PREEK OVER GENESIS 11,1-9 Pijnacker-Nootdorp, 8 november 2009 Liturgie Votum/groet Zingen Wet van de HEER Zingen Gebed Lezen Zingen Tekst Preek Zingen Dankgebed Collecte Slotzang Zegen
ds. R.T. te Velde
Ps. 34:1, 3 Ps. 34:5, 8 Genesis 10:1-11:9 Gez. 167:1, 2 Genesis 11:1-9 Ps. 33:4, 5, 6
Gez. 147:1, 3
Gemeente van onze Heer Jezus Christus, Een onverwachte illustratie bij het verhaal van vanmorgen: Prins Willem-Alexander op staatsbezoek in Mexico. In zijn beste Spaans – thuis geleerd van prinses Maxima – houdt hij een toespraak over duurzame energie. Maar dan gaat het mis: de prins gebruikt een uitdrukking die in heel Latijns-Amerika door de beugel kan, alleen nu net in Mexico niet. Met één woordje kan het soms helemaal verkeerd gaan, zeker in een vreemde taal. We hebben vast allemaal wel voorbeelden van onszelf bij de hand dat je in het buitenland iets heel doms gezegd hebt. Nu vloeit daar meestal geen bloed uit. Maar je merkt wel hoe lastig het is met al die verschillende talen in de wereld. Genesis 11 verplaatst ons naar een situatie waarin iedereen één en dezelfde taal sprak. Niet zo gek ook, want je staat hier bij het tweede begin van de mensheid, na de zondvloed. Allemaal stammen ze af van Noach en zijn drie zonen. Dus dan lukt het nog wel even om allemaal hetzelfde te praten. Wat zou het makkelijk zijn als dat zo gebleven was! Dan hoef je op school geen Engels te leren met die onmogelijke uitspraak en de onregelmatige werkwoorden. Laat het Duits met z’n naamvallen ‘der – des – dem – den’ maar zitten. Bij je nieuwe boormachine of je DVD-speler hoef je geen gebruiksaanwijzing in 28 talen door te ploegen tot je bij het Nederlands komt – tenminste, wat voor Nederlands moet doorgaan, want vaak klopt er geen hout van. Bij de EU en de VN kunnen ze de afdeling vertalers wel sluiten – wat zou dat een geld schelen. Het heeft iets fascinerends, die veelheid van talen, en je dan afvragen hoe het zo gekomen is. En of al die talen toch iets met elkaar te maken hebben. Echt iets voor taalwetenschappers om overeenkomsten op te sporen, om talen op te delen in groepen en stambomen. De laatste halve eeuw storten ook computerdeskundigen zich erop: kun je in al die talen bepaalde structuren ontdekken die je met wiskundige regels te lijf kunt gaan? Dan kun je computerprogramma’s maken die alles van de ene taal in de andere overzetten. En een computertaal die overal op de wereld begrepen en toegepast wordt. Ho stop, is dat nu niet net wat er bij Babel fout ging? Eén taal, en daarmee alles aankunnen? Als we iets verzinnen waarmee we boven alle taalbarrières uitkomen, maken we dan niet een nieuwe toren van Babel? Eigenlijk kun je heel simpel reageren: Genesis 11 vertelt hoe God al zulke pogingen onmogelijk maakt. Je kunt het best proberen, maar lukken zal het je niet meer. God heeft de taal van mensen verward, door elkaar gegooid. En sinds die tijd begrijpen wij elkaar niet meer. Hooguit nog in groepen van mensen die toevallig allemaal Nederlands spreken – maar dan nog heb je een heel verschil tussen
1
Vlaams en Overijssels. Met veel moeite kun je twee, drie, vier talen erbij leren, maar altijd loop je tegen grenzen op. De taal verward – dat zit ook nog op een dieper niveau: de communicatie. Al spreek je dezelfde taal, dan nog begrijp je elkaar soms helemaal niet. Juist de diepe dingen van het leven, de emoties, hoe je omgaat met verdriet, waarom iets zo belangrijk voor je is, dat kun je bij elkaar soms haast niet peilen. “Wil je de deur even dichtdoen?” – zo’n zinnetje begrijpen lukt prima. Maar als iemand eigenlijk niet durft vertellen over haar grote angst, hoe pik je het dan tussen de regels toch op? Taal en communicatie – als je even nadenkt, besef je hoe belangrijk dat is voor ons mensen. Dan begrijp je ook hoe God de mensen precies op de gevoelige plek raakt als Hij aan die ene taal een einde maakt. * God verwart de taal van de mensen – maar waarom eigenlijk? Aan het begin van Genesis 11 is die ene taal gewoon een gegeven, iets om niet verder over na te denken. Maar juist dat simpele gegeven grijpt God aan om de mensen tegen te houden bij wat ze doen. Maar, vraag je je af, wat is er nu zo erg aan wat de mensen doen? Er komt een volksverhuizing op gang. Misschien