jaargang 11 . nummer 2 . december 2007
‘ Nederlandse universiteiten betalen zo slecht nog niet’
Zaak 5901: Fusie Bloemenveilingen
Pensioen blijft vaak onverdeeld bij scheiding
Nieuwe energieleveranciers ondervinden toetredingsdrempels
Jules Theeuwes
Grijze cellen en slagroomgebak Colofon Topics is een uitgave van SEO Economisch Onderzoek
inhoud 3 Grijze cellen en slagroomgebak
SEO Economisch Onderzoek Roetersstraat 29 1018 WB Amsterdam T 020 525 1630 F 020 525 1686 E
[email protected] I www.seo.nl
4 Pensioen blijft vaak onverdeeld bij scheiding 6 Nationale Hypotheek Garantie zal weer aantrekken 7 ‘Nederlandse universiteiten betalen zo slecht nog niet’ 8 Zaak 5901: Fusie Bloemenveilingen
Redactie Drs. Joost Poort (hoofdredactie) Drs. Michel Knapen (copy writer) Drs. Machteld Roos
8 Tickettax 10 Een Nederlands model voor Frankrijk
Fotografie Yon Gloudemans pagina 6, Robert Weelinck
11 Schuld en boete
Illustratie Zander Dekker
13 Nieuwe stukjes in de bètapuzzel
12 Nieuwe energieleveranciers ondervinden toetredingsdrempels
14 Faits Divers Grafisch ontwerp Wazza, Amsterdam Druk StolwijkGrafax ISSN 1385-0970
Je bord leeg eten. Zo eenvoudig was dat vroeger toen de Hongerwinter nog een pijnlijke herinnering was. Nu moet je zelf beslissen hoeveel en wat te eten. Dat valt niet mee. Het straatbeeld laat zien dat de Westerse mens schromelijk faalt. Er is vetzucht en een regering die denkt aan een heffing op kroketten. Er is magerzucht en een modebranche die mannequins zo dun als een snijboon van de catwalk weert. Over eten wordt niet altijd rationeel beslist. Maar ook bij beslissingen over consumeren, sparen, lenen en verzekeren, profiteert de burger niet van de relevante hoofdstukken uit de Microeconomic Theory van Mas-Colell, Winston en Green. Een mens van vlees en bloed is meer dan [max U(x) s.t. p’x ≤ y].
16 Onaangename waarheden over breedband
Dat de mens niet volgens het boekje beslist is bekend. Onderzoek naar zijn krakkemikkige rationaliteit is het terrein van de experimentele economie. Dat is een bloeiende tak van de economie, waarin proefpersonen in een laboratorium economische prikkels krijgen toegediend en economen (nog net niet in witte jas) registreren hoe het beestje reageert. Daaruit leren we dat de mens in zijn beslissingen niet alleen rationeel maar ook sociaal en emotioneel is. Hij is daarenboven inconsistent, inconsequent en heeft geen kaas gegeten van waarschijnlijkheidsrekenen. In 2002 kregen Daniel Kahneman en Vernon Smith de Nobelprijs economie en daarmee werd de experimentele economie toegevoegd aan de economische Hall of Fame.
Experimentele economie staat nog in de kinderschoenen en trekt creatieve economen aan als motten naar een Coleman lamp. Niet alleen economen maar ook psychologen zijn geïnteresseerd in de mechanismen van het keuzegedrag. Ondertussen zijn ook neurologen aangeschoven en ontstaat er zoiets als de ‘neuroeconomie’. Dat betekent dat in de laboratoriumsituatie ook in de hersenpan wordt gekeken terwijl de proefpersoon een economische beslissing neemt. Intensere bloedstromen en groter zuurstofverbruik geven aan welke delen van de hersenmassa worden gebruikt bij de aankoop van een slagroomtaartje. Bij de aanblik van het romige gebak gaan die delen van de hersenen oplichten die ook betrokken zijn bij andere prettige ervaringen waar ik in dit fatsoenlijke artikel niet op in kan gaan. Echter bij het nadenken over de prijs worden delen van de hersenen geactiveerd die geassocieerd zijn met angst en pijn en de aanblik van nare beelden. Een gebakje kopen, splijt de hersenpan. Experimentele economie laat zien dat de mens op een andere manier rationeel is dan we veronderstellen in eenvoudige economische modellen. Is daarmee de huidige micro-economie van het consumentengedrag overbodig geworden? Moeten de vraag- en aanbodelasticiteiten waarmee we de gedragsreacties van nutmaximaliserende mensen meten in de prullenmand? Nee. Het conflict tussen de abstractie van het model en het realisme van de praktijk is er altijd al ge-
weest. Economen zijn er steeds van uitgegaan dat een theoretisch model geen perfecte kopie van de werkelijkheid hoeft te zijn, als de voorspellingen maar kloppen. Uit de veronderstelling van rationeel gedrag volgt dat mensen minder haring zullen kopen als de haringprijs hoog is. Deze voorspelling wordt elke werkdag op de visafslag bevestigd. Bij het toetsen van voorspellingen aanvaarden we dat er ruis zit om de te schatten parameters. Veel van de irrationaliteit die is gevonden in de experimentele economie komt in de storingsterm van het statistische model terecht. Daarenboven hangen economische keuzes niet alleen af van irrationele verlangens maar worden ook gestuurd door het budget. Mensen kunnen rare dingen willen maar tussen droom en daad staat de portemonnee in de weg. Wie dure kleding koopt houdt minder over voor slagroomtaartjes. De nering zet de tering. De huishoudportemonnee bepaalt de uitkomsten zeker zo sterk als de wensen en verlangens. Niets belet ons om te werken met het bestaande economische model van het consumentengedrag. Ondertussen wachten we rustig af tot de neuroeconomie ons leert dat we teveel of te weinig eten, alleen maar omdat onze hersenen verkeerd geschakeld zijn. Iets wat tegen die tijd met een eenvoudige hersenpanboring zo kan worden verholpen. • Jules Theeuwes (directeur SEO Economisch Onderzoek)
3
De Wet verevening pensioenrechten bij scheiding werd ruim tien jaar geleden ingevoerd. Tijd voor een evaluatie. De wet werkt billijk maar aanpassing op onderdelen lijkt onvermijdelijk.
Pensioen blijft vaak onverdeeld bij scheiding Het heeft wat losgemaakt, de enquête die SEO Economisch Onderzoek hield onder gescheiden mensen. ‘Op open vragen kregen we lange antwoorden, veel langer dan bij andere enquêtes, zegt Lucy Kok, die leiding gaf aan het onderzoek. ‘En de antwoorden waren ook vaak erg geëmotioneerd.’ Misschien is dat niet eens zo vreemd: vragen over de financiële afwikkeling na een scheiding roepen nu eenmaal gevoelens op. Voor echtparen die besluiten te scheiden is er sinds 1995 het nodige veranderd. Ruim tien jaar geleden werd de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) van kracht. Sinds dat moment worden ex-partners verondersteld de pensioenrechten opgebouwd bij huwelijk (of geregistreerd partnerschap) onderling te verdelen. Met name de partner die tijdens het huwelijk het meest verdiende en daardoor de meeste pensioenrechten opbouwde, ervaart die verplichting niet alleen vaak als onverwacht maar ook als behoorlijk pijnlijk. Kok: ‘In de meeste huwelijken maakt één van de partners - doorgaans de vrouw - minder betaalde uren dan de ander. Na een scheiding heeft de vrouw een nadelige positie ten opzichte van de
man, die door zijn volledige baan de kans had betere pensioenrechten op te bouwen. Maar de WVPS stelt dat het vermogen (waaronder de pensioenaanspraken) dat tijdens het huwelijk is opgebouwd het resultaat is van de inspanningen van beiden.’ Logisch: de man kón ook zoveel werken omdat de vrouw meer tijd besteedde aan het huishouden en de kinderen. Bovendien houdt de wet rekening met het verlies van verdiencapaciteit van de partner die minder werkt. ‘Zo heeft de taakverdeling tijdens het huwelijk ook na het huwelijk nog gevolgen’, zegt Kok. Maar werkt de wet ook wel in de praktijk? En zijn er sinds midden jaren negentig misschien maatschappelijke ontwikkelingen opgetreden die aanleiding zijn om de wet aan te passen?
Uitruil Wat dat laatste betreft: gehuwde vrouwen zijn meer betaalde arbeid gaan verrichten maar bouwen nog steeds minder pensioen op dan mannen. De behoefte aan pensioendeling is dus niet minder dan in 1995. ‘Verder zijn er meer tweeverdieners en meer anderhalfverdieners. Waren er fors meer tweeverdieners geweest, dan was
de wet minder nodig. Voor de anderhalfverdieners is de wet juist goed. Het aantal huwelijken en scheidingen is niet substantieel veranderd. Dit alles heeft dus geen gevolgen voor de toepasbaarheid van de wet.’ Dat is anders bij ontwikkelingen op pensioengebied. Zo past de opkomst van de beschikbare premieregeling niet goed bij de systematiek van verevenen. Er ligt geen pensioenaanspraak vast die kan worden verdeeld. Er is ook een probleem met de opkomst van het nabestaandenpensioen op risicobasis: voor de nabestaande wordt geen kapitaal meer opgebouwd. Kok: ‘Tegenwoordig kan het nabestaandenpensioen worden uitgeruild met het ouderdomspensioen. De man bouwt voor zijn vrouw ook een nabestaandenpensioen op. Door de uitruil ontstaat er eigenlijk één pot met geld. Het totale pensioen wordt verdeeld bij scheiding. De vrouw krijgt daarvan de helft. Dat is minder dan toen er nog geen uitruilmogelijkheid bestond: toen kreeg de vrouw de helft van het opgebouwde ouderdomspensioen plus het gehele opgebouwde nabestaandenpensioen. De vrouw is er dus financieel op achteruit gegaan.’
