Patronen doorbreken
Waarnemen is uit de context halen en isoleren Betekenis geven is in een context plaatsen en interpreteren.
Afstuderen Vrije Academie voor Beeldende Kunsten Nunspeet. Fenneke Goutbeek Mei 2015
"..ik heb het erover hoe ik zichtbaar werd, ik heb zin om rond te slenteren, blikken te ontmoeten om andere gezichten te ontmoeten, allemaal even interessant, vele getekend door grote ervaringen, ik begrijp nu pas dat een gezicht een identiteit is en daarom interessant..." Marianne Frederiksson.
2
Inhoud Hoofdstuk 1 Geschiedenis van de portretkunst Portretkunst........................................................................... 5 Vroegste portretten....................................................................................................................................... 5 Byzantijnse kunst 400 -1200.......................................................................................................................... 6 Renaissance 1200-1600 ................................................................................................................................. 7 Barok 1500-1650 ........................................................................................................................................... 8 Romantiek 1820-1860 ................................................................................................................................. 10 Impressionisme 1850-1900 ......................................................................................................................... 11 Portretkunst en de invloed van de fotografie. ........................................................................................ 11 Fauvisme en Expressionisme 1900-1935..................................................................................................... 12 Kubisme en Futurisme (1905-1920) ............................................................................................................ 13 Dada en surrealisme 1917-1950.................................................................................................................. 13 Postmoderne kunst 1960- 2010 .................................................................................................................. 13 Hoofdstuk 2 Beïnvloeding door diverse Kunstenaars.................................................................................... 15 Edgar Degas (1834 -1917)............................................................................................................................ 15 Hammershøi (1864-1916) ........................................................................................................................... 15 Egon Schiele (1890-1918) ............................................................................................................................ 16 Marlene Dumas (1953) ............................................................................................................................... 17 Litta Cabellut (1961) ................................................................................................................................... 18 Inez van Dillen (1962) .................................................................................................................................. 19 Pastelkunstenaars. ...................................................................................................................................... 20 Geschiedenis pastelkunst ............................................................................................................................ 21 Hoofdstuk 3: Betekenis in de kunst ................................................................................................................. 23 Waarnemen en interpreteren ..................................................................................................................... 23 Prostitutie in de kunst ................................................................................................................................. 24 Hoofdstuk 4 Verbeelding van de persoonlijke ontwikkeling. .......................................................................... 26 Cursussen en workshops ............................................................................................................................. 26 Bewustwording van eigen thema en onderwerp ........................................................................................ 27 Vrije academie voor beeldende kunst Nunspeet ........................................................................................ 27 Hoofdstuk 5 Vijf werkstukken ......................................................................................................................... 30 Troostmeisjes van Jan Banning ................................................................................................................... 30 Eigen onderwerp en thema als uitgangspunt ............................................................................................. 31 Foto’s, stoffen en symbolen als basis .......................................................................................................... 31 Vijf werken................................................................................................................................................... 32 Bronnen ........................................................................................................................................................... 35
3
