Financiering:
PENSIOEN EN ONZEKERHEID HOE TOEKOMSTBESTENDIG IS HET NEDERLANDSE PENSIOENSTELSEL?
Binnen de Nederlandse pensioensector is er sprake van een dubbele crisis. Allereerst is er een vertrouwenscrisis. Daarnaast is er een financiële crisis. Het aanvullend pensioen lijkt ineens een stuk minder zeker te zijn dan gedacht. Hoe komt dit? En bovendien, er is toch een pensioenakkoord? Wat is de meerwaarde hiervan voor de pensioenfondsen en hun deelnemers? En waar liggen nog meer belangrijke aandachtspunten bij de verdere uitwerking van het pensioenakkoord? Tinka den Arend, Jurre de Haan en Nick van de Sande: Mercer riep het Nederlandse pensioenstelsel in 2011 net als in 2010 uit tot het beste pensioenstelsel ter wereld (Mercer, 2011). Dit positieve beeld lijkt niet in overeenstemming met de huidige perceptie van het Nederlandse pensioenstelsel. Het vertrouwen van deelnemers in hun pensioenfondsen is de afgelopen jaren fors afgenomen.1 Dit heeft veel te maken met de dalende dekkingsgraden van pensioenfondsen, waardoor veel pensioenfondsen de afgelopen jaren de pensioenuitkering niet konden indexeren en een groot aantal pensioenfondsen zelfs een mogelijke korting op pensioenrechten heeft aangekondigd. Dit terwijl veel deelnemers van pensioenfondsen de perceptie hadden dat hun pensioen geheel zeker was. De centrale vragen in dit artikel zijn:
16
1. Waarom zijn pensioenen onzeker? 2. Biedt het pensioenakkoord meer zekerheid voor de toekomst? Eerst wordt ingezoomd op de financiële situatie van Nederlandse pensioenfondsen en waarom kapitaalgedekte pensioenen per definitie onzeker zijn. Vervolgens wordt ingegaan op het pensioenakkoord, waarin afspraken zijn gemaakt tussen het (inmiddels demissionaire) kabinet en de sociale partners over de verdeling van de onzekerheid.
Financiële turbulentie en dekkingsgraden De financiële situatie van een pensioenfonds wordt gemeten aan de hand van de dekkingsgraad. Deze geeft de verhouding weer tussen het vermogen van een pen-
MCA: juni 2012, nummer 3
‘De dekkingsgraad van een gemiddeld pensioenfonds is sinds 2007 fors gedaald’
1.6 1.5 dekkingsgraad
1.4
minimaal vereiste dekkingsgraad
1.3 1.2 1.1 0.9 0.8 2010K2
2010K4
2011K2
2011K4
2010K2
2010K4
2011K2
2011K4
2009K2
2009K4
2009K2
2008K4
2009K4
2008K4
2008K2
2007K4
2007K2 180 160
vermogen verplichtingen
140 120 100 80 60 2008K2
2007K4
2007K2
Bron: Eigen bewerking van DNB-statistieken, maart 2012. Figuur 1. Scherpe daling gemiddelde dekkingsgraad met name als gevolg van een forse stijging van de verplichtingen (indexcijfer vermogen, verplichtingen en swaprentes: 1e kwartaal 2007 = 100) sioenfonds (de bezittingen) aan de ene kant en de waarde van de toekomstige uit te keren pensioenen (de verplichtingen) aan de andere kant. Zoals figuur 1 (links) laat zien is de dekkingsgraad van een gemiddeld
