HOGER INSTITUUT VOOR GEZINSWETENSCHAPPEN Centrum voor Volwassenenonderwijs Projectbegeleider: Hans van Crombrugge Academiejaar: 2005-2006 – 2DI
‘Pesten’
Projectthema: ‘Kind tussen gezin en school’
Alain Hoslet Marie-Andrée Moens Nadia Spitaels Sunanda Wils
Inhoudstafel Inleiding
P. 4
Deel I – Literatuurstudie
P. 4
1. Eerste grootschalig onderzoek
p. 4
2. Definitie 2.1. Een omschrijving van pesten 2.2. Pesten of plagen?
p. 4 P. 4 p. 5
3. Oorzaken 3.1. Hoe komt het? 3.2. Oorzaken van pesten 3.3. Type kind dat gepest wordt 3.4. Normen en waarden 3.5. Grenzen trekken 3.6. Overdracht van waarden 3.7. Thuissituatie 3.8. Pesten als groepsprobleem 3.9. Waarom kinderen zwijgen 3.10. De zwijgzaamheid rond pesten 3.11. Nieuwe pestvormen 3.12. Wat met cyberpesten?
p. p. p. p. p. p. p. p. p. p. p. p. p.
4. Gevolgen 4.1. Gevolgen van het pesten 4.2. De pester
p. 11 p. 11 p. 12
5. Programma 5.1. Pesten op school – Detectie pestproblematiek 5.2. Signalen voor ouders 5.3. Preventie – Kan je pesten voorkomen? 5.4. Hoe ouders hun kind kunnen helpen a) Als je kind gepest wordt b) Als je kind een pester is c) Tips voor de ouders 5.5. Hoe voorkomen? a) Steun je kind b) Laat je kind boeken over pesten lezen c) Beloon je kind d) Gesprekken in het gezin e) Communicatie binnen het gezin f) Accepteer de situatie niet
p. p. p. p. p. p. p. p. p. p. p. p. p. p. p.
12 12 13 13 14 14 15 16 17 17 17 17 17 18 18
6. Schoolwerkplan 6.1. Aanpak en strategie 6.2. Vijf sporen beleid en de No Blame-aanpak a) Het vijf sporen beleid b) De No Blame-aanpak 6.3. Wat NIET werkt!
p. p. p. p. p. p.
18 19 20 20 20 22
6 6 6 6 7 7 7 8 8 9 10 10 10
2
6.4. 6.5. 6.6. 6.7.
Het belang van de contactpersoon Waarden, normen en respect op school Gedeelde verantwoordelijkheid Ondersteuning van de leerkracht
p. p. p. p.
22 23 24 24
7. Kindertelefoon
p. 25
8. Deskundige hulp
p. 25
9. De sociale kaart en ‘pesten’
p. 26
Deel II – De probleemstelling en het onderzoek
p. 28
1. Onderzoeksvragen 1.1. De evolutie van pesten/pestgedrag? 1.2. Onderzoeksmethode: beschrijvend 1.3. Onze schriftelijke enquête
p. p. p. p.
28 28 29 29
2. Resultaten 2.1. De resultaten van de onderzoeksvragen 2.2. Resultaten Interview 2.3. Wat is ons opgevallen? 2.4. Redenen
p. p. p. p. p.
31 31 46 46 47
3. Nawoord
p. 48
4. Bibliografie
p. 49
5. Lijst van geraadpleegde websites
p. 49
6. Bijlagen
3
Inleiding Pesten is zeer actueel, en komt in alle leeftijdsgroepen veelvuldig voor. Door de vele technologische veranderingen duiken er ook steeds meer nieuwe varianten van pesten op. Cyberpesten, pesten via mail en sms’jes zijn enkele van die nieuwe vormen. Ook de media besteed steeds meer aandacht aan grote onderzoekingen of creatieve processen die opgestart worden rond het thema pesten. Aan de ene kant is er de nauwelijks bij te houden evolutie aan de andere kant de diepe indruk die pesten kan achterlaten op mensen. Zo startte Luc Tuymans een project in een Gentse school door kinderen rond het thema pesten te laten schilderen. Als reden geeft hij aan pesters te willen laten nadenken over hun gedrag. Met beelden wil hij een betekenis weergeven, van de geschiedenis die erachter ligt. Pesten dus, als diepe betekenis voor het individu, als betekenisvol signaal aan de pester en als verwerking voor de gepeste.
Deel I – Literatuurstudie 1. Eerste grootschalig onderzoek De Zweed Dan Olweus wordt beschouwd als de grondlegger van het onderzoek naar pesten. Zijn onderzoek werd opgestart om een aantal zelfmoorden als gevolg van pesten te onderzoeken. De interventiecampagne die hierop volgde leidde tot een afname van pesten van 50% in twee jaar! De pesterijen verdwenen effectief en werden niet verplaatst naar pesterijen op weg naar huis (Emmerechts, 2001:12).
2. Definitie 2.1. Een omschrijving van pesten Dan Olweus omschrijft pesterijen als antisociaal en agressief gedrag. Hierbij ondergaat het slachtoffer herhaaldelijk en langdurig negatieve handelingen van materiele, fysieke of psychische aard door één of meer pestkoppen. Deze negatieve handeling berokkent het slachtoffer schade en wordt veroorzaakt door een verstoord machtsevenwicht. Door de ongelijke machtsrelatie is het slachtoffer meestal niet in staat de situatie te doorbreken. Het treiteren kan direct of indirect zijn, zichtbaar en opvallend of onderhuids geniepig. Pesten is een proces waarbij een groep of persoon zich tegen een enkeling keert die zich niet kan verweren. Het verschil met plagen is, dat er bij plagen geen sprake is van machtsongelijkheid. Plagers hebben niet de intentie te kwetsen. Pesterijen worden beschouwd als antisociale en regelovertredende gedragspatronen. Pestende jongeren vertonen meer probleemgedrag en vertonen tot vier keer meer crimineel gedrag (Emmerechts, 2001: 12-13). Bij pesten komt geestelijk geweld het meest voor. Meestal gaat het dan om allerlei spelletjes waarbij men buitengesloten wordt. Te denken valt bijvoorbeeld aan het kleineren van kinderen door ze niet bij hun naam maar wel steeds met bijnaam te benoemen. Ook kettingbrieven met beledigingen schrijven die vervolgens doorgegeven worden in de groep om nog meer beledigende opmerkingen te noteren vooraleer bij het slachtoffer te belanden. Een andere vorm van pesten is lichamelijk geweld, dit komt iets minder voor. Het gaat meestal om spelletjes waarin een aantal leerlingen zich via fysiek geweld afreageert op één kind. Onder seksueel geweld vallen alle vormen van onzedelijk betasten (van der Meer, 2002: 10-12).
4
2.2. Pesten of plagen? Je hebt plagen en pesten. Het verschil daartussen is groot. Kinderen die elkaar plagen kunnen elkaar wel aan. Nu eens plaagt de een, dan weer de ander. Een geplaagd kind kan terugplagen. Na een tijdje maken ze het samen weer goed. Je kunt elkaar ook plagen voor het plezier. Tegen af en toe geplaagd worden, moet je kunnen. Je hebt zelfs leuke en vriendelijke plagerijtjes. Bij pesten is het anders. Pesten is altijd gemeen. Als er wordt gepest, is het ene kind altijd sterker dan het andere. Bij ons onderzoek is gebleken dat er bijvoorbeeld werd gepest omwille van huidskleur of verschil in leeftijd Het ene kind heeft een grotere mond, meer invloed. De een wint dus altijd en de andere is altijd de verliezer. Pesten gebeurt nooit zomaar een enkel keertje. Een kind dat wordt gepest blijft vaak steeds het mikpunt. Daarom is pesten nooit leuk. Pesten komt voor in het gezin, de buurt of op school. Gui Deboutte in zijn boek Pesten gedaan ermee (Deboutte, 1995: 9) zegt het zo: Plagen: -
is onschuldig, onbezonnen, spontaan, soms met humor tijdelijk en van korte duur tussen gelijken meestal te verdragen, kan ook kwetsend of agressief zijn partijen kunnen wisselen; wie wie plaagt is niet altijd duidelijk
Pesten: - gebeurt berekend, men wil iemand bewust kwetsen of kleineren - gebeurt herhaaldelijk, systematisch en langdurig - betekent een ongelijke strijd: de pestkop ligt altijd boven; meestal een groep tegenover één geïsoleerd slachtoffer - de pestkoppen zijn dikwijls dezelfde, net zoals de slachtoffers Er is een verschil tussen verbale en fysische pesterijen, en tussen direct pesten en indirect pesten (Deboutte, 1995: 21-22). We zetten enkele kenmerken op een rij. Verbale pesterijen: -
spotten met woorden dreigen schelden sarren, …
Fysische pesterijen: -
slaan knijpen onder dwang vasthouden iets vernielen, …
5
‘Direct’ pesten: het openlijk aanvallen van het slachtoffer, zichtbaar voor iedereen. ‘Indirect’ pesten: op een subtiele manier iemand uitsluiten uit de groep.
3. Oorzaken 3.1. Hoe komt het? Om dit te begrijpen is het nodig om de oorzaak van pesten te achterhalen. Dit is echter niet zo eenvoudig. Veruit de meeste pesterijen zijn het gevolg van een samenspel van verschillende oorzaken. Bijgevolg is ook de aanpak in elke situatie verschillend. Dikwijls is men geneigd om de oorzaak van pesten te leggen bij de brutaliteit van de pestkoppen of bij het uitlokgedrag van de zondebok. Dit is echter kortzichtig. Beter is om te kijken naar de bredere context waarbinnen de pesterijen zich voordoen. Zo kan men vaststellen dat het dikwijls gaat om een geheel van factoren die elkaar op een negatieve wijze beïnvloeden. Eén van die factoren is bijvoorbeeld spanning in het gezin (Deboutte, 1995:115117; 123-133).
3.2. Oorzaken van pesten Onderzoek toont aan dat 3 oorzaken aan de basis liggen van het pestgedrag: 1. Pestende kinderen hebben te weinig aandacht gekregen van hun ouders. 2. Pestende kinderen worden niet gecorrigeerd voor hun agressie. 3. En pestende kinderen worden vaak fysiek gecorrigeerd door hun ouders als ze iets fout doen. Pestgedrag ontstaat dus door emotionele verwaarlozing van de ouders. Echte pesters zijn dus agressief doch dit wordt niet gecorrigeerd door de ouders omdat het niet gezien wordt. Wanneer die ouders wel iets fout bemerken bij een pester dan wordt hier heel vaak met fysiek geweld op gereageerd. Scandinavisch onderzoek toont aan dat echte pesters agressief zijn en de behoefte hebben anderen te domineren. Daarnaast zouden ze impulsief en weinig empatisch zijn en een grotere kans lopen in het crimineel circuit te belanden (van der Meer, 2002: 25-26).
3.3. Type kind dat gepest wordt Sommige kinderen lopen meer kans om gepest te worden. Het gaat dan om kinderen die anders zijn, zich op dat moment juist in de buurt bevonden, gevoelig zijn of in een andere situatie de zondebok zijn. Dit anders zijn bepaalt de norm. Deze norm kan dan weer bepaald worden door het dragen van bepaalde kleding, het hebben van een andere godsdienst, het intellectueel hoger of lager begaafd zijn (van der Meer, 2002: 21-22). Sonja Emmerechts is het niet eens met Bob van der Meer als hij deze onvermijdelijkheidfilosofie van het slachtoffer beschrijft. Door het volgzaam en sociaal ineffectief gedrag van het slachtoffer krijgt de pestkop het recht om te pesten. Ook vindt ze dat er teveel energie wordt gestoken in aanpassing van het gedrag van het gepeste kind in plaats van aanpassing in het gedrag van de pestkop. Volgens haar klopt het beeld van het slachtoffer niet met de werkelijkheid. Het is niet omdat een kind er anders uitziet dat het gepest wordt. Ook stelt ze dat het een fabeltje is dat alleen onzekere weinig sociale kinderen gepest worden. Ze verwijst hiermee naar Olweus die erop wijst dat de populariteit van slachtoffers een absolute nulpunt bereikt, terwijl het daarvoor best populair geweest kan zijn (Emmerechts, 2001: 21).
6
3.4. Normen en waarden Pesten heeft te maken met de normen en waarden van de groep. Zodra een groep gevormd wordt, wordt ook bepaald hoe de groepsleden met elkaar zullen omgaan. Daarbij wordt ook de verantwoordelijkheid van de klasgenoten ten opzichte van pesterijen vastgelegd in dit groepsfunctioneren. Dit maakt het bijzonder moeilijk om te reageren tegen het pesten. Wie dit doet loopt namelijk het risico zelf gepest te worden. De manier waarop groepsvorming gebeurt is een belangrijke factor voor het verklaren en ontstaan van pesterijen. Pesterijen kennen namelijk een hoogtepunt tussen 10 en 14 jaar, de leeftijd waarop jongeren zich van thuis losmaken en leeftijdgenoten centraal staan. Teneinde zich een plaats te verwerven in de groep gaat het samenklitten gepaard met uitsluiten (Emmerechts, 2001: 25-26).
3.5. Grenzen trekken Ouders hebben een belangrijke opvoedingstaak in het sturen van hun kinderen. Het is voor kinderen belangrijk dat ze de regels kennen waaraan ze zich binnen en buiten het gezin moeten houden, ook als het om agressief gedrag of pesten gaat. Hoe jonger kinderen zijn, hoe meer het nodig is ze te wijzen op de momenten dat ze over de grens gaan. Pesterijen tussen broer en zus en pestgedrag tegen een niet-assertief kind kwamen uit ons onderzoek zeer sterk naar boven. Jongeren hebben de neiging om hun grenzen steeds te verschuiven: een uurtje later thuis, een brutale mond.Het is juist van belang om grenzen te stellen en er dus ook op toe te zien dat dit gedrag niet de spuigaten uitloopt. Agressief gedrag dat getolereerd wordt neemt meestal toe. Toch is er eigenlijk geen enkele reden om te denken dat we ons nu meer dan tien jaar geleden echt zorgen moeten maken over de kwetsbaarheid van kinderen. Risico’s zijn er altijd geweest en zullen er altijd zijn. Eenmalige en kortstondige acties om kinderen te beschermen zijn daarom vrij zinloos. De meest duurzame aanpak ligt in wat ouders al eeuwenlang doen: zorg dragen voor opvoeding, kinderen confronteren en leren omgaan met alle mogelijkheden, risico’s en uitdagingen die “groot worden” met zich brengt [“Opvoeden tot weerbare kwetsbaarheid”, de Leuvense kinderpsychiater Peter Adriaenssens voor de Vlaamse Confederatie van Ouders en Ouderverenigingen (VCOV) tijdens het schooljaar 1998-99 (www.ouders.nl)].
3.6. Overdracht van waarden Doordat mensen sociale wezens zijn, zijn ze wederzijds afhankelijk van elkaar. Ook in bredere verbanden geldt dit. En zo wordt het gezin als subgroep van een dorpsgemeenschap geplaatst binnen een groter context van een land. Wederzijdse dienstbaarheid is zowel een gave als een opgave. Het krijgt dan de betekenis van “wat de ander voor mij doet” en het “ik ben er ook voor de ander”. Soms wordt dit levensprincipe in het verschijnsel pesten verbroken. Vaak blijkt dat pesten in kleinere groep zijn oorsprong vindt in de bredere context van een gemeenschap. Een gezin wordt vaak als een stereotiepe éénheid met vastliggende kenmerken gezien. Bepaalde typeringen worden dan ook via voorgaande generaties doorgegeven. Zoals: “ een slordig en vies iemand zal wel niet deugen om kinderen op te voeden”. Deze patronen van overdracht doen zich vooral voor in kleine sociale gemeenschappen. Door het
7
veelvuldig en afhankelijk met elkaar omgaan, ontstaat vaak de neiging elkaar op een specifieke manier te bekijken. Hierdoor ontstaan sterke hiërarchieën in de gemeenschap. De ene familie wordt als belangrijker gezien dan de andere. Dit type beeldvorming over families wordt ook op afzonderlijke kinderen toegepast. Door deze beeldvorming worden dan weer kinderen uitgesloten omdat de beeldvorming niet getoetst werd aan eigen ervaringen. Het basisgevoel is dat iemand er niet bijhoort. Ouders die deze beeldvorming trachten te doorbreken door toch deze kinderen uit te nodigen, voelen dan vaak de sociale druk van de omgeving. Ook op school wordt beeldvorming overgenomen. Mensen worden immers beïnvloed door verhalen die ze horen. Hierdoor worden kinderen vaak tot een bepaald stereotiep beeld herleid. Zo wordt ook probleemgedrag herleid tot “typisch” voor dat kind. En mensen maken ook hun eigen beeldvorming over zichzelf. Soms ontstaat dit omdat ze gewend raken aan hoe men tegen hen aan kijkt. Door wederzijdse beeldvorming vertonen kinderen soms het gedrag dat hen in een positie bevestigt. Enkel buitenstaanders kunnen dan deze cirkel doorbreken. Maar beeldvorming is ook nodig, het is een hulpmiddel om met elkaar om te gaan en elkaar in te schatten (Hasselaar, de Muynck, 1999: 41-47). Zo blijkt uit de meeste onderzoeken dat jongens meer pesten en gepest worden. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat jongens meer voor de harde aanpak kiezen, die ook meer opvalt. Meisjes pesten subtieler door bijvoorbeeld uit te sluiten. Opvallend is dat jongens vooral jongens pesten en soms ook een meisje, terwijl meisjes doorgaans géén jongens pesten (Emmerechts, 2001: 14-19).
