Peter Sloterdijk, Je moet je leven veranderen. Uitg. Boom 2011 vert. Hans Driessen 12. Er is een moment geweest dat het ethische programma van de huidige tijd in een helder licht kwam te staan, namelijk toen Marx en de links-hegelianen de stelling verkondigden dat de mens zelf de mens produceert. Wat deze stelling betekende werd binnen de kortste keren door een ander soort gezwets vertroebeld, namelijk dat over de arbeid als de enige fundamentele handeling van de mens. Maar als de mens inderdaad de mens voortbrengt, doet hij dat juist niet door middel van de arbeid en de concrete resultaten daarvan, ook niet door de tegenwoordig zo veelvuldig geprezen 'arbeid aan zichzelf', en al helemaal niet door de als alternatief gepresenteerde 'interactie' of 'communicatie': hij doet het door te leven in oefeningen. Onder 'oefening' versta ik elke handeling waardoor de geschiktheid voor de volgende uitvoering van dezelfde handeling op peil gehouden of verbeterd wordt, om het even of die handeling expliciet als' oefening' wordt bestempeld. 95. In typologisch opzicht beantwoordt de aanbodstheoretische uitleg van het religieuze fenomeen de katholieke positie, in zoverre deze berust op een strikt hiërarchische, van God naar de mens, van de priester naar de leek afdalende overbrenging van aanbod, Het primaat van de gever en voorrang van de gave blijven in dit universum onaantastbaar. De gelovigen verschijnen hier uitsluitend aan de ontvangende kant, zoals de hongerigen voor een gaarkeuken. In clericocratische tijden was het 'Woord Gods' niet alleen een subliem geschenk, het was tegelijk een schoolvoorbeeld van een aanbod waartegen men geen nee kan zeggen. Daarom insisteren de vurigste katholieken nog tot op de dag van vandaag op de Latijnse mis, omdat die de diamanten kern van de aanbodreligie symboliseert. Deze vraagt niet wat mensen kunnen begrijpen, maar wat God wil laten zien. Voor haar aanhangers is de Hoogste het meest tegenwoordig als de priester met de rug naar de gemeente gekeerd zijn Latijns mysteriespel opvoert - Kerklatijn is de versteende vorm van de 'praatzieke verrukking'. Cioran geeft heel openhartig te verstaan dat hij zelf vaak in de toestand verkeerde waaruit naïevere naturen kerkstichtende consequenties zouden hebben getrokken. Zodra het gaat om de vraagtheoretische duidingen van het religieuze fenomeen, betreden we het terrein van de moderniteit. Hier komt, om de beeldspraak te handhaven, de samenscholing van mensen op de eerste plaats, en het is nu de vraag waarmee men het best tegemoet kan komen aan de behoefte van de menigte. 105. Wie een religie wil stichten, kan dit in principe doen vanuit twee veronderstellingen.
De eerste luidt: er bestaan weliswaar al veel religies, maar de ware is daar nog niet bij. Nieuwe inzichten maken het nu eindelijk mogelijk en noodzakelijk haar in het leven te roepen. Volgens dit schema heeft Paulus het christendom losgemaakt van het jodendom, zoals Augustinus het later heeft afgezonderd van het manicheïsme en de Romeinse cultus, en zoals Mohammed de islam nog later scheidde van de beide voorafgaande varianten van monotheïsme. Op vergelijkbare wijze gingen de Verlichters te werk, die sinds de zeventiende eeuw de 'religie van de rede' wilden grondvesten door haar af te zonderen van de historische religies. Zulke initiatieven beroepen zich op de voortgeschreden onthulling van de waarheid - die levert de inhoud waarbij een passende vorm moet worden gevonden. De nieuwe inhoud ligt besloten in een boodschap die volgens het geloof van de stichters meer heilskracht bevat dan de tot dan toe bekende culten. (…) De tweede veronderstelling vanwaaruit een nieuwe religie kan worden gesticht, luidt dat de religies tot nog toe niet voldoen, omdat ze te zeer hechten aan hun inhoud, terwijl het er voortaan juist op aankomt de vorm of de 'stemming' van de religie op de voorgrond te plaatsen. 109. Als met dit resumé van Hubbards aanzet al alles was gezegd, kon men genoegen nemen met de constatering dat de dianetiek een min of meer amusant hoofdstuk is in het epos van de Amerikanisering van de psychoanalyse. Hierin wordt verteld hoe de partijgangers van de ik-psychologie verhaal zochten bij de psychologie van het onbewuste - of hoe de gezonde ziel van de esoterische Westkust de overwinning behaalde op de morbide psyche van de Oostkust. Maar in werkelijkheid maakt de episode dianetiek Scientology deel uit van een bredere geesteshistorische stroming, die ik wil omschrijven met de term 'technognostische ommekeer van de westerse psychologie'. Tekenend hiervoor is een nieuw soort technologische vervreemding van mentale en psychische tradities, die tot in de diepste lagen doordringt. De vervreemde energie is afkomstig van een gebeurtenis uit de geschiedenis van de techniek die men moet aanmerken als de diepste cesuur sinds de algemene invoering van het vocaal-alfabetische schrift rond 700 v.chr.: ik bedoel de computercultuur. De ontwikkeling daarvan rond het midden van de twintigste eeuw maakt een revisie van het klassieke onderscheid tussen geest en lichaam noodzakelijk, doordat ze door de constructie van computers, respectievelijk 'geestmachines' laat zien dat een groot deel van de fenomenen die men tot dusver bij de geest-en-ziel-kant van het Zijn als geheel had ingedeeld, in werkelijkheid aan de mechanisch-materiële kant thuishoren. Reflectie is een eigenschap van de materie en geen privilege 'van de menselijke intelligentie. De herindeling van de wereld onder de druk van het nieuwe cybernetische midden bepaalt sindsdien het drama van het eigentijdse
