7.400 euro (300.000 BEF), waarvan de ene helft werd gefinancierd vanuit eigen werkingsmiddelen en de andere helft door een sponsor. Bij dit bedrag zou men dan nog de loonkosten van de medewerkers moeten bijtellen. Een andere pleegzorgdienst tracht steeds tot een nuloperatie te komen. Dat betekent dat de dienst de kostprijs van hun actie via sponsoring en giften tot nul tracht te herleiden. Meestal vormen deze acties echter een bron van inkomsten voor de dienst. Ter illustratie: deze dienst brengt een eigen nieuwsbrief uit; dat kost per jaar ongeveer 9.900 euro (400.000 BEF), maar bij het berekenen van dat bedrag heeft de dienst dan wel geen rekening gehouden met de inkomsten vanwege sponsors, adverteerders en andere financiële bronnen die de publicatie van deze nieuwsbrief oplevert. Een derde dienst
32
Hoofdstuk 2
betaalt 5.000 à 6.000 euro (tussen 200.000 en 250.000 BEF) vanuit eigen werkingsmiddelen. De meeste diensten financieren deze acties gedeeltelijk vanuit de eigen werkingsmiddelen en gedeeltelijk door sponsoring. Tijdens de interviews brachten vele verantwoordelijken te berde dat deze acties niet gefinancierd worden door het Vlaams Fonds, ook al gaat er vaak veel tijd, energie en middelen naar deze acties en ook al zijn deze acties eigenlijk een kerntaak van de pleegzorgdiensten. De diensten krijgen immers enkel subsidie per gerealiseerde plaatsing. Deze opmerking geldt overigens niet alleen voor de projecten van bekendmaking bij het grote publiek, maar ook voor de acties gericht op het verwerven van bekendheid bij verwijzers en andere instanties, voor de initiatieven van werving en selectie van kandidaat-pleeggezinnen, voor het behandelen van aanvragen tot pleegzorg en voor de nazorgactiviteiten. 2.2 Bekendmaking bij verwijzers en andere instanties Naast de acties ter bekendmaking bij het grote publiek, organiseren de meeste diensten voor pleegzorg, erkend door het Vlaams Fonds, eveneens acties met de bedoeling de dienst kenbaar te maken bij verwijzers en andere instanties. Hieronder rangschikken we de initiatieven die door de dienstverantwoordelijken werden opgesomd, te beginnen bij de acties die het meest frequent werden genoemd: · deelnemen aan overlegorganen, bijeenkomsten van overlegplatforms; · maken en verspreiden van een brochure specifiek voor verwijzers; · samenwerken met andere diensten naar specifieke begeleidingen toe; · voorstellen van pleegzorg in scholen en diensten, tijdens beurzen; voorstellen van de dienst bij verwijzers; · eigen (algemene) publicaties (bijvoorbeeld jaarverslagen) verspreiden onder verwijzers of andere instanties; · actief taken opnemen in het kader van samenwerkingsverbanden; · organiseren van een studiedag; · organiseren van nevenactiviteiten, zoals bijvoorbeeld reizen (waardoor de dienst bekendheid verwerft in de regio en ook in de sector); · lijst met openstaande plaatsen aan diensten bezorgen; · persoonlijk contact opnemen met diensten (vooral als een gezin een zeer waardevol aanbod kan doen). Acties die de bekendheid bij verwijzers en andere instanties daadwerkelijk vergroten, zijn voornamelijk de contacten en de samenwerking naar aanleiding van specifieke begeleidingen en het opbouwen van goede werkrelaties via een goede begeleiding, overleg
Hoofdstuk 2
33
of nevenactiviteiten. Ook het versturen van brochures naar de andere diensten en instanties, het verspreiden van affiches en de positieve berichtgeving in het nieuws hebben een gunstig effect. Toch merken enkele diensten op dat de acties op regelmatige basis moeten worden herhaald omdat met de komst van nieuwe begeleiders of personeelsleden de gegeven informatie soms verloren gaat. Om die reden nemen de begeleiders van een van de pleegzorgdiensten telkens een brochure mee als ze op pad gaan. Andere diensten ondernemen weinig tot geen acties om meer bekendheid bij de verwijzers te verwerven: zij menen dat ze hun plafond (bijna) hebben bereikt. Wat de meetbaarheid van de resultaten van deze acties betreft, wordt door sommige diensten geopperd dat men niet kan weten of verwijzers en andere instanties de gegeven informatie ook echt lezen, verwerken en meenemen in hun werking. Enkele pleegzorgdiensten zien wel resultaten. Ze verwijzen bijvoorbeeld naar de realiteit dat pleegzorg voortaan in de teksten van het Vlaams Fonds wordt vermeld en dat sommige verwijzende instanties nu en dan pleegzorg naar voren schuiven als mogelijke oplossing. In het verleden was dit niet steeds een gegevenheid. Een aantal van deze acties, zoals bijvoorbeeld overleg, samenwerking en contacten naar aanleiding van specifieke begeleidingen, brengen loonkosten met zich mee (eventueel ook verplaatsingsonkosten). Andere acties hebben naast de loonkost eveneens een materiële kost. Ook hier geldt dus dat de pleegzorgdiensten moeilijk de totale kostprijs van deze initiatieven kunnen bepalen. De verantwoordelijken noemen bedragen die schommelen tussen 150 en 6.000 euro (tussen 6.000 en 250.000 BEF). Op basis van de informatie uit de interviews vermoeden we dat deze acties minder vaak door sponsors worden gefinancierd dan de andere bekendmaking- en wervingacties. Hierbij willen we echter nogmaals opmerken dat verschillende diensten voor pleegzorg moeilijk een onderscheid kunnen maken tussen acties gericht op het vergroten van de bekendheid bij het grote publiek, acties naar de verwijzers toe en wervingsacties. Een actie kan immers meer dan een doel(groep) hebben. Tijdens de interviews signaleerden de verantwoordelijken van de pleegzorgdiensten diverse problemen of knelpunten in verband met de bekendheid van de pleegzorgdiensten bij verwijzers en andere instanties. Verschillende diensten ervaren dat hun dienst en de zorgvorm "pleegzorg" (te) weinig bekend is bij verwijzers en andere instanties. Pleegzorg wordt daarom vaak niet of slechts in laatste instantie als een mogelijke oplossing gezien en gevraagd. Bovendien hebben vele verwijzende instanties wel eens een negatieve ervaring gehad met een persoon die in een pleegzorgsituatie verbleven heeft. Denken we bijvoorbeeld aan de instellingen die de personen na pleegzorg opvangen. Bijgevolg hebben vele van de verwijzers het idee dat pleegzorg geen goede zorgvorm is, dat pleegzorg geen haalbaar gegeven is. De geringe bekendheid en belangstelling houdt volgens sommigen ook verband met organisatiekenmerken van de pleegzorgdiensten: een beperkt personeelskader, te weinig
34
Hoofdstuk 2
middelen, het aangewezen zijn op vrijwilligers en de kleinschaligheid. De diensten zeggen steeds meer taken toebedeeld te krijgen, waardoor er soms te weinig personeel en middelen beschikbaar zijn om dat deel van het takenpakket uit te voeren dat tot doel heeft de bekendheid te vergroten. De werking van de diensten voor pleegzorg is daarenboven slechts mogelijk door de inbreng van vrijwilligers. Terwijl de pleegzorgdiensten het werken met vrijwilligers als een troef beschouwen, zien de verwijzende instanties het vaak als een zwakte: voor hen zijn vrijwilligers niet-professionelen. Ook kleinschaligheid speelt volgens sommige verantwoordelijken een rol: het feit dat er in een regio verscheidene (kleine) diensten zijn, heeft het nadeel dat deze diensten kwetsbaar zijn en zich moeilijk kunnen profileren ten aanzien van andere zorgvormen voor personen met een handicap. Er wordt dan ook gepleit voor een reflectiemoment over schaalvergroting, zij het met behoud van de diversiteit binnen de pleegzorgsector. In verband met de bekendheid van (de diensten voor) pleegzorg, noemen de geïnterviewde verantwoordelijken ten slotte enkele knelpunten inzake beeldvorming. De meeste mensen zouden pleegzorg associëren met het "klassieke beeld", namelijk dat van twee ouders die een kindje (zonder handicap) in hun gezin opnemen. Ook de associatie met adoptie zou vaak worden gemaakt. Kortom, het dominante beeld van pleegzorg komt niet overeen met de huidige realiteit van pleegzorg met zijn waaier van verschijningsvormen. Zo weten vele verwijzers bijvoorbeeld niet dat WOP, netwerkplaatsing en pleegzorg voor volwassen personen met een handicap bestaan (en wat die vormen inhouden). Enkele geïnterviewden menen dat deze beeldvorming wordt in stand gehouden doordat men de term "plaatsing" gebruikt. Het streven van de Federatie Pleegzorg naar uniformiteit (bijvoorbeeld via het gebruik van een gemeenschappelijke benaming "pleegzorg" en één logo) zou volgens sommigen eveneens ten koste gaan van bepaalde vormen van pleegzorg die buiten het klassieke beeld vallen. Wat de beeldvorming evenmin ten goede zou komen, is de verwarring resulterend uit het feit dat pleegzorg door het Vlaams Fonds als een residentiële zorgvorm wordt beschouwd, terwijl het eigenlijk meer een ambulante werkvorm is. We vroegen de verantwoordelijken van de pleegzorgdiensten ook welke oplossingen zij zagen voor de aangehaalde problemen en knelpunten met betrekking tot de bekendheid van de pleegzorgdiensten bij verwijzers en andere instanties. Pleegzorg moet in de eerste plaats een gezicht krijgen. Dat kan via samenwerking en overleg met de verschillende verwijzers, alsook via informatieve acties. Het is vooral van belang om op regelmatige basis bekendmakingacties te organiseren en pleegzorg als een goed alternatief voor te stellen. De diensten zouden dan ook meer middelen ter beschikking moeten krijgen voor dit soort acties. Ook het initiatief "de week van de pleegzorg" moet volgens de ondervraagden op meer middelen kunnen rekenen, zodat zij een veel grotere campagne kunnen voeren. Vele diensten merken overigens op dat zij de beste ambassadeurs van pleegzorg reeds in huis hebben, namelijk de pleeggezinnen, de particulieren en de vrijwilligers. Door sommigen
Hoofdstuk 2
35
wordt schaalvergroting als een oplossing naar voren geschoven. Grotere diensten zouden zich beter kunnen profileren te midden van de andere zorgvormen voor personen met een handicap. De voorstanders van schaalvergroting wensen wel de bestaande diversiteit te behouden. Bij minderjarige personen met een handicap zou de integrale jeugdhulpverlening, waarbij de schotten tussen de verschillende diensten worden weggewerkt, een oplossing kunnen bieden. Enkele dienstverantwoordelijken vinden dat eenzelfde denkoefening voor meerderjarige personen (met een handicap) moet worden gemaakt. 2.3 Werving van kandidaat-pleeggezinnen In deze paragraaf staan we stil bij de acties die de pleegzorgdiensten ondernemen met de bedoeling kandidaat-pleeggezinnen aan te spreken. Sommige diensten beschouwen werving in zeer strikte zin. Het blijft dan bijvoorbeeld beperkt tot het plaatsen van artikels met als boodschap "dienst voor pleegzorg zoekt pleeggezin". Andere diensten bekijken werving op een ruimere manier. Ze trachten ook vrijwilligers aan te spreken door kritische maatschappelijke vragen te stellen of door een brede waaier van mogelijk engagement aan te bieden (gaande van enkele uren over WOP tot gastgezin). Nog andere diensten combineren de enge en de ruimere definitie van werven. Eerst geven we een overzicht van de concrete acties, die door de verantwoordelijken van de pleegzorgdiensten spontaan werden genoemd, beginnend met de meest frequent vermelde wervingsacties: · maken en verspreiden van affiches; · maken en verspreiden van folders en brochures; · plaatsen van een advertentie met een algemene oproep in samenwerking met andere diensten voor pleegzorg; · publiceren van of meewerken aan een artikel in de regionale pers; · publiceren van of meewerken aan een artikel in een tijdschrift of in een blad van een bepaalde organisatie; · publiceren van of meewerken aan een artikel in een krant; · deelnemen aan de "week van de pleegzorg", georganiseerd door de Federatie Pleegzorg; · acties organiseren in samenwerking met andere diensten voor pleegzorg (De vijf Oikonde-diensten (Mechelen, Antwerpen, Brugge, Oostende en Leuven) hebben bijvoorbeeld gezamenlijke acties opgezet: ze hebben een gezamenlijke affiche en folder nationaal verspreid bij AXA, bloemisten, bakkers en christelijke en socialistische mutualiteiten; ook zijn ze een gemeenschappelijke webstek aan het ontwikkelen, waarbij de gebruiker na het invullen van de gemeente naar de website gaat van de Oikonde-dienst die in zijn / haar regio werkzaam is); · plaatsen van advertenties op een gestructureerde wijze (meestal betalend, soms gratis);
36
· · · · · · · · · · · · · · · · · ·
Hoofdstuk 2
voeren van een gerichte campagne voor bepaalde situaties met situatieschetsen; uitgeven van eigen publicatie waarin ook zoekertjes kunnen staan; mond-tot-mondreclame; website; voeren van mediacampagnes (krant, tv); publiceren van een artikel rond een bepaalde pleegzorgvorm, waarop zowel van kandidaat-gezinnen als kandidaat-gasten reacties kunnen komen; gericht vraag stellen aan (een selectie van) personen die bij de dienst gekend zijn; verspreiden van een informatiefiche met antwoordkaart; oprichten van een verbetergroep met pleegouders en begeleiders (in samenwerking met andere diensten voor pleegzorg); opstellen en verspreiden van een persmap; samenwerken met een dienst uit Nederland (persmededeling, toneelstuk) in het kader van Euregio; brengen van een bepaalde boodschap: maatschappijvisie, kritische vragen; onthalen van kandidaat-gezinnen die zich spontaan melden; organiseren van een stand op een markt; oprichten van een werkgroep PR (ideeën omtrent werving en bekendmaking); pleeggezinnen uit de buurt aanspreken; een beroep doen op vrijwilligers en pleeggezinnen, bijvoorbeeld als ambassadeurs van de pleegzorg of om affiches te verspreiden; aanspreken van mensen via nevenactiviteiten, zoals reizen.
Net als voor de bekendmakinginitiatieven, blijkt het niet gemakkelijk een totale kostprijs van de wervingsacties te berekenen. Een deel van de onkosten bestaat uit loonkost, een ander deel uit werkingsmiddelen. Deze werkingsmiddelen worden vaak gedeeltelijk door het Vlaams Fonds, gedeeltelijk door sponsors of via andere subsidiekanalen gefinancierd. Zo schat één dienst dat de kostprijs van zijn wervingsacties ongeveer 2.500 euro (100.000 BEF) bedraagt. Deze dienst beoogt met deze acties echter een dubbel effect, zowel werven als sensibiliseren. Een andere dienst tracht een deel van de advertenties en publicaties gratis te laten publiceren. In samenwerking met zes andere diensten (niet allemaal gesubsidieerd door het Vlaams Fonds) van dezelfde regio worden eveneens gezamenlijke wervingsacties opgezet. Dit heeft als voordeel dat de kostprijs wordt gedrukt (elke dienst draagt ruim 600 euro (25.000 BEF) bij) en dat een gemeenschappelijk beeld van pleegzorg wordt gevormd. Deze acties hebben dan ook meer effect, te meer omdat de diensten op deze manier op verschillende momenten grotere advertenties kunnen plaatsen. De advertenties van een derde dienst kosten jaarlijks ongeveer 7.400 euro (300.000 BEF). Nog een andere dienst had op de begroting van 2001 bijna 2.500 euro (100.000 BEF) voorzien. Deze som behoort tot de algemene middelen van de dienst. Verder heeft deze
Hoofdstuk 2
37
dienst tezamen met vier andere pleegzorgdiensten een grootschalige affiche- en folderactie georganiseerd. Voor deze actie vonden ze een sponsor (een bank- en verzekeringskantoor) die de totale kostprijs van meer dan 12.000 euro (ongeveer een half miljoen BEF) heeft gefinancierd. Ten slotte heeft deze dienst plannen om een webstek te ontwikkelen. Daarvoor rekenen ze op een persoon die zich vrijwillig voor de dienst wil engageren. Ook voor de wervingsacties geldt dat het moeilijk is te achterhalen welke campagnes of initiatieven een positief resultaat hadden. Volgens bepaalde diensten hebben alle acties een effect, maar dit effect situeert zich ofwel op korte termijn, ofwel op lange termijn. Sommige diensten menen dat het voordelen heeft om op verschillende niveaus tegelijkertijd op elkaar in te spelen. Regelmatig vragen de diensten aan kandidaat-gezinnen via welk kanaal ze werden aangesproken, maar de meesten kunnen daar moeilijk op antwoorden. Nadat personen iets over pleegzorg vernomen hebben, volgt immers een periode van nadenken, overleg en eventueel zoeken naar bijkomende informatie over pleegzorg. Nadien is het niet gemakkelijk om te onderkennen welke informatiekanalen het meest invloed hadden. Bij meer gerichte acties is het effect beter meetbaar. Enkele initiatieven die volgens de ondervraagde verantwoordelijken zeker reacties hebben uitgelokt, zijn een artikel in het tijdschrift van een mutualiteit, een advertentie waarin een concrete situatie gekoppeld aan een pleegzorgvraag werd geschetst, affiches (verspreid bij dokters) en een webstek (op voorwaarde dat die geregeld wordt geüpdatet). Wat wervingsacties aangaat, kunnen we in grote lijnen twee houdingen onderscheiden. Sommige diensten pleiten ervoor niet te veel wervingsacties te organiseren om niet te veel gezinnen in hun bestand op te nemen. Volgens hen daalt het engagement van kandidaatbestandgezinnen als ze te lang op een pleegzorgsituatie moeten wachten. Deze diensten werven dan ook zeer gericht, enkel op het moment dat zich een bepaalde situatie aandient. Andere diensten vinden het daarentegen belangrijk constante aandacht te besteden aan werving en bekendmaking van de dienst. Het resultaat van acties mag dan moeilijk meetbaar zijn, voor hen is het duidelijk dat het stoppen van een actie in een bepaalde regio leidt tot een dalend aantal reacties in deze regio. Een aantal diensten bewandelt tussenwegen. Zo spreken enkele diensten hun bestaande / gekende pleeggezinnen of vrijwilligers aan in hun zoektocht naar een pleeggezin of particulier. Eén van de diensten richt zich tot vrijwilligers die men een brede waaier van mogelijke engagementen voorstelt, ervan uitgaand dat de aangesproken vrijwilligers na een tijd misschien opteren voor een groter engagement. De dienst merkt dat dit soort acties werkt als een trechter en meer resultaten oplevert dan vroegere concrete zoekinitiatieven. De wervingsacties richten zich in hoofdzaak tot kandidaat-bestandgezinnen, want netwerkplaatsingen bieden zich meestal aan via verwijzende instanties. Omdat het aantal netwerkplaatsingen toeneemt en bepaalde diensten zelfs alleen netwerkplaatsingen
38
Hoofdstuk 2
begeleiden, voeren sommige diensten dan ook weinig of geen wervingsacties. Toch merken enkele dienstverantwoordelijken op dat ook hier nog bekendmakingwerk aan de winkel is. Er zijn immers heel wat personen met een handicap die door een broer, zus, tante, nonkel, enzovoort in hun gezin werden opgenomen, zonder dat er sprake is van een erkende netwerkplaatsing. De mogelijkheid van erkenning en ondersteuning van deze vorm van mantelzorg zou meer bekendheid moeten krijgen. Als deze vrijwilligers ondersteuning kunnen krijgen van een dienst voor pleegzorg, kunnen ze hun engagement ongetwijfeld langer volhouden. Aangezien vele diensten een pleeggezin eerst zoeken in het eigen netwerk van de betrokken persoon en pas daarna in hun bestand, kan het bekendmaken van de netwerkpleegzorg er bovendien toe leiden dat deze zoektocht wordt vergemakkelijkt. Eén van de knelpunten genoemd in verband met de andere bekendmakingacties geldt ook voor de wervingsacties. Verschillende ondervraagde dienstverantwoordelijken beklemtonen dat het werven van kandidaat-gezinnen een arbeidsintensieve kernopdracht is die evenwel niet als dusdanig wordt gesubsidieerd. De diensten krijgen immers enkel subsidies voor de pleegzorgsituaties die daadwerkelijk totstandkomen. Daarenboven hebben sommige diensten wegens de personeelsstop geen volledig personeelskader, zodat zij al amper voldoende tijd kunnen spenderen aan de begeleidingen en weinig tijd over houden voor bekendmaking en werving. Andere aangehaalde problemen hebben specifiek betrekking op het werven van mogelijke pleeggezinnen. Een van de geïnterviewden wijst erop dat het een moeilijke evenwichtsoefening is om te bepalen wanneer een dienst best kandidaat-pleeggezinnen gaat zoeken en werven. Gezinnen die in aanmerking komen, mogen immers niet te lang in het bestand zitten vooraleer een pleegkind of –gast toegewezen te krijgen. Men zou dus de toekomstige nood aan pleeggezinnen moeten kunnen "voorspellen". Dan nog is er de realiteit dat elke dienst een bepaald aantal erkende plaatsen heeft en dat het aantal netwerkplaatsingen toeneemt. Ook in andere interviews werd aangehaald dat het moeilijk is de doelgroep(en) voor wervingsacties af te bakenen en de meest effectieve initiatieven voor een doelgroep te vinden. Daarenboven heeft men volgens sommige dienstverantwoordelijken bij het werven te kampen met het "verkeerde" beeld dat het publiek en dus ook kandidaat-pleeggezinnen van pleegzorg hebben: men vergeet de tijdelijkheid van pleegzorg, het belang van het contact met de ouders, de intensieve samenwerking met de ouders en de uiteindelijke terugkeer van de persoon naar de oorspronkelijk milieu. Het grote pijnpunt in verband met de werving blijft het feit dat men een groot engagement vraagt van vrijwilligers, zeker als het gaat om een opname in een pleeggezin. Vooral voor enkele specifieke groepen vindt men moeilijk pleeggezinnen: kinderen boven 10 à 12 jaar, kinderen uit één gezin die best samen in één pleeggezin worden opgenomen, personen met een handicap en volwassen personen (met een handicap). De dienstverantwoordelijken
Hoofdstuk 2
39
noemen verschillende redenen waarom het rekruteren van vrijwilligers en kandidaat-pleeggezinnen heden ten dage allesbehalve evident is. Zo zijn er de vele tweeverdienergezinnen, waarbij de ouders al opvang moeten zoeken voor de eigen kinderen en het dus niet vanzelfsprekend is om nog een andere persoon bij in het gezin op te vangen. Ook de maatschappelijke waardering van pleeggezinnen is gedaald: ze worden bekeken en geëvalueerd. Bovendien is de steun van de overheid gebrekkig, zowel inzake reglementering (bijvoorbeeld te weinig combinatiemogelijkheden) als wat de ondersteuning van de pleegzorgdiensten en de beeldvorming over pleegzorg betreft. Ter afsluiting van deze paragraaf, gaan we in op de verschillende oplossingen die de geïnterviewde dienstverantwoordelijken suggereren om een van hun kernactiviteiten, namelijk het werven van vrijwilligers en pleeggezinnen, te vergemakkelijken en doeltreffender te maken. De pleegzorgdiensten vragen, ten eerste, meer ondersteuning vanuit het Vlaams Fonds. Bij de subsidiëring zou men ook rekening moeten houden met het belang van bekendmaking- en wervingacties die een eigenlijke pleegzorgsituatie voorafgaan. Naast de ondersteuning vanuit het Vlaams Fonds, wensen de diensten ook meer steun van de overheid. Die zou via beeldvormingcampagnes het belang en de meerwaarde van pleegzorg kunnen onderlijnen, waardoor de maatschappelijke waardering van pleeggezinnen kan stijgen. Bovendien zou de overheid de regelgeving moeten aanpassen: de waaier van huidige zorgvormen erin opnemen (bijvoorbeeld ook steunfamilies of korte, onderbroken opvang), meer combinatiemogelijkheden met pleegzorg onderschrijven en de pleegzorgdiensten meer laten samenwerken met gespecialiseerde diensten die in bepaalde gevallen specifieke kennis (bijvoorbeeld in verband met zekere handicaps) kunnen aanbieden. Van de overheid verwacht men eveneens dat ze werk maakt van een gepast statuut voor de pleegouders. Aansluitend bij de huidige maatschappelijke tendensen zou betaalde pleegzorg volgens sommige verantwoordelijken een oplossing kunnen bieden. Daarbij denken ze aan een soort sociaal, financieel werkstatuut voor de pleegouders (geen juridisch statuut). Toch merken ze op dat betaalde pleegzorg iets totaal anders is dan vrijwillige pleegzorg, wat verklaart waarom er vanuit de sector zoveel weerstand is tegen betaalde pleegzorg. Andere suggesties ter optimalisering van de werving houden verband met de inhoud en de organisatie van de wervingsacties. Bij het voorstellen van pleegzorg moet men de hele waaier van bestaande pleegzorgvarianten uitwerken en aan bod laten komen. Zo zal men meer vrijwilligers aanspreken, bijvoorbeeld ook mensen die slechts een beperkter, meer afgelijnd engagement zoals WOP of logeerzorg willen opnemen. Sommige van de meer recente varianten sluiten immers meer aan bij de maatschappelijke evoluties. Enkele diensten hebben al de voordelen ervaren van initiatieven die via het aanbieden van een waaier van pleegzorgvormen verschillende soorten vrijwilligers willen aanspreken. Het is een goede manier om mensen te laten kennismaken met pleegzorg en om ze in contact te
40
Hoofdstuk 2
brengen met de pleegzorgdienst. Daarenboven kunnen vrijwilligers die starten met een beperkt engagement, dit later uitbreiden. Wat de organisatie van de wervingsacties betreft, merken enkele dienstverantwoordelijken op dat men zoek moet gaan naar nieuwe kanalen, aangezien ook het (verzuilde) verenigingsleven – vroeger een geschikte weg om vrijwilligers aan te spreken – veranderingen heeft ondergaan. Het inzetten van pleeggezinnen en particulieren als ambassadeurs van de pleegzorg wordt gezien als een mogelijke manier om deze zorgvorm te "promoten". Een aantal diensten denkt ook aan bijstand van professionelen die kunnen helpen bij de uitbouw van een bekendmakingbeleid door een antwoord te geven op vragen als "met welke boodschap moeten de pleegzorgdiensten naar buiten komen?", "op welke wijze moeten ze deze boodschap brengen?", "op welke manier kunnen ze op een positieve manier in de media verschijnen (hoe contacten onderhouden met de media)?" en "hoe kunnen ze op een doelgerichte manier bepaalde middelen inzetten om een bepaalde doelgroep te bereiken?". Ten slotte stellen verschillende dienstverantwoordelijken voor om regionaal of provinciaal samen te werken met andere pleegzorgdiensten in het kader van sensibilisatie, werving en selectie. Via grotere en meer frequente campagnes hopen zij een mentaliteitsverandering bij het publiek teweeg te brengen: "zorgen voor een ander kan en mag weer".
3
Selectie van kandidaat-pleeggezinnen
Zodra gezinnen, in de ruime betekenis van het woord, zich als kandidaat-pleeggezin bij een dienst voor pleegzorg aanmelden, begint een volgende taak van die dienst: de selectie van geschikte kandidaat-pleeggezinnen. In deze paragraaf bespreken we de procedure en de criteria die de pleegzorgdiensten hanteren bij het selecteren van pleeggezinnen. Eerst behandelen we het eerste contact van de kandidaat-gezinnen met de diensten. Daarna maken we een onderscheid tussen de toegepaste procedures bij de selectie van kandidaatpleeggezinnen voor minderjarige personen met een handicap, voor meerderjarige personen met een handicap, voor particulieren in het kader van WOP en voor netwerkplaatsingen. 3.1 Het eerste contact Twee pleegzorgdiensten trachten reeds bij het eerste contact een ruwe selectie te maken aan de hand van criteria zoals de woonplaats, de leeftijd, de relatie(duur) en het feit dat men recent al dan niet een ernstig verlies of een zwangerschap meemaakte. Deze diensten gaan ook na of het gezin al een selectieprocedure lopende of doorlopen heeft bij een andere dienst. Drie diensten sturen de kandidaten voorafgaandelijk aan het eerste gesprek een brochure of een folder toe. Wat de plaats van het eerste gesprek betreft, zijn er verschillen tussen de diensten. Drie pleegzorgdiensten nodigen de kandidaten op de dienst zelf uit.
Hoofdstuk 2
41
Zeven diensten maken een afspraak bij de kandidaten thuis. Bij één dienst kan het gesprek zowel thuis als op de dienst plaatsvinden, maar men wil gedurende de selectieprocedure wel minstens éénmaal bij de mensen thuis langs gaan. Een laatste dienst organiseert maandelijks een info-avond voor geïnteresseerden, waarbij informatie wordt gegeven over pleegzorg voor minderjarigen (met een handicap), de BJB-instanties, de doelgroep, de selectieprocedure, de voorbereiding en het verschil met adoptie. Enkele diensten vragen eveneens een bewijs van goed gedrag en zeden en eventueel een bewijs van goede gezondheid (niet altijd naar aanleiding van het eerste contact). 3.2 Selectieprocedure voor kandidaat-pleeggezinnen voor minderjarige personen Personen die zich kandidaat stellen als pleeggezin voor minderjarigen krijgen in eerste instantie informatie over "pleegzorg". Meer bepaald wordt benadrukt dat het gaat om een tijdelijke situatie: de kinderen hebben nog eigen ouders en ze keren mogelijk terug naar de ouders. Ten tweede wordt informatie gegeven over de selectieprocedure en eventueel over de timing van de daaropvolgende fasen. Op de derde plaats krijgen kandidaat-pleeggezinnen inlichtingen over de (werking van de) pleegzorgdienst en over de verschillende pleegzorgvormen die door de dienst worden aangeboden. Een ander aspect dat bij enkele diensten tijdens het eerste gesprek aan bod komt, zijn de voorwaarden en de verwachtingen van de dienst, bijvoorbeeld met betrekking tot samenwerking met de dienst. Nog andere mogelijke items tijdens het eerste gesprek zijn de motivatie, de interesses en de vragen van kandidaten. De meeste diensten beschouwen dit eerste gesprek als louter informatief. Zeven van de tien diensten die pleegzorg voor minderjarige personen met een handicap organiseren, selecteren pleeggezinnen voor die personen door middel van "STAP" ("Samenwerking en Teamwerk met Aspirant Pleegouders"). Dat is een voorbereiding- en selectieprogramma opgesteld voor kandidaat-pleegouders die minderjarige personen willen opvangen. Het STAP-programma wordt begeleid door een STAP-begeleider samen met een ervaren pleegouder. Beide hebben daarvoor een speciale vorming gevolgd. Het programma bestaat uit tien bijeenkomsten, het opstellen van een gezinsprofiel en minstens twee individuele gesprekken bij de kandidaten thuis 32. Tijdens de groepsbijeenkomsten worden de volgende punten behandeld: uitleg over pleegzorg, verlies en winst, hechting, gedrag (veranderen), zelfbeeld, identiteit, gevoelens en behoeften, afscheid, samenwerking
32
Daarbij willen we opmerken dat enkele diensten het aantal bijeenkomsten tot 7 avonden hebben beperkt. Zo merken enkele diensten op dat het uitnodigen van de omgeving (bijvoorbeeld de eigen kinderen) gedurende één van de avonden minder voorkomt.
42
Hoofdstuk 2
met de ouders, invloed van pleegzorg op gezin. Na het eerste deel van het STAPprogramma komen de begeleider en de ervaren pleegouder een eerste keer bij de kandidaten op huisbezoek. Tijdens dit eerste individuele gesprek bespreken ze het gezinsprofiel, dat de kandidaten eerder reeds hebben ingevuld. Aan de hand van dit gezinsprofiel worden de sterke en de zwakke punten van het gezin in kaart gebracht. Voor de zwakke punten wordt een werkplan of een lijst met aandachtspunten op papier gezet. Het STAPprogramma hanteert vijf criteria waaraan pleegouders moeten voldoen: ten eerste moeten zij open en duidelijk zijn in de omgang met anderen. Ten tweede moeten pleegouders in staat zijn om de zorg voor kinderen met anderen te delen. Verder moeten zij kinderen kunnen helpen een positieve kijk op zichzelf te ontwikkelen. Ten vierde helpen pleegouders het kind spelenderwijs, zonder fysieke straffen, zijn gedrag te veranderen, als dat nodig blijkt. Tot slot gaat men na of kandidaat-pleegouders kunnen inschatten welke invloed het kind en alles wat het met zich meebrengt op hun gezin zal hebben. In principe is het volgen van het STAP-programma voor kandidaat-bestandgezinnen bij deze zeven diensten verplicht. Vier van deze pleegzorgdiensten maken voor bepaalde gemotiveerde redenen evenwel een uitzondering. Deze redenen kunnen verband houden met de moeilijke verplaatsing om reden van de afstand, het niet beschikken over een auto en de moeilijke bereikbaarheid via het openbaar vervoer, de onmogelijkheid voor beide partners om samen aanwezig te zijn op de bijeenkomsten (bijvoorbeeld omdat men in een ploegensysteem werkt). Voor pleegzorgsituaties binnen het netwerk wordt een onderscheid gemaakt tussen begeleidingsaanvragen en – nog niet bestaande – netwerkplaatsingen. Wanneer de netwerkplaatsing nog niet bestaat op het moment van de aanvraag, wordt door vijf pleegzorgdiensten het volgen van het STAP-programma verplicht. Eén dienst maakt een uitzondering als de kandidaten grondige bezwaren hebben. Indien de pleegzorgsituatie vrij dringend is, heeft een andere dienst een verkorte vorm van het STAP-programma uitgewerkt. Nog een andere dienst biedt het STAP-programma aan als het voor het gezin mogelijk is. Bij een laatste dienst moeten gezinnen in het kader van een netwerkplaatsing enkel het STAP-programma volgen op bevel van de jeugdrechter. Wat de begeleidingsaanvragen betreft, kunnen de gezinnen bij twee diensten uitgenodigd worden voor bepaalde modules van het STAP-programma. De drie andere pleegzorgdiensten die minderjarige personen in een pleegzorgsituatie begeleiden, selecteren op een andere manier kandidaat-pleeggezinnen. Bij één van deze diensten hebben medewerkers vroeger eveneens de opleiding voor het STAP-programma gevolgd. Vervolgens heeft men een aangepaste versie van het STAP-programma gemaakt, overeenkomstig het systeemdenken. Na een tijd kwam men tot de bevinding dat hun vroegere methode even efficiënt was en besloot men die selectieprocedure terug te hanteren. Ze omvat drie gesprekken waarvan het eerste gesprek op de dienst plaatsvindt. Bij het tweede gesprek worden de kinderen van het koppel betrokken en het laatste gesprek
Hoofdstuk 2
43
wordt bij de kandidaten thuis gehouden. Na elk gesprek wordt verslag uitgebracht bij het team en wordt gezamenlijk beslist of de volgende stap, namelijk het volgend gesprek, zal worden gezet. Tijdens deze gesprekken wordt informatie gegeven over pleegzorg, de motivatie gepeild, het opvoedingsverleden en de gezinservaringen van de kandidaten in kaart gebracht en een profiel opgesteld. Ook wordt nagegaan hoe de kandidaten denken en zich verhouden tot de ouders van het kind. Na afloop van de procedure hebben uiteindelijk alle begeleiders met de kandidaten kennis gemaakt. Dat heeft twee voordelen: de verantwoordelijkheid wordt door heel het team gedeeld en bij de matching hebben alle begeleiders het kandidaat-pleeggezin gezien, zodat iedereen weet waarover men spreekt. Indien er in een bepaalde periode voldoende kandidaten zijn, wordt eveneens een groepsgesprek georganiseerd. Een tweede dienst organiseert eerst een info-avond, waarna vijf gesprekken volgen. Deze gesprekken vinden zowel in als buiten het eigen milieu plaats. Tijdens deze gesprekken worden verschillende elementen uit het STAP-programma toegepast. Na deze gesprekken gebeurt de selectie enerzijds door de pleegzorgdienst, maar anderzijds ook door de kandidaten zelf ("zelfselectie"). De derde pleegzorgdienst geeft tijdens het eerste gesprek informatie. Op het einde van het gesprek wordt aan de kandidaten gevraagd om een aanmeldingsformulier ingevuld aan de dienst te bezorgen. Nadat het formulier is terugbezorgd, volgen drie gesprekken waarin informatie wordt gegeven, maar ook bepaalde vaardigheden worden getoetst zoals pedagogische vaardigheden, algemene communicatie tegenover de dienst en de ouders van het pleegkind, stabiliteit op verschillende levensdomeinen, levensgeschiedenis, wijze van opvoeding, de wijze waarop de kandidaten zoeken naar evenwicht en de manier waarop ze reageren als het evenwicht verstoord is. Belangrijk tijdens deze gesprekken is de aanwezigheid van twee personen en twee disciplines (namelijk orthopedagoog en maatschappelijk werker). 3.3 Selectieprocedure voor kandidaat-pleeggezinnen voor meerderjarige personen Bij het bespreken van de procedure die wordt gevolgd bij de selectie van kandidaatpleeggezinnen voor meerderjarige personen met een handicap, hebben we in het bijzonder aandacht voor de gelijkenissen en de verschillen met de selectieprocedure voor kandidaatpleeggezinnen voor minderjarige personen met een handicap. Het eerste gesprek met gezinnen die een meerderjarige persoon met een handicap willen opnemen of ondersteunen, verloopt in de meeste gevallen op dezelfde wijze als bij minderjarige personen. De selectieprocedure is inhoudelijk wel verschillend. Bovendien is de samenwerking met de eigen ouders bij meerderjarige personen minder belangrijk. Bij enkele diensten bestaan (bijna) alle pleegzorgsituaties met meerderjarige gasten uit
44
Hoofdstuk 2
netwerkplaatsingen. Deze diensten hebben dan ook niet altijd een uitgewerkte formule voor het selecteren van kandidaat-pleeggezinnen. Eén dienst geeft, wat zijn bestandplaatsingen betreft, informatie over pleegzorg, over de verwachtingen van de dienst naar het pleeggezin toe en over de zorg voor personen met een handicap. Twee pleegzorgdiensten trachten dezelfde punten als in het STAPprogramma in enkele individuele gesprekken met de kandidaten aan bod te laten komen. Vier andere diensten trachten eveneens aan de hand van een drietal individuele gesprekken kandidaten te selecteren. Daarbij is het van belang dat de dienst zich een beeld kan vormen van het gezin, de sterke en zwakke punten in kaart kan brengen en het aanbod en de motivatie van het gezin kan nagaan. Deze gesprekken vinden minstens een keer bij de kandidaten thuis plaats. Een belangrijk verschil tussen de selectie voor minderjarige en meerderjarige personen is dat de verhouding en de samenwerking pleegouders / ouders niet zo belangrijk is voor meerderjarige personen. Een van deze vier diensten vraagt aan de kandidaat-pleeggezinnen om een vragenlijst in te vullen. Deze vragenlijst wordt door het team bekeken en tijdens het tweede gesprek met de kandidaten besproken. 3.4 Selectieprocedure voor particulieren in het kader van WOP Een andere opvangmogelijkheid is het wonen met ondersteuning van een particulier, afgekort WOP. Negen van de twaalf diensten voor pleegzorg bieden naast de opvang in een pleeggezin, ook wonen met de ondersteuning van een particulier aan. Bij deze opvangvorm woont de persoon met een handicap op zelfstandige basis en krijgt hij / zij ondersteuning van een particulier. WOP is dan ook enkel toegankelijk voor meerderjarige personen met een handicap. Het eerste gesprek voor kandidaat-particulieren in het kader van WOP verloopt bij de meeste diensten op dezelfde wijze als het eerste gesprek met pleeggezinnen voor meerderjarigen met een handicap. Aangezien de persoon met een handicap bij WOP zelfstandig woont, dus niet bij de particulier, gaat het om een ander engagement van de particulier. Het samenlevingsaspect maakt bij WOP plaats voor het engagement dat de particulier kan / wil opnemen vanop afstand. Het gaat om een andere manier van leiding geven, met name leiding geven vanop afstand. Om reden van deze afstand zijn de stabiliteit van het gezin en de relatie minder belangrijk bij de selectie. De thuissituatie van de persoon met een handicap is in het geval van WOP dan ook belangrijker dan de thuissituatie van de particulier. Ook bij de selectie voor particulieren in het kader van WOP geldt voor vier pleegzorgdiensten dat er reeds een relatie bestond tussen de particulier en de gast. Eén van deze vier
Hoofdstuk 2
45
diensten voor pleegzorg heeft een situatie waarbij er al een relatie bestond tussen de particulier en de dienst: de particulier was immers bij de dienst reeds bekend als pleegouder. Wat de andere pleegzorgdiensten betreft, is de selectieprocedure voor particulieren dezelfde als de procedure voor kandidaat-pleeggezinnen voor meerderjarige personen met een handicap. Inhoudelijk is er wel een verschil, vermits het om een ander engagement gaat. Ook de selectiecriteria kunnen verschillen. De verantwoordelijken van de pleegzorgdiensten merken daarbij op dat de criteria minder streng en de procedures minder diepgaand zijn. De belangrijkste criteria bij de selectie van particulieren zijn de woonplaats van de particulier ten opzichte van de gast; de bereikbaarheid van de particulier; het wekelijks opvolgen; het respecteren van de zelfstandigheid en de eigenheid van de gast en verder enkele minimale eisen, onder meer geen seksuele relatie met de gast aangaan. 3.5 De selectieprocedure bij netwerkplaatsingen Bij pleegzorgsituaties binnen het eigen netwerk wordt een onderscheid gemaakt tussen netwerkplaatsingen, die nog niet gerealiseerd zijn op het moment van de aanvraag en de reeds bestaande netwerkplaatsingen. De eerste worden "netwerkplaatsingen" genoemd, de tweede "begeleidingsaanvragen". 3.5.1 Begeleidingsaanvragen Indien de diensten voor pleegzorg een begeleidingsaanvraag krijgen, gaan ze uit van de concrete bestaande situatie en respecteren die bestaande situatie. De selectie gebeurt dan ook op basis van contra-indicaties. Dat zijn minimumeisen die vervuld moeten zijn (zie verder). Tijdens het eerste gesprek trachten de pleegzorgdiensten een beeld te krijgen van de huidige situatie (voorgeschiedenis, welke veranderingen, welke afspraken), de zorg- of begeleidingsvraag, de sterke en zwakke punten van de situatie (en daaruit volgend de werkpunten voor de verdere begeleiding). Bovendien geven de diensten voor pleegzorg informatie over de ondersteuning / begeleiding die de dienst kan bieden. Een zeer belangrijk criterium bij het opnemen van een begeleidingsaanvraag is het verkrijgen van toegang tot de situatie (= begeleidbaarheid). Indien het gaat om een begeleidingsaanvraag menen de diensten dat zij niet meer kunnen selecteren. De pleegzorgdiensten willen een bestaande situatie niet afbouwen, maar ondersteunen. Immers, indien een bepaalde situatie niet wordt erkend door de pleegzorgdienst, blijft de situatie vaak zonder begeleiding bestaan. Het is dan ook van belang dat de situatie erkend wordt, zodat ze begeleidt en ondersteund wordt door een pleegzorgdienst. De continuïteit binnen het eigen netwerk wordt door de pleegzorgdiensten als een pluspunt beschouwd. Het belangrijkste selectiecriterium in dit geval is de openheid (heeft de dienst
46
Hoofdstuk 2
toegang tot de pleegzorgsituatie). De diensten trachten een beeld te krijgen van de pleegzorgsituatie, met name een kijk op het gastgezin (familiale situatie, tewerkstelling, materiële situatie, motivatie en engagement, andere personen van het netwerk die bij de situatie zijn betrokken, eventuele pedagogische bekwaamheden, invloed op de gezinssituatie, invloed op de persoon zelf), een beeld van de persoon met een handicap (mogelijkheden en ondersteuningsnoden, het opvragen van objectieve gegevens via verslagen en dergelijke) en de vragen van het gastgezin. Op basis van deze informatie wordt nagegaan welke de sterke en de zwakke punten zijn van het pleeggezin. De zwakke punten geven aanleiding tot het formuleren van werkpunten / aandachtspunten. Verder wordt uitgelegd welk aanbod en welke ondersteuning vanuit de pleegzorgdienst kan worden geboden, welke andere zorgvormen en welke combinaties met andere zorgvormen mogelijk zijn. 3.5.2 Netwerkplaatsingen Bij netwerkplaatsingen die op het moment van de aanvraag nog niet bestaan, hebben de diensten voor pleegzorg meer (selectie)mogelijkheden. Het eerste gesprek verloopt dan ook vaak op dezelfde wijze als bij kandidaten voor bestandplaatsingen, met als belangrijk verschil dat men bij een netwerkplaatsing uitgaat van de concrete situatie. Tijdens dit gesprek wordt er immers niet gesproken over een mogelijke persoon, maar over een bepaalde persoon en zijn eigen familie of netwerk. Wegens de bestaande band tussen de persoon met een handicap en het pleeggezin of de particulier zijn de diensten minder selectief, hoewel de diensten selectiever zijn bij een netwerkplaatsing dan bij een begeleidingsaanvraag. Indien de pleegzorgsituatie nog niet bestaat op het moment van de aanvraag, dan kunnen de diensten meer inbreng hebben. De afspraken moeten dan nog worden gemaakt. Ook naar het pleeggezin toe, kunnen de pleegzorgdiensten iets selectiever zijn. Enkele diensten hebben voor deze situaties eveneens een selectieprocedure of een verkorte vorm van deze selectieprocedure. De criteria worden echter iets minder streng gehanteerd dan bij bestandplaatsingen. De selectie gebeurt dan ook voornamelijk door middel van tegenindicaties, zoals misbruik (psychisch, financieel of seksueel). Er wordt gekeken naar de openheid ten aanzien van begeleiding, de wil van de gast zelf, de ernst van de handicap en de mogelijkheden en voordelen voor de gast zelf. 3.6 Vorming Drie pleegzorgdiensten geven geen vorming aan kandidaat-pleeggezinnen. Zes van de zeven pleegzorgdiensten die STAP als selectieprocedure hanteren, beschouwen het volgen van STAP eveneens als een vorming. Vier pleegzorgdiensten nodigen kandidaat-
Hoofdstuk 2
47
pleeggezinnen uit voor bepaalde vormingsavonden. Verder beschouwen twee diensten voor pleegzorg de selectiegesprekken als vorming. Indien er gedurende een bepaalde periode voldoende kandidaten zijn, organiseert een andere dienst een groepsgesprek. Dit groepsgesprek kan volgens de dienst ook als vorming worden beschouwd. 3.7 Een beeld van de kandidaat-pleeggezinnen De pleegzorgdiensten trachten tijdens de selectie van de kandidaat-pleeggezinnen een beeld te vormen van het pleeggezin om na te gaan of de kandidaten geschikte pleegouders zouden zijn. Indien de kandidaten het STAP-programma volgen, wordt ten eerste via de groepsbijeenkomsten en het ervaringsgericht werken tijdens deze bijeenkomsten een beeld gevormd van de kandidaten. Ten tweede wordt aan de kandidaten gevraagd om een gezinsprofiel op te stellen, dat tijdens de huisbezoeken besproken wordt. Aan de hand van deze huisbezoeken en de bespreking van het gezinsprofiel worden de sterke en zwakke punten van het gezin in kaart gebracht. Tot slot wordt ook nagegaan hoe de kandidaten zich verhouden ten opzichte van de vijf STAP-criteria. Indien de kandidaat-pleeggezinnen geen STAP volgen, wordt via de individuele gesprekken (waarbij STAP al dan niet de uitgangsbasis is) een beeld gevormd van het gezin. Tijdens deze gesprekken worden verschillende thema's aangehaald. Indien uit het gezinsprofiel blijkt dat het kandidaat-pleeggezin een of meer zwakke(re) punten heeft, dan trachten de pleegzorgdiensten in eerste instantie na te gaan of die een belemmering vormen voor pleegzorg. Voor de punten die als een belemmering worden beschouwd, kan – schriftelijk – een werkplan worden opgesteld. Eventueel wordt doorverwezen naar een therapie. Als de kandidaten in de voorbije zes maanden door bepaalde omstandigheden een grote verandering hebben meegemaakt, wordt eveneens gevraagd aan de kandidaat-gezinnen om te wachten (bijvoorbeeld een verhuis, een groot verlies, maar ook zwangerschap of de geboorte van een eigen kind). Indien de punten geen belemmering vormen voor pleegzorg, worden ze vaak als aandachtspunten meegenomen in de begeleiding van het pleeggezin. Ook worden soms opdrachten gegeven of wordt er verwezen naar literatuur of video's omtrent het onderwerp. Na het vervullen van deze opdrachten, zal de pleegzorgdienst een gesprek daarover hebben met de kandidaten. Een dienst brengt de kandidaten soms ook in contact met een ervaren pleeggezin dat heel sterk is in dat zwakkere punt. Stel dat een kandidaat-pleeggezin moeilijkheden heeft met de samenwerking of het contact met de eigen ouders van het pleegkind, dan kan de dienst de kandidaten in contact brengen met ervaren pleegouders waarbij het contact en de samenwerking met de ouders heel goed verloopt.