3.7. Thuissituatie Elk kind heeft warmte en aandacht nodig, maar soms ben je als ouder door omstandigheden niet in staat dit te bieden aan je kind. Als je het druk hebt met werk of de jongste van het gezin veel aandacht opeist, kan je wel eens vergeten om je kind te vragen hoe een verjaardagsfeestje was en of de zwemwedstrijd goed is verlopen. Als het die aandacht niet krijgt, gaat je kind die op een andere manier vragen, bijvoorbeeld door te schelden, extra rommel te maken, steeds te laat te komen of door te gaan pesten. Als kinderen zien dat volwassenen in hun omgeving altijd de baas spelen, schelden of slaan, gaan ze denken dat dit gewoon is. Wanneer ze zelf wat in de knoei zitten, bestaat de kans dat ze het voorbeeld van volwassenen volgen. Ze zoeken een slachtoffer op bij wie ze hun agressie het makkelijkste kwijt kunnen.
3.8. Pesten als groepsprobleem Pesten is ook een groepsprobleem, het slachtoffer wordt meestal in de eigen groep gevonden. Ook gevoelige kinderen lopen meer risico gepest te worden. Deze gevoeligheid maakt ze minder weerbaar waardoor ze het ideale slachtoffer dreigen te worden (van der Meer, 2002: 22). Het groepsverschijnsel van pesten kan verklaard worden doordat ieder kind een eigen plek heeft in de groep. Het ene kind neemt graag de leiding, het andere voert graag uit wat bedacht is, terwijl sommige graag op de achtergrond blijven. De rangorde in de groep zelf is niet zo belangrijk. Wel erbij horen en zich veilig kunnen voelen in de groep. Of een kind zich veilig voelt in de groep hangt vooral af van het feit of het zichzelf mag zijn in de groep. Daarnaast wordt veiligheid ook gecreëerd als er orde en controle is. Het weten wat er gaat komen, de duidelijke regels kennen die er heersen, dragen
8
bij tot een veilig gevoel. Tevens draagt het “zich beschermd” voelen door een leerkracht, doordat men zich aanvaard voelt, bij tot een veilig gevoel. Een verandering in groepsvorming in een klas door een nieuwe leerkracht kan een onveilige situatie creëren. Hierdoor ontstaat onzekerheid en onveiligheid die frustraties oproepen. Deze negatieve gevoelens moeten geuit worden en één van de mogelijkheden is pesten. Ieder kind zal natuurlijk zijn gevoelens van onzekerheid op zijn manier verwerken. Zo zullen kinderen met leiderschapskwaliteiten de neiging krijgen om macht uit te oefenen op zwakkeren kinderen. De middenmoot heeft de neiging zich afhankelijk op te stellen van de leiders, die wel voor duidelijkheid zorgen (Hasselaar, de Muynck, 1999: 20-21). Pesten maakt ook machteloos, door de situatie op zich. Doordat anderen sterker en gevatter zijn en ook meer durven. Het gepeste kind kan bij volwassenen een gevoel van machteloosheid oproepen, bijvoorbeeld als ze ooit zelf gepest werden. Meestal geven deze volwassenen adviezen aan het kind om zich weerbaarder op te stellen. Soms ergeren kinderen volwassenen door de weerloosheid die ze uiten. Vanuit deze irritatie krijgen kinderen de boodschap dat ze iets terug moeten doen. Tevens kan er ergernis zijn voor de hulp die het kind vraagt, of roept het kind medelijden op bij volwassenen, waardoor de volwassenen het kind in bescherming wil nemen. Al deze goedbedoelende reacties helpen het kind niet, ze versterken zelfs het gevoel van machteloosheid en falen. Deze reacties geven allemaal een boodschap mee dat je of iets terug moet doen, of de moed erin moet houden, en dat als dat niet lukt er iets aan je scheelt, en het dus je eigen schuld is. Word je in bescherming genomen dan versterkt het nog het gevoel dat je het zelf niet aankan. Reacties die het kind aanzetten zijn gedrag te veranderen zijn geen wezenlijke hulp. Ze ondermijnen zelfs het zelfvertrouwen van kinderen. De oorzaken van pesten liggen niet in het kind zelf. Bijzondere eigenschappen kunnen aanleiding geven tot pesten, maar zijn niet de oorzaak ervan (Hasselaar, de Muynck, 1999: 24-25).
3.9. Waarom kinderen zwijgen Het gepeste kind wil zijn ouders niet teleurstellen of vraagt weinig om hulp.Misschien is je kind geen populair kind en dat had je juist wel graag gehad als ouders. Zo iets voelt je kind haarscherp aan. Daarom is het voor een kind ook niet gemakkelijk om er over te praten dat het gepest wordt. Het kan zijn dat een kind thuis ook niets zegt omdat het pestprobleem onoplosbaar lijkt. Het is misschien bang dat het probleem juist groter wordt, of dat zijn ouders contact opnemen met de ouders van de pestkop of met de leerkrachten. Als de leerkracht in de klas het probleem ter sprake brengt, dan weten de klasgenoten dat er ‘geklikt’ is. De pesterijen worden dan misschien daardoor nog wat erger. De pestkop zelf kan er alleen maar over beginnen als hij zich bewust is van zijn gedrag en van de ernstige gevolgen daarvan. Pestkoppen weten vaak niet waarom ze iemand pesten. Ook dringt het vaak niet tot ze door hoe erg hun pesterijen zijn voor het slachtoffer. Ze voelen zich, vooral als ze in groep pesten, helemaal niet schuldig. Daar komt nog eens bij dat sommige pestkoppen ‘genieten’ van een machtspositie die ze niet graag zouden verliezen. Geen wonder dat de pestkop zijn mond houdt. Toch is het niet waar dat pestkoppen nooit willen dat een volwassene het probleem aanpakt. Soms zouden ze wel anders met andere kinderen willen omgaan. Maar hoe moet dat?
9
De meerderheid van de kinderen houdt zich het liefst afzijdig als er gepest wordt. Ze kiezen met opzet geen partij . Niet voor het slachtoffer en niet voor de pestkoppen. Als ze het zouden opnemen voor het slachtoffer lopen ze de kans zelf gepest te worden. Veel kinderen voelen zich schuldig dat ze niet in de bres springen voor het slachtoffer of een volwassene niet vragen om te helpen. Er zijn ook kinderen die absoluut niet in de gaten hebben dat er gepest wordt. Ze zien misschien wel iets gebeuren, maar kunnen de ernst van de situatie niet inschatten (Buddelmeijer, 1995: 7-11).
3.10. De zwijgzaamheid rond pesten Omdat pesten een geleidelijk proces is, waarbij plagen ongemerkt overgaat in pesten, zal een kind dit niet snel melden. Vaak vinden kinderen het vervelend om hun ouders teleur te stellen. Ook zijn kinderen vaak bang om zelf beschuldigd te worden de oorzaak van het pesten te zijn. En soms verwacht het kind grotere problemen als het vertelt gepest te worden. De ouders zouden contact kunnen nemen met de school of de pester. Pesters hebben er meestal alle belang bij niet opgemerkt te worden door de leerkracht. Ze zijn bang voor straf en hebben meestal ook niet door dat ze iemand in een hoek zetten. Daarnaast voelen ze zich meestal ook niet schuldig en hebben ze plezier in het uitoefenen van macht. De zwijgzaamheid van de groep wordt bepaald doordat ze onbewust berekenen wat er zou gebeuren indien iets gezegd zou worden aan de leerkracht. De groep ervaart wel een morele plicht iets te doen doch wordt dusdanig heen en weer geslingerd tussen plicht en onmogelijkheid en een gevoel van machteloosheid. Dit gevoel van machteloosheid draagt ertoe bij dat het pesten blijft bestaan. Het omstandersdillema zorgt ervoor dat niemand ingrijpt omdat iedereen denkt dat het beter zou zijn als “de ander” het initiatief zou nemen (Hasselaar, de Muynck, 1999: 31-35). De tendens nu is minder aandacht te besteden aan het profiel van het slachtoffer en meer de klemtoon te leggen op de rol van de klas als groep en het schoolteam en de ouders als ondersteuning. Wel kan men stellen dat assertieve kinderen zich beter kunnen verweren als ze als doelwit gekozen, worden. Belangrijk is om op de signalen van een gepest kind te letten. Deze signalen zijn: zich terugtrekken, betrokken raken bij relletjes op school, niet graag naar school gaan, psychosomatische klachten en slechtere schoolresultaten (Emmerechts, 2001: 21-22).
3.11. Nieuwe pestvormen Naast telefoonterreur waarbij snel ingehaakt wordt bij het opnemen en het op onmogelijke uren van de dag bellen worden er steeds vaker via elektronische weg gepest. Een nieuwe vorm van pesten is het sturen van tekstberichten en icoontjes naar het slachtoffer. Ook spam-mails of het versturen van e-mails met virussen en bedreigende sms berichten doen hun intrede. Het specifiek bedreigende karakter van dit elektronische pesten schuilt in de anonimiteit van de zender. Ook wordt steeds vaker melding gemaakt van sms-berichten die het slachtoffer aansporen tot zelfdoding (Emmerechts, 2001: 91).
3.12. Wat met cyberpesten? Pesten is van alle tijden, behalve dat het Internet nieuwe vormen van pesten heeft voortgebracht. En doordat meer kinderen de afgelopen jaren fanatieker zijn gaan “internetten”, springt “het nieuwe pesten” meer in het oog.
10
Onderzoek van het bureau Qrius en Planet Internet heeft het volgende aan het licht gebracht. In hun enquête zegt dertig procent van de ondervraagde tieners online te pesten op de volgende manieren: -
er worden opzettelijk virussen naar elkaar gestuurd, homepages en mailadressen worden gekraakt, tieners sturen anonieme dreigmailtjes, ze zetten foto’s van elkaar online met vervelende teksten, en ze schelden elkaar via MSN uit.
Tom Van Renterghem (Child Focus) wijst in Humo (31/10/05) op de verantwoordelijkheid van de ouders: “Ouders zouden zich meer moeten interesseren voor wat hun kroost uitspookt op het net, en ze daar ook een stuk verantwoordelijkheid in bijbrengen. Ik sta altijd versteld dat ze hun kinderen wel leren oversteken, maar ze niet leren omgaan met een computer. Ze laten hun kind niet in het donker buiten spelen, maar wel urenlang alleen op een zolderkamer op het internet surfen. Dan moet je niet verbaasd zijn als er ongelukken van komen”.
4. Gevolgen 4.1. Gevolgen van het pesten Kinderen die jarenlang gepest zijn geweest, hebben niet op een normale manier met leeftijdsgenoten kunnen omgaan. Hierdoor hebben ze geen sociale vaardigheden mogen beoefenen. De mogelijke reactiewijze op pesten is het ontwikkelen van passief of provocerend gedrag. Het grootst aantal kinderen vertoont passief gedrag, deze kinderen huilen gemakkelijk, hebben weinig vrienden en hebben weinig oogcontact met anderen. Hun zelfbeeld is negatief. Provocerende zondebokken zijn niet alleen angstig en agressief maar ook driftig. Soms zijn ze ook nog hyperactief, en dit wordt door de omgeving als provocerend geïnterpreteerd. Zowel passief als provocerend gedrag zijn aangeleerd. Het zijn reacties op gepest en getreiterd zijn. Gepeste kinderen zullen ook vaak de tegen hen gebruikte agressie tegen zichzelf keren. Deze gevolgen van pesten zijn enorm. Ze variëren van weinig zelfvertrouwen, onderdanig gedrag, faalangst en achterdocht tot relationele en seksuele problemen, depressie en zelfs neigingen tot zelfdoding (van der Meer, 2002: 44-45). Pesterijen laten soms levenslange sporen na. Volgens buitenlands onderzoek zouden gepeste kinderen neigen naar depressie en véél moeite ondervinden om vertrouwelijke contacten te leggen (Emmerechts, 2001: 15). Doch ook de pester kan geconfronteerd worden met de gevolgen van zijn gedrag. Indien hun niet geleerd wordt zich positief te uiten kan hun negatief gedrag verstarren. Doordat wellicht de grenzen nooit aangegeven werden, is de weg van pesterijen naar criminaliteit soms snel afgelegd. Bovendien loopt de pester ook nog het risico nooit te leren wat vriendschap en genegenheid is. In zijn onderzoek besluit Olweus dat de socio-economische status van het gezin géén enkel belangrijk rol speelt bij het pesten. Zowel pesters als slachtoffers komen uit alle kringen. Belangrijker volgens hem is het opvoedingsmodel (Emmerechts, 2001: 23). Het is belangrijk te beseffen dat pesten niet enkel een probleem is van het gepeste kind, ook in de manier waarop volwassenen met elkaar en met kinderen omgaan kan men een oor-
11
zaak vinden. Zowel Olweus als vele anderen pleiten dan ook voor een gecoördineerde aanpak van alle betrokken partijen. Bob van der Meer stelde hiervoor zelfs een vijf stappenplan op wat inhoudt dat tegelijkertijd hulp geboden moet worden aan het slachtoffer, dat er begeleiding moet plaatsvinden van de pester, dat de rest van de klas gemobiliseerd moet worden en er advies en achtergrondinformatie moet komen aan leerkrachten en ouders (Emmerechts, 2001: 29-30).
4.2. De pester Een gepest kind kan zich keren tegen zijn slachtofferrol en zo zelf pester worden. De gevoeligheid waardoor het gepest werd, wordt dan aangewend om de zwakste in de groep op te sporen en als zondebok te behandelen. Hiermee is het slachtoffer dader geworden (van der Meer, 2002: 44). Pesters worden ook vaak aangetroffen onder de leiders van de groep doch deze zijn niet altijd even geliefd. Het stoere gedrag dwingt weliswaar populariteit af doch anderen zijn daar niet altijd even gelukkig mee. De pester voelt dit aan, maar is niet in staat prettig met andere kinderen om te gaan. Het kan zijn dat een pester nooit geleerd heeft om uit te leggen waarom hij/zij iets niet wilt, en daardoor macht is gaan gebruiken om het aan te geven. Door de bevestiging van deze macht in de groep raakt de pester ook bevestigd in dit gedrag. Het grootste deel van de groep bestaat uit meelopers. Ze beginnen niet zelf te pesten, maar doen actief of passief mee door de blik af te wenden of te lachen. Beide houdingen houden het pesten in stand. Door boosheid te uiten laat de pester zien dat hij de baas is. Ook een sociaal zwak kind dat zich onveilig voelt in een school gaat soms op zoek naar een zwakker kind om zijn agressie te uiten. Ook het “bereikbaar” zijn in de groep is belangrijk. Wanneer een zondebok uit de groep verdwijnt wordt een volgend bereikbaar kind gezocht (Hasselaar, de Muynck, 1999: 21-22).
5. Programma: 5.1. Pesten op school - Detectie pestproblematiek Nu nog wordt pesten vaak niet serieus genomen en zijn volwassenen ervan overtuigd dat er toch niets aan te doen valt. Uitschelden en treiteren wordt dikwijls weggewuifd als niet ernstig. Dit terwijl de gevolgen van fysiek geweld meestal wel goed zichtbaar zijn en het slachtoffer dan ook kan rekenen op een medelijdende en vriendelijke benadering (Robinson & Maines, 2003:67). Een gepest kind zal vaker de veilige nabijheid van de leerkracht opzoeken. Isolement, betrokken zijn bij relletjes in de klas of op de speelplaats, veelvuldig afwezig zijn en niet graag naar school komen, psychosomatisch klachten, verslechterende schoolresultaten zijn tekenen die erop er op kunnen wijzen dat een kind wordt gepest (Emmerechts, 2001:22-23). Pestkoppen tref je aan in alle milieus. Er zijn er slimme en domme, maar vooral heel veel die er doodgewoon uitzien. Wel opvallend is dat ze zich tijdens het samenspelen, samenwerken en samenleven veel agressiever gedragen dan de andere kinderen. Pestkoppen willen zich heel graag bewijzen en meestal gaat dat ten koste van iemand anders. Ze worden gedreven door de drang of het plezier om iemand anders te kwetsen. Rekening houden met een ander is hen vreemd. Ze doen weinig of absoluut geen moeite om zich in te leven in hun slachtoffers.
