riens meijer
Strateeg en mede-succesmaker van o.a. Wxs/Planet Internet
Kansen na de crisis Chancgane! Yes, we
de succesalmanak 2009
Riens Meijer
KANSEN NA DE CRISIS De SuccesAlmanak 2009
Voor informatie over dit essay: drs. M. Meijer ’s-Gravelandseweg 131-A 1217 er Hilversum tel: 06 51 07 37 36 e-mail:
[email protected]
Uitgave: Adviesbureau Meijnik bv, Hilversum Grafische vormgeving: Magenta Ontwerpers, Bussum isbn 978-90-79988-01-3 nur 600 Copyright © 2008 Riens Meijer Dit essay mag niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van drs. M. Meijer vermenigvuldigd en/of (digitaal) verspreid worden.
INHOUD
Profiel auteur door Willem de Galan 7 Voorwoord door Walter Zegveld 11
1. Inleiding: proloog 17 2. De betekenis van Thorbecke 26 3. De nieuwe werkelijkheid 31 4. Het management van de overheid 38 5. Demografische krimp 47 6. De Nederlandse economie nu 53 7. Het groeipotentieel van de economie 59 8. Europa in de toekomst 66 9. Managers in plaats van ondernemers 70 10. Kracht familiebedrijven onderschat 73 11. Samenvattende conclusies 77 12. Epiloog 80
Tot besluit 84
Het enige wat we te vrezen hebben, is de vrees zelf. Franklin D. Roosevelt
Profiel auteur door willem de galan
Willem de Galan is binnen veel bedrijfstakken en overheden door de wijze waarop hij heeft geadviseerd nog steeds een begrip. Op grond van zijn expertise met veranderingen en vernieuwingen in organisaties heeft hij verschillende organisaties bureaus opgericht en zodanig bemand en georganiseerd dat deze ook zonder hem succesvol konden doorgaan. Riens Meijer en ik kennen elkaar al heel lang. Ik heb hem gedurende lange tijd in zijn ontwikkeling en zijn carrière meegemaakt. In die tijd heeft hij een verscheidenheid aan activiteiten ontplooid en eigenlijk altijd met succes. Dat is op zichzelf al bijzonder, maar nog uitzonderlijker vind ik de manier waarop hij een nieuwe activiteit aanpakt. Als hij zich op een nieuw terrein werpt, weet hij zich de materie in korte tijd eigen te maken. Daartoe raadpleegt hij allerlei mensen, zoals hoogleraren en (ervarings)deskundigen. Hij leest zich terdege in en weet binnen korte tijd bijna alles van die activiteit, ook van de economische/commerciële aspecten ervan. Met al die kennis, informatie en inzichten gaat hij met een enorme creativiteit aan de gang, waardoor hij als een typische ondernemer altijd bloempjes weet te vinden (en te plukken) waar anderen slechts kommer en kwel zien. Behulpzaam 7
daarbij is zijn ijzeren geheugen, waarin hij na al die jaren een zeer brede en vooral zeer gevarieerde hoeveelheid kennis van een veelheid van onderwerpen opgeslagen heeft, die hij bij zijn werk goed kan gebruiken. Een andere bijzonderheid van Riens is, dat hij overal waar hij aan de slag gaat, erin slaagt om mensen enthousiast te maken voor zijn ideeën. Of hij nu bezig is een bijna failliet bedrijf weer op de been te helpen, een nieuwe technologische mogelijkheid bedrijfsmatig te exploiteren of een gemeenteraadsfractie tot leven te brengen, hij weet mensen te inspireren en een, ‘zoemende sfeer’ te bewerkstelligen. Daardoor ontstaat er al gauw succes. Riens houdt zich de laatste jaren bezig met ontwikkelingen in de maatschappij. Hij zag al snel dat er zich, bijvoorbeeld door de digitalisering en de daarmee samenhangende mondialisering, een enorme verandering aan het voltrekken is. Omdat hij nu eenmaal is wie hij is, heeft hij zich daarover uitvoerig georiënteerd. Hij weet daardoor niet alleen de verschijnselen te benoemen, maar ook hoe daarop het best in te spelen. Aan zijn actieve topsporttijd en zijn bestuursfuncties bij het Nederlandse Olympische Comité heeft Riens de wil om te winnen overgehouden. Anders dan bij de sport gaat het hem echter niet om te winnen van mensen, maar om in zijn doelstellingen te slagen. Dat ‘winnen van de omstandigheden’ motiveert hem zodanig, dat hij nauwelijks in staat is om iets half doen. Als hij iets oppakt, doet hij dat voor honderd procent. Die combinatie van kennis en inzicht, het kunnen 8
motiveren van mensen en de absolute drang om te slagen, gekoppeld aan een goed maatschappelijk inzicht, maakt Riens tot een uitzonderlijk persoon. Ik heb al die jaren heel plezierig met hem samengewerkt en hoop dat nog jaren te kunnen doen.
9
Voorwoord door walter zegveld
Walter Zegveld is voormalig hoofddirecteur van tno en heeft een groot aantal functies in het bedrijfsleven, bij de overheid, de universiteit en in maatschappelijke organisaties vervuld in onder meer Nederland, de Verenigde Staten en Zwitserland. Er is een fundamenteel verschil tussen de productiefactoren van een traditionele economie van de 20ste eeuw en die van een economie in de 21ste eeuw, die georiënteerd is op kennis en innovatie. In een traditionele economie zijn de productiefactoren onder andere: • de beschikbaarheid van grondstoffen; • het klimaat; • de geografische ligging; • en de beschikbaarheid van laag- en middelmatig geschoolde arbeidskrachten. In een op kennis en innovatie georiënteerde economie gelden andere productiefactoren. Deze zijn onder meer: • de beschikbaarheid van een moderne telecommunicatie– infrastructuur; • hooggeschoolde arbeidskrachten;
11
•
en onderzoeksinstituten in relevante gespecialiseerde disciplines.
Voor beide economieën is de beschikbaarheid van kapitaal van belang, maar voor de twee typen economieën anders van inhoud. Anders dan voor de traditionele economie is een op kennis en innovatie georiënteerde economie met name de beschikbaarheid van risicodragend kapitaal van belang. Maar echt onderscheidend voor een op kennis en innovatie geo riënteerde economie is dat, in tegenstelling tot de traditionele economie, de productiefactoren niet of nauwelijks overerfbaar zijn, maar voortdurend moeten worden gecreëerd. Dit betekent dat een op kennis en innovatie georiënteerde economie in hoge mate man-made is en dat beleidsvorming en beleidsvoering van uitermate groot belang zijn. Ook maatschappelijke activiteiten – voor een belangrijk deel gesitueerd in het publieke domein – kunnen profiteren van de resultaten van kennisontwikkeling en innovatie. Gelukkig maar, want anders zou het huidige verzorgingsniveau niet in stand gehouden kunnen worden, laat staan uitgebreid. Dan doel ik onder meer op maatschappelijke activiteiten op het gebied van het klimaat, milieu en duurzaamheid, de mobiliteit, de gezondheid, het onderwijs, de veiligheid en de zorg. Bij deze laatste groep van activiteiten zijn het niet alleen de resultaten van kennis, maar vooral ook de innovatieve benaderingen die een bijdrage moeten leveren aan de oplossing van problemen. Een voorbeeld van zo’n innovatieve benadering is de oplossing van het mobiliteitsprobleem in en 12
rond Stockholm. Daar is zowel de gekozen besluitvorming inclusief het daarbij betrekken van de burgers als ook de private-public partnership en de financiering hoogst innovatief. Dit alles heeft daar geleid tot een operationeel uitstekend systeem. Wanneer we de benodigde productiefactoren voor een kennis en innovatie georiënteerde economie bezien, dan moet worden geconstateerd dat de situatie er voor Nederland niet gunstig uitziet. Zo wordt in Nederland circa 6% van het bruto nationaal product uitgegeven aan onderwijs. In Finland en Zweden is dit 8% en 9%. Voorts besteden we in Nederland circa 2% van het bruto nationaal product aan onderzoek; in Finland, Zweden en Zwitserland ligt dit op 4%. Kortom, op een van de basisfactoren voor een op kennis en innovatie gestoelde economie scoort Nederland ondermaats, ondanks de vele publiciteit die de laatste jaren aan deze achterstands situatie is gegeven. Ook de beschikbaarheid van hooggeschoolde arbeidskrachten heeft de laatste jaren in de belangstelling gestaan. En ook hier heeft Nederland een achterstand. Andere landen (waaronder met name de Verenigde Staten) voeren al langere tijd een beleid dat instroom van buitenlandse kenniswerkers stimuleert. In Nederland komt deze beleidsvorming en uitvoering slechts moeizaam tot stand. De kloof tussen vraag en aanbod van hooggeschoolden wordt daardoor eerder groter dan kleiner.
13
Een van de landen waar de overgang naar een op kennis en innovatie georiënteerde economie met succes is toegepast is Finland. De basis voor een traditionele Finse economie viel circa 20 jaar geleden weg door het uiteenvallen van de voormalige Sovjet Unie. Dat leidde in Finland tot een scherpe daling van het bruto nationaal product en een grote toename van de werkloosheid. Naast een aantal meer traditionele maatregelen waaronder het tot tweemaal toe devalueren van de Finse munt, werd besloten te koersen op een op kennis en innovatie georiënteerde economie. De Finnen zijn hiermee zeer succesvol en voeren al een aantal jaren de ranglijst aan van Europese landen met betrekking tot innovatie en groei van het bruto nationaal product. Ik heb de Finse overheid in die periode aan aantal jaren mogen adviseren over de aspecten van het nieuwe beleid. In die hoedanigheid heb ik honderden Finnen uit het bedrijfsleven, binnen de overheid, de universiteiten en de werkgevers- en werknemersorganisaties geïnterviewd. Wat daarbij vooral opviel was de brede acceptatie van de nieuwe koers. Naar Fins voorbeeld is een aantal jaren geleden in Nederland het zogenoemde innovatieplatform opgericht. Dit platform staat onder voorzitterschap van de minister-president. Hoewel het platform reeds een zestal jaren functioneert, heeft het nog niet tot een strategie voor een op kennis en innovatie georiënteerde economie geleid. Van de bij de aanvang van het platform geannonceerde ‘ijsbrekerfunctie’ is niets meer vernomen… De oorzaak hiervan is waarschijnlijk dat het 14
innovatieplatform in Finland onderdeel uitmaakte van een pakket maatregelen. Zo zijn in Finland ook op parlementair niveau aanpassingen geïnitieerd, waaronder de Commissie voor de Toekomst. We beschikken in Nederland over een goede uitgangspositie voor de overgang naar de op kennis en innovatie georiënteerde economie, maar we beschikken kennelijk niet over de daadkracht om die te kunnen realiseren. Waarschijnlijk staan de bestaande structuren hier (nog) in de weg. Riens Meijer heb ik gedurende de afgelopen vijftien jaar leren kennen als een man van visie en daadkracht. Hij is actief in een aantal maatschappelijke geledingen: het bedrijfsleven, het onderzoek, de politiek en de topsport. Het was altijd een voorrecht met hem op een aantal gebieden te mogen samenwerken. Gezien ons beider belangstelling voor de toekomst van Nederland heb ik dan ook niet geaarzeld een voorwoord bij zijn essay te schrijven. Rijswijk, 21 oktober 2008
15
1 Inleiding: proloog
Door de overgang van het Industriële Tijdperk naar het Kennis- en Innovatietijdperk leven we in een sterk veranderende wereld. Een nieuwe werkelijkheid ontstaat, waarin veel geleerd moet worden. Dat is voor jonge generaties makkelijker dan voor de oudere generaties, omdat de kennis en kunde van de oudere generatie uiteraard nog veelal op het Industriële tijdperk is afgestemd. En dan is het niet eenvoudig de noodzakelijke nieuwe kennis en kunde te verwerven die gebaseerd is op de eisen van de 21ste eeuw. Dat vraagt namelijk een fundamentele verandering van de structuren, culturen en stijl van leiding geven in de bestaande ondernemingen. Maar het vraagt ook van jong en oud (opnieuw) een antwoord op vragen als : wat zijn mijn waarden in relatie tot mijn eigen talenten? Waar kom ik het best tot mijn recht? Welke meerwaarde kan ik voor de organisatie waar ik werk daadwerkelijk leveren? Wat zijn mijn sterke punten? Hoe kan ik me (verder) ontwikkelen in het Kennis- en Innovatietijdperk? Veel mensen uit de oudere generaties gingen er aanvankelijk vanuit dat de veranderingen wel mee zouden vallen. Of dat het hun tijd wel zou duren. Anno 2008 kunnen we constateren dat niets minder waar is: de veranderingen zijn funda17
menteel en onomkeerbaar. Niet alleen de kredietcrisis, maar ook de huidige algemene onlustgevoelens over wat het bedrijfsleven en de overheid doen, tonen aan dat de bestaande structuren en werkwijzen over hun houdbaarheidsdatum heen zijn en dus nodig aan herziening toe zijn. Fundamentele maatschappelijke veranderingen zoals we nu meemaken, komen niet vaak voor. Een vergelijkbare omwenteling vond maar liefst 160 jaar geleden plaats! Daarom weten we eigenlijk niet precies wat ons allemaal te wachten staat. Gelukkig is er lering te trekken uit de situatie van 160 jaar geleden toen Thorbecke anticipeerde op de grote maatschappelijke veranderingen van zijn tijd. Het is mijn vaste overtuiging dat het de hoogste tijd is voor een langetermijnvisie op landelijk niveau. In het huidige beleid van de overheid ontberen we een langetermijnvisie; terwijl deze, vanwege fundamentele veranderingen ten gevolge van de overgang van het Industriële- naar het Kennis- en Innovatietijdperk, juist noodzakelijk is. Die langetermijn visie dient om de problemen, die zich (logischerwijs) aan het einde van het Industriële Tijdperk steeds duidelijker en pijnlijker openbaren, structureel op te lossen. En minstens zo belangrijk om de kansen in het Kennis- en Innovatietijdperk, in een internationale context, optimaal te kunnen benutten.