wel uit de buurt van de berg Ararat waar Noach met zijn ark aan de grond gelopen was. De mensen trekken uit het gebergte het laagland in, en ze ontdekken een plek waar je goed kunt leven: de vlakte van Sinear. Al gauw zijn ze het met elkaar eens: hier moeten we blijven! We gaan stenen bakken van klei, en als we ze met aardpek – teer – aan elkaar smeren, kunnen we een stad bouwen. Als ze eenmaal aan het plannen maken zijn, wordt het steeds mooier: niet zomaar een stad, wat huisjes bij elkaar, nee een stad met een grote toren, die tot in de hemel reikt. Op de beamer zie je een plaatje van zo’n toren, een ruïne die ergens in Irak is teruggevonden. Een tempeltoren die trapsgewijs omhoog gaat – daar zijn er in die regio aardig wat van gevonden. Zo moest de toren van Babel er misschien gaan uitzien. Als je in het Hebreeuwse origineel van het verhaal kijkt, kom je een woordje tegen dat te mooi is om weg te laten, het betekent zoiets als: Kom op! Dat geeft precies de houding aan van deze groep mensen: Kom op, er tegen aan! Ze hebben ambitie, ze willen er iets van maken, ze gaan er fris tegenaan. Geen kant en klaar materiaal hebben ze, eerst moeten er tichelstenen gebakken worden. Maar ze laten zich daardoor niet tegenhouden. Dat is toch mooi, daar moeten we het als mensen ook van hebben. Dat je niet met de armen over elkaar gaat zitten wachten tot het eten je in de schoot geworpen wordt, maar dat je aan de slag gaat. Ondernemende geesten, daar hebben we behoefte aan, de handen uit de mouwen. Maar kijk dan even welke kant het opgaat met de ambities in die vlakte van Sinear, en dan ben je niet ver af van de ambities, de plannen, de projecten in onze eigen tijd. Een stad met een toren – dat zijn de grote infrastructurele werken zoals we ze tegenwoordig noemen, de Noord-Zuidlijn in Amsterdam, de nieuwbouw van het World Trade Center in New York, weer een nieuwe Vinexlocatie waar tienduizenden mensen kunnen wonen. Maar daar komen in het verhaal twee motieven achter weg: die hemelhoge toren zal ons beroemd maken, en we zullen niet over de hele aarde verspreid raken. Beroemd – ze willen voor zichzelf een naam maken. Kijk ons eens, wij zijn de mensen die de hoogste toren ter wereld hebben gebouwd. Je kunt naam maken met een zakenimperium. Een bank, een voetbalclub, een museum die allemaal jouw naam dragen. En het tweede motief: niet over de hele aarde verspreid raken. Zit daar angst achter? Dat ze maar liever bij elkaar kruipen achter een veilige muur dan die grote, onbekende wereld in te moeten? Dat ze angstvallig een eenheid creëren, een gezamenlijke identiteit – denk nog even aan die naam! – waaraan je zekerheid en status kunt ontlenen? Zo vluchten we in Nederland opeens weer in een zogenaamde Nederlandse identiteit, want we hebben behoefte aan een gevoel van geborgenheid. En achter de eerste de beste leider die ons zo’n gevoel kan geven, lopen we massaal aan. Zo’n eenheid, zo’n
2
geforceerde identiteit kun je ook in de kerk najagen. Dat je bang bent om uit elkaar te vallen, als je kijkt naar alle verschillen onderling. En dan ga je plannen bedenken om de boel bij elkaar te houden. Conservatieve plannen: als we nu maar eens goed studie doen, bijbelstudie en studie naar de belijdenis, als we het allemaal maar weer goed weten, dan blijven we vanzelf bij elkaar. Of progressieve plannen: maak nu eens bespreekbaar wat de jongste generatie nodig heeft om te blijven geloven, laten de kerkdiensten nu eens flitsender en interactiever worden. Ga als kerk de straat op, help de zwakken in de samenleving, actie! Kom op, zeiden ze in Babel. Kom op, dat zeggen wij als gereformeerden. Aan de slag, maak er wat van. En misschien ben je wel bang voor de stilte die valt als je even niets doet. Help! Wie houdt ons dan nog bij elkaar? Angst – dat kan erachter zitten bij de mensen in Genesis 11. Maar het verhaal vertelt dat niet. Genesis legt wel een ander verband: niet over de aarde verspreid raken – dat is precies het tegendeel van wat God tegen Noach en zijn zonen had gezegd: wees vruchtbaar, word talrijk, bevolk de aarde. Zonder het met zoveel woorden te zeggen, keren deze mensen zich van Gods zegen en van Gods opdracht af. Menselijk gezien kun je het goed volgen: zorg dat je bij