pensioenfonds sinds 2007 fors gedaald. In het tweede kwartaal van 2007 bedroeg de gemiddelde dekkingsgraad 152%, maar deze daalde als gevolg van de kredietcrisis tot 95% aan het eind van 2008. Doordat de dekkingsgraad van veel pensioenfondsen onder het vereiste niveau van 105% terecht was gekomen, moesten deze pensioenfondsen een herstelplan indienen bij De Nederlandsche Bank (DNB) waarin zij kenbaar hebben gemaakt met welke stappen zij in vijf jaar tijd weer toe zouden groeien naar een dekkingsgraad van minimaal 105%. Veel pensioenfondsen maakten in hun herstelplan de beleidsbeslissing om indexatie achterwege te laten en een groot aantal pensioenfondsen verhoogde daarnaast de pensioenpremie. Eind 2009, een jaar na de indiening van de herstelplannen, was de gemiddelde dekkingsgraad gestegen naar 109%. In 2010 en 2011 fluctueerde de dekkingsgraad echter sterk en daalde deze naar 98% eind 2011 (DNB, 2012-1). Op dat moment had 70% van de pensioenfondsen een dekkingsgraad onder de 105%. Bij deze pensioenfondsen waren 5 miljoen actieve deelnemers aangesloten en 2,3 miljoen pensioengerechtigden. 103 pensioenfondsen konden niet meer voldoen aan de bij DNB in 2008 ingediende herstelplannen. Deze pensioenfondsen waren daardoor genoodzaakt een korting van pensioenrechten van 0,5% tot 7%2 aan te kondigen per 1 april 2013. Of deze korting daadwerkelijk zal plaatsvinden, zal afhankelijk
Mannen
Vrouwen
CBS-raming
2004
2010
2004
2010
Actueel
15,4
17,2
19,1
20,0
Verwachting 2050
17,5
20,6
20,3
23,1
Bron: CBS, 2010. Figuur 2. Prognose levensverwachting op 65,5 jarige leeftijd
MCA: juni 2012, nummer 3
17
zijn van de financiële positie van deze fondsen aan het einde van 2012. Hogere rendementsdoelstelling Ondanks de gevolgen van de kredietcrisis zijn de vermogens van de pensioenfondsen met ongeveer 20% gestegen tussen 2007 en 2011 (zie figuur 1, rechts). Dit is echter onvoldoende voor het op peil houden van de dekkingsgraad. Pensioenfondsen hebben namelijk een hogere rendementsdoelstelling. De negatieve rendementen als gevolg van de kredietcrisis leidden in 2008 tot een daling van het vermogen met bijna 20%. Opvallend is om te zien dat na de kredietcrisis aan het eind van 2008 en begin 2009, de beleg-
gingsrendementen zich weer herstelden waardoor de vermogens van pensioenfondsen zijn gestegen met 45%. Dit is onder andere toe te schrijven aan de anticyclische beleggingsstrategie van pensioenfondsen, waardoor pensioenfondsen konden profiteren van de terugverende financiële markten vanaf het tweede kwartaal van 2009 (DNB, 2011). Waarde verplichtingen De belangrijkste determinant van de gedaalde dekkingsgraad is de stijging van de waarde van de verplichtingen. De waarde van de pensioenverplichtingen wordt allereerst bepaald door de actuariële inschatting hoeveel pensioenfondsen in de toekomst
VEEL KRITIEK OP GEBRUIK VAN DE RENTETERMIJNSTRUCTUUR ALS DISCONTERINGSVOET Binnen de pensioensector is er al geruime tijd veel kritiek op het gebruik van de risicovrije rentetermijnstructuur als disconteringsvoet (Pensioenfederatie, 2012). Deze is namelijk zeer volatiel gebleken, waardoor ook de dekkingsgraad zeer volatiel werd. In figuur 3 is het verband tussen de rekenrente en de waarde van de verplichtingen weergegeven. De waarde van de verplichtingen varieerde binnen een jaar met 25% (blauwe lijn) als gevolg van de fluctuerende rente (oranje lijn), zonder dat er in werkelijkheid meer of minder pensioen uitgekeerd dient te worden. Pensioenfondsen gaven 0.25
Waarde verplichtingen
0.042
Rekenrente
0.037 0.15
0.1 0.032 0.05
0