In gebreke
Hoofdpunten van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding
4
• Alleen het ouderdomspensioen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd wordt verevend. • Het nabestaandenpensioen wordt niet in de verevening betrokken. • Verevening is hoofdregel: er ontstaat een trekkingsrecht op het pensioen van de ex-echtgenoot. Voordeel is dat dit eenvoudig is uit te voeren maar het leidt wel tot een levenslange af hankelijkheid. Echtelieden kunnen ook kiezen voor een conversie van het trekkingsrecht in een zelfstandig recht op pensioen. Daamee wordt de financiële band tussen beiden definitief verbroken. Nadeel is dat er een contante waardeberekening moet worden uitgevoerd, wat leidt tot hoge administratieve lasten. Bovendien zijn de uitkomsten voor de ex-partners moeilijker te begrijpen. • Pensioendeling vindt plaats ongeacht het huwelijksgoederenregime. Daarmee vinden partners die niet in gemeenschap van goederen zijn getrouwd een extra bescherming. • De verdeling van de opgebouwde pensioenrechten wordt niet getoetst door de rechter.
Op dat punt zou de wet kunnen worden aangepast, adviseert Lucy Kok met haar onderzoeksgroep. Maar over het algemeen heeft de wet goed gewerkt, ook al vindt ‘slechts’ bij ongeveer de helft van de echtscheidingen pensioendeling plaats. ‘Meestal vinden de partners verevening eerlijk, hoewel vrouwen het wat eerlijker vinden dan mannen. Mannen vinden verevening oneerlijk als de vrouw heeft willen scheiden en al een nieuwe partner heeft.’ Waar veel partners moeite mee hebben is dat ze nog zo lang na een scheiding moeten verdelen. In de andere helft van de gevallen vindt geen verevening plaats: in bijna driekwart van deze gevallen is dat bewust en in ruim een kwart onbewust. Kok vindt het logisch dat ex-partners vaak niet verdelen. ‘Bij tweeverdieners, die beiden een pensioen hebben opgebouwd, valt er
weinig te herverdelen. Ze hebben er dus geen behoefte aan en zo vermijden ze ook een administratieve rompslomp. Niet verdelen is dan een bewuste keuze.’ Problematischer is de groep mensen die onbewust geen pensioen verdeelt. Deze groep wist niet dat de mogelijkheid bestond, echtelieden denken te laat te zijn op een aanspraak of de vereveningsplichtige - doorgaans de man - werkt verevening tegen. Tien procent van de gescheiden echtparen valt in deze categorie, heeft SEO Economisch Onderzoek berekend. ‘Ze zijn onvoldoende geïnformeerd over de mogelijkheid tot pensioenverevening. Dus in tien procent van de scheidingen is de wet ten onrechte niet toegepast. We kunnen wel stellen dat de echtscheidingsadvocaat in gebreke is gebleven.’
Een arrest en een wet Op 27 november 1981 wees de Hoge Raad het arrest Boon/Van Loon, dat vergaande gevolgen zou hebben voor echtelieden die willen scheiden. De Hoge Raad moest de vraag beantwoorden van wie de pensioenaanspraken eigenlijk zijn, die door één van de partners tijdens het huwelijk zijn opgebouwd. Mag alleen de man daarover na de scheiding beschikken - hij had de pensioenrechten immers opgebouwd - of krijgt de vrouw ook een deel? De Hoge Raad was duidelijk: de pensioenopbouw is het resultaat van de gezamenlijke inspanningen van beide partners en de pensioenopbouw wordt gefinancierd uit de huwelijksgemeenschap. Om die reden moest het pensioen, opgebouwd tijdens het huwelijk, na de echtscheiding tussen man en vrouw worden gedeeld. Deze uitspraak is in 1995 gecodificeerd in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS). Kern van de wet is dat beide ex-partners recht hebben op de helft van het ouderdomspensioen, dus dat deel van het pensioen dat is opgebouwd na de sluiting van het huwelijk. Dat geldt ook voor partners die een geregistreerd partnerschap hebben gesloten.
Conversie Advocaten zijn dus onvoldoende op de hoogte van de wet, maar wijten dat ook aan de complexiteit ervan. ‘Zij kunnen de berekeningen van pensioenfondsen vaak niet volgen, voor hen is dat een black box. Met name de conversie levert veel problemen op.’ De meest populaire vereveningsvorm is het trekkingsrecht op het pensioen van de ander. Nadeel is dat dit leidt tot een levenslange af hankelijkheid tussen partners die gescheiden zijn. Een alternatieve methode is conversie, maar die is bij advocaten en notarissen onbekend of complex. Bij conversie wordt er als het ware in één keer afgerekend, maar dan moet de contante waarde van het nabestaandenpensioen
en de helft van het ouderdomspensioen worden berekend. En advocaten kunnen daarmee niet uit de voeten, zegt Kok. ‘Omdat er gebrek is aan overeenstemming over de berekeningsmethode, wordt conversie gezien als nadelig voor de vereveningsplichtige. Advocaten raden deze methode daarom of. In de wet staat niet hoe conversie moet worden berekend.’ De wet dient dus te worden aangepast, adviseert Lucy Kok. ‘Levenslange af hankelijkheid leidt tot grote emotionele problemen. Conversie is een minder groot emotioneel probleem, maar de conversiemethode moet duidelijker in de wet staan. Dan zal deze eerder worden toe-
gepast. Nog beter is het wanneer conversie de standaardmethode wordt. Je kunt verrekening overigens net zo goed in het huwelijksgoederenrecht regelen. Dan kun je een betere afweging maken en wordt al het vermogen op één hoop gegooid.’ • L. Kok, J. van der Sluis, D. Hollanders (allen SEO Economisch Onderzoek), I. Witte (Montae advies), m.m.v. L. Zonnenberg (Banning Advocaten) en D. Zult (SEO Economisch Onderzoek): Evaluatie Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. In opdracht van het WODC (SEO-rapport 969).
5
De academische wereld is altijd al internationaal van karakter geweest. Toch bestond er nog weinig inzicht in de internationale beloningsverschillen van wetenschappelijk personeel.
Sinds vorig jaar worden er minder Nationale Hypotheek Garanties afgegeven. Zet deze daling door? Volgens berekeningen van SEO Economisch Onderzoek niet.
Nationale Hypotheek Garantie zal weer aantrekken
gedwongen zijn om een aflossingsvrije hypotheek af te sluiten. Ze komen dan niet meer in aanmerking voor NHG. De grote toename van het NHG-gebruik viel dan ook samen met een tijd van dalende hypotheekrentes. Nu de rente weer aantrekt zie je het NHG-gebruik dus ook weer afnemen. Een tweede factor die de tijdelijke toename van het aantal afgegeven NHG’s verklaart, is veranderende regelgeving, zegt Risseeuw. ‘Sinds 2003 kun je ook NHG krijgen als je je hypotheek wilt verhogen om een verbouwing te financieren. Daardoor is het aantal NHG’s in de jaren daarna fors gestegen.’ Toch spelen deze verbouwingen slechts een partiële rol in de verklaring van de schommelingen van het NHG-gebruik. Daarnaast speelt het nieuwbouwvolume een rol. ‘Je zou verwachten dat veel nieuwbouw leidt tot een hoger NHG-gebruik’, aldus Risseeuw. ‘Immers, een gezin dat een nieuw huis betrekt, laat een ander huis achter. Degene die daar intrekt laat ook weer een huis achter, etc. Nieuwbouw leidt tot een keten van transacties en dat zijn allemaal potentiële NHG-klanten. Toch werkt het precies andersom: een hoger nieuwbouwvolume leidt tot minder NHG-borgstellingen. Misschien omdat nieuwbouw zelf vaak boven de NHG-grens valt, en de verhuisketen zich vooral op de huurmarkt afspeelt.’ Tevens leidt meer nieuwbouw tot een afname van het aantal borgstellingen voor verbouwing: ‘Als mensen de mogelijkheid hebben, kiezen ze voor verhuizen in plaats van verbouwen’, zegt Risseeuw.