12
Een antwoord op het ‘waarom’ is maar afdoende als het ertoe kan bijdragen dat toekomstige pesterijen kunnen worden vermeden of worden terug gedrongen (Deboutte, 1995:79). Emmerechts (2001) merkt op dat het belangrijk is dat iedereen beseft dat pesterijen niet alleen het probleem van het slachtoffer zijn, maar hun oorzaak vinden in de manier waarop volwassenen met elkaar én met kinderen omgaan.
5.2. Signalen voor ouders Er wordt vaak gezegd dat de ouders van gepeste kinderen soms het probleem vergroten, of dat ze te beschermend zijn. Deze ouders krijgen dus de schuld van het gepest worden van hun kinderen. Maar geen enkel kind vraagt erom om gepest te worden en geen enkele ouder vraagt er ook om dat zijn of haar kind wordt buitengesloten. Hoe weet je of je kind gepest wordt of zelf een ander kind pest? Ouders van gepeste kinderen moeten letten op volgende signalen: -
je kind gaat niet meer graag naar school je kind brengt nooit vrienden mee naar huis schoolresultaten worden slechter door verlies aan concentratie je kind verliest regelmatig spullen je kind vertelt dikwijls dat zijn spullen zijn vernield je kind klaagt vaak over hoofd- of buikpijn je merkt ineens veel blauwe plekken bij je kind je kind slaapt moeilijker je kind krijgt geen uitnodiging voor een verjaardagsfeestje je kind gaat niet graag meer naar de muziekles of de zwemclub
Ouders van een pester kunnen dit soms merken aan: -
een kind dat opvallend stoer doet en vertelt hoe populair het wel is een kind dat erg tegendraads en opstandig is en steeds zijn zin wil doordrijven een kind dat jou nooit vertelt wat hij doet en waar hij is een kind dat vaak kwaad spreekt over andere kinderen een kind dat zichzelf erg goed vindt - een kind dat eerder gevreesd dan geliefd is in de groep (Buddelmeijer, 1995: 12-13).
5.3. Preventie - Kan je pesten voorkomen? Er wordt gesteld dat ondanks alle maatregelen, pesten altijd weer de kop zal opsteken. De problematiek van pesten volledig uitbannen zou een onrealistische doelstelling zijn. Pestgedrag valt immers onder het machtsfenomeen in de maatschappij en kan niet volledig worden voorkomen (De Meyer et al., 1994:27). Het zondebokmechanisme is een natuurverschijnsel, maar ook een historisch verschijnsel. In de samenleving zijn er altijd al groepen geweest die de rol van zondebok kregen toebedeeld. Je kan niet anders dan je best doen en proberen het probleem aan te pakken of het te voorkomen (Van der Meer, 1995:17-18). Om de pestproblematiek preventief aan te pakken, moet door de schooldirectie en de leerkrachten gezamenlijk een beleid rond pesten worden uitgestippeld. Dit kan aan de hand van een ‘schoolwerkplan’, een schoolreglement dat betrekking heeft op de gedrags- en om-
13
gangsvormen. Er moet duidelijk worden gesteld wat op school al dan niet wordt getolereerd in verband met pesten en agressie in het algemeen. Robinson en Maines (2003) ijveren voor een schoolcultuur waarin pesten door iedereen als verkeerd wordt beschouwd (preventief) en waar hulp wordt geboden aan slachtoffers èn pesters (reactief). In een schoolklimaat waar minder wordt gepest en waar zowel leerkrachten als leerlingen zich prettiger voelen, zal de sfeer ook verbeteren (De Meyer et al., 1994:35). Preventieve aanpak richt zich tot alle betrokkenen, nl. de pestkoppen, hun slachtoffers, de meelopers, de directie, de leerkrachten en de ouders. Deze laatste worden ook bij het preventieprogramma betrokken omdat zij het verlengde vormen van de schoolsituatie. De veranderingen op school hebben ook hun gevolgen thuis (De Meyer et al., 1994:27-28). Er wordt gewezen op de grote invloed van leerkrachten binnen een klas. Zij bepalen een groot deel van de klassfeer. Ze vormen de stuwende motor en zijn het best geplaatst voor het uitvoeren van een preventieproject rond pesten. Bewust zijn van de problematiek en actieve betrokkenheid vormen het kernpunt van een project (De Meyer et al., 1994:33-34). Van een preventiebeleid dat gebaseerd is op het bewaken van de omgeving, het verbieden van gedrag, ondersteunen en sympathiseren met het slachtoffer en het straffen van de dader kan geen permanente verandering verwacht worden. Interventies en strategieën kunnen plaats vinden om de schoolcultuur positiever te maken, het sociale netwerk binnen de school te verhogen en jongeren te observeren en te begeleiden tijdens de pauzes. Door positieve interventies zal de frequentie van pesten dalen en zodra jongeren zich ook veilig voelen zou het kunnen dat ze pesten vaker komen melden (Robinson & Maines, 2003:73).
5.4. Hoe ouders hun kind kunnen helpen Pestsituaties kunnen soms al een hele tijd aanslepen vooraleer ze ontdekt worden. Pesterijen gebeuren immers bij voorkeur in het geniep. Dikwijls wordt er sterke druk uitgeoefend op alle direct betrokkenen om de hele zaak in de doofpot te stoppen. Daarom is het belangrijk dat ouders attent zijn voor de signalen. In eerste instantie is het beter om niet overhaast te werk te gaan. Eerst zoveel mogelijk informatie inwinnen en samen overleggen hoe de situatie best kan aangepakt worden. Simpele en sluitende remedies bestaan er spijtig genoeg niet. Natuurlijk zijn er situaties waarin die geleidelijke weg niet kan bewandeld worden. Als we zien dat een conflict voor onze ogen ontaardt, moeten we onmiddellijk ingrijpen a) Als je kind gepest wordt • Leg niet alle verantwoordelijkheid bij je kind. Goedbedoelde opmerkingen zoals “je moet je niet laten doen”, “bijt van je af of sla terug”, zijn erg begrijpelijk maar onrealistisch. Waarschijnlijk heeft je kind dit al eens geprobeerd, maar lukt het gewoon niet. • Breng de verantwoordelijken van school of vereniging op de hoogte van het probleem zodat ze een oogje in het zeil kunnen houden. Doe dit altijd met toestemming van je kind, anders verspeel je hiermee alle vertrouwen.
14
• Probeer te begrijpen wat er precies aan de hand is door je te informeren en raad te vragen. • Vermijd impulsieve en emotionele reacties. • Zeg dat je samen iets zult doen en dat het gepest in elk geval moet stoppen, maar beloof niets dat je niet kan waarmaken. • Blijf positief staan tegenover je kind. Beschuldig je kind niet en begin evenmin met het aanreiken van oplossingen. Laat je kind vertellen wat er juist is gebeurd. Wijs erop dat iedereen het slachtoffer kan worden van pesterijen, dat je kind zichzelf niets te verwijten heeft en dat pesten vrij veel voorkomt. Door deze houding aan te nemen, schep je duidelijkheid, vloeit een deel van de angst weg en help je je kind om het gepest te relativeren.
• Blijft je kind lijden onder de pesterijen, dan kan je best deskundige hulp inroepen. b) Als je kind een pester is • Geen enkele ouder verneemt graag dat zijn kind andere kinderen pest. Toch is het best om dit te geloven. Het is voor de boodschapper ook niet prettig om dit te melden. Ga er dus van uit dat achter zo’n mededeling goede bedoelingen schuilen. • Probeer een zo duidelijk mogelijk beeld te krijgen door zo veel mogelijk informatie te verzamelen. Spreek er ook over met je kind, zonder te beschuldigen. • Pestkoppen gedragen zich thuis soms heel anders dan bijvoorbeeld op school. Laat je dus niet van de wijs brengen als je kind elke betrokkenheid ontkent of doet alsof het allemaal zo erg niet is. • Hanteer thuis duidelijke eisen en normen. Duld niet dat je kind thuis of elders agressief optreedt. Keur pesterijen in geen geval goed. Pestkoppen kunnen zich dikwijls moeilijk beheersen. Als ze over hun negatieve of agressieve gevoelens kunnen praten, raken ze al een stuk spanning kwijt. Een andere mogelijkheid is om hun vitaliteit en agressie positief aan te wenden door aan sport te doen. • Wijs op de gevolgen van pesterijen. Pestkoppen zijn zich er dikwijls niet van bewust wat ze iemand aandoen. • Wijs je kind erop dat het heel belangrijk is om positief met anderen te leren omgaan. • Geef zelf het goede voorbeeld door je kind met respect te behandelen • Je kind moet beseffen dat er grenzen zijn waar niet aan te tornen valt. Spreek op voorhand duidelijk af welke sancties je verbindt aan een ‘overtreding’ en houd je aan de gemaakte afspraak. • Blijf in je kind geloven en maak dit duidelijk door je woorden en je gedrag. Kleineer je kind niet. Reageer positief op elke gedragsverandering, hoe bescheiden ook. • Maak meer tijd voor je kind. Wees geïnteresseerd in waar het mee bezig is. Praat met je kind en ga na waarom, hoe, met wie en met welke regelmaat die pesterijen gebeuren. Vraag hoe je kind er zich bij gevoeld heeft.
15
• Voor pestkoppen is het niet altijd gemakkelijk om een andere rol op te nemen binnen de groep. Sommigen zullen hen blijven uitdagen om hun oude pestersrol terug op te nemen. Zij hebben daarom steun nodig van vrienden en volwassenen. Het is duidelijk dat de pester niet zomaar mag veroordeeld worden. Kinderen, net zoals volwassenen, begrijpen niet altijd waarom ze op een bepaalde manier handelen. Als ouder kan je hen helpen om daar meer zicht op te krijgen. Hoe meer de pestkoppen hun eigen kwetsbaarheid inzien, hoe groter de kans dat ze beseffen dat al dat gepest hen niet vooruit helpt (Deboutte, 1995: 102-115; 137-139). Het voorgaande kwam ook sterk naar voor in het diepte-interview van ons onderzoek in de scholen Kamthout en Borsbeek (zie deel II - onderzoek). c) Tips voor de ouders ● Luister actief naar jouw kind zodat je een precies beeld krijgt van wat er is gebeurd. ● Vraag wat je kind zelf al geprobeerd heeft of wil doen. Wanneer jij het met goede raad overstelpt, wat het toch niet kan uitvoeren, voelt het zich opnieuw machteloos. ● Vraag of je kind wilt dat je tussenkomt. Respecteer de mening van uw kind. Als je samen met je kind een oplossing zoekt krijgt jouw kind het gevoel dat het zelf mee bepaalt wat er gebeurt, dat het zelf controle krijgt over de situatie. ● Onderneem niets dat je kind niet wenst maar maak duidelijk dat zwijgen en niets doen niet helpt. ● Leer bij fysiek geweld uw kind op een fysieke manier reageren. Je kind moet niet direct op de vuist gaan, maar kan zich lichamelijk verweren door bijvoorbeeld de andere weg te duwen, … ● Bij verbale spot kan je samen met uw kind op creatieve wijze zoeken naar wat het zou kunnen terugzeggen en wat niet. Laat het kind nieuwe reacties op school uitproberen en overleg achteraf of het voor herhaling vatbaar is of niet. ● Beschuldig niemand. Niet je kind (“Je moet je niet laten doen”), niet de school (“De juf moet zoiets toch zien”), niet jezelf of je partner (“Wij zijn te zacht”). ● Verwacht niet dat jouw kind de pesterijen stopt door zijn houding en gedrag aan te passen. De pestkoppen hebben de touwtjes in handen. Als niemand tegen hen reageert blijft alles gewoon voortduren.
● Breng in overleg met je kind de school op de hoogte. Geloof de leerkrachten als ze zeggen dat ze niets gezien hebben. Pestkoppen zijn stiekemerds. Vraag hoe je het samen kan aanpakken (Van der Meer, 2003: 90-96).
16
5.5. Hoe voorkomen? a) Steun je kind Vertel dat: Pesten op scholen veel voorkomt. Het niet zou mogen gebeuren. Het kind er niet zelf voor verantwoordelijk is. Het heel erg is, maar dat het is te stoppen. Er veel oplossingen zijn. Geef informatie: Hoe vaak komt het voor? Wat doen pesters met hun slachtoffers? Waarom pesten sommige kinderen wel en anderen niet? Waarom ziet de leraar het vaak niet? Lok ik het niet zelf uit? Waarom doet de rest van de klas niets? b) Laat je kind boeken over pesten lezen Bij kleine kinderen kunt u ze voorlezen. Goede leesboeken voor oudere kinderen (eind basisen begin voortgezet onderwijs) zijn bijvoorbeeld Tirannen (Chambers, Aidan, 1985), Wie rood is moet slim zijn (Donnely, Elsie, 1982), Ik roep mijn grote broer (Peyton, K.M., 1992). Als het kind het boek heeft gelezen, dan is er voldoende gespreksstof. U kunt de in het boek aangedragen oplossingen bespreken, of bekijken welke andere oplossingen voor het eigen probleem te bedenken zijn. U kunt met uw kind ook naar televisieprogramma”s kijken over pesten. c) Beloon je kind Kinderen die lang de rol van zondebok hebben vervuld, zijn uiterst onzekere kinderen. Zij hebben een laag beeld van zichzelf. Dat zij zo zijn geworden is eenvoudig te verklaren. Pesters hebben een lage dunk van hun slachtoffers, en behandelen hen als oud vuil. Zondebokken gaan zich naar dat beeld gedragen. Help uw kind zelfrespect terug te krijgen. - Geef zakgeld en laat uw kind zelf bepalen waar het een gedeelte van het bedrag aan wil besteden. Bedenk wel dat sommige pesters geld afpersen in ruil voor veiligheid. Enige vorm van controle zult u daarom moeten uitoefenen.
- Geef inspraak bij het kopen van kleding. Uw kind kan dan zelf de consequenties van de eigen keuzen aanvaarden. d) Gesprekken in het gezin Doel: leren voor jezelf op te komen binnen het gezin. Een bepaald onderwerp wordt voorgelegd en ieder gezinslid mag zijn zegje doen. Nadien wordt gezocht naar een oplossing waarin ieder zich kan vinden . Op deze manier leer je kinderen voor zichzelf op te komen en aan elkaar te vertellen wat hen dwarszit, of waardoor zij zich gekwetst voelen. Enkele gespreksonderwerpen: -
iedereen laat zijn spullen slingeren een persoon is de hele dag bezig de rommel van anderen op te ruimen het gebruik van de televisie in huis. er is te veel ruzie in huis andere omgangsnormen uitgaan vakantiebestemming
17
e) Communicatie binnen het gezin Overleg met uw kind welke stappen u gaat ondernemen. Uw kind moet het daar mee eens zijn, anders bereikt u dat uw kind zich onbegrepen voelt, of zich zelf slachtoffer voelt van uw dadendrang. Uw kind moet greep krijgen/houden op de eigen omstandigheden. En als u overleg wilt plegen met leerkrachten of andere belangrijke personen die de opvoeding van uw kind mee bepalen, dan bespreekt u eerst met uw kind wat u van plan bent. f) Accepteer de situatie niet Doe eerst een poging om met de ouders van de “pester” te praten. Doe dat niet in verwijtende zin en zeker niet op het moment dat je woedend bent of woede voelt opwellen. Want dan komen er al snel onredelijkheden naar boven. Denk dus goed na. Emoties halen snel de overhand. Overleg met anderen wat je kunt doen om in positieve zin het pesten op te lossen. Dus geen overleg met het doel de pester weg te pesten, want dat is geen structurele oplossing (www.kanjertrainingen.nl).