0.027
-0.05
-0.1 January/11
March/11
May/11
August/11
October/11
Bron: APG Figuur 3. Mutatie rekenrente en waarde verplichtingen gemiddeld pensioenfonds
18
0.022 December/11
Rekenrente
Mutatie waarde verplichtingen
0.2
aan dat het lastig is om te sturen op basis van deze sterk fluctuerende parameter. Veelvuldig werd daarom de vraag gesteld of de schommelingen wel recht deden aan het langetermijnkarakter van de pensioentoezeggingen. Daarnaast was er ook het bezwaar dat de lage rente in 2011 mede het gevolg was van monetaire interventies en het ‘safe-haven effect’. Een meer technisch punt van kritiek op de te hanteren rente is het inverse verloop van de rentecurve. Voor de looptijden tot en met vijftien tot twintig jaar loopt het niveau van de rente op met de looptijd. Daarna daalt de rente echter. Dit komt onder meer doordat Nederlandse pensioenfondsen, maar ook bijvoorbeeld Duitse verzekeraars, veel vraag hebben naar langlopende obligaties die aansluiten bij hun langlopende verplichtingen. De markt voor deze langlopende obligaties is echter beperkt, met als gevolg dat de rente op deze obligaties daalt. De vraag die daardoor gesteld kan worden is of deze lange rentes wel een betrouwbaar beeld geven als adequate disconteringvoet. De pensioensector pleit ervoor de langetermijnrentes enigszins te stabiliseren door het gebruik van de zogeheten ‘Ultimate Forward Rate’. De rente op lange looptijden groeit daarbij toe naar een stabiel, vast niveau. Dit mitigeert het effect van de inverse rentecurve, de procycliteit en de volatiliteit.
MCA: juni 2012, nummer 3
aan pensioen moeten uitkeren op basis van de levensverwachting van deelnemers. Tussen 2004 en 2010 bleek dat de levensverwachting fors was gestegen, oftewel Nederlanders worden veel ouder dan in het verleden was geraamd. Tussen 2004 en 2010 is de actuele levensverwachting van 65-jarigen met een à twee jaar toegenomen en voor 2050 met drie jaar (zie figuur 2). Hierdoor zijn de verplichtingen van pensioenfondsen fors gestegen. Echter, een groter effect op de waarde van de verplichtingen had de daling van de risicovrije rente. Om de huidige waarde van de verplichtingen te bepalen, wordt de inschatting van de toekomstige uitkeringen over de verschillende jaren verdisconteerd met de risicovrije rentetermijnstructuur, die wordt geconstrueerd op basis van de swapcurve. Deze is fors gedaald. De 15-jaars rente is bijvoorbeeld gedaald van 5,1% aan het einde van de eerste helft van 2008 tot 2,9% aan het eind van 2011.3 Gemiddeld leidt een daling van 1%-punt van de rekenrente tot een stijging van de pensioenverplichtingen met ongeveer 15%. De waarde van de totale pensioenverplichtingen nam tussen 2007 en 2011 met maar liefst 73% toe (zie figuur 1, rechts). Het gevolg is: een forse daling van de dekkingsgraad waardoor pensioenen onzekerder bleken te zijn dan deelnemers percipieerden.
20% Premie
43%
Rendement opbouwfase pensioen Rendement uitkeringsfase pensioen
37%
Bron: APG. Figuur 4. Pensioenuitkering APG: 20% premie en 80% rendement
6%
11%
Vastgoedbeleggingen Aandelen
48%
Vastrentende waarden
36%
Overige beleggingen
De onzekerheid van kapitaalgedekt pensioen
Bron: DNB-statistieken, maart 2012.