48
Hoofdstuk 2
Bij netwerkplaatsingen gebeurt het vormen van een beeld van het gezin grotendeels op dezelfde wijze als bij bestandgezinnen. De pleegzorgdiensten krijgen aanvragen tot het begeleiden van netwerkplaatsingen vaak via verwijzers. Deze verwijzers vormen dan ook een eerste bron van informatie voor de pleegzorgdiensten (meer familiale context). 3.8 Voorbereiden van kandidaten op hun toekomstige taak Het voorbereiden van de kandidaat-pleeggezinnen op hun toekomstige taak gebeurt voornamelijk via het volgen van STAP, de individuele gesprekken en de matching (= de kennismakingsperiode waarbij beide partijen afzonderlijk kunnen oordelen of zij verder willen gaan of niet). Bij nog niet bestaande netwerkplaatsingen trachten de pleegzorgdiensten samen met het pleeggezin na te gaan welke veranderingen de netwerkplaatsing met zich zal meebrengen. 3.9 Selectiecriteria Gehanteerde criteria bij de selectie van kandidaat-pleeggezinnen voor minderjarige personen met een handicap zijn in belangrijke mate dezelfde criteria als voor kandidaatpleeggezinnen voor meerderjarige personen met een handicap. Zoals eerder reeds werd aangegeven, selecteren zeven diensten voor pleegzorg aan de hand van het STAPprogramma. Deze diensten hanteren dan ook de vijf stapcriteria voor het selecteren van kandidaat-gezinnen, zowel voor minderjarige als voor meerderjarige personen. Daarbij tracht men deze criteria te vertalen naar de situatie voor meerderjarige personen. Het eerste criterium blijft hetzelfde, namelijk openheid en duidelijk in de communicatie. Het delen van het ouderschap wordt het delen en het verdelen van taken met andere personen. De opvoedingsvaardigheid vraagt in bepaalde situaties pedagogische vaardigheden, maar vraagt in alle pleegzorgsituaties de vaardigheid om samen te leven. Het positieve zelfbeeld blijft eveneens behouden, zoals ook het kunnen inschatten van de invloed die pleegzorg heeft op het eigen leven. Andere criteria die gehanteerd worden, zijn eerlijkheid en openheid, stabiliteit, samenwerken met de dienst en de ouders, begeleidingvatbaarheid, betrouwbaarheid, eensgezindheid en samenwerking binnen het koppel, structuur en leiding geven, materiële mogelijkheden en motivatie (niet gedreven door het financiële aspect). Waar pedagogische vaardigheden worden gevraagd voor minderjarige personen, wordt dit criterium voor meerderjarige personen vertaald in respect voor de eigenheid van de persoon. Verder meent een dienst dat de criteria voor minderjarige personen strenger worden gehanteerd dan voor meerderjarige personen.
Hoofdstuk 2
49
Het belangrijkste criterium bij netwerkplaatsingen is de openheid en de mogelijkheid van de dienst om de situatie te begeleiden. Ook hanteren enkele diensten de STAP-criteria voor netwerkplaatsingen. Daarbij wordt wel opgemerkt dat deze criteria met een grotere soepelheid worden gehanteerd bij netwerkplaatsingen. Een ander belangrijk criterium bij netwerkplaatsingen zijn de tegenindicaties (zie "netwerkplaatsingen"). 3.10 Positieve en negatieve ervaringen met de selectieprocedure We hebben de dienstverantwoordelijken ook gevraagd welke positieve en welke negatieve ervaringen hun dienst heeft met de gehanteerde selectieprocedures. Eerst zullen we onze aandacht richten op de positieve ervaringen. Daarna zullen we de knelpunten en mogelijke oplossingen bespreken. 3.10.1 Positieve ervaringen Zoals eerder al werd aangegeven, selecteren zeven pleegzorgdiensten kandidaat-pleeggezinnen via het STAP-programma. Deze diensten zijn zeer tevreden over het resultaat van dit voorbereiding- en selectieprogramma: er wordt ervaringsgericht gewerkt, zowel in groep als individueel en de pleegzorgdiensten gaan samen met de kandidaat-pleeggezinnen op weg (= procesmatig karakter). Bovendien werken verschillende diensten voor pleegzorg samen om deze avonden te organiseren. Bijgevolg hebben deze diensten de mogelijkheid om ideeën uit te wisselen. Om reden van deze positieve ervaringen stellen enkele diensten voor pleegzorg voor om het STAP-programma te herschrijven voor andere doelgroepen, bijvoorbeeld voor meerderjarige personen met een handicap. Verschillende diensten voor pleegzorg selecteren kandidaat-pleeggezinnen telkens met twee begeleiders. Door twee begeleiders bij het proces te betrekken, krijgt de dienst ten eerste een vollediger en dus objectiever beeld van het gezin (met twee personen kan men immers zowel aandacht hebben voor de verbale als de non-verbale communicatie), ten tweede kan het verslag van de selectiegesprekken gemakkelijker in het team worden gebracht, ten derde kunnen de begeleiders onderling overleggen, ten vierde wordt de verantwoordelijkheid bij de selectie gedeeld door de twee begeleiders en tot slot kan op deze manier de matching gemakkelijker gebeuren. Als de pleegzorgdiensten een beeld hebben van het gezin, worden de sterke en zwakke punten in kaart gebracht. Deze zwakke punten geven aanleiding tot het formuleren van werkpunten (schriftelijk opgesteld). Deze werkpunten zijn een handig instrument waarop men tijdens de begeleiding gemakkelijk kan terugkomen. Een dienst tracht het beeld van het gezin steeds terug te koppelen naar de werkelijkheid, bijvoorbeeld rond pedagogische vaardigheden. Zo kan in een kort observatiemoment nagegaan worden hoe de kandidaten
50
Hoofdstuk 2
omgaan met de eigen kinderen. Minstens twee diensten benadrukken dat tijdens de selectie de basis, de fundamenten gelegd worden voor de verdere begeleiding. Denken we bijvoorbeeld aan de openheid, het samen op weg gaan, … Vier van de twaalf diensten evalueren hun selectieprocedure op regelmatige basis. Indien uit deze evaluatie blijkt dat de procedure moet worden aangepast, bijgesteld of verfijnd, dan gebeurt dat ook. 3.10.2 Negatieve ervaringen De pleegzorgdiensten ervaren echter niet alleen positieve punten, maar ook een aantal problemen met de selectie van kandidaat-pleeggezinnen. In deze paragraaf bespreken we de ervaren problemen bij de selectie van kandidaat-pleeggezinnen en de eventuele oplossingen die door de dienstverantwoordelijken worden voorgesteld. Enkele problemen die in verband met het STAP-programma worden ervaren, zijn de lange duur (zeven à tien avonden) en de kostprijs van het STAP-programma (financieel aspect). Ook hebben de diensten bij onvoldoende kandidaten de keuze tussen kleine entiteiten ofwel lange wachttijden voor het organiseren van een volgend STAP-programma. Het tekort aan kandidaat-pleeggezinnen wordt echter ook door andere diensten voor pleegzorg ervaren. Zo heeft een dienst te weinig kandidaten in een bepaalde periode om een groepsgesprek te organiseren. De pleegzorgdiensten kunnen kandidaten immers niet te lang laten wachten. Bovendien hebben veel kandidaat-pleeggezinnen geen goed zicht op pleegzorg, waardoor zij afhaken. Verder hanteren andere pleegzorgdiensten een andere selectiemethode dan het STAP-programma, waarbij het engagement van de kandidaat-pleeggezinnen lager ligt (geen zeven à tien avonden). Deze diensten kunnen dan ook gemakkelijker kandidaten werven. Een mogelijke oplossing is het samenwerken met andere pleegzorgdiensten voor het organiseren van het STAP-programma. Zo kan het programma op regelmatige basis worden georganiseerd en kunnen de kosten worden gedeeld. Het is moeilijk om een oordeel te vellen over een persoon. De diensten voor pleegzorg gaan tijdens de selectie na of het gezin een goed pleeggezin zou kunnen zijn (er wordt geen oordeel geveld over het gezin zelf). Toch geeft de selectie van kandidaat-pleeggezinnen vaak problemen als de pleegzorgdienst en het kandidaat-pleeggezin niet dezelfde mening delen omtrent de geschiktheid van het gezin als pleeggezin.. De dienst kan immers niets hard maken, het is en blijft een mening. Selectie is zeer indringend en zeer confronterend. De kandidaten worden daarvoor ook gewaarschuwd. De meeste kandidaten hebben daar echter weinig problemen mee, vermits pleegzorg zelf ook een serieuze zaak is. Bovendien tracht de dienst steeds het beeld van het gezin naar het gezin terug te koppelen, zodat zij het beeld eventueel kunnen corrigeren. Een andere dienst stelt zich echter de vraag waar de grens met de privacy ligt bij het selec-
Hoofdstuk 2
51
teren van kandidaat-pleeggezinnen (vooral bij bestaande plaatsingen). In welke mate kan een dienst bepaalde dingen aan kandidaten vragen en van kandidaten verwachten? Vier pleegzorgdiensten ervaren het tekort aan kandidaat-pleeggezinnen als een probleem. Bovendien hebben veel kandidaten geen goed beeld van pleegzorg, waardoor zij tijdens de selectie afhaken. Als oplossing voor deze moeilijkheden formuleren de ondervraagde dienstverantwoordelijken drie voorstellen. Gezien de positieve ervaringen met STAP en het werken met aandachtspunten naar de begeleiding toe, stellen enkele pleegzorgdiensten voor om het STAP-programma te vertalen naar andere situaties, doelgroepen, zoals meerderjarige personen met een handicap. Een ander voorstel is om het STAP-programma zo te herwerken dat het programma minder tijd in beslag neemt, maar het procesmatige karakter toch behouden blijft. Een laatste voorstel betreft de integratie van verschillende selectiemodellen. Enkele diensten vestigen de aandacht op moeilijkheden specifiek naar minderjarige dan wel naar meerderjarige personen met een handicap toe. Ten eerste kunnen de diensten voor pleegzorg moeilijker kandidaten vinden voor de opvang of begeleiding van volwassenen. Volgens de pleegzorgdiensten zijn de redenen daarvoor de onbekendheid van pleegzorg voor volwassen personen en het bedreigende karakter van pleegzorg voor volwassenen. Vermits het spontaan aanbod van kandidaatpleeggezinnen voor meerderjarige personen minder groot is, komen deze personen meer in een netwerkplaatsing terecht. Gezien de moeilijkheden die de diensten ervaren om kandidaat-pleeggezinnen voor meerderjarige personen te vinden, vraagt een dienst zich af of pleegzorg voor meerderjarige personen nog een goede formule is. Toch blijkt er nog vraag van meerderjarige personen naar deze opvangvorm te zijn. Ook voor jongeren is het overigens niet eenvoudig om kandidaat-pleeggezinnen te vinden. Bovendien merken enkele pleegzorgdiensten op dat het voor kleine kinderen ook steeds moeilijker wordt om een gezin te vinden. Volgens enkele pleegzorgdiensten zijn de oorzaken van deze evolutie de tweeverdienersgezinnen, het engagement op korte termijn, de geringe erkenning van pleegzorg, het gebrek aan onderzoek naar het effect van pleegzorg en de media die inspelen op de negatieve berichtgeving rond pleegzorg. Verder krijgen pleegzorgdiensten soms aanvragen voor 17-18-jarigen, meestal via BJBinstanties. Deze aanvragen zijn een gevolg van een laattijdige reactie van de verwijzer. Deze diensten denken immers te laat aan het feit dat deze jongeren zelfstandig willen gaan leven. Deze situatie is echter niet ideaal voor pleegzorg. De gast in kwestie denkt immers reeds aan de vrijheid die roept. Daarenboven kunnen pleegzorgdiensten zeer moeilijk kandidaat-pleeggezinnen vinden voor deze doelgroep. Dit gegeven komt het beeld van pleegzorg zeker niet ten goede.
52
Hoofdstuk 2
Gezien de positieve ervaringen met STAP, stellen enkele diensten voor pleegzorg vorm om het STAP-programma aan te passen en uit te schrijven voor andere doelgroepen, zoals meerderjarige personen met een handicap en logeergezinnen. Voor meerderjarige personen bestaat enerzijds de opvang in een pleeggezin en anderzijds het zelfstandig wonen met ondersteuning van een particulier (WOP). In wat volgt zullen we enkele knelpunten bij het selecteren van particulieren voor WOP-situaties bekijken. In het algemeen ervaren de pleegzorgdiensten minder moeilijkheden bij het werven en selecteren van particulieren voor WOP. Het gaat immers om een beter omschreven engagement buiten het gezin. WOP is meer regiogebonden dan pleegzorg. Als een gast ondersteuning van een particulier vraagt, dan bestaat het wervingsgebied van de pleegzorgdienst uit de omgeving van de gast. Vaak bieden dan ook verschillende personen uit het netwerk ondersteuning aan een gast, wat men kan beschouwen als een netwerk van particulieren. Toch worden de diensten gedwongen om uit dit netwerk van particulieren één particulier te kiezen en te erkennen. Eén dienst stelt dat het erkenningcijfer voor WOP reeds lange tijd is ingevuld. Toch heeft deze dienst nog geen hoger erkenningcijfer aangevraagd, vermits men vaststelt dat de vraag naar WOP momenteel bij de gasten niet leeft. Enkele pleegzorgdiensten stellen voor om ook voor deze doelgroep van WOP-particulieren een apart selectieprogramma op te stellen. Bij netwerkplaatsingen en begeleidingsaanvragen worden de diensten voor pleegzorg met specifieke moeilijkheden en knelpunten inzake selectie geconfronteerd. Bij de evaluatie van een netwerkplaatsing gebeurt er niet alleen een selectie van het pleeggezin, maar ook een evaluatie van de situatie. Bij de selectie van het pleeggezin worden de selectiecriteria minder streng gehanteerd dan bij een bestandplaatsing. Indien de pleegzorgdienst beslist dat een bepaalde situatie niet kan worden erkend (bijvoorbeeld als de pleegouders over onvoldoende capaciteiten beschikken, zodat zelfs over verwaarlozing kan worden gesproken), blijft de situatie vaak bestaan zonder begeleiding. Als de dienst deze situatie erkent, dan kan de dienst zijn verantwoordelijkheid opnemen en de situatie begeleiden. Bij netwerkplaatsingen is dan ook vooral de toegang van de dienst tot de pleegzorgsituatie, het kunnen begeleiden van de pleegzorgsituatie, zeer belangrijk. Als de dienst de situatie niet kan begeleiden, dan stopt de erkenning. De pleegzorgdiensten trachten daarbij een onafhankelijke, maar toch betrokken positie in te nemen. Als de dienst geen plaats krijgt, dan betekent dit het einde van de begeleiding. Dat is echter geen eenvoudige beslissing. Een tweede moeilijkheid bij het selecteren van netwerkplaatsingen is de complexe situatie, die, wegens de verschillende gevoeligheden, voor een buitenstaander moeilijk in te schatten is. Hoewel de pleegzorgdiensten vaak eerst in het eigen netwerk op zoek gaan
Hoofdstuk 2
53
naar een pleeggezin, kan een netwerkplaatsing de situatie ook bemoeilijken. Zo kunnen de problemen van het gezin van herkomst bij een netwerkplaatsing worden overgedragen. Een bestandplaatsing is daarentegen neutraler. Ondanks de gevoeligheden en de complexe familiale situatie vinden sommige diensten een netwerkplaatsing anderzijds ook gemakkelijker, vermits er geen proces van matching meer nodig is. Niettemin merken andere diensten voor pleegzorg op dat er vaak geen goede matching is tussen het ouderlijk milieu en het netwerk. Vaak worden geen goede en duidelijke afspraken gemaakt. Daarom pleiten de diensten voor pleegzorg voor een betere bekendmaking van pleegzorg, zodat netwerkplaatsingen vanaf het begin kunnen worden aangepakt en begeleid. Op deze manier kan men het ouderlijk milieu beter betrekken bij de pleegzorgsituatie. Ten slotte is een netwerkplaatsing vaak het gevolg van een belofte aan het sterfbed. De diensten voor pleegzorg trachten het taboe rond de belofte aan het sterfbed te doorbreken door de opvang reeds voor het overlijden van de ouders bespreekbaar te stellen. Toch stimuleren de pleegzorgdiensten netwerkplaatsingen, vermits de persoon op deze manier in het eigen netwerk wordt opgevangen.
4
Aanvragen tot pleegzorg en hun behandeling
In dit deel bespreken we hoe de aanvragen tot pleegzorg verlopen. Daarbij gaan we in eerste instantie na wie de vraag naar pleegzorg stelt, waar de personen met een handicap verblijven vooraleer ze in een pleegzorgsituatie terecht komen. Daarna staan we stil bij de verschillende opeenvolgende stappen om een aanvraag te behandelen. Ook bekijken we welke informatie via welke kanalen wordt bevraagd. Ten slotte worden de moeilijkheden die de diensten voor pleegzorg ervaren, kort toegelicht. 4.1 Verwijzende instantie In deze paragraaf gaan we na welke instanties de vraag naar pleegzorg aan de pleegzorgdiensten stellen. Enerzijds komen de aanvragen tot pleegzorg van de familie, het sociaal netwerk of de persoon zelf. Anderzijds wordt deze vraag vanuit voorzieningen en diensten gesteld: zowel voorzieningen van het Vlaams Fonds (zoals dagcentra, begeleid wonen, beschut wonen, beschutte werkplaatsen, bezigheidstehuizen, tehuizen voor werkenden, diensten thuisbegeleiding, MPI's, OBC's) als voorzieningen uit de BJB (zoals comité BJZ, jeugdrechtbank, CLB, CKG) en uit de psychiatrische setting, sociale diensten van mutualiteiten, OCMW, ziekenhuis, CAW, vanuit andere pleegzorgdiensten die geen erkenning hebben binnen het Vlaams Fonds en dergelijke.
54
Hoofdstuk 2
Als de vraag naar pleegzorg wordt gesteld, verblijft de persoon met een handicap voornamelijk in de voorziening die pleegzorgaanvraag indient, thuis, in het pleeggezin of in een ander pleeggezin. 4.2 Procedure "aanvraag pleegzorg" De procedure voor het behandelen van een aanvraag tot pleegzorg bestaat uit verschillende stappen. In deze paragraaf zullen we deze verschillende stappen nader bekijken. Bij het bespreken van deze stappen hebben we aandacht voor verschillen tussen minderjarigen en meerderjarigen, bestandplaatsingen en netwerkplaatsingen, WOP en plaatsing in een pleeggezin. Indien een verwijzer, de persoon met een handicap, familie van de persoon met een handicap of iemand uit het sociaal netwerk contact opneemt met een dienst voor pleegzorg, vragen de diensten informatie over de situatie van de persoon met een handicap. Sommige diensten voor pleegzorg trachten deze informatie te verzamelen via een vragenlijst, een infoblad, een gesprek met de verwijzer of de sociale dienst van de voorziening waar de persoon met een handicap verblijft, of door de persoon met een handicap zelf te bevragen. Welke informatie over de persoon met een handicap wordt verzameld en via welke bronnen de diensten voor pleegzorg deze informatie bevragen, wordt verder in deze paragraaf behandeld. Ongeacht wie contact opneemt met de pleegzorgdienst, de diensten voor pleegzorg hebben steeds contact met de persoon met een handicap, zijn / haar voogd of zijn / haar ouders. Naast het verzamelen van informatie wordt tijdens dit gesprek informatie gegeven over de dienst voor pleegzorg en wordt een overzicht van het aanbod van de dienst geschetst. Verder wordt nagegaan wat de eigenlijke zorgvraag is van de persoon met een handicap en of pleegzorg een geschikt antwoord kan bieden op deze vraag. Bij minderjarige personen met een handicap wordt deze beslissing vaak genomen door de verwijzer, meestal de consulent van de jeugdrechtbank. Als de dienst voor pleegzorg bepaalde tegenindicaties vindt, bespreekt de dienst deze tegenindicaties met de verwijzer. Deze tegenindicaties kunnen zijn: een te zware problematiek van de persoon met een handicap (sommige diensten voor pleegzorg sturen deze vraag door naar OPPZET 33), een zware hechtingsproblematiek (relationele nabijheid kan belemmerend
33
OPPZET staat voor "Orthopedagogische Pleegzorg en Training". Dat is een nieuwe werkvorm binnen pleegzorg om kinderen met gedragsproblemen (zonder perspectief om thuis opgevoed te worden) toch te integreren in pleeggezinnen en een langdurig verblijf in een residentiële setting te vermijden. Het is een project dat werd gelanceerd door het observatie- en behandelingscentrum Bethanië in samenwerking met enkele pleegzorgdiensten.
Hoofdstuk 2
55
zijn), gedrags- en emotionele stoornissen, irrationele verwachtingen van pleegzorg, geen mandaat van de natuurlijke ouders van het kind (anders loyaliteitsconflict waardoor pleegzorg mislukt), geen winsituatie voor het kind of in het geval van een begeleidingsaanvraag waar samenwerking niet mogelijk is. Ook wordt nagegaan of de dienst een geschikt gezin voor deze situatie kan vinden. In andere gevallen wordt eveneens nagegaan of er tegenindicaties zijn: wat is de vraag van de persoon met een handicap, de graad en de zwaarte van de handicap, de motivatie van de persoon, de wil van de persoon met een handicap, de verwachtingen van pleegzorg en het aanbod van pleegzorg (kan een compromis tussen vraag en aanbod worden gevonden?), de meerwaarde van pleegzorg, de medische problematiek waardoor de situatie te belastend is voor het pleeggezin, de mogelijkheid van de persoon met een handicap om in een gezin te wonen, het verleden van de persoon met een handicap, geen wederkerige win-winsituatie. Sommige diensten voor pleegzorg hanteren ook uitsluitingscriteria, zoals een verslavingsproblematiek (drugs, alcohol), psychopathie, gerechtelijk verleden, de graad van de handicap en de zwaarte van de problematiek. Daarbij wordt door enkele verantwoordelijken van pleegzorgdiensten opgemerkt dat de graad en de aard van de handicap geen eenduidig selectiecriterium is. Of een bepaalde pleegzorgsituatie lukt of niet, is vaak afhankelijk van de persoon met een handicap of van het kandidaat-pleeggezin. Het eigene aan pleegzorg is deze menselijke factor waardoor "magische" dingen kunnen gebeuren. Daartegenover staat dat diensten voor pleegzorg soms bepaalde situaties moeten weigeren, omdat ze geen aanbod voor die vraag kunnen vinden. Kortom, de diensten voor pleegzorg trachten een concreet en zo correct mogelijk beeld te krijgen van de situatie van de persoon met een handicap en de verwachtingen van pleegzorg. Daarna gaat men na of pleegzorg een antwoord kan bieden op de vraag van deze persoon. Deze beslissing wordt ofwel in het team genomen, ofwel in overleg met de persoon met een handicap (en zijn natuurlijk milieu). Het verschil tussen minderjarige en meerderjarige personen met een handicap is ten eerste dat meerderjarige personen met een handicap meer betrokken worden bij het behandelen van de aanvraag tot pleegzorg, waarbij rekening gehouden wordt met de motivatie en de wil van de persoon. Indien het een minderjarige persoon met een handicap betreft, worden de ouders meer betrokken. Bij meerderjarige personen met een handicap is het vaak ook duidelijker of pleegzorg een antwoord kan bieden. De invloed van pleegzorg op minderjarige personen kan men moeilijker inschatten, om reden van de ontwikkeling en de evolutie van het kind. Bij minderjarige personen is het "hechten" een belangrijk criterium. Met betrekking tot WOP wordt eveneens een onderscheid gemaakt tussen netwerkplaatsingen en bestandplaatsingen. Het behandelen van de aanvraag tot pleegzorg gebeurt meestal op dezelfde wijze als bij netwerkplaatsingen respectievelijk bestandplaatsingen. Toch zijn er enkele verschilpunten tussen het behandelen van een aanvraag tot opname in een pleeggezin en het behandelen van een aanvraag voor WOP. Bij het behandelen van een
56
Hoofdstuk 2
aanvraag voor WOP wordt de persoon met een handicap meer betrokken, zowel bij het peilen naar de verwachtingen van de persoon als bij het nemen van een beslissing. Een ander belangrijk selectiecriterium betreft de vaardigheden van de persoon met een handicap om alleen te wonen: handicap en karakter hebben bij de keuze voor WOP meer invloed. De diensten voor pleegzorg trachten de zelfredzaamheid van de persoon met een handicap in werkelijkheid na te gaan. Bij het behandelen van een begeleidingsaanvraag (netwerkplaatsing), trachten de diensten voor pleegzorg zoveel mogelijk informatie te verzamelen over de situatie. Een belangrijk verschil met een bestandplaatsing is het uitgangspunt. Bij een netwerkplaatsing wordt de dienst voor pleegzorg als laatste betrokken bij de situatie. De andere betrokkenen beschikken over alle relevante informatie. De dienst voor pleegzorg tracht een zicht te krijgen op deze situatie, waardoor de dienst zich in een andere positie bevindt. Vaak wordt ook besloten om een netwerkplaatsing te begeleiden, vermits het alternatief – de huidige situatie zonder begeleiding van een dienst voor pleegzorg – vaak minder gunstig is voor de persoon met een handicap. Het belangrijkste selectiecriterium bij netwerkplaatsingen is de mogelijkheid tot samenwerking. Na een bepaalde tijd wordt geëvalueerd of samenwerking mogelijk is. Andere criteria zijn de draagkracht van het gezin, de wil van de persoon met een handicap en de duidelijkheid van de situatie. Tegenindicaties zijn onder meer een gebrek aan vaardigheden van het netwerk, geen meerwaarde voor het kind, netwerk trekt aan het kind, te veel problemen binnen het netwerk en gezondheidsrisico's (bijvoorbeeld verwaarlozing, misbruik). We gaven reeds aan dat de diensten voor pleegzorg informatie over de (situatie van de) persoon met een handicap verzamelen. Nu zullen we nader bekijken welke informatie wordt bevraagd en op welke wijze deze informatie wordt verzameld. De diensten voor pleegzorg trachten in meer of mindere mate volgende informatie te verkrijgen: identificatiegegevens, familiale situatie (sociaal netwerk, sociale situatie, stamboom), voorgeschiedenis (bijvoorbeeld familiale situatie, instellingsverleden), anamnese, objectieve gegevens over de handicap, zowel medisch als prognose (intellectueel functioneren, psychisch en sociaal-emotioneel functioneren, adaptieve vaardigheden, gezondheid), wat zijn mogelijkheden en beperkingen van de persoon met een handicap, welke ondersteuning heeft de persoon met een handicap nodig, eventueel ook het schoolfunctioneren, opleiding, werksituatie en –verleden en administratieve gegevens (Vlaams Fonds, ziekenfonds, kinderbijslag). Verder wordt nagegaan wat de concrete vraag is van de persoon met een handicap, wat de motivatie is voor pleegzorg en welke verwachtingen men heeft. De dienst voor pleegzorg verkrijgt deze informatie door het opvragen van verslagen bij andere diensten waar de persoon met een handicap verbleven heeft. Sommige diensten vragen niet het verslag, maar enkel mondelinge informatie bij deze diensten. Verder
Hoofdstuk 2
57
worden de nodige gegevens bij de verwijzer en de persoon met een handicap zelf (of de ouders) gevraagd. Andere mogelijkheden zijn observatie, het dossier van de jeugdrechtbank of via een anamneselijst. De meeste diensten voor pleegzorg vragen het multidisciplinair verslag niet op systematische wijze op 34. Soms vragen sommige diensten om het verslag te mogen inkijken of vragen ze de toestemming aan de persoon met een handicap wanneer de dienst voor pleegzorg nog een aantal vragen heeft. Soms wordt contact opgenomen met de dienst die het multidisciplinair verslag heeft opgesteld. De informatie wordt in de meeste gevallen via een andere weg dan het multidisciplinair verslag verkregen. 4.3 Moeilijkheden bij het behandelen van aanvragen tot pleegzorg Bij het behandelen van aanvragen tot pleegzorg krijgen de diensten voor pleegzorg niet altijd de opdracht van de verwijzende diensten om na te gaan of pleegzorg een geschikte zorgvorm is voor de persoon in kwestie. Hoewel pleegzorg een specialisatie is, wordt het vaak niet in dank afgenomen dat de pleegzorgdiensten ook een screening doen. Elke dienst voor pleegzorg die deze taak serieus neemt, spendeert heel wat tijd aan het verzamelen van informatie over de persoon met een handicap. Bovendien wordt pleegzorg door verwijzende instanties vaak als laatste mogelijke oplossing beschouwd. In dat geval wordt enkel de vraag naar pleegzorg gesteld, omdat alle andere oplossingen uitgeput zijn, niet omdat de verwijzer denkt dat pleegzorg een goede oplossing is. De verwijzende instanties verwachten dan ook een antwoord van de pleegzorgdiensten, hoewel het niet altijd mogelijk is een antwoord te formuleren. Ook merken de diensten voor pleegzorg dat bepaalde diensten bij meer dan één dienst (al dan niet diensten voor pleegzorg) een aanvraag indienen om toch maar ergens een plaats te krijgen. Pleegzorg zou eigenlijk als eerste mogelijke oplossing moeten worden beschouwd: kan een opname in een instelling vermeden worden? In vele gevallen zijn de natuurlijke ouders van de persoon met een handicap tegen een opname in een pleeggezin. Een mogelijke oplossing zou het verplicht bekijken van pleegzorg als eerste oplossing kunnen zijn. Een tweede moeilijkheid waarmee diensten voor pleegzorg geconfronteerd worden is het tekort aan kandidaat-pleeggezinnen, zeker wanneer specifieke vragen worden gesteld (bijvoorbeeld broer en zus in één pleeggezin, een pleeggezin in een bepaalde regio). De selectie van de gezinnen zou tegelijkertijd met het behandelen van de aanvragen tot pleeg-
34
De pleegzorgdiensten mogen het multidisciplinair verslag inkijken mits de betrokken persoon met een handicap toestemt.
58
Hoofdstuk 2
zorg moeten verlopen. Het is een moeilijke evenwichtsoefening om na te gaan wanneer de diensten voor pleegzorg best bepaalde wervingsacties organiseren. Als de diensten kandidaat-pleeggezinnen te lang laten wachten, kan hun motivatie veranderen, maar ook de situatie waarin ze zich bevinden. Ook hebben de diensten voor pleegzorg een bepaald erkenningcijfer. Eenmaal de pleegzorgdiensten dit cijfer hebben ingevuld, moeten zij aanvragen tot pleegzorg weigeren (ook al komen deze aanvragen in aanmerking voor pleegzorg). Bijgevolg hebben bepaalde diensten voor pleegzorg lange wachtlijsten. Een mogelijke oplossing voor dit probleem is een hoger erkenningcijfer voor bepaalde diensten ofwel het invoeren van een bepaald percentage van het erkenningcijfer dat men voor beperkte duur mag overstijgen, zodat de diensten dringende vragen wel kunnen beantwoorden. De diensten voor pleegzorg vragen dan wel een ander financieringssysteem zodat zij niet te lang moeten wachten op hun financiële middelen. Andere mogelijke oplossingen voor het tekort aan pleeggezinnen zijn samenwerking met andere diensten voor pleegzorg, ondersteuning door de overheid (beeldvorming, reglementering aanpassen aan kortere - en steunformules, beroep op deskundigen, meer combinatiemogelijkheden) en flexibelere pleegzorgvormen zoals WOP (zie ook punt bekendmaking en selectie). In het huidige systeem verloopt een personeelsuitbreiding zeer langzaam. Bovendien worden de diensten voor pleegzorg bij deze uitbreiding geconfronteerd met de personeelsstop. Indien zij toch uitbreiden, moeten de pleegzorgdiensten de extra personeelskosten zelf voorschieten. De verantwoordelijken vragen een soepeler financieringssysteem Niet alle personen met een handicap komen in aanmerking voor pleegzorg. Pleegzorg wordt geconfronteerd met de beperkingen van de gezinnen. Bepaalde problematieken kunnen niet in een gezin worden opgevangen, tenzij de persoon wordt opgenomen in een therapeutisch gezin. Een mogelijke oplossing zou het verhogen van de dagprijs kunnen zijn, zodat gezinnen zich kunnen specialiseren. In de sector van de pleegzorg bestaat al enkele jaren de discussie rond betaalde pleegzorg. Met betrekking tot netwerkplaatsingen ervaren bepaalde diensten voor pleegzorg dat deze formule onvoldoende bekend is. Bovendien wordt deze formule niet als een volwaardig alternatief gezien. Ook op beleidsniveau wordt een netwerkplaatsing niet als volwaardig bekeken. Deze formule wordt daarenboven vaak vergeten. Toch blijkt de samenwerking tussen de pleegouders en de ouders van het pleegkind beter te verlopen in een netwerkplaatsing dan in een bestandplaatsing. Als de dienst voor pleegzorg een vraag krijgt om binnen het netwerk te kijken naar een mogelijkheid voor een netwerkplaatsing, merken zij dat deze netwerken vaak zeer arm of zelfs onbestaand zijn, waardoor de diensten voor pleegzorg binnen het bestand op zoek
Hoofdstuk 2
59
moeten gaan naar een pleeggezin. Daarbij worden de diensten geconfronteerd met een tekort aan kandidaat-pleeggezinnen. Bij de vraag om een bestaande pleegzorgsituatie te begeleiden (d.i. een begeleidingsaanvraag), liggen de normen van de pleegzorgdiensten lager dan bij een bestandplaatsing. Vaak wordt het positief ervaren dat de persoon met een handicap in het eigen netwerk kan blijven. Toch vinden diensten voor pleegzorg het geen eenvoudige oefening om de grenzen te bepalen tot waar ze kunnen meegaan en wat niet meer kan. Bovendien blijven situaties die niet (meer) door een dienst voor pleegzorg worden begeleid, bestaan. Daardoor wordt de keuze eigenlijk beperkt tot begeleiding van een bepaalde situatie of niet. Hoewel WOP als een zeer goede werkvorm wordt beschouwd, heeft het toch een tijdje geduurd vooraleer deze werkvorm erkend werd door het Vlaams Fonds. Ook zijn er te weinig erkende WOP-plaatsen. Verder is WOP ook minder goed gekend als werkvorm. Tot slot wordt de doelgroep voor WOP vaak niet erkend door het Vlaams Fonds (d.i. grijze zone, bijvoorbeeld iemand die verstandelijk op het randje van een erkenning balanceert, maar sociaal wel een handicap heeft, wordt niet als een persoon met een handicap erkend). Het Vlaams Fonds zou personen uit deze grijze zone ook mogen erkennen. Gezien de wachtlijsten vragen sommige diensten voor pleegzorg een uitbreiding van pleegzorg en WOP. Bovendien zouden de pleegzorgdiensten meer moeten samenwerken (bijvoorbeeld niet alleen rond het organiseren van STAP, maar ook het gezamenlijk delen van een pool). Bepaalde vormen van pleegzorg (en pleegzorg in het algemeen) zouden beter bekend moeten worden bij het publiek. Er zou ook een onderzoek moeten komen waarom de wervingsacties geen resultaat hebben. Sommige diensten vragen meer personeel en middelen om kandidaat-pleeggezinnen te werven (zie ook bekendmaking en werving).
