Pedagogisch project BuBaO
Sint-Gerardus Diepenbeek
1
MISSIE
Onze school richt zich tot kinderen vanaf 2,5 jaar tot maximum 14 jaar met een motorische en of meervoudige handicap. Ze komen naar onze school omdat ze omwille van hun lichamelijke en/of meervoudige handicap, nood hebben aan: -
paramedische begeleiding (kine, ergo, logo),
-
verzorgende hulp tijdens de schooluren,
-
een orthodidactische aanpak en aangepast leermateriaal: o
een aangepast tempo,
o
individuele begeleiding,
o
emotionele ondersteuning,
-
begeleiding tot weerbaarheid,
-
psychologische begeleiding in functie van de handicapverwerking.
Om aan deze zorgvragen te beantwoorden werkt onze school nauw samen met het dienstencentrum Sint-Gerardus. Dit dienstencentrum biedt de noodzakelijke en aangepaste medische begeleiding, therapeutische behandeling en pedagogische, psychologische en verzorgende ondersteuning.
Buiten de samenwerking met het dienstencentrum, werkt onze school ook samen met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB) voor Buitengewoon Onderwijs (BO).
Onze school stelt zich als uiteindelijke doel om de aan ons toevertrouwde kinderen in hun groei en ontwikkeling als totale persoonlijkheid een individueel aangepaste begeleiding en verzorging te bieden: -
De mogelijkheden van de leerling met een handicap optimaal aanspreken en in ontwikkeling brengen om de totale persoonlijkheid – het kennen, het kunnen en het zijn – zo evenwichtig mogelijk te ontplooien.
-
Hen ondersteunen of voorbereiden op integratie of reïntegratie.
-
Door te werken aan een zo groot mogelijke zelfredzaamheid binnen een al dan niet beschermd leef-, bezigheids- of arbeidsmilieu.
-
Door hen voor te bereiden op het verder zetten van hun studies in het gewoon onderwijs.
Uiteindelijk wil de school een leer- en leefklimaat scheppen dat afgestemd is op de individuele noden van elk kind en dat moet leiden naar een zo harmonisch mogelijke ontplooiing van de totale persoon ondanks de motorische en/of meervoudige handicap(en mentale) handicap.
2
VISIE
Onze school geeft opvoeding en onderwijs aan kinderen met een motorische of meervoudige handicap. Tot onze doelgroep behoren kinderen met: -
hersenverlamming,
-
spina bifida,
-
myopathie,
-
een niet aangeboren handicap (NAH),
-
of aanverwante motorische aandoeningen.
De motorische handicap is de hoofdhandicap, meestal in combinatie met een bijkomende mentale achterstand. Hierdoor is een gespecialiseerde behandeling vereist om optimale vorderingen te kunnen maken of om degeneratie af te remmen. Er moet ook een perspectief zijn op leerbaarheid op schools, sociaal, zelfredzaam en motorisch vlak.
Een inschrijvingsattest Buitengewoon Onderwijs type 4 uitgereikt door het CLB is vereist. Een verlengd verblijf in het kleuter- of lager onderwijs kan enkel mits een gefundeerd advies van de klassenraad dat bevestigd wordt door een bijkomend CLB-attest.
De leerlingen zijn allen semi-intern of intern in het dienstencentrum Sint-Gerardus en hebben hiervoor een goedkeuring van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap nodig. Er is gratis leerlingenvervoer: dagelijks voor de semi-internen en wekelijks voor de internen.
3
DE SCHOOL
De school bevat twee afdelingen met een duidelijk onderscheiden structuur en orthopedagogisch klimaat.
3.1
De kleuterafdeling
Vanaf de leeftijd van 2,5 jaar tot maximum 8 jaar kunnen de kinderen ingeschreven worden in het BKO. Rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen van elk kind tracht het begeleidingsteam een evenwichtige ontwikkeling op gang te brengen die hen voorbereidt op de schoolse vaardigheden van de lagere school. Een vast begeleidingsteam bestaat uit een kleuterleidster, een opvoed(st)er, een kinesist(e), een ergotherapeut(e) en een logopediste. De kleuters lopen school in een vertrouwde omgeving, familiale sfeer en aangepaste lokalen.
De kleuters worden volgens hun ontwikkelingsleeftijd, mentale en motorische mogelijkheden ingedeeld in kleine pedagogische eenheden. Van elke kleuter wordt verwacht dat: -
hij/zij de mogelijkheid heeft tot sociale interactie,
-
hij/zij het vervoer van en naar school aankan,
-
hij/zij een normaal dagritme aankan,
-
hij/zij een minimum aan vitaliteit heeft,
-
hij/zij kan meewerken aan een klasprogramma.