De daling van de dekkingsgraden toonde aan dat het tweede pijler pensioen afhankelijker was van financiële markten dan veel deelnemers in eerste
Figuur 5. Spreiding beleggingen pensioenfondsen tussen 2007 en 2011
‘De financiële positie van pensioenfondsen zal steeds meer afhankelijk zijn van rendementsopbrengsten’
instantie percipieerden. Deze onzekerheid is daarbij de laatste decennia steeds groter geworden en zal – ceteris paribus – nog verder toenemen als gevolg van de steeds verdere rijping van pensioenfondsen: de verhouding van de jaarlijkse pensioenpremie ten opzichte van het totale vermogen van het pensioenfonds wordt namelijk steeds kleiner. Dit betekent dat de financiële positie van pensioenfondsen steeds minder bij te sturen zal zijn aan de hand van hogere premiebetalingen en in toenemende mate afhankelijk zal zijn van rendementsopbrengsten. Ter indicatie: momenteel bedraagt de jaarlijkse premiebijdrage aan pensioenfondsen een kleine 30 miljard euro, terwijl het vermogen van de Nederlandse pensioenfondsen 870 miljard euro bedraagt (DNB, 2012-2). Dit betekent dus dat een rendementsdaling van 3%, al-
MCA: juni 2012, nummer 3
19
Risicovrij beleggen
Huidige beleggingsmix
Geïndexeerde uitkering (als % gemiddeld salaris)
35%
80%
Rendementsveronderstelling
3%
6%
Bron: APG. Figuur 6. De prijs van zekerheid leen gecompenseerd kan worden door een verdubbeling (!) van de premie. Minder risicovol beleggen Om de financiële positie van het pensioenfonds
minder volatiel te laten zijn, zouden pensioenfondsen ervoor kunnen kiezen om minder risicovol te beleggen en vooral in ‘veilige’ obligaties. Hiermee wordt de dekkingsgraad van pensioenfondsen stabieler. Doordat de huidige disconteringsvoet sterk
RISICOVERHOUDING TUSSEN WERKGEVER EN WERKNEMER ONDERKEND IN HERZIENING VAN IAS 19R Als gevolg van de afspraak in het pensioenakkoord tot het niet automatisch verhogen van de pensioenpremie ontstaat een andere verdeling van risico’s tussen werkgevers en werknemers. Waar eerder werkgevers het risico liepen dat bij tegenvallende rendementen de pensioenpremie omhoog zou gaan, zal dit in de toekomst minder of niet het geval zijn. Deze nieuwe risicoverdeling binnen de pensioenregeling zal dan ook zijn impact hebben op de jaarrekening van de onderneming, te meer doordat de herziene internationale boekhoudstandaards rondom pensioenen (IAS 19R) vanaf 2013 de ruimte zullen bieden voor een betere afspiegeling van de daadwerkelijke risico’s en lasten rondom pensioen van een werkgever. In de oude IAS 19 werd een hard onderscheid gemaakt tussen accounting als een Defined Contribution (DC)-regeling en accounting als een Defined Benefit (DB)-regeling. Wanneer een werkgever een pure DC-regeling aanbiedt, kon de werkgever volstaan met het enkel opnemen van de betaalde premie (als last) in de jaarrekening. In alle andere gevallen diende de werkgever ervan uit te gaan dat deze het gehele pensioenrisico droeg en moest de werkgever het saldo van de pensioenverplichtingen en vermo-
20
gen van het pensioenfonds in haar jaarrekening opnemen. Waar ondernemingen nu nog alleen DC accounting mogen toepassen wanneer het gehele risico bij de deelnemer ligt, mag dit in de toekomst ook als de risico’s voor een substantieel deel bij de deelnemers liggen. Vertaald naar de Nederlandse situatie na het pensioenakkoord zou dit goed kunnen betekenen dat werkgevers enkel de betaalde pensioenpremies op hoeven te nemen als last in de jaarrekening. Daarnaast worden in de nieuwe IAS 19R openingen geboden om bij de toerekening van pensioenlasten aan werkgevers rekening te houden met de risico- en kostenverdeling tussen werkgever en deelnemers, indien een pensioenregeling onder IAS 19R zou kwalificeren als DB-regeling. Dit is een belangrijke stap naar accounting die de daadwerkelijke risico’s en lasten voor de werkgever weerspiegelt. Belangrijke elementen hierbij, ook in onderling verband, zijn volgens de Raad voor Jaarverslaggeving (1) voorwaardelijkheid van indexaties en aanspraken, (2) beperking van werkgeversbijdragen en (3) werknemersbijdragen (Raad van de Jaarverslaggeving, 2012).