6. Schoolwerkplan Bij aanvang van het schooljaar kan best ‘het schoolwerkplan’ worden toegelicht, belangrijk hierbij is dat de leerkracht aandacht besteedt aan de reacties van zijn leerlingen. Er wordt gemeld dat het raadzaam is dat de school ook rekening houdt met suggesties van de leerlingen (De Meyer et al., 1994:45). Daar pesten ernstig moet worden genomen, zijn meer en meer scholen toch geneigd om een schoolbeleid rond pesten te ontwikkelen en te implementeren. Maar niet alle scholen hebben de prioriteit om voor een pestbeleid als prioriteit te kiezen, gezien de druk die op hen ligt om allerlei problemen aan te pakken (Robinson & Maines, 2003:65). De Zweedse onderzoeker, Dan Olweus wijst op het belang van een afgebakende en éénduidige omschrijving van pesten zodat misverstanden hieromtrent zoveel mogelijk worden uitgesloten. De houding die leerkrachten, schooldirectie en leerlingen aannemen ten aanzien van pesten wordt bepaald en duidelijk omschreven, zoals ‘wij dulden geen pesterijen’. De regels waaraan leerlingen zich moeten houden worden algemeen omschreven en kunnen eventueel worden aangevuld met voorbeelden. Zo kan er ook een verhoogd toezicht worden gehouden tijdens de pauzes en op verlaten plaatsen. Maatregelen (opmerking, verwittiging, taken, nablijven, schorsing,…) ten aanzien van het overtreden van de regels dienen te worden omschreven. Volgens De Meyer zijn zinvolle sancties deze die een band scheppen met de onaanvaardbare daad. Pesters zien de gevolgen van hun gedrag en leren hierdoor verantwoordelijkheid dragen (De Meyer et al., 1994:37-39). Deboutte vindt een ‘Pestactieplan op school’, waaraan ook ouders kunnen deelnemen, onmisbaar. Alle kinderen moeten zich goed en veilig voelen (Deboutte, 1995:114). Van der Meer geeft in zijn boek drie algemene oplossingen die hij nodig acht om te kunnen spreken van een school waar kinderen zich veilig voelen ten aanzien van pesten: een protocol opstellen inzake pesten op school; werken aan totstandkomen van een vertrouwensgroep op iedere school die veiligheid kan bieden; een klachtencommissie in het leven roepen die de klachten van de vertrouwenspersonen in ontvangst nemen, de klager en de aangeklaagde horen, het bestuur adviseren al dan niet maatregelen te nemen (Van der Meer, 1995:94).
18
6.1. Aanpak en strategie In de meeste gevallen gaan leerkrachten en directie het probleem zelf oplossen. Pesterijen hebben te maken met sociale vaardigheden en die worden uitdrukkelijk opgenomen in de ontwikkelingsdoelen en eindtermen voor het lager onderwijs en de eerste twee graden van het secundair onderwijs. Er wordt aandacht besteed aan sociale interacties en vaardigheden in de klas. Kinderen moeten in een eenvoudige conflictsituatie hun bereidheid tonen om zelf te zoeken naar een geweldloze oplossing (Emmerechts, 2001:33). De houding die de leerkracht aanneemt is van groot belang voor de effectiviteit van de preventielessen. Deze houdt in dat hij zijn betrokkenheid aan de leerlingen laat merken, wederzijds respect toont, positief gedrag stimuleert en beloont, aandachtig en actief luistert, leiding neemt, vertrouwen en opvang biedt, dit op een niet autoritaire manier (De Meyer et al., 1994:50-51). Een geschikte manier om een leerling met een pestprobleem op te vangen is een gesprek houden met deze jongere alleen, hierbij luistert de leerkracht actief naar de gevoelens en beleving van de leerling. Er wordt hierbij gewezen op de noodzaak van de vertrouwensrelatie tussen leerkracht en leerlingen. De leerkracht kan actief meedenken met het slachtoffer maar het is wel wenselijk deze te stimuleren om zelf naar oplossingen voor het pesten te zoeken (De Meyer et al., 1994:52). De leerkracht kan kinderen aanmoedigen door het enthousiaste voorbeeld te geven, maar ook door oog te hebben voor de mogelijkheden en kwaliteiten van elk kind. Positieve ingesteldheid geeft de beste resultaten. Wanneer kinderen voelen dat ze iemand zijn en elkaar leren waarderen, voelen ze dat je interesse voor ze hebt en zie je ze groeien (Deboutte, 1995:144). De leraar kan de leerlingen op weg zetten om hen te leren ‘neen’ zeggen. Hij kan ze leren inzien dat zij als groep de macht hebben om het systeem te doen stoppen (Emmerechts, 2001:84). Volgens Van der Meer (1995), is de beste aanpak deze waarin de leerkracht in de klas het probleem heel algemeen behandelt zonder de aandacht op het gepeste kind te richten. De leerkracht moet ook duidelijk maken dat de schuld niet bij het slachtoffer ligt. De zondebok krijgt gemakkelijk de schuld toegewezen, op deze manier hoeft niet meer te worden nagedacht waarom kinderen elkaar verschrikkelijke dingen aandoen (Van der Meer, 1995). Het vijfstappenplan van Van der Meer (1995), biedt een goede kans op succes bij het aanpakken van pestgedrag op school. Dit beleid richt zich tot de dader, het slachtoffer, de zwijgende middengroep, de leerkracht én de ouders (Emmerechts, 2001:30). Van der Meer geeft aan dat wanneer in een groep wordt overgegaan tot het kiezen en vervolgen van een zondebok, naast het slachtoffer en de dader, ook andere groepsleden en de leerkracht betrokken zijn. Zowel dader als slachtoffer beschikken over onvoldoende sociale vaardigheden om zich in een groep op een bevredigende manier te kunnen handhaven. Hulp bieden aan de pester is dan ook noodzakelijk gezien deze duidelijk een onderontwikkeld gedragsrepertoire heeft (Van der Meer, 1995: 65-66). De zwijgende middengroep neemt zelf geen initiatief tot pesten, maar in vele gevallen doen leerlingen die tot deze groep behoren wel mee en zijn niet in staat het pesten te doen ophouden. Deze middengroep weet dat zó niet wordt omgegaan met anderen en ziet zich geplaatst voor een dilemma, Van der Meer benoemt dit fenomeen als ‘de samenzwering om te zwijgen’, deze leerlingen weten bijna allemaal dat er gepest wordt, maar vertellen het niet aan hun ouders of aan de leerkrachten. Wanneer zij het voor de zondebok zouden opnemen is de kans groot dat ze zelf zondebok worden.
19
Anderzijds zijn ze medeplichtig aan activiteiten die zij eigenlijk niet willen of zelfs afwijzen. Deze groep is belangrijk als het erom gaat aan het probleem een einde te maken (Van der Meer, 1995:40-44). Van der Meer wijst tot slot op het belang van de rol van de ouders. Zij kunnen signaleren of hun kind gepest wordt of dat het andere kinderen pest. Op deze manier wordt het omstandersdilemma doorbroken, hieronder wordt verstaan dat leerkrachten en ouders wel weten dat er wordt gepest, maar er niets van durven zeggen (Van der Meer, 1995:40-44). De leerkracht moet dus zijn taak als verantwoordelijke opnemen, het pesten signaleren en doen stoppen. Grijpt hij niet in en laat hij de pesterijen voortduren, dan is hij als autoriteit en volwassene onbetrouwbaar voor de groep.
6.2. Vijf sporen beleid en de No Blame–aanpak a) Het vijf sporen beleid In het kort kan de vijfsporenaanpak van Van der Meer als volgt worden omschreven: het eerste spoor is het aanleren van nieuwe sociale vaardigheden aan de zondebok, d.m.v. assertiviteitstraining. Het tweede spoor is de zwijgende middengroep mobiliseren tegen pesten op school. Het derde spoor is hulp bieden aan de pester die een duidelijk onderontwikkeld gedragsrepertoire heeft. Het vierde spoor bestaat uit het bestrijden van het verschijnsel door de leerkracht, hij moet het signaleren en er iets aan doen. Het vijfde spoor is het mobiliseren van alle ouders d.m.v. een ouderavond over pesten op school. Er moet worden duidelijk gemaakt dat ieder kind kans loopt slachtoffer te worden, dus ook het eigen kind (Van der Meer, 1995:65-66). b) De No Blame-aanpak Robinson en Maines zijn bij het ontwikkelen van hun No Blame-aanpak op zoek gegaan naar een proces dat empatische reacties zou losweken bij zowel pesters als bij de rest van de groep. Hun aanpak biedt een eenvoudige zeven-stappenprocedure die een leerkracht kan toepassen van zodra pesten wordt vastgesteld of gesignaleerd werd. Stap één: Gesprek met het slachtoffer. De leerkracht moedigt het slachtoffer aan om te vertellen hoe hij zich voelt aan de hand van beschouwende, inlevende reacties. Het slachtoffer moet duidelijk worden geïnformeerd van de niet-bestraffende aanpak, waarna het kan toestemmen. Meestal voelt het slachtoffer zich veilig en opgelucht dat er iets wordt gedaan. Praten met iemand anders met gelijkaardige ervaring kan nog meer geruststelling brengen. Op het einde van het gesprek zal de leerkracht: nagaan of er niets vertrouwelijks is besproken dat de groep niet mag weten; vragen aan het slachtoffer om de namen te noemen van de betrokkenen (enkele meelopers of toeschouwers en enkele vrienden) die allemaal deel zullen uitmaken van de groep; het slachtoffer uitnodigen iets te schrijven of te tekenen dat uitdrukt hoe hij/zij zich voelt; het slachtoffer een kans bieden om op elk moment tijdens de procedure contact op te nemen om te praten als het niet goed loopt. Het slachtoffer wordt niet gevraagd deel uit te maken van de groep om zijn eigen verhaal te doen. Hij zou ontkenning of rechtvaardiging uitlokken omdat hij misschien zou gaan beschuldigen.
20
Stap twee: De leerkracht regelt een bijeenkomst met de groep leerlingen die betrokken zijn bij het pesten en die door het slachtoffer werden voorgesteld. De leerkracht kan zijn eigen oordeel laten meespelen bij de samenstelling van de groep zodat betrouwbare en behulpzame jongeren erbij zijn naast diegenen die de ellende hebben veroorzaakt. Het doel is de kracht van de groepsleden te gebruiken om het best mogelijke resultaat te krijgen. Stap drie: De leerkracht legt het probleem uit en vertelt het verhaal van de miserie van het slachtoffer en gebruikt de tekst of tekening om de pijn te benadrukken. Hij praat niet over details en beschuldigt niemand. Stap vier: Deel de verantwoordelijkheid. De leerkracht stelt uitdrukkelijk dat niemand in de problemen zit of zal worden straft; er gedeelde verantwoordelijkheid is om ervoor te zorgen dat het slachtoffer zich gelukkig en veilig voelt; en dat de groep is bijeen geroepen om het probleem te helpen oplossen. Stap vijf: Vragen naar de ideeën van de groep De leden van de groep zijn meestal oprecht geraakt. Niemand wordt in de verdediging geduwd. De macht van de groep is verschoven van de ‘leider/pester’ naar de groep als geheel. De leden van de groep geven geen toestemming meer voor de voortzetting van het gedrag. Ieder wordt aangemoedigd om een manier voor te stellen waarop het slachtoffer kan worden geholpen om zich gelukkiger te voelen. De ideeën worden verwoord in de intentionele ‘ik-taal’. De ideeën komen van de groepsleden zelf en worden niet door de leerkracht opgelegd. Deze reageert positief, maar dwingt geen beloftes af dat het gedrag zal verbeteren. Stap zes: Laat het aan hen over De verantwoordelijkheid om het probleem op te lossen ligt bij de groep. Het is een kwestie van vertrouwen. De leerkracht dankt de groep en drukt zijn vertrouwen uit in een positieve afloop. De leerkracht zal nadien elk lid afzonderlijk spreken om te horen hoe alles loopt. Stap zeven: Spreek hen opnieuw Ongeveer een week later spreekt de leerkracht met elk groepslid en met het slachtoffer over de stand van zaken. Hierdoor kan de leerkracht het proces blijven opvolgen en blijven de jongeren betrokken bij het proces. Deze gesprekken zijn met elk groepslid afzonderlijk, zodat ieder kan vertellen over zijn bijdrage zonder dat een competitieve sfeer wordt gecreëerd. Het speelt geen rol of iedereen zijn voornemen heeft uitgevoerd, zolang de pesterijen maar zijn gestopt en zolang het slachtoffer zich maar veilig en gelukkig voelt (Robinson & Maines, 2003:74-77). Robinson en Maines (2003:65) wijzen er op dat het omschakelen naar niet-bestraffende methodes onmogelijk is zonder duidelijke en overtuigende beïnvloeding door sterke personen, die bereid zijn te streven naar een attitudewijziging. De meeste leerkrachten zijn gemakkelijk te overtuigen van de logica en de ethische waarde van de No Blame- aanpak, sommigen aarzelen om de traditionele en op het eerste gezicht voor de hand liggende methodes los te laten voor een schijnbaar radicale nieuwe aanpak. Een volwassene gebruikt vanuit een machtspositie zijn autoriteit om het pesten te stoppen, dan heeft dat op korte termijn effect op de situatie. De ingreep verandert niets aan de status of de identiteit van de pester en het slachtoffer. Het slachtoffer kan nog meer gevaar lopen, omdat de pester werd afgeremd en op wraak zint. Het hoofdaccent van elk plan moet liggen op het veranderen van het gedrag van pesters en de meelopers of toeschouwers. Door de peergroep erbij te betrekken is het mogelijk om de
21
empatische reactie van de gezonde groepsleden te verhogen, wat op zijn beurt een effect heeft op het gedrag van de pester die niet langer de instemming van de groep heeft voor zijn pestgedrag. Robinson en Maines willen de bekende strategieën uitdagen. Veel van de procedures die worden gebruikt hebben geen langdurig effect op het gedrag van de pester. Het is onvermijdelijk dat hevige gevoelens van woede en frustratie ten opzichte van pesters meespelen en dat we sympathie voelen voor hun slachtoffers. We hebben de verantwoordelijkheid ten opzichte van leerlingen en hun ouders om doeltreffend te reageren en het succes van onze interventie moet worden bepaald door de mate waarin het pesten is gestopt. Sommige interventies bereiken dit niet. We concentreren ons op het doel, het veranderen van het gedrag van de pester. Op die manier bereiken we het beste resultaat voor het slachtoffer (Robinson & Maines, 2003:66).
6.3. Wat NIET werkt! Robinson en Maines stellen duidelijk dat straf als reactie op pesten niet werkt. Zij zien straf niet anders dan een traditioneel hulpmiddel. Het is niet in het voordeel van de pester, noch van het slachtoffer. Er is geen bewijs dat straf ooit een pester heeft veranderd. Milde straffen zouden wel meer kans geven tot rehabilitatie. Zij wijzen erop dat straf vaak inhoudt dat de pester wraak wil nemen. Indien we het melden van pesten willen aanmoedigen en de pester positief willen beïnvloeden, dan moet iedereen weten dat er iets aan wordt gedaan, maar dat er geen sprake is van straf, want angst en vervreemding aanwakkeren zal zeker niet helpen. Evenzeer vinden zij de term ‘pester’ en ‘slachtoffer’ niet geschikt om op school als etiketten te gebruiken. Het tast het zelfbeeld van de jongeren aan door negatieve benamingen en bovendien kunnen ouders dat moeilijk aanvaarden. Jongeren vragen waarom ze zich zo gedragen lijkt ook al niet zo verstandig. Nochtans wordt ‘het onderzoek’ in heel wat scholen gebruikt als hoeksteen van hun antipestbeleid. Betrokkenen zullen elk hun eigen kijk vertellen die vaak tegenstrijdig is. Een zoektocht naar de waarheid kan je beletten om doeltreffend te reageren. De onderzoeker krijgt de neiging om helemaal het fijne te weten te komen en dit kan een steeds complexer proces van ondervraging en kruisverhoor veroorzaken. Deze aanpak is dus niet aan te raden. De kostbare tijd kan beter worden besteed aan het oplossen van het probleem en om een blijvende verzoening tot stand te brengen. Wat we uiteindelijk moeten weten is of iemand slachtoffer is en wie ervoor verantwoordelijk is (Robinson & Maines, 2003:68-72).
6.4. Het belang van de contactpersoon Een ombudsleerkracht staat ter beschikking van alle leerlingen met vragen en/of problemen rond pestgedrag. Hij vervult een bemiddelende rol enerzijds tussen leerlingen en leerkrachten en anderzijds tussen leerlingen onderling. Hij is de vertrouwensfiguur binnen de schoolgemeenschap Deze functie dient duidelijk bekend te zijn bij de leerlingen (De Meyer et al., 1994:40). Zogenaamde groene leerkrachten of vertrouwensleerkrachten kunnen voor leerlingen een aanspreekpunt zijn om over pesterijen te spreken.Via het systeem van klassenraden kan deze problematiek zelf besproken worden terwijl ook de leerkracht weet wat er in de klas gebeurt (Emmerechts, 2001:33).
22
Het project vertrouwensleerlingen (CLB Brasschaat) is een voorbeeld van hoe de verantwoordelijkheid tegenwoordig vaker bij de jongeren, onder begeleiding, zelf proberen hun problemen op te lossen. Een vertrouwensleerling is een soort grote broer of zus bij wie leerlingen in alle veiligheid (de vertrouwensleerling is gebonden aan de zwijgplicht) over hun problemen kunnen praten. Dit project wordt gezien als een aanvulling op de bestaande projecten en wordt gesteund door het CLB-medewerkers (Emmerechts, 2001:34).