denken. In dit proces blijkt waarom de idolen ten val komen. De filosofie van de cybernetica maakt het mogelijk een algemene theorie van de godenschemeringen te formuleren. Het fenomeen Hubbard maakt onmiskenbaar deel uit van de turbulentie die werden veroorzaakt door het binnendringen van de cybernetica in de domeinen van de klassieke metafysica. Als tijdgenoot van de eerste generatie cybernetici en als schrijver van sciencefictionromans (door kenners van het genre min of meer gewaardeerd) had hij een geprivilegieerde, vroege toegang tot de nieuwe wereld van de innerlijke technologieën. 111. Maar vooral het design van de sciëntologische gemeente was origineel: het voorziet erin dat met iedere nieuwe gelovige een nieuwe klant wordt gewonnen - men moet teruggaan tot de katholieke aflatenhandel van de zestiende eeuw om een soortgelijke nauwe en elegante betrekking tussen heils- en geldtransacties te vinden. Alleen al vanwege deze prestaties op het gebied van de imitatieve reconstructie van het fenomeen Kerk verdient Hubbard de grootst mogelijke erkenning, omdat hij met zijn vormreligieuze imitatiemethode waardevolle informatie verstrekt over de algemene voorwaarden waaronder teligies tot stand komen, of die nu historisch gegroeid of ad hoc gesynthetiseerd zijn. Dat bij zijn religieuze artefact de aura verloren was gegaan, baarde hem kennelijk geen zorgen. 116. Wie een god wil zijn, kan dat in een paar zittingen worden. Hubbard wist uit eerste hand dat in deze zinnen de stem van het dier uit de diepte spreekt - vrij vertaald: de wraak van de materie voor drieduizend jaar miskenning en belastering, Na de dood van Crowley in 1947 schijnt Hubbard te hebben gedacht dat diens plaats nu vacant was en op een waardige opvolger wachtte. Ron Hubbard jr., een goedgeïnformeerde, zij het niet onbevoordeelde getuige, beweert voorts dat zijn vader, met wie hij gedurende het stichtingsjaar van de 'Kerk' intensief heeft samengewerkt, vanaf halverwege de jaren zestig een psychisch en lichamelijk wrak was, een slachtoffer van zijn eigen ficties en een ruïne van zijn drugs- en medicijnenverslaving, Daarom verborg hij zich voor zijn aanhangers op een luxe jacht en leidde zijn concern vele jaren lang vanaf de volle zee. De laatste jaren van zijn leven zat hij in de door hemzelf gebouwde val, verloren als een gevangene in een ontploffende vuurwerkfabriek, gekweld door hypochondrie, overweldigd door woedeaanvallen, vervuld van vernietigingswensen jegens' onderdrukkende personen' die het waagden zijn werk te kritiseren. Hij vertoonde zich nooit meer in het openbaar om zijn aanhangers niet te laten zien hoe ver men het met zijn methoden kan schoppen. 139. Juist doordat Nietzsche opnieuw het ascetologische perspectief opende,
wordt de continuïteit bij de overgang van de 'heidense' Oudheid naar de christelijke wereld duidelijk zichtbaar, met name in de sfeer die hier maatgevend is: de toepassing van de atletische en filosofische ascese op de kloosterlijke en kerkelijke modus vivendi, Als dat niet zo was geweest, hadden de vroege monniken van Egypte en Syrië - die zich beriepen op de paulinische beelden van de agon van de apostelen - zich niet de 'atleten van Christus' genoemd. Dan was de kloosterlijke ascese geen verinnerlijking van het regime van fysieke strijders en een overname van filosofische levenskunstsystemen met een christelijk voorteken geweest, dan had de monnikencultuur, vooral in haar West-Romeinse en Noord-West-Europese varianten, onmogelijk hun kracht op alle cultuurfronten kunnen ontplooien, charitatief, architectonisch, administratief, economisch, intellectueel, missionair, zoals ze dat tussen de vijfde en achttiende eeuw feitelijk gedaan heeft. Wat dus werkelijk plaatsvond, was een atletismeverschuiving van de arena's naar de kloosters - algemener gezegd: een krachtoverdracht van de aftakelende oudheid naar de beginnende middeleeuwen (…) 191. Hier komt Bourdieus belangrijkste conceptuele innovatie, het habitus begrip, in het spel. Het is ongetwijfeld een van de vruchtbaarste instrumenten van de huidige sociologie, hoewel het, zoals ik zal aantonen, bij Bourdieu slechts een zeer beperkte rol speelt. Het grootste voordeel van het habitusbegrip blijkt hieruit, dat de twee raadsels die binnen het conventionele marxisme onoplosbaar waren, hiermee een prima vista bevredigend antwoord krijgen: ten eerste hoe de zogeheten basis zich in de zogeheten bovenbouw kan weerspiegelen, ten tweede hoe de 'maatschappij' binnendringt in de individuen en zich in hen weet te handhaven. De oplossing luidt: op grond van klassenspecifieke psychosomatische dressuren nestelt het sociale zich als verwekte en verwekkende dispositie in de individuen, om in hen een eigen leven te ontwikkelen, dat weliswaar openstaat voor nieuwe ervaringen en beïnvloed wordt door de levensloop, maar dat in laatste instantie onvermijdelijk het stempel draagt van het verleden. De analogie tussen habitus en taal springt onmiddellijk in het oog, omdat ook de taal op haar manier in de sprekers een sediment van structurerendgestructureerde sociale werkelijkheid vormt. De structuralistische tijdgeest van de jaren zestig zal er ongetwijfeld debet aan zijn dat Bourdieu zich een tijdlang verdiepte in het werk van Ferdinand de Saussure, waarin het genoemde verschijnsel onder het begrip langue werd gethematiseerd. De facto heeft Bourdieu zich altijd beroepen op de analogie tussen zijn habitusconcept en Chomsky's idee van de grammatica, voor zover men die opvat als een systeem van geconditioneerde spontaniteiten die berusten op fysisch verankerde dieptestructuren. De mogelijkheid van de vergelijking volgt aan de ene kant uit klassenbepaalde