MCA: juni 2012, nummer 3
‘Wanneer er sprake is van een risicovrije toezegging, past in theorie een risicovrije discontovoet’ gecorreleerd is aan de rente op veilige staatsobligaties, blijft de dekkingsgraad stabiel wanneer volledig in obligaties wordt belegd.4 De prijs van een dergelijke veilige beleggingsmix is echter hoog. Het belang van rendement op de totale pensioenuitkering is groot door de langetermijnhorizon van pensioenfondsen. Wanneer pensioenfondsen een gemiddeld netto rendement behalen van 6%, draagt de ingelegde pensioenpremie namelijk gemiddeld voor 20% bij aan de uiteindelijke pensioenuitkering, terwijl ongeveer 80% van de pensioenuitkering wordt behaald door beleggingsrendement (zie ook figuur 4). Dat kan nog verder onderverdeeld worden: 37% van de uitkering bestaat uit het rendement in de opbouwfase en maar liefst 43% uit het rendement in de uitkeringsfase. Beheerst beleggingsrisico Een rendement van 6% kan echter niet risicovrij worden behaald. De langetermijnhorizon van de verplichtingen van pensioenfondsen maakt het mogelijk beheerst beleggingsrisico te nemen. Figuur 5 geeft de gemiddelde beleggingsmix weer van pensioenfondsen. Uitgaande van deze beleggingsmix en de door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgeschreven rendementsparameters, volgt een gemiddeld rendement dat ruim 6% bedraagt. Met dit rendement kan bij een premie van 20% een pensioen worden behaald van 80% van het gemiddelde salaris. Het risicovrije pensioen ziet er echter heel anders uit. De weg naar een gegarandeerde pensioentoezegging met een risicovrije beleggingsmix in veilige staatsobligaties leidt niet tot een verwacht rendement van circa 6%, maar tot een rendement van circa 3%. Het effect hiervan is dat de pensioenuitkering niet langer 80% van het gemiddelde salaris betreft, maar slechts 35% (zie figuur 6). 5 Om met een risicovrije beleggingsmix toch een pensioen te behalen van 80% van het gemiddelde inkomen, zouden pensioenfondsen er ook voor kunnen kiezen de pensioenpremie drastisch te verhogen. Pensioenakkoord maakt keuzes risico expliciet Deze afruil tussen zekerheid, pensioenambitie en betaalbaarheid stond ook centraal in het rapport van de
Commissie Goudswaard uit 2010 (Commissie Goudswaard, 2010). De Commissie Goudswaard deed op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoek naar de toekomstbestendigheid van het Nederlandse pensioenstelsel. De commissie concludeerde dat de kernkarakteristieken van het Nederlandse pensioenstelsel – collectiviteit, solidariteit en verplichte deelname – zeker behouden moeten blijven in de toekomst. Echter, de commissie concludeerde ook dat een aanpassing van de pensioencontracten nodig is om het stelsel toekomstbestendig te maken als gevolg van de stijgende levensverwachting en de toenemende rijping van pensioenfondsen waardoor financiële risico’s steeds moeilijker zijn op te vangen. De commissie gaf twee oplossingsmogelijkheden aan: (1) het beperken van de ambitie voor de hoogte van het pensioen met een gelijke mate van zekerheid en een gelijke premie óf (2) behoud van de ambitie met dezelfde premie in combinatie met een meer voorwaardelijke pensioenopbouw, waarbij meer risico bij deelnemers komt te liggen en het contract specificeert hoe met mee- en tegenvallers wordt omgegaan. Gestoeld op de aanbevelingen van de Commissie Goudswaard en de lessen uit de kredietcrisis, sloten sociale partners samen met het kabinet in juni 2010 een pensioenakkoord op hoofdlijnen om vervolgens in juni 2011 tot een nadere uitwerking van dit pensioenakkoord te komen. De doelstelling hiervan is een toekomstbestendige aanpassing van het Nederlandse pensioenstelsel. De nadere details van dit akkoord worden momenteel uitgewerkt. Zekerheid en ambitie Het pensioenakkoord legt de sociale partners op decentraal niveau expliciet de keuze voor tussen de zekerheid en de ambitie van de pensioenregeling. Oftewel tussen minder beleggingsrisico in combinatie met een‘harde’, nominale pensioentoezegging of meer beleggingsrisico in combinatie met een meer ‘zachte’, reële pensioenambitie.6 In geval van een meer voorwaardelijk (‘zacht’) contract worden ontwikkelingen op de financiële markten directer doorvertaald naar de pensioenopbouw en ingegane pensioenen. Om financiële schokken op te vangen, hebben pensioenfondsbesturen de mogelijkheid om