6.5. Waarden, normen en respect op school Wanneer de waarden thuis en de waarden in de klas te veel verschillen, kan dat leiden tot een loyaliteitsconflict bij het kind (Emmerechts, 2001:25). Deboutte (1995) wijst erop dat kinderen van thuis uit leren hoe ze respectvol met elkaar en met anderen moeten (leren) omgaan. Het voorbeeld dat ouders geven zullen kinderen in eerste instantie nabootsen. Ouders bouwen mee het zelfbeeld van hun kinderen op. Gewenst sociaal gedrag aanleren kan al heel jong beginnen. Robinson en Maines vestigen er de aandacht op dat ‘delen’ ook een vorm is van sociaal gedrag dat zowel thuis als op school wordt verwacht. Delen is geen natuurlijke strategie en om er genoegen aan te beleven moet een kind begrijpend en meelevend zijn, worden beloond met liefde, een zelfbeeld ontwikkelen waarin delen gewoon is en zo het delen opnemen in zijn gedragsrepertoire (Robinson & Maines, 2003:71). Het is echter belangrijk dat de school haar opvoedingsmodel naar de ouders doorspeelt en de ouders vertelt hoe ze met kinderen wenst om te gaan, welke waarden vanuit de school worden meegeven (Emmerechts, 2001:82-83). Wie verantwoordelijk is voor een groep jongeren zal werk moeten maken van de leefkwaliteit binnen de groep. Kinderen moeten zich veilig voelen, weten dat ze gesteund en beluisterd worden, en dat er regels zijn waar iedereen zich aan moet houden. Het is belangrijk dat kinderen die regels van bij het begin kennen (Deboutte, 1995:146). De leerkrachten kunnen een enorme invloed uitoefenen op de groei van waarden en normen die in de klas belangrijk zijn. Door het stimuleren van positieve attitudes en het naar voren schuiven van positief ingestelde leerlingen, kan de groep leren op een respectvolle manier met elkaar om te gaan (Emmerechts, 2001:27). Deboutte (1995) merkt op dat leerkrachten er goed aan doen eveneens hun eigen gedrag te bevragen. Jonge kinderen kijken immers op naar de volwassenen die voor hen staan en gaan er min of meer van uit dat wat zij zeggen of doen, goed of minstens aanvaardbaar is. Emmerechts (2001) benadrukt dat het voorbeeld dat je kinderen voorspiegelt essentieel is voor de ontwikkeling van kinderen. Het is de taak van volwassenen om met jongeren te werken aan meer verbondenheid, empathie en inlevingsvermogen. Volgens Robinson en Maines (2003) zal alleen door het ontwikkelen van hogere waarden zoals empathie, begrip en ontbaatzuchtigheid de pester geneigd zijn negatief gedrag op te geven en anders te gaan functioneren binnen de groep. Verder stelt Emmerechts (2001) dat het front van pestkoppen kan worden doorbroken door alle leerlingen op hun verantwoordelijkheid te wijzen. Het feit dat leerkrachten en verder de hele school, stellen dat pesten niet kan, betekent dat er een tegenfront wordt gevormd. In de literatuur wordt ook vermeld dat er moet worden rekening gehouden met het feit dat de tijd voorbij is dat kinderen in hoofdzaak werden opgevoed door hun eigen ouders en door de school. De invloed van de moderne media kent nooit eerder geziene proporties. Jongeren zappen in een hels tempo van de ene rage in de andere en krijgen nog amper de tijd om wortel te schieten en diepere ‘voedingslagen’ aan te boren. Hierbij zijn oppervlakkigheid en
23
onbezonnenheid troef. Het wordt hoog tijd dat er hierover een grondige bezinning komt voor deze onverschilligheid zich tegen ons zal keren (Deboutte, 1995:54).
6.6. Gedeelde verantwoordelijkheid Zoals in vorig punt duidelijk wordt gemaakt, mag men van de school niet alles verwachten, ook de rol van andere opvoedkundige actoren moet in acht worden genomen. Ouders en de school dragen een gedeelde verantwoordelijkheid. Een nauwe samenwerking en een goede communicatie is van het grootste belang, alsook een goede verstandhouding tussen het gezin en de school. Wanneer ook het opvoedingsmodel van de ouders en dat van de school op elkaar zijn afgestemd, wordt de kans op een snelle interventie groter en kan het probleem makkelijker worden aangepakt (Emmerechts, 2001:81). Een knelpunt is dat leerkrachten problemen hebben met ouders die niet meewerken. Daar tegenover staat dat ouders vaak het gevoel hebben voor dovemansoren te spreken. Bij sommige leerkrachten loop je tegen een muur van onbegrip. Er wordt beweerd dat ze geen tijd en interesse hebben voor bijkomende cursussen over het aanpakken van pestproblemen. De leerkrachten geven te kennen dat het probleem niet aan het schoolklimaat ligt maar wel aan het gedrag van de zondebok (Van der Meer, 1995:55). Het komt ook voor dat leerkrachten het probleem gaan ontkennen, ze denken dat het een schande is als kinderen op hún school elkaar pesten (Van der Meer, 1995:92). Een tweede knelpunt is wanneer ouders dan toch de raad volgen en proberen het pesten te melden, ze te horen krijgen dat er geen bewijs is voor pesterijen; het de schuld is van het slachtoffer; of het probleem is aangepakt met strenge terechtwijzingen of één of andere straf, bijvoorbeeld door strafstudie (Robinson & Maines, 2003:65). Robinson en Maines verwijzen naar Besag (1989) die vindt dat het hele schoolsysteem zo zou moeten zijn georganiseerd dat alle leerlingen en de staf ondersteuning krijgen, zodat geen enkele leerling of leerkracht een pestprobleem alleen moet oplossen.
6.7. Ondersteuning van de leerkracht Emmerechts (2001) vindt dat pesterijen op school bespreken geen evidentie is. Sommige leerkrachten weten totaal niet hoe ze pesterijen moeten aanpakken en gaan niet in op de vraag van slachtoffers en hun ouders om in te grijpen. Wanneer op school aan de pestproblematiek wordt gewerkt is een voortdurende positieve houding en ondersteuning van de directie naar het lerarenkorps een vereiste. Leerkrachten mogen niet het gevoel krijgen er alleen voor te staan (De Meyer et al., 1994:34). Belangrijk is dat ook leerkrachten onder elkaar informatie en ervaringen kunnen uitwisselen, zodat maatregelen die worden genomen nadien geëvalueerd worden. Leerkrachten krijgen zo de kans om gemeenschappelijk te werken aan hun houding en aan maatregelen tegen pesterijen op school. Wanneer alle leerkrachten op dezelfde duidelijke en consequente manier reageren kunnen pesterijen gemakkelijker worden gestopt dan wanneer de ene leerkracht het op een andere manier aanpakt dan de andere. Aangezien er ook leerkrachten zijn die niet ingrijpen omdat ze zich onzeker voelen, kunnen bijeenkomsten met collega’s deze individuele leerkracht steun en zekerheid bieden (Emmerechts, 2001:50).
24
Emmerechts zegt dat leerkrachten inzake pesten op zoek zijn naar houvast. Ze zitten vaak met heel wat vragen en weten soms niet hoe ze de situatie moeten inschatten. Leerkrachten stellen zich de vraag of er werkelijk sprake is van pesterijen, vragen zich af of ze wel op een rechtvaardige manier reageren. Sommigen voelen zich onzeker om het probleem klassikaal aan te pakken. Andere leerkrachten zouden dan weer dichtklappen als ze met pestproblemen worden geconfronteerd of erop worden aangesproken omdat ze alle verantwoordelijkheid naar zich toe trekken. Lessenpakketten met werkvormen voor leerkrachten kunnen ondersteuning bieden bij het aanleren van sociale vaardigheden, het creëren van een vertrouwde en veilige sfeer in de klas. Deze lessen kunnen eveneens bijdragen tot een hechtere relatie tussen leerlingen en leerkrachten (De Meyer et al., 1994:49). In de eerste plaats zijn leerkrachten opgeleid om vakken te geven en hebben zij ondersteuning nodig van deskundigen en hulpverleners. Ze hebben behoefte aan bijkomende opleiding die hen kan helpen om pesterijen aan te pakken. Deboutte merkt terecht op dat het een goede zaak zou zijn wanneer pestproblematiek vanuit volksgezondheid zou worden gecoördineerd. Jusitie zou hierbij kunnen worden ingeschakeld. Als men het onderwijs vraagt om te werken rond gedragsproblematiek zoals pesterijen, dan doet het onderwijs uiteindelijk preventief werk voor justitie (Emmerechts, 2001:87).
7. Kindertelefoon Een ander opvangnet is de kinder- en jeugdtelefoons. Zij melden meer telefoons te ontvangen van gepeste meisjes. Dit zou erop wijzen dat meisjes gemakkelijker via de telefoon over pesterijen praten dan jongens. Bij het peilen naar de diverse vormen van pesterijen blijkt er dat het meest verbale gepest wordt en dit zowel bij jongens als bij meisjes. Dit wordt meteen gevolgd door lichamelijke pesterijen en beschadigingen of vernielingen. Grote sekseverschillen werden er gevonden bij uitsluiting, liefst 22% van de meisjes deed dit tegen 10% van de jongens (Emmerechts, 2001: 37). Een van de conclusies uit het ”Word jij ook gepest” onderzoek van de kind- en jeugdtelefoon is dat kinderen niet zozeer door één kind dan wel door een groepje wordt aangepakt. In dit groepje zit meestal een leider en een aantal uitvoerders van pesterijen. Sommige kinderen sluiten aan bij zo een groep uit angst anders zelf het slachtoffer te worden van pesten. Hoe reageren de kinderen op pesten? In dalende volgorde werd genoteerd: negeren, verbale reactie geven, niets terug durven doen en fysieke verdediging. Hierbij melden kinderen ook dat het geven van een verbale reactie er weinig toe doet, soms zelfs de pesterijen versterkt en bovendien ook nog straf kan opleveren. Als reden waarom er naar de kindertelefoon werd gebeld, gaven kinderen hun onmacht aan. De conclusie van het onderzoek luidt dan ook dat kinderen zich niet zelfstandig en zonder hulp van de omgeving kunnen bevrijden van pesterijen (Emmerechts, 2001: 37-38). De angst van slachtoffers van pesterijen om het nog zwaarder te verduren te krijgen als ze het volwassenen vertellen, zorgt er vaak voor dat ze hun ouders verbieden erover te praten op school. Een kind moet er dus op kunnen vertrouwen dat volwassenen hem hulp willen en kunnen geven. Een goede bescherming betekent een samenwerking van ouders en leerkracht. Bij verregaande pesterijen dient professionele hulp ingeschakeld te worden teneinde de trauma’s zo snel mogelijk te verwerken (Emmerechts, 2001: 60).
8. Deskundige hulp Soms is het goed als het kind naast de steun van ouders en andere volwassenen wat extra hulp krijgt. Bijvoorbeeld door mee te doen aan een sociale vaardigheidstraining. Een kind
25
leert daar praktische tips en ideeën om op een plezierige manier in een groep met elkaar om te gaan; het leert hoe je contacten legt en hoe je zonder ruzie aan anderen duidelijk maakt dat jij een andere mening hebt. Soms hebben kinderen ook baat bij individuele begeleiding. Schakel een externe instantie in wanneer niets blijkt te helpen bijvoorbeeld: -
schoolarts pedagoog maatschappelijk werker vertrouwensarts CLB (Centrum voor leerlingbegeleiding)
9. De sociale kaart en ‘pesten’ Wanneer we ons de vraag stellen waar op de sociale kaart we hulp in verband met ‘pesten’ moeten situeren, moeten we met spijt vaststellen dat het voor de leek niet evident is om wegwijs te geraken en te weten te komen waar hij met zijn hulpvraag terecht kan. Het meest voor de handliggend hulpverleningsorgaan bij de aanpak van pesten op de lagere school was volgens ons het plaatselijke CLB (Centrum Leerlingenbegeleiding). Na contactname met het CLB van Antwerpen bleken ze zo overvraagd te zijn dat het hen onmogelijk leek tijd voor ons onderzoek uit te trekken. Wel wisten ze ons te vertellen dat ze niet over cijfermateriaal in verband met pesten beschikken en dat de aanpak van pesten voor hen vooral als een zaak van de school bekeken wordt! Als leerlingen door hardnekkig pestgedrag in de problemen komen met de school zal het CLB wel stappen ondernemen. Deze stappen zullen dan vooral bestaan uit de leerling onder vrij strikte begeleiding te plaatsen naar schoolverandering toe nadat de leerling bijvoorbeeld geschorst is van school of doorverwijzing naar instanties die gespecialiseerd zijn in psychologische opvang en therapie zoals daar zijn de CAW’s (Centrum Algemeen Welzijn) en het JAC (Jongeren Advies Centrum). Voor mensen die het kunnen betalen bestaan er natuurlijk ook nog de privétherapeuten die zich in het begeleiden van jongeren gespecialiseerd hebben. Als hulpzoekenden daar met dezelfde tact ontvangen worden, bevestigt dit volgens ons nog maar eens dat het voor de leek niet zo evident is dadelijk te weten waar hij dan met zijn specifiek probleem geholpen kan worden. Na het bekijken van de website www.ond.vlaanderen.be en doorklikken naar rolCLB.htm werd een en ander wel duidelijker. Daar staat beschreven wat de rol van het CLB inhoudt. Het CLB ondersteund de school bij de volgende zaken: - Uitbouwen preventief afwezigheidsbeleid - Gestructureerd en systematisch overleg school-CLB - Individuele leerlingenbegeleiding bij aanwezigheidsproblemen - Samenwerking met externen - Begeleiding bij tucht, schorsing en definitieve uitsluiting - Melding aan het departement Onderwijs - Andere opdrachten verbonden aan leerplichtbegeleiding vervullen….. Pesten op zich wordt dus door hen niet aangepakt, tenzij het leidt tot gevolgen die vallen onder de in hun rolbeschrijving te vinden zaken. Met onmiddellijke opvoedingsvragen, die ook te maken kunnen hebben of gelinkt kunnen zijn aan pesten, kunnen ouders ook terecht bij de opvoedingstelefoon. De opvoedingstelefoon is een organisatie die werkt met, zoals zij het zelf verwoorden, professionele vrijwilli-
26
gers. Vrijwillige medewerkers die echter wel een bepaald opleidingsniveau en een door hen zelf gegeven praktijkgerichte cursus als ondersteunende bagage hebben. Zij bieden een luisterend oor, ondersteuning, informatie en advies op weekdagen tijdens de kantooruren, uitgezonderd de woensdag. Donderdag zijn ze ook bereikbaar tussen 19 en 21 uur. Ze zijn bereikbaar op nummer 078/15.00.10 of via www.opvoedingstelefoon.be . Een beetje in de zelfde lijn, maar dan vooral gericht naar de hulpzoekende kinderen en jongeren zelf bestaat er ook de Kinder- en Jongerentelefoon Vlaanderen. Zij zijn bereikbaar op nummer 078/15.14.13 of via www.kjt.org. Kinderen en jongeren kunnen telefonisch antwoord krijgen op hun dringendste vragen of doorverwezen worden indien daarom gevraagd wordt. Voor ons was hun site vooral interessant omdat op een overzichtelijke manier cijfermateriaal aangeboden wordt in verband met de verschillende hulpvragen. Op die manier kan iets of wat zicht verkregen worden op de omvang van het pestfenomeen in de door ons vooropgestelde leeftijdscategorie. De Gezinsbond biedt misschien enige hulp als je als ouder met vragen zit omtrent het ‘waarmoet-ik-voor-hulp-zijn’-probleem. Zij geven ook het tijdschrift ‘Botsing’ uit, waar veel informatieve artikels in verband met opvoeding in te vinden zijn. Voor onze doelgroep echter is dit tijdschrift ontoereikend daar het zich vooral richt naar ouder van tieners of beter gezegd pubers. Buiten de overvloed aan literatuur die uitgegeven is rond pesten is het heden ten dage bijna aangewezen te beschikken over internet wil je te weten komen waar je met je (pest)probleem terecht kan. Dit doet onmiddellijk ook vragen rijzen over deze aangenomen vanzelfsprekendheid van een internetaansluiting. Wat met gezinnen die in een (financiële)achterstandsituatie leven? Maar goed, als je dan al beschikt over een internetaansluiting dreig je wederom te verdrinken in de aangeboden hoeveelheid materiaal. De verschillende site’s hebben allemaal wel interessante dingen te vertellen, maar je dreigt in het bos de gezochte bomen niet te vinden. Als je begint met ‘doorklikken’ viel het ons op hoe snel je op een Nederlandse (van Nederland) site terecht komt. Zegt dit misschien iets over het feit dat men in Nederland een serieuzere aanpak heeft voor het fenomeen ‘pesten’?? Zij bieden een schat aan informatie in verband met pesten, maar als het op hulpverlening op aankomt, krijg je als Belg een hoop hulpverleningsorganisaties voorgeschoteld waar je hier geen stap mee vooruit bent. De gebruikvriendelijkste door ons gevonden Belgische website is volgens ons www.klasse.be. Deze site is overzichtelijk en je bevind je met één klik van de muis op bladzijden speciaal gericht naar leerkrachten, ouders, jongeren of tieners. Je komt op die manier snel aan informatie die voor jou relevant is en wordt bevrijd van informatie waar je geen boodschap aan denkt te hebben. Een andere Belgische website die de nodige aandacht verdient is www.antipestteam.be. De meerwaarde ten opzichte van andere site’s is het feit dat je hier ook een aparte rubriek met nuttige adressen vindt. Niet te versmaden als je de opmerking van het bos nog in gedachten hebt. Zuiver informatief en als je niet op zoek bent naar hulpverlening in je eigen regio, zijn de Nederlandse website’s wel boeiend om eens door te lezen. Zo geeft www.ppsi.nl je een goede uitleg over wat een vertrouwensleerling is. Misschien interessant voor scholen die nog geen specifieke aanpak hebben voor pesten. www.pestweb.nl biedt dan weer antwoorden op veelgestelde vragen rond pesten. www.voo.nl biedt, alweer voor de geïnteresseerde, een mooi zicht op het Nationaal Onderwijsprotocol tegen Pesten dat in Nederland gehanteerd wordt.