5
Matching
Zoals in voorgaand deel reeds werd aangegeven, gebeurt bij enkele diensten eerst een ruwe matching bij de aanvraag tot pleegzorg: kan de dienst voor deze situatie een pleeggezin vinden? In tweede instantie wordt het profiel van het kind en zijn / haar context vergeleken met het profiel van de kandidaat-pleeggezinnen. Daarbij kan rekening worden gehouden met de (woon)plaats van het pleeggezin (regio, maar ook stad / platteland), de aandachtspunten van pleeggezin en pleegkind (zijn de werkpunten van het kind de sterke punten van het gezin?), het profiel van het pleeggezin (leeftijd eigen kinderen, aantal eigen kinderen, leeftijd pleegouders, filosofische of andere overtuiging, aanwezigheid van dieren), verwachtingen en wensen van gast en van pleeggezin. Het team van de pleegzorgdienst beslist
60
Hoofdstuk 2
welk gezin en welke gast het best matchen. In bepaalde diensten voor pleegzorg worden bij minderjarige personen met een handicap de ouders betrokken bij de matching. Het betrekken van de ouders bij pleegzorg is belangrijk opdat de pleegzorgsituatie zou lukken. Bij WOP beslist de gast meer. Wat het voorstellen van de persoon met een handicap en het pleeggezin betreft, zijn er een aantal diensten die eerst de persoon met een handicap voorstellen aan de pleegouders. De pleegouders kunnen vervolgens nadenken en praten. In andere diensten voor pleegzorg worden zowel de persoon met een handicap aan het pleeggezin als het pleeggezin aan de persoon met een handicap (of zijn / haar ouders) voorgesteld. Eén dienst stelt eerst de ouders en de pleegouders aan elkaar voor. Daarna ontmoeten beide partijen elkaar, dit is de kennismaking. Ook bij de kennismaking zijn er enkele verschillen tussen de pleegzorgdiensten. Bepaalde diensten gaan met het pleeggezin naar de plaats waar de persoon met een handicap op dat moment verblijft. Bij andere diensten vindt deze eerste kennismaking plaats bij het pleeggezin thuis. Bij nog andere diensten is de plaats van de eerste kennismaking afhankelijk van situatie tot situatie. Na deze eerste ontmoeting is er een evaluatie met beide partijen. Daarna worden de ontmoetingen gradueel opgebouwd (een dag, een weekeinde, een week tijdens de vakantie). Op regelmatige basis wordt er geëvalueerd. Bij minderjarige personen worden in het algemeen de ouders meer betrokken. Voor het welslagen van de pleegzorgsituatie is het immers belangrijk dat ouders achter het idee staan. Zoniet kunnen loyaliteitsconflicten ontstaan en zal de pleegzorgsituatie worden beëindigd. Indien het om een opgedrongen pleegzorgsituatie gaat, is er geen kennismaking. Omwille van het contact met de ouders wordt bij minderjarige pleeggasten vaak naar een pleeggezin gezocht dat in de buurt van de ouders woont. Voor minderjarige personen, vooral voor kinderen onder 10-12 jaar kunnen de diensten voor pleegzorg gemakkelijker kandidaat-pleeggezinnen vinden dan voor meerderjarige personen (verschillende diensten voor pleegzorg hebben geen of zeer weinig bestandgezinnen voor meerderjarige personen). Minderjarige personen komen vaak terecht in een gezin met grotere kinderen, terwijl meerderjarige personen eerder in een gezin met kleinere kinderen worden opgenomen. In dit laatste geval werken de kleine kinderen voor de persoon met een handicap drempelverlagend naar de pleegouders toe. Vermits de persoon met een handicap bij WOP niet in het gezin van de particulier woont, wordt er bij de matching minder rekening gehouden met de verschillende aspecten in het profiel van de gast en de particulier. Belangrijk is dat de particulier een aantal activiteiten buitenshuis met de gast kan ontwikkelen. Het doel en het engagement van de particulier is het bevorderen van de zelfstandigheid van de persoon met een handicap. De kennismakingsperiode is minder intensief en de contacten zijn minder frequent dan de contacten bij opname in een pleeggezin. Een probleem bij WOP is het beperkt aantal erkende plaatsen, waardoor vele aanvragen op een wachtlijst komen. De diensten voor pleegzorg
Hoofdstuk 2
61
moeten dan iets proberen te regelen voor deze wachtperiode (bijvoorbeeld begeleid wonen of de particulier die zijn of haar taak zonder vergoeding reeds opneemt). Indien op basis van de vergelijking tussen het profiel van de persoon met een handicap en het profiel van de kandidaat-pleeggezinnen geen goede matching, dus geen geschikt gezin kan worden gevonden, worden de hieronder opgesomde acties ondernomen. De meest frequent voorkomende acties vermelden we eerst: · het plaatsen van een zoekertje in een regionaal blad; · de vraag aan andere diensten voor pleegzorg stellen; · overleg met de gast; · de vraag doorsturen naar de verwijzer; · doorverwijzen naar een andere dienst; · overleg met de verwijzer. Het belangrijkste ervaren probleem bij de matching van pleeggast en pleeggezin is het tekort aan kandidaat-pleeggezinnen. De verantwoordelijken van de diensten voor pleegzorg wijzen op het feit dat deze beperkte keuze niet betekent dat indien de dienst voor pleegzorg slechts één bestandgezin heeft, de dienst voor dit gezin zal kiezen bij een vraag naar pleegzorg. Toch stelt een dienst zich de vraag in welke mate het beperkte aanbod de keuze voor een bepaald gezin beïnvloedt. Indien er meer keuzemogelijkheden zijn, kan er immers een betere matching gebeuren. Door een stijgend aanbod van kandidaatpleeggezinnen wordt de keuze wel moeilijker, maar daartegenover staat dat voor bepaalde situaties, waarvoor nu geen oplossing kan worden gevonden, dan wel een oplossing haalbaar is. Het tekort aan kandidaat-pleeggezinnen is een gevolg van de werving en de selectie. De verantwoordelijken verwijzen dan ook naar de oplossingen voor de ervaren problemen bij werving en selectie, waaronder samenwerking tussen de verschillende diensten voor pleegzorg, gezamenlijke poolvorming, betere ondersteuning door het Vlaams Fonds naar personeel en middelen toe, doorverwijzing. Bovendien hebben de diensten voor pleegzorg nood aan charismatische figuren, bijvoorbeeld pleegouders als ambassadeurs van de pleegzorg, om het negatieve beeld in de media te veranderen. Wat het selecteren van kandidaat-pleeggezinnen voor minderjarige personen betreft, bestaat er een goed uitgebouwde methodiek, namelijk het STAP-programma. Een dergelijke methode ontbreekt voor de selectie van kandidaat-pleeggezinnen voor meerderjarige personen en voor de selectie van particulieren. Bijgevolg zijn er ook geen eenduidige criteria en past ieder de selectie op zijn eigen manier toe. Bepaalde diensten voor pleegzorg zouden graag een gedeelde methodiek uitwerken. Een derde probleem houdt verband met de specifieke kennis van pleegzorg. Verschillende diensten en instanties beschouwen pleegzorg niet als een specialisatie. Bepaalde elemen-
62
Hoofdstuk 2
ten, die niets met pleegzorg te maken hebben, zoals de invloed van een voogd of een directeur die zich ermee bemoeit, beïnvloeden het matchen van pleeggast en pleeggezin. Het matchen gebeurt bijgevolg niet altijd objectief. Het matchen van pleeggasten en pleeggezinnen is een arbeidsintensief proces. Toch is succes niet altijd gegarandeerd. De diensten voor pleegzorg hebben het gevoel dat ze dan veel werk voor niets gedaan hebben.
6
Begeleiding
Na de bespreking van de werving en selectie van kandidaat-pleeggezinnen en het behandelen van de aanvraag tot pleegzorg en matching, zullen we in dit deel de begeleiding van de pleeggezinnen, van de pleeggasten en van de ouders behandelen. Opdat diensten voor pleegzorg kunnen begeleiden, moeten de diensten ook bereikbaar zijn. We zullen eerst de bereikbaarheid van de diensten voor pleegzorg bekijken. Alle diensten voor pleegzorg zijn bereikbaar tijdens de kantooruren. Eén dienst voor pleegzorg schakelt, indien niemand op kantoor aanwezig is, de telefoon door naar een andere dienst voor pleegzorg waarmee de dienst samenwerkt. Enkele dienstverantwoordelijken merken op dat elke begeleider een of meer (vaste) permanentiedagen heeft, waarop de pleeggezinnen of de pleeggasten de begeleider kunnen bereiken. Indien de begeleider geen permanentie heeft, kan men een boodschap achterlaten. Na de kantooruren hebben sommige diensten een antwoordapparaat (eventueel met een nummer van een centrale voor noodgevallen die in crisissituaties de begeleider kan verwittigen). Eén dienst schakelt na de kantooruren door naar een wooncentrum. Bij enkele diensten geven de individuele begeleiders hun privé-nummer aan de pleeggezinnen. Bij andere diensten wordt dan het privé-nummer dan weer niet gegeven. Voor geen enkele pleegzorgdienst is het geven van het privé-nummer overigens een verplichting. Ten slotte regelen enkele diensten voor pleegzorg een permanentie voor crisissituaties. 6.1 Begeleiding van pleeggezinnen Het begeleiden van het pleeggezin gebeurt meestal door individuele huisbezoeken. Deze huisbezoeken worden gemiddeld ofwel een keer in de maand ofwel driemaandelijks afgelegd. De frequentie van het aantal huisbezoeken kan verschillen naar gelang van de pleegzorgsituatie. In het begin van een pleegzorgsituatie wordt het pleeggezin vaker bezocht. Indien het een pleegzorgsituatie betreft waar minderjarige personen in een pleeggezin worden opgenomen, gaan de begeleiders frequenter langs bij het pleeggezin.
Hoofdstuk 2
63
Meerderjarige gasten hebben bovendien niet graag te vaak contact met de dienst voor pleegzorg. Dit contact herinnert hen immers aan de pleegzorgsituatie. Verder vragen bestandplaatsingen in het algemeen meer begeleiding dan netwerkplaatsingen. Bij bestandplaatsingen moet immers nog een relatie opgebouwd worden, terwijl deze relatie bij een netwerkplaatsing reeds bestaat. Het feit dat de relaties bij een netwerkplaatsing reeds bestaan, heeft tot gevolg dat de begeleider voorzichtig moet omgaan met deze bestaande structuren. Vaak vormt de administratie een toegangspoort tot de situatie. Bij crisissituaties of problemen wordt het pleeggezin eveneens beter opgevolgd. Met betrekking tot WOP, zijn er enkele diensten voor pleegzorg die meer contact hebben met de particulier en de gast in vergelijking met een pleeggezin. Andere diensten voor pleegzorg vinden dat pleeggezinnen meer begeleiding nodig hebben, vermits het samenwonen van pleeggast en pleeggezin meer problemen kan geven. Enkele diensten voor pleegzorg hebben een project met huizen waar enkele gasten met een gezin samenwonen. Deze huizen vragen eveneens meer begeleiding. Tot slot kan de frequentie van het aantal bezoeken verschillen naar gelang van de zorgvraag, de noden, de draagkracht van het gezin en de aard van de handicap. Sommige diensten voor pleegzorg trachten de pleeggasten zoveel mogelijk bij de begeleiding van de pleeggezinnen te betrekken. Bij andere diensten gebeurt de begeleiding van pleeggezin en pleeggast meestal apart. Meerderjarige gasten worden in het algemeen meer betrokken bij de begeleiding. Het betrekken van de pleeggast is echter ook afhankelijk van de aard van de handicap: het is niet eenvoudig om personen met een ernstig en zware mentale handicap te betrekken. Toch blijkt er bij alle diensten de ruimte te zijn om de begeleiding tezamen of apart te doen. Naast de individuele huisbezoeken hebben de diensten ook telefonisch contact met de pleeggezinnen of omgekeerd. In bepaalde situaties kunnen deze telefonische contacten voldoende zijn. Een verantwoordelijke van een pleegzorgdienst geeft aan dat de begeleiders vrij veel telefonisch contact hebben met de pleeggezinnen, vermits de dienst te weinig begeleiders heeft. Verder kan de begeleiding ook eens op de dienst of op andere plaatsen plaatsvinden, bijvoorbeeld door het pleeggezin te begeleiden bij een oudercontact. Tijdens de begeleiding van de pleeggezinnen kunnen verschillende punten aan bod komen, zoals administratieve en financiële zaken, het functioneren van de gast, vragen of moeilijkheden omtrent de handicap van de gast (bepaald gedrag, mogelijkheden, beperkingen), het functioneren van het gezin en de aandachtspunten uit het handelingsplan. Het functioneren van de gast kan onder andere handelen over vrije tijd, dagbesteding, school, werk, geldbesteding, welbevinden, ontwikkeling van de persoon, relaties van de persoon, de bezoekregeling en het contact met de eigen ouders, beleving van de pleegzorgsituatie en de gezondheid. Onder het functioneren van het pleeggezin kunnen we bijvoorbeeld de integratie van de gast in het gezin, gezinsbegeleiding, de reactie van de eigen kinderen, de
64
Hoofdstuk 2
visie en de houding van de pleegouders tegenover de pleeggast (en eventueel hoe deze visie / houding te veranderen) en pedagogische ondersteuning, plaatsen. Bij de begeleiding van een WOP-situatie hebben sommige diensten voor pleegzorg vaak apart contact met de gast en de particulier, waarbij de dienst meer contact heeft met de gast dan met de particulier. Andere diensten voor pleegzorg hebben dan weer weinig afzonderlijk contact met de gast en de particulier, tenzij er een spanningsveld is tussen beide partijen. In principe worden tijdens de begeleiding dezelfde items behandeld, maar de klemtoon ligt natuurlijk op het zelfstandig wonen van de gast en niet om het samenwonen, zoals bij een pleeggezin. Ontspanning, vrije tijd en logeeropvang blijken de belangrijkste punten ter ondersteuning van de gezinnen te zijn. Zo organiseren enkele diensten voor pleegzorg enkele vrijetijdsactiviteiten zoals reizen, weekends, fietsvakanties, groepsactiviteiten, weekendopvang. Andere diensten organiseren deze activiteiten niet zelf, maar gaan wel op zoek naar informatie omtrent deze activiteiten. De diensten voor pleegzorg organiseren ook momenten waarop pleeggezinnen ervaringen kunnen uitwisselen door informele ontmoetingsmomenten te organiseren, zoals een barbecue, nieuwjaarsfeest, paashappening, feestnamiddag, film, uitstap of door meer geformaliseerde ontmoetingsmomenten, zoals pleegzorgcafé, gespreksavonden waarbij een spreker uitgenodigd wordt, vormingsavonden. Twee diensten hebben ook een groep van pleegouders opgericht, waarbij een groep denkt rond de werving en een andere groep ervaringen uitwisselt rond kinderen met hechtingsproblemen. Enkele pleegzorgdiensten merken op dat het moeilijk is om pleeggezinnen voor dergelijke zaken samen te brengen. Vandaar dat sommige diensten voor pleegzorg een samenwerking met andere pleegzorgdiensten hebben aangegaan. Tot slot bespreken we de problemen die de diensten voor pleegzorg ervaren bij het begeleiden van pleeggezinnen en hoe deze problemen eventueel opgelost zouden kunnen worden. Enkele diensten voor pleegzorg ervaren een tekort aan personeel en middelen om de begeleiding voldoende intensief op te nemen. Deze diensten ervaren dat de personeelsstop ten koste van de kwaliteit van de begeleidingen gaat. Bovendien heeft het tekort aan personeel ook andere gevolgen: om reden van tijdsgebrek kunnen de begeleiders geen specifieke knowhow, visie en ontwikkeling van een handicap vormen. Deze diensten vragen dan ook meer personeel aan het Vlaams Fonds. In sommige begeleidingen merken de diensten voor pleegzorg dat de begeleiders en de pleegouders een andere visie hebben in verband met de pleegzorgsituatie. Door de gesprekken tussen begeleider en pleeggezin wordt er naar een gezamenlijke oplossing /
Hoofdstuk 2
65
visie gezocht. Indien de meningsverschillen te groot zijn, bestaat er een procedure waarbij het conflict eerst met de directie en vervolgens eventueel aan de klachtencommissie voorgelegd kan worden. Deze verdere stappen zijn echter meer uitzondering dan regel. Een ander gevolg van het werken met vrijwilligers zijn de mogelijkheden en de beperkingen van de situatie. Enkele diensten voor pleegzorg vinden het een moeilijke oefening om te bepalen waar de grens ligt: wat kan men als dienst van een vrijwilliger verwachten? In welke mate moeten de pleeggezinnen hun privé-sfeer openstellen voor de dienst. Het is niet eenvoudig om als begeleider een vertrouwensrelatie met het pleeggezin op te bouwen. De diensten voor pleegzorg willen dit spanningsveld aangeven, maar ze merken tegelijk op dat dit spanningsveld een eigenheid is van pleegzorg en het werken met vrijwilligers. Ook ervaren de diensten voor pleegzorg een belangenconflict in de begeleiding van de pleegouders en de ouders, een meervoudige partijdigheid. De diensten voor pleegzorg hebben te weinig middelen om de ouders te begeleiden. Ze stellen dan ook voor om de ouders door een andere dienst te laten begeleiden (zie ook "problemen bij het begeleiden van de ouders"). Een ander probleem is de rigide wetgeving en de onmogelijkheid om bepaalde vormen te combineren, zoals pleegzorg en MPI, thuisbegeleiding, logeerfunctie, kortopvang, en dergelijke. De pleeggezinnen zouden een beroep moeten kunnen doen op alle bijkomende diensten waarop ook de natuurlijke ouders recht hebben. Indien het handelt over een netwerkplaatsing, beginnen de begeleiders vanuit een totaal andere positie. Immers het verhaal loopt al een tijdje en de dienst komt op een bepaald moment in het verhaal: de dienst moet zijn weg en plaats zoeken in een bestaand verhaal. Dit vraagt dan ook een andere methode voor de begeleiding. Bovendien vinden de betrokken het vaak moeilijk dat plots een dienst in het verhaal komt. Ze hebben het immers altijd zelf gedaan. De dienst geeft wel, maar vraagt ook. Bepaalde zaken kunnen in deze context gevoelig zijn, waardoor de dienst eerst het vertrouwen van de betrokken moet winnen door bijvoorbeeld eerst te werken rond het positieve en in latere fase het negatieve aan te pakken. Ten slotte blijkt ook bij de begeleiding van het pleeggezin het belang van een goede selectie. De begeleiding van het pleeggezin staat in het teken van de pleegzorgsituatie. Indien het pleeggezin zelf zoveel problemen en moeilijkheden heeft om te functioneren als gezin, kan de dienst voor pleegzorg wel enkele suggesties doen om te werken rond deze problemen. Toch blijft het pleeggezin hulpgever en de pleeggast hulpvrager. Als de problemen in het gezin deze relatie in het gedrang brengen, kan dit leiden tot een stopzetting van de pleegzorgsituatie. Het is dan ook zeer belangrijk om bij de selectie na te gaan of er problemen zijn in het functioneren als gezin.
66
Hoofdstuk 2
6.2 Begeleiding pleeggast Pleegzorg vertrekt vanuit de noden van de pleeggast. Deze paragraaf handelt dan ook over de begeleiding van de pleeggast door de diensten voor pleegzorg. In enkele diensten kan de pleeggast individueel opgevolgd en begeleid worden. Vermits deze begeleiding vrij intensief is, beperkt deze begeleiding zich tot een bepaalde periode. In één dienst voor pleegzorg worden de pleegkinderen gedurende de eerste zes maanden zeer intensief begeleid. Aan de hand van spel, testen en tekeningen wordt nagegaan hoe het kind in het gezin past en wat belangrijke punten zijn bij de begeleiding van het kind. Andere diensten voor pleegzorg begeleiden, afhankelijk van de situatie of afhankelijk van de vraag van de betrokkenen, de gast tezamen met het pleeggezin, ofwel gebeurt de begeleiding apart. Tijdens deze gesprekken wordt voornamelijk de beleving van de pleegzorgsituatie besproken, het contact met de ouders, school, werk, vrije tijd, enzovoorts. Een dienst merkt op dat indien de problemen te complex worden, doorverwezen wordt naar meer gespecialiseerde diensten (bijvoorbeeld rond de handicap, psychische problemen, verwerking van bepaalde dingen). Bij WOP ligt de nadruk van de begeleiding meer op de gast zelf. In de gesprekken met de gast wordt dan ook meer gewerkt rond zelfstandig wonen. Voor bepaalde zaken kan de begeleiding enkel met de gast gebeuren, bijvoorbeeld rond tewerkstelling. Acht diensten voor pleegzorg organiseren momenten waarop de pleeggasten ervaringen kunnen uitwisselen, bijvoorbeeld ontspanningsmomenten, weekeinde, ontmoetingsdag, kamp, uitstappen, film enzovoorts. Ook worden vormingsmomenten georganiseerd rond bepaalde thema's of met het oog op zelfstandig alleen wonen. Ook bij de begeleiding van de pleeggasten ervaren de diensten enkele problemen. Het begeleiden van pleeggasten vraagt veel tijd. Immers, bij het opstarten van een begeleiding, moet er een vertrouwensrelatie opgebouwd worden. De begeleider moet proberen om zo goed mogelijk alle belangen van de verschillende betrokken partijen op te nemen. Gezien het tekort aan personeel hebben enkele diensten onvoldoende tijd om de pleeggasten intensief te begeleiden. De diensten voor pleegzorg vragen dan ook meer personeel. Het vraagt een zekere vaardigheid van de begeleiders om de pleeggast in groep zijn mening te laten uiten. Ook wanneer er problemen in het pleeggezin zijn, moet de begeleider ervoor zorgen dat de dingen bespreekbaar blijven. Ook het uitklaren van de vraag van de pleeggast is geen eenvoudige opdracht. Daarbij worden de diensten voor pleegzorg soms geconfronteerd met het dilemma tussen het respecteren van de keuze van de gast of het aangeven dat het een verkeerde keuze is. Op
Hoofdstuk 2
67
het einde van de weg kom je op hetzelfde eindpunt uit, maar bij de eerste optie heeft de dienst veel tijd en energie in de begeleiding gestoken. Het blijft dan ook de vraag in welke mate de dienst moet meegaan in het begeleiden van de gast en zijn / haar context. Bij het begeleiden van netwerkplaatsingen zijn mensen soms achterdochtig wanneer de dienst voor pleegzorg de pleeggast apart wenst te spreken. Ook hierbij is het een kwestie van vertrouwen winnen. Andere problemen zijn loyaliteitsproblemen, probleem van opgroeiende kinderen, beperkingen in de communicatiemogelijkheden van de persoon met een handicap. Indien de problemen te complex zijn, verwijst de dienst voor pleegzorg de persoon met een handicap door naar een dienst die wel gespecialiseerd is in deze materie. Ten slotte zijn er te weinig combinatiemogelijkheden met andere zorgvormen en zijn er te weinig plaatsen en bijgevolg lange wachtlijsten wanneer een gast uit pleegzorg naar een andere voorziening wil gaan. De diensten vragen dan ook een uitbreiding van het aantal combinatiemogelijkheden en het aantal plaatsen in andere voorzieningen. 6.3 Begeleiding ouders Wat de minderjarige personen met een handicap betreft, vinden de diensten voor pleegzorg het belangrijk dat er regelmatig contact is met de ouders. De ouders zijn echter niet altijd beschikbaar voor de begeleiding en het opvolgen van de pleegzorgsituatie. Ook kan het contact afhangen van de situatie en de noodzaak, gaande van een zeer frequent en intensief contact (ongeveer een keer in de maand) over minder frequent tot helemaal geen contact. Tijdens deze bezoeken wordt voornamelijk de beleving van de pleegzorgsituatie, de bezoekregeling, de relatie van de natuurlijke ouders met het eigen kind en de kijk naar en het contact met de pleegouders besproken. Andere items die tijdens deze gesprekken aan bod kunnen komen zijn alle belangrijke beslissingen die gemaakt moeten worden (bijvoorbeeld schoolkeuze), alle levensdomeinen, samen bekijken wat in het verleden verkeerd gelopen is en andere. Bij meerderjarigen is er minder vaak contact met de ouders. Het al dan niet begeleiden van de ouders hangt af van de wil van de persoon. Daarbij willen we opmerken dat het begeleiden van de ouders steeds in het kader van de pleegzorgsituatie van hun kind is. Indien zij andere problemen hebben, worden zij doorverwezen naar andere diensten die daarvoor bevoegd zijn. Enkele pleegzorgdiensten hebben geen contact met de ouders. Ook met betrekking tot het begeleiden van de ouders merken de diensten voor pleegzorg op dat zij een tekort aan personeel hebben om voldoende tijd en aandacht aan hen te spenderen. Bovendien nemen de diensten voor pleegzorg verschillende belangen op,
68
Hoofdstuk 2
namelijk het belang van het pleegkind, het belang van het pleeggezin en het belang van de ouders. Deze belangen kunnen evenwel soms tegenstrijdig zijn. Vandaar ook de vraag van de diensten dat een andere dienst de belangen van de ouders zou opnemen. Het is niet altijd een eenvoudige opdracht om de ouders te betrekken bij de pleegzorgsituatie en de ouders hun verantwoordelijkheid te doen opnemen. Vele ouders haken dan ook af. Indien de ouders wel betrokken zijn bij de pleegzorgsituatie, worden de diensten voor pleegzorg geconfronteerd met een verschil in cultuur en waarden. Bepaalde doelstellingen die voor de dienst duidelijk zijn, blijken geen doelstellingen voor de ouders te zijn. Men moet dan ook trachten een evenwicht te vinden in de verschillende waarden. Ook zouden er meer combinaties mogelijk moeten zijn, bijvoorbeeld thuisbegeleiding en pleegzorg, zodat ook ouders kunnen leren. Ouders vinden het vaak moeilijk dat hun kind niet meer bij hen woont, dat ze het ouderlijk gezag moeten delen. De term "gezinsplaatsing", maar ook de domiciliewijziging zijn zeer confronterend voor ouders.
7
Vorming
In de voorgaande hoofdstukken hebben we de voorbereiding en de begeleiding van een pleegzorgsituatie besproken. In dit hoofdstuk bekijken we de vorming die aangeboden wordt aan de medewerkers van de pleegzorgdiensten, aan de pleegouders en de pleeggasten. Daarbij zullen we eerst onze aandacht richten op de vorming die de medewerkers van de pleegzorgdiensten krijgen. 7.1 Vorming van medewerkers Indien een personeelslid van Oikonde Brugge interesse heeft voor een bepaalde vorming of bijscholing, dan wordt in overleg met de directie of de teamcoördinator besproken of het personeelslid deze vorming kan volgen. Binnen deze vorming is er eveneens een opsplitsing naar meerderjarige personen met een handicap en minderjarige personen. Als het een boeiende vorming is, zal deze door meer dan één persoon gevolgd worden. Bij twijfel zal één persoon de vorming bijwonen. Na elke gevolgde vorming wordt een kort verslag opgesteld. Ook wordt het thema van deze vormingen op de teamvergadering ter sprake gebracht. Als het voor beide teams interessant blijkt, wordt een open vergadering georganiseerd waarop personeelsleden van beide teams worden uitgenodigd. Verder bestaat ook de mogelijkheid tot het volgen van langdurige opleidingen. Voor de teamdagen kunnen geïnteresseerde personeelsleden aangeven welke vorming zij het volgende jaar graag zouden
Hoofdstuk 2
69
willen volgen. Op de teamdagen worden aan de hand van de uitgeschreven strategie de prioriteiten bepaald. De verantwoordelijke van Oikonde Oostende heeft in 2001 volgende studiedagen gevolgd: · Symposium "Met het verkeerde been uit bed? Het vallen van het blad? …" door Vibeg · Recente initiatieven in de gehandicapten- en gezondheidszorg" door de Federatie Pleegzorg & BALANS vzw · "Het PAB voor personen met een handicap: lust u er ook wat van?" door Vibeg · "Pleegzorg in perspectief" door Federatie Pleegzorg & BALANS vzw · Vormingsreeks: "hechting en hechtingsstoornissen bij verstandelijk gehandicapten" in Psychiatrisch centrum St. Alfons (de Steiger) te Gent. · Info-avonden van de Vereniging voor Hulp aan Verstandelijk Gehandicapten (VVHVG), afdeling Brugge: "Van Belgische frank naar euro: hoe uitleggen aan personen met een verstandelijke handicap" en "Broers en zussen (brussen) van personen met een handicap: unieke vragen en kansen". · Studiedag van Balans voor de diensten voor pleegzorg te Brugge: "Knelpunten in de hulpverlening: combinatie van beroepsleven met gezin- en privé-leven". In de namiddag: een presentatie van de registratiegegevens van Overleg Pleegzorg WestVlaanderen. Oikonde Leuven: Er wordt ingeschreven in opleidingen allerhande: enerzijds vanuit de federatie pleegzorg, anderzijds vanuit een ruimer kader. Elk jaar worden er wel een aantal opleidingen gevolgd. Ieder najaar is er ook een iets langere opleiding. Vanuit de dienst wordt het volgen van vorming zeker gestimuleerd. · 3 personen hebben een vorming rond vrijwilligerswerk gevolgd die vorig jaar door de Federatie Pleegzorg gegeven werd. · Door VIBEG (= vormingsinstituut voor begeleiding van gehandicapten) is er een opleiding gegeven rond depressie bij mentaal gehandicapten: 1 persoon. · "Verzakelijking en vermarkting" door het centrum van ethiek en zingeving: 1 persoon · "Zorgtrajectbegeleiding voor volwassenen" door de Federatie Pleegzorg · Bij de Federatie werd een studiedag georganiseerd rond "de handicap voorbij". · Centrum van ethiek en zingeving rond "de verzakelijking in de zorg": 1 persoon · "Ethisch ondernemen" door centrum van ethiek en zingeving · Geheugentraining · Een vorming rond de euro · Hechtingsproblematiek door de Federatie Pleegzorg · "Zorgethiek" door het centrum van ethiek en zingeving · De sociale school van Geel organiseerde een dag rond maatschappelijke veranderingen. · Rond contextuele hulpverlening
70
Hoofdstuk 2
SOPEH: · De volledige begeleidingsploeg volgde een driedaagse vorming met een trainer van het IVC (instituut voor communicatie) en van Leren-over-leven (dankzij VIVO-middelen). De bedoeling was om te trainen rond het innemen van een intervisiepositie ten aanzien van collega's tijdens teambesprekingen. Daarnaast werkte het team rond differentiatie en rond de vormen van parentificatie. Een tweede teamvorming werd gegeven rond het werken met duplopoppetjes vanuit het contextuele (deze laatste vorming werd gegeven in samenwerking met Open Thuis). · Een denkdag in het Vlaams Parlement rond kansarmoede en kinderrechten (1 begeleider) · Een cursus procedures schrijven, deelname aan een intervisiegroep rond kwaliteitszorg vanuit het VSO en een opleiding rond gezinsgericht werken (1 begeleider) · Een studiedag "ervaringsdeskundige in de kansarmoede" door de provincie Limburg (1 begeleider) · Verschillende studiedagen met als thema "kinderen en rechten", "hechtingsproblematiek, een probleem" en "de nieuwe werking van de CLB's" (1 begeleider) · Een studiedag rond "contextuele hulpverlening aan gezinnen met pubers en adolescenten", en rond "crisishulp aan huis" (1 begeleider) · Een driedaagse bij Leren-over-leven "een taal erbij" rond het werken met duplopoppetjes, een zesdaagse opleiding rond "leidinggeven", twee studiedagen rond ADHD en een studiedag over uithuisplaatsing (1 personeelslid van kinderteam) · Het team van de intensieve ouderbegeleiding had een intervisiedag samen met de West-Vlaamse pleeggezinnendienst. · Een deel volgde bij het VSO een studiedag rond het Vlaams intersectoraal akkoord. · Deelname op de IFCO-conferentie in Nederland · Opleiding "speltherapie" aan de K.U.Leuven · Opleiding "contextuele hulpverlening" door 1 begeleider beëindigd en door een andere begeleider gestart. · Twee ervaren pleegouders volgden in Amsterdam de trainersopleiding van STAP. West-Vlaamse dienst voor sociale integratie: · De dienst tracht telkens aan een medewerker de mogelijkheid te geven om een langdurige opleiding te volgen. Zo heeft de voltijds administratieve kracht gedurende vier jaar (één dag per week) graduaat orthopedagogie gevolgd. Als stage telde haar werk op de dienst. Een begeleider heeft op de interactieacademie in Antwerpen een drie jaar durende opleiding gevolgd, meer specifiek heeft deze persoon ouderbegeleiding en opvoedingsondersteuning gevolgd. · In de loop van het jaar wordt door de verschillende medewerkers aan losse studiedagen deelgenomen, zoals "opvoeden van (pleeg)kinderen in de lagere schoolleeftijd" door
Hoofdstuk 2
71
Overleg Pleegzorg Brugge, "als ontmoeten inspireren wordt" door Dominiek Savio, Gits, "vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap" door Overleg Pleegzorg Roeselare, "debat- en oriëntatiedag NAH" door PPROPH Brugge, "autisme" door Het Anker Brugge, info-avond auti-project door MPIG Sterrebos Rumbeke, "pleegzorg in perspectief" door Overleg Pleegzorg Brugge, werkbezoek Vlaams Fonds, Infosessie "De Euro en de kwetsbare groepen", "De handicap voorbij" door Federatie Pleegzorg, feestelijke studiedag 30 jaar Interactie-academie te Antwerpen, "samenwerking thuisbegeleidingsdiensten en diensten voor pleegzorg" door START West-Vlaanderen Brugge, "combinatie van arbeid en gezin" door Overleg Pleegzorg Brugge, toelichting bij 5 jaar registratie door Overleg Pleegzorg Brugge, "Minister Vogels in gesprek met de welzijnssector", "de zorgverzekering" door Dagcentrum De Pelgrim, Wulvergem, "Kwali-tijd voor medewerkers" Kwaliteitsconferentie te Brussel, "Diagnostiek: kennis of kunst" 20 jaar MOK Brugge. Onderweg: · Nieuwe personeelsleden volgen een drie jaar durende opleiding in systeemtherapie, zodat ze vanuit een gemeenschappelijke basis kunnen werken. Sommige hebben ondertussen reeds een tweede meer gespecialiseerde vorming in systeemdenken gevolgd. · Sporadisch worden eveneens studiedagen gevolgd met het oog op de gezinsbegeleidingen, vooral in het kader van nieuwe evoluties zoals het contextuele. · Elke begeleider neemt na de drie jaar durende opleiding deel aan de intervisiegroep. Dit is een groep van personen die dezelfde opleiding gevolgd hebben en die op regelmatige basis samenkomen. In deze intervisiegroep worden nieuwe evoluties besproken en getoetst aan de hand van gevalstudies. De begeleiders mogen maximaal zes keer per jaar een deelname aan een intervisiegroep inbrengen (duur van een intervisiegroep is 5 uur per keer). · Ook tijdens de wekelijkse teamvergaderingen krijgen de begeleiders een deel vorming. Deze teamvergaderingen worden immers geleid door twee supervisoren (waarvan één momenteel nog vervangen moet worden wegens pensioen). De andere supervisor is de geneesheer / specialist. Deze heeft eveneens een opleiding systeemtherapie gevolgd. Tijdens de teamvergaderingen tracht men in concrete situaties na te gaan welke strategie zal gevolgd worden in een volgend begeleidingsmoment. Ook wordt informatie gegeven over de vorige begeleiding: hoe is deze begeleiding verlopen? Wat kan er veranderd of verbeterd worden? Wat ging goed in deze begeleiding? Dit alles vanuit de gemeenschappelijk achtergrond, met name de systeemtherapie. · De administratieve krachten volg(d)en verschillende cursussen in verband met de informatisering (bijvoorbeeld word, access). · De specialist / geneesheer volgt een twee jaar durende opleiding "groepsbegeleiding"; · De coördinator heeft in opleiding in het kader van management gevolgd.
72
Hoofdstuk 2
Centrum Pleegzorg Kessel-lo: · Er werd een externe deskundige met ervaring in pleegzorg aangesproken om een aantal interne vormingsmomenten rond contextuele hulpverlening te geven. · Afhankelijk van de noden van de begeleiders kunnen ook externe vormingen gevolgd worden. Zo werden in 2001 volgende vormingen gevolgd: · "Themata uit psychoanalytische kinderpsychotherapie" door VVPT (1 deelnemer) · "Pleegzorg in perspectief" door Balans en Federatie (8 deelnemers) · "Pleegzorg in beweging" door Agalev (1 deelnemer + 1 directie) · "Sociaaljuridische hulpverlening" door Sociale Hogeschool Heverlee (1 deelnemer) · "Meerzijdige partijdigheid in pleegzorg" door Leren overleven (8 deelnemers) · "Contextuele hulpverlening" door Leren overleven (8 deelnemers) · "Hechtingsproblematiek: een probleem" door Balans en Federatie (3 deelnemers) · "Adoptie" door Sociale Hogeschool Heverlee (4 deelnemers) · "Intervisie en coaching kwaliteitscoördinatoren" door VSO (1 directie) · "Pleegzorgconferentie" door IFCO (1 directie) · "Kwaliteitsconferentie: kwaliteit voor medewerkers" door Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1 directie) · "Integrale Jeugdhulpverlening" door Contactcomité van organisatie voor jeugdzorg (1 directie) · "Actualisatie jeugdbescherming bijzondere jeugdbijstand" door Universiteit Brussel en tijdschrift voor jeugdrecht en kinderrechten (1 directie) Tehuizen voor Nazorg: · Tevona stelt een VTO-programma op voor alle personeelsleden binnen de koepel "Tehuizen voor Nazorg". Vermits de pleegzorgdienst deel uitmaakt van Tevona, krijgen zij vorming aangeboden binnen het totaalpakket van de dienst. Enerzijds wordt er interne vorming georganiseerd, anderzijds schrijft men zich eveneens in voor externe vormingen, zoals bijvoorbeeld bij VOCA, ACERTA, PRIC (d.i. het Provinciaal Integratie Centrum, waar een vorming werd gegeven rond allochtonen). Deze vorming kan vanuit verschillende domeinen gevolgd worden en worden dan ook aan alle personeelsleden aangeboden. De personeelsleden van de pleegzorgdienst kunnen ook specifieke vormingen rond pleegzorg volgen. Zo werden enkele studiedagen van de Federatie Pleegzorg gevolgd (bijvoorbeeld rond PAB, de handicap voorbij en de plaats van pleegzorg in het geheel. Oikonde Mechelen: · In het kader van het vormingsplan tracht de dienst uit te tekenen welke vorming en bijscholing belangrijk is, aan wie voorrang wordt gegeven en hoeveel dat mag kosten. Met elk personeelslid wordt bekeken wat de noden en behoeften zijn. De dienst tracht de vorming te plannen ook op langere termijn, zodat de dienst daar zelf ook kan in
Hoofdstuk 2
·
· · · · · ·
· ·
73
ontwikkelen. Vooral vormingen rond systeem – en contextueel denken wordt door de dienst gestimuleerd om te volgen. De Federatie heeft tezamen met vzw Balans enkele studiedagen opgezet rond pleegzorg-specifieke thema's. Daarvan werden een aantal gevolgd die aansluiten bij het werkveld. Een persoon heeft een langdurige opleiding gevolgd "introductie op het systeemdenken". Een denkdag omtrent "alleen en toch gebonden" door het WIV Deelname met een workshop aan de IFCO-conferentie Er werd een studiedag gevolgd over meerzijdige partijdigheid, alsook over persoonlijke toekomstplanning. Een mini-opleiding over hoe werken met een handelingsplan Twee teamleden volgen regelmatige een intervisiebijeenkomst met betrekking tot het begeleiden van personen met een niet-aangeboren hersenletsel. Dit gebeurde samen met andere welzijnsorganisaties. In 2002 werd er vorming gevolgd rond selectie, het contextuele, niet-aangeboren hersenletsels, STAP-opleiding (zodat de dienst zelf STAP zal kunnen geven). Een administratieve kracht heeft een vorming rond "omgaan met en het werven van vrijwilligers", "financieel beheer", informatica-programma's, kwaliteitshandboek en – decreet.
Oikonde Antwerpen: Alle mogelijke vormingen die aansluiten bij de werking van de dienst, kunnen, als er interesse is, gevolgd worden. In 2001 werden volgende vormingen / studiedagen gevolgd: · Alle studiedagen georganiseerd door de Federatie Pleegzorg werden gevolgd, meer bepaald "Recente initiatieven in de gehandicapten- en gezondheidszorg", "Pleegzorg in perspectief", "Terugkijkend vooruitlopen", "Denkdag profilering pleegzorg volwassen personen met een handicap", "Waarom blijk ik steeds weer geboeid door dit beroep?" en "Hechtingsproblematiek". · Andere studiedagen zoals "Vrouwen werken in dienst van de maatschappij" (Kontich), "Palliatieve zorg voor personen met een handicap" (Malle), Vlaams Parlement (Agalev): "Pleegzorg in de 21ste eeuw. Hoe verder?", "Het duo-legaat" (BACOB), "Kinderen met autismespectrumstoornissen" (Lessius Hogeschool) en de IFCOconferentie in Nederland. · Informaticacursussen · Opleiding Autisme · Door Pluralistisch Platform Gehandicapten: Infodag CAO, "Zorg in nieuwe kaders", "Nood aan versnelling", "Netwerkvorming en fusie". · STAP-opleiding
74
Hoofdstuk 2
Open Gezin: · Alle personeelsleden, zowel van Vlaams Fonds als de BJB, die gezinsbegeleidingen doen, volgen een twee jaar durende opleiding gezinsbegeleiding. · Eén teamlid volgt de langdurige opleiding "contextuele hulpverlening en therapie" aan vormingscentrum Balans (Gent). · Het administratief personeel kunnen afhankelijk van de nood en de behoeften ook cursussen volgen (bijvoorbeeld word en Excel). · Daarnaast kunnen afhankelijk van de noden en behoeften studiedagen of korte opleidingen gevolgd worden. Zo werden in 2001 volgende studiedagen gevolgd: · "Kinderrechten: het werkt!" door CBJ Oudenaarde · "Tussen hamer een aanbeeld" door Hogeschool Gent · "De noden van het kind bij beslissing tot uithuisplaatsing" door SIG Destelbergen · "Met vallen en opstaan" door Leren over leven · "Pleegzorg in perspectief" door de Federatie Pleegzorg · "Kinderen van ouders met psychiatrische problemen" door IPSOC Kortrijk · "Terugkijkend vooruitlopen" Door Balans en de Federatie Pleegzorg · "Ontschuldiging als voorwaarde voor vrijheid in relaties" door Hogeschool Plantijn Antwerpen · "Geraardsbergs Welzijnsoverleg: Beroepsgeheim en case-management" door Welzijnsoverleg Geraardsbergen · "Praten met kinderen: speken, spreken en doen" door Interactie Academie Antwerpen · "Hechtingsproblematiek: een probleem!" door Balans en de Federatie Pleegzorg · "Waarom blijf ik steeds weer geboeid door dit beroep?" door Balans en de Federatie Pleegzorg · "Kansarmoede en opvoeding" door K.U.Leuven Open Thuis: · De administratieve krachten hebben allerhande vormingen gevolgd, bijvoorbeeld rond boekhouding, rond werken met PC, e-mail, elektronische communicatie, nieuwe tekstverwerkingsprogramma's telefonisch onthaal of heel specifieke opleidingen die op een bepaald moment door de overheid verzorgd worden, rond personeelsdossiers (bijvoorbeeld rond mutualiteit). · Voor de begeleiders wordt jaarlijks een vormingsprogramma opgesteld, waarbij een schaal wordt gehanteerd van de behoefte die de organisatie bij de begeleider of de begeleider bij zichzelf constateert en wat de organisatie op een bepaald moment nodig heeft. Bijvoorbeeld: als door de overheid gevraagd wordt om gezinsgericht te werken met minderjarigen. Dan moeten bepaalde begeleiders zich bijscholen rond dat thema. De individuele behoeften zijn tekorten die de begeleiders of de dienst ervaren in de werking van de begeleiders en die door vorming kunnen weggewerkt worden.
Hoofdstuk 2
75
· Verder heeft de dienst een aparte regeling voor personen die een langdurige opleiding willen volgen (bijvoorbeeld rond het contextuele). Dan wordt gekeken welke de eigen doelstellingen zijn van de medewerkers en komen deze doelstellingen overeen met de doelstellingen van de organisatie. Alles binnen een bepaald budget en een bepaald urenpakket. 7.2 Vorming van pleeggezinnen Alle diensten voor pleegzorg bieden vorming aan de pleeggezinnen. De pleeggezinnen zijn niet verplicht om vorming te volgen. Voor deelname aan de vorming, georganiseerd door de diensten voor pleegzorg, wordt geen bijdrage van de pleeggezinnen gevraagd. De diensten voor pleegzorg hebben, in het kader van de vorming, enkele samenwerkingsverbanden opgericht. In wat volgt bespreken we het vormingsaanbod van de verschillende diensten voor pleegzorg. Tot slot gaan we na welke problemen de diensten voor pleegzorg ervaren bij het aanbieden van vorming. In het kader van het samenwerkingsverband Overleg Pleegzorg West-Vlaanderen organiseren de pleegzorgdiensten Oikonde Brugge, Oikonde Oostende en de WestVlaamse Dienst voor Sociale Integratie twee vormingsavonden per jaar. Als thema's zijn de voorbije jaren bijvoorbeeld aan bod gekomen: mogelijkheden van vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap, opvoeding van kinderen in lagere schoolleeftijd, subcultuur bij jongeren (met link naar drugsgebruik), seksualiteit bij personen met een handicap. Naast deze samenwerking biedt Oikonde Brugge nog andere vormingen aan: · In samenwerking met de Brussen-werking een avond rond "wat is brus zijn?" · Avond rond beschermingsstatuut · Film "Pauline en Paulette" waar pleeggezinnen in het kader van een netwerkplaatsing werden uitgenodigd, met een nabespreking · Indien er een studiedag wordt georganiseerd rond een bepaalde handicap, dan worden de pleeggezinnen die meer informatie nodig hebben rond deze handicap door de dienst uitgenodigd. Een personeelslid van de dienst voor pleegzorg gaat vervolgens met het pleeggezin mee. De kosten worden door de dienst betaald. · Vorming rond de euro (zowel voor pleeggezin als pleeggast) · Vorming rond alleen wonen en zelfstandig wonen (een keer in de week voor jong volwassenen in pleegzorg) · Op maandagnamiddag "vrij entree": ontmoeting en vorming (het programma wordt maandelijks samengesteld met de aanwezige personen met een handicap) Oikonde Oostende geeft informatie aan de pleeggezinnen over vormingen die door andere diensten worden georganiseerd, bijvoorbeeld vorming rond PAB, broer en zussen van
76
Hoofdstuk 2
mensen met een handicap, info-avond over een nieuwe voogdijwet bij verlengde minderjarigheid en twee voormiddagen rond de euro. Oikonde Mechelen, Oikonde Antwerpen, Oikonde Leuven en Open Thuis organiseren tezamen een vijftal vormingsavonden per jaar, bijvoorbeeld rond erfenissen, ouder wordende mentaal gehandicapten, seksualiteit en afscheid nemen. In 2001 organiseerde Oikonde Leuven in samenwerking met vzw De Kei een vormingsmoment voor gezinnen en voor gasten rond de euro. In samenwerking met alle diensten voor pleegzorg uit de provincie Antwerpen wordt eveneens vorming aangeboden aan pleeggezinnen voor minderjarige personen zowel binnen de BJB als binnen het Vlaams Fonds. Het vormingsoverleg Vlaams-Brabant, waaraan onder meer Centrum Pleegzorg Kessel-lo, Oikonde Leuven en Open Thuis aan deelnemen, organiseerde in 2001 twee praatcafés. Daarbij wordt eerst een uiteenzetting gegeven rond een bepaald thema en is er tijd en ruimte om vragen te stellen en ervaringen uit te wisselen. Tijdens een avond werden de juridische aspecten van het pleegouderschap behandeld. De andere avond werd informatie gegeven over ADHD. In het kader van het vormingsaanbod werkt Sopeh samen met alle pleegzorgdiensten van de provincie Limburg. Zo werd met het personeel een cyclus over gedrag, een academische viering van het jaar van de vrijwilliger met een panel van verschillende betrokkenen en een vormingsavond rond rouw bij kinderen georganiseerd. De pleeggezinnen verbonden aan Tevona worden uitgenodigd voor de vormingen die voor alle doelgroepen van Tevona georganiseerd worden. Toch merkt de dienst voor pleegzorg op dat pleeggezinnen minder geneigd zijn om aan deze vormingen deel te nemen. De betrokkenheid naar Tevona toe is anders voor pleeggezinnen dan voor familie van personen die in een andere zorgvorm verblijven. Pleeggezinnen zijn tevreden als de situatie goed loopt. Onderweg organiseert jaarlijks zelf enkele vormingsavonden rond thema's die gezinnen zelf aanbrengen, zoals samenwerking met ouders, gedragsproblemen van kinderen, hechting, verwachtingen van pleegouders naar pleegkinderen toe. Open Gezin organiseert in samenwerking met drie andere pleegzorgdiensten uit de provincie maandelijks een pleegzorgcafé waar ervaringen rond een bepaald thema kunnen uitgewisseld worden. Gezien de geringe deelname organiseert de dienst zelf geen vormingsavonden. Wel wordt het vormingsaanbod binnen de sector bekeken. Indien in de begeleiding een vraag naar vorming aan de dienst gesteld wordt, worden deze personen doorverwezen naar andere organisaties.