gedragspatronen, en aan de andere kant uit door de grammatica bepaalde beïnvloedingen van het taalgebruik. De habitus is als het ware de eerste taal van de op mij toegepaste klassendressuur, en hoezeer de individuen zich in de loop van hun leven ook inspannen om nieuwe inhouden en competenties te verwerven: ze blijven in Bourdieus ogen - gestempeld door de moedertaal, en omdat ze gestempeld zijn, blijven ze ook verder stempelen. 214. De scène van de laatste ogenblikken aan het kruis wordt door de evangelisten zelf steeds verder opgeladen. Terwijl bij Marcus 15:37 en bij Mattheus 27:50 nog staat dat Jezus, nadat hij van de azijnspons heeft gedronken, met een luide schreeuw stierf, heeft Lucas 23:46 voor dezelfde scène al een latent overgangswoord klaar dat op een prestatie duidt: 'Vader, in uw handen beveel ik mijn geest', et haec dicens expiravit. Johannes 19:30 voegt daar nog een woord aan toe dat helemaal tot de sfeer van het prestatievermogen behoort: tetelestai, wat in het Latijn met consummatum est, in het Nederlands met 'Het is volbracht!' wordt weergegeven. Hoe eerbiedwaardig deze vertalingen ook mogen zijn, ze doen weinig recht aan de geest van Johannes' toevoeging. Wat Johannes, de Griekse apostel, hier probeert, is immers niets minder dan de atletisering van de verlossersdood - reden waarom het laatste woord van Jezus eerder met 'Het is klaar!' of zelfs met 'Doel bereikt!' zou moeten worden vertaald, ook al zijn deze bewoordingen dan misschien in strijd met de conventies van de christelijke opvatting over het lijden. Het doel van de hele operatie is onmiskenbaar: Jezus moet van een toevallig slachtoffer van de joods-Romeinse justitiële willekeur veranderd worden in een uitvoerder van een door de goddelijke voorzienigheid beschikte missie - en dit lukt alleen als al wat geleden is volledig in het voorziene, beschikte en gewilde wordt 'opgeheven'. Hetzelfde woord tetelestai, waarmee Jezus aan het kruis zijn leven uitademt, wordt door Johannes vlak daarvoor gebruikt om de 'vervulling', respectievelijk het over de streep brengen van de voorspellingen van de Schrift door het protocol van Golgotha te constateren. Van beslissend belang is dat Jezus zelf inziet dat zijn missie 'vervuld' is en voor voltrokken houdt (sciens Jesus quia omnia consummata sunt), zodat zijn slotwoord inderdaad een schriftuurlijk-messianistisch-atletische vaststelling van een prestatie bevat. 217. Wie gelooft, moet de kleinburger verbluffen. (....) De door Christus bezworen Heilige Geest was de wijsheidskunst die ervoor zorgde dat de exaltatie van de martelaren getemperd werd door de herinnering aan horizontale levensmotieven. In deze zin is de Heilige Geest de eerste psychiater van Europa - en de vroege christenen waren zijn eerste patiënten. Een van zijn taken
bestaat in het van de scherpe kanten ontdoen van de religieuze immuunparadoxen die zich voordoen op het moment dat de ontketende geloofsgetuigen hun fysieke immuniteit verzwakken, omdat ze al te zeker zijn van hun transcendente immuniteit. 223. De tendens tot tentoonstelling van de op zichzelfbetrokken, oefenende activiteit komt nog duidelijker tot uitdrukking in de kunstindustrie van de laatste eeuw: de esthetische moderniteit is de periode waarin het performatieve zich losmaakt van de procedures en doelen van de arbeidswereld, om talloze podia te creëren voor volstrekt zelfstandige voorstellingen. De vrijmaking van de kunst uit haar arbeidsvorm heeft ook systeemimmanent al lang het punt bereikt waarop het werk weer wordt opgenomen in het op zichzelf betrokken proces van het oefenen, beter gezegd: in de gedaanteverandering van de creatieve energieën. Vaak staat het niet meer als een autonoom resultaat in de wereld, voor eeuwig losgekoppeld van zijn ontstaansvoorwaarden en door het predicaat 'klaar' in de zuivere objectiviteit geplaatst, maar als een slechts tijdelijk gefixeerde oefenkristal-index van een overgang van de ene performatieve toestand in de volgende. Anderzijds definieerden grote kunstenaars als Rodin hun onophoudelijk oefenende, zij het steeds op het concrete product gerichte activiteit als hoogste vorm van 'arbeid': toujours travailler - om duidelijk te maken dat de kunst, ondanks haar betrokkenheid op zichzelf, zowel de ernstigste als onzelfzuchtigste zaak is. Ze verrieden daarmee op hun manier een geheim van ambachtslieden en fetisjmakers van de oude stempel, namelijk dat in het goed gemaakte ding altijd de 'ziel' van de maker terug te vinden is, terwijl deze zijn vak alleen verstaat als hij voortdurend luistert naar de stemmen van het materiaal.
284. Volgens deze definitie betekent hoogcultuur niets anders dan een systeem ter reproductie van hyperbolische of acrobatische functies in wijkplaatsen voor elites, die in het algemeen de vorm aannemen van een ethiek van gestabiliseerde onwaarschijnlijkheid. Daarom komt de acrobaat, zowel in de letterlijke als in de overdrachtelijke betekenis van het woord, als drager van een verduurzaamde bijnaonmogelijkheid in het centrum van de belangstelling te staan (overigens ten koste van de conventionele gelijkstelling van aristocratie en elite). Het was Nietzsche die voor het eerst opmerkte dat echte aristocratie blijkt uit hoe bij de spirituele leider de 'ontzaglijke onmogelijkheid van zijn opdracht' zich vertaalt in een verfijnde lichaamshouding. We weten inmiddels dat de stabilisatie van extreme onwaarschijnlijkheden in het algemeen alleen kan plaatsvinden via het creëren van voorbeelden.