27
Na het bestuderen van de literatuur (literatuurlijst) en de voorvernoemde website’s komen we tot het volgende deel van ons projectwerk. De onderzoeksvragen en het verslag van het onderzoek.
Deel II – De probleemstelling en het onderzoek 1. Onderzoeksvragen Over pesten hebben we toch een aanzienlijke hoeveelheid materiaal gevonden. Waar we niet veel over gelezen hebben is of er een evolutie in pesten/pestgedrag te onderkennen valt. Het leek ons wel interessant om die eventuele evolutie eens te onderzoeken. De perceptie van de kinderen omtrent pesten wordt door onze manier van vraagstelling (hoe is het nu tegen hoe was het vijf jaar terug) sterk benadrukt en de perceptieve invalshoek zal dus ook in veel van de door ons gevonden resultaten dikwijls de meest interessantste bevindingen opleveren.
1.1. De evolutie van pesten/pestgedrag? Alle aspecten van pesten die eventueel aan evolutie onderhevig zijn kunnen we binnen het kader van ons projectwerk niet behandelen. Door de beperktheid in tijd (1 schooljaar) en middelen (4 mensen en geen geld) hebben we besloten om ons onderzoek te beperken tot de lagere school en meer specifiek het 6de studiejaar, daar deze leerlingen gans de lagere school reeds doorlopen hebben en zodoende de lagereschoolperiode kunnen representeren. We denken toch iets of wat zicht te kunnen krijgen op deze (vermeende) evolutie door antwoorden te zoeken op volgende vragen: -
-
-
Op de website www.pestweb.nl stelt men dat 16 % van de kinderen tussen 9 en 11 jaar regelmatig wordt gepest, dat één kind per klas zelfs een paar keer per week gepest wordt, dat 1 op 5 kinderen heeft last van pesten of schelden bij het chatten en dat ongeveer 5 kinderen per klas wel eens gepest wordt via e-mail of sms. Bij de Kinder- en Jeugdtelefoon , www.kjt.org, blijft pesten, jaar na jaar(cijfermateriaal van 1997 tot 2000), op de eerste plaats staan wat betreft het onderwerp van de oproepen door de groep van min12jarigen. Zijn deze resultaten relevant wat betreft het aantal klachten tout court of enkel voor de klachten waarvoor hulp van buitenaf gezocht wordt en zij deze resultaten constant of kunnen we hier een evolutie, zoals we vermoeden, in vaststellen? Op de website www.sjn.nl/pesten wordt ons een overzicht gegeven van de manier waarop kinderen pesten of gepest worden. Is daar een verandering in gekomen met de opkomst van de nieuwe technologische ontwikkelingen (gsm, internet,..)? Anders gesteld, in hoever wordt er op nieuwe manieren gepest? Op de website www.omgaanmetpesten.nl wordt gesteld dat pesten 2 X zoveel voorkomt op school dan daarbuiten. Is dit ook het geval bij onze onderzoeksgroep? Zoeken en vinden leraars/ouders soms hulp van buitenaf? Waar? Is dit anders dan in het verleden?
28
1.2. Onderzoeksmethode: beschrijvend -
Vragenlijst laten invullen door leerlingen 6de studiejaar lager onderwijs van enkele scholen. Enquête meegeven aan de leerlingen dewelke ze laten invullen door de ouders en terug mee naar school brengen. Enquête bij de leraars van enkele scholen (lager onderwijs). Kort interview bij de leerlingen in functie van de kwalitatieve invalshoek van ons onderzoek.
1.3. Onze schriftelijke enquête Na een niet onaanzienlijk aantal scholen gecontacteerd te hebben met de vraag of ze wilden meewerken aan een enquête rond pesten in het kader van ons projectwerk, schrokken we er toch van hoe moeilijk het is om in sommige scholen toegelaten te worden voor dergelijk onderzoek. Ons onderzoeksgebied beperkte zich tot de provincie Antwerpen daar alle groepsleden woonachtig zijn in de provincie Antwerpen. Al onze pogingen om medewerking te krijgen van scholen in de stad Antwerpen liepen op een sisser uit. We moesten te veel handtekeningen verkrijgen, wat te veel tijd in beslag zou genomen hebben of we werden gewoon afgewimpeld met een of ander excuus. Maar goed, we vonden toch twee scholen die bereid waren ons de nodige medewerking te verlenen, waarvoor wij hen oprecht danken. De twee scholen die ons hun medewerking verleenden, waren de Gemeentelijke Basisschool van Kalmthout en de Gemeentelijke Basisschool van Borsbeek. In totaal ondervroegen we 74 leerlingen van het zesde studiejaar lager onderwijs, 73 ouders van de desbetreffende leerlingen en 16 leraars van de lagere school. Zoals vooropgesteld zijn de leerlingen zowel schriftelijk in groep als mondeling individueel bevraagd. De leraars en de ouders zijn enkel schriftelijk bevraagd. Om de leerlingen te bevragen gingen we als volgt te werk: We gingen telkens met z’n vieren vooraan in de klas staan waarna één van ons het woord nam en een woordje uitleg gaf over het hoe en wat van de enquête. Per klas nam iemand anders het woord om allemaal die ervaring eens te ondergaan en zo gewaar te worden wat het betekent om een klas toe te spreken. Bij sommige groepsleden was dit tegen alle verwachting in een zeer positieve ervaring! Na het woordje uitleg werden de enquêteformulieren uitgedeeld en werd de kinderen gevraagd om de vragen even snel te overlopen en indien nodig vragen te stellen. Ook dit verliep naar wens. De kinderen staken hun hand op als ze met een vraag zaten en alle vier de groepsleden gingen dan, elk om beurt, naar de kinderen toe en legden uit wat er moest uitgelegd worden. Als alle vragen gesteld waren lieten we de klas achter onder het toeziend oog van de leraar. Terwijl ze de enquête invulden, namen we vier kinderen apart voor een individueel interview. Telkens er één interview afgelopen was ging de geïnterviewde terug naar de klas, stuurde de volgende en vervolgde zelf zijn of haar schriftelijke enquête. Het combineren van schriftelijk en mondeling liet ons toe zo snel mogelijk klaar te zijn met ons onderzoek, daar we de scholen en de leerlingen niet te lang wilden belasten en zo min mogelijk lestijd wilden innemen. We kwamen op deze manier toe met ongeveer anderhalf uur lestijd per ondervraagde klas.
29
De enquêteformulieren bestemd voor de ouders werden aan de leerlingen meegegeven met daarop de vraag aan de ouders het in te vullen en onder gesloten omslag met hun kind binnen enkele dagen (de uiterste datum was duidelijk vermeld) terug naar school te geven. De leraren haalden de formulieren op en bezorgden ze aan het secretariaat. Van de 74 leerlingen hadden we een respons van 73 van hun ouders, wat we toch wel een succes durven noemen. De enquêteformulieren bestemd voor de leraren gaven we aan de directie. De directie zorgde dan voor de verdeling aan alle leraren van de lagere school met de vraag om de formulieren voor een bepaalde datum (wanneer wij ze samen met de formulieren van de ouders terug zouden komen ophalen) terug af te geven. Hier was de respons naar ons aanvoelen iets minder, wat maakt dat we 16 ingevulde formulieren terugkregen van de toch 25 afgegeven exemplaren. De leraren van Kalmthout waren iets minder happig op de door ons gestelde vragen. Ze waren volgens hen nogal persoonlijk en lastig. De leraren van Borsbeek hadden hier geen probleem mee en reageerden zeer enthousiast. Deze vonden ook dat wij het onderzoek zeer goed afgehandeld hadden. Alles was volgens hen naar wens verlopen, net zoals wij het beleefd hadden. De vragen die in beide scholen gesteld werden waren dezelfde, maar zit onze eigen aanpak er misschien voor iets tussen? Kalmthout was de eerste school die we bezochten en misschien was onze drempelvrees al iets minder merkbaar bij de school in Borsbeek? We weten dat we in feite niet kunnen werken met percentages daar het aantal ondervraagden lager ligt dan 100, maar we hebben geopteerd om het aantal maal dat een bepaald antwoord gegeven is te tellen en dit toch om te zetten in percentages. Zodoende kunnen we de resultaten visueel beter voor stellen in staafdiagrammen, wat het geheel een geanimeerder uitzicht zal geven. We brengen ook het feit in rekening dat de resultaten te beperkt zijn om een algemeen karakter toegedicht te kunnen krijgen. Onze resultaten moeten dus ook gezien worden als dat wat ze zijn: de antwoorden van de door ons ondervraagde groep. De mogelijkheid dat ze representatief kunnen zijn voor bijvoorbeeld Vlaanderen is niet onbestaand, maar zeker geen feit! Dergelijk onderzoek is echter niet mogelijk met de beperkte tijd en middelen die wij ter beschikking hadden. De enquêteformulieren zullen aan het archief van het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen toegevoegd worden en daar ten alle tijden door bevoegde personen terug opgevraagd kunnen worden ter inzage. Daar er van ons uit op geen enkele manier gevraagd is naar namen, blijft ook naar de toekomst toe de door ons gegarandeerde anonimiteit gewaarborgd. Ons inziens is het relatieve succes van ons onderzoek ook, en misschien wel vooral, te danken aan de nadruk die we op deze anonimiteit gelegd hebben. In bijlage zullen we belangrijk cijfermateriaal ter inzage aan dit werk toevoegen zodat, indien gewenst, bepaalde resultaten iets nauwkeuriger bekeken kunnen worden. In eerste instantie zullen we nu de onderzoeksvragen onder de loep nemen en de vergelijking met het door andere instanties gegeven cijfermateriaal aangaan. In tweede instanties zullen we nog enkele andere conclusies, die zouden kunnen getrokken worden mocht ons onderzoek representatief zijn, uiteenzetten.
30
2. Resultaten 2.1. De resultaten van de onderzoeksvragen Onze eerste onderzoeksvraag is gericht op het percentage kinderen dat op de lagere school last heeft van pestende medeleerlingen. Ook, en in het verlengde hiervan, gingen we na welke plaats ‘pesten’ inneemt als klacht ten opzichte van andere mogelijke zaken waarvoor het kind hulp zou zoeken. We rangschikken op basis van aantal en we zeggen hiermee dus niets over de impact die de klacht op het kind kan hebben. We zullen telkens de stellingen van andere instanties weergeven, gevolgd door onze resultaten in de vorm van staafdiagrammen die telkens percentages weergeven. We hopen zo, het anders mogelijk uitputtend en saai, cijfermateriaal op een aangename manier in vergelijking te kunnen brengen. Pestweb stelt dat 16% van de kinderen tussen 9 en 11 jaar regelmatig gepest wordt. Volgend diagram geeft het percentage kinderen in ons onderzoek weer dat zelf een bepaalde frequentie van gepest worden heeft aangegeven. In functie van de rode lijn in ons onderzoek, de evolutie, is ook de frequentie van vijf jaar terug in het zelfde diagram weergegeven. Dit systeem hanteren we ook in de volgende diagrammen. De 16% die vooropgesteld is werd in ons onderzoek zeker niet bevestigd. Willen we hier bevestigend op kunnen antwoorden, dan zouden we 1 x per jaar onder de noemer ‘regelmatig’ moeten nemen. Regelmatig is een subjectief begrip en we stellen ons dan ook de vraag wat daarmee bedoeld is. Wat ons opvalt, is dat het aantal leerlingen dat aangeeft nooit gepest te worden, alle goede bedoelingen ten spijt, gedaald is ten opzichte van het aantal leerlingen dat aangeeft vijf jaar terug nooit last te hebben gehad van pesterijen.
60 50 Ik word …. gepest.
40 30
Vijf jaar terug werd ik….gepest
20 10
pe rj aa r X pe rm aa nd 1 X pe rw ee k 1 X pe M ee rd rm ag aa ls pe rd ag 1
1
X
N
oo it
0
31
Als we de evolutie ten opzichte van vijf jaar terug verder bekijken, kunnen we wel stellen dat, waar het de hoge frequenties betreft, het aantal gezakt is. De explicietere aanpak op de scholen lijkt wel een verschuiving teweeg gebracht te hebben in de zin van dat er nu minder één bepaald iemand zeer frequent gepest wordt, maar dat de pesters vaker wisselen van slachtoffer en op die manier meer leerlingen wel eens gepest worden. Vanaf de frequentie van 1 x per week zien we duidelijk een stijging.
Wat denken of weten de ouders als het om de frequentie gaat waarmee hun kind gepest wordt? We stelden hen de vraag met volgend resultaat:
70 60 50 40
Mijn kind wordt……gepest.
30
Vijf jaar geleden…
20 10
pe ee rd rm ag aa ls pe rd ag M
1
X
we ek pe r
X
m aa nd 1
X 1
1
X
pe r
pe r
No oi t
ja ar
0
Buiten bij de frequentie van 1 x per week kan gesteld worden dat de vergelijking wel opgaat, ware het niet dat er we er toch niet omheen kunnen dat het niet om identieke resultaten gaat. Opvallend is toch wel dat bij de kinderen die op de dag van vandaag dagelijks en meermaals per dag gepest worden, de ouders niet op de hoogte blijken. Dat hun kinderen vijf jaar terug dagelijks gepest werden blijken ze dan weer wel te weten. Misschien duidt dit op het feit hoe moeilijk het wel is voor hardnekkig gepeste kinderen om dit op de moment zelf naar buiten te brengen. Als het over een ver verleden gaat ligt dit misschien minder moeilijk? Verder denken we wel bevestiging te vinden voor een feit wat de kinderen zelf aangaven: de ouders zijn de eersten die op de hoogte gebracht worden en waar hulp gezocht wordt.
32
In hoever zijn de leraars op de hoogte?
60 50 % leraars denkt dat.. Leerlingen wel eens gepest wordt
40 30
% leraars denkt dat ..leerlingen vijf jaar terug wel eens gepest werd
20 10 0 1 op 2
1 op 3
1 op 4
1 op 5
1 op 10
70 60 %leraars dat denkt dat … leerlingen minstens 1 X per week gepest
50 40
% leraars dat denkt dat .. Leerlingen vijf jaar geleden minstens 1 X per week gepest werd
30 20 10 0 1 op 2
1 op 3
1 op 4
1 op 5
1 op 10
De resultaten van de leraars zijn iets of wat teleurstellend. Zoals je kunt zien worden er volgens de resultaten die we van de leraars verkregen duidelijk meer kinderen ‘minstens 1x per week’ gepest dan dat ze ‘wel eens’ gepest worden. Dit duidt misschien op de negatieve houding van de leraars in Kalmthout ten opzichte van ons onderzoek (naar hen)? Niet tegenstaande zouden de resultaten tot en met ‘1 op 5’ realistisch kunnen weergeven wat leraars echt denken te weten van hun gepeste leerlingen. Pestweb vertelt ons ook dat 1 op 5 kinderen of ongeveer 5 kinderen per klas (20%) last heeft van pesten via e-mail of chat. Wanneer wij onze resultaten daar op nagaan, komen we echter tot een veel kleiner percentage. We vermoeden dat het feit dat we misschien wel de belangrijkste leeftijdsgroep die hier last van zou kunnen hebben (+12 jaar) mislopen.