18
Kortom overheid, politiek en bedrijfsleven moeten zich fundamenteel aan de nieuwe eisen van de 21ste eeuw aanpassen. Dit om Nederland een noodzakelijk aansprekend perspectief, op grond van geactualiseerde maatschappelijke en economische wetmatigheden te kunnen verschaffen. Een perspectief dat op een optimale combinatie van welvaart, een hoge mate van leefbaarheid, een redelijke verdeling van de welvaart en economische dynamiek is gefocust.
Voor mij als econoom was de val van de Berlijnse muur op 9 november 1989 – nu bijna twintig jaar geleden – van grote betekenis. De tweede helft van de afgelopen eeuw was het toneel van de Koude Oorlog. Die draaide niet alleen uit op een confrontatie tussen ideologieën, maar ook tussen twee operationele vormen van uitvoering op het gebied van de economie: de vrije markteconomie versus de centraal geplande economie. In de economie worden vrijwel nooit gecontroleerde experimenten uitgevoerd. Maar zelfs in een laboratorium was geen beter experiment mogelijk waarbij je de uitkomst van de situatie van Oost- met die van West-Duitsland kon vergelijken. Het uitgangspunt van beide landen was min of meer identiek. Na de oorlog begonnen ze met dezelfde cultuur, dezelfde taal, dezelfde geschiedenis en dezelfde normen en waarden. Vervolgens stonden ze veertig jaar lang aan weerszijden van 19
een scheidslijn en vond er vrijwel geen handel tussen beide landen plaats. Vandaar dat je kunt vaststellen dat het verschil in de ontwikkeling van de twee landen dat hier werd uitgetest, het verschil was tussen twee politieke en economische systemen: marktkapitalisme versus centrale planning. Na de val van de muur bleek ondermeer dat de productiviteit van de Oost-Duitse arbeider een derde was van die van de West-Duitse arbeider. Tenminste 40 % van de OostDuitse fabrieken was zodanig verouderd dat ze gesloopt moesten worden. Tjernobyl maakte duidelijk dat het Oostblok over onvoldoende veilige kerncentrales beschikte. Daardoor kreeg met name West-Duitsland uitzonderlijk veel achterstallig onderhoud gepresenteerd, omdat de eu veiligheidseisen in dit verband (terecht) veel strenger waren dan die aan de andere kant van de muur.
Kortom De staat van het verval achter het IJzeren Gordijn is uitzonderlijk goed gemaskeerd geweest, maar het masker viel in 1989. De economie bleek dermate in verval dat zelfs de tegenstanders van de vrije markteconomie ervan opkeken. Uiteindelijk hebben ook zij voordeel gehad van de val van de muur. Immers, de ontmanteling van het economische centralisme heeft overal in de wereld zichtbaar tot verbetering van de economische prestaties geleid.
20
Naast de wettelijke bescherming van eigendommen (het recht van eigendom) is vertrouwen van groot belang voor het goed functioneren van de markteconomie. Regulering door de overheid is geen substituut voor de individuele integriteit. Wel heeft de financiële ellende die in 2008 in de Verenigde Staten begon ons geleerd dat het noodzakelijke financiële toezicht geen gelijke tred heeft gehouden met de financiële productinnovatie. De huidige crisis is de eerste authentieke financiële crisis sinds de val van de Berlijnse muur. De spreiding van risico’s blijkt duidelijk niet afdoende te werken. De stroppen zitten bij gretige Amerikaanse zakenbanken die sneller wilden groeien en de Europese banken die nieuwe winstbronnen wilden aanboren en aan zelfoverschatting hebben geleden. Na de val van de Berlijnse Muur hebben de banken, verzekeraars en vermogensbeheerders van een ongekende liberaliseringgolf geprofiteerd en hebben hun financiële kracht en stuurmanskunst bewezen. Politici hebben op grond daarvan vervolgens belangrijke handels- en investeringsbarrières opgeheven. Politici en toezichthouders hebben tenslotte de laatste beperkingen op fusies in de financiële wereld, die soms nog uit de nasleep van de crash van 1929 stamden, ongedaan gemaakt. Vóór de grote liberalisering leverden banken en verzekeraars kredieten en kapitaal voor investeringen van bedrijven, overheden en consumenten. In tijden van malaise en faillissementen moesten de financiers hun leningen veilig stellen. 21
Zo fungeerden de banken en verzekeraars als de stootkussens van de economie; de buffers die de financiële verliezen moesten nemen. Die functie was nuttig, gaf aanzien en rechten. Nú bieden de financiers geen buffers voor de economische stabiliteit, maar zijn aanjagers geworden van financiële instabiliteit. Daardoor zijn de overheden noodgedwongen de lender of last resort geworden en hebben in lijn daarmee moeten handelen. In Nederland heeft dit geleid tot een unieke historische gebeurtenis: het creëren van twee banken waarvan het eigendom voor 100% bij de Nederlandse Staat ligt (Fortis Nederland en abn/amro), een aandeelhouderschap van de staat van circa 10% in de ing, financiële ondersteuning van Aegon en sns Reaal en een leninggarantie aan Leaseplan. De grote banken en financiële instellingen hebben zich wereldwijd sterk uitgebreid. Toen de producten en diensten die ze vanouds aan bedrijven verkochten steeds minder winstgevend werden (deels omdat de concurrentie om het resterende gedeelte van de koek des te feller werd), zochten de grote banken meer en meer hun toevlucht tot ‘handelen voor eigen rekening’. Om hun uit de hand gelopen overhead te bekostigen, gingen ze over tot regelrechte speculatie. Daarnaast moedigden beloningsystemen in de financiële wereld (die juist daar niet toegepast zouden mogen worden) het nemen van onverantwoorde risico’s en het najagen van kortetermijnwinsten aan. Voeg daarbij de opkomst van allerlei complexe derivaten en ziedaar de diepere oorzaken van de kredietcrises anno 2008. 22
Omdat de derivaten betrekking hebben op hoogst complexe hypotheken die buiten de beurs om worden verhandeld, is hun waarde lastig vast te stellen. Als de onderliggende leningen niet meer worden afgelost (omdat de mensen bijvoorbeeld hun hypotheek niet meer kunnen betalen), is het duidelijk dat de derivaten in waarde dalen. De cruciale vraag is hoe groot die daling is. Het antwoord daarop is nauwelijks te geven. Het gevolg: de handel valt stil en de kredietcrisis is geboren. Verder gevolg: banken moeten eerst afwaarderen op hun derivatenportefeuilles. De minder sterke banken vallen om, vaak omdat door slechte en/of verkeerde communicatie rumoer om en over de bank ontstaat. Juist voor banken is dat buitengewoon schadelijk omdat vertrouwen het fundament van het bankwezen is.
Kortom De politici en financiële toezichthouders die de liberalisering leidden, mogen/moeten nu uitzoeken hoe de echte economie tegen excessen van superkapitalisten, superspeculanten en slechte bestuurders kan worden beschermd. Zij dienen ervoor te zorgen dat banken weer de stabiele factor in onze economische en maatschappelijke samenleving worden. Niet door (permanente) nationalisering, maar door het opstellen en vervolgens handhaven van een systeem van adequate governance, gebaseerd op de optimale combinatie van kennis, kunde en slagvaardigheid.
23
In dit essay: • presenteer ik analyses over het functioneren van de overheid, de politiek en het ondernemersland; • beargumenteer ik wat we anno 2008 van Thorbecke kunnen leren die 160 jaar geleden bij de aanvang van het Industriële Tijdperk noodzakelijke veranderingen doorvoerde; • geef ik aan waarom een omslag in denken en handelen noodzakelijk is en waarom de traditionele structuren, de governance, de werkwijzen en methodieken uit het Industriële Tijdperk door nieuwe moeten worden vervangen. Uiteraard staan in dit essay veel zaken die bekend zullen zijn. Waar het echter om gaat is hoe de politiek, de overheid, het bedrijfsleven en de samenleving die in een aansprekend gemeenschappelijk gedragen perspectief (uiteraard in de context van een globaliserende wereld en een Verenigd Europa) gaan vertalen. Voor een aansprekend perspectief zijn innovatie, kennis, kunde, enthousiasme, slagvaardigheid, saamhorigheid, ondernemerschap en last but not least inspirerend (politiek) leiderschap essentieel. Ook is een brede interesse en betrokkenheid voor dit onderwerp nodig. Om die te katalyseren is dit essay geschreven.
•
Het geeft een kompas om de eigen talenten in het Kennisen Innovatietijdperk zo goed mogelijk in te zetten en te ontwikkelen. • Aan de huidige leiders en professionals reikt het in compacte vorm bouwstenen voor een langetermijnvisie aan.
24
•
Voor de oudere generaties creëert het een inzicht dat in de 21ste eeuw een tweede loopbaan in de tweede helft van je leven een vanzelfsprekendheid wordt.
Hilversum, 2008 Riens Meijer
25
2 De betekenis van Thorbecke
Thorbecke is waarschijnlijk de meest geslaagde staatkundige hervormer uit de Nederlandse geschiedenis. Achter dat succesvolle staatsmanschap blijft de mens Thorbecke enigszins onderbelicht. Tijdens zijn leven was Thorbecke het levende standbeeld dat later Dr. mr. J.R. Thorbecke voor hem werd opgericht. Ongenaakbaar en boven de gewone mensen verheven: ‘een man als uit ijzer gegoten’. Door Thorbeckes toedoen kwam 160 jaar geleden onze parlementaire democratie tot stand. In 1848 trok de revolutie een spoor van oproer door Europa. In Parijs brak een opstand uit, Frankrijk werd een republiek. In het oosten en midden van Europa staken boerenopstanden de kop op. In Berlijn deden de liberalen een greep naar de macht. Her en der in Europa vonden politieke en sociale spanningen een uitweg in oproer. Deze oproeren leidden niet allemaal tot politieke omwentelingen, maar wel tot een sfeer van spanning en revolutionaire dreiging. De toenmalige Nederlandse koning Willem II was bang dat de bevolking tegen hem in opstand 26
zou komen. Uit angst en om de radicale hervormers de pas af te snijden nam hij het initiatief de grondwet te wijzigen. De situatie vroeg om een grondige aanpak. De economische en maatschappelijke groei eiste meer vrijheid en ook de bestaande vrijheidsdrang van de burgers was niet meer te onderdrukken. Koning Willem II vroeg Thorbecke een liberale grondwet te ontwerpen. Op grond hiervan kwamen er rechtstreekse verkiezingen en ministeriële verantwoordelijkheid, werden parlementaire rechten uitgebreid en werd de mogelijkheid van Kamerontbinding ingevoerd. Thorbecke leidde daarna drie keer een kabinet, waarbij hij onder meer de Kieswet, Gemeentewet en Provinciewet tot stand bracht. De staatsrechtelijke hervormingen van het midden van de negentiende eeuw kwamen als een soort springvloed over de bevolking. Met name de jongeren van die tijd begroetten ze met grote geestdrift. Thorbeckes nieuwe grondwet introduceerde het model van de rechtstaat. Daarin is het algemeen belang niet afhankelijk van de visie of de grillen van het staatshoofd, maar wordt het door de volksvertegenwoordiging gedefinieerd en in de wet omschreven. De essentie van de staatsrechtelijke revolutie was: vóór 1848 was er alleen vrijheid als die door de koning was verleend. Ná 1848 was er altijd vrijheid, behalve waar die door de wet werd ingeperkt. De grondwet van 1848 ging voor het eerst uit van een apart publiek- en privaatrechtelijk domein. Voor de aanleg en de exploitatie van de infrastructuur voor communicatie en mobiliteit was duidelijkheid over de grens tussen het publiek en 27
privaat domein uitzonderlijk belangrijk. De kern van de discussie lag in de definitie van het algemeen belang (toen algemeen nut geheten) en de manier waarop de Staat zich voor het algemeen belang verantwoordelijk maakte. De discussie spitste zich verder toe op het vraagstuk van de onteigening. De onteigeningswet van 1851 was staatsrechtelijk van historische betekenis. Hij maakte duidelijk dat onteigening nooit een particulier doel kan dienen, maar alleen in het algemeen belang kan plaatsvinden en dat het algemeen belang publiek domein is. Deze duidelijkheid was vooral nodig voor de grote bestuurlijke operaties die in de tweede helft van de negentiende eeuw zouden gaan plaatsvinden: de exacte begrenzing en reglementering van de openbare ruimte. Met zijn grondwet heeft Thorbecke de basis voor de bestuurlijke organisatie met drie bestuurslagen gelegd. In 1848 had Nederland circa 3 miljoen inwoners. Daarvan waren slechts 80.000 (2,5% van de bevolking) kiesgerechtigd (uitsluitend mannen met een zeker financieel vermogen). Degenen die in bepaalde publieke functies gekozen wilden worden, moesten aan nog zwaardere eisen voldoen. Geleidelijk zijn deze criteria in de 19e eeuw verruimd en is in Nederland in 1918 het Algemeen Kiesrecht ingevoerd. Sindsdien is het systeem in Nederland niet meer fundamenteel gewijzigd. Zeer aansprekend in Thorbecke is zijn organisch liberalisme: het is ingebed in de historische ontwikkeling en verankerd in de samenhang van de maatschappij. Daardoor is het liberalisme niet statisch, maar dynamisch en tijdloos. Als 28
t enminste de combinatie van denken en doen kenmerkend blijft. Omdat dit onvoldoende het geval is geweest, differentieert het liberalisme momenteel. Er is een steeds uitdijende kloof tussen burgers en overheid/politiek ontstaan. De diepere oorzaak van die kloof ligt in het gegeven dat de burger wel is geëvolueerd, maar vaak nog steeds wordt behandeld als de kiezer uit de verzuilde samenleving van vóór de Tweede Wereldoorlog. Het huidige electoraat is evenwel totaal anders dan het electoraat van 50 jaar geleden. De moderne kiezer: • is beduidend hoger opgeleid en heeft veel meer informatiebronnen tot zijn beschikking; • heeft geen automatisch en blind vertrouwen in de leider van een politieke partij; • is meerdimensionaal in zijn overtuigingen en voorkeuren. Hij leest bijvoorbeeld De Telegraaf, is lid van de kro en stemt sp; • is veel minder voorspelbaar in zijn opvattingen over belangrijke politieke kwesties. Een willekeurige kiezer kan op het ene onderwerp een standpunt innemen dat overeenkomt met dat van de sp en op het andere onderwerp met dat van de vvd. Hoewel de machthebbers langzamerhand beseffen dat de kloof tussen de burger en de politiek groter is geworden, onderkennen ze het structurele aspect eraan niet. Zij denken dat als ze hun zaakjes maar beter uitleggen, de burger het op den duur wel zal gaan begrijpen. Of dat de burger slechts tijdelijk ontstemd is, maar op den duur wel weer positiever wordt. 29
Het tegendeel is echter waar!