MCA: juni 2012, nummer 3
21
‘Het pensioenakkoord stelt caopartijen voor een explicietere keuze tussen zekerheid en ambitie’ een egalisatiereserve te creëren en mag de doorvertaling van financiële schokken maximaal over 10 jaar worden verspreid. Afhankelijkheid levensverwachting In het pensioenakkoord wordt daarnaast gekozen om in de toekomst de pensioenpremie niet meer automatisch verder te laten stijgen als gevolg van ontwikkelingen van de levensverwachting en financiële markten. In het pensioenakkoord is afgesproken dat de pensioenleeftijd afhankelijk wordt van de levensverwachting. Dit betekent dat wanneer de levensverwachting sneller stijgt dan geraamd, de pensioenleeftijd en de pensioenopbouw van alle deelnemers hiervoor worden gecorrigeerd. Dit aanpassingsmechanisme werkt los van de dekkingsgraad, dus ongeacht de hoogte van de dekkingsgraad zullen de voorgestelde maatregelen worden toegepast. Het zogeheten ‘levensverwachtingsaanpassingsmechanisme’ levert een belangrijke bijdrage aan een evenwichtige verdeling van de prijs van de snel stijgende levensverwachting en daarmee aan de houdbaarheid van het pensioenstelsel. Uitwerking akkoord Momenteel worden nadere onderzoeken gedaan naar de uitwerking van het pensioenakkoord. Het betreft onder meer onderzoek of het juridisch mogelijk is om oude pensioenrechten in te brengen in het nieuwe systeem, of het pensioenakkoord leidt tot generatieeffecten (Ponds en Lekniute, 2011) en onderzoek naar de vormgeving van een of meer passende financiële toetsingskaders. Een belangrijk element hierbij is de nadere uitwerking van een passende discontovoet. Wanneer er sprake is van een risicovrije toezegging, past in theorie een risicovrije discontovoet. Bij een voorwaardelijke pensioentoezegging past een discon-
22
tovoet waarin ook rekening wordt gehouden met de voorwaardelijkheid via een (prudente) risicopremie op de risicovrije disconteringsvoet. Hierdoor komen het beleggingsrisico en de onzekerheid van pensioenrechten terug in de berekening van de toekomstige uitkeringen. Uiteindelijk zal het aan het demissionaire kabinet zijn om, na overleg met de betrokken partijen, te komen met een evenwichtig toezichtskader voor de nieuwe pensioencontracten dat recht doet aan de pensioentoezegging. Tegelijkertijd is het de taak van cao-partijen op decentraal niveau om te komen tot nieuwe afspraken voor toekomstbestendige pensioenregelingen.
Conclusie Waarom zijn de pensioenen onzeker en biedt het pensioenakkoord meer zekerheid voor de toekomst? Pensioenen zijn vooral onzeker door de grote afhankelijkheid van de financiële markten. Het gaat daarbij zowel om de afhankelijkheid van de rente voor de waardering van in de toekomst te betalen pensioenverplichtingen als om de afhankelijkheid van de beleggingsresultaten voor het vermogen. Daarnaast zijn pensioenen onzeker doordat een bijstelling van de levensverwachting grote gevolgen heeft voor de pensioenverplichtingen. In de afgelopen decennia zijn pensioenfondsen erin tekortgeschoten om deze onzekerheid voldoende over het voetlicht te brengen richting hun deelnemers. Het pensioenakkoord stelt cao-partijen voor een explicietere keuze tussen zekerheid en ambitie en de daarmee samenhangende risico’s. Het is hierbij belangrijk om te beseffen dat de verschillende elementen uit het pensioenakkoord niet tot meer of minder pensioenvermogen of pensioenonzekerheid leiden, maar wel tot een herverdeling van pensioenvermogen en bijbehorende (on)zekerheden tussen generaties. De uiteindelijke uitwerking van het pensioenakkoord laat vooralsnog op zich wachten. Bij deze uitwerking dienen de hoofdelementen uit het pensioenakkoord van juni 2011 te worden bekrachtigd door het demissionaire kabinet, met de steun van de Tweede Kamer, en continu in onderlinge samenhang te worden beschouwd. Dit alles ten behoeve van de toekomstbestendigheid van het Nederlandse pensioenstelsel.