Voorspellen
6
‘Back to normal’. Korter dan dit kan Peter Risseeuw de resultaten van zijn onderzoek naar het bereik van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) niet samenvatten. Het gebruik daarvan was jarenlang stabiel, schoot enkele jaren geleden omhoog en loopt nu snel weer terug. Maar de berekeningen van Risseeuw en zijn team laten zien dat zowel de groei als de terugloop verklaarbaar zijn. De Nationale Hypotheek Garantie, ingevoerd in 1995, is een van de instrumenten die de overheid hanteert om de koopwoningmarkt toegankelijk te maken voor de lagere en middeninkomensgroepen. De NHG kan in 2007 alleen verstrekt worden voor woningen die maximaal 237.000 euro kosten. De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) die de NHG verstrekt, neemt vrijwel het gehele kredietrisico van de geldgever over als een hypothecaire lening niet kan worden afgelost. Geldverstrekkers lenen zodoende met minder risico uit, huizenkopers met een NHG krijgen een korting op hun hypotheekrente.
Tussen 1996 en 2002 werden er jaarlijks gemiddeld 60.000 garanties afgegeven. Daarna steeg het volume tot 120.000 in 2005. Vervolgens werd een daling ingezet: in 2007 zullen er naar verwachting niet meer dan 100.000 worden afgegeven. Wat is de oorzaak van de plotselinge stijging na 2002 en de daling van 2006? Zet die daling verder door? Die vragen wilde het WEW graag beantwoord zien.
Rentestand SEO Economisch Onderzoek onderzocht in hoeverre het gebruik van de NHG te verklaren is aan de hand van de factoren als de demografie, de conjunctuur, de woningmarkt, het beleid van geldverstrekkers, hypotheekbemiddelaars en het WEW zelf. Daarbij werd gebruik gemaakt van data van het WEW, het CBS, het CPB, MVROM, DNB en het Kadaster. Uit het onderzoek blijkt dat het aantal verstrekte NHG’s voornamelijk samenhangt met de rentestand. Als die stijgt leidt een hypotheek tot hogere maandlasten, waardoor veel gezinnen
De afname van het aantal verstrekte NHG’s in 2006 past in het beeld van de voorafgaande perioden. Voor veel partijen is het interessant om te weten wat het aantal verstrekte NHG’s in de toekomst zal zijn. ‘De NHG wordt altijd met enige vertraging geregistreerd’, zegt Risseeuw. ‘Dat heeft vooral administratieve oorzaken. Daarnaast bepalen economische cijfers van een kwartaal het aantal NHG’s verstrekt in het daaropvolgende kwartaal. Rekenen we dat door, dan zien we dat het aantal NHG’s in het vierde kwartaal van 2007 weer zal toenemen. Aan de ingezette daling komt dus een eind.’ De piek van 2005 was dus exceptioneel - en tijdelijk. Verder in de toekomst voorspellen is moeilijker’, aldus Risseeuw. ‘Dan moet je weten hoe de rente zich ontwikkelt. Aan die voorspelling waag ik me niet.’ •
J. Leenheer, T. van Giffen, O. Sheikh en P. Risseeuw: Het bereik van de Nationale Hypotheek Garantie. In opdracht van het Waarborgfonds Eigen Woningen.
‘Nederlandse universiteiten betalen zo slecht nog niet’ Altijd aardig om te weten: wat verdient die collega die een paar kamers verderop zit, en die zich universitair hoofddocent mag noemen? En wat verdienen de professoren in het departement? Zouden die meer verdienen als ze in België gaan werken, of in de VS? Van de Nederlandse salarissen van wetenschappers bestaan keurige tabellen, maar vergelijkingen met het buitenland zijn niet voorhanden. Daarom kreeg SEO Economisch Onderzoek de opdracht een vergelijkend onderzoek uit te voeren naar de beloningsstructuur in het wetenschappelijk onderwijs in Nederland ten opzichte van het buitenland. Hiermee wilde opdrachtgever SoFoKles, het sociaal fonds voor de kennissector, meer inzicht krijgen in de relatieve positie van Nederlands wetenschappelijk personeel op de arbeidsmarkt. ‘In feite wilde de opdrachtgever weten hoe concurrerend de beloning van wetenschappelijk personeel aan Nederlandse universiteiten is’, zegt onderzoeker Ernest Berkhout. Nederland werd vergeleken met de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Zwitserland, Duitsland, België, Frankrijk en Zweden.
Niet congruent Lang niet overal waren de salarisschalen even gemakkelijk te achterhalen, en als er al keurige staatjes zijn, dan betekenen die nog niet altijd hetzelfde. Er zijn verschillende factoren die vergelijking van landen (en soms universiteiten binnen landen) bemoeilijken. Zo zijn academische functies onderling niet altijd simpel met elkaar te vergelijken. ‘De driedeling die wij hanteren - hoogleraar, universitair hoofddocent en universitair docent - kennen ze ook in België, Zweden en de Angelsaksische landen. In Frankrijk kennen ze echter maar twee niveaus. In Duitsland is recent het hele universitaire systeem op de schop gegaan, en daar zijn voor het wetenschappelijk personeel alleen minimumlonen vastgesteld. De rest wordt verdiend met bonussen en toelagen, en dat is niet makkelijk te achterhalen. Kort gezegd: de beloningssystemen tussen de onderzochte landen zijn verre van congruent.’ Extra complicerend zijn verschillen in secundaire arbeidsvoorwaarden, zoals pensioenbijdragen, vakantiegeld, ziektekostenpremies, periodieke en regionale toelagen en ambtenarenvoordelen. Om een en ander
vergelijkbaar te houden zijn deze secundaire beloningsvormen nergens meegeteld. Wel is rekening gehouden met het gegeven dat in de Angelsaksische landen de topuniversiteiten meer betalen dan de ‘gewone universiteiten’. Ook verschillen in belastingdruk en koopkrachtverschillen zijn meegenomen. ‘Het was al snel duidelijk dat in Zwitserland relatief hoge salarissen worden betaald. Tegelijkertijd is de belasting er laag. Maar de kosten van het levensonderhoud zijn weer erg hoog. Voor al die factoren hebben we moeten corrigeren.’
Correctie Na die correcties blijkt dat de Zwitserse wetenschappers weinig reden tot klagen hebben. Hun beloningen kunnen zich bijna meten met wat topuniversiteiten in de VS en Groot-Brittannië betalen. Wat minder dan de Zwitserse universiteiten betalen de ‘gewone’ universiteiten in de VS en Groot-Brittannië. ‘En weer wat lager op de ranglijst komt Nederland, maar hier betalen de universiteiten nog altijd beter dan in de andere onderzochte Europese landen’, zegt Berkhout. Een Nederlandse hoogleraar gaat gemiddeld met 45 duizend euro netto naar
huis, vergeleken met bijna 80 duizend in Zwitserland en tegen de 90 duizend op een Amerikaanse topuniversiteit. ‘Opmerkelijk is ook dat in Europa lonen voor de docent, hoofddocent en hoogleraar behoorlijk dicht bij elkaar liggen. Als je promotie maakt, merk je dat niet zo in je portemonnee. Bij de topuniversiteiten in de VS en Groot-Brittannië is dat anders: word je daar hoogleraar, dan kun je in inkomen behoorlijk doorgroeien.’ We hoeven dus niet bezorgd te zijn dat Nederlandse wetenschappers naar andere Europese universiteiten zullen gaan? Berkhout: ‘Zwitserland en Groot-Brittannië betalen wel beter, maar salarissen zijn duidelijk niet de enige factor. Zaken als reputatie van de universiteit, functieinhoud en carrièreperspectief spelen ook een rol. Mensen gaan ook naar België of Duitsland, en dat zal niet vanwege het salaris zijn.’ • E. Berkhout en M. Biermans (SEO Economisch Onderzoek), W. Salverda en K. Tijdens (AIAS): Internationale beloningsverschillen van wetenschappelijk personeel. In opdracht van SoFoKleS (SEO-rapport 981).
Internationale carrières in de wetenschap �����
�����
�����
�����
� �����������
����������
�������
���������� ������������ �������
����
��������
���
������
������������������������������������������������
Referentiesalarissen van academische functies, netto per jaar, na correctie voor koopkrachtverschillen
7
Rens Buchwaldt (Bloemenveiling Aalsmeer) en Erik Leeuwaarden (FloraHolland)
‘Omdat aanvankelijk niet duidelijk was hoe dat kader eruit zag, konden we het proces niet gericht met praktische informatie ondersteunen.’ Leeuwaarden voegt daar tot slot aan toe: ‘Het NMa-traject was administratief-juridisch van karakter, terwijl de kernvragen (de machtspositie en de marktaf bakening) economisch van aard zijn.’
Toetsing achteraf
Bloemenveiling Aalsmeer en FloraHolland maakten eind 2006 bekend te willen fuseren. Bijna een jaar later kregen zij na een lange procedure goedkeuring van de NMa. SEO Economisch Onderzoek stond ze daarin bij.
Zaak 5901: Fusie Bloemenveilingen Op 26 oktober 2006 kondigden Bloemenveiling Aalsmeer (VBA) en FloraHolland aan om per 1 januari 2008 te fuseren tot één coöperatieve vereniging. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) besloot op 19 februari 2007 dat voor deze concentratie een vergunning is vereist. Op 21 augustus 2007 heeft de NMa de fusie in de tweede fase alsnog goedgekeurd zonder daarbij verdere eisen te stellen. Barbara Baarsma van SEO Economisch Onderzoek stond samen met advocatenkantoor Houthoff Buruma de veilingen bij in het NMa-traject. Erik Leeuwaarden en Rens Buchwaldt, de financieel directeuren van FloraHolland respectievelijk VBA, waren namens de veilingen nauw betrokken bij het fusieproces. Desgevraagd kijken zij terug op dat proces en laten zij hun licht schijnen op het concentratietoezicht in het algemeen.