Hoofdstuk 2
77
De diensten voor pleegzorg ervaren drie problemen bij het aanbieden van vorming aan de pleeggezinnen. Het grootste probleem is de geringe deelname van de pleeggezinnen aan vorming. Oorzaken van deze lage respons kunnen het gebrek aan interesse, het grote aanbod aan diverse vormingen (bijvoorbeeld door scholen en culturele centra), de grote(re) inzet die reeds van pleeggezinnen gevraagd wordt (bijvoorbeeld samenwerking met de natuurlijke ouders van het pleegkind) en de drukke tijdsbesteding van pleeggezinnen. De diensten voor pleegzorg trachten dan ook zoveel mogelijk thema's te vinden die aansluiten bij de leefwereld en de noden van de pleeggezinnen. Op deze manier willen de diensten de pleeggezinnen persoonlijk aanspreken en motiveren. Tijdens de begeleiding van de pleeggezinnen blijkt reeds welke vragen naar vorming leven bij de pleeggezinnen. Eén dienst voor pleegzorg heeft eveneens een enquête verspreid om de vragen rond vorming in kaart te brengen. De respons op deze vragenlijst was zeer laag. Wegens deze gebrekkige deelname trachten bepaalde diensten voor pleegzorg samen met andere diensten vorming te organiseren. Daarbij merken zij echter op dat pleeggezinnen vaak minder mobiel zijn om zich te verplaatsen. Indien diensten voor pleegzorg samenwerken met andere diensten voor pleegzorg zijn de mogelijke deelnemers voor een vorming meer verspreid over de regio. Een dienst stelt voor om na te gaan of het mogelijk is om vervoer te regelen voor de pleegouders. Een ander probleem is het personeelstekort en het gebrek aan tijd om vormingen te organiseren. Om reden van de personeelsstop hebben enkele diensten een onvolledige personeelsbezetting. Na het vervullen van de andere taken, blijft er weinig of zelfs geen tijd meer over voor het organiseren van vormingen.
8
Nazorg
Deze paragraaf handelt over nazorg, dit is de begeleiding van pleeggezinnen en pleeggasten na het beëindigen van de pleegzorgsituatie. Eerst zullen we bekijken welke nazorg de diensten voor pleegzorg aanbieden aan pleeggezinnen. Vervolgens gaan we na welke nazorg aan de pleeggasten wordt gegeven. Ten slotte stellen we ons de vraag of blijvende contacten tussen (ex-)pleeggezin en (ex-)pleeggast worden gestimuleerd door de diensten voor pleegzorg. 8.1 Nazorg bij pleegouders De meeste diensten voor pleegzorg hebben na het beëindigen van de pleegzorgsituatie nog een of meer contacten met het pleeggezin. Tijdens deze contacten wordt voornamelijk bekeken hoe de huidige stand van zaken is, het verwerken van het verlies van het pleegkind (zeker na een lange begeleiding), het bespreken van de situatie (waarom werd de pleegzorgsituatie beëindigd?) en een evaluatie van de pleegzorgsituatie. Het doel van deze
78
Hoofdstuk 2
gesprekken is een goede afronding van de pleegzorgsituatie. Drie pleegzorgdiensten geven op het einde van de begeleiding de pleegouders een geschenkje of een bloemetje. Eén dienst gaat ook het toekomstig engagement van het pleeggezin na. Enkele diensten voor pleegzorg wijzen erop dat indien het pleeggezin vragen of problemen heeft, de deur van de dienst voor het pleeggezin blijft openstaan. Indien het (ex-)pleeggezin meer begeleiding wenst, wordt het gezin doorverwezen naar andere diensten. Eén dienst heeft na het beëindigen van de pleegzorgsituatie geen contact meer met het pleeggezin, tenzij in individuele gevallen waar het gezin een expliciete vraag naar begeleiding heeft. Een andere dienst biedt weinig of geen nazorg indien het pleeggezin de situatie zelf beëindigd heeft. Als de situatie omwille van andere zaken gestopt is, begeleidt de dienst het pleeggezin wel. Nog een andere dienst heeft enkel netwerkplaatsingen. Indien een pleegzorgsituatie stopt, wordt de begeleiding van het ex-pleeggezin, d.i. de familie van de persoon met een handicap, overgenomen door de dienst die de persoon met een handicap opvangt. 8.2 Nazorg bij pleegkinderen In deze paragraaf gaan we na welke begeleiding de diensten voor pleegzorg aan de pleeggasten aanbieden na het beëindigen van de pleegzorgsituatie. De nazorg is bij de meeste diensten voor pleegzorg afhankelijk van de nieuwe situatie van de ex-pleeggast. Indien de persoon met een handicap naar een (Vlaams-Fonds-)voorziening gaat, merken de meeste diensten voor pleegzorg op dat de begeleiding van de persoon dan door deze dienst wordt opgenomen. Toch hebben enkele diensten nog contact met de persoon om na te gaan hoe de huidige situatie ervaren wordt. Een dienst blijft bereikbaar voor de gast, bijvoorbeeld indien de gast enkele vragen heeft omtrent een beslissing die moet worden genomen en de gast wil graag de visie van de dienst. Een andere dienst vindt het belangrijk dat de persoon met een handicap het gevoel heeft dat hij / zij kan terugkomen, indien hij / zij dit wenst. Enkele diensten voor pleegzorg merken op dat voor het beëindigen van een pleegzorgsituatie de begeleiding veel frequenter en intenser verloopt. Gedurende deze periode verandert er immers veel. Ook wordt er in deze periode samengewerkt met de nieuwe dienst. Indien de persoon alleen gaat wonen, hebben de diensten voor pleegzorg nog enkele contacten met de persoon. Eén dienst deelt aan de gast mee, dat hij /zij steeds contact mag opnemen met de dienst voor pleegzorg. Als de persoon met een handicap nog meer begeleiding wenst, wordt hij / zij doorverwezen naar een andere dienst. Het is immers niet de bedoeling dat de persoon nog regelmatig contact heeft met de pleegzorgdienst. Bovendien wordt het alleen wonen goed voorbereid. Een andere dienst heeft na een afsluitend gesprek met de gast, geen verder contact of begeleiding met deze persoon.
Hoofdstuk 2
79
8.3 Contacten tussen ex-pleeggasten en ex-pleeggezinnen In het interview werd aan de verantwoordelijken van de diensten voor pleegzorg gevraagd of zij blijvende contacten tussen de ex-pleeggast en het ex-pleeggezin stimuleren. De meeste diensten voor pleegzorg menen echter dat het een natuurlijk, spontaan proces is. Sommige personen zullen wel contact houden, anderen niet. Hoewel de meeste diensten zeer positief tegenover het behoud van het contact tussen ex-pleeggast en ex-pleeggezin staan, wordt weinig in die richting ondernomen. Toch beschouwen enkele pleegzorgdiensten deze verbondenheid als een doelstelling van pleegzorg. Deze diensten voor pleegzorg trachten bij het einde van de begeleiding het blijvend contact te stimuleren door dit als werkpunt op te nemen en door bepaalde afspraken te maken (op voorwaarde dat blijvende contacten voor beide partijen goed zijn). Andere diensten ondernemen geen acties om blijvende contacten te stimuleren.
9
Samenwerking tussen de pleegzorgdiensten en / of andere voorzieningen
Na het bespreken van de werving en selectie van kandidaat-pleeggezinnen, het behandelen van aanvragen tot pleegzorg, het matchen van pleeggezin en pleeggast, de begeleiding van een pleegzorgsituatie en de nazorg bij het beëindigen van een pleegzorgsituatie, richten we in dit deel onze aandacht op de samenwerkingsverbanden van de diensten voor pleegzorg met andere pleegzorgdiensten, de samenwerking met de Federatie Pleegzorg Vlaanderen en de samenwerkingsverbanden met andere diensten zowel binnen als buiten de sector van de gehandicaptenzorg. Ook gaan we na of de diensten voor pleegzorg deelnemen aan regionaal overleg en welke suggesties de verantwoordelijken van de pleegzorgdiensten hebben voor het Vlaams Fonds enerzijds en de Federatie Pleegzorg Vlaanderen anderzijds. 9.1 Samenwerking met andere diensten voor pleegzorg Met betrekking tot de samenwerking met andere diensten voor pleegzorg, merken we ten eerste een samenwerking van enkele diensten voor pleegzorg binnen dezelfde regio. Zo bestaat er bijvoorbeeld een samenwerking rond bekendmaking, werving, vorming van medewerkers en pleegouders met alle West-Vlaamse diensten voor pleegzorg, met name overleg Pleegzorg West-Vlaanderen. Dergelijke samenwerkingsverbanden bestaan ook in Leuven, Mechelen, Antwerpen, Vlaams-Brabant, Limburg en Oost-Vlaanderen. In OostVlaanderen werkten vier diensten voor pleegzorg, meer bepaald Open Thuis, Open Gezin, Oikonde Brugge en Sociaal Centrum samen rond bekendmaking, werving, STAPprogramma, poolvorming en vorming. Deze laatste samenwerking werd begin september 2002 verbroken, vermits een dienst voor pleegzorg de gemaakte afspraken niet naleefde.
80
Hoofdstuk 2
Een tweede soort van samenwerking rond werving bestaat tussen de vijf Oikondes, met name Oikonde Leuven, Oikonde Mechelen, Oikonde Antwerpen, Oikonde Oostende en Oikonde Brugge. Verder zijn alle diensten voor pleegzorg lid van de Federatie Pleegzorg Vlaanderen. Twee diensten voor pleegzorg hebben geen samenwerkingsverbanden met andere diensten voor pleegzorg. Eén van deze twee diensten heeft de samenwerking met andere pleegzorgdiensten verbroken, vermits de gemaakte afspraken in verband met de poolvorming niet werden nageleefd. De dienst voor pleegzorg is nog steeds voorstander van samenwerking met andere partners die op dezelfde golflengte zitten. De samenwerking met andere diensten voor pleegzorg binnen het Vlaams Fonds verloopt voor de meeste pleegzorgdiensten positief. Binnen de BJB is samenwerking tussen verschillende diensten voor pleegzorg moeilijker. Dit verschil in samenwerking verklaren de verantwoordelijken van de pleegzorgdiensten door het verschil in erkenningcijfers en programmatiecijfer. In het kader van Vlaams-Fonds-plaatsingen hebben de diensten een bepaald erkenningcijfer. Eenmaal alle plaatsen ingevuld zijn en de pleegzorgdiensten nog aanvragen krijgen tot pleegzorg, verwijzen zij deze personen met een handicap door naar andere pleegzorgdiensten. Binnen de BJB betekent elke bijkomende pleegzorgsituatie bijkomende subsidies, zodat samenwerken rond dit thema zeer moeilijk is. Samenwerking binnen het Vlaams Fonds is mogelijk rond bepaalde thema's. Andere thema's zijn moeilijker, bijvoorbeeld poolvorming van kandidaat-pleeggezinnen. De diensten voor pleegzorg ervaren immers een tekort aan pleeggezinnen, waardoor zij kandidaat-pleeggezinnen zoveel mogelijk aan hun dienst trachten te binden. Enkele diensten voor pleegzorg merken op dat er veel tijd in samenwerking en overleg wordt geïnvesteerd, maar op lange(re) termijn plukken zij de vruchten van deze samenwerking. Het samenwerken met andere diensten voor pleegzorg komt bovendien het imago van pleegzorg ten goede, vermits het tegen de versnippering van de diensten ingaat. De meeste diensten voor pleegzorg zouden in de toekomst rond zoveel mogelijk items willen samenwerken met andere pleegzorgdiensten. De verschillende regionale behoeften, waarop de diensten voor pleegzorg een antwoord trachten te bieden, hebben de diensten voor pleegzorg gekleurd. Bijgevolg bestaat er een grote diversiteit tussen de verschillende diensten. Verschillende diensten benadrukken dat deze diversiteit moet behouden blijven. Toch hebben de diensten enkele aanknopingspunten waarrond zij kunnen samenwerken, bijvoorbeeld rond werving en selectie. Bij deze samenwerking moeten de diensten aandacht hebben voor het behoud van de eigenheid, identiteit, en cultuur van de organisatie. Het is belangrijk dat de kandidaat-pleeggezinnen een dienst kunnen kiezen waar ze zich goed voelen. Ten tweede zouden enkele diensten voor pleegzorg meer sectoroverschrijdend willen werken. In het huidige systeem zijn er drie sectoren, namelijk het Vlaams Fonds, de BJB en de private plaatsingen via Kind en Gezin. Elke sector heeft zijn eigen regelgeving en subsidiëring. De diensten voor pleegzorg vragen aan de overheid om
Hoofdstuk 2
81
de gemeenschappelijke zaken van deze drie sectoren, bijvoorbeeld de subsidiëring op eenzelfde manier te regelen. Een dienst voor pleegzorg verwacht geen nieuwe dingen omtrent de samenwerking tussen de pleegzorgdiensten. Enkele diensten stellen voor om het aantal diensten per provincie te beperken, vermits versplintering pleegzorg niet ten goede komt. Aangezien de diensten voor pleegzorg niet zelf tot deze afspraken kunnen komen, beschouwen deze diensten het als de taak van de overheid om maatregelen daarrond te nemen. Vervolgens hebben we aan de verantwoordelijken van de pleegzorgdiensten gevraagd hoe zij staan tegenover schaalvergroting versus kleinschaligheid. Met betrekking tot de schaalgrootte merken enkele diensten voor pleegzorg op dat een pleegzorgdienst een zekere grootte moet hebben om efficiënt te kunnen functioneren. Bepaalde verantwoordelijken stellen deze grens op 30 pleegzorgsituaties per dienst. Andere vinden de grens van 30 pleegzorgsituaties te laag, tenzij de dienst voor pleegzorg ingebed is in een groter geheel. Ook andere diensten voor pleegzorg stellen voor om een schaalvergroting rond bepaalde items door te voeren, zoals de administratie, de boekhouding, vorming, organisatie van permanentie, kwaliteitshandboek. Door deze schaalvergroting worden meer dingen mogelijk. Niettemin moet erover worden gewaakt dat met deze schaalvergroting niet te veel procedures aan de diensten worden opgelegd. Een ander voorstel is om tezamen met andere diensten voor pleegzorg (over de drie sectoren) en met andere zorgvormen, zoals bijvoorbeeld begeleid wonen, een tehuis voor werkenden, een tehuis voor niet-werkenden, een samenwerkingsverband te vormen. Een dienst stelt in het kader van de schaalvergroting voor om per provincie twee diensten voor pleegzorg toe te laten. Een andere dienst stelt eveneens voor dat diensten voor pleegzorg in een bepaalde regio een zekere schaalgrootte zouden hebben. Deze dienst zou in dezelfde regio echter wel met kleine groepen werken, bijvoorbeeld met verschillende kleine teams van begeleiders, zodat alle begeleiders aan bod kunnen komen. Ondanks deze wens naar schaalvergroting (op bepaalde domeinen) van enkele diensten, benadrukken verschillende diensten dat de kleinschaligheid, eigenheid, cultuur, van de organisatie moet behouden blijven. De verschillen tussen de pleegzorgdiensten zijn immers een gevolg van de verschillende lokale behoeften die de werking en de dienstverlening van de pleegzorgdiensten gekleurd hebben. Enkele verantwoordelijken vinden dat deze verscheidenheid niet verloren mag gaan. Pleegzorg is immers geen eenheidsworst. 9.2 Samenwerking met de Federatie Pleegzorg Vlaanderen Behalve de samenwerking met andere diensten voor pleegzorg werd eveneens bevraagd hoe de verantwoordelijken de samenwerking met de Federatie Pleegzorg Vlaanderen ervaren. Bij deze bespreking zullen we eerst de positieve punten behandelen. Daarna zullen
82
Hoofdstuk 2
we nagaan welke knelpunten de diensten voor pleegzorg ervaren. We besluiten met enkele suggesties van de verantwoordelijken voor de Federatie Pleegzorg Vlaanderen. De verantwoordelijken van de diensten voor pleegzorg beschouwen de Federatie Pleegzorg Vlaanderen als een forum waar de verschillende pleegzorgdiensten elkaar kunnen ontmoeten, ervaringen en standpunten kunnen uitwisselen, tot bepaalde afspraken kunnen komen en gezamenlijk een standpunt kunnen innemen. Bovendien vinden zij het belangrijk dat de Federatie Pleegzorg Vlaanderen een sterk communicatiekanaal vormt naar het beleid en de overheid. De vorming, sensibilisatie en bekendmaking van pleegzorg, waarbij de week van de pleegzorg een zeer belangrijk aspect is, ervaren de diensten voor pleegzorg als positief. Toch zouden deze aspecten, alsook de ondersteuning van de pleegzorgdiensten volgens sommige diensten nog verder ontwikkeld mogen worden. Eén verantwoordelijke ziet de Federatie Pleegzorg Vlaanderen in de toekomst als een centraal aanspreekpunt waar alle aanvragen terechtkomen en vanwaaruit de werving en selectie van de kandidaat-pleeggezinnen gebeurt. De begeleiding van de pleegzorgsituatie zou vervolgens door de diensten voor pleegzorg worden opgenomen. Voor een andere verantwoordelijke is dit voorstel echter geen haalbare kaart, vermits de diensten voor pleegzorg op deze manier concurrenten worden (welke dienst krijgt welke en hoeveel kandidaat-pleeggezinnen?). In vergelijking met het verleden worden de zaken momenteel beter uitgewerkt en beschikt de Federatie Pleegzorg Vlaanderen over een betere bestaffing en een krachtige coördinator. Tegenwoordig is de ledenvergadering ook sectoroverschrijdend. Enkele verantwoordelijken hopen dat deze verandering op lange termijn zal lukken. De pleegzorgdiensten ervaren echter ook enkele knelpunten. Een eerste knelpunt is het gebrek aan middelen van de Federatie Pleegzorg Vlaanderen. Een aantal jaren geleden zijn de financiële middelen voor de Federatie Pleegzorg Vlaanderen vanuit de BJB gestopt, waardoor de financiële slagkracht van de Federatie gehalveerd werd. De verantwoordelijken vragen aan de overheid om deze situatie recht te zetten door eveneens vanuit de BJB financiële middelen aan de Federatie Pleegzorg Vlaanderen te geven. Om reden van de grote ledengroep is het geen eenvoudige opdracht om een eenduidig standpunt te formuleren. De werking van de Federatie Pleegzorg Vlaanderen wordt vertraagd door het grote ledenaantal. Er gaat dan ook veel tijd, energie en input van mensen naar deze vergaderingen. Meer dan één verantwoordelijke benadrukt dat de problemen van personen met een handicap te weinig aan bod komen. Pleegzorg voor personen met een handicap is immers een minderheid in het totaalaanbod van pleegzorg. Door het streven van de Federatie Pleegzorg Vlaanderen naar een eenduidige terminologie verliest men de waarde van de verscheidenheid. Bovendien heeft deze eenduidige terminologie nefaste gevolgen voor pleegzorg voor personen met een handicap, zeker voor volwassen personen met een handicap. Ook zou de Federatie Pleegzorg Vlaanderen meer sturend en controlerend mogen optreden ten aanzien van haar leden. Ter verduidelijking: binnen de Federatie
Hoofdstuk 2
83
Pleegzorg Vlaanderen wordt veel tijd geïnvesteerd in het opstellen van bepaalde standaardformulieren. De leden zijn echter niet verplicht om deze formulieren te gebruiken. Ook zouden enkele verantwoordelijken graag meer begeleiding hebben vanuit de Federatie aan de diensten voor pleegzorg. Verder heeft een pleegzorgdienst het gevoel dat de Federatie Pleegzorg Vlaanderen moeilijk kan bijbenen met nieuwe evoluties. Ten slotte merkt een pleegzorgdienst op dat de samenwerking met de Federatie Pleegzorg Vlaanderen ook afhankelijk is van de leden. Sommige leden participeren zeer actief, terwijl de deelname van anderen minder actief is. De diensten voor pleegzorg hebben ook enkele suggesties ten aanzien van de Federatie Pleegzorg Vlaanderen geformuleerd. De meeste diensten voor pleegzorg vinden dat de Federatie de goede weg bewandelt. Toch zouden enkele diensten haar taken, opdrachten willen uitbreiden, bijvoorbeeld naar bekendmaking en sensibilisatie. De bekendmaking van pleegzorg is echter eveneens een taak van het Vlaams Fonds. Ook vragen de diensten meer aandacht voor pleegzorgdiensten die werken rond personen met een handicap, zowel vanuit de Federatie Pleegzorg Vlaanderen, als vanuit het beleid. Bovendien vraagt een pleegzorgdienst meer ondersteuning in het kader van het intensifiëren van de samenwerking met andere diensten. Bij voorkeur zou de Federatie, als instantie die niet aan een dienst verbonden is, het proces bekijken en begeleiden. Het is een opdracht van de Federatie om te blijven zoeken naar gemeenschappelijke dingen en om rond deze gemeenschappelijke zaken bepaalde afspraken te maken. Een dienst vraagt om meer controle vanuit de Federatie rond deze gezamenlijk gemaakte afspraken. Toch wordt ook benadrukt om de verscheidenheid toe te laten. Een aantal diensten voor pleegzorg ervaren de contacten van de Federatie Pleegzorg Vlaanderen met de overheid als positief. Eén pleegzorgdienst vindt de Federatie Pleegzorg Vlaanderen een log apparaat. Deze dienst is een voorstander van het reduceren van het aantal vergaderingen en van het scheiden van de sectoren, zodat de werking efficiënter kan verlopen. Ten slotte wenst een dienst meer doorzichtigheid, in de hoop dat de leden het belang van de eigen organisatie kunnen overstijgen en naar het gezamenlijk belang streven. 9.3 Samenwerking met andere diensten In deze paragraaf gaan we na of de diensten voor pleegzorg samenwerken met andere diensten, zowel binnen als buiten de sector van de gehandicaptenzorg. Daarbij hebben we eveneens aandacht voor de positieve en de negatieve punten van samenwerking en of de diensten voor pleegzorg deze samenwerking zelf geïnitieerd hebben of niet. In een volgend deel bespreken we de deelname van de pleegzorgdiensten aan regionaal overleg.
84
Hoofdstuk 2
Enkele pleegzorgdiensten hebben in samenwerking met andere diensten een project opgericht. Zo heeft Oikonde Brugge in samenwerking met een aantal andere diensten van het Vlaams Fonds vzw Begeleid Wonen opgericht. Verder heeft dezelfde dienst, samen met Oikonde Oostende en nog enkele andere diensten van het Vlaams Fonds Suzanne opgestart. Suzanne staat in voor belangenbehartiging voor volwassen personen met een handicap. Als een van de deelnemende diensten een vraag krijgt, waarop de dienst geen antwoord kan formuleren, dan wordt deze vraag op het forum gebracht. Binnen de werkgroep wordt dan nagegaan welk dienst de gestelde vraag kan beantwoorden. Een ander project van dezelfde twee pleegzorgdiensten is TRAJECT, een nieuw initiatief rond zorgtrajectbegeleiding. Oikonde Mechelen heeft samen met drie andere organisaties een samenwerkingsverband beschermd wonen opgericht. Oikonde Leuven zetelt in een werkgroep van SPIT vzw. Deze Leuvense organisatie beweegt zich op de terreinen van tewerkstelling, dagactiviteit en woongelegenheid voor kansarmen. Op deze domeinen worden vaak dezelfde moeilijkheden ervaren als bij personen met een handicap. De werkgroep waarvan Oikonde Leuven deel uitmaakt, komt samen rond een dagbezigheid voor personen met een psychiatrische handicap. Andere samenwerkingsverbanden richten zich onder andere naar beschutte werkplaatsen, tehuis voor werkenden, tehuis voor nietwerkenden, thuisbegeleidingsdiensten, OCMW's, centra voor geestelijke gezondheidszorg, de residentiële sector (voor weekeindopvang) en dergelijke. Voor minderjarige personen met een handicap wordt vooral samengewerkt met OBC en MPI. Ook hebben enkele diensten ook een samenwerking met diensten uit de BJB, zoals jeugdrechtbank, het comité, maar ook met andere diensten zoals scholen en CLB. Verder wordt samengewerkt in het kader van individuele dossiers. Enkele pleegzorgdiensten hebben ook samenwerkingsverbanden in het kader van de integrale jeugdhulpverlening. Vervolgens werd gepeild naar de positieve en de negatieve punten van samenwerking volgens de verantwoordelijken van de diensten voor pleegzorg. Daarbij zullen we eerst de positieve en daarna de negatieve punten bespreken. Merk op dat twee diensten voor pleegzorg enkel positieve punten zien aan samenwerken. Door met andere diensten samen te werken worden de verschillende dynamieken van de deelnemende diensten opgeteld, waardoor je een sterke stroming krijgt. Bij schaalvergroting daarentegen zouden deze verschillende dynamieken tot één dynamiek worden herleid. Dankzij deze samenwerking leren de diensten niet alleen elkaar en de werking van de andere diensten kennen, waardoor zij het aanbod van de diensten op elkaar kunnen afstemmen. De diensten kunnen in de samenwerking het aanbod op elkaar, maar ook op de vragen van de cliënten afstemmen. Samenwerking stimuleert de creativiteit waardoor nieuwe projecten kunnen uitgeprobeerd worden. Echte samenwerking, maar ook het ontwikkelen van nieuwe zorgvormen wordt niet erkend. Het lijkt soms beter om energie te steken in pleegzorg dan om nieuwe initiatieven op maat van de cliënt te ontwikkelen. De starheid van de regelgeving is een
Hoofdstuk 2
85
bijkomende factor om diensten te ontmoedigen om samen te werken. De diensten vragen dan ook een versoepeling van de regelgeving, zodat nieuwe initiatieven erkend en beloond kunnen worden. Ook kunnen de diensten door deze samenwerking verschillende deskundigheden samenbrengen en ervaringen uitwisselen, waardoor de diensten van elkaar kunnen leren. Door het relateren van de eigen werking aan de werking van anderen kunnen de diensten de eigen werking, de zorg en de kwaliteit van het aanbod dan ook verbeteren. Bovendien kunnen de diensten door deze samenwerking dingen realiseren die de individuele diensten niet zelf kunnen realiseren, bijvoorbeeld de ruimere mogelijkheden rond wervingscampagnes. Door met andere diensten samen te werken vermijdt men ook een verspilling van tijd, energie en middelen. Enkele aangename neveneffecten van samenwerking zijn onder andere de motivatie van medewerkers, een remedie tegen burn-out, een actueel en aangepaste werking van de diensten en het krijgen van feedback bij de werking. Andere diensten hebben tenslotte verschillende invalshoeken en achtergronden om naar een bepaald probleem te kijken, waardoor men uiteindelijk een beter beeld heeft van de situatie. Niettemin betekenen deze verschillende invalshoeken en achtergronden ook een verschillende visie en opvatting over hoe men de situatie kan verbeteren. Een eerste knelpunt betreft dan ook het afstemmen van de visies omtrent het verbeteren van een situatie. Ten tweede vraagt samenwerking veel tijdsinvestering van de diensten. Doordat de samenleving voortdurend in beweging is en de diensten voor pleegzorg met verschillende doelgroepen werken (zoals minderjarige en meerderjarige personen en personen met verschillende handicaps) worden de diensten voor pleegzorg betrokken in verschillende samenwerkingsverbanden, overlegorganen. Een dienst merkt dan ook op dat de deelname van de pleegzorgdienst aan overleg en samenwerking moet worden bevraagd vanuit het standpunt van de persoon met een handicap: wat is de winst voor de persoon met een handicap als de dienst aan bepaald overleg of samenwerkingsverbanden deelneemt? Ten derde kan er geen sprake zijn van samenwerking als de partners het eigenbelang van hun dienst nastreven. Hoewel de diensten vanuit een bepaalde vraag ontstaan zijn, streven zij vanaf een zekere grootte het eigenbelang na. Door deze verborgen agenda's en machtsverhoudingen binnen de samenwerking, wordt samenwerking onmogelijk. Een voorwaarde tot samenwerking is de ingesteldheid om samen te werken, om het eigenbelang te overstijgen. Eén dienst benadrukt verder het gevaar om door samenwerking de eigenheid van de dienst te verliezen. Tot slot werd bevraagd of de samenwerking door de pleegzorgdienst zelf of door andere voorzieningen geïnitieerd was. Vier pleegzorgdiensten beweren dat de dienst zelf in de meeste gevallen de motor van samenwerking is. Eén van deze diensten vraagt dan ook
86
Hoofdstuk 2
meer stimulans vanuit het Vlaams Fonds om dergelijke initiatieven te realiseren. Daarbij denkt de verantwoordelijke bijvoorbeeld aan een budget voor zorgvernieuwende initiatieven. Voor vier andere diensten zijn een deel van de samenwerkingsverbanden vanuit de dienst zelf ontstaan, maar gedeeltelijk ook vanuit het initiatief van andere diensten. Twee diensten benadrukken dat samenwerking groeit vanuit een gezamenlijke behoefte, die door een aantal diensten ervaren wordt. Een dienst voor pleegzorg gaat bij het ervaren van een nood of een vraag op zoek naar een andere dienst. Een laatste pleegzorgdienst heeft zich aangesloten bij samenwerkingsverbanden die vanuit het Vlaams Fonds zelf ontstaan zijn. 9.4 Regionaal overleg Alle diensten nemen deel aan regionaal overleg. Toch merken we duidelijk een verschil in de deelname aan verschillende overlegorganen tussen de door het Vlaams Fonds gesubsidieerde diensten voor pleegzorg. Enkele diensten merken op dat de diensten elkaar vertegenwoordigen binnen bepaalde overlegorganen. De meeste diensten voor pleegzorg nemen deel aan de centrale wachtlijsten en ROG. Ook op provinciaal en regionaal niveau nemen verschillende diensten voor pleegzorg deel aan overlegorganen, bijvoorbeeld aan PPROPH, provinciaal platform voor personen met een handicap. Bovendien hebben ook enkele pleegzorgdiensten overleg met de regionale welzijnsraad of gezinsraad. 9.5 Evaluatie van de samenwerking De meeste diensten vinden overleg en samenwerking binnen de sector en binnen de regio een noodzaak. Hoewel de deelname aan allerhande overlegorganen veel tijdsinvestering van de diensten voor pleegzorg vraagt, benadrukken de meeste diensten enkele voordelen van deze deelname. Ten eerste hebben de pleegzorgdiensten op deze overlegmomenten contact met andere diensten. Zo kunnen ze niet alleen elkaar en elkaars werking beter leren kennen, maar ook de zorg beter op elkaar en op maat van de persoon afstemmen. Vermits pleegzorg bij andere diensten onvoldoende bekend is, kunnen deze overlegmomenten worden beschouwd als kansen om pleegzorg een stem, een gezicht te geven. Verder vinden de verantwoordelijken van de pleegzorgdiensten het belangrijk dat alle diensten bij dit overleg worden betrokken, vooral bij het provinciaal overleg, vermits dit overleg steeds meer gewicht krijgt. Niettemin ervaren enkele diensten voor pleegzorg dat het provinciaal overleg omslachtig en onduidelijk is. Zo bestaat er bijvoorbeeld een hele procedure om adviezen aan het Vlaams Fonds en de minister te formuleren. De diensten hebben echter geen zicht op de werking van deze adviezen. De diensten hebben vaak het gevoel dat deze adviezen niet worden opgevolgd en dat het Vlaams Fonds soms niet goed weet in welke richting men wil evolueren. Bovendien trachten enkele diensten binnen dit overleg enkel
Hoofdstuk 2
87
het eigenbelang na te streven, zodat er verborgen agenda's meespelen. Een mogelijke oplossing voor deze problemen is het eenvoudiger en doorzichtiger organiseren van het overleg. Een dienst merkt op dat tijdens deze overlegmomenten voornamelijk informatie wordt uitgewisseld. Samenwerking tussen de diensten blijkt niet zo evident. Door de kleinschaligheid van pleegzorg en het beperkt aantal vragen voor pleegzorg en het overaanbod aan overleg menen enkele diensten dat dit overleg tijdverlies is. 9.6 Suggesties voor het Vlaams Fonds Tot slot hebben we aan de verantwoordelijken van de pleegzorgdiensten gevraagd of ze suggesties voor het Vlaams Fonds hebben. In wat volgt zullen we deze suggesties kort bespreken. Een eerste belangrijke opmerking betreft de regelgeving. De diensten voor pleegzorg hebben enkele suggesties om de regelgeving enerzijds te vereenvoudigen en anderzijds om de regelgeving beter bij de realiteit te laten aansluiten. Ten eerste wensen de diensten voor pleegzorg meer combinatie-mogelijkheden met andere zorgvormen. Ook vragen zij om weekendopvang te vergemakkelijken en logeerfunctie voor pleegzorg mogelijk te maken. Verder stellen zij voor om de schotten tussen voorzieningen weg te werken. Ten tweede zou ook de administratie vereenvoudigd mogen worden, waarbij ze verwijzen naar de dagprijsberekening, de complexiteit van bepaalde formulieren en de vele administratieve regelingen. Zo vragen enkele diensten een gezamenlijk erkenningcijfer, zowel voor WOP als opvang in een pleeggezin. De pleegzorgdiensten krijgen immers diverse vragen. Bijgevolg hebben de diensten een zeer divers aanbod om deze vragen te kunnen beantwoorden. Voor elk van deze zorgvormen hebben de diensten een aparte erkenning en een andere wijze van subsidiëren. Om beter vraaggestuurd te kunnen werken, stellen de diensten een gezamenlijk erkenningcijfer voor, zodat op een vlotte wijze van de ene naar de andere zorgvorm kan worden overgestapt. Hoewel een aantal snellere procedures bestaan, moet men soms van de aanvraag om inschrijving of bijstand tot de beslissing van de provinciale evaluatiecommissie (PEC) drie tot zes maanden wachten. De dienst kan gedurende deze periode zijn openstaande plaats niet invullen. Het voorstel is om voor deze situaties een spoedprocedure te ontwikkelen. Bepaalde financiële tegemoetkomingen zouden ook vlugger mogen worden uitbetaald. Momenteel moeten de diensten voor pleegzorg bepaalde financiële zaken pre-financieren. Ten derde benadrukken enkele verantwoordelijken dat de diplomavereisten vanuit het Vlaams Fonds verouderd zijn. Ter illustratie: een dienst met zowel een erkenning BJB als een erkenning Vlaams Fonds, kan een licentiaat psychologie met een deeltijds contract BJB geen deeltijds contract Vlaams Fonds aanbieden wegens deze diplomavereisten. In de hoop dat de regelgeving zou vereenvoudigen stelt een pleegzorgdienst voor om pleegzorg uit de residentiële sector te
88
Hoofdstuk 2
halen. Een andere pleegzorgdienst zou de plaats van pleegzorg binnen de verschillende zorgvormen graag verduidelijkt zien. Ten slotte merken enkele diensten op dat pleegzorg een dynamisch gegeven is, waardoor de rigide wetgeving en de logge structuren best versoepeld zouden worden. Zo vragen de diensten ook om het kwaliteitshandboek op een niet-technische wijze te benaderen. Pleegzorg wordt, zowel door andere diensten als door het beleid onvoldoende serieus genomen. Het werken met vrijwilligers is echter een belangrijk aspect van pleegzorg. De diensten verwachten dan ook meer ondersteuning vanuit de overheid en het Vlaams Fonds. Bovendien merken de diensten dat er een negatieve houding ten aanzien van netwerkplaatsingen bestaat. De diensten benadrukken echter het belang van deze situaties en het belang van een goede ondersteuning en begeleiding van deze situaties. Vermits de persoon binnen het eigen netwerk kan worden opgevangen, staan de pleegzorgdiensten zeer positief tegenover netwerkplaatsingen. Verder vragen de diensten meer middelen om kandidaat-pleeggezinnen te werven, een betere personeelsomkadering (enkele diensten hebben immers geen volledige personeelsbezetting wegens de personeelsstop), subsidies voor infrastructurele kosten en een stijging van de dagprijsvergoeding. Een dienst merkt op dat de pleegzorgdienst geen directeur heeft, vermits de dienst in hetzelfde gebouw als de koepel zit. Indien de dienst naar een ander gebouw zou verhuizen dan zou de dienst wel over een aparte directeur kunnen beschikken 35. Een andere dienst heeft geen bijkomende vragen. Deze dienst heeft een goede personeelsbezetting en geen financiële problemen. Het beleid zou alle pleegzorgdiensten moeten stimuleren om sectoroverschrijdend te werken. Indien een dienst voor pleegzorg twee erkenningen heeft, moet deze dienst zich binnen beide domeinen inwerken. Een oplossing zou de integrale jeugdhulpverlening kunnen zijn. Met betrekking tot de schaalvergroting, benadrukt een dienst om de verscheidenheid tussen de diensten te laten bestaan (geen uniformiteit). Een andere dienst stelt voor om een dienst per provincie te behouden, eventueel twee diensten per provincie, zodat de personen met een handicap nog een keuzemogelijkheid hebben. Aan het eind van het interview met elke dienstverantwoordelijke werd de volgende vraag gesteld: "Stel dat het totale takenpakket van alle medewerkers honderd procent bedraagt,
35
In de tekst wordt de uitspraak van een dienstverantwoordelijke genoemd, maar die moet eigenlijk zijn: "Indien de dienst onder een aparte vzw zou ressorteren, dan zou …".
Hoofdstuk 2
89
hoeveel tijd gaat dan naar werving en selectie, vorming, begeleiding, administratie en andere taken?" Uit de antwoorden van de verantwoordelijken bleek dat de meeste tijd van de diensten naar begeleiding gaat, met een minimum van 40 % en een maximum van 80 % (en een gemiddelde van 57 %). Vervolgens spenderen de diensten voor pleegzorg veel tijd aan administratieve taken met een minimum van 10 %, een maximum van 35 % en een gemiddelde van 23 %. Het werven en selecteren van kandidaat-pleeggezinnen komt op de derde plaats wat de tijdsinvestering betreft met een minimum van 5 %, een maximum van 25 % en een gemiddelde van 15 %. Enkele diensten merken daarbij op dat het werven en selectie van kandidaat-pleeggezinnen veel tijd en energie vraagt. Toch krijgen de diensten voor deze activiteiten geen subsidies. Vorming neemt ongeveer 4,5 % van het totale takenpakket in, met een minimum van 0 % en een maximum van 10 %. Andere taken, zoals deelname aan overleg, samenwerking en extern beleid worden door sommige diensten niet in rekening gebracht. Vier diensten spenderen tussen de 5 en 15 % van hun totaalpakket aan deze taken.
Hoofdstuk 3 Pleegzorg voor personen met een handicap: eigenheden en knelpunten
1
Inleiding
In dit hoofdstuk laten we verschillende betrokken actoren aan het woord: (ex-)pleeggasten, (ex-)pleegouders, werknemers van de pleegzorgdiensten en aanbieders van andere zorgvormen voor personen met een handicap. Het zijn vooral de resultaten van het tweede onderzoeksluik (focusgroepen en enkele interviews met (ex-)pleeggasten) die aan bod komen. Verder worden ook de opinies van de dienstverantwoordelijken omtrent de plaats en de toekomst van pleegzorg (interviews uit eerste onderzoeksluik) in dit hoofdstuk verwerkt. In het deel over de problemen die zich stellen bij het werven van kandidaatpleeggezinnen, verwijzen we tevens naar wetenschappelijke literatuur over vrijwilligers. We willen beklemtonen dat dit hoofdstuk opvattingen en meningen van verschillende betrokken partijen bundelt. Ter wille van de leesbaarheid wordt dit niet telkens aangegeven, maar het is belangrijk dat de lezer voor ogen houdt dat het om opinies en niet altijd om feiten gaat. Eén paragraaf is gewijd aan de eigenheden en beperkingen van pleegzorg voor personen met een handicap. In de daaropvolgende paragraaf wordt stilgestaan bij diverse knelpunten.
2
Eigenheden en beperkingen
2.1 Zorg-op-maat Bij pleegzorg verblijven personen met een handicap niet in een instelling of een voorziening, maar in een vrij natuurlijke omgeving: in een gewoon dorp, in een gewoon huis met een gewone deur. De aanbieders van andere zorgvormen merken op dat indien personen met een handicap moeten verhuizen naar een gewoon huis in een vreemde omgeving, deze personen onthecht kunnen raken. Toch menen ze dat personen met een handicap beter kunnen verhuizen naar een gewoon huis in een andere omgeving, dan naar een tehuis, dat ook vaak in een andere buurt gelegen is.
92
Hoofdstuk 3
Specifiek aan pleegzorg, volgens de (ex-)pleegouders, is het bieden van een thuis, veiligheid, geborgenheid, een houvast, nestwarmte van het gezin, het leren kennen van het gezinsleven. Het leven in een gezin is anders dan het leven in een instelling. In een gezin wordt liefde en aandacht gegeven. De persoon wordt als mens behandeld. Als pleeggast wordt men als deel van het gezin beschouwd. Het pleeggezin is een vervanging van het gezin van herkomst. Door het familiale karakter van deze zorgvorm gebeuren er heel spontaan fantastische dingen: de pleegkinderen bloeien open. Het is belangrijk voor pleegkinderen dat ze een vertrouwenspersoon hebben, iemand aan wie ze zich kunnen hechten. Een pleeggezin heeft constante aandacht voor het kind. In een instelling moet de persoon met een handicap wachten tot een bepaalde begeleider of opvoeder aanwezig is en tot deze persoon tijd heeft voor hen. Het personeel van een instelling moet immers de tijd en aandacht verdelen over verschillende personen met een handicap. Bovendien heeft elke opvoeder zijn eigen regels. Deze regels gelden voor alle personen met een handicap, die in de instelling verblijven. In een instelling is de verhouding tot de persoon met een handicap bovendien anders dan in een pleeggezin. De begeleiders in een instelling zijn tewerkgesteld en keren na hun dagtaak terug naar huis. In een pleeggezin staat het pleegkind onder de constante aandacht van het gezin. Ter illustratie: één van de pleeggezinnen heeft verschillende pleegkinderen in hun gezin opgenomen; aanvankelijk wilde dit gezin de pleegkinderen leren om zo zelfstandig mogelijk te worden, zodat zij op een bepaalde leeftijd naar een instelling zouden kunnen; ondertussen verblijft een van de volwassen pleegkinderen reeds twee jaar in een voorziening en heeft in die tijd al 40 à 50 begeleiders gehad; dit pleegkind een vertrouwenspersoon nodig, maar kan zich door de wisselende personeelsbezetting aan niemand in de instelling hechten; bijgevolg komt de persoon elk weekend naar huis om bij zijn pleegouders een thuis te vinden. Een pleeggezin kan door de constante aandacht de persoon met een handicap beter observeren. Daardoor kan het pleeggezin gemakkelijker zoeken naar de meest gepaste zorg. Dat is de zorg afstemmen op de persoon met een handicap. Binnen pleegzorg krijgt de persoon met een handicap een meer individuele benadering dan in een instelling, hoe kleinschalig deze instelling ook mag zijn. Pleegzorg past dan ook volledig in het kader van "zorg-op-maat" ofwel "zo weinig mogelijk en zoveel als moet". Instellingen daarentegen bieden een bepaald aanbod waarop de persoon met een handicap al dan niet kan ingaan. Voor de instelling is de persoon met een handicap een bepaald nummer. Bovendien hebben de instellingen voor personen met een handicap te weinig tijd en personeel. Volgens sommige (ex-)pleegouders leidt het tekort aan middelen ertoe dat bepaalde instellingen personen met een handicap sederen.