292. Zoals tegenwoordig sommige gevaarlijke ziekteverwekkers profiteren van een soepeler verlopend wereldverkeer, zo kunnen ook de memen van de 'goddelijke waan' makkelijker de grenzen van hun gebieden van herkomst overschrijden. Nog verontrustender is de veronderstelling dat de psychose overmoedig is geworden en zich van een geclassificeerde ziekte wil laten omdopen tot een verkeerd begrepen vorm van fitness. Het meest provocerend echter is de epidemie van het mystieke amoralisme, die zich dankzij de successen van missionaire, hindoeachtige meesters op het maar al te ontvankelijke westelijke halfrond begon te verspreiden. Het virus dat zich sindsdien heeft genesteld in navenant gedisponeerde cliënten, bestaat in het gevaarlijke inzicht dat gewetenloosheid en verlichting onder een bepaald gezichtspunt beschouwd identiek zijn. 303. Ik wil deze observaties afsluiten met de opmerking dat de sofistische idee van het alles-kunnen in de twintigste eeuw een onverwachte wederopstanding beleefde - en wel in de gedaante van de door Jacques Derrida ontwikkelde deconstructie. Wat haar basisprocedure betreft, is ze niets anders dan een herstel van de sofistische alwetendheid in de vorm van de alcommentaar, respectievelijk de immanente alweerlegging. Zoals bekend was de sleutel tot de sofistische onwetendheidkunst het kunststuk (mèchanè) de gesprekspartner steeds met een stelling, een uitgewerkt betoog, ja zelfs een hele theorie te laten komen om daarna de techniek van het weerspreken (antilegein) in te zetten - dit was, zoals Plato liet zien, ook de methode van Socrates geweest. Het antilegein gaat uit van de door de voorzet al veiliggestelde, zij het vaak slechts ervan geleende basis van het even-goed-weten, om direct daarna op te klimmen naar het niveau van het beter-weten. Dit laatste is ook niet zo moeilijk als men bedenkt hoe eenvoudig het is de onvermijdelijk aanwezige zwakke plekken in een betoog aan te tonen zulke plekken vindt men zelfs in topdiscoursen bijna moeiteloos, als men denkt aan de keuzes waarop elke uitgesproken stelling steunt. In de persoon van Derrida, zo lijkt het, hebben Gorgias, de alwetende, en Socrates, de al-niet-wetende elkaar ontmoet, om het leven te schenken aan een neoacrobatische vorm van kenniskunst, ofwel een filosofische sofistiek die voortdurend geoefend moet worden en die alleen in de oefening bestaat. Het is zo goed als zeker dat een nieuwe academische reactie zich hiertegen teweer zal stellen. 316. Paulus was in dit opzicht geen convertiet, laat staan een 'revolutionair', zoals men in recente neojakobijnse duidingen van het Paulus-fenomeen kan lezen, maar een opportunist, in de zin van Machiavelli's leer van de gelegenheid (opportunità), die zich malgré lui sedert lang had overtuigd van de grote spirituele
kansen van de aanvankelijk bestreden nieuwe doctrine. Hij had intuïtief, en later explicite begrepen dat alleen een daadwerkelijk verschenen Messias het politiek uitzichtloze en geestelijk stagnerende jodendom van zijn tijd uit de verlegenheid kon helpen. Uiteraard heeft hij op geen enkele wijze de grondslag willen leggen of de weg banen voor 'het universalisme' of zelfs maar voor een subjectieve variant daarvan. Hij heeft zich alleen maar sterk gemaakt voor de herformattering van een groep uitverkorenen (net zoals de beroepsrevolutionairen van de leninistische stempel deden, die altijd eerder elitaire uitroeiers waren dan op inclusie gerichte universalisten, en net als de niet meer al te talrijke nakomelingen van Robespierre vadaag de dag in Frankrijk doen. 328. De weg naar het tijdperk van de productie, die culmineert in de productie van de producent, werd al ver voor de twintigste eeuw ingeslagen. Steeds wanneer een stap op dit traject werd gezet, werd aan de tijdgenoten met veel bombarie verkondigd hoe de mens 'toegankelijk' voor zichzelf wordt. Het heeft er alle schijn van dat het effectieve centrum van moderne actualiteiten bestaat in voortdurende berichten over hoe de radius van de beschikking van de mens over zichzelf en zijnsgelijken groeit. Zulk nieuws riep - onder de oppervlakte van de algemene afwijzing op grond van zijn griezeligheid - van oudsher zowel positieve als negatieve hartstochten op, ja men sloeg zelfs apocalyptische tonen aan als er echt iets nieuws van dit front te melden was, voor het laatst rond 2000, toen de ontraadseling van het menselijke genoom voor de deur stond. 'Tempus est, schrijft Comenius in het jaar des Heren 1639 met vurige letters op de muur: 'Het is tijd' - volgens deze formule worden tot op de dag van vandaag de agenda's voor de gefuturiseerde wereld opgesteld. 333. De hoogste leerstelling van de expliciete trainingstheorieën luidt dus: een kunnen dat onder permanente productiespanning staat brengt als het ware 'uit zichzelf' een meer-kunnen voort. Dankzij exacte beschrijvingen van de circulus vitiosus wordt duidelijk hoe slagen uitmondt in een hoger slagen, succes in nog meer succes. Het woord van Jezus 'Want aan ieder die heeft zal gegeven worden" is geen bewijs voor het bestaan van een vroege vorm van kapitalisme in Galilea maar een van de oudste formuleringen van de cirkel van geluk, die in de sociologie ook bekend is onder de naam 'Matteüs-effect'. Wie kan, waait het nog meer kunnen zomaar aan. Niet voor niets neigen succesmensen uit de meest uiteenlopende regionen tot de overtuiging dat ze op afstand van elkaar kunnen leren. Ze voelen aan dat virtuozen van de verschillendste disciplines voortkomen uit vergelijkbare cirkels van vooruitgang. Ze zien de mens op het kruispunt staan waar positieve terugkoppelingen moeten passeren. Gezamenlijk worden ze hierdoor dragers van de kunnende deugd en van daaruit is het vaak niet ver meer naar de schenkende deugd.