8
Rens Buchwaldt: ‘De belangrijkste reden om te willen fuseren is het internationale en steeds grootschaliger karakter van de productie en handel in sierteeltproducten. Om de steeds groter wordende handelsstromen te kunnen accommoderen, is een grotere marktplaats nodig.’ Zonder een fusie zou de functie van de klok - het bij afslag veilen - ondermijnd worden, doordat steeds meer handel buiten de veiling om wordt afgezet. Erik Leeuwaarden: ‘De fusie maakt de marktplaats voor sierteelt groter, die-
per en transparanter en is juist vanuit het oogpunt van mededinging een goede zaak.’ Daarnaast leidt de fusie tot efficiëntievoordelen in de bedrijfsvoering van de veilingen en de gehele keten. ‘Daarbij kun je denken aan een uniforme kwaliteitsstandaard en standaardisering van verpakkingen en transportmiddelen’, aldus Buchwaldt.
Uitputtend Terugkijkend op het afgelopen fusiejaar omschrijft Buchwaldt het NMatraject als ‘uitputtend’. Leeuwaarden verduidelijkt dat lange tijd onduidelijk is geweest wat het praktische toetsingskader voor de fusie was. ‘De NMa start vanuit een theoretisch denkmodel, dat te los staat van de praktijk - vanwege niet-verifieerbare aannames - en geen rekening houdt met de specifieke kenmerken van de markt waar het om gaat.’ Leeuwaarden: ‘Bij onze fusie is het bijvoorbeeld niet relevant om te bekijken wat er gebeurt als de tarieven met 5 tot 10 procent zouden stijgen. Maar de voorvraag of het waarschijnlijk is dat de gefuseerde veiling de tarieven zal verhogen, is dat wel.’ De vertaalslag van dit theoretische denkmodel naar een praktisch toetsingskader dient per zaak te gebeuren, en heeft in dit geval veel tijd gekost.
Het doel van concentratietoezicht is te voorkomen dat economische machtsposities ontstaan of versterkt worden. Leeuwaarden is er echter van overtuigd dat het huidige Nederlandse fusietoezicht niet voldoet. ‘Mijn stelling is dat de NMa de fusiecontrole-opdracht niet goed kan uitvoeren. Niemand kan dat.’ Hij voert een aantal onderbouwingen aan voor deze stelling. Ten eerste zijn volgens Leeuwaarden de gevolgen van een fusie niet te voorspellen, doordat de reactie van andere marktpartijen niet te voorspellen is: ‘Zonder de gevolgen te kunnen inschatten, is ook niet vast te stellen of een machtspositie ontstaat of wordt versterkt. Bovendien mag misbruik niet te snel verondersteld worden op het moment dat aannemelijk is of kan worden gemaakt dat een machtspositie bestaat. De stap van machtspositie naar vermeend machtsmisbruik wordt veel te snel gemaakt.’ Omdat niet goed is te voorspellen wat er in de toekomst zal gebeuren als twee partijen samen verder gaan, stelt Leeuwaarden dat het huidige ex ante toezicht - dat wil zeggen controle voorafgaand aan de fusie - beter vervangen kan worden door ex post toezicht. Gezien het grote aantal fusies dat in een eerste fase wordt goedgekeurd, zijn de gevaren van een overgang naar toetsing achteraf niet groot, zo schatten Leeuwaarden en Buchwaldt in. In de afgelopen jaren (20042006) belandden er van de ongeveer driehonderd concentraties veertien in een tweede fase. Acht daarvan speelden in 2006, waarvan vijf in de zorg en drie in de rest van de economie: de Suikerfusie, de afgeblazen fusie tussen Nuon en Essent en de bloemenveilingenfusie. Buchwaldt wijst in dit verband op de hoge kosten en de onzekerheid voor personeel en klanten die nu met een verplichte melding vooraf gepaard gaan. ‘De NMa spreekt van een preventieve werking van het fusietoezicht, maar onduidelijk is hoeveel fusies door deze hoge kosten überhaupt niet worden ondernomen terwijl zij wel positief hadden kunnen uitwerken voor de consument.’ De adviseurs van de bedrijven die een fusie overwegen, weten na tien jaar concentratiecontrole welke fusies vragen oproepen. ‘Volstaan kan worden met vrijwillige melding van probleemgevallen en de mogelijkheid van controle achteraf’, aldus Leeuwaarden. Het accent in het mededingingstoezicht verschuift daarmee van concentratietoezicht naar toezicht op misbruik van machtsposities. Als je dan toch wilt vasthouden aan ex ante toezicht zou het toezicht op fusies volgens beide veilingdirecteuren gedifferentieerd moeten worden naar fusies in een not-for-profit omgeving (ziekenhuizen) of in een sterk door de overheid gereguleerde omgeving (ziektekostenverzekeringen) en naar overige fusies. Leeuwaarden: ‘Nu werd onze fusie als een fusie tussen gewone for-profits beschouwd en werd geen rekening gehouden met onze missie als coöperatie: een transparante markt organiseren zonder winstoogmerk.’ Als derde overweging bij de aanpassing van het huidige concentratietoezicht noemt Leeuwaarden de omvang van de geografische markt: ‘Nu werken we er met z’n allen hard aan om een Europese markt tot stand te brengen, en gelukkig met succes. Dus waarom nog gekeken naar Nederland, of nog kleiner, naar een bepaalde regio?’ Buchwaldt vult aan: ‘Ook in onze bloemenfusie, waarbij meer dan 30% van de bloemen uit het buitenland komt en er meer dan 80% weer de grens over gaat, heeft de NMa in eerste instantie de nationale bril opgezet, waar men later weer op terug moest komen.’ Samengevat: als er dan toch ex ante toezicht is, zouden fusies in eerste instantie op een Europese markt beoordeeld moeten worden (‘de default markt is Europees’) en pas als daar aanwijzingen voor zijn, kan de markt beperkter afgebakend worden. •
Het kabinet verwacht jaarlijks 350 miljoen euro aan luchtvaartheffingen binnen te halen. Dit zal de groei van de Nederlandse luchtvaart vertragen en misschien zelfs leiden tot een afname.
Tickettax Voor 350 miljoen euro staat de luchtvaartheffing al in de boeken: dit bedrag verwacht het kabinet Balkenende IV ieder jaar binnen te halen. Deze heffing zal worden opgelegd aan al het luchtverkeer vanaf Nederlandse luchthavens. De hoogte en grondslag van de heffing is inmiddels vastgesteld: 11 euro op Europese tickets, 45 euro op intercontinentale reizen. Vracht wordt ontzien, evenals de op Schiphol overstappende passagiers. In een studie zijn de effecten van zeven varianten doorgerekend, ook van heffingen op vracht en overstappende passagiers. Dat gebeurde aan de hand van het Airport Catchment area Competition Model. Dit lange termijnmodel, dat de groei van de luchtvaart in Nederland berekent, is ontwikkeld door SEO Economisch Onderzoek en Significance. Nu de heffing alleen in Nederland wordt ingevoerd, zullen sommige reizigers naar verwachting besluiten gebruik te maken van luchthavens in België of Duitsland. Reizigers die nu nog een overstap op Schiphol maken, kunnen, als de heffing ook op overstappende passagiers zou worden opgelegd, besluiten rechtstreeks te vliegen of elders over te stappen. En voor korte afstanden kan worden gekozen voor de auto of de trein. Of men gaat door de hoge kosten niet eens meer op reis. Na volledige doorwerking zou het passagiersvervoer op Nederlandse luchthavens, af hankelijk van de heffingsvariant, 7 tot 25 procent lager uitkomen dan in de situatie zonder heffing. Het vrachtvervoer zou zelfs tot 30 procent kunnen dalen, als ook daarop een heffing zou worden ingevoerd. Daar staat natuurlijk wel een algemene marktgroei van zo’n 4 procent per jaar tegenover. ‘Mogelijk is er dan over meerdere jaren gerekend geen feitelijke daling maar wel een tijdelijke groeivertraging’, zegt Jan Veldhuis van het cluster Amsterdam Aviation Economics. De daling van 7 tot 25 procent noemt hij ‘aanzienlijk’. ‘De ticketprijzen zijn de laatste tien jaar behoorlijk gedaald. Nu de tarieven lager zijn, vallen de heffingen relatief dus hoger uit. De heffing kan oplopen tot bijna 15 procent.’ Voor het intercontinentale verkeer blijft het beperkt tot 1 à 2 procent. De werkgelegenheid op de Nederlandse luchthavens lijkt nauwelijks last te hebben van de heffingen. • J. Veldhuis (SEO Economisch Onderzoek), i.s.m. Significance: Effecten van verschillende heffingsvarianten op de Nederlandse luchtvaart. In opdracht van de ministeries van Financiën, Verkeer en Waterstaat en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
9
Wat zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor de belangrijkste Franse luchthavens? Over die vraag buigt SEO Economisch Onderzoek zich op dit moment samen met het onderzoeks-bureau Significance uit Leiden. Opdrachtgever is de Direction Générale de l’Aviation Civile (DGAC) in Frankrijk.