Hoofdstuk 3
93
2.2 De driehoek pleegzorgdienst-pleeggast-vrijwilliger Zoals bij alle zorgvormen voor personen met een handicap ligt ook bij pleegzorg de focus op de cliënt. Al deze voorzieningen trachten daarbij te streven naar maximale levenskwaliteit voor de persoon met een handicap. Het specifieke aan pleegzorg is het middel. Pleegzorg werkt aan de ene kant met betaalde personeelsleden en aan de andere kant met het pleeggezin als vrijwilliger. Pleegzorg kan je beschouwen als een driehoek, een partnerrelatie met vrijwilligers. Het werken met vrijwilligers is een andere methodiek om te streven naar maximale levenskwaliteit. Deze specifieke inbreng van de vrijwilliger bestaat uit de authenticiteit, het gezond verstand, het menselijk contact, het wederkerige, het gewone. Dat zijn de troeven, de therapeutische kracht van de vrijwilliger. De werknemers hebben de indruk dat de laatste decennia de therapeutische kracht van de professional wordt overgewaardeerd en de therapeutische kracht van de vrijwilliger wordt ondergewaardeerd, terwijl beide krachten complementair zijn. De professional zou van de vrijwilliger authenticiteit, gezond verstand en een brede kijk kunnen leren. De vrijwilliger kan van de professional leren afstand te nemen en zich niet te erg te hechten aan de cliënt. Ook zijn er bepaalde problemen die men niet aan een vrijwilliger kan vragen om ze op te lossen, maar hetzelfde geldt voor de professional. Een positief effect van het werken met vrijwilligers is de integratie van de persoon met een handicap in de samenleving. Door te werken met vrijwilligers komen personen met een handicap in het midden van de maatschappij, midden in het gewone leven. Bovendien wordt door het werken met vrijwilligers aan de socialisering van de samenleving, aan een zorgzame samenleving gewerkt. Dit heeft echter ook tot gevolg dat men binnen pleegzorg wordt geconfronteerd met problemen waarvoor personen met een handicap in een instelling worden afgeschermd. Een ander gevolg van het werken met vrijwilligers, van het werken in een partnerrelatie met de vrijwilliger is de uitdaging voor de pleegzorgdiensten om het pleeggezin op dezelfde wijze als de dienst te laten denken en handelen met de pleeggast. De vrijwilliger werkt immers in het verlengde van de pleegzorgdienst maar kan andere opvattingen hebben. Enerzijds vormen vrijwilligers een bepaalde kracht, anderzijds betekenen zij ook een tegenstelling voor de dienst. Dat geeft een extra dimensie en complexiteit. Bovendien zorgen vrijwilligers ervoor dat de pleeggast centraal blijft. Ze voorkomen bureaucratisering en waarborgen een zorg-op-maat. De diensten beschouwen het als een uitdaging om te werken met vrijwilligers. Het is een andere manier van werken met personen met een handicap.
94
Hoofdstuk 3
2.3 Van de driehoek naar een vierhoek De laatste jaren wordt steeds meer nadruk gelegd op het contact tussen het natuurlijk milieu van de pleeggast en de pleegouders. De werknemers van de pleegzorgdiensten benadrukken dat ouders van kinderen in een pleegzorgsituatie zich vaak aangetast voelen in hun ouder zijn. Het is dan ook geen eenvoudige opdracht om ouders ervan te overtuigen dat pleegzorg de beste oplossing is voor het kind. De ouders reageren zich vaak af op de begeleiders en de pleegouders, wat zeker een invloed heeft op het functioneren van het pleegkind in de pleegzorgsituatie. Dit geldt zowel voor verplichte plaatsingen, als voor zuiver Vlaams-Fonds-plaatsingen en vrijwillige plaatsingen (bij deze laatste plaatsingen is immers ook vaak het comité betrokken, zodat men zich kan afvragen in welke mate deze pleegzorgsituaties vrijwillige plaatsingen zijn). Hoewel een zuivere Vlaams-Fonds-pleegzorgsituatie een ander karakter heeft, blijft de situatie vergelijkbaar. Het emotionele aspect (het loslaten van het kind en de positie als ouder terugvinden) blijft immers. Bovendien blijven de natuurlijke ouders zeggenschap hebben over de belangrijkste levensdomeinen, bijvoorbeeld de schoolkeuze. Als pleegouders een andere weg of een ander project zien voor hun pleegkind, dan worden zij vaak geblokkeerd door de natuurlijk ouders. Hetzelfde geldt eigenlijk voor instellingen: voor alles wat een instelling doet, moet de instelling toestemming vragen aan de ouders. Daardoor wordt de begeleiding intenser, beter, maar ook moeilijker. Toch hebben enkele aanbieders van andere zorgvormen het gevoel dat de balans momenteel te veel in de verkeerde richting overhelt. Als de houding van de natuurlijke ouders ziekelijk wordt, dan beschouwen de aanbieders van andere zorgvormen het de taak van de pleegzorgdiensten om met beide partijen te praten en te bemiddelen. Komen de verschillende partijen niet tot een overeenkomst en meent de dienst voor pleegzorg dat de ouders een verkeerde keuze trachten door te drukken, dan zou men dit moeten melden aan de jeugdrechter of aan het comité. Nochtans is het vaak ook moeilijk voor de ouders. Ouders zien hun kind graag en willen hun kind alle kansen geven. De natuurlijke ouders kunnen het kind deze kansen niet bieden. Het is voor de natuurlijke ouders vaak zeer confronterend en bijgevolg zeer moeilijk om te zien dat de pleegouders deze kansen wel kunnen bieden. Het is dan ook de taak van de dienst voor pleegzorg om te onderhandelen met de ouders en om aan de pleegouders te vragen om wat af te remmen, aldus de aanbieders van andere zorgvormen. 2.4 Beperkingen van pleegzorg Pleegzorg voor personen met een handicap heeft ook een aantal beperkingen. Zo is pleegzorg niet geschikt voor alle personen met een handicap. Bepaalde kinderen of volwassen personen met een handicap voelen zich misschien beter op het neutraal domein
Hoofdstuk 3
95
van een instelling. Steeds moet worden nagegaan in welke setting het kind of de persoon met een handicap de meeste kansen krijgt om zich te ontplooien. Factoren die deze keuze kunnen beïnvloeden zijn onder meer de rol van de natuurlijke ouders (als de ouders pleegzorg geen goede keuze vinden, dan wordt deze mening gerespecteerd), hechtingsproblemen en gedragsproblemen of emotionele problemen (bijvoorbeeld wanneer een pleeggezin niet bestand is tegen deze problematiek, zodat het pleeggezin er zelf dreigt aan ten onder te gaan of wanneer het gezinsleven te bedreigend is voor de persoon met een handicap zelf). Bovendien moeten de diensten voor pleegzorg erover waken dat de pleeggast, ook in het pleeggezin, alle kansen krijgt. Mensen hebben soms de neiging tot overbescherming van een persoon met een handicap. In een instelling kan het ook gebeuren dat een hulpverlener de persoon met een handicap onvoldoende groeikansen biedt, maar in die setting worden de hulpverleners meer bevraagd door collega's. In een pleeggezin is het de taak van de pleegzorgdienst om dit te bevragen. Aanbieders van andere zorgvormen wijzen verder ook op enkele misbruiken uit het verleden (de persoon met een handicap die als goedkope werkkracht werd ingeschakeld). De aanbieders van andere zorgvormen vermoeden dat de diensten voor pleegzorg dergelijke situaties toelaten, omdat ze de kinderen toch nergens anders kunnen onderbrengen. Ze benadrukken dan ook het belang van een goede selectie. Indien kandidaat-pleeggezinnen zich aanbieden, dan zouden de diensten voor pleegzorg eerst hun motivatie / beweegredenen moeten nagaan en rond die beweegredenen verder werken. Ook op het stuk van accommodatie wijzen de werknemers van de pleegzorgdiensten op bepaalde beperkingen. Zo kunnen personen met een fysieke handicap vaak niet worden opgevangen in een gewoon rijhuis. Bovendien is ook de keuze en de motivatie van de persoon met een handicap voor een bepaalde zorgvorm belangrijk. Vervolgens is het succes van pleegzorg ook afhankelijk van een goede matching. De dienst voor pleegzorg tracht daarbij een pleeggezin te vinden dat een antwoord kan bieden op de vragen van de persoon met een handicap. Door het beperkt aanbod van kandidaat-pleeggezinnen ervaren de diensten voor pleegzorg hinder om tot een goede matching te komen. Voor personen met een zware handicap is het zeker niet eenvoudig om een kandidaat-pleeggezin te vinden. Deze personen komen dan ook vaak terecht binnen het eigen netwerk. Verder vangen bepaalde pleeggezinnen, volgens de aanbieders van andere zorgvormen, veel kinderen op, waardoor het gezin meer op een leefgemeenschap lijkt dan op een gezin. De aanbieders van andere zorgvormen ervaren echter dat pleegkinderen in grote gezinnen meer negatieve ervaringen hebben dan pleegkinderen in kleinere gezinnen. Een gezin wordt vergoed voor de opvang van maximum vijf pleegkinderen, maar heeft vaak ook nog eigen kinderen of geadopteerde kinderen. Als de werkdruk zo hoog ligt, kan het gezin deze personen onvoldoende begeleiden. De aanbieders van andere zorgvormen stellen zich dan ook de vraag naar de motivatie en de beweegredenen van deze gezinnen: emotioneel (willen voor de wereld zorgen), religieus, financieel, psychisch (willen een bepaalde leegte invullen).
96
Hoofdstuk 3
2.5 Haalbaarheid van pleegzorg Een ander punt betreft de haalbaarheid van pleegzorg. Enerzijds bekijken we de relatie van het pleegkind met de leden van het pleeggezin, anderzijds gaan we na welke invloed pleegzorg heeft op het leven van het pleeggezin. Een pleegkind wordt als een eigen kind, als een volwaardig lid van het gezin beschouwd. In sommige situaties is het beter als het pleeggezin geen eigen kinderen heeft, zodat veel meer aandacht naar het pleegkind kan gaan. Ook moeten de pleegouders dan geen onderscheid maken tussen de eigen kinderen en het pleegkind. In andere gevallen blijkt het wel een voordeel te zijn als het pleeggezin eigen kinderen heeft. Ter illustratie: een meisje van 14 jaar kwijnde weg in een instelling; ze was totaal in zichzelf gekeerd; een begeleidster van de instelling besloot, in samenspraak met haar gezin, het meisje bij haar thuis op te nemen; in het begin trok het pleegkind zich steeds terug, vermits ze gewoon was op zichzelf te zijn en niet de gewoonte had in groep te vertoeven; later bloeide ze open in dit pleeggezin; het gezin had immers verschillende kinderen, waardoor het pleegkind niet constant centraal stond, maar toch de nodige begeleiding kreeg. Hoewel pleegkinderen als deel van het gezin beschouwd worden, ervaren de eigen kinderen soms dat pleegouders toegeeflijker zijn naar het pleegkind dan naar de eigen kinderen. De pleegouders vinden het ook niet eenvoudig om de aandacht tussen de eigen kinderen en het pleegkind te verdelen. De eigen kinderen voelen zich soms achtergesteld bij het pleegkind. Hierdoor ontstaan er soms conflicten, maar deze conflicten zijn er ook met de eigen kinderen. Pleegkinderen gedragen zich soms ook anders tegenover de pleegouders dan tegenover de eigen kinderen. Ook zeggen pleegkinderen wel eens dat ze bepaalde dingen begrijpen, maar uiteindelijk blijkt dat niet te kloppen. Ook die dingen kunnen wel eens tot conflicten leiden. Pleegouders benadrukken dat ze het pleegkind enkel zoveel mogelijk proberen te stimuleren. Soms trachten de pleegkinderen de pleegouders te chanteren door te zeggen dat de pleegouders "niets voor hen doen". Sommige pleegouders hebben het gevoel dat ze voor pleegkinderen nooit voldoende kunnen doen: "ze zijn als een vat zonder bodem". Voorts kunnen ook een aantal problemen rijzen naarmate de eigen kinderen opgroeien. Wanneer de eigen kinderen mentaal boven het pleegkind uitgroeien, zelf hun eigen weg gaan, een zelfstandig leven opbouwen, meer weten dan het pleegkind en eventueel zelfs regulerend gaan optreden tegen het pleegkind, kunnen er problemen ontstaan. Als de eigen kinderen van dezelfde leeftijd zijn als het pleegkind, verloopt de pleegzorgsituatie in een aantal gevallen goed. In andere gevallen verloopt de relatie tussen de eigen kinderen en het pleegkind moeilijk, bijvoorbeeld omdat het pleegkind jaloers is op het eigen kind en dezelfde dingen wilt.
Hoofdstuk 3
97
Pleegzorg heeft zeker en vast een invloed op het pleeggezin. Ten eerste merken enkele pleeggezinnen op dat ze momenteel een totaal andere vriendenkring hebben dan voor de pleegzorgsituatie. Oude vrienden hebben vaak een andere levenswijze dan de pleegouders. Zo zijn bij vele "oude" vrienden de eigen kinderen het huis uit. Het huis is dan ook niet meer aangepast aan kinderen. Bij een bezoek van het pleeggezin aan deze vrienden kan dat voor beide partijen hinderlijk zijn. Een mogelijkheid is dat het pleeggezin deze vrienden zonder het pleegkind of de pleegkinderen bezoekt. Niettemin benadrukken de pleeggezinnen dat ze door pleegzorg ook vaak nieuwe mensen leren kennen, waardoor de vriendenkring verruimd wordt. Wat de relatie tussen de pleegouders betreft, kan pleegzorg het huwelijk hechter maken maar pleegzorg kan een huwelijk ook kapot maken. Zo is er een ex-pleeggezin dat is gestopt met pleegzorg omdat de situatie voor hen niet meer leefbaar was. De pleegouders in kwestie vervreemdden steeds meer van elkaar doordat de pleeggast, een broer van de vrouw, alle aandacht opeiste. Als de pleeggast niet naar een instelling was gegaan, zou deze situatie voor hun huwelijk vermoedelijk slecht zijn afgelopen. Een andere pleegouder geeft aan dat haar eerste huwelijk verbroken werd door pleegzorg. Ondertussen heeft ze een nieuwe partner gevonden die volledig achter haar keuze staat. Een pleeggezin merkt op dat ze van naïeve twintigers, die de wereld wilden verbeteren, ondertussen kritische veertigers zijn geworden. Het gezin is zeer kritisch geworden ten aanzien van de verschillende diensten. Als het gezin met een bepaalde vraag geconfronteerd wordt, blijven ze dan ook zoeken tot ze de best mogelijke oplossing gevonden hebben. Tot slot willen we opmerken dat indien het pleeggezin eigen kinderen heeft, de veranderingen in de levenswijze minder groot zijn dan bij een beginnend pleeggezin zonder eigen kinderen. Ter afronding willen we benadrukken dat de pleegzorgsituatie niet alleen haalbaar moet zijn voor het kind, maar ook voor het pleeggezin. Wat de haalbaarheid voor het kind betreft, blijken sommige kinderen beter in de neutraliteit van de instelling te aarden. Niettemin moet de pleegzorgsituatie ook haalbaar en leefbaar zijn voor het pleeggezin. De haalbaarheid is bijvoorbeeld afhankelijk van de graad van de handicap. Bij netwerkplaatsingen moet het familielid het gezag van het pleeggezin aanvaarden. Zo werd de situatie voor de zus van een persoon met een handicap onleefbaar. Haar oudere broer die in haar gezin als pleeggast was opgenomen, aanvaarde haar gezag niet: de TV in zijn kamer stond veel te luid, haar echtgenoot bleek genoodzaakt vroeger op te staan om de badkamer te kunnen gebruiken. Ze had het gevoel geen normaal leven met haar partner te kunnen leiden.
98
Hoofdstuk 3
3
Knelpunten
In de vorige paragrafen hebben we de eigenheden en het specifieke van pleegzorg besproken. In wat volgt, staan we stil bij ervaren knelpunten. 3.1 Werven van kandidaat-pleeggezinnen Het meest genoemde knelpunt betreft de moeizame rekrutering van pleeggezinnen. Vooraf willen we opmerken dat een aantal werknemers van de diensten voor pleegzorg meent dat ze in de toekomst misschien niet alleen moeilijk pleeggezinnen zullen vinden maar ook een probleem met betrekking tot het werven van pleeggasten (eventueel enkel bij de volwassen personen met een handicap) zullen ervaren. Gezien de maatschappelijke evoluties waarbij autonomie, privacy, eigen leven, zelfbeschikking en dergelijke belangrijke waarden zijn, bieden steeds minder gasten zich aan voor pleegzorg. Een deelnemer aan de focusgroep met werknemers van de diensten wijst echter op het feit dat de maatschappelijke druk naar zelfbeschikking kan leiden tot zelfverstikking, namelijk als de persoon met de handicap de zelfstandigheid niet aankan. Zowel de (ex-)pleeggezinnen, de werknemers van de pleegzorgdiensten als de aanbieders van andere zorgvormen zien recente maatschappelijke veranderingen als een eerste mogelijke verklaring voor het geringe aanbod van kandidaat-pleeggezinnen. Door tendensen als het tweeverdienerschap, eenoudergezinnen en nieuw samengestelde gezinnen, schrikken gezinnen terug voor een pleegzorgengagement. Dat is des te meer het geval bij pleegzorg voor een persoon met een handicap waarbij het engagement langduriger en ruimer is. Binnen de Bijzondere Jeugdbijstand stopt pleegzorg bij de meerderjarigheid van het kind, binnen het Vlaams Fonds niet. Vroeger bleef de vrouw thuis om voor de kinderen te zorgen. Indien zij nog ruimte of energie over had, dan kon een pleegkind in het gezin worden opgenomen. "Zorgen voor" is momenteel geen maatschappelijke prioriteit meer. Van vrouwen wordt tegenwoordig verwacht dat ze buitenshuis werken, dat ze aan vrijetijdsbesteding (bijvoorbeeld sporten) doen, dat ze hun cultuur op peil houden, dat de kinderen lid zijn van verschillende verenigingen enzovoort. Als tweede mogelijke verklaring worden door de (ex-)pleegouders enkele pleegzorgspecifieke kenmerken aangehaald. Pleegkinderen worden vaak beschouwd als moeilijke kinderen, zeker als het gaat om kinderen met een handicap. Ook de mogelijke terugkeer van het pleegkind naar huis schrikt vele mogelijke kandidaten af. Deze factor wordt eveneens beïnvloed door de mate van verbondenheid tussen het pleegkind en het pleeggezin. Deze verbondenheid hangt deels af van de mate van contact met het natuurlijk milieu en deels van de leeftijd van het kind bij opname in het pleeggezin. Een kind dat geen contact meer heeft met de natuurlijke ouders en dat van kindsbeen af in het pleeg-
Hoofdstuk 3
99
gezin verblijft, wordt vaak als een eigen kind beschouwd. Een mogelijke terugkeer van het pleegkind is in die situaties dan ook zeer pijnlijk. Bovendien wil het pleeggezin het beste voor het pleegkind. Sommige pleeggezinnen raken teleurgesteld als ze merken dat hun pleegkind of pleeggast steeds minder aan hun verwachtingen voldoet. Volgens de aanbieders van andere zorgvormen is een derde verklaring voor het geringe aanbod van pleeggezinnen het feit dat men van pleeggezinnen steeds meer professionaliteit verwacht. Niet alleen moeten zij met een kind kunnen omgaan, zij moeten ook aan bepaalde criteria voldoen, respect hebben voor en contact onderhouden met de natuurlijke ouders en zij moeten kunnen omgaan met de handicap van de persoon. In het verleden konden pleeggezinnen voor een pleegkind zorgen zonder rekening te houden met de natuurlijke ouders. Hoewel het een positieve evolutie is om de natuurlijke ouders te betrekken, maakt het contact en de inspraak van de ouders een pleegzorgsituatie wel moeilijker. Pleegzorg is een engagement, een roeping en niet iedereen voelt zich geroepen. Kandidaatpleeggezinnen moeten bereid zijn om hun leven af te stemmen op dat van de pleeggast. Het gezin moet zich veel ontzeggen en veel aandacht spenderen aan het pleegkind. Voor pleegouders van vandaag is het soms moeilijk om hun leven in te richten voor een ander; ze vinden vaak al geen tijd voor zichzelf. Het is een andere levenswijze. Bovendien heeft pleegzorg ook een invloed op de relaties met vrienden en familieleden. Het pleeggezin heeft immers minder tijd en moet deze tijd goed indelen, waardoor bepaalde relaties verwateren, maar ook nieuwe vriendschappen kunnen ontstaan. 3.1.1 Gebrekkige naambekendheid Sommige dienstverantwoordelijken vergelijken het werven van kandidaat-gezinnen met de marketing van een product, waarbij het belangrijk is om consumenten te hebben en te houden. In de profit-sector beschikt men over een groot budget enkel en alleen om een product naambekendheid te geven. Als de consument weet dat het product bestaat, moet men er vervolgens voor zorgen dat de consument dat product kiest en geen ander door een bepaald beeld van het product te geven. De diensten voor pleegzorg kampen met een beperkte naambekendheid en met een verkeerd beeld van hun product. Zo weten zelfs heel wat hulpverleners niet dat pleegzorg bestaat of wat pleegzorg inhoudt. Vermits de vrijwilligers een essentieel deel van de werking van de pleegzorgdiensten zijn, zijn bekendmakingacties gericht op kandidaat-pleeggezinnen zeer belangrijk voor de verdere werking van de diensten. Ondanks het belang van deze opdracht staan er weinig financiële middelen tegenover. De aanbieders van andere zorgvormen geven inderdaad aan dat ze weinig weten over de werkwijze van de pleegzorgdiensten, over wat ze doen, waarmee ze bezig zijn, terwijl ze
100
Hoofdstuk 3
van andere diensten (ambulant en residentieel) beter weten wat ze doen en hoe ze dat doen. Als mogelijke verklaring voor deze onwetendheid worden volgende punten naar voren geschoven: het ander soort werk, pleegzorg als zorgvorm tussen residentieel en ambulant en het gebrek aan initiatief bij de pleegzorgdiensten om deel te nemen aan regionaal overleg en om samenwerkingsverbanden aan te gaan. De aanbieders van andere zorgvormen vinden de bekendmaking en de beeldvorming van diensten voor pleegzorg zeer belangrijk, bijvoorbeeld rond pleegzorg voor volwassen personen, pleegzorg voor personen met een handicap, netwerkplaatsingen. Er is immers te weinig geweten over deze zorgvormen, zowel bij de cliënten als bij eerstelijnhulpverleners. Toch begrijpen de aanbieders van andere zorgvormen dat het, wegens de individuele invulling van pleegzorg, geen eenvoudige opdracht is om een eenduidig beeld te schetsen. Met betrekking tot familieplaatsingen menen de aanbieders van andere zorgvormen dat vele situaties zouden kunnen blijven bestaan, indien er een goede begeleiding en ondersteuning van de situatie is (bij netwerkplaatsingen brengen de aanbieders van andere zorgvormen steeds het gezin of de particulier zelf aan en de dienst voor pleegzorg neemt de begeleiding dan over). De aanbieders van andere zorgvormen geven aan dat ze zelf ook niet de reflex hebben om aan pleegzorg te denken. Aanbieders van andere zorgvormen krijgen wel folders van pleegzorgdiensten, maar verdiepen zich slechts in deze optie, als pleegzorg als mogelijke oplossing bekeken wordt. Pleegzorg zou eigenlijk systematisch als een mogelijk alternatief moeten worden voorgesteld aan de cliënten. Ook het beleid vergeet vaak aan pleegzorg te denken. Denken we bijvoorbeeld aan de mantelzorgtoelage. Hoewel een netwerkplaatsing als mantelzorg kan worden beschouwd (vermits een persoon door eigen mensen wordt opgevangen) wordt deze zorgvorm niet vermeld. Bovendien worden residentiële voorzieningen door de overheid gesponsord (bijvoorbeeld via de nationale loterij) om hun infrastructuur, dit is hun middel om mensen op te vangen, te kunnen handhaven. Deze residentiële voorzieningen, waaronder ook beschermd wonen, hebben een budget om een architect, onderzoek en een aannemer te betalen 36. Daardoor wordt een bepaalde kwaliteit van de huisvesting gewaarborgd. Door deze kwaliteit van de infrastructuur bij residentiële voorzieningen hebben pleeggasten bepaalde eisen wat betreft de huisvesting binnen pleegzorg. Pleegzorg probeert met zijn beperkt budget aan deze eisen tegemoet te komen. Deze gebrekkige bekendheid wordt bovendien nog versterkt door de negatieve voorstelling van pleegzorg in de media. De laatste tijd zijn volgens enkele (ex-)pleegouders immers bepaalde pleegzorgsituaties in de media verschenen, waarbij de media een verkeerd standpunt ingenomen hebben.
36
We willen opmerken dat deze uitspraak eigenlijk niet klopt voor beschermd wonen: bij deze zorgvorm krijgt men geen subsidies voor huisvesting.
Hoofdstuk 3
101
Het probleem van de naambekendheid en het beeld van pleegzorg kan worden opgelost door meer middelen ter beschikking te stellen voor werving (nu worden op bepaalde plaatsen de beperkte middelen al samengelegd). Ook vragen de werknemers van de pleegzorgdiensten bijkomend personeel om deze taak op zich te nemen. De werknemers van de diensten krijgen immers steeds meer taken opgelegd, waardoor geen tijd meer overblijft om na te denken over dit probleem. 3.1.2 Concrete acties De werknemers van de pleegzorgdiensten merken op dat concrete acties, waarbij mensen zich direct aangesproken voelen, meer succes hebben. Ter illustratie: een pleegzorgdienst heeft een huis waar een gezin met drie gasten kan samenwonen; de dienst ging op zoek naar een gezin voor dit huis en vond vijf geschikte gezinnen; één van deze gezinnen werd geselecteerd door de dienst voor pleegzorg, drie andere gezinnen wilden functioneren als steungezin. Misschien moeten de diensten voor pleegzorg ook een deel accommodatie aanbieden en afficheren voor mensen die een woonst zoeken. Het zou kunnen dat binnen deze groep van mensen ook enkele mensen bereid en bekwaam zijn om een persoon op te vangen. 3.1.3 De tijdelijkheid van de pleegzorg en het beperkte engagement van pleeggezinnen: een goede matching! Volgens sommigen is de doelstelling van pleegzorg in principe "tijdelijk". Legt men alleen de nadruk op de tijdelijkheid van pleegzorg, dan schetst men volgens anderen wel een zeer ongenuanceerd beeld van pleegzorg. Voor sommigen geldt deze doelstelling, voor anderen niet. Bijgevolg kan men moeilijk ongenuanceerd zeggen dat pleegzorg tijdelijk is, zeker niet bij volwassen personen met een handicap. Nu wordt pleegkinderen onrecht gedaan door ongenuanceerd het tijdelijke karakter van pleegzorg te benadrukken. Vroeger gebeurde dit doordat men het verleden van het kind, eveneens ongenuanceerd, als "slecht" bestempelde. De onduidelijkheid over de termijn van pleegzorg maakt dat het ook voor pleegouders niet altijd duidelijk is over welke termijn hun engagement zal gaan. Daartegenover staat dat het engagement dat gezinnen willen nemen steeds korter wordt. Vermits mensen niet kunnen voorspellen hoe het leven over tien jaar zal zijn, durft men het niet meer aan zich op lange termijn te engageren. Diensten die vrijwilligers zoeken voor een korte opvang vinden makkelijker kandidaten dan pleegzorgdiensten die een langduriger engagement vragen. Volgens de aanbieders van andere zorgvormen is een mogelijke verklaring dat gezinnen vanaf het begin weten dat het slechts een engagement voor een korte periode is, waardoor het gezin zich emotioneel veiliger voelt. Er blijkt overigens ook een vraag naar korte-termijn-engagementen te
102
Hoofdstuk 3
bestaan. De werknemers van de diensten stellen dan ook voor om meer middelen voor bepaalde – alternatieve – formules binnen pleegzorg vrij te maken, zoals bijvoorbeeld voor WOP en logeergezinnen. Deze formules zijn zowel bij pleeggezinnen als bij pleeggasten succesvol om reden van hun beperkt engagement. Kortom, wat de beeldvorming betreft, zouden de diensten voor pleegzorg het publiek duidelijk moeten maken dat er heel wat vormen van pleegzorg zijn en dat voor bepaalde formules binnen pleegzorg niet zo'n langdurig engagement nodig is. Aangezien deze formules meer bij de huidige maatschappelijke evoluties aansluiten, zouden zij meer door het beleid ondersteund moeten worden. Hetzelfde geldt voor formules ter ontlasting van de (pleeg)ouders, zoals logeerzorg. 3.1.4 Een aangepaste wetgeving In de praktijk bestaan reeds veel formules, maar de wetgeving werd nog niet aangepast. De diensten voor pleegzorg die deze formules organiseren, moeten deze binnen de bestaande wetgeving proberen te laten erkennen. Hoewel dit knelpunt regelmatig via de federatie en de koepelorganisaties aan het beleid gesignaleerd werd, vragen de diensten voor pleegzorg nog altijd een duidelijkere en specifiekere wetgeving per aanbod. De verschillende formules zouden volgens hen uit elkaar getrokken moeten worden en in procedures beschreven moeten worden. Ook zou in enkele opvangmogelijkheden ter ontlasting van de pleeggezinnen moeten worden voorzien. De pleeggezinnen begrijpen wel dat men niet op twee plaatsen tegelijkertijd kan zijn ingeschreven en dat er voor bepaalde plaatsen wachtlijsten zijn, maar ze vragen combinaties met ontlastende opvangvormen om hun engagement langer te kunnen volhouden. Ook de aanbieders van andere zorgvormen pleiten voor meer verscheidenheid in het aanbod, bijvoorbeeld meer tussenschakeringen tussen WOP en pleegzorg. Deze tussenvormen zouden meer gehonoreerd en begeleid moeten worden. Hoewel deze tussenvormen nog niet zijn geregeld, blijkt er wel een vraag te zijn. Een voorstel is dan ook om een schaal te ontwikkelen waarmee men kan nagaan hoeveel ondersteuning een bepaalde situatie nodig heeft om functioneel te zijn, zodat op basis daarvan de subsidies kunnen worden berekend. Ook co-pleegouderschap zou mogelijk moeten zijn. Nu kan dat als de dienst één pleeggezin inschrijft en administratief alles voor één gezin regelt. We geven een voorbeeld: drie zussen delen de zorg voor hun broer; concreet betekent dit dat de broer elke maand bij een andere zus verblijft; zowel de zussen als de broer zijn zeer tevreden met deze regeling; elk gezin heeft ook een andere structuur, wat in het geval van deze persoon niet slecht is; deze regeling is echter niet eenvoudig naar de wetgeving toe. Iedereen benadrukt dat de wetgeving soepel hanteerbaar moet blijven. Zo vragen ook de aanbieders van andere zorgvormen een grotere flexibiliteit in de wetgeving. Momenteel zoeken diensten naar de beste oplossing voor een bepaalde situatie, maar vaak zijn het nepoplossingen om reden van een gebrek aan flexibiliteit in de wetgeving. Het uitgangspunt
Hoofdstuk 3
103
zou de vraag van de persoon moeten zijn. Vervolgens moeten de diensten nagaan welke oplossing het best aansluit bij de vraag van de persoon. Deze oplossing hoeft daarom niet duurder te zijn. Bijvoorbeeld een vrouw werkt in een ploegensysteem en zou haar kind graag een week wel en de andere week niet op deeltijds internaat willen laten gaan. In de praktijk is dit niet mogelijk, vermits men bij deeltijds internaat enkele dagen per week naar de instelling moet. Financieel zijn er echter geen verschillen tussen beide systemen. De aanbieders van andere zorgvormen stellen voor om in alle zorgvormen minder regels te hanteren en de regels meer naar de geest dan naar de letter uit te voeren. 3.1.5 "Trop is teveel" Een ander probleem met de huidige wetgeving is de neiging tot bureaucratie, de administratieve mallemolen waarin de diensten voor pleegzorg terecht komen. Zo hebben enkele diensten voor pleegzorg logeergezinnen. Vermits logeerzorg geen erkende opvang is, wordt deze zorg door gewone pleeggezinnen aangeboden. Dat betekent dat als iemand een beroep wil doen op logeerzorg, de persoon met een handicap uit het pleeggezin moet worden uitgeschreven om ingeschreven te worden in het logeergezin. Na deze opvang moet de persoon met een handicap weer uitgeschreven worden in het logeergezin om vervolgens opnieuw te worden ingeschreven in het pleeggezin. Het logeergezin wordt afhankelijk van de duur van de logeeropvang, nu eens voor 5 dagen, dan weer voor 3 dagen ingeschreven als pleeggezin. Het organiseren van logeerzorg is een grote administratieve kost voor de diensten voor pleegzorg. 3.1.6 Statuut van de pleegouders Wat het statuut van de pleegouders betreft, merken zowel de (ex-)pleegouders als de aanbieders van andere zorgvormen op dat zij geen rechten hebben, enkel plichten. Ze hebben weinig of geen inspraak. De natuurlijke ouders blijven immers zeggenschap hebben over de belangrijkste domeinen. Graag zouden de pleegouders wel inspraak hebben over alledaagse dingen, zoals school(keuze), eerste communie en plechtige communie, mutualiteit, narcose, deelname aan de paralympics enzovoorts. Kortom, de pleegouders zouden graag inspraak willen bij dagelijkse dingen. Als pleegouder heb je geen rechten, maar probeer je zoveel als mogelijk tegemoet te komen aan ouders / familieleden van het pleegkind. Als de ouders iets beslissen, dan gebeurt dat ook zo (onafhankelijk of deze beslissing in het belang van het kind is). Deze onzekerheid doet sommige pleegouders wel twijfelen.
104
Hoofdstuk 3
3.1.7 Wie zijn de kandidaat-pleeggezinnen? De aanbieders van andere zorgvormen stellen zich ook de vraag welke personen zich aanmelden als kandidaat-pleeggezin. In het beste geval is het een gelukkig gezin dat zich wil openstellen voor een kind dat het niet zo goed heeft. Dit gezin wil ook aan hun eigen kinderen tonen dat niet iedereen het zo goed heeft als zij. Ook gezinnen waarvan de kinderen ondertussen uit huis zijn, kunnen hun huis openstellen om een pleegkind in hun gezin op te vangen. De aanbieders van andere zorgvormen menen dat gezinnen die zelf geen kinderen kunnen krijgen, eerder een kind zullen adopteren, dan een pleegkind op te nemen. Wat het financiële aspect van pleegzorg betreft, merken de aanbieders van andere zorgvormen op dat voor personen die de zorg van een familielid of een kennis opnemen, de financiële steun veel kan betekenen. Maar ook zonder deze financiële steun zouden zij deze taak opnemen. De aanbieders van andere zorgvormen vermoeden dat gezinnen met meer dan een kind (al dan niet eigen kinderen) meer van de financiële tegemoetkoming overhouden dan gezinnen zonder kinderen. Om deze vraag te kunnen beantwoorden hebben we aan de focusgroep van pleegouders en ex-pleegouders gevraagd waarom men pleegouder of pleeggezin geworden is. De weg van adoptie blijkt een eerste manier om zich kandidaat te stellen als pleeggezin. Enkele kandidaten wilden aanvankelijk een kind adopteren: sommigen omdat ze heel graag kinderen zien, maar er zelf geen kunnen krijgen; anderen omdat ze zelf geen eigen kinderen wilden. Om verschillende redenen hebben deze kandidaten de stap van adoptie naar pleegzorg gemaakt: de adoptie die op zich liet wachten; bewuste keuze voor pleegzorg om zoveel mogelijk andere kinderen te kunnen helpen; sommigen zijn onbewust in pleegzorg gerold. Anderen hebben via hun beroep een link met pleegzorg. Zo hebben enkele gezinnen in onderling overleg besloten om zich te engageren om de zorg van een ander kind op zich te nemen. In twee van deze gezinnen kende een van beide partners het huidig pleegkind vanuit de werksituatie. Deze gezinnen wilden dit kind alle kansen geven. Twee andere pleegouders waren aanvankelijk onthaalmoeder, maar zijn gestopt omwille van medische redenen of omwille van de strenger wordende reglementering. Op zoek naar een alternatief zijn deze gezinnen bij pleegzorg terecht gekomen. Nog anderen hadden oorspronkelijk een vrij beperkt engagement. Deze gezinnen namen in het weekeinde personen met een handicap of weeskinderen op in hun gezin. Een gezin heeft dit beperkt engagement beëindigd omwille van medische redenen. Adoptie was geen optie, vermits ze zelf reeds vijf kinderen hadden. Daarom heeft dit gezin voor pleegzorg gekozen. Het andere gezin heeft dit beperkt engagement uitgebreid tot een plaats waar mensen kunnen samenwonen in een soort van leefgemeenschap.
Hoofdstuk 3
105
Verder stellen bepaalde gezinnen zich kandidaat uit idealisme: men wil de wereld veranderen. Twee personen hebben zich geëngageerd om in een huis samen te wonen met enkele personen met een handicap. Een van hen woont nog steeds in dat huis. De andere persoon is gestopt met dat engagement, maar heeft nog steeds contact met een persoon die ze in dat huis leerde kennen. Momenteel functioneert ze als particulier voor deze persoon. Ten slotte hebben twee gezinnen na het overlijden van de ouders van de persoon met een handicap een engagement voor een familielid opgenomen. Een persoon wist niet welke alternatieven, welke instellingen er voor haar familielid bestonden. Door het verdriet om het verlies en de verschillende dingen die geregeld moesten worden, heeft ze de zorg voor het familielid opgenomen. Vervolgens heeft een familielid haar in contact gebracht met een organisatie die oplossingen zoekt voor mensen die zorgen voor een persoon met een handicap. Die organisatie heeft haar doorverwezen naar een pleegzorgdienst. Een andere persoon heeft eveneens eerst de zorg van de persoon met een handicap opgenomen na het overlijden van de ouders. Na een tijdje heeft een kennis van haar dochter verteld dat pleegzorgdiensten bestaan. Uit het verhaal van de (ex-)pleegouders blijkt duidelijk dat ze dit engagement niet om financiële redenen opnemen, ongeacht wat de buren en de omgeving soms beweren. Het lijkt ons dan ook aangewezen om de financiële situatie van de pleegouders nader te bekijken. 3.1.8 Het financiële plaatje In vergelijking met de financiële tegemoetkoming bij de BJB, vinden de pleeggezinnen het financiële plaatje bij het Vlaams Fonds goed. Tot de leeftijd van 12 jaar zit het financiële aspect bij de BJB goed. Na deze leeftijd beginnen de kosten voor kledij, school en dergelijke echter toe te nemen. Zo moet kledij bijvoorbeeld van een bepaald merk zijn, want anders is het niet "cool". Indien het echter gaat om een kind met een handicap binnen de BJB dat nog niet erkend is door het Vlaams Fonds, liggen de kosten onder de 12 jaar ook zeer hoog (pampers, artsen, kinesist en dergelijke). De financiële situatie voor volwassen personen met een handicap is vaak zeer goed. Voor kinderen wordt een derde van het (verhoogd) kindergeld gespaard. wat soms leidt tot enkele frustraties, vermits de pleegouders dat voor de eigen kinderen niet kunnen realiseren. Bovendien kennen personen met een handicap vaak de waarde van het geld niet, waardoor het gespaarde bedrag, eenmaal beschikbaar voor de persoon met een handicap, zeer vlug vermindert. Niettemin kunnen kinderen met een handicap het gespaarde bedrag in hun verdere leven goed gebruiken (op voorwaarde dat het geld goed wordt beheerd).
106
Hoofdstuk 3
Wat de financiële vergoeding van de pleegouders betreft, vinden een aantal pleegouders de vergoeding voldoende. Het is en blijft immers een vrijwillig engagement. Als de gezinnen de bijdrage vergelijken met de behoefte van hun pleeggast(en), merken sommigen op dat beide elkaar min of meer in evenwicht houden (de tijdsinvestering niet meegerekend). Anderen hebben het gevoel dat ze meer investeren in het pleegkind dat de bijdrage die ze krijgen. Pleeggezinnen die zelf kinderen hebben, maken geen onderscheid tussen de eigen kinderen en de pleegkinderen. Zowel de eigen kinderen als de pleegkinderen moeten eten, gekleed worden enzovoort. Ze hebben dan ook geen idee van de financiële balans. Pleegouders vinden het dan ook onterecht dat men vaak zegt dat zij hun engagement opnemen om financiële redenen. De financiële situatie van het pleeggezin is niet altijd even rooskleurig. In enkele pleeggezinnen heeft een van beide partners of hebben beide partners ontslag of loopbaanonderbreking genomen om deze taak op zich te nemen. Bovendien nemen zij soms taken op zich, waardoor geen professionele hulp moet ingeschakeld worden. Zo is een pleegmoeder van opleiding verpleegkundige, waardoor zij bijvoorbeeld het wassen van de pleeggast op zich kan nemen. Als het pleeggezin therapeutisch van aard is, mag de bijdrage hoger liggen, aldus een pleeggezin. In bepaalde situaties bestaat een financiële stroom van het pleeggezin naar het natuurlijk thuismilieu van de persoon met een handicap. Zo hebben bepaalde pleeggezinnen in samenspraak met de dienst voor pleegzorg een overeenkomst dat het pleeggezin geld geeft aan de ouders voor de maaltijd die het kind bij de ouders krijgt. In andere situaties komt men dichtbij emotionele chantage van de pleegouders. Zo geven sommige pleegouders geld aan het thuismilieu (officieel om cadeaus en vervoerkosten te betalen), maar in werkelijkheid komen ze zeer weinig of zelfs niet op bezoek. Deze financiële bijdragen dienen eigenlijk om de ouders te laten tekenen dat het kind niet naar een instelling moet. Een ander pleeggezin laat de verhoogde kinderbijslag volledig voor de ouders. De pleeggast is er ingeschreven bij zijn natuurlijke ouders. Het pleeggezin heeft enkel de bijdrage van de dienst voor pleegzorg. Alle kosten worden door het pleeggezin betaald. Ze aanvaarden deze situatie omdat ze het beste voor het kind willen. Ook als de natuurlijke ouders van een persoon met een handicap schulden gemaakt hebben, draaien pleegouders soms op voor deze schuldenlast. De schuldeisers gaan in eerste instantie de schuld bij de natuurlijke ouders trachten terug te vorderen. Als ze echter merken dat de ouders de schuld niet kunnen terugbetalen, vorderen ze de schulden bij het pleegkind, eenmaal het kind 18 jaar geworden is. Vermits de pleegouders de pleegkinderen de beste kansen willen bieden, lossen zij, in plaats van de kinderen, de schuld van de natuurlijke ouders af.