elkaar blijft. Eendracht maakt macht. We hebben het in de geschiedenis vaker gezien, hoe ver mensen kunnen komen als ze zich achter één ideaal scharen. Eén rijk, één volk, één leider. Eén politieke partij, één krant, één televisiekanaal. Dat is wel zo efficiënt. Toch zit er blijkbaar iets in wat niet deugt. De zegen van God: verspreid je en neem de aarde in bezit, daar zit een diepe wijsheid in die je als mens niet zomaar naast je neer kunt leggen. Eén rijk, één volk, één leider – die leus kennen we van nazi-Duitsland, en het leidde tot een van de grote verschrikkingen van de moderne tijd. Een totalitaire staat of een bedrijf waarin maar één geluid gehoord mag worden of een kerk die niet met dissidenten kan omgaan – daarin wordt het leven onmogelijk. Bij elkaar willen blijven op één plek, dat gaat stilzwijgend in tegen Gods bedoeling. En daarmee past deze houding bij het eerste symptoom dat we zagen: voor jezelf een naam maken. Bij alles wat deze mensen ondernemen, wat ze ervan weten te maken met technische hoogstandjes en culturele prestaties, bij alles leven ze buiten de HEER om. Dat maakt het zo erg, de houding van de mensen toen in Sinear, en net zo goed de houding van mensen in onze moderne tijd. Buiten God om, helemaal leven voor je eigen projecten en idealen. * In het eerste stukje van Genesis 11 komt de HEER helemaal niet voor. Het gaat alleen over de mensen met hun ambities en activiteiten. Maar dan komt het keerpunt, vers 5: “Toen daalde de HEER af om te kijken naar de stad en de toren die de mensen aan het bouwen waren.” Dat is typisch voor Genesis, zo’n zinnetje waarmee alles anders wordt. Denk nog even terug aan Genesis 6, de godenzonen en de mensendochters, die denken dat ze alles kunnen. Dan lees je in vers 3: “Toen dacht de HEER: Mijn levensgeest mag niet voor altijd in de mens blijven”. En op een andere manier kom je zo’n zinnetje tegen in Genesis 8. Er is verteld hoe het water de aarde heeft overspoeld, alleen Noach dobbert daar rond in zijn ark – een grafkist zou je denken. Maar dan Genesis 8:1 “Toen dacht God weer aan Noach” – en vanaf dat moment gaat het water zakken en komt de aarde weer tevoorschijn. God komt in beeld – en dan wordt alles anders. Mensen daar in de vlakte van Sinear, jullie zijn zo druk met je eigen plannen en ambities. Jullie rekenen niet eens meer met God. Maar nu: de HEER daalt af. En ga nu als bijbellezer geen problemen maken van dat afdalen van God: God is immers al overal, dus hoeft Hij niet naar beneden te komen. Zo wil Genesis het ons juist vertellen. De HEER daalt af: waar zijn jullie eigenlijk mee bezig? Je wilt een toren bouwen tot in de hemel? Maar God moet helemaal naar beneden komen om te zien wat je aan het maken bent. Zo petieterig is jullie reuzeproject.
3
Maar er is wel reden voor God om in te grijpen. Eén volk met één taal, daar zit een enorme macht in. Als ze dit al kunnen, wat zal er dan nog meer uitkomen. “Dit is nog maar het begin, alles wat ze verder nog van plan zijn, ligt binnen hun bereik.” Je kunt je afvragen hoe serieus God dat meent. Zijn mensen werkelijk tot alles in staat? In ieder geval tot veel, zoveel dat, als God er niets aan doet, het finaal de verkeerde kant op gaat. Want dat is het punt: deze mensheid richt al z’n energie op een project dat draait om hen zelf. Ze verenigen zich rond een doel waar God helemaal buiten staat. En dat kan nooit iets goeds opleveren. En dus laat de HEER het op een heel simpel punt mislukken. Het hele verhaal heeft een toon van ironie. De HEER moet afdalen om te zien wat ze in Madurodam aan het doen zijn. En tegenover het “Kom op” van de mensen – de mouwen opstropen en er tegenaan – klinkt ook van Gods kant: Kom op, laten wij naar hen toegaan en spraakverwarring teweegbrengen. Heel dat prachtige project, een miljoeneninvestering zouden wij zeggen, loopt vast omdat van het ene op het andere moment de mensen elkaar niet meer begrijpen. De ene taal, de normaalste zaak van de wereld, valt uiteen in onbegrijpelijke klanken over en weer. In de kinderbijbels kan het zo mooi verteld worden: geef me de hamer eens – en dan slaat de ander je ermee op de kop. Elkaar niet meer verstaan, dan is samenwerken niet meer mogelijk. En het pijnlijke is dat je zelfs over