33
120 100 80
Ik word …. gepest via email
60
Ik word …. gepest via chat
40 20 0 Nooit
Al 1 jaar
Al 2 jaar
Al 3 jaar
Al 4 jaar
Al 5 jaar
Uit bovenstaand diagram wordt duidelijk dat het overgrote deel van de door ons bevraagde kinderen aangeeft nooit last te hebben van pesterijen via e-mail of chat. Slechts enkele percentages geven aan, het laatste jaar, en dan vooral via chat, slachtoffer te zijn van een vorm van pesten. In tegenstelling tot wat we dachten, heeft meer dan 30% van de ondervraagde kinderen al van tijdens het eerste studiejaar toegang tot internet. Het beschikken over gsm volgt een verloop wat meer binnen onze verwachtingen valt.
60 50 40
Ik heb een GSM
30
Ik heb toegang tot internet
20 10 0 Neen
Al 1 jaar
Al 2 jaar
Al 3 jaar
Al 4 jaar
Al 5 jaar
34
Het percentage kinderen dat de beschikking heeft over een gsm stijgt van enkele percenten in het eerste leerjaar tot een dikke 20% in het zesde leerjaar. Toch is het een spectaculaire ontwikkeling dat in feite al zoveel kinderen op zo’n jonge leeftijd al toegang hebben tot communicatiemiddelen die voor ons volwassenen toch ook nog relatief nieuw zijn. Wat weer terug komt is het feit dat de ouders weer redelijk goed kunnen weergeven hoeveel hun kind, in vergelijking met wat de kinderen zelf aangeven, gepest wordt via chat, e-mail en sms. Het onderstaande diagram toont opvallend veel gelijkenis met de diagram die weergeeft wat de kinderen zelf aangeven, die je op de vorige pagina vindt. Onderstaande diagram geeft aan welk percentage van de ondervraagde ouders denkt dat hun kind via sms, chat en e-mail slachtoffer is van pesterijen en hoe frequent dit zich volgens hen voordoet.
120 100 Nooit 80
1 X per jaar 1 X per maand
60
1 X per week 1 X per dag
40
Meermaals per dag
20
ch at ia Ki nd
ge pe s
tv
ia tv ge pe s Ki nd
Ki nd
ge pe st
vi a
em
SM
S
ai l
0
Zoals u kunt zien geeft ook het overgrote merendeel van de ouders aan dat hun kind quasi nooit via sms, e-mail of chat gepest wordt, wat in aantallen niet veel scheelt van wat de kinderen zelf aangeven. Het belangrijkste is in feite dat het klein aantal dat wel aangeeft gepest te worden blijkbaar ook z’n ouders daar van op de hoogte brengt. Uit het bovenstaande kunnen we concluderen dat het pesten via sms,e-mail en chat in de door ons onderzochte groep kinderen niet echt een noemenswaardig probleem schijnt te vormen niettegenstaande er toch een opvallend groot aantal kinderen reeds toegang hebben tot deze nieuwe communicatiemiddelen. De verhouding van één kind op vijf die op deze manier zouden gepest worden, zoals vooropgesteld werd, is in de door ons onderzochte groep totaal niet terug te vinden.
35
Bij de Kinder- en Jeugdtelefoon blijft pesten, jaar na jaar op de eerste plaats staan, wat betreft het onderwerp van de oproepen bij de min12jarigen. Wij gingen kijken welke plaats pesten inneemt ten opzichte van de andere klachten aan de hand van de vraag met welke klacht de kinderen meestal hulp zoeken. Meer concreet werd gevraagd het volgende aan te vullen. Als ik hulp zoek heeft dat meestal te maken met…….. De meest voorkomende probleemgebieden hebben we overgenomen van de lijst van de Kinder- en Jeugdtelefoon, die we de kinderen voorlegden. Er werd ook ruimte gelaten om andere probleemgebieden aan te geven indien het iets anders betrof dan de door ons aangegeven zaken. Van deze mogelijkheid werd echter geen gebruik gemaakt.
45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
% leerlingen dat bij volgende problemen meestal hulp zoekt
Mishandeling
Omgang met leeftijdsgenootjes
Echtscheiding
Relatie met ouders
Schoolwerk
Verliefd zijn
Pesten
% leerlingen dat vijf jaar terug bij volgende problemen hulp zocht
Zoals af te lezen valt kunnen we opmerken dat pesten ook in ons onderzoek de absolute nummer één is van de zaken waarvoor kinderen zelf aangeven meestal hulp te zoeken. De opvallendste verschillen met hulp zoeken voor het zelfde probleem vijf jaar geleden vinden we terug bij zowel ‘omgaan met leeftijdsgenootjes’ als bij ‘pesten’. Van deze twee probleemgebieden kunnen we zeggen dat het probleemgebieden zijn waar nu bijna twee maal zoveel hulp bij gezocht wordt dan dat vijf jaar geleden het geval was. Als we in gedachte houden dat het aantal pestgevallen zeker niet in de zelfde mate gestegen is (zie eerste diagram), kunnen we toch stellen dat dit een positieve tendens kan weergeven. Het positieve van deze mogelijke tendens kunnen we dan vermoeden in het stijgende belang dat gehecht wordt aan het fenomeen ‘pesten’ en de omgang van de kinderen onderling, in het algemeen. Dat pestgedrag en de onderlinge relatievorming van de kinderen nauw samenhangen zal later nog blijken uit de resultaten van onze persoonlijke interviews met de kinderen. De lichte stijging die te zien is in het vragen naar hulp in zaken die de relatie met de ouders of echtscheiding betreffen is iets minder spectaculair en ligt gezien het stijgend aantal echtscheidingen iets meer binnen de verwachtingen. Toch mogen we niet uit het oog verliezen dat het misschien ook kan duiden op een grotere openheid en minder drempelvrees als het op hulp vragen buiten het gezin op aan komt. We stelden de leraars de vraag met welke hulpvragen de kinderen meestal bij hen ten rade kwamen en kregen het volgende interessante resultaat. Allereerst is het opvallend hoe weinig kinderen zich in verband met pestproblemen tot de leraar richten. Dit wordt verklaard in de interviews. De ouders zijn over het algemeen de eersten waar hulp wordt gezocht in ver-
36
band met pesten. Ook opvallend is de dalende verhouding hulpvragen in verband met de omgang met leeftijdsgenootjes. Dit kan wijzen op het zelfde feit, maar zou ook een aanduiding kunnen zijn dat de omgang met elkaar gewoon beter begint te lopen als resultaat van allerhande inspanningen hieromtrent. De stijgende verhouding hulpvragen in verband met echtscheiding en de relatie met de ouders ligt in de lijn van onze verwachtingen en kan de zelfde verklaring hebben dan in het voorgaande diagram. De stijging die we zien in het aantal hulpvragen dat te maken heeft met schoolwerk kan meerdere redenen hebben. Het zou kunnen duiden op een lagere drempel of op een grotere behoefte aan hulp?!
60 50
% leerkrachten waarbij hulp gezocht wordt voor
40 30
% leerkrachten waarbij vijf jaar geleden hulp gezocht werd voor
20 10 Omgang met leeftijdsgenootjes
Echtscheiding
Relatie met ouders
Schoolwerk
Verliefd zijn
Pesten
0
Laat ons eens kijken waar de kinderen zelf aangeven meestal hulp te zoeken bij problemen. We vroegen het hen en verkregen zo volgend resultaat.
60 50 40 30
% leerlingen dat meestal hulp zoekt bij….
20 10
M
ijn
ou de rs Vr ie nd en D e Ve H et rtr C ou LB w en sl ee rli ng D e le ra ar D e di re ct ie
0
37
De resultaten vertelden ons wat we in de interviews zouden bevestigd zien: de meeste kinderen zoeken eerst hulp bij hun ouders, dan bij hun vrienden en pas in derde instantie zullen ze zich naar de leraar richten. Dat de ouders vaak de eersten zijn waarbij hulp gezocht wordt spreekt misschien in hun voordeel, maar hebben ze dan zelf behoefte aan hulp? Bij welke problemen zoeken ze meestal hulp van buitenaf? Als we het volgende diagram even onder de loep nemen, worden we misschien iets wijzer.
40 35 30 25 20 15 10 5 0 Nooit hulp zoeken
Omgang met leeftijdsgenootjes
Echtscheiding
Relatie met ouder(s)
Schoolwerk
Verliefd zijn
Pesten
%Ouders dat hulp zoekt bij kindproblemen i.v.m.
Als we beginnen met het hulp zoeken bij pestproblemen van hun kinderen, moeten we toch de conclusie trekken dat het aantal pestgevallen waar de ouders extra hulp bij zoeken slechts ongeveer één derde van de gevallen betreft waar de kinderen mee aan komen draven (zie twee diagrammen terug minus het aantal gevallen waarvoor bij de leerkracht hulp gezocht wordt). We zouden dus kunnen stellen dat de ouders uit ons onderzoek ongeveer twee derde van de klachten in verband met pesten van hun kinderen, zelf (denken te) kunnen oplossen. Uitschieters zijn hier verder nog het zoeken naar hulp in verband met schoolwerk en de ouders die nooit hulp gaan zoeken. Dat 25% of één vierde van de ouders hulp gaat zoeken bij schoolwerkproblemen van hun kinderen is toch wel een opvallende zaak die in het kader van ons onderzoek niet zo echt veel ter zake doet. Dat een goede 35% van de ouders nooit hulp gaat zoeken moet toch enigszins gerelativeerd worden. In het diagram lijkt het een hoge score, maar het betekend wel dat toch zo’n 65% van de ouders af en toe hulp nodig heeft én zoekt!
38
Als we de ouders vroegen of ze hun kinderen raad geven in verband met hoe ze met pesten om moeten gaan kwamen we tot de volgende vaststelling.
80 70 60 50 Raad i.v.m. omgaan met pesten
40 30 20 10 0 Ja
Neen
Als daarom gevraagd wordt
70% van de ouders geeft aan dat ze hun kinderen steeds raad geven in verband met hoe ze met eventueel pestgedrag van hun medeleerlingen moeten omgaan. Eén vierde van de ouders doet dit slechts als daarom gevraagd wordt en een zeer kleine minderheid doet of denkt dit nooit te moeten doen.
Het volgende diagram laat een boeiende misvatting van de leraars aan het licht komen!
60 50
Volgens % leerkrachten zoekt een gepest kind hulp bij
40 30
Volgens % leerkrachten zocht een gepest kind vijf jaar geleden hulp bij
20 10
Zi jn
ou de r
s Vr ie nd en D e Zi ve jn rtr le ra ou ar w en sl ee rli ng D e di re ct ie H et C LB
0
Daar de leerkrachten, zoals blijkt uit het diagram met de verschillende zaken waarvoor bij hen hulp gezocht wordt, aangeven dat ‘pesten’ slechts zo’n klein aandeel inneemt en we dit koppelen aan de nummer één plaats van pesten ten opzichte van de andere klachten, kwamen we (mede door bevestiging in de interviews) tot de vaststelling dat de kinderen zich
39
bijna steeds eerst tot hun ouders zullen wenden met pestproblemen! In het bovenstaande diagram wordt door de leraars aangegeven dat ze denken dat de helft van de kinderen met deze problemen naar hen zal komen voor hulp. Dit lijkt er toch op te wijzen dat de leraars niet echt goed weet hebben van de belangrijke positie die de ouders hieromtrent innemen of ze overschatten hun eigen positie als gekozen hulpbron bij de pestproblematiek behoorlijk!?
Waar halen de ouders de informatie die er voor zorgt dat ze hun kinderen raad kunnen geven rond het omgaan met pesten? We vroegen het hen. 60 50 40
Ik weet wat te doen bij pestproblemen via
30
Vijf jaar terug wist ik wat te doen via
20 10
ki nd (e re n) An de re ou de rs D e m ed Ik ia w ee th et ni et
M ijn
D
e
sc
ho ol
0
Zoals overduidelijk blijkt uit het vorige diagram worden de ouders het meest geïnformeerd door de school. Als we daar de vraag naar waar de ouders eerst en vooral hulp zoeken bij pestproblemen achter zetten, klopt het plaatje.
70 Als ouders hulp zoeken bij pestproblemen is dat eerst en vooral bij……
60 50 40
Als ouders vijf jaar terug hulp zochten bij pestproblemen was dat vooral bij….
30 20 10
C LB ho ol di re ct ie M ijn ou de rs sc e D
ou de r
An de re
D e
le er k
ra ch
t
s
0
40
De school is de belangrijkste informatiebron en meer bepaald de leerkracht is diegene waar ouders zich toe wenden als zij hulp zoeken. Dit verklaart misschien ook een stuk waarom leraars zichzelf zo hoog inschatten als hulpbron bij pestproblemen. Misschien lag het aan onze vraagstelling of iets anders? De leraar blijkt inderdaad wel diegene te zijn waar het meest hulp gezocht wordt bij pestproblemen. De kinderen zullen echter eerst naar hun ouders gaan en als deze het niet kunnen oplossen zullen de ouders, denkelijk mét kind, zich naar de leraar begeven met de pestproblematiek.
In verband met informatie geven rond pesten door de school, kan gezegd worden dat meer dan de helft van de door ons bevraagde ouders tevreden is over de huidige gang van zaken en dat meer dan 30% van die ouders ook vind dat ze beter geïnformeerd worden dan pakweg vijf jaar geleden. Zoveel wordt duidelijk in de volgende grafisch voorstellingen die weergeven wat de mening van de door ons bevraagde ouders hieromtrent is.
60 50 40 De school moet meer informatie rond pesten geven.
30 20 10 0 Ja
Neen
Het is goed zoals het is
50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
Ouders beter geïnformeerd vijf jaar geleden.
Ja
Neen
Even veel geïnformeerd
41
Dat de ouders van de door ons onderzochte groep kinderen blijkbaar veel vertrouwen hebben in de leraar omtrent het oplossen van pestproblemen blijkt ook uit de meningen die zij naar voor schoven, weergegeven in de volgende diagrammen. Het eerste diagram maakt duidelijk dat meer dan de helft van de ouders denken dat de leraar de problemen steeds zelf oplost en dat 40% van de totale groep ouders denkt dat de leraar soms hulp gaat zoeken. Slechts een kleine minderheid denkt dat de leraar de problemen nooit zelf kan oplossen en dus steeds hulp gaat zoeken.
60 50 40 Bij pesten zal de leerkracht volgens mij
30 20 10 0 Het zelf oplossen
Soms hulp zoeken
Altijd hulp zoeken
Als we de ouders vroegen of zij dachten dat leerkrachten nu sneller of juist minder snel hulp zoeken dan vijf jaar terug, gaven ze ons de antwoorden die in het diagram hieronder in beeld gebracht zijn.
42
50 45 40 35 30 25
Vijf jaar terug zou hij/zij
20 15 10 5 0 Sneller hulp zoeken
Even snel hulp zoeken
Minder snel hulp zoeken
De overgrote meerderheid van de ouders is van mening dat de leraar er niet alleen voor staat en dat hij deel uitmaakt van het groter geheel dat hoe langer hoe meer vorm krijgt, zouden wij, optimistisch geïnterpreteerd, durven opperen. Een meer negatief getinte interpretatie zou kunnen zijn dat de ouders denken dat de leraars van tegenwoordig niet meer zo sterk in hun schoenen staan dan vroeger of dat er zich moeilijkere problemen voordoen dan vroeger. Feit is dat de meerderheid van de door ons bevraagde ouders blijkbaar van mening zijn dat de leraars vijf jaar terug minder snel of hoogstens even snel om hulp zouden gevraagd hebben. Een volgende onderzoeksvraag betreft de manieren waarop gepest wordt en werd. We vroegen het de kinderen zelf en verkregen volgend resultaat.
% leerlingen dat op volgende manier gepest wordt % leerlingen dat vijf jaar terug op deze manier gepest werd
Sc he R lde od n Tr de ek le n ke n Ste e l e n Sp n ul Ach duw le n terv en be o sc lgi ha ng d U ige its n lu Af itin pe g r Pe sin g Vi r S M a in S te rn et
45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
43
Het lijkt een tendens te zijn dat er ten opzichte van vijf jaar terug (aangegeven in het donker blauw) een stijging is in de meer psychologische manieren van pesten en dat er een daling te zien is in de meer lichamelijk gerichte manieren zoals trekken en duwen. De populairste manieren van hedendaags pesten zijn, bij de door ons onderzochte groep, ongetwijfeld schelden en roddelen. Uitsluiting scoort ook vrij hoog en bij deze drie zien we een stijging ten opzichte van vijf jaar terug. Bij de andere zien we een daling en blijft trekken en duwen met een goede 10% de meest voorkomende. Zoals we kunnen zien, steken de relatief nieuwe manieren zoals via sms of internet op een zeer bescheiden manier ook de kop op, daar waar ze vijf jaar terug voor onze onderzoeksgroep onbestaande waren. In een poging iets verder terug in het verleden te kunnen kijken vroegen we de ouders of zij als kind zelf slachtoffer van pesterijen waren geweest en op welke manier dat dan was. Het onderstaande diagram geeft aan hoeveel procent van de ouders aangeeft vroeger als kind, en aan welke frequentie, zelf gepest te zijn geweest. Het volgende diagram geeft procentueel weer op welke manier dat dan gebeurde.