Hoofdstuk 3
107
In verschillende pleegzorgsituaties kijken de ouders nauwelijks of zelfs helemaal niet om naar het kind. De pleegouders vrezen dan ook dat door de nieuw voorgestelde maatregel, volgens dewelke een deel van de kinderbijslag aan de natuurlijke ouders zou worden gestort, steeds meer kinderen in een pleeggezin terecht zullen komen omwille van de financiële voordelen voor de ouders. Verder vinden de pleeggezinnen het onrechtvaardig dat na het overlijden van het pleegkind familieleden het door de pleegouders gespaarde geld zouden erven. Enkele pleegouders proberen deze situatie op te lossen door het bedrag aan te geven dat zij en niet de familieleden hebben gespaard. 3.1.9 Beinvloedt het beperkte aanbod de matching? Tot slot stelden we ons de vraag of het beperkt aanbod aan kandidaat-pleeggezinnen het matchen van pleeggast en pleeggezin beïnvloed. De werknemers van de pleegzorgdiensten bevestigen dat door het dalend aantal kandidaat-pleeggezinnen de diensten minder keuzemogelijkheden hebben bij de matching van pleegkinderen / pleeggasten en pleeggezinnen. Hoewel het voor de pleegzorgdiensten interessanter zou zijn als er meer keuzemogelijkheden voorlagen, leert de ervaring dat de diensten zeer ethisch omgaan met deze schaarste. Als de diensten geen geschikt gezin hebben, geven zij deze boodschap door aan de verwijzer of de pleeggast. Bovendien blijkt een slechte matching op lange termijn ook niet te werken. Bijgevolg gaan de diensten voor pleegzorg op meer aanvragen niet in dan wel. In bepaalde regio's hebben de diensten voor pleegzorg een gemeenschappelijke pool opgericht. Voor andere diensten voor pleegzorg is gemeenschappelijke poolvorming een stap te ver. Sommigen nemen wel contact op met andere pleegzorgdiensten als ze zelf geen geschikt gezin hebben. Het tekort aan kandidaat-pleeggezinnen heeft voornamelijk repercussies voor het kind zelf. Het kind krijgt dan immers geen zorg-op-maat en komt in een residentiële voorziening terecht, terwijl pleegzorg meer geschikt zou zijn. 3.1.10 Literatuur We zijn op zoek gegaan naar literatuur om de moeilijkheden omtrent het werven van kandidaat-pleeggezinnen te kunnen kaderen. Daarbij willen we opmerken dat we geen literatuur omtrent vrijwilligerswerk binnen pleegzorg gevonden hebben. Toch menen we dat enkele artikels ons een beeld kunnen geven van de realiteit binnen pleegzorg. In het artikel "vrijwilligerswerk tussen vrijheid en onzekerheid: uitdagingen voor een eigentijds vrijwilligersbeleid" (Hustinx en Lammertyn, 2001) worden de veranderingen gekaderd binnen het tijdperk van de neveneffecten. De veranderingen binnen de hedendaagse maatschappij situeren zich op drie vlakken: veranderende economische, affectieve en culturele bindingen tussen mensen. Deze veranderingen hebben een invloed op de bereidheid en de beschikbaarheid van mensen voor het vrijwilligerswerk. Het oude
108
Hoofdstuk 3
denkkader waarbij het engagement wordt gelijkgesteld met lidmaatschap en ermee wordt verwisseld, waarbij de vrijwilliger wordt verondersteld zichzelf weg te cijferen, waarbij de waarde van het vrijwilligerswerk wordt aangegeven door de onzichtbaarheid van de diensten en waarbij een duidelijke rollenscheiding tussen helpers en hulpbehoevenden bestaat, spreekt vandaag niet meer aan. De hedendaagse vrijwilligersstijl moet voortaan bij de individuele biografie aansluiten en wordt als het ware op maat van de eigen biografie geconstrueerd. De biografisch gestuurde vrijwilligersstijlen zijn een ambigue combinatie van enerzijds uitingen van een toegenomen keuzevrijheid (waarbij de eigen voorkeuren worden vooropgesteld en nagestreefd) en anderzijds pogingen om de risico's van deze keuzevrijheid te verminderen. De nieuwe vrijwilliger combineert de inzet voor anderen steeds met een persoonlijke zoektocht naar identiteit en zingeving. Door het verrichten van uiteenlopende vrijwillige activiteiten gaan de vrijwilligers hun eigen manier van denken, waarnemen en leven veranderen. Rommel, Opdebeeck en Lammertyn (1997) hebben deze veranderingen beschreven als het verschil tussen "klassieke" en "hedendaagse" vrijwilligers (zie ook Hustinx en Lammertyn, 2001). Deze verschillen betreffen ten eerste de cultuur van de vrijwilliger. De cultuur van de klassieke vrijwilliger is klasse-, geslacht-, religieus of communautair gebonden (ideologisch systeem). De hedendaagse vrijwilliger wordt gemotiveerd door een postmaterialistisch waardepatroon. Dit bevat waarden als antieconomisme, kleinschaligheid, zelfontplooiing, materiële versobering, geloof in de contingentie van de samenleving. Ten tweede verschilt de keuze van de organisatie. Bij de klassieke vrijwilliger gebeurt deze keuze op basis van traditie en verankering in vaste, zuilgebonden structuren. De hedendaagse vrijwilligers kiest de organisatie op basis van persoonlijke interesses en losse netwerken. Ook wat de keuze van de activiteit betreft, bestaan er verschillen, namelijk op basis van de behoeften van de organisatie en abstractindividualistisch versus in het verlengde van de persoonlijke interesses en concreetpragmatisch. Ten vierde wordt het actieterrein bij de klassieke vrijwilliger beïnvloed door traditionele culturele schema's. De hedendaagse vrijwilliger laat zich meer leiden door de maatschappelijke agenda en persoonlijke identificatie. De intensiteit van het engagement is langdurig en frequent versus duidelijk afgebakend. De relatie met de begunstigde is eenzijdig bij de klassieke vrijwilliger, wederkerig bij de hedendaagse vrijwilliger. Tot slot is de relatie met de beroepskracht aanvullend dan wel kritisch-dubbelzinnig. Vrijwilligers zijn steeds moeilijker te mobiliseren voor een abstract doel, maar wel voor een concreet verzoek voor een problematiek die nauw aansluit bij hun persoonlijke belangstelling (Hustinx en Lammertyn, 2001). Bovendien merken we een toenemende professionalisering van het vrijwilligerswerk. Deze professionalisering heeft gevolgen voor de persoonlijke aansprakelijkheid van de vrijwilligers. Deze verhoogde kwetsbaarheid vraagt om een omkaderend systeem van bescherming en verzekering. De toenemende nadruk op het professionalisme tast de eigenheid van het vrijwilligerswerk aan. Vrijwilligers met on-
Hoofdstuk 3
109
voldoende kennis of bagage dreigen buitengesloten te worden. In een recent onderzoek uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk werd bestudeerd wat jongeren van vrijwilligerswerk verwachten (Gaskin, 1998; Hustinx en Lammertyn, 2001). De verwachtingen van deze jongeren werden samengevat als "flexivol": Flexivol staat voor flexibiliteit legitimiteit / imago, toegankelijkheid, ervaring opdoen, stimulansen en prikkels inbouwen, variatie en afwisseling brengen, een vlotte organisatie en ontspanning en plezier brengen. In het artikel "langetermijntrends in lidmaatschappen en vrijwilligerswerk" (de Hart, s.d.) worden de ontwikkelingen in de deelname aan het vrijwilligerswerk geschetst. Daarbij merkt de Hart op dat vrijwilligerswerk van alle tijden is. Grote verschillen hebben betrekking op de motivatie van de vrijwilligers, de doelstellingen die men zich stelt, de personen of de bevolkingsgroep waarop de hulp gericht is, de organisatiegraad en de organisatievorm. Ontwikkelingen die een invloed op de vrijwillige inzet gehad hebben, zijn onder meer de ontzuiling, de toegenomen vrije tijd, de toegenomen mobiliteit, de afname van sociale verbanden, de stijging van de reële koopkracht. Ook ontwikkelingen op de arbeidsmarkt hebben een invloed gehad op de deelname aan vrijwilligerswerk. Zo is er een toename van economisch niet-actieven, een toestroom van vrouwen op de arbeidsmarkt, een snel stijgend opleidingsniveau en een aanzienlijke verlenging van de leerweg. Paul Dekker stelt in een lezing voor de Nederlandse Hartstichting dat men om drie redenen kan aannemen dat de vrijwillige inzet niet gedaald is. Ten eerste zijn er meer mogelijkheden om vrijwilligerswerk te doen in vergelijking met vroeger, zodat er reeds een probleem is bij een gelijkblijvend aantal. Ten tweede kan de intensiteit van het vrijwilligerswerk zijn afgenomen. Ten derde zouden de klagende bestuursleden van organisaties de bereidheid van vrijwilligers wel eens kunnen onderschatten omdat ze te zeer op zoek zijn naar mensen zoals zijzelf. Met betrekking tot de vrijwillige inzet blijkt "godsdienst" een belangrijke factor. Via kerkelijk vrijwilligerswerk rolt men gemakkelijk in ander vrijwilligerswerk. Het is niet de ideële overtuiging, maar de feitelijke verbondenheid die zorgt voor de verbintenis. Tegenover het afnemend belang van de kerk en verwant verenigingsleven staat een toenemend belang van de betaalde arbeid als achtergrond van vrijwilligerswerk. De drie hoofdfiguren van goed burgerschap in de Verenigde Staten, namelijk de "organization man", de "club woman" en de "good neighbor" (jaren vijftig en jaren zestig), zijn in de jaren tachtig-negentig veranderd in de "non-profit professional", de "volunteer" en de "soul mate". De professional is de opvolger van de organisatieman. Hij of zij richt zich op maatschappelijke noden en de behartiging van plaatselijke belangen, maar doet dat als werknemer, niet als lid van een vrijwillige organisatie. De vrijwilliger is de onbetaalde partner van de professional en volgt de club-vrouw op. De "soul mate" is de opvolger van de goede buurman. "Soul mates" zijn leden van zelfgekozen gemeenschappen. Verder onderscheidt Paul Dekker drie soorten vrijwilligerswerk, namelijk actief lidmaatschap, onbetaalde arbeid en burgerarbeid.
110
Hoofdstuk 3
Bij de beschrijvingen van de verschillende vrijwilligers, willen we tot slot opmerken dat deze verschillende soorten in onze samenleving aanwezig zijn. Na het beschrijven van de vrijwilligers, bekijken we de organisatie van de vrijwilligers nader. Meijs en Hoogstad (2001) beschrijven eerst bestaande classificaties, namelijk classificaties per sector, naar de relatie tussen betaalde kracht en vrijwilliger, naar de doelstelling van de organisatie en naar de "contingency". Vervolgens stellen zij een nieuwe classificatie voor: "programme (American) management" en "membership (European) management". Deze classificatie is gebaseerd op het verschil in het benaderen door het management van de vrijwilligers en de verschillen in het organisationeel gedrag van de vrijwilligers, dat ontstaat uit deze verschillende benaderingen. De verschillen tussen beide managementbenaderingen worden verduidelijkt naar de structuur, de cultuur, het verloop en de omgeving. Indien een organisatie een vaste groep van vrijwilligers heeft, die de doelen van de organisatie willen bereiken, waardoor een grotere integratie tussen de verschillende activiteiten van de organisatie bestaat, betreft het een membership organisation. Het management wijst taken toe aan de vrijwilligers. De organisatie wordt gecoördineerd en bestuurd door een kern vrijwilligers. Bij een programme management worden vrijwilligers gerekruteerd rond een bepaald doel of opdrachten. Het gaat om een specifieke groep van vrijwilligers die zich concentreren rond een specifieke taak. De organisatie heeft één enkele manager. Met betrekking tot de cultuur voelen de vrijwilligers in een membership organisation zich zeer betrokken bij de organisatie en willen zij invloed uitoefenen en deelnemen aan het nemen van de beslissingen. De vrijwilligers delen dezelfde waarden en ideeën. Ze vormen een hechte groep. Bij een programme membership bieden de vrijwilligers hun diensten aan voor een specifieke taak, zodat zij minder betrokken zijn bij de andere activiteiten van de organisatie. Hun bijdrage is veel beperkter en duidelijker omschreven. Vermits de vrijwilligers voor een bepaalde taak gerekruteerd worden, ontstaat een grote verscheidenheid van vrijwilligers, die dezelfde vaardigheden delen, maar elkaar niet kennen. Door de sterke verbondenheid bij een membership organisation is het niet eenvoudig om deze organisatie te verlaten of naar een andere organisatie over te gaan. Bij een programme organisation worden de vrijwilligers gerekruteerd voor een bepaald programma, zodat de kost van het verlaten van de organisatie of overgaan naar een andere organisatie laag is. Vermits een programme organisation werkt met specifieke taken en vrijwilligers, kunnen zij zich gemakkelijker aanpassen aan de noden en behoeften van de samenleving. Een membership organisation daarentegen moet alle leden betrekken bij het ontwikkelen van nieuwe activiteiten, waardoor deze organisatie minder gemakkelijk kan inspelen op de noden en behoeften van de samenleving.
Hoofdstuk 3
111
3.2 Netwerkplaatsingen Netwerkplaatsingen verschillen op een aantal belangrijke punten van bestandplaatsingen. Bij een bestandplaatsing wordt een persoon met een handicap opgenomen in een vreemd gezin. Bij netwerkplaatsingen behoort het pleeggezin tot het familiaal of sociaal netwerk van de persoon met een handicap. Het werven en matchen van pleeggast en pleeggezin kunnen moeilijk van elkaar onderscheiden worden. Men zoekt immers een pleeggezin binnen het netwerk voor een bepaalde persoon. Bovendien bestaan de meeste netwerkplaatsingen reeds vooraleer een dienst voor pleegzorg de situatie begeleidt. Netwerkplaatsingen komen vooral voor bij meerderjarige personen met een handicap. Hoewel de netwerkplaatsing vanuit pedagogisch standpunt misschien niet bij het meest geschikte gezin gebeurt, heeft het netwerk een aantal interrelationele punten als voordeel, bijvoorbeeld de authenticiteit, de opgebouwde structuur en omgangsvormen, de duidelijkheid voor de persoon met een handicap. In een bestandgezin zijn de structuren en de omgangsvormen nog niet duidelijk voor de persoon met een handicap, zodat hij opnieuw moet beginnen. Netwerkplaatsingen hebben te maken met zorg-op-maat, zorg in de eigen omgeving, met zorgzaamheid. De diensten voor pleegzorg hanteren een achttal factoren om na te gaan waarmee de kandidaat-gast het meest gebaat is. In bepaalde situaties stapt een dienst voor pleegzorg in een netwerkplaatsing om een verkeerd gegroeide situatie opnieuw recht te trekken of om een bepaalde situatie op een constructieve manier af te bouwen naar een ander alternatief. De werknemers van de pleegzorgdiensten geven aan dat ze in bepaalde situaties te weinig de reflex hebben om eerst in het eigen netwerk te zoeken. Gedeeltelijk leunen de diensten voor pleegzorg dan ook aan bij het "oude" verhaal: "het kan niet goed zijn in het eigen netwerk". Ook de verwijzende instanties vragen zeer weinig naar een oplossing binnen het eigen netwerk. Bovendien redeneren de diensten voor pleegzorg dat als ze een vraag naar pleegzorg krijgen de mogelijke antwoorden binnen het eigen netwerk reeds bekeken zijn. Toch weten veel mensen die zich geëngageerd hebben voor een netwerkplaatsing, niet dat ze ondersteuning kunnen krijgen van een dienst voor pleegzorg. De werknemers van de diensten voor pleegzorg vermoeden dat meer gezinnen binnen het eigen netwerk bereid zouden zijn deze taak op zich te nemen, als ze zouden weten dat ze door een dienst ondersteund kunnen worden in het kluwen van het netwerk. Immers om de situatie voor het netwerk draaglijk te houden, moet het netwerk in deze taak ondersteund worden door een dienst. Soms wordt een situatie zelf begeleid om uiteindelijk naar een andere zorgvorm te gaan (wanneer de situatie voor het gezin niet meer haalbaar is). Wegens de lange wachtlijsten vragen velen reeds nu een plaats aan uit angst anders buiten de boot te vallen. Indien het gezin meer ondersteund zou worden, zou de druk minder groot zijn, waardoor de draagkracht van deze gezinnen blijft.
112
Hoofdstuk 3
Eigenlijk zouden de diensten voor pleegzorg meer moeten uitpakken met deze spontane zorgzaamheid van de netwerkplaatsingen. Door de zorgzaamheid op een verhoog te plaatsen hopen de diensten voor pleegzorg de samenleving attent te maken op het belang ervan. De samenleving heeft dringend nood aan een goed voorbeeld. Ook door de centrale wachtlijsten wordt de zorg uit de samenleving getrokken: door het aanbod van de zorg te vergroten, vergroot men ook de vraag. De professionalisering van de zorg geeft mensen een alibi om niet voor anderen te zorgen. Om budgettair een evenwicht te vinden zal men terug de zorg in de samenleving moeten brengen en deze zorgzaamheid door verschillende formules ondersteunen. Eenmaal het "sociale" opnieuw een waarde wordt in onze samenleving, zal pleegzorg weer voldoende kandidaat-pleeggezinnen hebben. Hoewel residentiële voorzieningen ook hun waarde hebben, blijkt pleegzorg financieel een veel voordeligere zorgvorm voor het beleid. Het verschil tussen een plaats binnen pleegzorg en een plaats in een tehuis voor niet-werkenden bedraagt 1,5 miljoen oude Belgische franken. Met dit bedrag kunnen zes plaatsen voor volwassenen binnen begeleid wonen worden gesubsidieerd, aldus een werknemer. We willen opmerken dat pleegzorg, om reden van de warmte en de nabijheid, bedreigend kan overkomen voor de natuurlijke ouders van de persoon met een handicap. Een belangrijke drempelverlagende factor is de bekendheid van het pleeggezin bij de natuurlijke ouders of bij de verwijzende instantie. Vandaar dat familieplaatsingen vaak minder bedreigend zijn voor de natuurlijke ouders. Bij een familieplaatsing zal het pleeggezin de natuurlijke ouders eveneens ondersteunen. Niettemin verhindert deze ondersteuning dat ouders kunnen groeien, wat wel mogelijk is bij een bestandplaatsing. In het geval van een bestandplaatsing kunnen de natuurlijke ouders zich tegen de pleegouders en de begeleiders van de pleegzorgdienst afzetten, zodat ze vandaaruit kunnen groeien. Het is dan ook belangrijk dat een dienst voor pleegzorg bij een familieplaatsing betrokken wordt, zodat de dienst kan bemiddelen, de situatie kan begeleiden, ondersteunen en bijsturen. De dienst voor pleegzorg kan iets toevoegen aan de situatie zodat de natuurlijke ouders (maatschappelijk) kunnen groeien. De dienst voor pleegzorg heeft aandacht voor de ouders, de pleegouders en het kind / de volwassene met een handicap. Ieder krijgt zijn plaats. Tot slot merken de werknemers op dat netwerkplaatsingen gepromoot moeten worden. Door mensen tijdig in te lichten, kan men in het milieu van de persoon met een handicap gaan zoeken naar mensen die de persoon kunnen opvangen en begeleiden na het overlijden van de ouders. Zo kunnen deze personen uit het circuit van de instellingen gehouden worden. Dit heeft zowel een financieel als een ethisch voordeel, met name het socialiseren van de samenleving. Ook naar het beleid toe, zouden de diensten voor pleegzorg moeten bekendmaken dat netwerkplaatsingen bestaan.
Hoofdstuk 3
113
3.3 Plaats van pleegzorg binnen geheel van zorgvoorzieningen In deze paragraaf gaan we na welke plaats pleegzorg heeft binnen het geheel van zorgvoorzieningen. Daarbij bestuderen we eerst welke plaats pleegzorg volgens de verantwoordelijken van de pleegzorgdiensten heeft binnen het geheel van zorgvoorzieningen en of nieuwe evoluties zoals persoonlijke-assistentiebudget (PAB), persoonsgebonden budget, modulering en flexibilisering een invloed hebben op pleegzorg. Ten tweede gaan we na hoe de samenwerking met de diensten voor pleegzorg ervaren wordt. Ten derde vergelijken we WOP en begeleid wonen met elkaar. Tot slot gaan we in op de vraag of pleegzorg (semi-)residentieel of ambulant is. 3.3.1 Plaats van pleegzorg Pleegzorg is een mooie zorgvorm waarbij men op zoek gaat naar mensen in de samenleving die zorg voor anderen willen opnemen. Pleegzorg spreekt vrijwilligers aan om zorg binnen de eigen privacy te organiseren. Een belangrijke doelstelling van pleegzorg is de sociale integratie van personen met een handicap in de samenleving: persoon met een handicap zo gewoon mogelijk laten participeren aan alle domeinen van het leven via de woonvormen pleeg- of gastgezin of ondersteuning van een particulier. Binnen pleegzorg krijgen persoon met een handicap vele kansen, die zij anders niet zouden hebben. De diensten voor pleegzorg, maar ook andere diensten, zouden in eerste instantie moeten nagaan of de persoon met een handicap binnen het eigen familiaal en sociaal netwerk kan worden opgevangen. De diensten voor pleegzorg hebben daarbij een stimulerende en intermediaire rol, namelijk belangrijke actoren in het netwerk van de persoon met een handicap stimuleren, zodat zij deze taak opnemen. Toch blijkt het niet evident te zijn om personen met een handicap in de eigen kring op te vangen. Het vraagt immers een groot engagement dat men niet mag onderschatten. Pleegzorg is tenslotte zorg-op-maat. Ook al is pleegzorg niet in alle situaties een geschikte oplossing, in de toekomst zou pleegzorg steeds het eerste alternatief moeten zijn om reden van bepaalde specifieke kenmerken, onder meer omdat pleegzorg integratiebevorderend is, de solidariteit tussen mensen vergroot en kleinschalig is. Als men een opname in een instelling kan vermijden door de persoon met een handicap door een ander gezin te laten ondersteunen, komt dit de integratie van de persoon zeker ten goede. Bovendien is pleegzorg in vergelijking met andere zorgvormen goedkoop. Indien pleegzorg geen goede / geschikte oplossing blijkt, zijn er te weinig alternatieve zorgvormen. Verder maken de diensten voor pleegzorg een onderscheid tussen pleegzorg voor minderjarige personen met een handicap en meerderjarige personen met een handicap. Met betrekking tot pleegzorg voor minderjarige personen met een handicap hopen enkele
114
Hoofdstuk 3
diensten voor pleegzorg dat pleegzorg voor personen met een handicap ook een plaats krijgt binnen de integrale jeugdhulpverlening. Ook wat pleegzorg voor meerderjarige personen met een handicap betreft, drukken enkele diensten voor pleegzorg de hoop uit om opgenomen te worden in een groter geheel waar ook de andere zorgvormen aan deelnemen. Daarbij bestaat echter wel het gevaar dat pleegzorg in de verdrukking komt tegenover andere zorgvormen. In tegenstelling met andere zorgvormen werkt pleegzorg niet met professionelen, maar wel met vrijwilligers. Tot slot merkt een dienst op dat hoewel pleegzorg momenteel de meest onderschatte en onderkende werkvorm is, pleegzorg de motor kan zijn voor de ontwikkeling van nieuwe initiatieven. 3.3.2 Evoluties Aan de verantwoordelijken van de pleegzorgdiensten werd gevraagd of evoluties zoals het persoonsgebonden budget, PAB, flexibilisering, modulering en dergelijke een invloed zullen hebben op de toekomst van pleegzorg en zo ja, in welke zin. De meeste verantwoordelijken menen dat deze evoluties inderdaad een invloed zullen hebben op de toekomst van pleegzorg, maar ze weten niet in welke zin. Aanvankelijk hadden de verantwoordelijken veeleer een negatieve invloed verwacht. Deze opvattingen bleken tot op heden echter niet gegrond. Het blijft voor de pleegzorgdiensten een vraagteken wat de toekomst zal brengen. Een verantwoordelijke merkt op dat de diensten voor pleegzorg over te weinig concrete informatie beschikken om daarover een uitspraak te doen. Bij modulering kan men, naar gelang van de zorgvraag, over de grenzen van de diensten heen zorgpakketten samenstellen. Ook pleegzorg wordt in een aantal modules opengesteld. Via een beperkt budget kan de gebruiker vervolgens verschillende modules van pleegzorg inkopen. Deze beschrijving is echter ideaaltypisch. Niet iedereen beschikt over de mogelijkheden om zelf te bepalen welke modules een antwoord op zijn / haar vraag kunnen bieden. Denken we bijvoorbeeld aan personen met een beperkt netwerk, personen die weinig ondersteuning krijgen of personen die niet sociaal vaardig zijn. Deze personen zullen een beroep doen op een dienst waarmee ze een vertrouwensrelatie hebben opgebouwd. Deze dienst zal de belangen van de persoon met een handicap behartigen. Daarbij gaat deze dienst na wat het budget is van de persoon met een handicap, wat de eigenlijke zorgvraag is van deze persoon om daarna de zorgvraag te budgetteren. Tegenover deze modulering kunnen we twee houdingen onderscheiden. Een eerste mening over modulering van pleegzorg betreft het kunstmatige karakter. Het engagement van de vrijwilliger is niet meetbaar of beschrijfbaar. Indien men probeert om pleegzorg in een bepaald systeem te vatten, verarmt men de realiteit van pleegzorg. Men kan wel neerschrijven wat men mag verwachten van pleegzorg, maar enkel de grote lijnen. Het belangrijkste van pleegzorg, namelijk de betekenis van pleegzorg wanneer het "klikt" tussen pleeggezin of particulier en pleeggast, kan niet gemeten worden. Een andere verantwoordelijke van een pleegzorg-
Hoofdstuk 3
115
dienst meent dat door modulering het aanbod van pleegzorg wordt verduidelijkt, waardoor naar het beleid toe aangetoond wordt waarmee pleegzorg bezig is en dat pleegzorg kwaliteit levert. Het persoonlijke-assistentiebudget, ofwel PAB, heeft een invloed op pleegzorg. PAB is immers niet combineerbaar met pleegzorg. De persoon met een handicap moet bijgevolg een keuze maken voor één van beide zorgvormen. Ook PAB is, net als modulering, niet geschikt voor iedereen. Een verantwoordelijke stelt voor om een rondetafelgesprek te organiseren waar de gelijkenissen, verschillen en overlappingen tussen pleegzorg en PAB worden besproken. Ondanks de gelijkenissen en overlappingen tussen beide zorgvormen, meent deze dienst dat beide zorgvormen moeten blijven bestaan. Ook stellen enkele diensten voor om de combinaties met pleegzorg uit te breiden, waaronder ook de combinatie pleegzorg-PAB. Binnen pleegzorg zelf, merken enkele diensten voor pleegzorg op dat er een tendens naar meer netwerkplaatsingen is. Deze diensten vinden dit een gunstige evolutie, vermits de persoon met een handicap dan binnen het eigen netwerk opgevangen wordt. Verder zou, afhankelijk van de behoefte van de pleeggast en het engagement van de pleegouders, binnen pleegzorg een verbreding van het aantal mogelijkheden moeten komen. Door deze uitbreiding van opvangmogelijkheden wordt het belang van combinatiemogelijkheden met andere zorgvormen duidelijk(er). Tot slot zal pleegzorg voor minderjarigen in de toekomst binnen de integrale jeugdhulpverlening evolueren. De diensten voor pleegzorg vinden dit een positieve evolutie, vermits binnen deze context nagedacht wordt over de beste oplossing voor het kind. Bovendien wordt er veel aandacht besteed aan de diagnose. Dit bevordert de samenwerking tussen de verschillende sectoren. 3.3.3 Samenwerking De aanbieders van andere zorgvormen geven aan dat ze weinig weten over de werking en de werkwijze van de pleegzorgdiensten. Als mogelijke verklaring worden volgende punten naar voren geschoven: het ander soort werk, pleegzorg als zorgvorm tussen residentiële en ambulante voorzieningen en het gebrek aan initiatief bij de pleegzorgdiensten om deel te nemen aan regionaal overleg en om samenwerkingsverbanden aan te gaan. Daarbij merken de aanbieders van andere zorgvormen op dat indien er samenwerking ontstaat met een dienst voor pleegzorg, weliswaar op initiatief van een andere dienst, de diensten tot goede afspraken kunnen komen. De samenwerkingsverbanden die er zijn tussen aanbieders van andere zorgvormen en pleegzorgdiensten, worden positief ervaren. Wat de integratie in
116
Hoofdstuk 3
overlegorganen betreft, merken de andere zorgaanbieders op dat er regionale verschillen zijn in de vertegenwoordiging van de diensten voor pleegzorg in deze organen. Andere diensten beschouwen de diensten voor pleegzorg niet als hun concurrenten. Het uitgangspunt is immers de persoon met een handicap, waarbij de diensten nagaan wat de beste zorg is voor deze persoon binnen het bestaande aanbod. In bepaalde situaties zou een vlotte overgang tussen pleegzorg en begeleid wonen wenselijk zijn. Ook zou het in bepaalde situaties ideaal zijn als internaten zouden kunnen samenwerken met de diensten voor pleegzorg. De internaten kunnen wel op zoek gaan naar een gezin, dat als logeergezin voor een persoon met een handicap wil functioneren, maar de vakkundigheid en de expertise om deze gezinnen te begeleiden ligt bij de diensten voor pleegzorg. Het zou dan ook duidelijker, logischer en zuiverder zijn als de begeleiding van de pleeggezinnen (of logeergezinnen) door de diensten voor pleegzorg zou worden opgenomen. De werknemers van de pleegzorgdiensten roepen dagcentra op om alert te zijn. In die voorzieningen komen immers vaak personen met een handicap die bij hun bejaarde ouders inwonen. De dagcentra zouden niet alleen de tehuizen voor niet-werkenden, maar ook pleegzorg aan deze personen kunnen voorstellen. Door pleegzorg voor te stellen, kan in de eigen omgeving, in het eigen milieu nagegaan worden of misschien iemand deze taak op zich zou kunnen nemen. De diensten voor pleegzorg merken echter dat de dagcentra pleegzorg en de wetgeving hierrond niet kennen. Zo weten de dagcentra bijvoorbeeld niet dat wanneer personen die in een pleegzorgsituatie verblijven naar een dagcentrum gaan, zij het dagcentrum niet moeten betalen. De werknemers van de pleegzorgdiensten moeten hen daar steeds opnieuw attent op maken. 3.3.4 Verschil WOP – begeleid wonen Bij wonen met ondersteuning van een particulier woont de particulier in de buurt van de persoon met een handicap. Deze laatste woont op zelfstandige basis. De particulier kan een grote verscheidenheid aan hulp bieden afhankelijk van de noden van de persoon met een handicap. Dit is zorg-op-maat. Indien de pleeggezinnen WOP en begeleid wonen vergelijken, merken ze op dat bij begeleid wonen een professional twee uur per week langskomt, terwijl de particulier bij WOP elke dag op de noden van de persoon kan inspelen (= dagelijkse zorg). Volgens de aanbieders van andere zorgvormen bestaat er weinig verschil tussen WOP en begeleid wonen. Een verantwoordelijke van een dienst bepaalt de keuze voor WOP of begeleid wonen als volgt: als de persoon met een handicap het meest openstaat voor steun vanuit het netwerk, dan zal de dienst dat netwerk ondersteunen vanuit een dienst voor pleegzorg; als de persoon met een handicap veeleer openstaat voor steun van een professional of de persoon heeft niemand binnen het eigen
Hoofdstuk 3
117
netwerk die de taak van particulier op zich kan / wil nemen, dan zal de dienst kiezen voor begeleid wonen. De diensten voor pleegzorg en begeleid wonen zouden zeker meer mogen samenwerken. Beide zorgvormen hebben een andere inkleuring. De werknemers van de pleegzorgdiensten vinden deze verscheidenheid zeer belangrijk en benadrukken dat deze niet mag worden gereduceerd tot enkele formules. Bovendien mag men de helende kracht van een vrijwilliger niet onderschatten. Hoewel de professional (hopelijk) wel begaan is met de cliënt, weet de cliënt dat deze persoon wordt betaald voor zijn betrokkenheid. Bijgevolg wordt de authenticiteit van de professionele hulpverlener wel eens in vraag gesteld. Het is een uitdaging om te zoeken naar een manier om personen met een handicap enerzijds zelfbeschikkingsrecht te geven (wat uitmondt in zelfstandig wonen) en anderzijds te werken rond de eenzaamheid van personen met een handicap door netwerkontwikkeling. Ook begeleid wonen zoekt naar vrijwilligers om het netwerk van de persoon met een handicap te vergroten. Deze vrijwilligers krijgen in tegenstelling tot de vrijwilligers in het kader van WOP geen vergoeding. Dat wordt als een onrechtvaardigheid ervaren. Wegens deze ontwikkelingen zou er een betere samenwerking mogen zijn tussen begeleid wonen en pleegzorg. De werknemers zijn echter geen voorstaander van het samengaan van beide diensten, want dan verwatert alles. Niet alleen begeleid wonen en pleegzorg, maar ook andere diensten, zoals bijvoorbeeld begeleid wonen en gezinsvervangende tehuizen, hebben de keuze om ofwel ieder in zijn eigen ideologie te geloven (waardoor er spanning tussen de verschillende diensten ontstaat) ofwel naar elkaar te kijken en van elkaar te leren (= elkaar te bevruchten, zonder samen te smelten). 3.3.5 Ambulant versus residentieel De aanbieders van andere zorgvormen zijn het er niet over eens of pleegzorg een ambulante dan wel een residentiële zorgvorm is. Als de woonplaats van de persoon met een handicap telt, dan is pleegzorg een ambulante zorgvorm, want de persoon met een handicap woont dan in een gezin en niet in een instelling. Voor de biologische ouders gaat het echter om een residentiële opvang, want hun zoon of dochter woont niet thuis. Waarschijnlijk bevindt pleegzorg zich ergens tussen residentiële zorg en ambulante zorg. Deze onduidelijkheid heeft tot gevolg dat diensten voor pleegzorg nergens thuishoren. Aanbieders van andere zorgvormen zijn dan ook weinig vertrouwd / bekend met deze zorgvorm. Bovendien gaat men ervan uit dat het mogelijk moet zijn om pleegzorg met alle andere zorgvormen te combineren.
118
Hoofdstuk 3
3.4 Persoon met een handicap staat centraal Zoals bij andere voorzieningen binnen de gehandicaptensector staat ook bij pleegzorg de persoon met een handicap centraal. De dienst heeft daarbij aandacht voor de natuurlijke ouders, voor de pleegouders en voor het kind of de volwassene met een handicap. Niettemin menen de aanbieders van andere zorgvormen dat er soms te weinig aandacht gaat naar de persoon met een handicap. De diensten voor pleegzorg hebben een te geringe handicap-specifieke kennis om de persoon met een handicap goed te kunnen begeleiden. In sommige situaties zou een combinatie van pleegzorg en thuisbegeleiding wenselijk zijn (bijvoorbeeld bij gevallen van autisme). De begeleiding in het kader van thuisbegeleiding is immers veel intensiever en meer pedagogisch dan de begeleiding door een dienst voor pleegzorg. Zowel de (ex-)pleegouders, de werknemers van de pleegzorgdiensten als de aanbieders van andere zorgvormen pleiten voor meer combinatiemogelijkheden met pleegzorg. Pleegzorg zou niet alleen met thuisbegeleiding, maar ook met internaat, logeerzorg, kortopvang, crisisopvang moeten kunnen worden gecombineerd. Ook de kortdurende opvang, die door verschillende erkende en niet-erkende diensten wordt georganiseerd om het gezin te ontlasten, kan niet worden gecombineerd. Vaak kunnen bepaalde situaties niet worden georganiseerd, omdat de regels het niet toestaan. Bovendien zou een soepele overgang tussen pleegzorg en begeleid wonen in het belang van de persoon met een handicap tot de mogelijkheden moeten behoren. Er wordt dan ook meer soepelheid gevraagd. 3.4.1 De ouders van het kind Eigenlijk zou men bij een aanvraag voor een pleegzorgsituatie moeten uitgaan van de omgeving, vanuit het natuurlijke gezin van het kind. Zo zouden er gezinnen moeten zijn om het natuurlijk gezin te ondersteunen in hun taak. Dit vraagt echter een enorme professionele inzet van het ondersteunende gezin en van de dienst voor pleegzorg om hen daarbij te begeleiden. Stelt men het kind voorop, dan verliest men de context (namelijk het gezin). Als men daarentegen het gezin als vragende partij beschouwt, dan betrekt men automatisch het kind, want het kind maakt deel uit van iets wat het andere gezin ondersteunt. Beide gezinnen zijn dan geen concurrenten voor elkaar. Een moeilijkheid bij het "plaatsen" van een kind in een ander gezin is het trekken van de grens tussen een gezin dat voldoende functioneert en een gezin dat zo slecht functioneert dat een opvang van het kind in een ander gezin nodig is. Elk kind heeft immers het recht om te wonen in het gezin waar hij of zij geboren is. Verder moeten de diensten eerst in de omgeving van het kind / de volwassene nagaan of niemand de zorg voor het kind / de volwassene kan opnemen of deze taak reeds op zich neemt.
Hoofdstuk 3
119
Om reden van de warmte en de nabijheid kan pleegzorg bedreigend overkomen voor de ouders van de persoon met een handicap. In een instelling gebeurt de hulpverlening door een speciaal daarvoor opgeleide professional die afstand houdt. In een pleegzorgsituatie voelen de natuurlijke ouders dat ze gefaald hebben, want andere ouders kunnen wel de zorg voor hun kind opnemen. Een belangrijke drempelverlagende factor is de bekendheid van het pleeggezin bij de natuurlijke ouders of bij de verwijzende instantie (zie netwerkplaatsingen). Ouders van kinderen in een pleegzorgsituatie voelen zich vaak aangetast in hun ouder zijn. Het is dan ook geen eenvoudige opdracht om ouders ervan te overtuigen dat pleegzorg de beste oplossing is voor het kind. De ouders reageren zich vaak af op de begeleiders en de pleegouders, wat zeker een invloed heeft op het functioneren van het pleegkind in de pleegzorgsituatie. De werknemers merken op dat dit voornamelijk speelt bij kinderen. Een verklaring voor dit verschil is een verschillend beeld over kinderen en volwassenen. Kinderen moeten worden opgevoed. Ouders voelen zich dan ook minderwaardig als ze het kind niet zelf kunnen opvoeden, want een kind mag men niet loslaten. Het is dan ook gemakkelijker voor ouders om een kind in een instelling te laten opnemen. Bovendien verandert het domicilie-adres van kinderen wanneer ze in een pleeggezin opgevangen worden. Bij een opname in een instelling blijft het domicilie-adres thuis bij de ouders. Deze administratieve regel vormt eveneens een deel van de bedreiging. Voor volwassen personen met een handicap is pleegzorg minder bedreigend, waardoor ouders ook een geringere invloed hebben. Het beeld van volwassenen is immers geen beeld van opvoeden, maar wel van aanpassen en inpassen. Hoewel dit beeld niet klopt (volwassenen kunnen immer nog doorgroeien), leeft het beeld dat ouders meerderjarige personen mogen loslaten. De werknemers van de pleegzorgdiensten merken op dat de diensten voor pleegzorg veel te weinig tijd hebben om de ouders van personen met een handicap op een deftige wijze te begeleiden. Het begeleiden van de ouders behoort eigenlijk niet tot het takenpakket van de pleegzorgdiensten. De diensten voor pleegzorg krijgen enkel een subsidie voor het begeleiden van de pedagogische, morele en hygiënische omstandigheden van de opvang. Aan deze ruime wetgeving moeten de diensten zelf een invulling geven. De diensten krijgen steeds meer taken. Niettemin hebben enkele diensten voor pleegzorg sinds de personeelsstop een onvolledig personeelskader. Dit beperkt personeelskader moet steeds meer taken opnemen. Als de diensten echter een bepaalde norm / kwaliteit willen halen, dan wordt stilzwijgend van hen verwacht ook de ouders te begeleiden. 3.4.2 De relatie ouders – pleegouders Pleegkinderen worden beschouwd als een deel van het gezin. Toch ervaren de eigen kinderen soms dat pleegouders toegeeflijker zijn naar het pleegkind dan naar de eigen kinderen. De pleegouders daarentegen willen de pleegkinderen zoveel mogelijk stimuleren.
120
Hoofdstuk 3
De (ex-)pleegouders vinden het contact met het natuurlijk thuismilieu van de pleeggasten in het algemeen belangrijk. Ook de diensten voor pleegzorg leggen de nadruk op het belang van de contacten met de ouders van de pleeggast. Wel duiden zij enkele pijnpunten aan. In bepaalde situaties zou er beter geen contact zijn tussen de ouders en de pleegkinderen. Wanneer kinderen een hele tijd geen contact hebben gehad met hun ouders en deze plots op het toneel verschijnen, zijn de kinderen vaak in verwarring, ervaren ze loyaliteitsproblemen en groeien de verwachtingen van het kind. Ouders houden deze "vernieuwde" contacten vaak niet lang vol, waardoor het kind met vele onbeantwoorde vragen en verlangens teleurgesteld achter blijft. Pleegouders moeten bovendien telkens na een bezoek van de kinderen aan de natuurlijke ouders een beetje opnieuw beginnen. Het pleeggezin biedt de pleeggast vaak structuur. Deze structuur staat in schril contrast met de vrijheid die de pleeggast bij de natuurlijke ouders ervaart. Vaak komen ze terug thuis met fantastische verhalen (idealiseren de natuurlijke ouders). Maar vaak komen de pleegkinderen ook thuis met totaal andere verhalen. Als de ouders beslissen dat ze het kind willen bezoeken of als ze beslissen dat het kind weer naar huis moet gaan, hebben de pleegouders geen enkele inspraak. De pleeggezinnen merken op dat de contacten met ouders soms opgenomen of onderhouden worden louter om financiële redenen. Sommige kinderen vragen contact met hun ouders. Vaak zijn deze kinderen of volwassenen met een handicap geïnteresseerd in hun thuismilieu, terwijl het thuismilieu niet geïnteresseerd is in de personen met een handicap. De ouders hebben vaak zelf aandacht nodig. Zo komen zij soms wel op bezoek bij het pleeggezin, maar hebben zij geen aandacht voor hun kind(eren). De kinderen zien af van deze contacten (en het plotseling verbreken van deze contacten). De kinderen moeten tot 18 jaar verplicht contact onderhouden met de ouders. Als het minder goed gaat met de ouders, zijn er minder contacten tussen de ouders en de kinderen. Sommige pleeggasten moeten echt aangespoord worden om contact op te nemen met de natuurlijke ouders. Bepaalde pleeggezinnen stimuleren pleeggasten daar ook in. Indien het pleeggezin de keuze maakt om de pleeggast te stimuleren, dan moeten ze zelf daar ook een bepaald engagement in aangaan. (Ter illustratie: een pleegkind geeft haar moeder de schuld van al het slechte dat in haar leven gebeurd is. De pleegouders vinden het toch belangrijk dat zij contact opneemt met haar ouders. Via de jeugdrechtbank hebben zij dan ook verkregen dat de moeder elke woensdagnamiddag het recht heeft om haar kind te bezoeken. Ze heeft van dit recht nooit gebruik gemaakt.). Bij kortlopende pleegzorgsituaties worden de ouders meer betrokken dan bij langdurige pleegzorgsituaties (bij kortlopende weten de pleegouders immers dat de pleegkinderen binnen relatief korte termijn naar hun thuismilieu zullen terugkeren).