3.2
De lagere afdeling
In het lager onderwijs kunnen de leerlingen onderwijs volgen tot de leeftijd van 14 jaar. De klemtoon ligt op de cognitieve en sociale ontwikkeling om tot een zo harmonieus mogelijke persoonlijkheid uit te groeien. De leerstof en de werkvorm wordt aangepast aan elk kind individueel. Een multidisciplinair team (onderwijzer(es), kinesist(e), ergotherapeut(e) en logopedist(e) en opvoed(st)er) begeleidt het kind in functie van een totale persoonlijkheidsontwikkeling. De leerlingen worden ingedeeld in twee groepen volgens hun mentale mogelijkheden.
De leerklassen Deze staan open voor de leerlingen met lichamelijke beperkingen die beschikken over voldoende verstandelijke en sociale mogelijkheden om, mits aanpassingen en nodige ondersteuning, om een zo gewoon mogelijk schools programma te volgen.
Van elke leerling(e) worden de volgende mentale en schoolse mogelijkheden vereist: -
-
basisvoorwaarden: o
minimale samenwerking tussen diverse perceptiekanalen,
o
iets kunnen aanwijzen en /of tonen,
leerhouding: o
belangstelling hebben voor boeken, letters, lezen,
o
geconcentreerd kunnen luisteren en /of bezig zijn,
o -
-
opdrachtjes kunnen uitvoeren, taakbewust zijn,
leesvoorwaarden: o
voldoende auditieve en visuele discriminatie,
o
voldoende geheugenfunctie,
rekenvoorwaarden: o
elementaire rekenbegrippen kunnen gebruiken,
o
seriatie,
o
classificatie,
o
constantiebegrip,
o
1/1 relatie is gekend.
De speelleerklas Een tussenstap voor leerlingen van de laatste kleuterklas naar de lagere school. Naast basisvoorwaarden zoals reken- en leesvoorwaarden en schrijfmotoriek wordt er gewerkt aan een algemene leerhouding. Indien mogelijk wordt er gestart met het aanvankelijk reken-, lees- en schrijfproces.
De sociale leerklassen De leerlingen met een meervoudige handicap zitten in kleine groepjes en volgen aangepast onderwijs met klemtoon op sociale vaardigheden, zelfstandigheid en vrijetijdsbesteding. De minimale vereisten voor de sociale leerklas zijn: -
-
sociale gerichtheid: o
kan aandacht bundelen,
o
kan functioneren in groepsverband,
objectgerichtheid: o
-
reageert op spel- en didactisch materiaal,
aandacht en concentratie: o
gerichte aandacht gedurende een bepaalde periode op wat aangeboden wordt – vluchtigheid en afleidbaarheid blijven beperkt,
-
doelgerichtheid: o
-
merkbare intentie tot doelgericht inspanning,
communicatie: o
begrijpt eenvoudige concrete taal,
o
ja en neen zijn duidelijk,
o
er is een zekere communicatiedrang aanwezig,
o
herkent eenvoudige voorwerpen/personen op prent of foto en kan aanwijzen op vraag,
o
kan behoeften/wensen kenbaar maken.
4
GEÏNTEGREERD ONDERWIJS
De school organiseert ook geïntegreerd onderwijs (GON) en biedt hulp aan leerlingen met een motorische handicap die in het gewoon onderwijs zitten. Het GON is een onderwijsvorm aangepast aan de opvoedingsbehoefte van de gehandicapte leerlingen die het gewoon onderwijs volgen en waaraan het buitengewoon en gewoon onderwijs participeren. Het GON heeft tot doel de integratie van leerlingen met een handicap in het gewoon onderwijs te bevorderen. De opname in het GON wordt voorafgegaan door een aanmeldingsprocedure. Deze procedure staat uitvoerig beschreven in het document: "GON-procedure Sint-Gerardus".
5
WAARDEN
5.1
Wat zijn onze kenmerken?
-
Een school die specifiek gericht is op individuele aanpak.
-
Ontwikkelingsgericht: geen stappen overslaan in het leerproces.
Het kind bepaalt het tempo.
5.2 -
-
Beseffen dat we in het Bijzonder Onderwijs werken met een specifieke aanpak Ervaringsgericht werken: o
mogelijkheden creëren om de ervaringswereld van het kind te leren kennen,
o
interactie naar de ervaringswereld (excursies - maar beperkingen in de organisatie),
o
individuele aanpak (therapie) na operaties: andere ervaringswereld.
Respect en waardering tussen kinderen-leerkrachten-begeleiders en ouders: respect telkens wederzijds.
-
Geduld en begrip voor de zwakte van het kind. Begeleiders en ouders volgen het niveau en tempo van het kind.
5.3 -
Wat is onze opdracht? Het kind zo optimaal mogelijk begeleiden om het vervolgens op zijn eigen ritme zo volledig mogelijk te laten ontwikkelen, rekening houdend met zijn mogelijkheden en beperkingen.
-
Gevoel en zelfwaarde geven. We vinden het belangrijk dat kinderen in zichzelf leren geloven, voldoende gestimuleerd worden tot weerbaarheid, zodat ze zich later beter in de maatschappij kunnen integreren.