Kortom Terwijl de burger steeds beter toegerust is om verantwoordelijkheid te kunnen dragen, hollen het politieke systeem, de overheid en de wijze waarop publieke diensten opereren de individuele verantwoordelijkheid steeds verder uit. De kloof tussen burgers en overheid/politiek verbreedt extra snel omdat de burger inmiddels constateert hoe ineffectief de overheid vaak opereert. Omdat die ervan blijk geeft in een ivoren toren te zitten, neemt de irritatie bij de burgers toe.
30
3 De nieuwe werkelijkheid
De nieuwe werkelijkheid komt voort uit belangrijke veranderingen door de overgang van het Industriële Tijdperk naar het Kennis- en Innovatietijdperk. De belangrijkste veranderingen zijn:
van Industriële Tijdperk naar Kennis- en Innovatietijdperk
1. van Factor kapitaal belangrijkste naar Kennis en Innovatie belangrijkste 2. van Analoog (denken, doen, dataverwerking) naar Digitaal 3. van Schaarste in aanbod naar Overvloed in aanbod/schaarste in vraag 4. van Het gaat om producten te hebben naar Het gaat om klanten te hebben 5. van Lineaire methodieken naar Meerdimensionale methodieken 31
6. van Doelgroep/massamarketing naar Grootschalige interactieve klantrelaties 7. van Top-down werkende organisaties naar Bottom-up werkende organisaties 8. van Verticale integratie naar Horizontale partnerships 9. van Het product heeft een merk naar Het merk wordt een begrip voor klanten 10. van ‘Wij winnen- zij verliezen’ mentaliteit naar ‘Win/Win situatie’ door kennis met allerlei partners te delen Het jaar 1848 bracht Europa niet alleen een politieke omwenteling. Het markeerde het begin van een mentale revolutie, een nieuwe geestesgesteldheid die de wereld zou veranderen. De natuurwetenschappen kregen bij die veranderingen een leidende rol. De wetenschap ontdekte dat de materiële werkelijkheid logisch en wetmatig in elkaar zit. Systematisch inzicht en systematisch handelen bleken heel effectief te zijn. Het succes ervan werd versterkt door de steeds groter en imposanter wordende resultaten: de negentiendeeeuwers noemden dit verschijnsel ‘de vooruitgang’. Deze vooruitgang werd overal in het dagelijks leven zichtbaar: de industriële revolutie was geboren, met als karakteristieken massacommunicatie, massamobiliteit en massale productie 32
én consumptie. Hij maakte weliswaar talloze slachtoffers en veroorzaakte bij talloos veel anderen een verlies aan gekoesterde waarden, toch werd het idee van de vooruitgang in de negentiende eeuw één van de meest dominante en gekoesterde ideologieën. Hét voorbeeld van een succesvolle innovatieve katalysator uit het Industriële Tijdperk is Henry Ford (1863-1947). Zijn ideeën hebben vergaande positieve consequenties voor de economie van de Verenigde Staten gehad. Ford zag namelijk de behoefte aan auto’s als een trend. Hij bedacht daarop een werkwijze die een combinatie van marketing, technologie en organisatie was en waarin voor het eerst de factor kapitaal dominant werd over de factor arbeid. In de loop van de tijd is die formule op basis van praktijkervaringen met de afzonderlijke componenten (marketing, technologie en organisatie) en hun onderlinge verband geoptimaliseerd. De massamobiliteit van de negentiende eeuw bestond uit ‘reizen in een groep’, overgeleverd aan de bestuurder. Ford maakte van autorijden een ervaring van individuele vrijheid. Het zou de belangrijkste vorm van westerse massamobiliteit in de twintigste eeuw worden; een intense, begeerlijke ervaring van macht over tijd en ruimte. Het belangrijkste dat in het Industriële Tijdperk in de 20ste eeuw met behulp van het management tot stand werd gebracht, is de vervijftigvoudiging van de productiviteit van de handarbeider in productiebedrijven. Dit was een unieke prestatie. De belangrijkste uitdaging waar het management 33
in de 21ste eeuw voor staat, is zorgen voor een vergelijkbare toename in de productiviteit van kenniswerk en de kenniswerker. Voor het huidige Kennis- en Innovatietijdperk is er nog niet een aansprekend voorbeeld (zoals van Ford) beschikbaar. Wel is te verwachten dat internet als uniek geïndividualiseerd interactief massamedium, een belangrijke component daarin zal zijn. De huidige (krediet)crisis levert een overduidelijk bewijs dat de structuren, de governance, de werkwijzen en methodieken uit het Industriële Tijdperk aan het einde van hun levenscycli zijn gekomen.
Kortom De macht verschuift van de factor kapitaal naar de factor kennis, met het inzicht in de verbanden en de mogelijkheid daarop slagvaardig in te spelen.
In de periode 1990-2000 groeiden de bomen tot in de hemel. Daardoor ontging het bestuurders en managers van ondernemingen dat met de overgang van het Industriële naar het Kennis en Innovatietijdperk de winnende strategie van vroeger de verliezende strategie voor de toekomst zou worden! Het huidige economische landschap wordt gevormd onder invloed van twee sterke krachten: technologie en globalisering. Over de veranderingen waar we versneld en in toenemende mate mee te maken krijgen, zijn twee dingen te zeggen: 34
•
De veranderingen zijn zo fundamenteel dat met enige aanpassingen de zaak ‘repareren’ niet meer volstaat.
•
De veranderingen genereren bedreigingen, maar ook kansen. Om het volle profijt van de veranderingen te kunnen realiseren, moeten de zaken wel vanuit een nieuwe conceptie worden aangepakt.
Als voorbeeld kan dienen dat in de jaren zeventig in Nederland de discussie werd gevoerd over het al dan niet introduceren van een zogenoemde automatiseringsbelasting. Het doel was daarmee de door de automatisering ontstaande werkloosheid te kunnen financieren. Nu leeft het uitgangspunt dat het niet introduceren van nieuwe technologie juist tot werkloosheid leidt!
Kortom De geschiedenis van elkaar opvolgende tijdperken, zoals bijvoorbeeld de overgang naar de industriële maatschappij, leert dat het met hen die vooral de bedreigingen zagen en daarom liever alles bij het oude lieten, gewoonlijk minder goed afliep dan met hen die de kansen grepen. Historici hebben erop gewezen dat Nederland tijdens de Industriële Revolutie een positie in de achterhoede innam. De ontdekkingen en innovaties die na 1850 de wereld veranderden, ontstonden buiten Nederland en werden hier relatief 35
langzaam en op kleine schaal ingevoerd. Die fout moeten we niet nog eens maken. Aan het eind van de jaren negentig van de vorige eeuw stelden de Europese regeringsleiders de zogenoemde Lissabon agenda op. In 2000 spraken de (toen nog) vijftien landen van de Europese Unie af dat Europa in 2010 de meest dynamische en concurrerende kenniseconomie van de wereld moet zijn geworden. Ze formuleerden doelstellingen op het terrein van overheidsfinanciën, economische groei, kenniseconomie, innovatie, werkgelegenheid en het behoud van natuurlijke omgeving. Van die ambities is tot dusver weinig terecht gekomen; ook in Nederland. Het gevolg hiervan is dat WestEuropa niet langer inloopt op de vs en de ontwikkelingen in Azië niet meer kan bijhouden. De diepere oorzaken daarvan zijn: • meer nadruk op het verdelen van de welvaart dan op het creëren daarvan; • toenemende regulering; • zo ver doorgevoerde bescherming van arbeid dat deze ten koste gaat van het betrekken van additionele medewerkers; • een geleidelijke achteruitgang van onderwijsprestaties; • toenemende preferentie voor vrije tijd boven arbeidstijd.
36
Kortom Kennis en het beschikken over informatie vormen de centrale hulpbronnen van de economie in de 21ste eeuw. Hierdoor ontstaat als het ware een extra intelligentie die tot enorme besparingen, oplossingen van structurele problemen en continue toegevoegde waarde kan leiden. Nederland kan en moet in de kenniseconomie een leidende rol in Europa innemen en niet de zelfde fout maken als aan het begin van het Industriële Tijdperk. Het is onbegrijpelijk dat de regering onvoldoende heeft ondernomen om in de Europese kenniseconomie het voortouw te nemen. Even onbegrijpelijk is dat de Tweede Kamer daarin niet of onvoldoende corrigerend heeft opgetreden.
Ontwikkelingen in wetenschap en techniek zullen naar verwachting in hoog tempo blijven plaatsvinden. Dat vraagt om meer inkadering. Daardoor ontstaat nieuwe behoefte aan deskundigheid op het gebied van ethische en risicoafwegingen in bestuurlijke en bedrijfsmatige processen. Dat pleit voor meer samenhang tussen de bètawetenschappen en de alfa- en gammadisciplines. Deze samenhang moet reeds in het onderwijs worden geïntroduceerd en ook in het bedrijfsleven worden georganiseerd. Speciale aandacht is vereist voor de informatievoorziening aan politici over de maatschappelijke consequenties van wetenschap en techniek.