Hoofdstuk 3
121
De ouders eisen veel van de pleegouders (en beschuldigen en bedreigen hen voor de jeugdrechtbank), maar maken uiteindelijk weinig gebruik van hun afgedwongen recht. Er zou dan ook een betere communicatie en samenwerking moeten bestaan tussen de dienst voor pleegzorg en de jeugdrechtbank. Vooral het feit dat ouders hun kinderen plotseling kunnen opeisen zonder dat er een band bestaat tussen ouders en kind, ervaren veel pleeggezinnen als een pijnpunt. Er wordt voorgesteld om een theoretische procedure uit te werken om aan te tonen of er een band bestaat tussen ouders en kind. Zo stelt een pleegouder voor om gedurende een jaar aan ouders te vragen om regelmatig contact te hebben met hun kind, zodat er opnieuw een band ontstaat. In de jaren zeventig verloren ouders hun rechten als ze gedurende zes maanden niet naar hun kind hadden omgekeken. Een pleeggezin noteert het aantal keren dat de ouders contact hebben met hun kind, zodat zij bij een eventuele betwisting kunnen aantonen of er al dan niet een band is. Als er een goed contact is tussen ouders en kind, hebben pleegouders er veel minder moeilijkheden mee dat pleegkinderen weer naar huis gaan. Volgens de pleegouders kunnen ofwel de pleegouders, ofwel een onafhankelijke derde die met alle betrokkenen overleg heeft, best over de band tussen ouders en kind beslissen. Ouders moeten zelf ook moeite doen om contact te onderhouden met hun kind(eren). Niettemin worden ook de ouders door de diensten voor pleegzorg aangespoord om regelmatig contact te hebben met hun kinderen. De pleegzorgdiensten zouden de ouders beter ouder kunnen laten zijn op hun eigen niveau, binnen hun eigen mogelijkheden. Tot slot vinden de pleegouders het belangrijk dat ze in de contacten met de ouders begeleid worden door een dienst, zowel om afspraken te maken als om bepaalde problemen (bijvoorbeeld misbruik van het kind) aan te kaarten. Op deze momenten is het interessant dat een derde instantie die taak op zich neemt. 3.4.3 Voorbereiding van een pleegzorgsituatie Voor de aanvang van een pleegzorgsituatie vragen sommige pleegouders zoveel mogelijk informatie over de persoon en zijn / haar handicap, zodat het pleeggezin kan nagaan welke invloed de pleegzorgsituatie zal hebben op het eigen gezin, de eigen kinderen en naar de eigen werksituatie toe. Op deze manier kunnen de pleeggezinnen zich een beeld vormen en kunnen ze inschatten welke invloed de pleegzorgsituatie op hun leven zal hebben. Andere pleegouders pleiten voor een zeer korte briefing waarin enkel de meest essentiële informatie wordt gegeven om te vermijden dat het pleeggezin bepaalde vooroordelen heeft. Zo kunnen bepaalde personen met een handicap ten onrechte bepaalde kansen missen. Soms gebeuren er binnen het familiale onverwacht fantastische dingen. Het is moeilijk om
122
Hoofdstuk 3
in te schatten wat pleegzorg zal teweegbrengen. Een belangrijke periode is dan ook de proefperiode, waarbij de verschillende betrokken partijen nagaan of het klikt en de situatie voor hen haalbaar is. De aanbieders van andere zorgvormen stellen dat niet alleen de pleegzorgdiensten, maar ook andere diensten op zoek moeten gaan naar een pleeggezin. Daarbij is het belangrijk dat eerst gekeken wordt of iemand in de eigen omgeving van de persoon deze taak op zich kan en wil nemen. Zodra de diensten een pleeggezin hebben gevonden, zou er een bepaalde voorbereidingsperiode moeten zijn waarin de verschillende betrokkenen elkaar beter kunnen leren kennen. In deze periode kan bekeken worden of het klikt tussen de personen. Indien blijkt dat het inderdaad klikt tussen pleeggezin en pleeggast, kan men werken naar een geleidelijke overgang van het ene naar het andere. De regelgeving is echter niet aan deze geleidelijke overgang aangepast. Het Vlaams Fonds praat wel over flexibilisering, maar rekent vooral op de goodwill en de vrijwilligheid van anderen. Ter illustratie: een pleeggast wordt opgenomen in een instelling. Deze maatregel wordt vaak ineens, zonder een voorbereidingsperiode, toegepast. Door de opname van de pleeggast in een instelling verliest het pleeggezin zijn statuut, de begeleiding van een pleegzorgdienst en de financiële tegemoetkoming. Soms is het pleeggezin de natuurlijke omgeving van de pleeggast geworden, waardoor het oorspronkelijke pleeggezin bij opname van de pleeggast in een instelling als logeergezin functioneert. Het zou misschien goed zijn om tegenover deze inzet een financiële tegemoetkoming te plaatsen. 3.4.4 Begeleiding van de pleegouders Het belang van de ondersteuning van de pleeggezinnen door de diensten voor pleegzorg blijkt volgens de werknemers van de pleegzorgdiensten onder andere uit de financiële maatregel genomen in de jaren '80. Door deze maatregel verminderde het financiële voordeel van pleegzorg voor de pleeggezinnen aanzienlijk, maar weinig pleeggezinnen zijn daarom gestopt. De meeste pleeggezinnen vonden het belangrijker zich ondersteund te weten door een dienst. De aanbieders van andere zorgvormen zijn van oordeel dat de diensten voor pleegzorg over te weinig tijd beschikken om de gezinnen te begeleiden. De begeleiding van de diensten voor pleegzorg is te gering in frequentie en in diepgang, waardoor andere diensten bepaalde situaties niet naar pleegzorg doorverwijzen (hoewel zij in principe wel in aanmerking komen). De diensten voor pleegzorg begeleiden een natuurlijk persoon, zodat deze persoon de persoon met een handicap kan ondersteunen. Voor de begeleiding van de pleegzorgsituatie zou echter meer tijd moeten worden vrijgemaakt. In deze begeleiding staan twee aspecten centraal, namelijk hoe omgaan met een pleegzorgsituatie (= een vreemde in huis) en hoe omgaan met een persoon met een handicap. Er worden
Hoofdstuk 3
123
onvoldoende middelen vanuit de overheid geboden voor het laatste aspect, namelijk de "handicap". De aanbieders van andere zorgvormen stellen dan ook voor om ruimte vrij te maken, zodat er minder gezinnen per begeleider moeten worden opgenomen. In wat volgt zullen we eerst nagaan hoe de pleeggezinnen zelf de begeleiding van de pleegzorgdiensten ervaren. Daarna bekijken we hoe de werknemers van de diensten voor pleegzorg de begeleiding ervaren. Positief in de begeleiding ervaren de pleeggezinnen ten eerste dat ze zich gedekt weten als er delicate dingen zijn. De begeleiders van de dienst voor pleegzorg zijn een tussenpersoon waarmee de personen met een handicap bepaalde dingen kunnen bespreken, zoals de familiesituatie of financiële zaken. Op die manier wordt het vertrouwen tussen pleeggezin en pleeggast niet beschaamd. Ook blijken begeleiders belangrijk in de contacten met familieleden. Verder bieden de begeleiders van de diensten voor pleegzorg ondersteuning bij administratieve zaken en het maken van afspraken (bijvoorbeeld met een dokter). De begeleiders hebben in de ogen van de pleeggezinnen meer gezag om bepaalde dingen te regelen. Voor het pleeggezin kan de begeleiding een goed klankbord zijn: iemand die vanop een afstand naar de situatie kijkt en waarmee de gezinnen bepaalde dingen kunnen bespreken of aankaarten. De dagdagelijkse dingen, de interne kwesties worden in het pleeggezin zelf geregeld. Bij een crisissituatie hebben de begeleiders op regelmatigere basis contact met het pleeggezin. Nochtans hebben pleeggezinnen soms het gevoel dat ze voor sommige begeleidingen allerlei regelingen moeten treffen, terwijl er eigenlijk niets te melden valt en op het moment dat ze de begeleiding nodig hebben, deze moeilijk (of zelfs niet) kunnen bereiken. De diensten voor pleegzorg hebben volgens de pleegouders niet zozeer een tekort aan personeel, maar wel een gebrek aan competent en ervaren personeel. Bovendien vinden de pleeggezinnen het moeilijk om bepaalde zaken aan te nemen van begeleiders die net van school komen en / of die zelf nog geen kinderen hebben. Hoewel de begeleiders een goede ondersteuning geven bij administratieve regelingen, hebben de pleeggezinnen het gevoel dat de begeleiders bij ingewikkelde of moeilijkere situaties tilt slaan. In deze situaties zouden de pleeggezinnen juist ondersteuning moeten krijgen van de begeleiders. Ze hebben het gevoel dat ze er in deze situaties alleen voor staan en alles zelf moeten uitzoeken. Ook moeten de begeleiders vooraleer ze bepaalde beslissingen kunnen nemen, overleggen met het team. Pleeggezinnen moeten dan soms enkele maanden wachten op antwoord. Verder hebben pleeggezinnen het gevoel dat de begeleiders niet altijd de best mogelijke oplossing in een bepaalde situatie zoeken. Een pleeggezin heeft ook eens de vraag gekregen om klacht in te dienen tegen een bepaalde begeleider. Het gezin vraagt zich dan ook af hoe zij vertrouwen kunnen hebben in de werking van deze diensten. Tot slot zouden ze in bepaalde situaties graag meer informatie of een concreet antwoord op een
124
Hoofdstuk 3
bepaalde vraag krijgen. Vermits de begeleiders dagelijks met deze dingen bezig zijn, verwachten de pleeggezinnen dat de begeleiders over voldoende achtergrondinformatie beschikken om concrete oplossingen aan te bieden. Een begeleidende dienst zou vanuit zijn ervaringen bijvoorbeeld een goede kinderpsychiater moeten kunnen aanbevelen. Wat de nazorg betreft, had een pleeggezin nood aan regelmatiger contact na het beëindigen van de pleegzorgsituatie. Het ex-pleeggezin heeft wel een telefoontje gehad van de begeleiding met de boodschap dat het steeds kon bellen als er zich bepaalde problemen zouden voordoen. Ook heeft de begeleiding een bezoek gebracht aan de ex-pleeggast (in de instelling). Toch had het pleeggezin tijdens de eerste weken nood aan meer contact. Een ander ex-pleeggezin wacht op een erkenning als particulier voor hun pleeggast want de erkende WOP-plaatsen zijn ingevuld. Bij de verhuis van de pleeggast heeft de dienst voor pleegzorg wel regelmatig contact met hen gehad om bepaalde zaken op te zoeken, hen wegwijs te maken, brieven te versturen. De ex-pleeggezinnen vermelden een aantal leuke attenties van de diensten: ze kregen een bloemetje bij het beëindigen van de pleegzorgsituatie, een bloemetje in de week van de pleegzorg en een cadeautje bij het huwelijk van de pleeggast. De begeleiders zelf worden in de begeleiding en vooral bij netwerkplaatsingen geconfronteerd met een loyaliteitsconflict. De begeleider komt immers binnen een bepaalde familiale context waarin bepaalde elementen of conflicten spelen. De begeleider moet binnen deze familiale conflictsituatie zijn/haar positie bepalen, waardoor men soms het gevoel heeft een keuze voor een van de partijen te moeten maken. Vandaar ook het dilemma om ofwel binnen het eigen netwerk te zoeken met de mogelijkheid om in een complexe familiale situatie terecht te komen ofwel een bestandgezin te zoeken. Bij deze keuze is het belangrijk na te gaan wat het beste is in een bepaalde situatie. Dit gebeurt door veel te praten en na te denken samen met de collega's, zodat de begeleider niet alleen zijn/haar ideeën daarrond heeft, maar de discussie wordt opengetrokken. Vaak betreft het moeilijkheden tussen de ouders en de pleegouders en de plaats van het kind daarbij. Pleegouders, waarbij een eerste begeleiding wordt opgestart, vragen meer begeleiding dan ervaren pleegouders. Voor beginnende pleegouders is de pleegzorgsituatie een nieuwe ervaring. Een goede ondersteuning van het pleeggezin om bepaalde zaken af te tasten is dan ook belangrijk. Ervaren pleegouders weten reeds wat pleegzorg inhoudt, vermits ze reeds een dergelijke ervaring hebben. Bovendien kunnen deze pleeggezinnen bij de matching ook beter hun eigen grenzen aangeven: welke problemen kunnen wij als pleeggezin aan en welke problematieken niet. Binnen de pleegzorgdiensten tracht men dan ook de nieuwe situaties te verdelen onder de begeleiders.
Hoofdstuk 3
125
Bij de meeste diensten houdt een pleeggezin dezelfde begeleider. De begeleider wordt beschouwd als iemand die samen met het gezin op weg gaat. Bij één dienst werd de continuïteit van de begeleiding vervangen door een rotatiesysteem. Na zeven jaar verandert een pleeggezin van begeleider. Deze keuze kadert binnen het systeemdenken. De begeleider mag geen deel gaan uitmaken van een bepaald systeem, namelijk het pleeggezin. Het gezin bindt zich immers niet aan een bepaalde begeleider, maar wel aan een dienst met bepaalde visies en ideeën. Voor sommige pleeggasten is het veranderen van begeleider eventjes moeilijk, maar anderzijds zien zij deze verandering als een nieuwe kans om terug hun verhaal te kunnen doen. Ook voor het pleeggezin betekent dit een nieuw élan in de begeleiding. Voor de begeleiders zelf is het niet zo eenvoudig, omdat ze een nieuwe begeleiding moeten opstarten. Nochtans wordt dit systeem soepel gehanteerd, bijvoorbeeld wanneer een pleeggast in het verleden bepaalde kwetsuren heeft opgelopen, waardoor deze persoon nood heeft aan basisveiligheid, kan van dit rotatiesysteem worden afgeweken.
Conclusies en beleidsaanbevelingen
Ter afronding van dit rapport groeperen we enkele bevindingen uit de verschillende hoofdstukken. We geven geen exhaustieve samenvatting van de resultaten, maar besteden aandacht aan de voornaamste eigenheden en knelpunten van de pleegzorg voor personen met een handicap. Daarbij pogen we mogelijke verbeteringen of aanpassingen in de vorm van beleidsaanbevelingen aan te reiken.
1
Grenzen van het onderzoek
Vooraf willen we wijzen op een aantal grenzen van het verrichte onderzoek. De onderzoeksmiddelen waren beperkt. Daardoor moesten alle onderzoeksactiviteiten worden uitgevoerd binnen de korte termijn van vijf maanden (1 augustus tot 31 december 2002). Het betekende eveneens dat bij de keuze van de onderzoeksmethoden rekening moest worden gehouden met het geringe budget en de beperkte onderzoekstermijn. Het was niet mogelijk representatieve steekproeven van alle belanghebbende partijen uitgebreid te ondervragen. Voor de doorlichting van de werking van de pleegzorgdiensten werden alle dienstverantwoordelijken geïnterviewd. Om de eigenheden en pijnpunten van de pleegzorgsector in kaart te brengen, werd daarentegen geopteerd voor focusgroepen. Deze vorm van kwalitatieve groepsinterviews stelde ons in staat om tijdens de korte duur van de studie toch voldoende informanten aan het woord te laten en een beeld te krijgen van verschillende relevante aspecten. Een nadeel van deze onderzoeksmethode is echter dat het niet mogelijk is op basis van de resultaten kwantitatieve uitspraken te doen of, anders gezegd, te achterhalen hoeveel procent van een doelgroep een bepaalde mening heeft of een bepaald probleem ervaart. Het was de bedoeling in het kader van het onderzoek de verschillende betrokken actoren uit de pleegzorgsector aan bod te laten komen. Dat is niet helemaal gelukt: de voorgestelde focusgroep met ouders en familieleden van pleeggasten kon niet plaatsvinden en het aantal interviews met (ex-)pleeggasten bleef beperkter dan gepland. Uiteraard kan ook hier de korte onderzoekstermijn als verklaring worden ingeroepen. Verder is er het feit dat we voor het vinden van mogelijke deelnemers aan de focusgroepen of van respondenten voor de interviews een beroep moesten doen op de pleegzorgdiensten en de opdrachtgever. De wetgeving omtrent privacy en het gebruik van persoonsgegevens staat immers niet toe dat
128
Conclusies en beleidsaanbevelingen
wij zelf eventuele deelnemers of respondenten selecteren en aanspreken uitgaand van bestanden van de pleegzorgdiensten. Voor bepaalde doelgroepen konden de diensten binnen de krappe organisatietijd geen bereidwillige vertegenwoordigers vinden. Bovendien was de samenstelling van sommige focusgroepen wellicht ook gekleurd door het feit dat mensen met bepaalde kenmerken sneller bereid zijn deel te nemen, gezien hun goede contacten met de diensten. In de focusgroepen met pleegouders waren er bijvoorbeeld opvallend weinig pleegouders met een "tijdelijke" pleegzorgsituatie en veel pleegouders die al vrij lang die rol op zich nemen. De grenzen van de studie worden ook bepaald door het afgebakende onderwerp van onderzoek. Enkel de pleegzorg voor personen met een handicap werd namelijk onder de loep genomen. Onze conclusies gelden dus niet noodzakelijk voor plaatsingen in het kader van de Bijzondere Jeugdbijstand, Kind en Gezin of andere sectoren. De resultaten van dit onderzoek moeten dus naast andere studieresultaten worden gelegd, bijvoorbeeld naast de uitkomsten van de doelmatigheidsanalyse verricht door de werkgroep met vertegenwoordigers van de administratie en van de verschillende pleegzorgsectoren, waartoe minister Vogels (Vlaams Minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking) in mei 2002 opdracht gaf. Wij willen in dit verband echter benadrukken dat de pleegzorg voor personen met een handicap eigenheden en specifieke vereisten heeft. Een eventuele uniformering van de pleegzorg over de diverse sectoren heen, bijvoorbeeld in het raam van de ontwikkelingen van de integrale jeugdhulp, heeft ongetwijfeld bepaalde voordelen maar moet rekening houden met en recht doen aan de geplaatste personen met een handicap. Dit geldt des te meer als het om pleegzorg voor volwassenen met een handicap gaat, aangezien deze unieke zorgvorm niet zonder meer kan worden gelijkgesteld met pleegzorg voor minderjarigen. Niet alleen de handicap-specifieke zorgen, maar bijvoorbeeld ook de banden met de biologische ouders zijn vaak verschillend bij meerderjarigen. De lezer moet voor ogen houden dat sommige grenzen van de studie mogelijk een invloed hebben gehad op de inhoud van de conclusies en aanbevelingen. Wij menen echter dat, wat de pleegzorg voor personen met een handicap betreft, de meningen van alle relevante betrokken partijen in dit eindverslag wel ergens zijn weerspiegeld. De opinies van de betrokkenen die niet rechtstreeks aan het woord kwamen, verschijnen immers onrechtstreeks wel in de verhalen van andere betrokkenen, alsook in beleidsteksten of persteksten die we in de loop van het onderzoek onder ogen kregen.
Conclusies en beleidsaanbevelingen
2
129
De eigenheden van de pleegzorg voor personen met een handicap
In tegenstelling tot andere door het Vlaams Fonds erkende zorgvormen, richten diensten voor pleegzorg hun zorgaanbod niet rechtstreeks tot de persoon met een handicap, maar indirect, via het begeleiden van vrijwilligers. In dit verband spreekt men van de pleegzorgdriehoek, gevormd door een pleegzorgdienst, een pleeggast en een vrijwilliger (pleeggezin of particulier). De driehoek is eigenlijk vaak een vierhoek, aangezien men de laatste jaren bewust meer nadruk legt op het contact met de biologische ouders van de pleeggast, met het natuurlijke milieu. De meeste pleegzorgdiensten zoeken geschikte vrijwilligers dan ook eerst in het bestaande sociale netwerk van de persoon met een handicap. Verschillende troeven worden aan (het contact) met vrijwilligers toegeschreven: authenticiteit, gezond verstand, menselijk contact, betrokkenheid, wederkerigheid enzovoort. Het samenwerken met vrijwillige, niet-professionele pleeggezinnen en particulieren heeft als voordelen dat de persoon met een handicap midden in het gewone leven staat, dat zijn integratie in de samenleving gemakkelijker verloopt en dat tegelijkertijd aan een zorgzame samenleving wordt gewerkt. Het werken met vrijwilligers plaatst de pleegzorgdiensten echter ook voor uitdagingen. Men moet gezinnen en particulieren bereid vinden om de pleegzorg voor een persoon met een handicap op te nemen. Pleegzorg kan daarom niet op eenzelfde manier als andere voorzieningen worden geprogrammeerd en beheerst. Men moet tevens het denken en handelen van de vrijwilliger trachten af te stemmen op de "filosofie" van de dienst. Het pleeggezin of de particulier moet idealiter immers in het verlengde van de dienst werken. Verder is het eigen aan de opvang in een pleeggezin of door vrijwilligers dat men wordt geconfronteerd met problemen waarvan personen met een handicap in een instelling worden afgeschermd. Anders dan in een instelling, heeft de aanwezigheid van de gast ook veel invloed op zijn nieuwe omgeving (het pleeggezin). Indien de "matching" tussen de pleeggast en het pleeggezin goed verloopt, biedt pleegzorg heel wat voordelen die een persoon met een handicap in een tehuis of "instelling" niet kan krijgen. De pleeggast woont in een vrij natuurlijke omgeving, tussen de mensen, in een familiaal kader. Hij of zij vindt bij zijn pleegfamilie een thuis, veiligheid, geborgenheid, nestwarmte, een gezinsleven. Het pleeggezin benadert meer dan andere zorgvoorzieningen het gezin van herkomst. In een tehuis moet de persoon met een handicap zich aanpassen aan vele begeleiders of opvoeders, die elk hun eigen gewoonten en regels erop nahouden, een zekere afstand behouden en hun aandacht en tijd moeten verdelen tussen de verschillende bewoners. In een pleeggezin krijgt hij of zij daarentegen meer aandacht en krijgt hij of zij de kans zich aan een vertrouwenspersoon te hechten. Pleegzorg maakt een meer individueel aangepaste benadering mogelijk. De zorg-op-maat kan evenwel slechts geboden worden als de pleegzorgsituatie haalbaar is zowel voor de pleeggast, met zijn handicap en zijn persoonlijkheid, als voor het
130
Conclusies en beleidsaanbevelingen
pleeggezin. Het blijkt bijvoorbeeld dat personen met een zware handicap weinig door bestandgezinnen worden opgevangen en dat personen met een fysieke handicap niet in elk type woning terechtkunnen. Sommige personen met een handicap voelen zich ook beter in een instelling. Er moet dus steeds worden nagegaan in welke setting het kind of de persoon met een handicap de meeste kansen krijgt om zich te ontplooien. De troeven van pleegzorg rechtvaardigen niettemin dat men bij het zoeken naar de meest geschikte woonvorm voor een persoon met een handicap die niet in een eigen of ouderlijk gezin kan verblijven, pleegzorg als eerste mogelijkheid en als valabel alternatief voor een opname in een instelling beschouwt. Door zijn eigenheid past pleegzorg immers in het geheel van de door de beleidsverantwoordelijken beoogde behoeftegestuurde zorg, een zorg-op-maat waarbij men "de integratie van de persoon met een handicap in zijn directe sociale leefwereld ten volle tot zijn recht laat komen". Het is een zorgvorm die "aansluit bij de eigentijdse visie op het residentieel wonen in Vlaanderen: in kleine entiteiten, op mensenmaat, met garantie op privacy en maximale kansen tot sociale interactie in het gewone gemeenschapsleven in buurt en wijk" 37. Niettegenstaande de sterke punten van pleegzorg-op-maat, zijn in onze studie ook knelpunten naar voren gekomen. Wil men de werking van de pleegzorg voor personen met een handicap verbeteren en optimaliseren, dan zal men aan deze knelpunten moeten tegemoetkomen. We bespreken ze in de volgende paragrafen.
3
What's in a name?
"Dienst voor plaatsing in gezinnen" is de officiële benaming van de door het Vlaams Fonds erkende diensten die de tijdelijke of permanente plaatsing van personen met een handicap in pleeggezinnen organiseren en begeleiden. Twee pleegzorgstelsels zijn wettelijk geregeld: de gewone plaatsing in gezinnen en WOP ("wonen met ondersteuning van een particulier"). In de praktijk staat pleegzorg echter voor een waaier van opvangmogelijkheden. Om de varianten te groeperen en te benoemen, gebruiken de diensten en de Federatie Pleegzorg daarenboven verschillende namen. De diverse opvangvormen moeten wel onder één van de twee genoemde stelsels worden erkend opdat ze gesubsidieerd zouden worden. De verscheidenheid wordt dus niet gereflecteerd in de bestaande regelgeving. Dat de verschillen qua naamgeving niet zonder betekenis zijn, blijkt bijvoorbeeld
37
De twee citaten komen uit de Beleidsnota 1999-2004 van minister Vogels, Vlaams Minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen.
Conclusies en beleidsaanbevelingen
131
uit het feit dat de term "regularisatie", vaak gebruikt binnen het Vlaams Fonds, bijna niet wordt gebruikt door de werknemers van de pleegzorgdiensten. Zij spreken van (reeds bestaande) "netwerkplaatsingen" en zien de erkenning van deze pleegzorgvorm als een evidente valorisatie van bestaande mantelzorgsituaties. Ons lijkt het wenselijk om de benamingen gebruikt door de verschillende betrokken instanties op elkaar af te stemmen. Bovendien zou men bij deze oefening ook de regelgeving moeten aanpassen zodat die recht doet aan de waaier van bestaande pleegzorgvormen. Op korte termijn zou men alleszins duidelijke afspraken moeten maken over welke vormen onder welk stelsel vallen, zodat de verschillende diensten daarbij op eenzelfde manier te werk gaan. Tegelijkertijd kan ook worden bekeken in welke mate de pleegzorgdiensten soortgelijke initiatieven van andere voorzieningen van het Vlaams Fonds (bijvoorbeeld internaten of tehuizen die weekend- of vakantieopvang in gezinnen organiseren) kunnen coördineren en begeleiden. De diensten beschikken immers over veel ervaring en kennis op het vlak van werken met gezinnen en vrijwilligers. Zij kunnen dan centrale aanspreekpunten worden voor de gezinnen en particulieren die zich als nietprofessionelen willen engageren voor een kort- of langdurende opvang van personen met een handicap.
4
Pleegzorg: (n)ooit van gehoord?
Een belangrijke maar niet als dusdanig gesubsidieerde taak van elke pleegzorgdienst is het organiseren van acties om pleegzorg in het algemeen en de werking van de dienst in het bijzonder bekendheid te geven bij verwijzende instanties en bij het grote publiek. Sensibilisatie en bekendmaking zijn immers essentieel met het oog op de werving van voldoende kandidaat-pleeggezinnen. Wat dit aspect van de pleegzorg betreft, zien wij drie terreinen waarop moet worden gewerkt. Om te vermijden dat de kwaliteit van de "matching" wordt beperkt door het geringe aanbod van pleeggezinnen en particulieren, is het van belang om tijdens bekendmakingacties de brede waaier van pleegzorgvormen voor te stellen. Zo kunnen ook mensen worden aangesproken voor wie de klassieke vorm van plaatsing in het gezin niet haalbaar is of lijkt, maar die bijvoorbeeld wel bereid zijn een zelfstandig wonende persoon te ondersteunen, een kind tijdens vakanties op te vangen of in crisisopvang te voorzien. Personen of gezinnen die in eerste instantie enkel een kortdurend of minder veeleisend engagement wensen aan te gaan, kunnen dan in een later stadium eventueel worden gestimuleerd om een langdurende en meer intense opvang op zich te nemen. De verscheidenheid in pleegzorgvormen en de diversiteit van de betrokken personen met een handicap vragen om verschillende soorten vrijwilligers. Sensibilisatiecampagnes moeten
132
Conclusies en beleidsaanbevelingen
daarom niet alleen de waaier van pleegzorgvarianten voorstellen en promoten, maar zich ook richten tot een groter publiek. De acties moeten, anders gezegd, ook worden open getrokken naar andere doelgroepen, zoals allochtonen en holebi's, opdat elke pleeggast een pleeggezin of particulier "op zijn maat" vindt. De netwerkplaatsingen vormen een tweede terrein waarop bekendmakingacties zich moeten focussen. Er zijn immers nog heel wat personen met een handicap die door een broer, zus, tante, nonkel, neef, nicht enzovoort worden ondersteund of opgevangen, zonder dat deze personen ervan op de hoogte zijn dat ze daarbij kunnen worden begeleid en een vergoeding kunnen ontvangen. Om die bestaande vormen van mantelzorg te erkennen en te valoriseren, zijn bijkomende informatieve campagnes nodig. Het feit dat men de mogelijkheid van ondersteuning al dan niet kent, mag immers niet bepalen of een bestaande netwerkplaatsing al dan niet wordt erkend en begeleid. Initiatieven die duidelijk maken dat de betrokken mantelzorgers een beroep kunnen doen op ondersteunende diensten, zullen ongetwijfeld pleegzorgsituaties aan het licht brengen waarbij begeleiding het verschil kan maken tussen een voortzetting van mantelzorg en een situatie waarbij plaatsing in een instelling onvermijdelijk lijkt. Ten derde moet pleegzorg meer bekendheid krijgen bij instanties die de eerstelijnszorg op zich nemen en bij andere voorzieningen binnen de gehandicaptenzorg. Uit cijfers van de Federatie Pleegzorg blijkt dat ongeveer een derde van de pleegouders in contact komt met pleegzorg via een sociale dienst. Specifieke acties gericht op dit soort instanties zullen dus ongetwijfeld hun vruchten afwerpen. Pleegzorg moet echter ook worden voorgesteld bij de aanbieders van andere zorgvormen voor personen met een handicap. Tijdens de focusgroep met vertegenwoordigers van deze voorzieningen stelden we immers vast dat pleegzorg bij heel wat actoren uit de gehandicaptensector niet of onvoldoende gekend is. Om te garanderen dat een persoon met een handicap naar de best passende zorgvorm wordt geleid, is het wenselijk dat het Vlaams Fonds binnen zijn voorzieningen pleegzorg als valabel alternatief bekendheid geeft. Verder moeten de diensten voor pleegzorg bij zoveel mogelijk overlegplatforms uit de gehandicaptenzorg worden betrokken. Ze moeten tevens worden gestimuleerd om zichzelf en hun werking kenbaar te maken bij ambulante en residentiële gehandicaptenvoorzieningen. De overheid zou bekendmakingacties op de drie genoemde terreinen moeten subsidiëren en organiseren, best in samenwerking met de Federatie Pleegzorg, aangezien die koepelorganisatie diensten uit de verschillende pleegzorgsectoren groepeert en de acties in de gehandicaptensector dus kan afstemmen op noden van de andere sectoren. Als de Federatie de algemene bekendmaking tot zijn taak maakt, kunnen de diensten zich beperken tot concrete acties voor het werven van pleeggezinnen voor de gasten die zich aanmelden.
Conclusies en beleidsaanbevelingen
5
133
Flexibiliteit en ondersteuning gewenst
Werken met pleeggezinnen en particulieren betekent werken in een spanningsveld tussen vrijwilligheid en professionaliteit, tussen betrokkenheid (hechting) en afstand (tijdelijkheid). Vrijwilligers hebben meer dan professionelen behoefte aan een flexibele regelgeving die toelaat dat ze ondersteuning krijgen op momenten dat de pleegzorgtaak hen te zwaar wordt. Vele pleegouders vragen dan ook soepele overgangsmogelijkheden van en naar andere zorgvormen, met name als het gaat om combinaties van pleegzorg met voorzieningen die voor hen een tijdelijke ontlasting betekenen, zoals kortverblijf, logeerzorg, een weekend bij een ander gezin verblijven enzovoort. Zij betreuren dat deze combinaties veel administratieve handelingen vergen en dat sommige ervan zelfs niet mogelijk zijn (bijvoorbeeld co-pleegzorgschap). Een aantal pleegouders pleiten verder voor de mogelijkheid om pleegzorg te combineren met (tijdelijke of deeltijdse) opvang in een internaat. Het zijn pleegouders die de zorg voor een kind met een zware handicap of met ernstige gedragsstoornissen waarschijnlijk permanent van de biologische ouders zullen overnemen. Enkele aanbieders van andere zorgvormen opperden dat de combinatie van pleegzorg met ambulante zorg, met name thuisbegeleiding, mogelijk zou moeten zijn. Zij vinden dat de diensten voor pleegzorg vooral met de pleegouders werken en dat de pleeggast niet altijd de beste begeleiding krijgt omdat de dienst vaak niet beschikt over medewerkers met voldoende handicap-specifieke kennis (onder meer wat autisme aangaat). In het belang van de persoon met een handicap zou de begeleiding door de pleegzorgdienst dus moeten worden aangevuld met zorg geboden door een thuisbegeleidingsdienst. De problematiek van combinaties met pleegzorg moet, naar ons inzien, worden bekeken in het raam van andere beleidsontwikkelingen: de aanpassing van de regelgeving aan de waaier van bestaande pleegzorgvormen (onder meer co-pleegzorgschap en steungezinnen), de deregulering en vereenvoudiging van administratieve procedures (zoals de dagprijsberekening) en de ontwikkeling van persoonsgebonden budgetten. Vermoedelijk zal men daarbij een onderscheid moeten maken tussen pleeggezinnen die in een tijdelijke of beperkte opvang voorzien en pleeggezinnen die de facto de rol van het thuismilieu overnemen en daarom meer nood hebben aan ontlastende alternatieven. De gevraagde combinatie van pleegzorg met thuisbegeleiding wijst echter op een ander knelpunt waaraan tegemoetgekomen moet worden. Voor bepaalde zorgaspecten zouden de pleegzorgdiensten een beroep moeten kunnen doen op gespecialiseerde diensten. Het is bijvoorbeeld in het belang van de persoon met een handicap als het pleeggezin kan worden bijgestaan door een thuisbegeleidingsdienst als de pleegzorgdienst niet over voldoende handicap-specifieke deskundigheid beschikt. Het is eveneens in het belang van de pleeggast als de pleegzorgdienst voor het begeleiden van de biologische ouders in bepaalde gevallen bijstand kan vragen aan gespecialiseerde (sociale) diensten, bijvoorbeeld als de
134
Conclusies en beleidsaanbevelingen
ouders kampen met een ernstige armoedeproblematiek of moeten leren de juiste zorg te bieden aan hun gehandicapte zoon of dochter. Op die manier wordt een terugkeer naar het oorspronkelijke gezin meer haalbaar.
6
Optimalisering van de organisatie van de pleegzorg
Pleegzorg is verspreid over Vlaanderen. Er is wel een concentratie van pleegzorgdiensten in en rond Vlaams-Brabant (vooral in de regio Leuven), maar de pleegzorgsituaties zijn geografisch goed verspreid over alle Vlaamse provincies. De diensten voor plaatsing in gezinnen hebben elk hun werking. Ze delen evenwel bepaalde procedures en hebben samenwerkingsverbanden opgestart. Het unieke karakter en de verscheidenheid van de diensten zijn historisch gegroeid en vaak ontstaan uit lokale behoeften. Sommige diensten hebben zich gespecialiseerd op bepaalde terreinen of werken voor verschillende sectoren. Het lijkt ons niet wenselijk om een grondige herorganisatie of herverdeling van de diensten door te voeren. Schaalvergroting of het samensmelten van pleegzorgdiensten heeft alleen voordelen als opgebouwde specialisaties niet verloren gaan, als de fusie vanuit de basis groeit, als het delen van taken meer tijd oplevert voor begeleidingen en als de toegankelijkheid van de diensten niet vermindert. Toch menen wij dat de organisatie van de pleegzorg(diensten) voor personen met een handicap kan worden verbeterd, enerzijds door de diensten te ontlasten van een aantal opdrachten en anderzijds door de samenwerking tussen de diensten op het vlak van de werving van pleeggezinnen te optimaliseren. Men moet zoeken naar wegen om de pleegzorgdiensten van een aantal functies te ontlasten, zodat hun werknemers meer tijd overhouden voor het eigenlijke begeleidingswerk. Wij menen dat bepaalde taken door een overkoepelende instantie georganiseerd of voorbereid kunnen worden. We denken in dat verband met name aan de Federatie Pleegzorg, omdat die ook de pleegzorgdiensten uit andere sectoren verenigt. Uiteraard moet de Federatie daarvoor over voldoende personeel kunnen beschikken en moeten de diensten bereid zijn tot uniformering van enkele werkingsaspecten. Een eerste taak die de Federatie ten behoeve van de diensten (nog) meer kan centraliseren, is de algemene bekendmaking van pleegzorg: het voeren van campagnes over heel Vlaanderen maar ook het voorbereiden en ter beschikking stellen van promotiemateriaal dat de diensten bij concrete en lokale wervingsacties kunnen gebruiken. De Federatie zou, ten tweede, ook de verschillende selectieprocedures kunnen vergelijken en een uniforme selectieprocedure kunnen uitwerken. Voorts kan de Federatie nog meer vormingsessies voor de medewerkers van de diensten organiseren en centraal modules ontwikkelen die lokaal bij de vorming van pleeggezinnen kunnen worden gebruikt. Ten vierde zou de Federatie een aantal administra-
Conclusies en beleidsaanbevelingen
135
tieve handelingen of formaliteiten kunnen uniformeren en overnemen, tenminste als de bereidheid en de mogelijkheden bestaan om gegevens over personeel en werking centraal te verwerken. Op het stuk van werving van kandidaat-pleeggezinnen kan de samenwerking tussen de diensten worden geoptimaliseerd. Wij gaan ervan uit dat de persoon met een handicap centraal moet staan. Vanaf het moment dat hij of zij zich aanmeldt bij een dienst (rechtstreeks of via een verwijzende instantie), moet hij of zij een beroep kunnen blijven doen op diezelfde dienst. Het is immers belangrijk een vertrouwensrelatie op te bouwen. Concreet betekent dat onder meer dat de persoon met een handicap niet wordt doorverwezen naar een andere dienst als blijkt dat de eerste dienst niet meteen een geschikt pleeggezin in zijn bestand heeft. Nu gebeurt dat soms omdat de diensten door hen geselecteerde kandidaat-pleeggezinnen niet willen doorgeven aan andere diensten. Wij zijn de mening toegedaan dat het voor personen met een handicap moeilijker ligt dan voor pleeggezinnen om opgebouwde relaties met een dienst los te laten en naar een andere dienst te gaan. Onderzoek over "nieuwe" vrijwilligers leert trouwens dat die minder organisatiegebonden zijn dan voorheen. Ook hier is een rol voor de Federatie Pleegzorg weggelegd. Die rol bestaat er in eerste instantie in een centraal bestand met gegevens van kandidaat-pleeggezinnen te beheren en ter beschikking te stellen van de diensten voor pleegzorg. Verder moet zij de kwaliteit van de matching bewaken en bemiddelen in de gevallen waarbij een gebrek aan kandidaatpleeggezinnen tot een "strijd" tussen diensten leidt. De uitbouw van een centraal bestand veronderstelt idealiter dat alle kandidaat-pleeggezinnen en particulieren door middel van een uniforme procedure worden geselecteerd. Als het geselecteerde gezin of de geselecteerde persoon geschikt blijkt voor een pleegzorgvraag die op dat moment wordt behandeld door de selecterende dienst, kan de begeleiding worden opgestart. Enkel als dat niet het geval is of als het gezin / de particulier na afloop van een pleegzorgsituatie niet meteen wordt gekoppeld aan een nieuwe pleeggast, wordt het gezin of de particulier opgenomen in het centrale bestand. Als kandidaat-pleeggezinnen door verschillende diensten kunnen worden aangesproken en begeleid, is de kans ook kleiner dat een gezin lang moet wachten op de start van een eerste pleegzorgsituatie. Het spreekt vanzelf dat er bij de uitwisseling van gezinnen rekening wordt gehouden met het feit dat de begeleidende dienst niet te ver afgelegen mag zijn.
7
Tussen ouders en pleegouders
Een laatste knelpunt dat we willen bespreken, is de soms moeizame relatie tussen ouders en pleegouders. Het is een punt dat de laatste tijd veel media-aandacht heeft gekregen. Het
136
Conclusies en beleidsaanbevelingen
is ook een aspect waaraan de diensten voor pleegzorg veel aandacht willen besteden. Ze hebben echter niet altijd de tijd en de middelen om ook de ouders te begeleiden. Als de belangen van de pleeggast, van de pleegouders en van de ouders niet op één lijn liggen, worden begeleiders bovendien soms geconfronteerd met loyaliteitsconflicten. Hoewel het ook bij meerderjarige pleeggasten belangrijk is contacten met de ouders te stimuleren opdat een ondersteunend netwerk behouden blijft, doet het probleem zich vooral voor bij pleegzorgsituaties met minderjarigen waarbij contacten met het oorspronkelijke leefmilieu nog mogelijk zijn. Meerderjarigen mogen en kunnen immers zelf beslissen of ze hun ouders of familie wensen op te zoeken. Bij minderjarigen is de relatie pleegouders-kind-ouders vaak problematisch, wat grotendeels te verklaren is door het feit dat de meeste plaatsingen van minderjarigen in een pleeggezin niet echt vrijwillig gebeuren en door de ouders (en het kind) als zeer ingrijpend worden ervaren. Soms voelen de ouders de plaatsing ook aan als een teken van hun eigen falen: andere ouders kunnen wel wat zij niet kunnen. Dit is ook de reden waarom sommige ouders een plaatsing in een instelling verkiezen boven een plaatsing in een gezin. Ook voor dit soort problemen bestaan geen pasklare oplossingen. De beste oplossing moet van geval tot geval worden bekeken in overleg en met respect voor de verschillende standpunten. We pogen enkele elementen van oplossing aan te reiken. Ook hier geldt het centrale uitgangspunt: het belang van het pleegkind staat voorop. Wanneer de belangen van de verschillende partijen tegenstrijdig zijn, moet het belang van het kind worden bewaakt. Dat is in eerste instantie de taak van de begeleiders en van de pleegzorgdienst. In moeilijke situaties moet de dienst echter een beroep kunnen doen op een onafhankelijke instantie (bijvoorbeeld een comité voor bijzondere jeugdzorg of een jeugdrechtbank) of op gespecialiseerde hulpverleners die een uitspraak kunnen doen in het belang van het kind en rekening houdend met de beperkingen van de persoon met de handicap. Indien een terugkeer van het kind naar het oorspronkelijke milieu in goede omstandigheden tot de mogelijkheden behoort, moet daaraan worden gewerkt. Ouders moeten dan de kans krijgen om de juiste omstandigheden te creëren voor die terugkomst en ze moeten daarbij worden geholpen. Zoals we in punt 5 reeds suggereerden, moeten de diensten voor pleegzorg daarom een beroep kunnen doen op gespecialiseerde diensten die de ouders kunnen helpen ondersteunen. Zij kunnen de ouders bijstaan bijvoorbeeld op het vlak van budgetbeheer of bij het aanleren van vaardigheden die vereist zijn bij het zorgen voor hun gehandicapte zoon of dochter. De toekomstige regeling waarbij de kinderbijslag niet meer exclusief naar de pleegouders gaat (opgenomen in de meest recente Programmawet), biedt eveneens extra kansen voor de ouders. Ze zullen zich minder buitengesloten voelen, maar
Conclusies en beleidsaanbevelingen
137
ze worden tezelfdertijd ook aangesproken om hun verantwoordelijkheid te blijven opnemen. Ook via beeldvorming kan aan dit knelpunt worden gewerkt. Men moet ingaan tegen het beeld dat een plaatsing in een pleeggezin associeert met een verplichte plaatsing en met een falen van de ouders. De overheid zou veeleer acties moeten voeren om vrijwillige gezinsplaatsingen te stimuleren tegenover plaatsingen in internaten. Men kan daarbij beklemtonen dat het voor de ontwikkeling van een kind beter is om in een gezin op te groeien. Ook uitwassen zoals situaties waarbij de pleegouders al dan niet officieus geld geven aan de ouders om hen te blijven overtuigen het kind niet naar een instelling te sturen, moeten worden bestreden. Ten slotte moet werk worden gemaakt van een statuut voor pleegouders (en ouders). Een dergelijk statuut is nodig om de rol van ouders en pleegouders af te bakenen en hun onderlinge verhouding duidelijk te stellen, ook naar het kind toe. Dit geldt des te meer voor minder tijdelijke pleegzorgsituaties. Om het spanningsveld tussen vrijwilligheid en professionaliteit te ontmijnen, past het dat pleegouders niet alleen worden gewezen op plichten en professionele vereisten, maar ook rechten krijgen. Ook voor het kind zijn duidelijke afspraken gewenst. Bovendien is een helder statuut ook positief voor de ouders, die dan minder met het gevoel geconfronteerd zullen worden geen greep meer te hebben op beslissingen. In het voorstel van resolutie dat Vlaams Parlementslid Veerle Declercq in oktober 2002 heeft neergelegd, worden diverse aspecten genoemd waarover duidelijkheid moet worden geschapen of afdwingbare afspraken moeten worden gemaakt: wettelijke aansprakelijkheid, fiscale aspecten, ziektekosten, dekking voor het pleegkind binnen verzekeringen, bezoekrecht enzovoort. Zelfs een duidelijk statuut zal echter nooit kunnen veranderen dat de pleegzorgdiensten een belangrijk deel van hun tijd moeten wijden aan het organiseren van overleg tussen ouders, kind en pleegouders. Vele dagelijkse beslissingen zullen immers nooit via regelgeving worden geregeld. Zolang de terugkeer naar het oorspronkelijk gezin in het vooruitzicht wordt gesteld, moeten ouders in het belang van het kind veel beslissingsrechten behouden. Anders moeten de pleegouders geleidelijk aan meer beslissingsmogelijkheden worden toegewezen.