Een Nederlands model voor Frankrijk Voor dit onderzoek wordt een model gebruikt dat het cluster luchtvaart al enige jaren, eveneens samen met Significance, ontwikkelt voor de Nederlandse overheid. Dit zogeheten ACCM-model (Airport Catchment area Competition Model, zie ook pagina 8) wordt zodanig omgebouwd dat het ook voor het Franse luchthavensysteem bruikbaar is. Daarbij gaat het - evenals bij de Nederlandse variant niet alleen om een verkenning van de groeimogelijkheden van de markt, maar ook om een verkenning van beleidsopties. Die beleidsopties kunnen bijvoorbeeld een grote rol spelen wanneer op bepaalde luchthavens sprake is van capaciteitsbeperkingen door een tekort aan baancapaciteit dan wel geluidcapaciteit. Niettemin zijn er ook belangrijke verschillen tussen Frankrijk en Nederland. Zo is het verzorgingsgebied van de Parijse luchthavens (Charles de Gaulle en Orly) aanzienlijk groter. Jan Veldhuis van SEO Economisch Onderzoek: ‘Als je kijkt naar het gebied dat Parijs per trein binnen twee tot drie uur kan bereiken, dan omvat dat een groot deel van Frankrijk, heel België, het zuidelijk deel van Nederland, Zuidoost Engeland, Zuidwest Duitsland en West Zwitserland. Dat betekent dat Parijs in het achterland met aanzienlijke luchthaven concurrentie te maken heeft. Immers de gemiddelde Fransman heeft - mede dankzij die TGV - de keuze uit een grote verscheidenheid aan luchthavens, van Brussel tot Lyon en van Londen tot Genève of zelfs Frankfurt. In de toekomst zou zelfs Schiphol aan dat rijtje kunnen worden toegevoegd.’ Dit biedt tevens mogelijkheden om vluchten vanuit Parijs naar deze gebieden te vervangen door de TGV of
10
hogesnelheidstrein. Dat zou de capaciteitsproblematiek aanzienlijk kunnen verlichten, waardoor de luchthaven van Charles de Gaulle zich wat meer op het lange afstandsvervoer zou kunnen richten. ‘De TGV zou ook nog een rol kunnen hebben in de aanvoer van passagiers uit dat grote achterland voor de lange afstandsvluchten vanaf Charles de Gaulle’, aldus Veldhuis. ‘Dat zou de positie van Charles de Gaulle als hub kunnen versterken.’ Verder kan - evenals in Nederland - de ‘uitplaatsingsproblematiek’ een rol spelen, waarbij vooral het niet hubgebonden verkeer verplaatst zou kunnen worden naar alternatieve luchthavenlocaties rondom Parijs. Ten slotte is het model - evenals het Nederlandse ACCMbroertje - geschikt om alternatieve netwerkstrategieën van de Air France/KLM-combinatie door te rekenen. Daar gaat het vooral om de interactie tussen de luchthavens Charles de Gaulle en Schiphol, de twee grote hubluchthavens van de Air France/KLM-combinatie. De luchthaven van Lyon, de tweede maar veel kleinere hub van Air France in Frankrijk, doet dan ook nog mee in die interactie, iets wat wij in Nederland gemakkelijk over het hoofd zien. Veldhuis: ‘Stel je voor dat als gevolg van interne bedrijfseconomische afwegingen bepaalde Air France/ KLM-vluchten van de ene naar de andere hub worden verplaatst, bijvoorbeeld van Charles de Gaulle naar Amsterdam of Lyon. Of andersom. Dat heeft dan meteen gevolgen voor het aandeel van deze hubs in de markt van het overstappende verkeer tussen Europa en de rest van de wereld. En dus voor de kwaliteit van het lijnennet die de betreffende luchthavens kunnen bieden.’ •
De criminaliteit moet worden teruggedrongen, maar tegen welke prijs? Als bekend is hoeveel kosten de samenleving maakt als een bepaald delict wordt gepleegd, kunnen de baten van preventieve maatregelen worden bepaald. Die kosten zijn nu bekend.
Schuld en boete Om te beoordelen of maatregelen ter preventie van criminaliteit maatschapplijk lonend zijn, moet eerst worden bepaald hoe hoog de maatschappelijke kosten zijn van een delict. Vervolgens kan dan gekeken worden of de kosten van de preventiemaatregelen opwegen tegen de kosten die worden uitgespaard als die delicten inderdaad niet meer worden gepleegd. Het SEOrapport De kosten van criminaliteit brengt het lang verwachte licht in de duisternis. Met het rapport zijn alle delicten uit het Wetboek van Strafrecht in kaart gebracht ‘Nu de kosten van deze delicten bekend zijn, zijn tegelijkertijd ook de baten bekend van een overheidsinterventie: de maatregelen om criminaliteit terug te dingen en te voorkomen’, zegt onderzoeker Aenneli Houkes. ‘Ons onderzoek laat niet alleen zien hoe hoog de kosten zijn, maar ook welke factoren de kosten bepalen en dus hoe deze kunnen worden berekend. Het in kaart brengen van alle kosten is een groot karwei geweest, te meer omdat met criminaliteit zoveel verschillende soorten maatschappelijke kosten samenhangen. Zo zijn er de kosten van preventieve maatregelen, zoals deursloten, alarminstallaties en camera’s. Deze hebben vooral betrekking op de delicten diefstal en vernieling, maar dergelijke kosten kunnen weer niet worden toegerekend aan moord, doodslag en zedendelicten. Dat geldt ook voor een kostenpost als de verzekering. Andere kostenposten zijn de waarde van gestolen goederen en de schade aan vernielde goederen in de openbare ruimte, zoals in elkaar getrapte bushokjes. Vervolgens zijn er de kosten van productieverlies. Die zijn het grootst bij iemand die om het leven is gebracht (diens productie daalt tot nul), en minder groot bij slachtoffers van zeden- en geweldsmisdrijven. De nasleep van een dergelijk delict leidt meestal tot angsten en andere syndromen, en dus tot een hoger ziekteverzuim. Daarnaast zijn er nog de kosten van politie en justitie (preventie, opsporing en vervolging), de rechterlijke macht maar ook instituties als het gevangenis-
wezen, de reclassering en slachtofferhulp.
Leed De grootste post en, aldus Houkes, de post die het moeilijkst was te berekenen betrof het leed dat slachtoffers ondervinden. ‘Om de emotionele gevolgen van delicten om te zetten in een geldbedrag, maakten we gebruik van de QALY-methode: Qualified Adjusted Life Year. De kosten van leed worden volledig bepaald door de fysieke of psychische schade van een individu nadat het slachtoffer is geworden. De Raad voor de Volksgezondheid stelt dat één jaar in goede gezondheid 80 duizend euro waard is. Wanneer iemand in de kracht van zijn leven wordt omgebracht, is de schade volgens deze benadering dus enorm.’ Met name deze post maakt een moord zo duur - en gelijk ook het allerduurste delict: gemiddeld bijna drie miljoen euro per geval. ‘De 174 moorden en doodslagen, gepleegd in 2005, kostten de samenleving daarmee ruim een half miljard euro’, rekent Houkes voor. In dat jaar waren de maatschappelijke kosten van de elf miljoen delicten - waaronder zes miljoen vermogensdelicten - die werden gepleegd ruim 20 miljard. De vermogensdelicten zorgen opgeteld voor de meeste schade: ruim de helft van alle kosten. Een mishandeling kost de maatschappij 5.500 euro, een bedreiging: 2.700 euro, een zedendelict 2.600 euro en een vernieling en verstoring van de openbare orde gemiddeld 700 euro. De grootste kostenpost zit overigens in het leed dan slachtoffers is aangedaan. ‘Bijna de helft van deze 20 miljard euro betreft het leed. Andere grote kostenposten zijn schade van gestolen en vernielde goederen en het productieverlies. • I. Groot, Th. de Hoop, A. Houkes (SEO Economisch Onderzoek) en D. Sikkel (Sixtat): De kosten van criminaliteit. In opdracht van het WODC (SEO-rapport 971).
11
Bedrijven kunnen maar moeilijk aan hoger opgeleide bèta’s komen. Dat duidt op schaarste. Maar de lonen voor deze categorie werknemers blijven naar verhouding juist gelijk. Djoerd de Graaf legde nieuwe stukjes van deze bètapuzzel op hun plaats. ‘De ene bèta is de andere niet.’ De energiemarkt is nu ruim drie jaar geliberaliseerd. Sindsdien is een aantal nieuwe energieleveranciers toegetreden. Qua omvang zijn deze nieuwe leveranciers echter relatief klein. Toetredingsdrempels en drempels om door te groeien zijn hier mede debet aan. Dit komt de marktwerking niet ten goede.