37
4 Het management van de overheid
De overheid is in de loop der tijd heer en meester over de burgersamenleving geworden. Hierdoor kan ze het inkomen van de samenleving door middel van belastingen en soorten van uitgaven herverdelen. Deze macht van de portemonnee stelt de politicus die aan het bewind is in staat de samenleving naar zijn idee te vormen. Op de vraag waarom de burger vaak zo ontevreden is over wat de overheid doet en nalaat, luidt het antwoord kort gezegd: ‘Ze doet niet wat wij wél willen en ze doet wél wat wij niet willen.’ Nu is het natuurlijk niet zo dat de mensen die samen de overheid vormen allemaal incompetent zijn. Het gaat meestal om best slimme, fatsoenlijke en aardige mensen. Hoe kan de uitkomst van hun werk dan toch zo onbevredigend zijn? Het antwoord hierop is dat er in de organisatie van het totaal van de overheid (los van de politieke machtsfactor) enkele fundamentele weeffouten zijn ontstaan. Die weeffouten maken dat het niet goed kan gaan. Alvorens in te gaan op de weeffouten moet worden opgemerkt dat het voor de gemiddelde burger niet duidelijk, en in elk geval volstrekt oninteressant, is of een bepaalde maat38
regel van de gemeente, van Den Haag of van één of ander waterschap, dijkgraafschap, woningbouwvereniging of ziekenfonds komt. Al die onderscheiden die voor ambtenaren helder zijn, kent de burger maar vagelijk of helemaal niet. Als de burger al onderscheid maakt, veronderstelt hij uiteraard dat al die instanties zelf voor de noodzakelijke coördinatie zorgen. Helaas ontbreekt die veelal. Onthutst ervaart de burger dat veel maatregelen niets met elkaar te maken hebben, soms zelfs tegen elkaar ingaan. Belastingverlaging van de één, maar de ander pakt het dubbel terug. De één zegt dat we woonwijken moeten mengen, maar de ander stopt alle allochtonen bij elkaar. Nederland moet een kenniseconomie zijn, maar er wordt voortdurend op het onderwijs beknibbeld. Zo zijn er talloze voorbeelden te noemen. Wat zijn nu die organisatorische weeffouten van de overheid? Eén ervan is de verkokering. Er zijn veel onafhankelijk van elkaar dirigerende en beslissende instanties, wethouders, ministers en schappen, die geheel ongecoördineerd functioneren. Hun beter weten is gebaseerd op een kijk, die strikt tot het eigen terrein en de eigen doelstellingen is beperkt en vervolgens met bureaucratische logica wordt uitgewerkt. Denk bijvoorbeeld aan de spellingshervorming en de ov-chipkaart, maar ook aan de idioterie van de Haagse commando’s en aan de maatregelen van de eigen gemeentelijke overheid. Zijn er niet straten twee- of zelfs driemaal achter elkaar opengemaakt met alle verstoringen van dien? Zijn er geen lastenverzwaringen ingevoerd waarvan het veelal heel moeilijk is het wezenlijke nut te ontdekken? En wie haalt 39
het in zijn hoofd om de spoorwegen te splitsen in een railstuk en een treinenstuk, terwijl een kind kan zien dat zoiets noodzakelijkerwijs leidt tot verstoringen? Door toegenomen complexiteit van de samenleving zijn op nagenoeg elk beleidsterrein gemiddeld vijf ministeries betrokken. Voeg daarbij dat Nederland wordt bestuurd door coalities van meerdere politieke partijen, dan is (logischerwijs) de kans op slagvaardigheid van beleid beperkt. In de organisatieleer luidt een belangrijke wet: snij geen affiniteiten door. Daarmee wordt bedoeld dat bij het opdelen van wat eerst een geheel was, geen dingen die zeer nauw met elkaar samenhangen van elkaar moeten worden gescheiden. Ter verduidelijking een voorbeeld: van een echtpaar met de auto op vakantie leest één van de twee kaart en de ander bestuurt de auto. Ze zouden dat ook anders kunnen doen. De één kan de linkerkant van de kaart lezen en de rem en de koppeling bedienen, de ander kan de rechterkant van de kaart nemen en het gaspedaal en het stuur bedienen. Iedereen begrijpt dat zoiets niet zo slim is. Het is zelfs vragen om ongelukken, omdat de affiniteiten, de dingen die bij elkaar horen, zijn doorgesneden. Het ordelijk laten samengaan, de coördinatie dus, wordt dan zó moeilijk, dat die in feite onmogelijk is. Dit doorsnijden van affiniteiten doet de overheid telkens weer. Er zijn vrijwel geen belangrijke kwesties waarover in de uitvoering niet twee of meer instanties gaan. Dat is ook de reden waarom nooit iemand schuldig is als een flinke fout is begaan. Telkens ligt de fout bij de coördinatie en daarvoor is niemand verantwoordelijk. Denk maar eens aan de rampen 40
in Enschede of Volendam, of aan andere missers van de laatste jaren. Bij nadere analyse ontstonden de problemen juist doordat affiniteiten waren doorgesneden. Een tweede weeffout houdt verband met de toegenomen complexiteit van de samenleving. De structuren blijken niet aan de huidige sociale en economische situatie aangepast. Toen er sprake was van een voornamelijk statische samenleving werkte het bestuursmodel met onafhankelijke ministers en wethouders misschien nog wel. Het was misschien niet ideaal, maar door de weinig dynamische samenleving waren de effecten ervan niet al te beroerd. Nu is dat anders. De ene onverwachte ontwikkeling volgt op de andere. Ook moeten bijvoorbeeld voor het milieu heel andere dingen gedaan en gelaten worden dan voor de verkeersdoorstroming. De politiemacht en het politieoptreden waren vroeger redelijk adequaat. Maar met zaken als immigratie, jeugdbendes en professioneel opgezette overvallen is dat al lang niet meer zo. De overheid tracht de verwarring te beteugelen door regels op te stellen. Daarvan zijn er nu zo veel, dat het totaal te talrijk en daardoor onoverzichtelijk is. Dat heet bureaucratie. Maar de bureaucratie kan door al die regels nog steeds niet slagvaardig reageren. Integendeel zelfs. Veel regels belemmeren de reactiesnelheid eerder dan dat ze hem bevorderen. Daarbij moet ook nog worden geconstateerd dat de overheid de laatste jaren geneigd was alles naar zich toe te trekken en alles met regels van bovenaf te willen sturen. Dat op zich bracht al allerlei wetten en regelingen met zich mee die niet één twee 41
drie te veranderen zijn. Dat leidt onvermijdelijk tot een traagheid, die enerzijds tot de bekende trits van veiligheid, zorg en opleiding heeft geleid, en anderzijds tot idioterieën als de spellingshervorming en de treurigheid van de integratie. Uit de organisatieleer kennen we het verschijnsel van de optimale beheersing: een teveel aan regels is altijd veel duurder en langzamer dan minder regels. Bij minder regels loopt er weliswaar af en toe iets mis (waarvoor dan meestal de verantwoordelijke wel is aan te wijzen), maar bij te veel regels loopt er überhaupt niets meer goed en efficiënt (en is de verantwoordelijkheid achter het woud aan regels verscholen geraakt). Het bedrijfsleven heeft geconstateerd dat te veel regels de effectiviteit belemmeren. Het streeft dan ook al jaren naar een optimaal in plaats van een maximum aantal regels. De overheid doet dat vaak niet. Die maakt meer en meer wetten, voorschriften en regels. Telkens als iets niet goed is gegaan, dringen de Tweede Kamer, de rekenkamer, de gemeenteraad, de politici, de ondernemers en de burgers erop aan minder regels te maken. Helaas is de praktijk veelal dat de overheid nog meer regels maakt! Het gevolg is uiteraard dat de uitvoering nog gecompliceerder wordt en dus trager verloopt. Het werkt niet meer naar behoren. De problemen in de gezondheidszorg zijn daarvan voor een belangrijk deel het gevolg, ondanks dat de uitgaven aan de gezondheidszorg van 2% van het bnp (in 1945) naar 11% van het bnp (in 2006) zijn toegenomen. Het niet naar behoren functioneren is ook af te leiden uit het aantal 42
anagers dat de laatste jaren de gezondheidszorg en allerlei m andere door de overheid aangestuurde instellingen is binnengestroomd. Al die managers bedenken weer regels en voorschriften die nodig zijn om zich aan de van buitenaf komende regels en voorschriften te kunnen houden. Het gevolg is dat de overheid en vrijwel alles dat ze aanstuurt ver voorbij het optimum van regelgeving geschoten is. Het handhaven van al die regels vraagt bovendien zo veel aandacht dat de overheid er vaak nauwelijks nog aan toe komt om haar eigenlijke taak te vervullen. De derde weeffout die verantwoordelijk is voor de versukkeling van het overheidsapparaat ligt in de onvoldoende geschooldheid van de bestuurders. Wethouders en ministers zijn gewoonlijk intelligente en goedwillende personen. Ze zijn echter vaak onbekend met het leiden en aansturen van een grote organisatie. Ze zijn veelal Kamerlid of gemeenteraadslid geweest; en in die kringen hebben ze dan ook aanzien. Ze hebben daardoor een hoge dunk van zichzelf gekregen, en in zekere zin terecht. Een goed Kamerlid of gemeenteraadslid zijn is niet eenvoudig. Die hoge dunk moet echter niet gelden voor een totaal ander beroep. Neem enkele ministers uit de afgelopen jaren voor ogen en direct is hun ondeskundigheid in het leiden van hun departement evident. Denk aan de gezondheidszorg, de universiteiten, de aanpak van de criminaliteit, de tolpoorten en het paspoort. Wellicht wordt deze ondeskundigheid versterkt doordat de ministers zowel politiek bedrijven als besturen en daarbij 43
óók nog eens managen. In iedere succesvolle organisatie blijven deze drie activiteiten van elkaar gescheiden. Dat is noodzakelijk omdat de ene activiteit de andere moet aansturen en controleren. Als die drie verschillende werkzaamheden in één persoon zijn verenigd, moet die persoon zichzelf aansturen en controleren. Dat is een lastige opgave, vooral als het om een grote en complexe organisatie gaat, waar per definitie veel aan anderen moet worden overgelaten.
Kortom Deze drie weeffouten in ogenschouw nemend, kan de overheid vaak ondeskundigheid worden verweten. Immers, de overheidsorganisatie voldoet niet meer aan een aantal fundamentele voorwaarden. Ze snijdt affiniteiten door, lijdt aan ‘overbeheersing’ en zet ondeskundigen in die de drie functies tegelijk vervullen. Dit leidt vaak tot grote verwarring onder de burgers. Mede daardoor is ook de kloof tussen overheid/politiek en burgers groter geworden.
Een voorbeeld van de verwarring. Een stad is een bestuurlijke eenheid, waar de gemeenteraad controleert of het college van burgermeester en wethouders (b&w) een goede job doet, bijvoorbeeld op het terrein van de ordebewaking. Het college van b&w moet afwegen waaraan de politie in hun stad wel en geen tijd besteedt. De politie is echter niet per stad maar per district ingedeeld. Dat betekent dat het college 44
slechts een marginale invloed kan uitoefenen. Zíjn prioriteiten conflicteren geregeld met die van het district. Terwijl het college van b&w bijvoorbeeld de zakkenrollerij of de inbraken wil inperken, moet het district vooral letten op de zware criminaliteit. Het college van b&w kan daardoor zijn werk niet doen. Deze situatie is één van de oorzaken van de alsmaar toenemende vraag naar meer politieagenten. Het district moet immers aan alles prioriteit geven, waardoor er natuurlijk nooit mensen genoeg zijn. Het doorsnijden van affiniteiten leidt ertoe dat de één zich niet alleen achter de ander kan verschuilen, maar dat zelfs wel moet doen. Nog een uiting van de verwarring. Ervaren leiders van grote organisaties kennen het verschil tussen een managementproject en een ontwikkelingsproject. Dat betekent dat een organisatie eerst ontwikkelt. Daarna volgt daarover een besluit. Als dat positief is, dan wordt het ontwikkelde op een goed georganiseerde projectbasis uitgevoerd. Belangrijk is dat tijdens die uitvoering niet nog weer allerlei nieuwigheden bedacht worden. Bij de tolpoorten werd tegen deze ongeschreven wet gezondigd, net zoals vroeger al bij het paspoort. Daar, en bij veel andere plannetjes van de overheid, lopen die dingen dwars door elkaar heen. Gevolg: vertraging, verwarring, weggegooid geld en frustraties. Eén van de methodieken die bij de overheden zal moeten veranderen is de neiging de organisatie in te delen naar inputin plaats van naar outputsoorten. Horecazaken bijvoorbeeld hebben daardoor te maken met een groot aantal voorschrif45
ten. Die (vele) voorschriften komen van (veel) aparte instanties. Die instanties zijn georganiseerd naar hun kennis en bevoegdheden. De politie apart van de brandweer, en die weer apart van de arbo, de voedselinstantie, ga zo maar door. De horeca ontvangt daardoor instructies van de één die strijdig kunnen zijn met de instructies van een ander. Klagen daarover helpt niet. Dus doet die horecabaas maar wat hem het beste lijkt. Hij is daardoor wel bijna altijd in overtreding. Aangezien de overheid niet alle horecagelegenheden in Nederland kan sluiten, moeten de controleurs wel een oogje dichtknijpen. Die weten ook niet wat ze met de verwarring aanmoeten. Als er dan een ongeluk plaatsvindt, is iedereen schuldig. De horecabaas uiteraard, want die heeft zich niet aan de voorschriften gehouden. Maar ook de instanties. Zij hebben niet op naleving toegezien. De enige niet-schuldigen, zijn zij die de onhandige indeling van de instanties hebben bedacht. Maar zij zijn eigenlijk de enige ware schuldigen. Als zij begrepen zouden hebben dat de voorschriftmakers niet naar de input (hun vakkennis), maar naar de output (de horeca dus) ingedeeld dienen te worden, was het geheel veel duidelijker en effectiever geweest. Bovendien had de overheid dan haar taak goed vervuld. Die taak is immers bij moeilijk afweegbare eisen de knoop door te hakken. In een pluralistische samenleving hebben we een overheid nodig die regeert en zich ervan bewust is dat besturen niet te verenigen is met uitvoering, omdat dit de besluitvorming verlamt.