Bibliografie
De Hart Joep (s.d.). Langetermijntrends in lidmaatschappen en vrijwilligerswerk. Dekker Paul (11 september 2001). Vrijwilligers op weg van kerk naar werk? – Een verkenning van het hart van de civil society. Den Haag: Lezing voor de Nederlandse Hartstichting. Devisch Francis, Samoy Erik & Lammertyn Frans (2000). Barrières voor sociale integratie van personen met een handicap. Leuven: Departement Sociologie, K.U.Leuven. Hustinx Lesley & Lammertyn Frans, (2001). Vrijwilligerswerk tussen vrijheid en onzekerheid: Uitdagingen voor een eigentijds vrijwilligersbeleid. In: Oikos, 17 (2), 24-42. Gaskin Katharine (1998). Vanishing Volunteers: Are Young People losing interest in volunteering? In: Voluntary Action, 1 (1), 33-43. Meijs Lucas C.P.M. & Hoogstad Esther (2001). New ways of managing volunteers: combining membership management en programme management. In: Voluntary Action, 3 (3), 41-61. Molleman Catherine (1993). Zorg op vraag. Een profiel van het zorgaanbod van voorzieningen voor gehandicapten. Leuven: HIVA. Rommel Ward, Opdebeeck Sybille & Lammertyn Frans, (1997). Vrijwillige inzet in Vlaanderen. Een exploratie. Leuven: LUCAS.
Bijlage 1 Lijst van de twaalf door het Vlaams Fonds erkende pleegzorgdiensten
Centrum Pleegzorg Kessel-Lo Kerkstraat 42 3010 Kessel-Lo 016 25 28 41 Oikonde Antwerpen Drakenhoflaan 68 2100 Deurne 03 366 09 11 Oikonde Brugge Langestraat 72 8000 Brugge 050 33 43 17 Oikonde Leuven Tiensevest 17 3010 Kessel-Lo 016 22 96 13 Oikonde Mechelen Colomastraat 36-38 2800 Mechelen 015 42 16 24 Oikonde Oostende Frère Orbanstraat 145 8400 Oostende 059 50 63 90 Onderweg Paleizenstraat 90 1030 Schaarbeek 02 241 42 43
ii
Bijlagen
Open Gezin Karmelietenstraat 12 9500 Geraardsbergen 054 42 16 17 Open Thuis Wipstraat 2a 3010 Kessel-Lo 016 25 80 80 Sociaal Pedagogisch Hulpcentrum (Sopeh) Vijverstraat 55 3500 Hasselt 011 21 04 83 Tehuizen voor Nazorg (Tevona) Hazelarenlaan 12 3500 Hasselt 011 21 17 66 West-Vlaamse Dienst voor Sociale Integratie Hammestraat 67 8800 Roeselare 051 24 48 23
Bijlagen
iii
Bijlage 2 Topiclijst gebruikt bij de interviews met de dienstverantwoordelijken
Werking dienst voor pleegzorg: algemeen Welke erkenningen heeft uw organisatie, buiten de erkenning als dienst voor pleegzorg (bijvoorbeeld begeleid wonen / zowel binnen als buiten het Vlaams Fonds) Werkt de dienst vanuit één of meerdere lokaties (waar? Hoofdzetel of niet? Werkingsregio?) Door welke sectoren werd de dienst voor pleegzorg erkend? 1. Bijzondere Jeugdbijstand 2. Gehandicaptensector / Vlaams Fonds 3. Kind en Gezin Plaatst deze dienst voor pleegzorg … 1. Minderjarige gehandicapte personen 2. Meerderjarige gehandicapte personen
Hoeveel personen zijn momenteel door deze pleegzorgdienst geplaatst binnen elke sector? 1. Bijzondere Jeugdbijstand........................................................................................................ 2. Gehandicaptensector / Vlaams Fonds .................................................................................... Aantal meerderjarigen ................................ Aantal minderjarigen ...................................... 3. Kind en Gezin.........................................................................................................................
Wat zijn de verschillende financieringsbronnen en subsidiekanalen van uw dienst? Welk deel van de werking wordt gesubsidieerd door het Vlaams Fonds (in percentage)?
iv
Bijlagen
Hoeveel medewerkers zijn tewerkgesteld bij deze pleegzorgdienst? Aantal ................................................................ Aantal voltijdse equivalenten ......................... Wat zijn hun functies en taken? Behoort pleegzorg voor personen met een handicap tot het takenpakket van alle medewerkers (hoeveel medewerkers wel + voltijds?)
Hoeveel begeleiders heeft deze dienst? Aantal ............................................................... Aantal voltijdse equivalenten ......................... Welke diploma's hebben de begeleiders? Is er een taakverdeling tussen de begeleiders? q Ja q Nee Welke taakverdeling? Hoe gebeurt deze taakverdeling tussen de begeleiders?
Krijgen de medewerkers vorming of bijscholing? q Ja q Nee Wie heeft welke vorming / bijscholing gevolgd?
Bijlagen
v
De volgende vragen hebben enkel betrekking op pleegzorgsituaties binnen de sector gehandicaptenzorg.
Op welke doelgroep binnen de gehandicaptensector richt deze pleegzorgdienst zijn aandacht? 1. Licht mentaal gehandicapte personen 2. Matig mentaal gehandicapte personen 3. Ernstig mentaal gehandicapte personen 4. Diep mentaal gehandicapte personen 5. Personen met een psychische handicap 6. Personen met een fysieke handicap 7. Personen met een zintuiglijke handicap 8. Personen met autisme 9. Personen met ernstige gedragsproblemen 10. Personen met psycho-sociale problemen 11. Personen met een gestabiliseerde psychiatrische problematiek 12. Personen met een ontwikkelingsstoornis 13. Meervoudig gehandicapte personen ....................................................................................... 14. Andere .................................................................................................................................... Zijn er verschillen in de doelgroep naargelang het gaat om een andere opvangmogelijkheid zoals bijvoorbeeld een bestandplaatsing, een netwerkplaatsing of WOP? q Nee q Ja............................................................................................................................................. Hoeveel personen van elke doelgroep bevinden zich momenteel in een pleegzorgsituatie? Nr. doelgroep .................................................... Aantal personen .............................................. Nr. doelgroep .................................................... Aantal personen .............................................. Nr. doelgroep .................................................... Aantal personen .............................................. Nr. doelgroep .................................................... Aantal personen .............................................. Nr. doelgroep .................................................... Aantal personen .............................................. Nr. doelgroep .................................................... Aantal personen .............................................. Nr. doelgroep .................................................... Aantal personen ..............................................
vi
Bijlagen
Welke opvangmogelijkheden voor personen met een handicap worden door deze dienst georganiseerd / voorzien? 1. Pleeggezin of gastgezin 2. Doorstromingshuis 3. Huis voor lang verblijf 4. In een zelfstandige woonvorm met ondersteuning van een particulier (WOP) 5. Themahuis 6. Logeergezinnen 7. Crisisopvang 8. Weekendopvang 9. Vakantieopvang 10. Steungezin 11. Onthaalgezin 12. Time-out 13. Kamer met aandacht 14. Andere .................................................................................................................................... Hoeveel plaatsen heeft deze dienst binnen de verschillende opvangmogelijkheden? Nr. opvangmogelijkheid.................................... Aantal plaatsen ............................................... Nr. opvangmogelijkheid.................................... Aantal plaatsen ............................................... Nr. opvangmogelijkheid.................................... Aantal plaatsen ............................................... Nr. opvangmogelijkheid.................................... Aantal plaatsen ............................................... Nr. opvangmogelijkheid.................................... Aantal plaatsen ............................................... Nr. opvangmogelijkheid.................................... Aantal plaatsen ............................................... Nr. opvangmogelijkheid.................................... Aantal plaatsen ............................................... Nr. opvangmogelijkheid.................................... Aantal plaatsen ............................................... Nr. opvangmogelijkheid.................................... Aantal plaatsen ...............................................
Heeft u momenteel een aantal openstaande plaatsen? Indien ja, hoeveel? Ja / Nee Nr. opvangmogelijkheid.................................... Aantal plaatsen ............................................... Nr. opvangmogelijkheid.................................... Aantal plaatsen ............................................... Nr. opvangmogelijkheid.................................... Aantal plaatsen ............................................... Nr. opvangmogelijkheid.................................... Aantal plaatsen ............................................... Nr. opvangmogelijkheid.................................... Aantal plaatsen ............................................... Nr. opvangmogelijkheid.................................... Aantal plaatsen ...............................................
Bijlagen
vii
Hoeveel aanvragen tot pleegzorg kreeg de pleegzorgdienst in 2001?..........................................
Op hoeveel aanvragen tot pleegzorg is de dienst ingegaan? ........................................................ Op ………. aanvragen tot pleegzorg werd niet ingegaan door de dienst. Welke punten / factoren hebben geleid tot dit negatief advies?
Hoeveel personen kwamen effectief in een pleegzorgsituatie terecht?........................................ ……… personen met een positief advies van de dienst kwamen nog niet in een pleegzorgsituatie terecht. Welke factoren hebben daarin meegespeeld?
Hoeveel pleegzorgsituaties werden in 2001 beëindigd?............................................................... Waarom werden deze pleegzorgsituaties beëindigd? Hoeveel van deze beëindigde pleegzorgsituaties zijn naar een andere zorgvorm overgestapt (+ naar welke zorgvorm)?
viii
Bijlagen
Bekendheid van dienst Hoe tracht deze dienst voor pleegzorg bekendheid te verwerven bij het grote publiek?
Welke concrete acties werden er gedurende de laatste twee jaar op dit vlak ondernomen? Hoeveel heeft dit gekost? Via welke subsidiekanalen werden deze acties gefinancierd?
Welke acties hadden een positief resultaat?
Hoe tracht de dienst voor pleegzorg bekendheid te verwerven bij de verwijzers en / of andere instanties?
Welke concrete acties werden er gedurende de laatste twee jaar op dit vlak ondernomen? Hoeveel heeft dit gekost? Via welke subsidiekanalen werd dit gefinancierd?
Welke acties hadden een positief resultaat?
Ervaart deze dienst voor pleegzorg bepaalde moeilijkheden of problemen in verband met de bekendheid bij verwijzers en / of andere instanties? q Ja q Nee Zo ja, welke moeilijkheden of problemen ervaart deze dienst voor pleegzorg? Hoe zouden deze moeilijkheden volgens u opgelost kunnen worden?
Bijlagen
ix
Werving van kandidaat-pleeggezinnen Op welke wijze tracht de dienst voor pleegzorg om kandidaat-pleeggezinnen te werven?
Welke concrete acties werden er gedurende de laatste twee jaar op dit vlak ondernomen? Hoeveel heeft dit gekost? Via welke subsidiekanalen werd dit gefinancierd?
Welke acties hadden een positief resultaat?
Ervaart deze dienst voor pleegzorg moeilijkheden / problemen bij het werven van kandidaat-pleeggezinnen? q Ja q Nee Zo ja, welke moeilijkheden / problemen ervaart deze dienst? Zijn er verschillen bij de werving van kandidaat-pleeggezinnen, die een gast in hun gezin opvangen en de werving van kandidaat-pleeggezinnen voor WOP?
Hoe zouden deze moeilijkheden volgens u opgelost kunnen worden?
x
Bijlagen
Selectie van kandidaat –gezinnen Dit deel handelt over de selectie van kandidaat-pleeggezinnen. Via de volgende vragen willen wij ons een beeld vormen op welke wijze en op basis van welke criteria kandidaatgezinnen geselecteerd worden. Indien een gezin, in de ruime betekenis van het woord, zich als kandidaat aanbiedt, welke opeenvolgende stappen worden dan door deze pleegzorgdienst genomen?
Verloopt de selectie van gastgezinnen op dezelfde wijze bij netwerkplaatsingen? q Ja q Nee Zo neen, welke stappen worden genomen bij een netwerkplaatsing?
Verloopt de selectie van pleeggezinnen op dezelfde wijze voor minderjarige personen met een handicap als voor meerderjarige personen met een handicap? q Ja q Nee Zo neen, welke stappen zijn verschillend?
Verloopt de selectie van pleeggezinnen op dezelfde wijze voor kandidaat-pleeggezinnen die een gast in hun gezin zullen opvangen en WOP? q Ja q Nee (verschillen..................................................................................................................... )
Bijlagen
xi
Hoe verloopt een eerste gesprek met kandidaat-pleeggezinnen? Waar vindt dit gesprek plaats? Welke informatie wordt tijdens dit gesprek gegeven? Is dit hetzelfde bij netwerkplaatsingen? q Ja q Nee (verschillen.....................................................................................................................) Is dit hetzelfde zowel bij meerderjarige als bij minderjarige personen met een handicap? q Ja q Nee (verschillen.....................................................................................................................) Is dit hetzelfde bij WOP? q Ja q Nee (verschillen.....................................................................................................................)
Wordt er vorming aan kandidaat-pleeggezinnen aangeboden? Zo ja, welke? Wordt dezelfde vorming aangeboden aan pleeggezinnen in een netwerkplaatsing? q Ja q Nee (welke verschillen ..........................................................................................................) Wordt dezelfde vorming aangeboden aan pleeggezinnen die een minderjarige persoon met een handicap zullen opvangen dan pleeggezinnen die een meerderjarige persoon met een handicap zullen opvangen? q Ja q Nee (welke verschillen ..........................................................................................................) Wordt dezelfde vorming aangeboden aan kandidaat-pleeggezinnen die een gast zullen begeleiden in het kader van WOP? q Ja q Nee (welke verschillen ..........................................................................................................)
xii
Bijlagen
Gebruikt uw dienst het STAP-programma bij het selecteren van kandidaat-pleeggezinnen? q Nee è volgend deel over STAP-programma overslaan q Ja
STAP-programma
Zijn kandidaat-pleeggezinnen verplicht om het STAP-programma te volgen? q Nee q Ja Geldt dit ook voor netwerkplaatsingen? q Nee q Ja Moet er inschrijvingsgeld betaald worden om het STAP-programma te volgen? q Nee q Ja Wie betaalt dit inschrijvingsgeld?
Heeft de pleegzorgdienst in het kader van het STAP-programma individuele gesprekken met kandidaat-pleegouders? q Nee q Ja Indien individuele gesprekken: Waar vinden de individuele gesprekken met kandidaat-pleegouders plaats? Wanneer worden deze individuele gesprekken georganiseerd? Gebeurt dit op dezelfde wijze voor netwerkplaatsingen? q Ja q Nee (welke verschillen.................................................................................................. )
Bijlagen
xiii
Gebeurt dit op dezelfde wijze bij WOP? q Ja q Nee (welke verschillen ..................................................................................................)
Wat is het doel van deze gesprekken? Geldt dit ook voor netwerkplaatsingen? q Ja q Nee Zo neen, welk doel hebben deze gesprekken bij netwerkplaatsingen? Geldt dit zowel voor minderjarige als voor meerderjarige personen met een handicap? q Ja q Nee (welke verschillen ..................................................................................................) Geldt dit ook bij WOP? q Ja q Nee
Wie neemt deel aan deze gesprekken? Gebeurt dit op dezelfde wijze voor netwerkplaatsingen? q Ja q Nee (welke verschillen ..................................................................................................) Gebeurt dit op dezelfde wijze voor minderjarige als voor meerderjarige personen met een handicap? q Ja q Nee (welke verschillen ..................................................................................................) Gebeurt dit op dezelfde wijze bij WOP? q Ja q Nee (welke verschillen ..................................................................................................)
xiv
Bijlagen
Hoe tracht de dienst een beeld te vormen van het gezin? Gebeurt dit op dezelfde wijze voor netwerkplaatsingen? q Ja q Nee (welke verschillen.................................................................................................. ) Gebeurt dit op dezelfde wijze voor minderjarige als voor meerderjarige personen met een handicap? q Ja q Nee (welke verschillen.................................................................................................. ) Gebeurt dit op dezelfde wijze bij WOP? q Ja q Nee (welke verschillen.................................................................................................. )
Indien blijkt dat het kandidaat-pleeggezin één of meer zwakke(re) punten heeft, wordt dan een voorstel gedaan om rond die zwakkere punten te werken? q Nee q Ja Zo ja, welk voorstel?
Gebeurt dit op dezelfde wijze voor netwerkplaatsingen? q Ja q Nee (welke verschillen.................................................................................................. ) Gebeurt dit op dezelfde wijze voor minderjarige als voor meerderjarige personen met een handicap? q Ja q Nee (welke verschillen.................................................................................................. ) Gebeurt dit op dezelfde wijze bij WOP? q Ja q Nee (welke verschillen.................................................................................................. )
Bijlagen
xv
Geen STAP-programma of niet verplicht om het STAP-programma te volgen Op welke wijze tracht de dienst voor pleegzorg te achterhalen of de kandidaat-pleegouders goede pleegouders zouden zijn?
Gebeurt dit op dezelfde wijze voor netwerkplaatsingen? q Ja q Nee (welke verschillen ..................................................................................................) Gebeurt dit op dezelfde wijze voor minderjarige als voor meerderjarige personen met een handicap? q Ja q Nee (welke verschillen ..................................................................................................) Gebeurt dit op dezelfde wijze bij WOP? q Ja q Nee (welke verschillen ..................................................................................................)
Hoe worden kandidaat-pleeggezinnen voorbereid op hun toekomstige taak?
Gebeurt dit op dezelfde wijze voor netwerkplaatsingen? q Ja q Nee (welke verschillen ..................................................................................................) Gebeurt dit op dezelfde wijze voor minderjarige als voor meerderjarige personen met een handicap? q Ja q Nee (welke verschillen ..................................................................................................) Gebeurt dit op dezelfde wijze bij WOP? q Ja q Nee (welke verschillen ..................................................................................................)
xvi
Bijlagen
Welke criteria vindt uw dienst belangrijk bij het selecteren van pleeggezinnen?
Gebeurt dit op dezelfde wijze voor netwerkplaatsingen? q Ja q Nee (welke verschillen.................................................................................................. ) Gebeurt dit op dezelfde wijze voor minderjarige als voor meerderjarige personen met een handicap? q Ja q Nee (welke verschillen.................................................................................................. ) Gebeurt dit op dezelfde wijze bij WOP? q Ja q Nee (welke verschillen.................................................................................................. )
Hoeveel kandidaat-pleeggezinnen hebben zich in 2001 aangeboden? ........................................ Hoeveel kandidaat-pleeggezinnen werden uiteindelijk in het bestand van de pleegzorgdienst opgenomen? ....................................................................................................... Om welke redenen worden kandidaat-pleeggezinnen niet in het bestand opgenomen? Hoeveel aanvragen tot netwerkplaatsing heeft de dienst in 2001 gehad?....................................
Met welke selectiemethoden / aspecten heeft u de meest positieve ervaringen gehad?
Bijlagen
xvii
Ervaart deze dienst voor pleegzorg bepaalde moeilijkheden of problemen bij het selecteren van kandidaat-pleeggezinnen? q Nee q Ja Zo ja, welke moeilijkheden of problemen ervaart uw dienst voor pleegzorg ?
Zijn er kandidaat-pleeggezinnen die tijdens de werving of selectie afhaken? q Nee q Ja Waarom haken ze af?
Ervaart uw dienst problemen bij netwerkplaatsingen? q Nee q Ja Zo ja, welke problemen ervaart uw dienst bij netwerkplaatsingen? Hoe zouden deze problemen volgens u kunnen worden opgelost?
Ervaart uw dienst specifieke problemen bij het selecteren van pleeggezinnen voor minderjarige dan wel meerderjarige personen met een handicap? Zo ja, welke?
Ervaart uw dienst specifieke problemen bij het selecteren van pleeggezinnen voor WOP?
Hoe staat u tegenover het volgende "eerst selecteren en dan opleiden versus opleiden is selecteren"?
xviii
Bijlagen
Aanvragen tot pleegzorg Van wie komen de aanvragen naar pleegzorg? Vanwaar komen de personen met een handicap? (zelfde actoren als de aanvragers?)
Indien de dienst voor pleegzorg een aanvraag krijgt tot pleegzorg, welke opeenvolgende stappen worden dan genomen? Verloopt de behandeling van aanvragen tot pleegzorg op dezelfde wijze bij een netwerkplaatsing? q Ja q Nee (welke verschillen? ........................................................................................................ ) Verloopt de behandeling van aanvragen tot pleegzorg op dezelfde wijze voor minderjarige personen met een handicap als voor meerderjarige personen met een handicap? q Ja q Nee (welke verschillen? ........................................................................................................ ) Verloopt de behandeling van aanvragen tot pleegzorg op dezelfde wijze voor WOP? q Ja q Nee (welke verschillen? ........................................................................................................ )
Welke informatie wordt over de persoon met een handicap verzameld? Welke zijn de informatiebronnen? / Hoe wordt de informatie verzameld? (wordt bestaande informatie gebruikt, bijvoorbeeld van de multidisciplinaire verslagen)
Bijlagen
xix
Hoe wordt nagegaan of pleegzorg een geschikte zorgvorm is? Wie wordt bij deze beslissing betrokken? Worden deze personen eveneens betrokken bij deze beslissing in het geval van een netwerkplaatsing? q Ja q Nee (welke verschillen?.........................................................................................................) Worden deze personen zowel in het geval van minderjarige als in het geval van meerderjarige personen met een handicap betrokken? q Ja q Nee (welke verschillen?.........................................................................................................) Worden deze personen betrokken bij WOP? q Ja q Nee (welke verschillen?.........................................................................................................) Met welke punten wordt bij deze beslissing rekening gehouden? Gebeurt dit op dezelfde wijze voor netwerkplaatsingen? q Ja q Nee (welke verschillen?.........................................................................................................) Gebeurt dit op dezelfde wijze voor minderjarige dan wel voor meerderjarige personen met een handicap? q Ja q Nee (welke verschillen?.........................................................................................................) Gebeurt dit op dezelfde wijze bij WOP? q Ja q Nee (welke verschillen?.........................................................................................................)
Om welke redenen kan besloten worden dat een pleegzorgsituatie niet geschikt is? Om welke redenen kan besloten worden dat een netwerkplaatsing niet geschikt is?
xx
Bijlagen
Hoe wordt beslist welke soort pleegzorgsituatie het meest geschikt is? Wie wordt bij deze beslissing betrokken? Gebeurt dit op dezelfde wijze voor netwerkplaatsingen? q Ja q Nee (welke verschillen? ........................................................................................................ ) Gebeurt dit op dezelfde wijze voor pleegzorgsituaties waarbij minderjarige dan wel meerderjarige personen betrokken zijn? q Ja q Nee (welke verschillen? ........................................................................................................ ) Gebeurt dit op dezelfde wijze voor WOP? q Ja q Nee (welke verschillen? ........................................................................................................ )
Ervaart deze dienst voor pleegzorg bepaalde moeilijkheden of problemen bij het behandelen van de aanvragen tot pleegzorg? q Nee q Ja Welke moeilijkheden of problemen ervaart de dienst bij het behandelen van de aanvragen tot pleegzorg? Ervaart deze dienst voor pleegzorg problemen bij het behandelen van de aanvragen tot netwerkplaatsingen? Ervaart deze dienst problemen dezelfde problemen bij WOP? Hoe zouden deze moeilijkheden volgens u opgelost kunnen worden?
Bijlagen
xxi
"Matching" Hoe verloopt de procedure om een pleeggast in een geschikt pleeggezin te plaatsen? Wat zijn daarbij de verschillende stappen?
Zijn er verschillen bij minderjarige versus meerderjarige personen met een handicap? Zo ja, welke? Zijn er verschillen bij WOP? Zo ja, welke?
Welke stappen worden ondernomen, indien op basis van deze vergelijking geen geschikt pleeggezin gevonden wordt?
Zijn er verschillen bij minderjarige versus meerderjarige personen met een handicap? Zo ja, welke? Zijn er verschillen bij WOP? Zo ja, welke?
Wie wordt betrokken bij de keuze voor een bepaald pleeggezin?
Verschilt dit naargelang het gaat om minderjarige dan wel om meerderjarige personen met een handicap? q Nee q Ja (verschillen ........................................................................................................................) Verschilt dit bij WOP? q Nee q Ja (verschillen ........................................................................................................................)
xxii
Bijlagen
Welke stappen worden genomen, indien een geschikt pleeggezin gevonden wordt?
Zijn er verschillen bij minderjarige versus meerderjarige personen met een handicap? Zo ja, welke? Zijn er verschillen bij WOP?
Ervaart de dienst voor pleegzorg moeilijkheden of problemen bij het matchen van pleeggasten en pleeggezinnen? q Nee q Ja Welke moeilijkheden of problemen ervaart de dienst voor pleegzorg bij het matchen van pleeggasten en pleeggezinnen? Ervaart de dienst dezelfde moeilijkheden bij WOP? Hoe zouden deze moeilijkheden volgens u opgelost kunnen worden?
Wordt er een ontmoeting tussen ouders (en / of familieleden) en pleegouders georganiseerd? q Nee q Ja (wanneer? .......................................................................................................................... ) Wordt deze ontmoeting zowel in het geval van minderjarige als in het geval van meerderjarige personen met een handicap georganiseerd? q Ja q Nee Wordt deze ontmoeting ook bij WOP georganiseerd? q Ja q Nee
Bijlagen
xxiii
Wordt er een overleg georganiseerd om bepaalde concrete afspraken te maken? q Nee q Ja Wie wordt bij dit overleg betrokken? Welke afspraken worden tijdens dit overleg gemaakt? Wordt er een soortgelijk overleg georganiseerd bij een netwerkplaatsing? q Nee q Ja Komen tijdens dat overleg dezelfde afspraken aan bod? q Ja q Nee Zo neen, welke afspraken worden bij een netwerkplaatsing gemaakt? Wordt een dergelijke overeenkomst zowel bij minderjarige als bij meerderjarige personen met een handicap opgesteld? q Nee q Ja Welke punten worden in die overeenkomst opgenomen? Wordt er een soortgelijk overleg / overeenkomst bij WOP georganiseerd?
xxiv
Bijlagen
Wordt er, naast de verplichte overeenkomst met de pleeggast, een overeenkomst tussen de pleegouders en de dienst voor pleegzorg opgesteld? q Nee q Ja Welke punten worden in die overeenkomst opgenomen? Wordt er ook bij een netwerkplaatsing een overeenkomst tussen de pleegouders en de pleegzorgdienst opgesteld? q Nee q Ja Komen in deze overeenkomst dezelfde punten aan bod? q Ja q Nee (verschillen............................................................................................................... ) Wordt er bij WOP ook een overeenkomst tussen het pleeggezin en de pleegzorgdienst opgesteld? q Ja q Nee Komen in deze overeenkomst dezelfde punten aan bod? q Ja q Nee (verschillen............................................................................................................... )
Wordt er een zorgplan opgesteld? q Nee q Ja Welke punten worden in dit zorgplan opgenomen? Wordt er bij het opstellen van het zorgplan ook rekening gehouden met de te verwachten moeilijkheden? q Nee q Ja Wie wordt bij het opstellen van dit zorgplan betrokken?
Bijlagen
xxv
Wordt ook bij een netwerkplaatsing een zorgplan opgesteld? q Nee q Ja Welke punten worden in dit zorgplan opgenomen? Wordt bij het opstellen van het zorgplan rekening gehouden met de te verwachten moeilijkheden? q Nee q Ja Wie wordt bij het opstellen van dit zorgplan betrokken?
Zijn er verschillen bij minderjarige en meerderjarige personen met een handicap? q Nee q Ja Zijn er verschillen bij WOP? q Nee q Ja
xxvi
Bijlagen
Begeleiding Op welke dagen en tussen welke uren is uw dienst bereikbaar? Is dit enkel telefonisch?
Zijn de individuele begeleiders permanent bereikbaar? q Nee q Ja Is er een soort wachtsysteem? (al dan niet in samenwerking met andere diensten) q Ja q Nee
Worden de pleeggezinnen door uw dienst begeleid? q Nee q Ja Op welke wijze worden zij door uw dienst begeleid? Worden de pleeggezinnen ook ondersteund (voorbeeld bij vakantieplanning, weekendondersteuning, vrijetijdsbesteding enzovoort)? q Nee q Ja Wat is de frequentie van de contacten tussen uw dienst en de pleeggezinnen? (doel is uitersten te vinden) q Gemiddeld aantal bezoeken per jaar ...................................................................................... q Uitgesplitst naar minderjarige netwerkplaatsing
/ meerderjarige / bestandplaatsing
naargelang duur van de pleegzorgsituatie Welke punten worden tijdens de individuele momenten besproken?
/ WOP
Bijlagen
xxvii
Wie wordt bij deze gesprekken betrokken? Gebeurt de begeleiding van het pleeggezin op dezelfde wijze bij een netwerkplaatsing? q Ja q Nee (verschillen...............................................................................................................) Gebeurt de begeleiding van het pleeggezin op dezelfde wijze in het geval van minderjarige en meerderjarige personen met een handicap? q Ja q Nee (verschillen...............................................................................................................) Gebeurt de begeleiding van het pleeggezin op dezelfde wijze bij WOP? q Ja q Nee (verschillen...............................................................................................................)
Worden er door de pleegzorgdienst momenten georganiseerd waarop de pleeggezinnen ervaringen kunnen uitwisselen? q Nee q Ja (frequentie .........................................................................................................................)
Hoe begeleidt de dienst voor pleegzorg de pleeggast? (+ waar gebeurt de begeleiding, bijvoorbeeld thuis of op de dienst) Welke aspecten komen tijdens de begeleidingsmomenten aan bod? Gebeurt de begeleiding van de pleeggast op dezelfde wijze bij een netwerkplaatsing? q Ja q Nee (verschillen...............................................................................................................) Gebeurt de begeleiding van de pleeggast op dezelfde wijze bij WOP? q Ja q Nee (verschillen...............................................................................................................) Worden er door de pleegzorgdienst momenten georganiseerd waarop de pleeggasten ervaringen kunnen uitwisselen? q Nee q Ja (frequentie .........................................................................................................................)
xxviii
Bijlagen
Heeft de dienst voor pleegzorg regelmatig contact met de ouders en / of familieleden van de persoon met een handicap? q Nee q Ja (frequentie ......................................................................................................................... ) Wat wordt tijdens deze contacten besproken?
Ervaart de dienst voor pleegzorg moeilijkheden of problemen bij het begeleiden van de pleegouders? q Nee q Ja Welke moeilijkheden of problemen ervaart uw dienst bij het begeleiden van pleegouders? Hoe zouden deze moeilijkheden of problemen volgens u kunnen opgelost worden?
Ervaart de dienst voor pleegzorg moeilijkheden of problemen bij het begeleiden van de pleeggasten? q Nee q Ja Welke moeilijkheden of problemen ervaart uw dienst bij het begeleiden van pleeggasten? Hoe zouden deze moeilijkheden of problemen volgens u kunnen opgelost worden?
Ervaart de dienst voor pleegzorg moeilijkheden of problemen bij het begeleiden van de ouders en / of familieleden? q Nee q Ja Welke moeilijkheden of problemen ervaart uw dienst bij het begeleiden van de ouders en / of familieleden? Hoe zouden deze moeilijkheden of problemen volgens u kunnen opgelost worden?
Bijlagen
xxix
Vorming Wordt er vorming aangeboden aan pleeggezinnen? q Nee q Ja Zijn de pleeggezinnen verplicht om bepaalde vormingen te volgen? q Nee q Ja (welke.......................................................................................................................) Hoeveel bedraagt de kostprijs van dergelijke vormingen? Organiseert uw dienst zelf vorming of in samenwerking met anderen? (welke vorming en met wie wordt samengewerkt rond welke vorming?) Welke vorming werd in 2001 en 2002 georganiseerd?
Ervaart uw dienst moeilijkheden of problemen bij het aanbieden van vorming? q Nee q Ja Welke moeilijkheden of problemen ervaart de dienst voor pleegzorg bij het aanbieden van vorming? Hoe kunnen deze moeilijkheden volgens u worden opgelost?
xxx
Bijlagen
Nazorg Welke begeleiding wordt door de pleegzorgdienst aan de pleegouders aangeboden na het beëindigen van de pleegzorgsituatie? Welke begeleiding wordt door de pleegzorgdienst aan de persoon met een handicap aangeboden na het beëindigen van de pleegzorgsituatie? Is nazorg verschillend bij WOP?
Worden blijvende contacten tussen pleeggezinnen en hun ex-pleeggasten gestimuleerd? q Nee q Ja (op welke wijze? ............................................................................................................... )
Heeft de dienst voor pleegzorg een zicht op de situatie uit dewelke de personen met een handicap vandaan komen en waar ze na pleegzorg naartoe gaan? q Nee q Ja ............................................................................................................................................
Bijlagen
xxxi
Samenwerking met andere diensten of instanties Werkt de dienst samen met andere diensten voor pleegzorg? q Nee q Ja Met welke andere diensten voor pleegzorg en rond welke aspecten wordt samengewerkt? Hoe verloopt deze samenwerking?
Hoe ziet u de samenwerking tussen verschillende pleegzorgdiensten in de toekomst?
Hoe staat u tegenover schaalvergroting versus kleinschaligheid?
Hoe verloopt de samenwerking met de Federatie Pleegzorg? Wat zijn de positieve en de negatieve punten?
Werkt deze dienst samen met andere instanties of voorzieningen in de sector van de gehandicaptenzorg? q Nee q Ja Met welke andere instanties en rond welke aspecten wordt er samengewerkt?
Werkt deze dienst samen met andere instanties of voorzieningen buiten de sector van de gehandicaptenzorg? q Nee q Ja Met welke andere instanties en rond welke aspecten wordt er samengewerkt?
xxxii
Bijlagen
Wat zijn de positieve en de negatieve punten van samenwerken? Is de samenwerking zelf geïnitieerd of vanuit andere voorzieningen ontstaan?
Is men betrokken bij regionaal overleg?
Hoe voelt uw dienst zich bij de samenwerkingen (problemen?)?
Heeft u suggesties naar het Vlaams Fonds toe?
Heeft u suggesties naar de Federatie Pleegzorg toe?
Stel dat het totale takenpakket van alle medewerkers 100 % bedraagt. Hoeveel tijd gaat dan naar volgende taken? Werving, inclusief onthaal en bekendmaking .............................................................................. Selectie ......................................................................................................................................... Vorming ....................................................................................................................................... Begeleiding................................................................................................................................... Administratie................................................................................................................................ Andere ..........................................................................................................................................
Bijlagen
xxxiii
Rol en plaats van pleegzorg Wat is volgens u de huidige en toekomstige rol / plaats van pleegzorg in het geheel van zorgvormen voor personen met een handicap?
Gaan evoluties zoals het persoonsgebonden budget, PAB, flexibilisering, modulering en dergelijke een invloed hebben op de toekomst van pleegzorg? Zo ja, in welke zin?
xxxiv
Bijlagen
Vindt u het goed als we de verzamelde gegevens over uw dienst na afloop van het onderzoek aan de Federatie pleegzorg doorgeven of heeft u liever van niet? (evt. alleen kwantitatieve gegevens)?
Bijlagen
xxxv
Bijlage 3 Overzicht van de vragen die aan bod kwamen tijdens de focusgroepen en interviews met pleegkinderen/pleeggasten
xxxvi
Bijlagen
Topiclijst interviews met pleeggasten 1. Huidige situatie (WOP / pleeggezin; bestand of netwerk; concrete afspraken; contacten met pleeggezin; inspraak?) Waarom voor pleegzorg gekozen (inspraak)? Lang moeten wachten? Inspraak / keuze? Vanwaar kom je (situatie voor pleegzorg)? Wie heeft beslist voor pleegzorg? Had je graag een andere zorgvorm, graag ergens anders verbleven? (waarom?) Is pleegzorg een goede zorgvorm / is pleegzorg de meest geschikte zorgvorm voor hem / haar? Wat vind je goed / slecht aan pleegzorg? 2. Afspraken met dienst Aanvraag tot pleegzorg (hoe verlopen?) Keuze pleeggezin / matching (inspraak?) / lang moeten wachten? hoe kennismakingperiode verlopen? (hoe ervaren?) Begeleiding (apart / tezamen gesprek thuis / op dienst; frequentie; wat besproken?) (hoe ervaren?) Welke afspraken zijn er gemaakt met de dienst (hoe ervaren?) Bijeenkomsten door dienst georganiseerd (deelname / hoe ervaren?) 3. Voldoende ondersteuning (door dienst / door pleeggezin?) (WOP: welke begeleiding / afspraken met particulier?) 4. Voldoende inspraak? Voldoende bij betrokken? 5. Zijn je ouders nog in leven? Heb je nog contact met je ouders? Heb je nog contact met andere familieleden? Contacten ouders / pleegouders (hoe verlopen die contacten? / hoe verloopt samenwerking?) Hoe voel je je daarbij? 6. Voldoende inspraak? Voldoende bij betrokken? 7. Welke combinaties met andere zorgvormen gebruik je / welke andere combinaties wens je? 8. Ben je gelukkig of liever een andere zorgvorm?
Bijlagen
xxxvii
Topiclijst interview met ex-pleeggast 1. Huidige situatie Waar verblijf je nu? Waarom voor andere zorgvorm gekozen? Waarom Pleegzorg beëindigd? (indien andere zorgvorm: waarom deze zorgvorm?) (eventueel vergelijking tussen pleegzorg en andere zorgvorm?) Wat zijn positieve / negatieve punten aan pleegzorg (goed / slecht)? 2. Pleegzorg Pleegzorgsituatie (pleeggezin / WOP; netwerk / bestand; welke afspraken; contacten met pleeggezin; inspraak) Waarom gekozen voor pleegzorg (inspraak?) 3. Pleegzorgdienst Aanvraag tot pleegzorg (hoe verlopen?) Lang moeten wachten? (inspraak/ keuze?) Keuze pleeggezin / matching (inspraak?) / lang moeten wachten? hoe kennismakingperiode verlopen? (hoe ervaren?) Begeleiding (apart / tezamen gesprek; thuis / op dienst; frequentie; wat besproken?) (hoe ervaren?) Welke afspraken zijn er gemaakt met de dienst (hoe ervaren?) Bijeenkomsten door dienst georganiseerd (deelname / hoe ervaren?) Indien WOP: welke begeleiding door particulier / welke afspraken? 4. Voldoende ondersteuning (door dienst / door pleeggezin?) 5. Welke andere combinatie met pleegzorg had je? Welke andere combinaties gewenst? 6. Zijn je ouders nog in leven? Heb je nog contact met je ouders? Heb je nog contact met andere familieleden? Nog contact met ouders / familieleden tijdens pleegzorg? Contact ouders / pleegouders (hoe verliepen die contacten / hoe verliep samenwerking?) Hoe voelde je je daarbij? 7. Ben je gelukkig nu of liever in andere zorgvorm of liever terug pleegzorg?
xxxviii
Bijlagen
Focusgroep met pleegouders Mechelen – 12 november 2002 Leuven – 14 november 2002
1. Wat is volgens u specifiek / positief / negatief aan pleegzorg in vergelijking met andere woonvormen of zorgvormen voor personen met een handicap? Anders gezegd, wat zijn de eigenheden, de goede punten en de knelpunten van pleegzorg? 2. Waarom bent u pleegouder geworden (of pleeggezin)? 3. Hoe beleeft of ervaart u het pleegouder zijn? Wat vindt u mooi, goed aan uw rol van pleegouder en wat vindt u er moeilijk aan? Vindt u het belangrijk dat uw pleegkind/pleeggast contacten onderhoudt met zijn/haar ouders en familie en er eventueel naar terugkeert? Wat vindt u van het wettelijke statuut van pleegouders? 4. Welke invloed heeft de pleegzorgsituatie op uw gezin en uw omgeving gehad? 5. Wat vindt u van de ondersteuning door de pleegzorgdienst? Voldoende of onvoldoende? Op welke vlakken zou u meer of andere ondersteuning door de dienst willen? 6. Is pleegzorg voor u financieel haalbaar? 7. Welke zijn volgens u de redenen waarom het zo moeilijk is om (geschikte) kandidaatpleeggezinnen te vinden?
Bijlagen
xxxix
Focusgroep met werknemers pleegzorgdiensten Leuven – 18 november 2002
1. Wat is volgens u specifiek / positief / negatief aan pleegzorg in vergelijking met andere woonvormen of zorgvormen voor personen met een handicap? Anders gezegd, wat zijn de eigenheden, de goede punten en de knelpunten van pleegzorg? 2. Wat zijn de knelpunten bij het werven van kandidaat-pleeggezinnen? Waarom is het volgens u zo moeilijk om (geschikte) kandidaat-pleeggezinnen te vinden? 3. Wat zijn de knelpunten bij het matchen van pleegkinderen/pleeggasten en pleeggezinnen? In welke mate wordt de matching bepaald door het (beperkte) aanbod van pleeggezinnen? Wordt de onafhankelijkheid van de matching bedreigd door het grote aantal "regularisaties" (netwerkplaatsingen)? 4. Wat zijn de knelpunten bij de begeleiding van pleeggezinnen pleegkinderen/pleeggasten ouders en familieleden? 5. Wat is het profiel en de plaats van de pleegzorg(diensten) binnen het geheel van voorzieningen in de gehandicaptensector? Welk beeld van pleegzorg(diensten) heeft men in de gehandicaptensector? (semi-)residentiële of ambulante zorg? Is er samenwerking / concurrentie met andere voorzieningen? Regelgeving: is het profiel van pleegzorg duidelijk? zijn wijzigingen nodig om een betere samenwerking te verzekeren?
xl
Bijlagen
Focusgroep met ex-pleegouders Brugge – 19 november 2002
1. Wat is volgens u specifiek / positief / negatief aan pleegzorg in vergelijking met andere woonvormen of zorgvormen voor personen met een handicap? Anders gezegd, wat zijn de eigenheden, de goede punten en de knelpunten van pleegzorg? 2. Waarom bent u pleegouder/pleeggezin geworden? Waarom bent u niet langer pleegouder/pleeggezin? 3. Hoe heeft u het pleegouder zijn beleefd of ervaren? Wat vond u mooi, goed aan uw rol van pleegouder en wat vond u er moeilijk aan? Vindt u het belangrijk dat een pleegkind/pleeggast contacten onderhoudt met zijn/haar ouders en familie en er eventueel naar terugkeert? Wat vindt u van het wettelijke statuut van pleegouders? 4. Welke invloed heeft de pleegzorgsituatie op uw gezin en uw omgeving gehad? 5. Wat vond u van de ondersteuning door de pleegzorgdienst? En wat van de nazorg? Voldoende of onvoldoende? Op welke vlakken had u meer of andere ondersteuning door de dienst gewild? 6. Was pleegzorg voor u financieel haalbaar? 7. Welke zijn volgens u de redenen waarom het zo moeilijk is om (geschikte) kandidaatpleeggezinnen te vinden?
Bijlagen
xli
Focusgroep met aanbieders van andere zorgvormen Brussel – 27 november 2002
1. Wat is volgens u specifiek / positief / negatief aan pleegzorg voor personen met een handicap? Anders gezegd, wat zijn de eigenheden, de goede punten en de knelpunten van pleegzorg? 2. Wat is het profiel en de plaats van de pleegzorg(diensten) binnen het geheel van voorzieningen in de gehandicaptensector? (semi-)residentiële of ambulante zorg? Is er samenwerking / concurrentie met andere voorzieningen? Welke combinaties van pleegzorg met andere zorgvormen zijn wenselijk en welke niet? Regelgeving: is het profiel van pleegzorg duidelijk? zijn wijzigingen nodig om een betere samenwerking te verzekeren? 3. Wat zijn volgens u de redenen waarom de diensten voor pleegzorg moeilijkheden ervaren bij het werven van kandidaat-pleeggezinnen?