Nieuwe stukjes in de bètapuzzel
Foto: Joost Poort
Nieuwe energieleveranciers ondervinden toetredingsdrempels Vanaf juli 2004 kunnen kleinverbruikers zelf beslissen van wie zij hun energie betrekken. Daarmee werd de deur opengezet voor nieuwe energieleveranciers. ‘Marktwerking moet ervoor zorgen dat de energieprijs daalt en er meer productdifferentiatie en transparantie komen’, zegt Michiel de Nooij. ‘Tot nu toe is een beperkt aantal nieuwe aanbieders van energie actief geworden op deze markt. Over het algemeen zijn deze toetreders klein gebleven.’ De geliberaliseerde energiemarkt werkt nog niet optimaal, constateren De Nooij en drie collega’s van SEO Economisch Onderzoek. Zij onderzochten tegen welke drempels nieuwe spelers op de energiemarkt aanliepen. In hun onderzoek onderscheiden zij vier soort toetreders. Om te beginnen zijn er echte starters, zoals Oxxio, Greenchoice en Anode. Daarnaast zijn er de in Nederland actieve producenten zoals E.on en Electrabel, voordat ze een
12
Nederlandse leverancier overnamen. Vervolgens zijn er de al in Nederland actieve leveranciers die buiten de eigen regio klanten gaan werven (denk aan Essent, Nuon en Eneco) of leveranciers die zich op een ander segment zijn gaan richten (bijvoorbeeld eerst groot- en nu ook kleinverbruikers). Tot slot zijn er buitenlandse bedrijven die in Nederland toetreden. Hun gezamenlijke ervaring: toetreden is moeilijk, maar groeien is nog moeilijker. Allemaal hebben ze te maken met klanten die niet bepaald staan te springen om van leverancier te wisselen. Pas als dat een forse besparing oplevert, zijn ze daartoe bereid maar dat kunnen de leveranciers niet bieden. ‘Desinteresse is een aspect dat de DTe moeilijk kan beïnvloeden’, aldus De Nooij. Dat geldt waarschijnlijk wel voor de drempel die GasTerra opwerpt. Deze voormalige productietak van de Gasunie eist dat gasleveranciers
minimaal 50 miljoen kuub gas afnemen - goed voor zo’n 30 duizend klanten. ‘Gezien de lage interesse in overstappen kunnen nieuwe gasleveranciers nauwelijks zoveel klanten werven. Dit is een serieuze drempel voor nieuwe toetreders’, zegt De Nooij. ‘Hieraan kan de toezichthouder waarschijnlijk wat doen.’ Welke actie de NMa/DTe wordt geadviseerd, viel buiten het bestek van dit onderzoek.
Extra kosten Ook de levering van meetgegevens is problematisch. ‘Als de klant overstapt, moeten de netbeheerder en leveranciers gegevens uitwisselen. Hierbij gaat echter nog wel eens wat fout, hetgeen extra kosten veroorzaakt. De nieuwkomers voelen deze kosten harder dan de gevestigde leveranciers, die deze kosten kunnen spreiden over veel meer klanten.’ Volgens De Nooij is dit echter moeilijk aan te pakken. ‘Netbeheerders
hoefden daarover vroeger niet te communiceren en hun ICT-systemen waren daar niet op ingericht. De bedrijven doen al veel om dit te verbeteren, ook de DTe let scherp op hoe bedrijven hier verbeteringen nastreven. Of en hoe dit verbeterd kan worden is daardoor niet eenvoudig aan te geven.’ Tot slot zorgt ook de wet- en regelgeving voor relatief grote barrières. Het kost leveranciers veel tijd om te voldoen aan alle regels en verzoeken om informatie over bijvoorbeeld milieu. ‘Deels zijn dit vaste kosten, onaf hankelijk van de bedrijfsomvang. Daardoor zijn de nalevingskosten voor kleine bedrijven - dus de nieuwe toetreders - per klant hoger dan voor grote bedrijven.’ Zo maar afschaffen van deze regels is echter geen optie, vindt De Nooij. ‘Regelgeving dient een doel: milieu- en consumentenbescherming en herstel van het vertrouwen in de energiemarkt. Afschaffen van deze regels is wel goed voor de marktwerking maar slecht voor deze andere doelen van het beleid. Echter niet alle regels zijn efficiënt en andere veroorzaken te grote kosten in verhouding tot de baten. Een kritische blik naar de regelgeving is verstandig.’ Op dit moment zijn er dus diverse drempels waar toetreders en groeiende bedrijven last van hebben. ‘Deels kunnen deze worden aangepakt en dat zal het makkelijker maken toe te treden en door te groeien. Dat is belangrijk, want voorlopig is doorgroeien naar een substantieel marktaandeel lastig en dat is slecht voor de marktwerking. Daarom kan de overheid deze markt nog niet met rust laten.’ • B. Baarsma, S. Bremer, M. de Nooij en J. Poort: Toetredingsdrempels kleinverbruikersmarkt energie. In opdracht van NMa/ DTe (SEO-rapport 2007-49).
Wat is de bètapuzzel? ‘Het CPB introduceerde in 2005 de term bètapuzzel. Er zijn geluiden dat bedrijven vooral steeds moeilijker aan personeel met een bètaachtergrond kunnen komen. Maar bijvoorbeeld de lonen van hoger opgeleide bèta’s zijn verhoudingsgewijs al enkele jaren niet gestegen. Dat wekt de suggestie dat bèta’s misschien wel schaars zijn, maar niet schaarser geworden zijn dan niet-bèta’s.’ Welke verklaring had het CPB daar voor? ‘Het CPB vermoedde dat de arbeidsmarkt voor hoger opgeleide bèta’s internationaal is. Dan heeft Nederland nauwelijks invloed op de hoogte van de lonen, ook niet als er schaarste is. Ook gaf het CPB aan, dat dé bèta niet bestaat. Op deelmarkten zijn wellicht wel loonstijgingen te zien. Het CPB heeft deze veronderstellingen destijds niet meer kunnen toetsen, wij in ons onderzoek wel.’ Kloppen de veronderstellingen? ‘Er is wel een internationale arbeidsmarkt voor bèta’s, maar vermoedelijk niet in de mate die het CPB opperde. Het gaat niet om internationale loonvorming, maar om het internationale aanbod van bèta’s. Lonen worden dus voornamelijk lokaal bepaald, maar daarbij wordt rekening gehouden met internationaal aanbod van werknemers. Zijn er lokale tekorten van bèta’s, dan nemen de lonen niet toe, want werkgevers kunnen in het buitenland werven. Dat geldt echter niet voor alle bèta’s in gelijke mate. Een bouwkundige heeft te maken met Nederlandse bouwvoorschriften en buitenlandse bouwkundigen zullen niet zo snel naar Nederland komen. Chemici verhuizen wel gemakkelijker, omdat de taal en lokale regelgeving er minder toedoen. Lonen van chemici fluctueren dan ook minder. Als er schaarste is, dan wordt dat dus deels opgevangen doordat bedrijven chemici uit het buitenland halen en niet door de lonen te laten stijgen. Het CPB had dus een punt, dat het goed is onderscheid te maken in de verschillende categorieën bèta’s. Dan zie je pas dat de ene bèta de andere niet is: baanzoekduur en loon verschillen onderling behoorlijk.’
Hebben jullie nog andere verschillen gevonden tussen hoger opgeleide bèta’s en niet-bèta’s? ‘Bèta’s zijn minder gevoelig voor de hoogte van hun lonen. Ze zijn meer gericht op de inhoud van hun werk. Werkgevers bieden eerder een cursus aan dan een hoger salaris. Dat is ook een verklaring waarom een schaarste niet tot uitdrukking komt in een hoger loon. Verder geven werkgevers aan dat hbo-opleidingen van bèta’s veelal te breed zijn geworden. Zij vonden het belangrijk dat bèta’s ook over andere vaardigheden zouden beschikken, maar de opleidingen zijn doorgeslagen. Kort door de bocht gezegd: een bèta kan tegenwoordig een goede presentatie houden maar hij beschikt over minder vakkennis. Werkgevers moeten hen dus laten bijspijkeren, waardoor de lonen van jonge bèta’s niet al te snel zullen stijgen.’ Is de bètapuzzel nu opgelost? ‘We zijn een stuk verder. We zouden graag de internationale arbeidsmarkt nog beter willen onderzoeken, maar dat kon niet in deze studie. Er zijn nog te weinig gegevens voorhanden over welke bèta’s om welke reden naar een ander land verhuizen.’ Hoe ontwikkelt de arbeidsmarkt voor hoger opgeleide bèta’s zich in de toekomst? ‘Er zijn veel aanwijzingen dat de schaarste verder toeneemt. Het percentage moeilijk vervulbare vacatures is bij bèta’s de laatste jaren behoorlijk gestegen. Ook hebben bèta’s een kortere baanzoekduur dan niet-bèta’s. Zij vinden dus sneller een baan. Dit verschil lijkt sinds kort toe te nemen, wat duidt op een grotere toename van schaarste onder bèta’s. Wat natuurlijk ook niet meehelpt, is de grote uitstroom van de babyboomgeneratie de komende jaren. Overigens wordt momenteel door overheid en bedrijfsleven naarstig naar oplossingen gezocht. Denk bijvoorbeeld aan de Taskforce ‘technologie, onderwijs en arbeidsmarkt’. Dat is een grote uitdaging, ook al doordat meer beroepsgroepen met schaarste kampen.’ • D. de Graaf, A. Heyma en Ch. van Klaveren (m.m.v. J. Theeuwes, R. Lieshout en P. Berkhout): De arbeidsmarkt voor hoogopgeleide bèta’s. In opdracht van het ministerie van Economische Zaken (SEO-rapport 992).