Dit inzicht biedt de kans de middeleeuwse leer van de connexio virtutum te funderen op moderne grondslagen.'Alledaagse ervaringen leren dat niet-lediggang het begin is van de deugden. 346. Om zoiets te kunnen beloven lag het voor de hand een verbond te sluiten met een principe dat de dood overwint. Deze alliantiepraktijken duiken onder talloze namen in bijna alle culturen op. Ze werden door de vroege christelijke theologen met de Romeinse uitdrukking ratio opnieuw gecodeerd, om het verbond tussen de mens en de God die de dood had weerlegd zijn definitieve vorm te geven. Dat is de oorsprong van de aanspraak van het christendom de 'ware religie' te zijn: het is de alliantie die de beste verzekeringspolis te bieden heeft. Bij Nietzsche, die een stap verder was gegaan in de explicitatie van deze fenomenen, heet de procedure van de infinitisering: inenting met de waanzin. De betekenis daarvan was voor hem echter niet alleen gelegen in de dekking tegen levensrisico' s, maar ze was bovendien gericht op de verhoging van de inzetten. De mens inenten met waanzin betekent: de individuen ontevreden maken met hun status quo en bij hen een wilsreactie uitlokken die het triviale bestaan een niet-triviale zin wil geven. Sinds Nietzsche kunnen we weten waarom functionele verklaringen van het 'religieuze' fenomeen onvolledig blijven: net als het oefensysteem kunst reageert het oefensysteem 'religie' niet alleen op tekorten. Ze lost geen problemen op maar brengt overschotten aan het licht die niet in reële taken verbruikt kunnen worden. De vromen zeggen hierover: 'Er is niet alleen nut - er is ook zegen.' De niet zo vromen vertalen dit als: er is niet alleen gebrek, er is ook een teveel. 390. Als ik naar mijn huisarts ga, accepteer ik in principe ook de onprettige onderzoeken waaraan ik me vanwege zijn inhoudelijke competentie overgeef; ik onderwerp me aan invasieve behandelingen alsof ik ze me uiteindelijk zelf aandoe. Zet ik mijn favoriete zender aan, dan accepteer ik nolens volens dat ik overspoeld word door het lopende programma. De woordspeling van McLuhan, die message gelijkstelt aan massage, krijgt filosofische betekenis zodra men daarin een competente stellingname in de 'kwestie van het subject' in het tijdperk van de media herkent. Zich-laten-masseren symboliseert de situatie van al diegenen die op zichzelf inwerken doordat ze anderen toestaan op hen in te werken. 392. In de regel laat de auto-operatieve terugkoppeling naar zichzelf, op grond waarvan het subject technische modificaties van zijn lichaam duldt, een minder sterke kromming zien. Ze komt bijvoorbeeld sinds de achttiende eeuw tot uitdrukking in het extensieve gebruik dat verlichte Europeanen maken van stimulantia,
Dit gebruik neemt sinds de twintigste eeuw zozeer toe dat dopingmiddelen op grote schaal worden ingezet in alle mogelijke disciplines 394. We moeten van hervonden mogelijkheden spreken, omdat de Europese geneeskunde tussen 1490 en 1846 de anesthetische technieken van de Oudheid en de Middeleeuwen, in het bijzonder de destijds welbekende en vaak toegepaste 'slaapsponzen' op basis van uiterst werkzame plantenextracten van papaver, bilzekruid, alruinwortel en scheerling, zo goed als totaal vergeten was. Deze tot op heden nog nauwelijks verklaarbare amnesie was medebepalend voor de hardheid van het realiteitsklimaat gedurende de hele nieuwe tijd tot in het midden van de negentiende eeuw - in deze periode kwamen chirurgische operaties vrijwel altijd neer op martelingen en waren voor de patiënten synoniem met agonie. 395. Er bestaat sinds oktober 1846 als het ware een mensenrecht op bewusteloosheid - een recht op er-niet-bij-hoeven-te-zijn in bepaalde extreme situaties van de eigen psychofysische existentie. De aanspraak op dit recht werd door een modegril van de late achttiende en vroege negentiende eeuw voorbereid: het spreekwoordelijke in zwijm vallen bij al te grote opwinding, dat bijzonder gevoelige personen, vooral van het vrouwelijke geslacht, als teken van gecultiveerde zwakte werd toegestaan en dat in hysterische symptoombeelden van de late negentiende eeuw een bloeiend naleven leidde. Bovendien hadden de na 1785 in heel Europa gerecipieerde praktijken van het animale magnetisme en: het kunstmatige somnambulisme, allebei eerdere vormen van de sinds 1840 zo genoemde hypnose, het nodige gedaan om moderne subjecten vertrouwd te maken met de voordelen van de 'opgeschorte animatie'. Deze technieken, die sinds de late achttiende eeuw onder de naam 'mesmerisme' in zwang waren – overigens ook als gezelschaps- en variétéamusement -, werden door de artsen na 1800 soms ook toegepast als voorlopers van de chemische narcose. Door de romantici en de Duitse idealisten werd het mesmerisme intensief gerecipieerd omdat het als koninklijke weg naar de sfeer voorbij het dagelijks bewustzijn kon worden geïnterpreteerd, als het ware als een soort experimentele theologie. 396. Het spel met de artificiële onmacht bereikte in de jaren dertig van de negentiende eeuw zijn hoogtepunt toen lachgas in de hogere kringen van GrootBrittannië een partydrug werd. In diezelfde tijd konden elegante opiumeters en ontwikkelde narcomanen er zeker van zijn dat hun bekentenissen door een in allerlei soorten verdovingen geïnteresseerd publiek aandachtig werden gelezen. Nog twee generaties later vonden de propagandisten van de in 1875 opgerichte Theosofische Vereniging, Helena Blavatsky (1831-1891), Annie Besant (1847-
1933) en Charles Leadbeater (1847-1934), die met een subtiel gevoel voor de geestelijke marktsituatie Europese vormen van mystiek combineerden met Indische psychotechnieken, een publiek dat meer dan ooit verlangde naar onderricht in de kunst van de zelfverloochening in dienst van het zelf. In al deze vormen van voorwaardelijke zelfverloochening werden typisch moderne technieken voor de uitbreiding van de passiviteitscompetentie ingestudeerd, zij het niet altijd met het oog op zelfversterking. Bij de medisch geïndiceerde volledige narcose komt het element van de auto-operatieve kromming het duidelijkst tevoorschijn, omdat hierbij sprake is van een grensgeval van het tijdelijke niet-zelf-zijn in dienst van het zelf-zijn. We hebben hier te maken met een liminale zone die alleen door het kunstmatige coma tot gebieden kan worden uitgebreid die nog verder verwijderd zijn van het zelf vooropgesteld dat het vooruitzicht op een gecontroleerde terugkeer in het wakende leven gewaarborgd is. Het toestemmen in dit soort 'opgeschorte animatie' betekent gelatenheid op het hoogst mogelijke niveau. 