het niet verstaan niet meer kunt communiceren. Voor noodgevallen leer je zo’n zinnetje uit je hoofd als je naar Frankrijk gaat “je ne parle pas français” – behalve dat ene zinnetje dan. Maar als je ineens in verschillende talen spreekt, is de kloof in één klap onoverbrugbaar geworden. In die wereld leven wij nu, de wereld na Babel. Je ziet het om je heen gebeuren, hoe de prachtigste projecten vastlopen. Niet omdat het plan niet goed is, of omdat er te weinig geld is. Maar omdat mensen elkaar niet begrijpen, toch verschillende motieven en belangen hebben. En ja, misschien ook wel omdat het doel niet deugt. Dat je ambities hebt en doelen nastreeft die, als je maar ver genoeg doorgaat, het leven kapot maken. Denk aan het schrikbeeld dat George Orwell gaf in zijn boek 1984: een staat die complete controle heeft over de mensen. En dan kun je dankbaar zijn voor de ingreep van God bij Babel. Het is een straf, een oordeel: God laat mislukken wat de mensen waren begonnen. Maar in dat oordeel zit een stuk genade: er is een grens aan wat mensen kunnen, de ambitie en de idealen komen nooit zover dat ze alles en iedereen kunnen opslokken. * Toch is dat nog niet het hele verhaal. Dat zou een beetje te negatief zijn: alleen maar verstoren, dat past toch niet bij God? We letten nog even op de plek die dit verhaal heeft in het geheel van Genesis. Bij Noach en zijn zonen heeft God een nieuwe start gemaakt. God wil dat de hele aarde door de mensen wordt bewoond. Mensen bedenken daar hun eigen strategie tegenin: bij elkaar blijven, samen een vuist maken tegen de hemel. Maar als God daar een stokje voor steekt, zit daar iets anders achter: Hij maakt ruimte om met zijn eigen plan door te gaan. De wereld mag niet vastlopen in een mensheid die eenheid creëert buiten God om. Straks gaat het in Genesis heel snel toe naar Abram. Als God Abram roept uit Ur, de stad van de Chaldeeën, lijkt er een enorme versmalling te komen. Van die complete volkenwereld uit Genesis 10 blijft alleen die ene familie over, straks dat ene volkje Israël. Een enorme versmalling, je kunt ook zeggen, een lange omweg. Want je hoort meteen in het verhaal van Abram dat God alle volken in het oog houdt: “Alle volken op aarde zullen wensen gezegend te worden als jij, Abram”. Maar dan komt het wel langs Gods weg bij al die volken uit. Een weg waarop je leert te leven van God die jou in genade uitkiest. Je leert te leven, niet in imposante steden met torens tot in de hemel, maar in tenten onder een open hemel, van de ene plek naar de andere, net waar God je naar toe leidt. Je leert als Jakob je hoofd te rusten leggen op een steen, en dan in een droom te zien hoe vanuit de hemel een ladder wordt neergelaten waarop God zijn engelen naar je toe stuurt. Je hoeft niet de hemel te bestormen, je mag meemaken hoe de hemel zelf naar je toekomt.
4
Nog een paar weken en het is Advent: we gedenken hoe Gods eigen Zoon uit de hemel op de aarde kwam om verloren mensen om zich heen te verzamelen. Advent, daar is God in Genesis 11 al mee bezig. Van Jezus hoor je op een keer ook woorden over eenheid, in Johannes 10: “dan zal er één kudde zijn, met één herder”. Eén kudde, één herder, dat is het doel waar Christus naar toe werkt. Maar Hij doet dat niet door zichzelf omhoog te werken, maar door zijn leven af te leggen voor zijn schapen. Niet om zichzelf een naam te maken, maar om zijn Vader te verheerlijken. De mensheid valt uiteen in vele talen. Die ene taal die alle menselijke ambities binnen handbereik bracht, die is verleden tijd. Maar God werkt op zijn manier boven al die honderden talen uit. Zostraks hebben we het al gezongen: “De Geest spreekt alle talen, en doet ons elkaar verstaan.” En dan mogen we het gaan meemaken, op de dag dat de hemel bij de aarde komt en God komt wonen bij de mensen, hoe een ontelbare menigte uit alle volken en stammen en talen en naties voor de troon van God staat, en hoe ze roepen: “De redding komt van onze God die op de troon zit en van het lam! Amen! Lof, majesteit en wijsheid, dank en eer en macht en kracht komen onze God toe, tot in eeuwigheid. Amen.” Daar loopt onze geschiedenis op uit, niet op een monument voor onszelf, maar op een loflied, in alle talen, ter ere van Gods grote naam. Amen
5