60 50 40 Ik werd vroeger als kind zelf gepest
30 20 10
pe rj aa X r pe rm aa nd 1 X pe rw ee k 1 X M pe ee rd rm ag aa ls pe rd ag 1
1
X
N oo it
0
Dat was toen op deze manier
Sc he ld en R od de le n Tr ek S ke te le n n en du Ac w Sp en ht e ul r le vo n lg be in g sc ha di ge n U it s lu it i ng
40 35 30 25 20 15 10 5 0
44
Als we het diagram van de frequenties op het diagram van de frequenties dat de kinderen over hun eigen gepest worden op elkaar zouden leggen blijkt het bijna om een kopie te gaan. Wat zegt dit? Is er in het aantal pestgevallen, gedurende toch op z’n minst al enkele tientallen jaren, weinig of geen verandering? Zitten de legaten die de kinderen van hun ouders doorkrijgen er voor iets tussen? Zijn, alle goede bedoelingen ten spijt, pogingen pesten in te dijken in wezen nutteloos? Ook wanneer we de manieren van gepest worden van de ouders vergelijken met de manieren waarop hun kinderen gepest worden komen we tot verbluffende gelijkenissen. Ook bij de ouders bestond destijds de top drie uit, in juist dezelfde volgorde, schelden, roddelen en uitsluiting! Op de website omgaanmetpesten.nl wordt gesteld dat pesten 2 maal zoveel voorkomt op school dan buiten de school. Wie beter konden we dat vragen dan de leerlingen zelf? Hieronder vind je een weergave van het percentage leerlingen dat aangeeft waar ze meestal gepest worden.
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Als ik word gepest is dat meestal
Op school
Buiten de school
Even veel op als buiten de school
Meer dan 80% van de door ons ondervraagde leerlingen geeft aan meestal op school gepest te worden. Bijna 15% wordt meer buiten de school gepest en een kleine 5% geeft aan even veel op school als buiten de school gepest te worden. Deze resultaten laten ons niet toe de vooropgestelde verhouding te weerleggen of te bevestigen (meestal op school zegt niets over hoeveel maal meer), maar we kunnen wel met zekerheid zeggen dat, voor de door ons onderzochte groep kinderen, pesten vooral een schoolaangelegenheid is. We hopen dat het voorgaande een geslaagde poging is geweest om antwoorden, die we geen representatief karakter wensen toe te dichten, te vinden op onze onderzoeksvragen. We denken een waardevolle aanvulling op dit beperkte onderzoek te kunnen bieden met de resultaten van onze interviews die u op de volgende pagina’s kunt nalezen.
45
2.2. Resultaten Interview Om ons onderzoek ook een kwalitatieve dimensie te geven hadden we besloten om buiten de schriftelijke enquête ook een tête-a-tête interview af te nemen van elke leerling die meegewerkt had aan de enquête. We hadden - vooraf overeengekomen - richtvragen bij de hand om enige houvast te hebben in het sturen van het gesprek. Bijvragen stellen op eigen aanvoelen was toegestaan, daar het onze bedoeling was te weten te komen wat er leeft in de kinderen zelf ten aanzien van ‘pesten’. Om de anonimiteit van de leerlingen ten opzichte van elkaar optimaal te garanderen (een verschil in interviewtijd zou tot conclusietrekkingen bij de anderen kunnen leiden), hebben we er voor gezorgd dat we ook voldoende vragen voor handen hadden voor diegenen die negatief zouden antwoorden op onze eerste vragen. Wanneer ze vanuit eender welke motivatie ‘neen’ zouden antwoorden op de vragen “wordt je wel eens gepest?” of “ken je dan iemand die wel eens gepest wordt?” zou het interview vastlopen. Moest dit zich voordoen, gingen we over op het vervolg van de vragen, maar dan met een meer fictief karakter, zodat bij elk van de geïnterviewden alle vragen konden overlopen worden en elk ongeveer even lang ondervraagd werd. Achteraf gezien bleek dit niet enkel goed vanwege de anonimiteit, maar bleek dat meerdere leerlingen in eerste instantie negatieve antwoorden gaven op de twee eerste vragen, maar (misschien door het veiligere kader dat fictieve vragen biedt) via de fictieve vragen toch, zonder het misschien zelf te beseffen, zichzelf begonnen bloot te geven. De antwoorden op onze vragen werden kort genoteerd, daarbij vooral rekening houdend met zaken, gevoelens, houdingen en andere bijzonderheden die ons opvielen. Nadien hebben we dan de interviews in ons projectgroepje overlopen en onze bevindingen met elkaar gedeeld. We zijn ons er terdege van bewust dat de resultaten intersubjectief zijn qua vormgeving, maar dat is dan ook de mogelijke meerwaarde die er uit een tête-a-tête te halen valt. De bijzonderheden zijn echter wel door elk van ons bevestigd.
2.3. Wat is ons opgevallen? We konden ons gedurende de interviews niet van de indruk ontdoen - in tegenstelling tot wat wij als volwassenen zouden verwachten - dat de geïnterviewde kinderen over een uitgesproken kennis én ‘natuurlijke’ wijsheid beschikken die ons soms van de ene verbazing in de andere liet vallen. Een en ander kan hier echter bij nader inzien toch begrepen worden. Volwassenen hebben dikwijls therapie nodig om (terug) te weten te komen waarom ze (nog steeds) doen wat ze doen. Als we bedenken dat volwassenen bepaald (nu dikwijls storend) gedrag ooit (als kind) als overlevingsmechanisme hebben gebruikt en dit gedrag dan onbewust zijn blijven toepassen tot op heden, is het niet moeilijk om ons voor te stellen dat kinderen juist nog heel goed weten waarom ze doen wat ze doen. Dat dit ons verbaast zegt in feite iets over ons als volwassenen!? Iedereen met iets of wat psychologische kennis zal het feit beamen dat volwassenen dikwijls, op een bepaalde manier, meer ‘grote kinderen’ zijn dan dat kinderen ‘kleine volwassenen’ zouden zijn, zoals velen (spijtig genoeg) geneigd zijn hen te bekijken en te behandelen. Maar goed, genoeg afgeweken. Wat wel blijk geeft van een ‘positieve’ evolutie is het feit dat de kinderen van vandaag mondiger zijn en vaardiger in het verwoorden van wat er in hen omgaat, wat vanuit psychologisch/pedagogisch standpunt valt toe te juichen. De thematiek ‘pesten’ wordt in het algemeen ook meer bespreekbaar en ook in de scholen wordt er, zo vertelden de kinderen ons, ook concreet werk van gemaakt. In de school in Borsbeek is zelfs een ‘antipestbrigade’ in het leven geroepen. Leerlingen die zich daar voor in willen zetten, vervoegen de ‘brigade’ en proberen actief het pesten in te dijken of maken er melding van, waarna er door de school sancties aan pesters worden opgelegd. Er werd door de leerlingen over het algemeen positief gerefereerd naar deze antipestbrigade, ware het niet dat een veel terugkerende opmerking was dat het dikwijls pesters betreft die zich bij de antipestbrigade voegen omdat ze zo vrijspel ambiëren. Niet tegenstaande de valkuilen zit de meerwaarde van werken rond pesten door de school volgens ons
46
toch duidelijk in het feit dat de dingen (pesten en aanverwante) een naam krijgen, benoemd kunnen en mogen worden door de kinderen.
2.4. Redenen De aangegeven redenen waarom er gepest wordt zijn zeer uiteenlopend. Zo blijkt het verband tussen het toegenomen aantal scheidingen, met bijhorende spanningen en stress, en pestgedrag een toch niet te minimaliseren plaats in te nemen bij meerdere van de door ons geïnterviewde kinderen. Deze kinderen brachten het als een vanzelfsprekendheid naar voor dat spanningen en stress, waar ze thuis geen weg mee kunnen, ‘geprojecteerd’ worden op onschuldige derden (hier de gepeste medeleerlingen). Door dergelijke verbanden, door de kinderen zelf gelegd, overviel ons de indruk, waarvan eerder sprake, in verband met ‘natuurlijke wijsheid’. Verder waren opvallend vaak terugkerende redenen de volgende: pesten voor het spel (omdat ze het leuk vinden), de angst om er niet bij te horen en dus zelf gepest te worden en als laatste werd er, weliswaar in kinderlijke bewoordingen, gewezen op de functie van pesten in het bepalen of veranderen van de hiërarchische plaats van elk kind in de groep. In het verlengde van bovenstaande bleken verscheidene van de pesters vroeger zelf gepest te zijn geweest en hebben ze zich, in hun beleving althans, door middel van pesten een weg naar boven gebaand. Wat maakt dat je slachtoffer wordt van pesten blijkt volgens de door ons onderzochte kinderen toch vooral gelinkt aan het uiterlijk, vaardigheden en vooral aan onbekend of nieuw zijn. Belangrijk is dat werd aangegeven dat hoe vertrouwder ze met een bepaald ‘anders’ kind werden, hoe moeilijker het hen valt om ze te pesten. Zo komen we bij het volgende punt, waar door de kinderen zelf de aandacht op gevestigd werd: het verschil tussen pesten en plagen. De kinderen gaven unaniem aan dat zolang de ‘fratsen’ tussen vrienden gebeurden, het onder plagen viel en wanneer die zelfde zaken werden uitgehaald tussen niet-vrienden dat het dan pesten was. Hierin denken we een belangrijk werkpunt bij het bestrijden van pesten te zien. Willen we dus iets doen aan pesten, zullen we van de leerlingenrelaties vriendenrelaties moeten proberen te maken. Het gedrag veranderd dan niet als dusdanig, maar het wordt niet meer als pesten ervaren. Kinderen blijven kinderen en fratsen met elkaar uithalen hoort daar nu eenmaal bij. Wij denken dat als je het (pest)gedrag uit de wereld wil helpen, je een oorlog voert die toch niet te winnen valt. Extreem gedrag kan en moet gesanctioneerd worden, maar binnen het aanvaardbare moeten kinderen ook kinderen kunnen zijn (zo geven de kinderen ook zelf aan). Als er aan de vertrouwelijkheid, van de kinderen onderling, gewerkt wordt is het misschien mogelijk dat meer ‘fratsen’ als plagen ervaren worden en op die manier is er misschien toch een manier om ‘pesten’ in te dijken en ook terecht strafbaar te stellen zonder daarom het kind zijn van het kind strafbaar te stellen. Dat de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden een belangrijke determinant is blijkt uit het beperkte spontane inlevingsvermogen dat de meerderheid van de ondervraagden aan de dag legden. Ze kunnen zich wel inleven als daarom gevraagd wordt, maar spontaan zien ze de zaken toch anders bij zichzelf dan bij anderen. Dat vele volwassenen dit ook doen, bewijst enkel het eerdere in verband met ‘kleine volwassenen en grote kinderen’. Verder en in de zelfde lijn kunnen we opmerken dat de kinderen bepaalde zaken wel begrijpen, maar dat ernaar handelen toch heel wat moeilijker ligt. Meer in de zin van: “ik weet wel dat het niet zou mogen om die of die reden, maar ik doe het toch omdat ik daar op die moment niet bij stil sta”.
47
Wat ons zeer onwaarschijnlijk in de oren klonk was het feit dat de meeste kinderen er van overtuigd waren dat gepest worden geen invloed zou hebben op de schoolresultaten van de gepeste. Dit is dan weer een gevolgtrekking die wij, volwassenen, vanzelfsprekend zouden vinden, maar die door de kinderen in kwestie niet bevestigd wordt. Bij de vraag wat ze ervan vonden dat gepeste kinderen hulp gingen zoeken, waren er toch duidelijk twee kampen. Het grootste deel vond het goed dat de gepeste hulp zocht, zolang het maar niet een gepeste betrof die door hen zelf gepest werd (zie twee paragrafen terug). Het andere deel van de ondervraagden vond het dikwijls ronduit flauw en gaf dikwijls aan dat dit het alleen nog maar erger zou maken. Het verbaasde ons dat toch het overgrote deel zich duidelijk en spontaan achter de idee van ‘hulp zoeken is goed’ zette. Het viel ons op dat meisjes meer aangaven zich in hun (pest)gedrag te laten leiden door gevoelens en dat jongens daarentegen meer aangaven zich te (pest)gedragen op basis van meer rationeel gekleurde intenties. Seksestereotiep gedrag of seksesterotiepe waarneming van onze kant zijn zaken waar we nu niet verder op in zullen gaan. We geven hier gewoon aan wat we hebben opgemerkt. De kinderen gaven bijna unaniem aan dat ze wanneer ze hulp of steun zoeken, ze zich toch in eerste instantie tot hun ouders zullen wenden, daarna tot de vrienden en pas op de laatste plaats tot de leerkracht. In het licht van de pestproblematiek geeft dit volgens ons toch aan dat er ten opzichte van de leerkracht toch nog steeds sprake is van een te grote drempel, alle werk en goede bedoelingen ten spijt. Er is en zal dus altijd nog werk aan de winkel zijn rond ‘pesten’. Dat is wat ook in grote lijnen door de kinderen zelf wordt gevraagd: “laat het fenomeen ‘pesten’ nooit aan de aandacht van de volwassenen ontsnappen!”
3. Nawoord Bij aanvang van ons onderzoek zijn we van het principe vertrokken dat we vooral moesten streven naar kwantificeerbare gegevens in functie van het verwerkt krijgen van de onderzoeksresultaten. Onze docent raadde ons aan toch ook niet het kwalitatieve aspect van het onderzoek te verwaarlozen. Tegen alle verwachtingen in bleek dit een heel boeiende invalshoek te zijn. Naar de perceptie toe heeft een diepteonderzoek een enorme meerwaarde, mochten we zelf ondervinden. Via het persoonlijk contact krijg je veel meer voeling met wat er werkelijk leeft en aan de hand daarvan kan je bijvragen stellen. Het enige grote nadeel van een grootschaliger diepte interview is het verwerken van de antwoorden. Hiervoor zijn we met onze antwoordformulieren samen gaan zitten. Ieder heeft uit zijn interviews de meest opvallende of meest voorkomende antwoorden gekoppeld aan hetgeen we door empatisch invoelen zelf beleefd hebben. Misschien nog de belangrijkste les die we hebben geleerd is het samenwerken in groep. Tijdens ons samenwerken zijn we in een crisis beland die het ons bijna onmogelijk maakte gezamenlijke verder te gaan. Dit proces heeft ons toegestaan om als individu en in groep te evolueren. Door deze evolutie kan gesproken worden van een volwaardig groepswerk. Dit groepsproces heeft er uiteindelijk toe geleid tot een mooi resultaat te komen, wat blijkt een belangrijke in vulling te zijn van heel het groepswerk.
48
4. Bibliografie DEBOUTTE, G. (1995) Pesten, gedaan ermee! Hoe omgaan met pesterijen? Tips voor ouders, leerkrachten en begeleiding, Brussel, BDJ-Jeugd en vrede. DE MEYER, A., N., HEURCKMANS, E., VANBILLOEN (1994) Pesten. Een preventiepakket voor het onderwijs. Leuven, Acco. EMMERECHTS, S. (2001) Pesten op school, Antwerpen, Manteau uitgeverij, Standaard uitgeverij. HASSELAAR, M. & DE MUYNCK, A. (1999) Ik wil er ook bij horen, Houten, Den Hertog b.v. ROBINSON, G., B., MAINES (2003) Een schreeuw om hulp. De No Blame-aanpak bij pesten. Mechelen, Bakermat. VAN DER MEER, B. (1995) Kinderen en pesten. Wat volwassenen ervan moeten weten en eraan kunnen doen. Utrecht, Kosmos Z&K Uitgevers B.V. VAN DER MEER, B. (2002) Kinderen en pesten, Utrecht, Kosmos- Z&K uitgeverij VAN RENTERGHEM, T., Humo, 31 oktober 2005.
5. Lijst van geraadpleegde websites www.pestweb.nl www.sjn.nl/pesten www.omgaanmetpesten.nl www.kjt.org/kids.htm www.soka.be www.provant.be/scholen/clb www.opvoedingstelefoon.be www.jac.be www.kindengezin.be www.caw.be www.klasse.be www.ond.vlaanderen.be/clb/prof www.ppsi.nl/aps www.voo.nl/uitgaven/701lang.html www.antipestteam.be http://users.skynet.be/oase/pesten2.html www.pesten.net www.ouders.nl www.kanjertraining.nl www.ggd.nl
6. Bijlagen Enquêteformulieren voor leerlingen, leerkrachten en ouders en het interview. De resultaten van de enquêtes en interviews worden bewaard in het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen te Schaarbeek.
49