46
5 Demografische krimp
De 20ste eeuw was vanuit demografisch perspectief de eeuw van de bevolkingsexplosie, een sterke daling van het aantal jongeren en het begin van de stijging van het aandeel ouderen. De 21ste eeuw wordt de eeuw van de inzettende bevolkingsdaling, een langzame afname van het aandeel jongeren en een sterke stijging van het aandeel ouderen. De vergrijzing versnelt na 2011, omdat dan de naoorlogse geboortegolf de leeftijd van 65 jaar passeert. Mondiaal is het gemiddelde aantal kinderen per vrouw zodanig aan het dalen dat volgens prognoses van de Verenigde Naties de wereldbevolking rond 2075 gaat krimpen. In Japan en in grote delen van Europa heeft de structurele daling van het aantal inwoners al ingezet. In januari 2006 telde Nederland 16,33 miljoen inwoners. In 2034 zal volgens de prognose het maximale aantal van 17 miljoen worden bereikt. De bevolking neemt dus nog met 670 duizend toe: een groei van 4,1%. Tot 2020 zal de jaarlijkse groei tussen de 20.000 en 35.000 personen bedragen. Daarna neemt de groei snel af tot nul in 2034. De natuurlijke groei van de bevolking (geboorte minus sterfte) neemt de komende jaren af. Door de vergrijzing neemt de sterfte toe. Het 47
buitenlandse migratiesaldo (immigratie minus emigratie) is door de sterk gestegen emigratie al enige jaren negatief. Naar verwachting wordt het huidige vertrekoverschot de komende jaren kleiner en ontstaat vanaf 2012 weer een geleidelijk stijgend vestigingsoverschot, vooral omdat een daling van de emigratie wordt verwacht. Vanaf 2034 zal dit vestigingsoverschot niet meer voldoende zijn om het sterfteoverschot te compenseren en zal de bevolking in omvang dalen. Nederland werd dus de afgelopen decennia geconfronteerd met vergrijzing en ontgroening. Het percentage ouderen nam toe en het percentage jongeren af. In de komende jaren zal vooral, zoals uit de cijfers van het cbs duidelijk blijkt, de vergrijzing doorzetten. Het aantal 65-plussers neemt tussen 2006 en 2026 naar verwachting met 1,35 miljoen toe. Tegelijkertijd daalt de potentiële beroepsbevolking (20-64 jaar) in de komende twintig jaar met 400 duizend mensen. Het aantal 80-plussers groeit in deze periode met 312 duizend (plus 53%). Opvallend is de verwachte daling van het aantal 35-49 jarigen. Tussen 2006 en 2026 neemt deze groep met 845 duizend af (min 22%). Dus vooral het aantal jonge mensen neemt af. De komende 20 tot 30 jaar zal de politiek in de westerse landen door het demografische probleem worden gedomineerd. Hoe reageren lokale en regionale bestuurders op signalen over bevolkingsdaling? • het kan niet waar zijn; • de daling is maar tijdelijk; 48
•
de prognose klopt niet, in ieder geval niet voor onze gemeente; • wij gaan door met woningen bouwen en trekken daarmee inwoners van elders aan. Het streven naar groei door gemeenten is wel begrijpelijk. Minder inwoners betekent immers minder geld uit het gemeentefonds en minder inkomsten uit de uitbreiding van de woningvoorraad en de verkoop van bedrijventerreinen. Omdat de landelijke bevolkingsgroei afneemt, gaan gemeenten en regio’s met elkaar concurreren in het aantrekken van mensen. Dit kan leiden tot ongezonde concurrentie of tot bouwactiviteiten die elders sterk negatieve gevolgen hebben (leegloop!). Daardoor zal waarschijnlijk de behoefte aan centrale regie toenemen, als tegenstroom tegen de huidige decentralisatie. Beseft moet worden dat de algemeen wordende bevolkingsdaling in Nederland onder zeer welvarende omstandigheden optreedt. Een langzame groei gaat over in een langzame daling. Deze ontwikkeling is daarom niet te vergelijken met de leegloop van het Franse platteland of de onverwacht snelle daling van het aantal inwoners in bepaalde steden in het buitenland. Als de beroepsbevolking niet meer groeit, groeit het aantal werkplekken dus ook niet meer. Als het aandeel van de industrie door verplaatsing naar lage lonenlanden afneemt en het aandeel kantoorbanen en zorgbanen stijgt, daalt de gemiddelde bedrijfsoppervlakte per werkende. Als het aantal flexibele werkplekken en het telewerken stijgt, zijn min49
der werkplekken per werkende nodig. Bij bedrijfshuisvesting dreigt mogelijk nog meer het gevaar van overinvestering dan bij woningbouw. Evenals bij woningbouw geldt ook bij bedrijfshuisvesting dat de behoefte aan centrale regie mogelijk toeneemt, net als de behoefte aan minder vrije marktwerking. Immers, doorgaande groei leidt bij daling van de totale behoefte tot versnelde leegstand van onaantrekkelijke locaties. De slag op de arbeidsmarkt zal in volle hevigheid toenemen. De redenen hiervoor zijn evident: zowel de omvang als de kennisintensiteit van onze maatschappelijke – inclusief economische – activiteiten neemt toe, terwijl om demografische redenen de uitstroom uit de onderwijsinstituten afneemt. Blijkens een rapport van het Instituut voor Toekomststudies van de Europese Unie in Sevilla geldt voor de Unie als geheel dat vanaf 2007 de groep 55 t/m 64-jarigen groter zal zijn dan de groep 15 t/m 24-jarigen. Met andere woorden, de uitstroom uit het arbeidsproces wordt groter dan de instroom. Terwijl in de periode 2000-2015 het aandeel van de groep 15 t/m 24-jarigen in de Europese bevolking zakt van 19 tot 17%, stijgt over dezelfde periode het aandeel van de groep 55 t/m 64-jarigen van 16 naar 21%. Bij het bovenstaande moet nog worden betrokken dat momenteel de halfwaardetijd van vakbekwaamheid 3,5 jaar wordt geacht (oeso), dat 80 % van de huidige technologie in de komende decennium zal worden vervangen (eu) en dat het opleidingsniveau in de Europese Unie van een derde tot 50
de helft van de 25 t/m 65-jarigen onvoldoende is voor de huidige werk- en leefbehoeften (oeso). Dit betekent dat de leeftijdsgroep 55 t/m 64-jarigen meer dan nu het geval is actief moet blijven in het arbeidsproces. Maar de echte uitdaging is dat we onze huidige onderwijs- en opleidingscultuur, onze onderwijsinstituties en mechanismen moeten omzetten. Zoals op nagenoeg alle gebieden is ook de onderwijs- en opleidingssituaties in Europa niet homogeen. De Scandinavische landen – met name Zweden – springen eruit. Zo blijkt dat in de Scandinavische landen deelname aan bedrijfsopleidingen hoger is dan elders in Europa. Zweden springt er hier opnieuw uit. Terwijl in de Europese Unie de participatiegraad van werknemers in de hogere leeftijdsgroepen in deze opleidingen afneemt, is dat in de lidstaat Zweden niet het geval. Zo is de deelname aan opleidingsprogramma’s door 59-jarigen in Zweden vijfmaal het gemiddelde van de Europese Unie. In Zweden is de deelname aan het arbeidsproces van de groep 55 t/m 59-jarigen dan ook circa 80% tegen 55% in de Europese Unie als geheel. We zouden lering moeten trekken uit de Zweedse aanpak.
51
Kortom Door de bevolkingsdaling en structurele krapte op de arbeidsmarkt wordt de toekomst in veel opzichten anders dan het verleden. De afname van de bevolking begint in de ene regio (onder meer midden-Limburg) en in Europese landen als Italië, Rusland en Duitsland eerder dan elders, maar hoe dan ook: krapte op de arbeidsmarkt wordt binnen enkele jaren een algemeen verschijnsel. Bevolkingsdaling, vergrijzing en krapte op de arbeidsmarkt zijn nieuwe fenomenen. Sterker nog, de mondiale bevolkingsdaling (niet veroorzaakt door oorlog, pest of andere rampen) is een nieuw verschijnsel. Een grote omslag in denken, doen en handelen moet gaan plaatsvinden. De komende twintig jaar worden de westerse landen met het demografische probleem geconfronteerd. Het zal tot heftige politieke discussies leiden, want geen enkel land is nog echt op de demografische ontwikkelingen voorbereid.
52
6 De Nederlandse economie NU
De Nederlandse economie in het eerste decennium van de 21ste eeuw bezit kenmerken die voor ons land uniek maar ook in een internationale context zeer bijzonder zijn. Nooit eerder in de geschiedenis gold voor Nederland namelijk de volgende combinatie van factoren: • een zeer vermogend land met een hoge levenstandaard; • het dichtstbevolkt onder de ontwikkelde landen; • een vergrijzende en op termijn dalende bevolking; • een bevolking met een sterke voorkeur voor vrije tijd; • een bevolking met een afkeer van bepaalde vormen van arbeid; • een maatschappij gekenmerkt door het mijden van risico’s, hang naar zekerheid en een geringe bereidheid tot veranderen; • een economie, waarin driekwart van de productie in de dienstensector tot stand komt. Bovengenoemde kenmerken van de Nederlandse samenleving duiden op een volgroeide en verzadigde maatschappij. Vergrijzing en een afnemende bevolkingsgroei die uiteindelijk omslaat in een bevolkingsdaling zijn verschijnselen waarmee alle ontwikkelde landen te maken krijgen. Wat de 53
Nederlandse positie evenwel bijzonder maakt, is de hoge bevolkingsdichtheid. Deze is het gevolg van de zeer hoge geboortecijfers in vooral de eerste 75 jaar van de 20ste eeuw en van forse immigratie in de laatste 25 jaar van de vorige eeuw. Sinds 1975 zijn meer dan 3 miljoen immigranten naar Nederland gekomen (Jaap van Duijn). Het is belangrijk te realiseren dat een economie van een land met een stagnerende en vergrijzende bevolking wezenlijk anders is dan een economie van een land waarvan de bevolking jong is en toeneemt. De tragiek van Nederland is dat het veertig jaar lang wel immigratieland was, maar dat de aangetrokken immigranten gemiddeld genomen geen hoogwaardige arbeid leverden en dat hun arbeidsparticipatiegraad en die van hun nakomelingen relatief zeer laag is. De immigratie in Nederland was geënt op de oude economie, terwijl nu voor het Kennis- en Innovatietijdperk juist hoogopgeleide mensen nodig zijn. Tegen het eind van de vorige conjunctuurhausse (1999) maakten immigranten in Nederland, net als in vs, ongeveer 10% van de bevolking uit. Maar terwijl de Amerikaanse immigranten 11,7% van de beroepsbevolking vormden, was dit in Nederland maar 3,4%. Geen enkele statistiek maakt zo duidelijk hoezeer het Nederlandse immigratiebeleid van de voorbije en huidige decennia is mislukt. De immigranten die naar Nederland kwamen, droegen niet of nauwelijks aan de welvaart en ontwikkeling bij. Anders gezegd: de immigratie in de periode 1960-2000 is geen versterking van de arbeids54
markt geworden, maar zowel kwalitatief als kwantitatief op een grote mislukking uitgelopen. De Nederlandse immigratiepolitiek heeft tot gevolg gehad dat in Nederland de armen armer zijn geworden, de rijken rijker en dat vele tientallen miljarden guldens via interne hulp zijn uitgegeven aan mensen die deze hulp aanzienlijk minder nodig hadden dan echte vluchtelingen.
Kortom De oplossing van het Nederlandse arbeidsmarktprobleem in het Kennis- en Innovatietijdperk ligt in de scholing, de beloningstructuur en de immigratie van hoogopgeleiden.