13
tion at the Autonomous University of Barcelona, 11 June 2007 Guillaume Burghouwt, Jaap de Wit Solving the lack of price data availability in aviation economic research. Presentation at the Air Transport Research Society Conference, University of Berkeley, 22 June 2007 Jaap de Wit, Airport slot Management in Europe, presentation at the NEXTOR Conference Wye River, US, 6-7 June 2007 Jaap de Wit, Airline Networks and Airport Constraints, presentation at the Eurocontrol Workshop on Air Traffic Forecasting in a constrained World, Brussels, 18 september 2007
Faits divers Arbeid & Kennis Afgerond onderzoek Bossche Spoorzone: maatschappelijke kosten en baten van vier deelprojecten, B.J.F. Hof, F.A. Rosenberg. Opdrachtgever: Gemeente ’s-Hertogenbosch, SEO-rapport 988 De arbeidsmarkt van hoger opgeleide bèta’s, D. de Graaf, A. Heyma, en C. van Klaveren. Opdrachtgever: ministerie van EZ, SEO-rapport 992 Een kwestie van kwaliteit, over de aantrekkingskracht van de overheid voor afgestudeerden uit het hoger onderwijs, E.E. Berkhout en P.H.G. Berkhout. Opdrachtgever: ministerie van BZK, SEO-rapport 995 De markt voor hogere opleidingen in Communicatie, Media en Informatie, E.E. Berkhout, P.H.G. Berkhout en S. Kara. Opdrachtgever: Erasmus Universiteit Rotterdam, SEO-rapport 2007-50 De werkloosheidsduur in Nederland (2002-2005), P.H.G. Berkhout en C. van Klaveren (i.s.m. J. van der Valk en R. de Vries, CBS). Opdrachtgever: CBS, SEO-rapport 2007-51 Economische indicatoren Noord-Holland Noord, nulmeting 2007, Arjan Heyma. Opdrachtgever: Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland Noord N.V., SEO-rapport 2007-77 Publicaties en lezingen C. van Klaveren en H. Maassen van den Brink (2007), Intra-household work time synchronization togetherness or material benefits? Social Indicators Research, 84(1), 39-52
Bedrijfstakanalyse
14
Afgerond onderzoek Woningmakelaardij 2006, Marcel van den Berg,
Jan Holleman, Peter Risseeuw, Omer Sheikh. Opdrachtgever: NVM, SEO-rapport 2007-41 Bedrijfsvergelijkend onderzoek NVA 2006, Jorna Leenheer, Omer Sheikh, Jan Holleman. Opdrachtgever: NVA, SEO-rapport 2007-44 Marktaandelen volmachtkanaal 2006, Thomas van Giffen, Jan Holleman, Jorna Leenheer. Opdrachtgever: NVGA, SEO-rapport 2007-47 Hoofdlijnen bedrijfsvergelijkend onderzoek NVM-makelaars, Marcel van den Berg, Jan Holleman, Peter Risseeuw, Omer Sheikh. Opdrachtgever: NVM, SEO-rapport 2007-54 Beloningsniveau directeuren Cedris-lidbedrijven 2006, Marcel van den Berg. Opdrachtgever: Cedris, SEO-rapport 2007-55 Financiële dienstverlening 2006; Bedrijfsmakelaardij 2006; Agrarische makelaardij 2006; Vastgoedmanagement 2006, Marcel van den Berg, Jan Holleman, Peter Risseeuw, Omer Sheikh. Opdrachtgever: NVM, SEO-rapport 2007-56 t/m 2007-59 Sectoranalyse Goede Doelen 2006, Jan Holleman, Peter Risseeuw, Jarst Weda. Opdrachtgever: VFI, SEO-rapport 2007-61 Cedris bedrijfsvergelijkend onderzoek 2006, resultaten op hoofdlijnen, Marcel van den Berg, Peter Risseeuw, Omer Sheikh. Opdrachtgever: Cedris, SEO-rapport 2007-64 De uitdaging is steeds hetzelfde, alleen de invulling is anders; een onderzoek naar de ondersteuningsstructuur van de Nederlandse muzieksector, Peter Risseeuw. Opdrachtgever: Ministerie van OC&W, SEO-rapport 2007-66 Het bereik van de Nationale Hypotheekgarantie, Peter Risseeuw, Jorna Leenheer, Omer Sheikh, Opdrachtgever: WEW, SEO-rapport 2007-85
Publicaties en lezingen Jorna Leenheer, ‘Toezicht waarborg en garantiefondsen: praktische vrijstellingsregels’, Tijdschrift voor Verenigingsmanagement, 2007 (2) Jorna Leenheer, Harald van Heerde, Tammo Bijmolt & Ale Smidts, ‘Do loyalty programs really enhance behavioral loyalty? An empirical analysis accounting for self-selecting members’, International Journal of Research in Marketing, 2007, 24(1), 31-47 Jorna Leenheer & Tammo Bijmolt, ‘Which retailers adopt a loyalty program? An empirical study’. Journal of Retailing and Consumer Services, forthcoming. Heel wat aan de hand in Makelaarsland, presentatie Peter Risseeuw, VBO-congres, juni 2007
Luchtvaart Afgerond onderzoek Luchthavensystemen, Guillaume Burghouwt, Jaap de Wit, Martijn Cornelissen (NACO). Opdrachtgever: ministerie van V&W, SEO-rapport 980 Publicaties en lezingen G. Burghouwt (2007). Airline network development in Europe and its implications for airport planning. Aldershot: Ashgate M. Werson & G. Burghouwt (2007). Airport planning in free market regimes. Journal of Airport Management, vol. 2 no. 1, pp. 38-55 Guillaume Burghouwt, Impact of airline network strategies at airports. Presentation at Airport Policy and Planning Course 6-8 June 2007, University of Westminster Guillaume Burghouwt, From hub to hybrid? The de-hubbing of Barcelona El Prat. Presenta-
Jan Veldhuis & Guillaume Burghouwt, Welfare Impact of airline flight schedule changes with Netscan, paper presented at Air Transport Research Society Conference, University of Berkeley, 22 June 2007 Jan Veldhuis, Monitoring environmental capacity at Schiphol, lecture Westminster University London Jaap de Wit, Design of an airport system in the Netherlands, presentation at the Schiphol Conference 21 November 2007 Jaap de Wit, The future of the LCC business model, presentation at the 4th Annual managing Airline Costs Conference, Zurich Jaap de Wit, Slot trading an hubbing, presentation at the GAD conference, Amsterdam 29-11-2007
Mededinging & Regulering Afgerond onderzoek Instrumentarium voor transitie naar een CO2 neutrale glastuinbouw, Rob Aalbers, Simon Bremer en Michiel de Nooij. Opdrachtgever: LTO Glaskracht en Stichting Natuur en Milieu, SEO-rapport 983 Instrumentarium voor transitie naar CO2 neutrale glastuinbouw, Rob Aalbers, Simon Bremer, Michiel de Nooij. Opdrachtgever: LTO Glaskracht en de Stichting Natuur en Milieu, SEO-rapport 983 Buitenlandse activiteiten: waar ligt de grens: achtergrondnotitie, Rob Aalbers, Barbara Baarsma, Joost Poort, m.m.v. Michiel de Nooij. Opdrachtgever: Essent NV, SEO-rapport 993 De tijd loopt door: de gevolgen van lange doorlooptijden in de rechtspraak, Flóra Felsö, David Hollanders, Jordi van Honk, Miek Laemers, Michiel de Nooij, Wannes Rombouts. Opdrachtgever: WODC, SEO-rapport 994
Wegen van publieke belangen, Bert Hof, Joost Poort, Barbara Baarsma. Opdrachtgever: Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid, SEOrapport 997 Ex-post Evaluatie Energie Investeringsaftrek (EIA), Rob Aalbers, Barbara Baarsma, Peter Berkhout, Simon Bremer, Matthijs Gerritsen, Michiel de Nooij. Opdrachtgever: Ministerie van Economische Zaken, SEO-rapport 999 Toetredingsdrempels kleinverbruikersmarkt energie, Barbara Baarsma, Simon Bremer, Michiel de Nooij, Joost Poort. Opdrachtgever: Directie Toezicht Energie (DTe) van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, SEO-rapport 2007-49 Bronnen van baten, Joost Poort, Robert Breugelmans, Floks Laverman, Bert Hof. Opdrachtgever: Consortium Digitalisering Erfgoed, SEO-rapport 2007-52 Methoden zur Bestimmung des “Value of Lost Load” (VoLL): Vorstudie zu der monetären Bewertung der Stromversorgung in Deutschland, Michiel de Nooij, Barbara Baarsma, Gert Brunekreeft (Bremer Energie Institut). Opdrachtgever: VDN, Berlin, SEO-rapport 2007-53 Oriënterende Monitor Huisartsenzorg, Nederlandse Zorgautoriteit in samenwerking met SEO Economisch Onderzoek, Ina Schouten (NZa), Eric de Laat (NZa), Koert van Buiren (SEO) en Justin van der Sluis (SEO), SEO-rapport 2007-83 Publicaties B.E. Baarsma (2007), Fusies en het gebruik van de SSNIP-test, ESB, 92(4512), pp. 395-397 M. de Nooij (2007) Lessons for the Appraisal of Interconnection Investments from the NorNed-Case, Oil, Gas & Energy Law Intelligence, OGEL 5 (1) Special issue on Electricity Interconnectors J. Poort en B. Baarsma (2007), Wantrouw minimumprijzen, Financieele Dagblad, 23 augustus, p. 11 K. van Buiren, K. & M. Gerritsen (2007), Over compensaties van Diensten van Algemeen Economisch Belang, ESB, 92(4518), pp. 570-571 Rob Aalbers & Herman Vollebergh, 2007, Handelen in milieu: de windhandel voorbij?, Christen Democratische Verkenningen | Herfst 2007, pp. 144-151 Personalia Joost Poort wordt per 1 januari 2008 hoofd van het cluster Mededinging en Regulering. Hij volgt Barbara Baarsma op die als adjunct
directeur aan SEO Economisch Onderzoek verbonden blijft.