-
Het kind in zijn geheel bekijken met zijn sociale en emotionele problemen.
-
Samenwerken met de ouders is hierbij belangrijk.
-
Deskundigheid, creativiteit, inzet ,vorming en geloof om tegemoet te komen aan de individuele behoeften van het kind.
-
5.4
Samenwerking en interdisciplinair overleg met collega’s.
Wat verwachten de kinderen van ons?
-
Aanvaarden zoals ze zijn met hun mogelijkheden en beperkingen en hun specifieke 'opvoedingsvraag'.
-
Aanvoelen dat ze begrepen worden en dat ze zichzelf mogen zijn.
-
Een consequente aanpak met duidelijke afspraken.
-
Nood aan een vaste structuur hetgeen zekerheid biedt.
-
Kansen krijgen om succeservaringen op te doen.
5.5
Wat verwachten de ouders van ons?
Wij werken vanuit liefde en zorg voor de kinderen, maar ook voor de ouders. Door goede onderlinge communicatie op geregelde en juiste momenten praten we samen over mogelijkheden en moeilijkheden. Zo ondersteunen wij de ouders en het kind in het aanvaardingsproces. Ouders verwachten vooral duidelijkheid over de aanpak, het 'wat', het 'hoe',het 'waarom' van het kind.
5.6 -
Wat verwacht de maatschappij van onze school? Sociaal aanvaardbare gedragsregels aanleren. Kinderen aanleren zich te gedragen in openbare plaatsen.
-
Beantwoorden aan de gangbare normen. De maatschappij verwacht dat onze school deze normen aanleert en dat de kinderen ze uitstralen.
-
Kinderen leren gelukkig te zijn.
-
Kinderen moeten zoveel mogelijk leren 'maximale ontplooiing'.
-
Verzorging en bescherming van kwetsbare kinderen.
5.7 -
-
-
-
Wat willen we bereiken? Zelfstandigheid: o
eigen mogelijkheden kennen en er rekening mee houden,
o
leren omgaan met beperkingen,
o
beperkingen aanvaarden: er zich “goed” bij voelen.
Zich aanpassen aan situaties in het dagelijks leven: o
naar buiten durven komen,
o
weerbaarheid: grenzen kennen, hulp durven vragen en er dan ook voor bedanken.
Relatiebekwaamheid: o
sociale vaardigheden,
o
durven communiceren.
Communicatie: o
beperkte communicatie leidt tot allerlei problemen;
o
communicatie zo ver mogelijk ontwikkelen: eender welke communicatie verbaal of non-verbaal.
5.8
Wat vinden wij belangrijk?
-
Samenspraak, samenwerking met andere disciplines en omgeving (gewoon onderwijs).
-
Sfeer creëren die welbevinden stimuleert.
-
De kinderen een gelukkig gevoel meegeven.
-
Rekening houden met het niveau van elk kind.
-
Zichzelf kunnen zijn; ongedwongen en spontaan in onze job.
-
Informatie en steun krijgen, tips … zonder erom te vragen.
5.9
Waaraan herkennen wij een katholieke school?
-
Gericht op de (zwakkere) medemens.
-
Liturgische vieringen en het engagement er rond: werken aan voorbereidingen, sfeer scheppen in de klas bij de christelijke feesten.
-
-
Aandacht voor collega’s, kinderen oud-collega’s: o
vervangingen bij ziekte, bijscholingen,
o
schoolproces zo organiseren dat elk kind meekan (klas doorbrekend werken),
o
oud-leerkrachten uitnodigen op school.
Aandacht voor het kind met problemen: er wordt over gesproken, er wordt naar geluisterd, er wordt tijd voor gemaakt.
-
Nadruk op de dieper liggende waarden: eerlijkheid, vergeving, barmhartigheid.
-
Christelijke boodschap beleven we zelf en dragen we over op de kinderen;
-
o
mogelijkheden scheppen om op eigen manier te bidden,
o
aandacht, acties rond kerkelijke feesten, gebeurtenissen en periodes.
Oprecht en actief meevoelen met pijn, verlies en droefheid.
5.10
Wat hebben we nodig om gemotiveerd te blijven?
-
Samenwerking met ondersteuning en bevestiging van collega’s en directie.
-
Goede materiële omkadering:
-
5.11
o
lokalen aangepast aan de noden van de kinderen,
o
aangepast materiaal rekening houdend met de grote verschillen.
Goede samenwerking met de ouders: respons en medewerking van de ouders.
Welke waarden willen wij meegeven?
-
Sociale en emotionele waarden om met een handicap te leven.
-
Ouders helpen in het aanvaardingsproces.
-
Validen helpen met het ontdekken van de problemen, de kansen en de mogelijkheden van de mindervalide.
-
Bereidheid tot begeleiding, hulp en steun van gehandicapten.
-
Gehandicapten beschouwen als volwaardige maatschappelijke partners.
September 2006