399. Alleen wie de idee van de wereldverbetering volledig ernstig neemt, komt tot opvatting dat wereldverbetering niet volstaat. De vereenzelviging met het principe van de naar buiten gerichte metanoia leidt tot het inzicht dat de bestaande wereld, lees: de gegeven 'maatschappelijke' orde, onverbeterlijk zal blijven zolang haar fundamentele constructiefouten, de klassenheerschappij en de ongelijke verdeling van de materiële en immateriële rijkdommen, niet zijn hersteld, Daarom moet de wereld van het 'bestaande' niet progressief verbeterd, maar revolutionair vernietigd worden. Met behulp van opnieuw bruikbare elementen van de oude constructie kan na de grote breuk de wederopbouw beginnen, in de geest van het gelijke recht op de 'verworvenheden' - zowel die welke al bereikt zijn als die welke nog bereikt moeten worden. Het gewone progressisme moet worden afgewezen, zodat de goede bedoelingen die eraan ten grondslag liggen, een dragende rol kunnen gaan vervullen. De naïviteit van de progressieven lijkt eens en voor altijd doorzien: ze menen bona fide de zaak van de vrijheid een dienst te bewijzen, als ze kiezen voor gecontroleerde kleine stappen. In werkelijkheid zouden ze een verbond sluiten met de kwintessens van het slechte – met de omstandigheden die berusten op de privé-eigendom van de wereldverbeteringsmiddelen. De gedachte dat de eigendom het middel tot alle middelen vormt, is onder de nieuwe radicalen taboe. Het diep ingewortelde ressentiment jegens de privéeigendom, ja, jegens alles wat privé is, blokkeert de conclusie die zich bij elk onvooringenomen onderzoek van de rijkdomscheppende en vrijheidbevorderende mechanismen opdringt, namelijk dat de effectieve wereldverbetering de zo universeel mogelijke privatisering vereist. In plaats daarvan ontsteken de politieke metanoëtici in geestdrift voor de algemene onteigening, en hierin komen ze overeen met de christelijke ordestichters, die alles gemeenschappelijk en niets voor zichzelf wilden bezitten. Zij
hadden geen toegang tot het belangrijkste inzicht in de dynamiek van de economische modernisering, namelijk dat het geld dat door belening van eigendom wordt gecreëerd het universele wereldverbeteringsmiddel is. En ze kwamen al helemaal niet op het idee dat alleen de moderne belastingstaat, de anonieme hypermiljardair, tot nader orde als algemene wereldverbeteraar kan fungeren, let wel: in bondgenootschap met de lokale melioristen en dat niet zozeer op grond van zijn traditionele scholingsmacht als wel dankzij zijn in de loop van de twintigste eeuw tot in het ongelofelijke toegenomen herverdelingsmacht. De actuele belastingstaat van zijn kant kan alleen in stand blijven zolang hij steunt op een eigendomseconomie waarvan de spelers het lijdelijk accepteren dat hun door de zeer zichtbare hand van de fiscus jaar in jaar uit de helft van het totaalproduct wordt afgenomen ten gunste van gemeenschapstaken. Wat de ongelatenen het minst begrijpen, is het simpele feit dat bij een collectieve lastendruk van rond de vijftig procent de belofte van het reëel existerende, liberaal-fiscale semisocialisme vervuld is, om het even onder welke benaming deze toestand aan de man wordt gebracht, of hij nu New Deal heet, 'sociale markteconomie' dan wel 'neoliberalisme'. Wat aan de perfectionering van dit systeem nog ontbreekt, is het creëren van een wereldwijd gehomogeniseerde belastingsfeer en de al te lang uitgestelde privatisering van de arme wereld. Tegen de achtergrond van de hierboven geschetste beginperiode van een geschiedenis van het ethische onderscheid ziet men meteen hoe daar door de agressieve articulatie van de communistische en anarchistische radicaliteit een nieuw hoofdstuk werd geopend. Het gaat over de doorbraak van de metanoëtische imperatief in de politieke dimensie. Zijn meest krasse formuleringen vallen samen met de sterkste tendens tot uiterlijke toepassing. Daarom was de twintigste eeuw het tijdperk van de 'commissarissen' die geloven in de verandering van de wereld met uiterlijke en uiterste middelen - ik wijs op Arthur Koestlers opstel 'The Yogi and the Commissar' dat in 1942, in het hart van de duisternis in Europa verscheen en dat in 1945 zijn titel leende aan een wereldwijd gelezen bundel opstellen over de morele situatie van de tijd. 403. De revolutie wilde zelfs dan nog gelijk hebben, als ze de trouwsten der trouwen arresteerde, folterde en doodschoot. De gelovigen die dat met zichzelf moesten laten gebeuren, waren geen getuigen wier nagedachtenis in een Moskous martyrologium gekoesterd werd; ze leken op mystici die zich onderwierpen aan de meest veeleisende geestelijke oefening, de resignatio ad infernum - de poging niets anders te willen dan God of Stalin wil, ook al zou hij ook mijn verdoemenis willen. 405. Alleen in deze context kan de rol van de esthetische avant-garde in de Russische
Revolutie adequaat worden beoordeeld: ze wijdde zich aan de titanentaak de passiviteitscompetentie van de verkommerde massa's binnen enkele jaren op het historisch vereiste niveau te tillen. De agitatorische grondtrek van de revolutiekunst volgde uit het meeslepende project om voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid het lijden voor allen te proclameren. Dit is de betekenis van de didactische wending die zich manifesteerde in de rijkgeschakeerde varianten van revolutionair geëngageerde kunst: de hoogste vormen van lijden werden nu door de esthetische 'commissarissen' aangedragen voor de velen die tot dan toe alleen vulgaire vormen van lijden kenden. Niemand mocht het recht op kruisiging ontzegd worden, hoewel de technische kwesties omtrent de teraardebestelling en de wederopstanding nog niet in elk detail waren geregeld. Om het aanbod de gepaste breedte te geven, greep men terug op de fictie dat iedere afzonderlijke volksgenoot een behandelingscontract met de revolutie zou hebben gesloten, volgens welk hij bereid en van zins was alles te dulden en te begroeten wat hem door de agenturen van de grote verandering voor zijn eigen bestwil werd aangedaan. Alleen in het licht van deze hypothese kunnen we de onvoorstelbare passiviteit begrijpen waarmee ontelbare tijdgenoten het leed van de 'overgangstijd' tussen de legendarische bestorming van het Winterpaleis en de dood van Stalin verdroegen. Het belangrijkste 'gemeenschappelijke werk' van de revolutionairen bestond ongetwijfeld hierin: de revolutie uit te houden en haar in de modus van het aan haar lijden te bevorderen. Dat de Russen en de met hen geassocieerde volken op dit gebied een grote prestatie hebben geleverd, zal niemand bestrijden. 