MCA: juni 2012, nummer 3
Noten
Literatuur
1 In 2011 zegt 42% van de ondervraagden enig tot veel vertrouwen te hebben in
~ Commissie Goudswaard (2010), Een sterke tweede pijler, www.rijksoverheid.nl.
pensioenfondsen. In 2006 was dit 64% (H. van Dalen en K. Henkens, 2011).
~ Dalen, H. en K. Henkens (2011), Hoe herwinnen pensioenfondsen, banken en
2 DNB heeft op 6 januari 2012 via een persbericht aangegeven dat kortingen
verzekeraars het vertrouwen? Me Judice, 4.
mogen worden gemaximeerd op 7%. Anders zou een aantal pensioenfondsen in hogere mate moeten korten.
~ DNB (2011), Pensioenfondsen kochten per saldo aandelen bij tijdens crisis, april 2011, www.dnb.nl.
3 De rentetermijnstructuur is over alle looptijden gedaald. De 10-jaars rente is
~ De Nederlandsche Bank (2012), Balans van pensioenfondsen, tabel 8.1, www.dnb.nl.
met ruim 40% gedaald, de 20-jaars rente is met bijna 40% gedaald en de 5-jaars
~ De Nederlandsche Bank (2012), Baten- en lastenrekening, tabel 8.4, www.dnb.nl.
rente is met 60% gedaald sinds januari 2007.
~ Mercer, (2011), Melbourne Mercer Global Pension Index, www.mercer.com
4 Wanneer de rente op obligaties daalt, stijgen de obligaties in waarde. Maar tegelijkertijd zal de waarde van de verplichtingen evenredig stijgen, waardoor de
~ Pensioenfederatie (2012), Nieuwsbrief maart 2012, Pensioenakkoord en FTK en Achterliggende notitie Naar een werkbare discontovoet voor FTK-2, www.pensi-
dekkingsgraad in evenwicht blijft.
oenfederatie.nl (26 april 2012).
5 Eigen berekeningen APG, waarbij aangenomen: Startsalaris: € 25.000, eindsalaris: € 143.278 – Opbouw van 25 tot 65 jaar – Promotieveronderstellingen:
~ Ponds, E. en Z. Lekniute (2011), Pensioenakkoord en effecten voor generaties (Netspar Discussion Paper 08/2011-066).
3-2-1-0-systeem (eerste 10 jaar 3%, dan 10 jaar 2% enz.) – Algemene looninflatie: 3% - Premiepercentage: 20% (vast).
~ Raad van de Jaarverslaggeving (2012), RJ-Uiting, Handreiking voor de toepassing van IAS 19R in de Nederlandse pensioensituatie, www.rjnet.nl.
6 Hiernaast is het ook mogelijk om te kiezen voor een nominale pensioentoezegging met een voorwaardelijke indexatieambitie.
De auteurs zijn werkzaam binnen de afdeling Corporate Strategie & Beleid van APG.
Advertentie
ESAA Erasmus School of Accounting & Assurance
ESAA verzorgt drie controllersopleidingen: • Certified Management Controlling (CMC) • Certified Public Controlling (CPC) • Registercontrolling (EMFC RC) Kenmerkend voor deze controllersopleidingen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam zijn de kleinschaligheid, praktische focus op het werkveld van de moderne controller (in brede zin), sterke onderlinge contacten tussen studenten en korte communicatielijnen tussen directie, docenten en studenten. De aan de opleiding verbonden docenten beschikken over relevante praktijkervaring en zijn wetenschappelijk actief. De opleidingen zijn - naast voor universitaire masterstudenten - ook deels bedoeld voor HBO-studenten met de juiste achtergrond.
Bezoek onze website voor meer informatie: www.esaa.nl.
MCA: juni 2012, nummer 3
23