Voorbeelden van consequenties van het gebrek aan een langetermijnvisie van een overheid: • In de troonrede van 1951 beklemtoonde de toenmalige koningin Juliana namens het kabinet Drees (PvdA en kvp, nu onderdeel van het cda) dat er te veel inwoners (toen 10 miljoen) in Nederland waren: ‘In verband met de snelle bevolkingsgroei is naast industrialisatie toeneming van emigratie zeer gewenst.’ Sinds 1952 subsidieerde Neder land de overtocht van emigranten vanuit Nederland naar onder meer Australië, Canada en Nieuw-Zeeland. In 1956 maakte het derde kabinet Drees zich zorgen over het groeiende tekort aan arbeidskrachten. In 1957 opende de Koningin de troonrede met: ‘In onze nationale economie is het evenwicht verbroken…’ Dit heeft geleid tot een 55
estedingsbeperking, omdat aan de toenemende vraag b naar arbeidskrachten niet kon worden voldaan. Het speet de regering dat met overheidssubsidies jonge geschoolde landgenoten waren geëmigreerd! • De verhoging van de productiviteit en de doelmatigheid waarover de kabinetten na de Tweede Wereldoorlog spraken, zouden ook door diepte-investeringen gerealiseerd hebben kunnen zijn. Diepte-investeringen die niet in de eerste plaats gericht zouden zijn op vergroting van de hoeveelheid eindproduct, maar op modernisering van het productieproces en de ontwikkeling en vervaardiging van nieuwe producten. Echter, het bedrijfsleven beschouwde die visie als een onrendabele strategie. Het bedrijfsleven achtte het aantrekkelijker het bestaande machinepark zolang het kon met goedkope buitenlandse arbeiders aan de gang te houden. Japan daarentegen kende nauwelijks immigratie en heeft wel die diepte-investeringen gedaan om het productieproces te moderniseren. Nederland moet zich de vraag stellen wat de oorzaken zijn dat op macroeconomisch niveau die ‘goedkope’ ongeschoolde arbeid in het geheel niet goedkoop bleek te zijn. In de periode 19721997 is door de overheid bijvoorbeeld 4,4 miljard gulden naar Marokko overgemaakt, inzake ondermeer kinderbijslag en wao-uitkeringen (Pieter Lakeman). De hang naar zekerheid heeft gevolgen voor de horizon die bij het nemen van een beslissing in acht wordt genomen. Die horizon komt steeds dichterbij te liggen en de zucht naar (nieuwe) regels neemt toe. Dit is het resultaat van de angst 56
voor risico’s in onze rijke, volgroeide en verzadigde maatschappij. Er mag niets meer misgaan, fouten worden niet getolereerd, afwijkend gedrag moet voorkomen worden en de weinige nog niet gereguleerde activiteiten moeten stukje bij beetje aan toezicht en regelgeving worden onderworpen. Het is een illusie aan te nemen dat de regelgeving en de daarbij behorende bureaucratie de komende jaren wezenlijk zullen afnemen. Er is geen enkel natuurlijk mechanisme dat de regeldruk doet afnemen. De personen die werkzaam zijn in de toezichthoudende sector hebben daar uit hoofde van baanbehoud ook vaak geen belang bij!
Kortom Het langetermijnperspectief verdwijnt langzaam uit onze economie. Het kortetermijndenken heeft alle segmenten van de maatschappij aangetast. Parlementariërs bewegen van het ene incident naar het andere. Een uitgesproken strategie van de overheid voor de lange termijn ontbreekt. CEO’s van beursgenoteerde ondernemingen leven van kwartaal naar kwartaal en laten hun beleid beïnvloeden door kritische beleggingsanalisten! Uiteraard zijn er goede uitzonderingen (bijvoorbeeld DSM) die blijkens technologische vernieuwingen wel degelijk met de langere termijn bezig zijn.
57
Een voorbeeld: de levensverwachting, en daarmee het aantal oudere mensen, is de laatste driehonderd jaar gestaag gestegen. De daling van het aantal jonge mensen is iets nieuws. De consequentie is dat uiterlijk in 2030 de volledige pensioengerechtigde leeftijd zal moeten stijgen tot boven de zeventig jaar. Het blijkt dat dit onderwerp op de korte termijn niet of nauwelijks politiek bespreekbaar is. Echter, de organisatie die het eerst erin slaagt oudere kenniswerkers in dienst te nemen, vast te houden en volledig productief te maken, bouwt een groot concurrentievoordeel op. De strategie van een organisatie dient dan ook gebaseerd te zijn op het uitgangspunt dat over pakweg 20 jaar een groot deel van het werk (ook het belangrijkste werk) door ouderen zal worden verricht. Deze ouderen zullen noch leidinggeven noch ondergeschikten zijn. Ze zullen geen rang kennen en bovendien geen werknemer zijn in de traditionele zin van het woord. De ouderen zullen zeker geen voltijdwerkers zijn, die elke dag naar het hoofdkantoor komen.
58
7 Het groeipotentieel van de economie Bij de toekomstige groei in Nederland moet gestreefd worden naar een economie die een beperkte ruimtebeslag heeft, niet vervuilend is en niet tot nog meer mobiliteit leidt. De overgang van een industriële naar een diensteneconomie is in beginsel milieuvriendelijk omdat we kunnen beschikken over schone technologieën. Daarmee verschuift de productie en het transport van fysieke goederen naar de productie van diensten. Daarvan kan bovendien steeds meer thuis of in de nabije omgeving van de woning worden geproduceerd en geconsumeerd. Sommige sectoren zullen zonder al te veel bemoeienis een bovengemiddelde groei blijven vertonen (zorg, zakelijke en financiële dienstverlening en recreatie). Daarnaast zijn er sectoren waarin Nederland al decennialang een sterke, op innovatieve gebaseerde exportpositie heeft, zoals tuinbouw en chemie. De economische positie van Nederland als rijk doch vergrijzend land dat moet concurreren met landen waarin letterlijk miljarden mensen bereid zijn voor veel minder loon te werken, gaat bepaald worden door de kwaliteit van het Nederlands arbeidsaanbod.
59
Alle denkbare wegen van onze economische toekomst leiden naar onderwijs als cruciale factor. De kwaliteitsverbetering van ons onderwijs moet op alle vier niveaus plaatsvinden: zowel in het basis-, het voortgezet en het hoger onderwijs als in de bijscholing.
Kortom Dé leidende gedachte in het onderwijsbeleid voor de komende decennia moet zijn dat het hoge loonniveau in Nederland alleen is te rechtvaardigen indien daartegenover ook hogere toegevoegde waarde staat. Die hoge toegevoegde waarde kan alleen geleverd worden door goed opgeleiden.
Het groeipotentieel van een economie wordt bepaald door de aanbodzijde: waartoe is een economie in staat als alle productiefactoren aanwezig zijn? De traditionele aanbodfactoren zijn grond, kapitaal en arbeid. Grond (ruimte) is in Nederland een sterke beperkende factor; vrijwel iedere vierkante meter heeft in Nederland een officieel vastgelegde bestemming. Als er één taak is die alleen door de overheid kan worden vervuld, is het wel de ruimtelijke ordening. We zijn immers een overbevolkt land, waar ruimte een schaars goed is en waar het gevoel voor ruimtelijkheid is verdwenen. Daarom kan en mag de inrichting van de ruimte niet aan de markt worden overgelaten. De ruimtelijke ordening kan ook niet aan de lagere overheden worden overgelaten. Ruimtelijke ordening is, zeker in Nederland, een zaak van natio60
naal belang en moet dus ook op het niveau van de nationale overheid worden bepaald. Er zijn in Nederland nu al meer bedrijventerreinen dan waaraan de komende twintig jaren waarschijnlijk behoefte zal zijn. Daarnaast staat nog een eens voor 42.500 hectare aan nieuwe bedrijfsterreinen gepland. Overal tasten nieuwe woonwijken de groene ruimte aan de randen van gemeenten aan. Ze verrijzen daar op instigatie van een gemeentebestuur dat bang is inwoners te verliezen. Er zijn plannen in Nederland voor nog eens 932.000 woningen, in aanvulling op de bestaande woningvoorraad van 6,9 miljoen. Terwijl de bevolking nauwelijks meer groeit, zou de woningvoorraad met nog eens 13% moeten toenemen! Voor een deel wordt dat bepaald door het afnemend aantal personen per wooneenheid (verdunning). Volgens de raming wordt een groei van de woningvoorraad verwacht die in de jaren tot 2010 aanzienlijk hoger zal zijn dan de groei van de woningbehoefte. Dit betekent dat het huidige woningtekort voor een groot gedeelte wordt ingelopen. De verwachting is dat hierdoor in 2010 in veel regio’s een meer ontspannen woningmarkt zal ontstaan. De volgende jaren kan op veel plekken worden volstaan met een uitbreiding van de voorraad die geleidelijk afneemt en vanaf 2015 overeenkomt met de groei van de woningbehoefte. Na 2015 wordt de geraamde woningproductie daarom gekoppeld aan de voorspelde regionale huishoudengroei. Dit betekent dat volgens de ramingen het woningtekort vanaf 2015 nagenoeg stabiel zal blijven.
61
Net als de immigratie lijkt het vollopen van Nederland ons min of meer overkomen te zijn. Er was geen plan. Ieder jaar werd de open ruimte weer verder aangetast. Het gevolg is een situatie die niemand heeft gewild.
Kortom De overheid voert tot dusver onvoldoende regie over de nationale ruimtelijke ordering. Met het oog op de toekomst is het hard nodig dat de mentaliteit van plannenmakers bij overheden verandert. De mentaliteit van bouwen voor groei, vanuit de angst dat bij niets doen de bevolking van hun gemeente of regio wegtrekt. Het groeidenken van de lokale bestuurders is achterhaald. Daarenboven blijft het toetreden van starters op de woningmarkt een probleem dat opgelost moet worden.
De bevolkingskrimp wordt een steeds algemener verschijnsel. Toch moet als gevolg van de daling van het aantal personen per woning (mede door een sterk groeiend aantal echtscheidingen) de woningvoorraad wel blijven groeien. Nog belangrijker is dat het woningbestand voor de toekomst wordt aangepast aan de veranderde wensen. Bij bedrijfshuisvesting wordt krimp eerder actueel. Vanuit de gedachte dat ruimte de meest schaarse factor in onze economie is, zou met woningbouw en de bouw van bedrijven juist een verdichting moeten worden nagestreefd. Dus eerder 62
kwalitatief hoogwaardig bouwen in de steden dan weer een polder volbouwen met een nieuwbouwwijk. Dit sluit ook aan bij de behoeften van een vergrijzende bevolking. Ouderen hebben meer behoefte aan gevarieerde voorzieningen in de nabije omgeving zoals in de stad, dan aan de bewerkelijkheid van het wonen op het platteland. Bij een oudere bevolking die in serviceflats woont hoort een hogere woondichtheid dan bij een jongere bevolking die een huis met een tuin verkiest. Wonen en werken zijn steeds meer gescheiden, terwijl het voor het woonklimaat veel beter zou zijn als bedrijven (zoals op de knsm-eilanden in Amsterdam) die geen grote transportbewegingen veroorzaken, geen geluidshinder geven en geen verontreiniging met zich mee brengen in een woonwijk gevestigd zouden zijn. Het zou tevens de diversiteit brengen waar nu eenvormigheid heerst. De bestuurders van woningcorporaties moeten de maatschappelijke taak om een katalyserende factor in de woningmarkt te zijn op zich nemen; vooral als het gaat om het in stand houden van betaalbare woningen voor de minima, woningen voor starters (een categorie waarvoor zoals al gezegd meer gedaan moet worden) en aangepaste woningen. Ze moeten zich richten op een adequaat doorstromingsbeleid waarbij ook sociaal maatschappelijk uitgangspunten over de woon- en leefomgeving een plaats krijgen. De indruk bestaat dat de ‘apparaatkosten’ van woningbouwcorporaties in de loop van de jaren drastisch zijn gestegen, terwijl de macht volledig bij één of enkele personen is geconcentreerd en de controle ondermeer vanwege coöptatiegewijsde benoemin63
gen achteraf en veelal inadequaat geschiedt. Gemeenten voeren niet de gewenste controle uit en laten zich veelal door hun innig geworden relatie met de woningcorporaties verleiden tot zaken en handelwijzen waarvan ze verre zouden moeten blijven. In teveel gevallen lijken ambtenaren het verlengstuk van de corporaties te zijn geworden. De woningcorporaties vervreemden zichzelf steeds meer van hun (oorspronkelijke) maatschappelijke doelstelling. In de onderzochte situaties zijn de woningcoöperaties een persoonlijk instrument geworden van hun directies in het streven naar commerciële verhuur en projectontwikkeling. Hun macht lijkt buiten proporties gegroeid en staat op gespannen voet met de democratische rechtsstaat. Kapitaal is in Nederland de meest overvloedige factor. Voor een productieve aanwending van al het beschikbare kapitaal is Nederland te klein. De omvang van beschikbaar kapitaal vormt geen belemmering voor de groei van de Nederlandse economie. Overigens zal het aanbod van kapitaal in de komende decennia hoogstwaarschijnlijk afnemen als gevolg van een dalende spaarquote. De meest complexe van de drie traditionele productiefactoren is arbeid. Vrijwel nooit is er een perfecte match tussen de vraag en het aanbod van de soorten arbeid in de verschillende sectoren van de economie. De mismatch wordt ten dele veroorzaakt door de hoogte van de beloning van de verschillende soorten arbeid. De Nederlandse arbeidsmarkt kent een aantal in het oog springende bijzonderheden: 64
• • • •
•
Er is veel ervaring verloren gegaan door het stimuleren van vervroegde uittreding met als gevolg: verslechtering van de dienstverlening. Circa één miljoen burgers zijn geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt en aan het arbeidsproces onttrokken. Voor een omvangrijke groep van laag opgeleide, voornamelijk allochtone, jongeren wordt het door hun huidige opleidingsniveau moeilijk een baan te vinden. Ondanks hoge werkloosheid en grote aantallen laaggeschoolden is er een tekort aan arbeidskrachten in de tuinbouw en andere sectoren. Het gevolg is dat werknemers uit onder meer Oost-Europese landen worden aangetrokken. Er is of dreigt een kwalitatief en kwantitatief tekort in sectoren zoals zorg en onderwijs. Hiervan lijkt prijsvorming en imago de belangrijkste oorzaak.