406. Bekering betekent het eigen leven spiritueel op de nulstand zetten. Revolutie impliceert de poging de wereld vanuit een nulpunt opnieuw te ontwerpen. Ze verandert de historisch geronnen realiteit in een massa zonder eigenschappen waaruit tijdens de reconstructieve fase letterlijk alles kan ontstaan. In de destilleerkolf van de revolutie verandert de in kwaliteiten verstarde materie in een totipotent potentieel dat door nieuwe ingenieurs benut wordt voor vrije ontwerpen. Waar het primaat van de wereldverbetering van kracht is, daar moet de Nieuwe Mens worden opgevat als functie van de Nieuwe Samenleving. De Nieuwe Wereld ontstaat als het product van revolutie en techniek. 407. Het gelijkstellen van het wenselijke met het realiseerbare was vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw de procedure waaraan de 'tijdgeest' de voorkeur gaf om zijn parolen uit te strooien. Tezelfdertijd ontdekte de massapers dat haar belangrijkste taak bestond in het transport van illusies naar de consumenten. In feite zijn de media in het tijdperk van de hoge oplagen niet zozeer informatieverschaffers
voor een lerend publiek als wel aanbieders van diensten in de auto-operatief gekromde ruimte van het massale zich-laten-misleiden. Alleen in contrast met de laconieke stelling van de laatste Duitse 'realpoliticus' wordt duidelijk wat als gevolg van de oktoberrevolutie in Rusland gebeurde. Ze creëerde een podium voor de politiek als kunst van het onmogelijke. In alle openheid verruilde ze het standaardmodel van het rationele realisme voor een onverholen surrealistische praktijk, ook al hulde ze zich in het bloedbevlekte gewaad van een 'realpolitik van de revolutie'. Hoe wreed-realistisch ze ook optrad om haar beginoverwinning veilig te stellen, ze wist dat ze zich alleen kon handhaven zolang er een Licht van helemaal boven op haar bleef vallen. Haar rechtvaardiging was alleen te vinden in de steilste verticaal. 'Verticalisten', dat waren niet meer alleen de utopische dichters rond Svjatogor, die zijn 'Gedichten' over de verticaal al in 1914 publiceerde: de hele revolutionaire elite werd bevleugeld door het verticalistische engagement. 416. In werkelijkheid heeft het wereldsysteem na 1945 slechts de noodzakelijke koerscorrectie doorgevoerd. Het heeft de modus revolutie geschrapt uit de catalogus van zijn operatieve opties en zich helemaal toegelegd op de modus evolutie. Het opduiken van neorevolutionaire discoursen rond 1968 was alleen maar een voortgezette romantiek die zich historische figuren als Lenin, Stalin, Mao, Brecht en Wilhelm Reich als readymades toe-eigende. In de hoofdstroom van de tijd kwam de partij van de geleidelijkheid weer aan de macht, onder aanvoering van een elite van vastbesloten beroepsevolutionairen. Achter de antirevolutionaire grondstemming, die zich op discursief niveau als antitotalitarisme, respectievelijk antifascisme presenteerde, ging de terugkeer naar de progressieve tradities van de Barok en de Verlichting schuil, waarvan de kern gelegen is in de relatief gestage en rationeel gecontroleerde verruiming van de menselijke optieruimten. Om deel te nemen aan deze optimalisatiebewegingen hoefde men niet het woord vooruitgang in hoofdletters te schrijven, noch het geloof in de godin Geschiedenis te veinzen. De ontwikkeling van het westerse beschavingscomplex na 1945 lijkt de gematigden vrijwel onbeperkt gelijk te geven. Ze zorgde voor de verzadiging van de omgeving met wereldverbeteringsmiddelen die voor de meesten makkelijk toegankelijk waren. De verspreiding daarvan gebeurde ten dele via de vrije markt, ten dele door inspanningen van de herverdelingsstaat en het buiten zijn oevers tredende verzekeringswezen, de beide apolitieke uitwerkingen van de solidariteitsgedachte, die meer betekenden voor de praktische implantatie van linkse motieven dan welke eerdere politieke ideologie ook. De belangrijkste geesteshistorische heroriëntatie bestond echter hierin, dat de metanoia andermaal van koers wisselde: na een periode van bloedige frasen en maligne abstracties deed het alledaagse zich voor als iets waarop men zich
opnieuw 'kon bezinnen'. Ontelbaren begrepen: het hier en nu was een ver eiland waarop ze nog nooit een voet gezet hadden. Daarmee was aan een voorwaarde voldaan voor de herontdekking van het ethische onderscheid in haar oorspronkelijke vorm - het onderscheid tussen de zorg om zichzelf en de bemoeienis met al het overige. Niets was nuttiger voor de ontnuchterde revolutionairen dan de heractualisering van dit onderscheid. In de film Passion (1982) van Jean-Luc Godard spreekt een personage de sleutelzin van de tijd uit: 'Je redt je niet zelf door de wereld te redden'. 433. In dit verband moet de toekomst van de moderne sport worden geprognosticeerd. Die staat als een Heracles-collectief op een tweesprong. Ofwel de sporter blijft fungeren als getuige van het menselijke vermogen op de grens van het onmogelijke stappen naar voren te zetten - met onoverzienbare overdrachtseffecten op allen die zich aan het mooie schouwspel overgeven, ofwel hij vervolgt nu al de voorgetekende weg van de zelfVernietiging waarop debiele fans codebiele sterren met erkenning van helemaal beneden overladen, de eersten dronken, de laatsten onder doping. We willen in dit verband de lezer eraan herinneren dat Euripides de decadent verzelfstandigde scene van de sporters al in de vierde eeuw v.Chr. als een landelijke plaag beschouwde: 'Er zijn weliswaar talloze kwaden in Hellas maar de ergste is het volk van de atleten (athlèton genous).' 436. De symbolisch gekoesterde dood in het christendom breidt de memoriafunctie uit tot de geredden, die in het geheugen van God onvergeten en in zoverre onsterfelijk blijven. We zouden het werk van de asceten aan het doodlevencontinuüm kunnen beschrijven als een oorspronkelijke accumulatie van beschavingsenergie, die het mogelijk maakt zelfs de uiterste dwang in te bedden in het innerlijk van de symbolische orde. Een modern spoor van deze beschaving openbaart zich in de groeiende euthanasiebeweging in het Westen. Die heeft de metafysische overdaad van de ascetische stervenskunst pragmatisch afgeslankt, maar gaat wel uit van de ondertussen grotendeels gestaafde evidentie dat het de mens altijd gegund is zijn einde in cultureel ingebakerde vormen te beleven. De goede argumenten van de huidige bewegingen voor een waardig sterven streven ernaar een einde te maken aan het bondgenootschap tussen een reactionaire religie en een progressieve technocratengeneeskunde, die samen nauwelijks meer dan een hoger creperen toelaten. In plaats daarvan moet de verworvenheid van de ascetische culturen, de inbedding van de dood in een gedeelde deskundigheid, ook toegankelijk worden voor de niet-asceten.