Zorg & Zekerheid Afgerond onderzoek Oriënterende Monitor huisartsenzorg, Koert van Buiren, Justin van der Sluis. Opdrachtgever: NZa, SEO-rapport 2007-83 Tweedekans re-integratie in cijfer: kwantitatieve analyse van aantallen tweedekanstrajecten en uitstroompercentages, Marloes de Graaf-Zijl, David Hollanders, Opdrachtgever: Raad voor Werk en Inkomen, SEO-rapport 2007-46 Weer leren werken: beleid voor langdurig werklozen in de WW en de WWB, Inge Groot, Peter Hop, Marloes de Graaf-Zijl. Onderzoek samen met TNO-Arbeid. Opdrachtgever: Raad voor Werk en Inkomen, SEO-rapport 2007-82 Effect re-integratietrajecten op de uitgaven aan sociale zekerheid, Inge Groot, Marloes de GraafZijl, Peter Hop, Lucy Kok, Bruno Fermin, Daan Ooms, Wim Zwinkels, Onderzoek samen met TNO-Arbeid. Opdrachtgever: ministerie van SZW, SEO-rapport 2007-67 Re-integratie van niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden: inzet en effectiviteit van re-integratietrajecten bij nuggers, Inge Groot, Marloes de Graaf-Zijl, J. Peter Hop. Opdrachtgever: Raad voor Werk en Inkomen, SEO-rapport 2007-62 Kwantitatief effect WWB, Lucy Kok, Inge Groot, Derya Güler. Opdrachtgever: ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, SEO-rapport 2007-86 Toename gebruik ondersteuning voor jongeren met een gezondheidsbeperking, Jan Besseling, Branko Hagen, Saskia Andriessen, Annelies te Peele, Matty Crone, Lucy Kok, Edwin de Vos. Onderzoek met TNO-Arbeid en Vilans. Opdrachtgever: ministerie van SZW. Den Haag: ministerie van SZW. Werkdocument 385, SEO-rapport 2007-87 Publicaties D. Hollanders, Lucy Kok, De Zweedse oplossing van het vergrijzingsprobleem, ESB, 7 september 2007 Lucy Kok, Alda Koolmees, Gun scholen ook de lusten van opvang, De Volkskrant 1 augustus 2007 Lucy Kok , Janneke Plantenga, Kabinet geeft vrouw dubbele boodschap af, De Volkskrant 16 mei 2007 A. Houkes, Lucy Kok, Gezondheidszorg, in: Jaarboek overheidsfinanciën 2007, C.A. de Kam, A.P. Ros (red.)
15
Een spook waart door Europa: door Amsterdam, en Keulen; door Wenen en Parijs; door Appingedam. Honderdzestig jaar na Marx is dit niet het spook van het communisme, maar van het gemeentelijke glasvezel. Als we de enthousiaste bestuurders van Stockholm tot Milaan mogen geloven, vormt breedband over glasvezels de oplossing voor alle problemen van dit moment. Vergrijzing? Ouderen blijven actief in e-communities en wonen langer thuis dankzij e-consulten met artsen. Via webcams staan zij in contact met e-nachtzusters. Lerarentekort? Lesgeven doen we voortaan over de webcam. Broeikaseffect en files? Dankzij breedband werken we veel thuis en videoconfereren we met onze collega’s. En het spreekt voor zich dat ook de economie zal bloeien als nooit tevoren als er eenmaal een glasvezel naar iedere voordeur ligt. De onaangename waarheid over breedband is alleen, dat de huidige netwerken - zeker in Nederland - al volstaan voor de hierboven genoemde toepassingen. Wie niet thuis kan werken met een goede ADSL- of kabelverbinding, zal dat straks ook niet kunnen met een glasvezel. Dat heeft meer te maken met de baan of bedrijfscultuur van de beoogde thuiswerker dan met de snelheid van zijn verbinding. Ook live videobeelden komen prima uit de verf met de snelheden die nu al geboden worden. Dat wil niet zeggen dat de enorme capaciteit van glasvezelnetten niet gebruikt gaat worden als die netten er eenmaal liggen. Het is alleen de vraag of dat gebruik voldoende toegevoegde waarde heeft om de massieve investeringen te rechtvaardigen. Al enkele jaren vormen zogeheten peer-to-peer-toepassingen de grootste bron van internetverkeer. Vooral de uitwisseling van films en muziek slokken veel bandbreedte op en deze datastroom zal nog flink doorgroeien, als het netwerk daarvoor de ruimte biedt. De toegevoegde waarde van dit verkeer is echter gering en als we de copyrightinquisiteurs van Stichting Brein mogen geloven, is die waarde vaak zelfs negatief. De consument die niet wil betalen voor een cd of dvd, wil ook zijn breedbandverbinding op een koopje. Vandaar dat consumenten meestal kiezen voor een lagere snelheid ADSL of kabel dan de maximaal beschikbare.
16
Toch wil menige gemeente en regio in Europa investeren in een nieuw snel aansluitnet. Regio’s die dat willen omdat de markt überhaupt geen breedband biedt, krijgen daar vanuit Brussel veel ruimte voor. Ingewikkelder ligt dat in een
Joost Poort
Onaangename waarheden over breedband stad als Amsterdam waar marktpartijen al wel breedband aanbieden. Een dezer dagen zal de Europese Commissie uitspraak doen over de vraag of het Amsterdamse glasvezelplan ‘Citynet’ aan de Brusselse staatssteunregels voldoet. De gemeente Amsterdam investeert volgens dat plan schouder aan schouder met ING, kabelboer Reggefiber en een aantal woningcorporaties in een glasvezelnet naar een kleine veertigduizend meterkasten. Cruciaal bij de beoordeling van dit plan is voor de Commissie het zogeheten Market Economy Investor Principle (MEIP). Volgens dit beginsel is de Amsterdamse bijdrage van 6 miljoen euro toelaatbaar, zolang de gemeente onder dezelfde voorwaarden investeert als een private partij dat zou doen. De juridische logica van het MEIP is helder. Als de gemeente hetzelfde rendement eist als private investeerders, is er geen sprake van staatssteun. De economische logica daarentegen is lastiger te doorgronden: als de gemeente werkelijk het MEIP volgt, waarom moet zij dan toch investeren? Waarom koopt ING de gemeente (en de corporaties) niet uit, zodat iedereen van die vervelende procedures verlost is? Risicodragende investeringen van overheden roepen
bovendien weinig prettige herinneringen op aan koopman-koning Willem I en meer recent de Ceteco-affaire. Moeten marktinvesteringen niet liever door de markt gedragen worden? Toch zijn er wel economische redenen te bedenken waarom private partijen belang hechten aan een overheid die volgens het MEIP in een project participeert. Allereerst is het denkbaar dat de gemeente bepaalde ‘residuele’ risico’s draagt die andere partijen niet willen dragen. Maar laten we daar niet van uitgaan, want daarmee verlaten we eigenlijk het MEIP. Ook kan de gemeente een kennisvoorsprong hebben en beter weten wat haar burgers willen. In dat geval zou de gemeente echter haar kennis en niet haar geld in het project moeten steken. Een derde mogelijkheid is dat de gemeente door haar financiële participatie een krachtig signaal afgeeft aan de andere investeerders dat zij zich committeert aan het project. Overheden tonen zich nogal eens onbetrouwbaar vis-à-vis private investeerders door de spelregels tijdens het spel te veranderen. Een overheid die als marktinvesteerder meedoet in een project, snijdt daarmee in haar eigen vlees. Het is een riskante en omslachtige manier om een spook te binden. We zullen zien of het gaat werken. •