Kortom Economische groei in ons materieel rijke land, dat tevens het dichtstbevolkte ontwikkelde land ter wereld is, kan alleen betekenen: groei van welzijn. Expansie die het milieu nog verder aantast, die de ruimte om te leven en te recreëren nog verder beperkt en die de Nederlandse wegen nog verder verstopt, heeft geen enkele zin. Een dichtbevolkt land als Nederland is meer geëigend tot het leveren van hoogwaardige dienstverlening in stedelijke omgevingen dan voor bijvoorbeeld nog meer distributiecentra in de schaarse groene ruimte.
65
8 Europa in de toekomst
Op 25 maart 1957 tekenden 6 lidstaten (waaronder Nederland) het verdrag van Rome tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (e.e.g.) waarmee de basis voor de huidige Europese Unie was gelegd. In ruim vijftig jaar groeide de aanvankelijke e.e.g. uit tot een gemeenschap van 27 landen compleet met vlag, volkslied en een indrukwekkende bureaucratie. De Europese Unie is mondiaal gezien het grootste handelsblok. Maar liefst 20% van alle im- en export ter wereld gaat door de Europese Unie. Europa heeft hierdoor een grote invloed op de distributie van goederen en kapitaal. Nederlanders zijn positief over de bemoeienis van de eu met terrorismebestrijding, steun aan economisch achtergebleven gebieden, milieubescherming, klimaatproblematiek en migratie van buiten de eu. Ze willen minder Europese bemoeienis met zaken als pensioen, belasting, onderwijs en sociale zekerheid. De gestage uitbreiding van het aantal landen, een aantal grote grensoverschrijdende problemen en het algemeen gevoel 66
dat er een kloof tussen Europa en zijn burgers aan het groeien is, maken in de ogen van velen een nieuwe stap noodzakelijk. Toen de regeringen het eens werden over het ontwerp voor een Europese Grondwet leek Europa die stap te maken. Met deze tekst zou Europa opener, democratischer en slagvaardiger worden, vonden de meeste politici. Het ‘nee’ van de Franse en Nederlandse bevolking bij het referendum in 2005 bracht Europa echter in een impasse. Na een lange stilte en lastige onderhandelingen ligt nu het Verdrag van Lissabon klaar. Critici zeggen dat het niet verschilt van de grondwet, anderen vinden dat het nieuwe Hervormingsverdrag wel degelijk anders is. Omdat de Ierse kiezers in juni 2008 tegen stemden, is onzeker of en wanneer het verdrag in werking kan treden. Alle 27 landen moeten instemmen, anders komt er geen verdrag. De bedoeling is dat met dit verdrag het besluitvormingsproces beter gaat verlopen en dat zodoende de Europese samenwerking soepeler wordt. De afschaffing van het vetorecht op sommige gebieden en de invoering van medebeslissingsbevoegdheid van het Europees Parlement op meer gebieden moeten hier onder andere voor gaan zorgen. Sommige critici zeggen echter dat het verdrag hiervoor niet ingrijpend genoeg is.
67
De prestigieuze Amerikaanse investeringsbank Goldman Sachs deed enige jaren geleden uitvoerig onderzoek naar de toekomst van de huidige grootmachten. De belangrijkste conclusie was dat als zich geen ontwrichtende situaties voordoen, Brazilië, Rusland, India en China rond 2040 een grotere economische macht zullen vormen dan de oude G6 (de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië en Japan). De investeringsbank gaat bij zijn voorspelling uit van de voorwaarde dat de vier zogeheten bric-landen door zullen gaan met voortdurende economische hervormingen. Zo’n voorspelling is slecht nieuws voor de individuele ambities van de regeringsleiders van de economisch sterke lidstaten van de eu. Het betekent dat landen als Frankrijk, Groot-Brittannië, Spanje, maar waarschijnlijk ook Duitsland, straks individueel niet meer zo veel te vertellen hebben op het wereldtoneel. Dat zou anders kunnen zijn als de eu als economische grootmacht één blok vormt. Dan is er opeens sprake van een supermacht die in 2007 met een bnp van omstreeks 16,8 triljoen dollar helemaal bovenaan staat. Zo’n blok zou ook in de toekomst tot de belangrijkste spelers van de wereld kunnen blijven behoren. De uitkomst is ook slecht nieuws voor de liberaal-democratische grootmachten die vinden dat uiteindelijk de gehele wereld in een democratie moet worden veranderd. China en Rusland zijn autocratisch geleide landen die overtuigd zijn van de waarde van een sterke centrale regering en neerkijken 68
op het democratische systeem met de ingebakken zwakheden. De Amerikaanse neoconservatieve wetenschapper en politiek commentator Robert Kagan, voorspelt in zijn jongste boek The return of history and the end of dreams (2008) een soort evenwicht tussen democratische geleide systemen en autocratische regeringsvormen. China is in zijn ogen het grote voorbeeld van een maatschappij met een min of meer liberale economie met een strakke centraal geleide politiek. Dit soort staten is volgens hem niet bezig met andere landen de maat te nemen, maar kiest voor een pragmatische benadering. Zij voelen zich echter door de meerderheid van democratisch geleide regeringen vaak in een hoek gedrukt, waardoor er van een betekenisvolle toenadering tussen beide kampen maar weinig terecht zal komen.
Kortom Het is voor Nederland van groot belang dat de EU zich verder ontwikkelt om als geheel een grotere rol van betekenis in de wereld te kunnen spelen.
69
9 managers in plaats van ondernemers Het onvermijdelijke gevolg van de schaalvergroting in het Industriële Tijdperk is dat het beheersen van processen steeds belangrijker is geworden. De ondernemers/eigenaars die het bedrijf oprichten werden opgevolgd door managers, waardoor een scheiding tussen eigendom (aandeelhouders) en de leiding van het bedrijf (de managers) ontstond. Veel bedrijven hebben in de naoorlogse periode de overgang doorgemaakt van een door oprichters/vernieuwers/ondernemers geleid bedrijf naar een onderneming geleid door van buitenaf aangetrokken managers. Van een organisatie met een eigen bedrijfscultuur waarin iedereen elkaar kende, naar een organisatie met managers die geen eigenaar meer zijn en de bedrijfscultuur niet kennen. Hun wereld werd in veel gevallen er een van targets, bonussen en processen. Zij ondernemen niet maar managen. Daardoor zijn vernieuwingen en innovaties niet meer vanzelfsprekend. Alles is gericht op groei zonder ermee rekening te houden dat er ook voor ondernemingen grenzen aan zinvolle groei zijn. Vanzelfsprekend kan een grote onderneming niet meer geleid worden als een klein bedrijf, maar de onvermijdelijke opkomst van de manager heeft diverse onwenselijke gevolgen gehad: 70
• •
voor de noodzakelijke innovatie; voor de saamhorigheid in de maatschappij door een risicovrije zelfverrijking van de managers die in geen enkele verhouding staat tot de prestatie; • voor de langere termijn oriëntatie; • voor het groeivermogen van de economie; • voor de echte professionals. Vakmensen zijn op het tweede plan gekomen en qua honorering en imago achtergesteld. Het gevolg is dat er steeds minder goed gekwalificeerde mensen zijn die uitvoerende taken verrichten en dat leidinggevenden minder mensen hebben om leiding aan te geven! Daarbij komt dat beroepsmanagers over weinig of geen vakkennis beschikken en daar vaak ook prat op gaan.
Kortom De verandering in aanzien en beloning van managers in verhouding tot de professionals heeft significante gevolgen gehad voor de studiekeuze van Nederlandse studenten. Vanwege betere betaling, snellere carrière en meer aanzien verkiezen zij in toenemende mate een loopbaan buiten de harde wetenschap.
Een maatschappij kan alleen goed functioneren als er saamhorigheid bestaat tussen de verschillende bevolkingsgroepen. In een land waar de welvaart stijgt, moeten alle bevolkingsgroepen in die stijgende welvaart kunnen parti71
ciperen. De op niets gebaseerde zelfverrijking van managers verstoort de basis voor saamhorigheid in de maatschappij. Het is dan ook vreemd dat juist managers zich in negatieve zin over het ondernemersklimaat in Nederland uitlaten. Dit is aanmatigend, omdat zij immers zelf helemaal geen ondernemer zijn! Het probleem met de vaststelling van topsalarissen is dat hier de marktwerking faalt, mede omdat de belangen van commissarissen en het topmanagement veelal parallel lopen. Omdat een sterk uiteenlopende inkomensontwikkeling de saamhorigheid in een samenleving vermindert, is de beloning van topmanagers een morele kwestie van die topmanagers zelf. Alleen zij kunnen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en zichzelf beperkingen opleggen. Het is aan hen om te bepalen wat nog acceptabel is in jaren dat de gewone werknemers er niet of nauwelijks op vooruit gaan en er in veel ondernemingen werknemers worden ontslagen. Daarbij dienen de topmanagers zich te realiseren dat zij geen ondernemers zijn maar ingehuurde krachten. Ondernemers gaan ondernemen omdat zij een idee hebben, waarmee zij de markt denken te veroveren. Zij zien kansen en mogelijkheden en proberen die te benutten omdat zij er in geloven. Zij investeren met eigen geld en voor eigen risico, omdat zij denken een gat in de markt te zien dat anderen niet zien. Het geld dat verdiend wordt is de graadmeter van de juistheid van hun idee. Hebzucht is niet de drijfveer van de ondernemer.
72
10 Kracht familiebedrijven onderschat Het familiebedrijf is in Nederland goed voor circa 64% van de banen in de private sector, creëert per jaar circa 166 tot 199 miljard euro aan toegevoegde waarde. Bovendien: 60 tot 80% van alle innovaties komen uit het mkb voort. Familiebedrijven zijn de motor van de economie, maar het lijkt erop dat politiek en overheid dat nog steeds niet hebben begrepen. Waarom hanteert de overheid anders verschillende methoden om ondernemers het leven moeilijk te maken en het scheppen van werkgelegenheid te verhinderen? De meerwaarde op aandelen van ondernemers wordt bijvoorbeeld veel zwaarder belast dan niet-ondernemend aandeelhouderschap. Wetgeving rond wao en ontslag wordt opgesteld alsof er alleen grote bedrijven zijn en gaat voorbij aan de vernietigende invloed die deze wetten hebben op de werkgelegenheid in kleine en middelgrote ondernemingen. Het huidige regime van successiebelasting zal de komende tien jaar duizenden arbeidsplaatsen kosten. De media houden ons het beeld voor dat onze economie drijft op de grote multinationals, maar dat is een totaal vertekend 73
beeld. Niet de beursgenoteerde multinationals zijn de ruggengraat van onze economie, maar de familiebedrijven. In Nederland is 55 procent van de ondernemingen een familiebedrijf. En het zijn niet alleen kleintjes. Van de 5.000 grootste bedrijven is 45 procent een familiebedrijf. In kringen van familiebedrijven wordt het als hoogst merkwaardig ervaren dat de Nederlandse overheid het familiaal ondernemerschap sterk ontmoedigt, werkgelegenheid vernietigt en gezonde bedrijven in gevaar brengt met maatregelen die ingaan tegen alle bedrijfseconomische én maatschappelijke belangen. De Nederlandse staat pleegt jaarlijks ‘moord met voorbedachten rade’ op honderden familiebedrijven door ze letterlijk een doodschop te geven op het moment dat ze het meest kwetsbaar zijn: de overdracht van de ene generatie op de andere. Dat gebeurt zonder rekening te houden met het feit dat familiebedrijven verantwoordelijk zijn voor de helft van de werkgelegenheid en langer blijven voortbestaan dan niet familiale bedrijven. Het gaat daarbij niet om het verlies van enkele arbeidsplaatsen. Er dreigt een verlies van vele duizenden banen, omdat in de komende tien jaar honderdduizend familiebedrijven te maken krijgen met opvolging als gevolg van de vergrijzing. Hierdoor vernietigt de overheid veel meer arbeidsplaatsen dan ze met veel kunst- en vliegwerk realiseert.
74
Kortom Ondernemend aandeelhouderschap zou beloond moeten worden, en niet bestraft. Een betere focus op familiebedrijven vanuit de overheid zal dus een positieve invloed hebben op het concurrentievermogen van de Nederlandse economie. Dit kan door het nemen van stimulerende maatregelen en het wegnemen van barrières.