443. Opmerkelijk blijft asymmetrie van de 'verwerking': 'antifascisten' van SovjetRussische en maoïstische signatuur hebben zich steeds onttrokken aan de vraag wat hen ertoe beweegt de kwantitatief veel grotere excessen in het eigen kamp zoveel discreter te behandelen. Tot op heden is het inzicht in hun proporties nauwelijks gemeengoed, ondanks Solzjenitsyn, ondanks Jung Chang, ondanks het Zwartboek van het communisme. Terwijl de ontkenning van de nationaalsocialistische misdaden in sommige landen terecht als een strafbaar feit wordt behandeld, gelden de wandaden van de marxistische archipel in sommige kringen nog steeds als pekelzonden van de geschiedenis. We kunnen hieruit leren dat het spreekwoord 'al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel' niet altijd klopt. Als vormen van maladaptatie van deze orde van grootte een tweede en derde generatie konden beheersen, zijn ze in elk geval sneller dan de gewone leugens. 447. Elk van die systemen brengt zogeheten experts voort die aan de omgeving uitleggen waarom de dingen moeten lopen zoals ze lopen. Ze moeten het sceptische publiek duidelijk maken waarom het maar al te zichtbare eigenbelang van het deelsysteem ondergeschikt is aan het gezamenlijk nut, We kunnen ons tenslotte nog geen medisch systeem voorstellen dat openlijk uitspreekt dat het in de eerste plaats werkt aan zijn zelfreproductie. Ook van de kant van de kerken hebben we tot dusver nog niet horen verluiden dat haar enige doel de instandhouding van de kerken is, ook al geldt onder kerklieden eerlijkheid als deugd. Nog minder hoeven we van een schoolsysteem te verwachten dat het eerdaags pervers genoeg zal zijn om te bekennen dat zijn enige taak erin bestaat zichzelf op een of andere manier draaiende te houden, om zijn profiteurs, met name leraren en bestuursfunctionarissen, het genot van vaste banen en solide privileges te bezorgen. 448. Men heeft de habitus van een leren-alsof aangenomen, dat zich willekeurige dingen defensief eigen maakt, vanuit de systeemimmanent juiste overtuiging dat het vermogen zich aan te passen aan de gegeven vormen van onderwijs tot nader order het doel is van alle pedagogie. Ten overstaan van deze fenomenen hebben radicale schooldenkers de eis gesteld het hele systeem op te heffen - zij het, zoals bij Ivan Illich, door het postulaat van de 'ontscholing van de samenleving', zij het, zoals bij de huidige reformpedagogen, door het voorstel het volledig ingesleten systeem van vakken op te heffen, om de school gedurende de vormende jaren te veranderen in een open trainingskamp voor de polyvalente intelligentie van de jongeren. Zulke eisen passen bij de grote omwenteling van de boekcultuur naar de netcultuur, die
zich in de laatste twee decennia heeft voltrokken. Die zou in de praktijk leiden tot een soort opnieuw laten verwilderen van de intelligentie, wat men zou kunnen betitelen als een gecontroleerde junglepedagogiek. 449. De catastrofe van de kunst ontpopt zich als de catastrofe van het imitatiegedrag en van het daarmee verbonden trainingsbesef, dat de voorafgaande drieduizend jaar van de 'kunstgeschiedenis' had overspannen, als een hoe dan ook gefragmenteerde proliferatie van meesterschappen en metiergeheimen. Na een opeenvolging van tachtig tot honderd generaties van op imitatio gebaseerde kopieerprocessen in de premoderne kunst werd binnen nauwelijks twee generatiewisselingen de inhoudelijke en technische imitatie nagenoeg volledig beroofd van haar functie van toonaangevende cultuurreplicator. Maar omdat de imitatie ook in een cultuur die de imitatie ten gunste van een even suggestieve als suspecte ideologie van de creativiteit verloochent, het voor traditievorming beslissende mechanisme is, richt de imitatie van de moderne kunstenaars zich op het enige aspect van de kunst dat tegenwoordig nog voor nabootsing in aanmerking komt, zonder dat de nabootsers de strekking van hun nabootsing zelf in de gaten hebben of zelfs koesteren. Dit aspect bestaat hierin, dat kunstwerken niet alleen geproduceerd maar ook tentoongesteld moeten worden. Met de verschuiving van de kunst als productiemacht (inclusief de 'ballast' van de grootmeesters) naar de kunst als tentoonstellingsmacht (inclusief haar vrijheid van de effecten), krijgt een vorm van imitatie de overhand die de werkplaats de rug toekeert om de plek van presentatie in het centrum van het gebeuren te plaatsen. Op die manier dringt een oncontroleerbaar uitdijend element van selfishness door, niet alleen in het kunstbedrijf maar ook in de kunstwerken zelf Van het ene decennia op het andere laten de kunstwerken duidelijker zien dat het steeds minder om het maken gaat en steeds meer om het tentoonstellen. 468. De geschiedenis van het te klein opgevatte eigene en van het te slecht behandelde vreemde vindt haar einde op het moment dat een wereldwijde coimmuniteitsstructuur ontstaat die op respectvolle wijze rekening houdt met de afzonderlijke culturen, de particuliere belangen en de lokale solidariteiten. Deze structuur zou een planetair formaat krijgen zodra de door netwerken overwelfde en met schuim overdekte aarde zou worden opgevat als het eigene en het tot dusver overheersende uitsluitende exces als het vreemde. Met deze ommekeer zou het concreet universele operationeel worden. Het hulpeloze geheel verandert in een eenheid die vatbaar is voor protectie. In plaats van een romantiek van de broederschap komt een coöperatieve logica. 'Mensheid' wordt een politiek begrip. Haar leden zijn niet langer passagiers op het narrenschip van het abstracte
universalisme maar medewerkers aan het door en door concrete en discrete project van een wereldwijd immuundesign. Hoewel het communisme al van meet af aan een conglomeraat van weinig juiste en veel verkeerde ideeën was, moet zijn verstandige element, het inzicht dat gemeenschappelijke levensbelangen van de hoogste orde alleen verwezenlijkt kunnen worden binnen een horizon van universele coöperatieve vormen van ascese, vroeg aflaat opnieuw geldingskracht krijgen. Dit inzicht vraagt om een macrostructuur van wereldwijde immuniseringen, anders gezegd: om co-immunisme. Zo'n structuur noemen we beschaving. Haar orderegels moeten nu of nooit worden opgesteld. Ze zullen de antropotechnieken definiëren die stroken met de existentie in de context van alle contexten. Conform die regels willen leven zou betekenen: zich door dagelijkse oefeningen de goede gewoonten van gemeenschappelijk overleven eigen maken.