Het familiebedrijf kent een eigen organisatie- en eigendomsstructuur en problematiek, die niet gelijk is aan het mkb of het grootbedrijf. Dit roept om een specifiek beleid voor familiebedrijven. Daarom deed de Expertgroep Familiebedrijven in haar notitie aan de overheid (2006) 18 aanbevelingen voor een nieuwe beleidsagenda. Een aantal belangrijke aanbevelingen zijn: • Fiscaal gezien bestaat een grote onrechtvaardigheid. In geval van geleidelijke overname en/of familieopvolging blijft een deel van het vermogen in het bedrijf. Toch rekent de fiscus op dat moment af over het volledige vermogen. Gezien het om een aanzienlijk bedrag gaat, dient hiervoor vaak een lening afgesloten te worden. De Expertgroep stelt voor om niet op moment van overdracht, maar op moment van vermogensonttrekking fiscaal af te rekenen. • Familiebedrijven hebben te kampen met een negatief imago, ook binnen de overheid. Er is echter nog weinig bekend over het familiebedrijf. Meer kennis over het 75
f amiliebedrijf zal zorgen voor meer waardering en dus een verbetering van het imago. De Expertgroep doet hierin een aantal concrete aanbevelingen om kennis te verzamelen en over te dragen, zoals het opzetten van een studie naar de succesfactoren van familiebedrijven, het verzamelen van facts & figures en het opleiden van docenten van hogescholen en universiteiten. • Er is een trend gaande waarbij corporate governance aan steeds meer ondernemingen wordt opgelegd. Een goede bestuursstructuur is ook voor familiebedrijven een goede zaak. In familiebedrijven zijn onderneming, eigendom en familie echter onlosmakelijk met elkaar verbonden, dit in tegenstelling tot niet-familiebedrijven. De structuur van familiebedrijven is dusdanig veelzijdig dat het opleggen van zo’n dwingende en uniforme regeling de flexibiliteit belemmert die nodig is in de specifieke omstandigheden van het familiebedrijf. De Expertgroep stelt dat de overheid moet waken dat er geen overregulering gaat ontstaan rond de bestuursinrichting van het familiebedrijf.
76
11 Samenvattende conclusies
1. In de 21ste eeuw is maatschappelijke en economische ontwikkeling het best te realiseren in een op Kennis en Innovatie georiënteerde samenleving. 2. De huidige Nederlandse samenleving heeft de kenmerken van een volgroeide en verzadigde samenleving. De gevolgen daarvan zijn ondermeer: • dat de meeste bestaande structuren, methodieken en werkwijzen verouderd en traditioneel zijn; • dat er daardoor onvoldoende oriëntatie is op het Kennis- en Innovatietijdperk. • dat een (over)beheersmentaliteit, gericht op het in stand houden van huidige traditionele benaderingen, de overhand heeft gekregen boven een beleid dat gericht is op de toekomst van Nederland en correspondeert met belangrijke maatschappelijke en demografische ontwikkelingen; • dat er meer oog is voor de korte termijn dan het noodzakelijke langetermijnbeleid voor Nederland. 3. Om in het Kennis- en Innovatietijdperk een goede toekomst voor Nederland te realiseren is het van essentieel belang dat de huidige structuren, de governance, de methodieken en werkwijzen uit het Industriële Tijdperk fundamenteel worden aangepast. 77
4. Een langetermijnvisie voor Nederland moet gefocust zijn op een optimale combinatie tussen welvaart, een hoge mate van leefbaarheid, duurzaamheid, een verantwoorde inkomensongelijkheid en economische dynamiek. 5. Omdat alle vragen over de toekomst van onze economie en welvaart uitkomen bij de kwaliteit van onze beroepsbevolking is hoogwaardig onderwijs op basis-, hoger en academisch niveau – zowel regulier als niet regulier – van het grootste belang. 6. De kracht en belangrijkheid van familiebedrijven voor Nederland moet door de overheid worden erkend; en daarnaar moet vervolgens worden gehandeld. 7. Bevolkingsdaling, vergrijzing en krapte op de arbeidsmarkt zijn nieuwe aspecten, waarmee rekening gehouden moet worden. 8. Het gebrek aan ruimte in Nederland kan door een betere inrichting van de schaarse ruimte worden verminderd. Daartoe is een visie op nationaal niveau nodig. 9. De immigratie in de afgelopen 45 jaar is op een grote mislukking uitgelopen. In het Kennis- en Innovatietijdperk kan alleen door scholing, een aangepaste beloningsstructuur (met name voor onderwijs, zorg en politie) en door immigratie van (hoog) geschoolden het arbeidsvraagstuk worden opgelost. Arbeid en sport zijn de beste vormen van integratie. 10. De opkomst van de manager en de gelijktijdige degradatie van de professional is een gevolg van een ontwikkeling die paste bij een economie die zijn innovatie- en dus groeikracht aan het kwijtraken is. 78
11. Een maatschappij kan alleen goed functioneren als er saamhorigheid bestaat tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Die is afgenomen door de nergens op gebaseerde zelfverrijking van de managers van organisaties. 12. Het gedrag van de Nederlanders op de arbeidsmarkt duidt op een sterke voorkeur voor vrije tijd. Nederland kent, vergeleken met andere ontwikkelde landen, een relatief grote onderbezetting van de beroepsbevolking. 13. Nooit eerder is het belang van de dienstensector zo groot geweest. Bijna 75% van de nationale toegevoegde waarde bestaat uit diensten. De productiviteitsstijging in de dienstensector is geringer dan die in de landbouw en industrie. 14. Toezichthouders, die tengevolge van de wens tot het handhaven van concurrentie zijn benoemd, vormen een groeiende sector. Innovatie staat vaak op gespannen voet met het streven naar het handhaven van concurrentie. Een beargumenteerde balans tussen die twee uitgangspunten is gewenst. 15. Overheidsorganisaties voldoen niet meer aan een aantal fundamentele eisen. De overheid snijdt affiniteiten door, lijdt aan ‘overbeheersing’ en zet vaak ondeskundigen in die drie functies tegelijk vervullen.
79
12 Epiloog
Anno 2008 blijken vele zekerheden letterlijk en figuurlijk in duigen te zijn gevallen. Echter, elk nadeel heeft zijn voordeel! Dit credo geldt naar mijn mening ook voor de huidige uit de kredietcrisis voortkomende economische ellende. Immers, in onzekere tijden, zo leert de historie ons, worden mensen veranderings – en vernieuwingsgezind. De afgelopen 15 jaar is willens en wetens aan structuren, governance, methodieken en werkwijzen vastgehouden die allang over hun houdbaarheidsdatum heen waren. En dat terwijl de gevaren daarvan zijn onderkend. Morris Tabaksblat bijvoorbeeld, voormalig ceo van Unilever, heeft er nog vóór de krediet crisis op gewezen dat andere dan door Karl Marx genoemde factoren het kapitalistische systeem ondermijnen. Tabaksblat noemde onder meer het nemen van onverantwoorde risico’s, exorbitante zelfverrijking en onvoldoende toezicht. De toezichthouders en politici hebben de ogen gesloten voor zaken die zich in de samenleving hebben opgehoopt. Deze hebben nu geleid tot een uitbarsting. Iedereen in de Westerse wereld kon weten dat we onze welvaart steeds dichter bij de krater van een werkende (financiële) vulkaan aan het zoeken waren. Toen de vulkaan uitbarstte kon een aantal 80
(investment)banken met gerenommeerde namen de lavastroom niet meer ontlopen omdat ze te hoog op de vulkaan zaten. Door zuiver hebzucht, verkeerde benoemingen in de bankwereld en toezichthoudende organen zijn banken van de stabiele, de instabiele factor in de samenleving geworden. Daardoor is het vertrouwen in de banken en toezichthouders ernstig geschokt. De overheden in de Westerse wereld deden in het algemeen goed en snel wat ze moesten doen. Maar het is naïef te veronderstellen dat daarmee het vertrouwen in banken en toezichthoudende organen hersteld is. Daar zijn echt veel meer tijd en maatregelen voor nodig. De directe of indirecte nationalisatie van banken moet een tijdelijke zaak zijn, maar laten we wel voldoende tijd voor herbezinning nemen. Laten we ons ervan bewust worden waarom we met het verleden moeten afrekenen, vanzelfsprekend zonder de goede dingen te verliezen. Dit vraagt wel een zeer grondige analyse van zaken en feiten. Het is daarbij belangrijk dat we ons realiseren dat de kredietcrisis in de context van een langetermijnvisie dient te worden opgelost. De tien belangrijkste verschillen als gevolg van de overgang naar het Kennis- en Innovatietijdperk zijn in mijn essay benoemd (zie hoofdstuk 3: De nieuwe werkelijkheid). Deze zullen in verschillende combinaties leiden tot een extra intelligentie die een bron zal zijn voor nieuwe innovatie, welzijn en welvaart.
81
Wie het heden wil begrijpen moet het verleden bestuderen. Ruim 160 jaar geleden zijn door de revolutie die door Europa trok veel onzekerheden ontstaan. Door die grote onzekerheden hebben fundamentele veranderingen plaatsgevonden, waardoor in de Westerse wereld een lange periode van grote vooruitgang is ontstaan. De wereld veranderde, omdat door de ellende van de revolutie opeens een geest van samenwerking ontstond. De gevolgen van die samenwerking waren niet alleen positief. De tweede helft van de negentiende eeuw heeft weliswaar een precedentloze economische voorspoed gegeven, maar er waren ook nooit eerder in de geschiedenis van het Westen zo veel grote internationale crisis, zo veel faillissementen en zulke grote sociale arbeidgerelateerde problemen. Nu, 160 jaar later, hebben we wederom met fundamentele veranderingen te maken. Het grote verschil tussen de traditionele economie (waarin de factor kapitaal de overheersende factor was) en de economie van de 21ste eeuw (gebaseerd op kennis en innovatie) komt tot uitdrukking in de productiefactoren. In een traditionele economie zijn de basisfactoren: grondstoffen, het klimaat, de geografische ligging en de beschikbaarheid van laag- en middelmatig geschoolde arbeidskrachten. In een op kennis en innovatie georiënteerde economie gelden als productiefactoren onder meer de beschikbaarheid van een moderne telecommunicatie-infrastructuur, hooggeschoolde arbeidskrachten en onderzoeksinstituten in gespecialiseerde disciplines.
82
Kortom In de 21ste eeuw zal de juiste combinatie van Kennis, Kunde en Slagvaardigheid doorslaggevend zijn. De primaire eis waaraan de Westerse landen moeten voldoen is het beschikbaar krijgen van voldoende kenniswerkers en het verhogen van hun productiviteit. Dat is de voorwaarde waarop de Westerse landen zich in de toekomst verder kunnen ontwikkelen en hun leidende positie en levensstandaard behouden. Excellent onderwijs op alle niveaus is de allesbepalende factor.
83
TOT BESLUIT
We moeten ons in Nederland realiseren dat de huidige finan cieel-economische crisis internationaal van karakter is en uitsluitend in een internationale context kan worden opgelost. We moeten er daarbij rekening mee houden dat de minder voorspoedige periode enkele jaren zal aanhouden. Maar: elk nadeel heeft zijn voordeel. Het is van groot belang dat we deze periode goed gebruiken om ons voor te bereiden op de periode na de crisis. We moeten de komende jaren die maatregelen nemen die passen bij een op kennis en innovatie georiënteerde economische ontwikkeling. Tegelijkertijd moeten we keihard werken aan de oplossing van maatschappelijke vraagstukken waaronder het milieu, het klimaat en de energievoorziening; kortom de problematiek van de duurzaamheid. Als de crisis voorbij is, staat Nederland in de startblokken om optimaal van de nieuwe kansen uit het Kennis- en Innovatietijdperk gebruik te gaan maken. Gedurende de crisis van de jaren 1930 behelsden de genomen maatregelen vooral werkgelegenheidsprojecten. Voor beelden daarvan waren onder andere de aanleg van het Amsterdamse Bos, de Bosbaan en de bouw van het Feyenoord stadion. 84
Deze projecten pasten bij de toenmalige economie. In het tijdperk van een op kennis en innovatie georiënteerde economische ontwikkeling is een ander type aanpak gewenst. Daarin passen het vervroegen van kennisintensieve projecten waarvan de uitvoering reeds was gepland en het uitvoeren van een veelheid aan op duurzaamheid gerichte projecten. Het genereren van decentrale initiatieven is daarin wenselijker dan een centraal vastgestelde agenda. Ook het realiseren van excellent onderwijs past in dit kader.
Kortom We kunnen nu de kans grijpen om slagvaardig de juiste projecten aan te pakken en kunnen ons daarmee voor de periode na de crisis een gunstige uitgangspositie verwerven.
85
Kansen na de crisis In de 21ste eeuw hebben we het Industriële Tijdperk achter ons gelaten en zijn we het Kennis- en Innovatietijdperk binnengetreden. Fundamentele maatschappelijke veranderingen zoals we nu meemaken, zijn een gevolg van deze overgang maar komen niet vaak voor. Een vergelijkbare omwenteling vond maar liefst 160 jaar geleden plaats! In dit boekje geeft Riens Meijer aan welke veranderingen in de politiek, overheden en ondernemersland moeten gaan plaatsvinden om de nieuwe kansen te benutten. Gebeurt dat niet, dan zullen de kansen bedreigingen worden en zullen de welvaart en het welzijn van iedere Nederlander in gevaar komen. Willem de Galan: ‘De combinatie van kennis, kunde en een goed maatschappelijk inzicht, maakt Riens Meijer zeer geschikt dit boekje te schrijven.’ Walter Zegveld: ‘Riens Meijer ken ik als een man van visie en daadkracht. Gezien ons beider belangstelling voor de toekomst van Nederland heb ik niet geaarzeld een voorwoord bij dit boekje te schrijven.’
ISBN 978-90-79988-01-3