Inleiding. Deze scriptie is geschreven tijdens het proces van afstuderen aan de Vrije Academie voor Beeldende Kunsten in Nunspeet. Deze opleiding bestaat sinds 1968 en is opgezet als werkplaats voor beeldende kunst, door een aantal e uitvoerend kunstenaars uit Nunspeet. Vanaf de eerste helft van de 20 eeuw is deze werkplaats veranderd in een kunstschool, om zo meer mensen te interesseren voor de schone kunsten. Om af te studeren zijn er verschillende doelen gesteld, deze lopen als een rode draad door deze scriptie. Het gaat daarbij om het ontdekken, activeren en ontwikkelen van je eigen creatieve mogelijkheden. Dit door zowel kennis op te doen in diverse technieken en deze vervolgens ook te beheersen, als het inzicht verwerven in de ontwikkeling van kunst, cultuur en samenleving. Zo kom je tot het ontwikkelen van een eigen visie, werkwijze en beeldende expressie. De opleiding bestaat uit 4 gedeelten: het voorbereidend jaar, schilderen/beeldhouwen A, schilderen/beeldhouwen B en het afstuderen. De docenten zijn allemaal didactisch geschoold en zelf ook actief als kunstenaar. Tijdens het voorbereidende jaar wordt aandacht besteed aan diverse technieken als tekenen, schilderen, grafische- en druktechnieken, beeldhouwen en maken van installaties. Het is mogelijk om meerdere voorbereidende jaren te volgen om zo een bredere basis en inzicht in eigen interesse te krijgen. De creatieve kant ondersteun je door het volgen van 10 lessen kunstgeschiedenis. Deze lessen geven een beeld van de ontwikkeling van kunst in de breedste zin van het woord; beeldhouwers, schilders, muzikanten en componisten passeren de revue. Deze kunstgeschiedenislessen vormen onder andere een basis voor hoofdstuk 1 van deze scriptie, waarin ik de geschiedenis van de portretkunst beschrijf. In hoofdstuk 2 beschrijf ik enkele kunstenaars, waaronder Edgar Degas, Hammershøi en Marlene Dumas. Na het voorbereidende jaar kan er gekozen worden voor schilderen, anatomisch tekenen of beeldhouwen. Hier verdiep je je in diverse technieken en worden ook regelmatig diverse kunstenaars belicht. Zowel Schilderen A van Marja als het volgen van de lessen tijdens het Anatomische tekenen van Serob hebben mij geholpen uit te vinden waar ik mee wil werken. Zij daagden mij uit en gaven adequate tips. Marja door mij verder te laten kijken dan mijn eigen neus en omgeving en het aanbieden van verassende opdrachten soms in combinatie met muziek. Serob door de techniek van arceren, kijken, kijken, kijken: wat is donkerder/lichter en de technische tips over het werken met o.a. olieverf, kleuren mengen, toetsen en tonen. Naast de lessen is er elk jaar een museumbezoek waarin kunstenaars, het tijdperk waarin ze leefden, de techniek en de persoon worden besproken. Zo waren de tentoonstellingen van Gustave Caillebotte (1848-1894) en Mike Kelly (1954-2012) in het Gemeentemuseum Den Haag en Marlene Dumas (1957) in het Stedelijk in Amsterdam hoogtepunten. In hoofdstuk 3 sta ik stil bij het beleven en de betekenis van kunst. Na enkele jaren experimenteren in diverse technieken en mogelijkheden kun je overstappen naar de B-groep. Hier wordt in een jaar aan verschillende thema’s gewerkt, enkele thema-voorbeelden zijn: Combinatie van Avant-garde en Salon, Bijzonder perspectief, Landschap van je leven en Schaduwspel. Het thema wordt aan de start van een periode van 5 a 6 weken besproken, waarin zowel het technische gedeelte aan de orde komt als de diverse kunstenaars die al met dit thema hebben gewerkt. Gerben heeft een enorme kennis op dit gebied en weet diverse kunstenaars, waaronder ook zeer onbekende onder onze aandacht te brengen. Hij stimuleert je eerst een thema te onderzoeken; wat kan je ermee, hoe hebben anderen dat gedaan, wat is er allemaal mogelijk. Daarna komt je eigen stijl, je eigen techniek aan bod en ga je aan het werk. Tijdens het werken aan je schilderij verstaat Gerben de kunst om tijdens zijn observaties een opmerking te maken die hele werelden voor je opent. Ik ben mogelijkheden en ideeën gaan zien die voor mij anders verborgen waren gebleven. Hoofdstuk 4 laat de ontwikkeling zien van zowel het materiaal en de technieken waarmee ik werk als van het proces om te komen tot een eigen onderwerp/thema in de afgelopen jaren tot nu. Op de academie geven diverse docenten les, elk met een eigen stijl en specialisme, daardoor kan je kennis maken met de diverse technieken en wordt je door de verschillende stijlen van lesgeven gestimuleerd te kiezen voor je eigen creatieve proces. Je ontdekt zo waar je interesses liggen. In hoofdstuk 5 beschrijf ik de afstudeerperiode. In dat jaar werk je toe naar het verbeelden van je eigen proces. Deze verbeelding zijn 5 werkstukken die een samenhang hebben, gebaseerd op mijn een thema/onderwerp. Tijdens het afstuderen zijn deze thema’s voor mij steeds zichtbaarder geworden en gemaakt door middel van de verdieping op mijn eigen techniek en een analyse hiervan. Maar nu eerst de portretkunst.
4
Hoofdstuk 1 Geschiedenis van de portretkunst Portretkunst. Verdriet, vuur en een stukje houtskool, dit samen zou de oorsprong van de portretkunst zijn. In 70 n Chr moet Dibutades, dochter van een pottenbakker, afscheid nemen van haar geliefde, die op veldtocht gaat. Zouden ze elkaar ooit weer zien? Tijdens dit afscheid, samen bij het licht van een vuurtje, verschijnt op de muur de schaduw van de soldaat. Als Dibutades hierin het gezicht van haar geliefde herkent, neemt ze een stukje houtskool en tekent de contouren na op de muur. Op deze manier heeft ze een gelijkende afbeelding van haar vriend op de muur gekregen. Plinius de Oudere, een Romeinse schrijver beschrijft dit verhaal als de uitvinding van het getekende portret. Als we kijken waar het woord portret vandaan komt zegt de etymologiebank: Ontleend aan Frans portrait ‘karakterisering van een persoon in woorden’ (1550), eerder al ‘tekening of schilderij van een persoon’ (1538) en ouder portret ‘afbeelding’ (ca. 1170), het zelfstandig gebruikte verl.deelw. van portraire, ouder pourtraire ‘schilderen, tekenen, afbeelden’, letterlijk ‘(lijnen) trekken, (een beeld) tevoorschijn brengen’, gevormd uitpor, pour- ‘tevoorschijn, voort’ < Latijn prō-, zie → pro-, en traire ‘trekken’ < Latijn trahere ‘trekken’, zie → tractor Dus kunnen we zeggen dat Dibutades letterlijk de lijnen heeft getrokken en daarmee haar geliefde tevoorschijn heeft gehaald en behouden. Roland Kanz (2009) beschrijft in zijn boek Portretten, hoe Villard de Honnecourt rond 1220-1230 de begrippen portrait en portraiture gebruikt. Volgens zijn opvatting gaat het niet om een levensechte gelijkenis, maar om het product van de tekening zelf. Het portret is afkomstig van het Latijnse woord: portrahere, wat wegtrekken of voorttrekken betekent. Dat wil zeggen het gestalte van een voorwerp of persoon naar voren trekken. Hij bedoelt hiermee dat de karakteristieken van iemand zo uit worden gebeeld dat iemand wordt herkend in het portret. Daarnaast beschrijft Kanz het woord karakter (charassein) wat betekent: ritsen, graveren, met name letters, getallen, tekens en ook beeldtekens, het procedé van het ingriffen speelt een belangrijke rol. Dus de kenmerken of karakter zijn in iemands gelaat gekerfd. In het Grieks heeft ‘Character’ de pragmatische waarde van prenten in de zin van ‘vormgeving’. In de vertaling betekent dit ook: ‘het kenmerkende van een zaak of een persoon’, dus ‘het karakteristieke dat zijn stempel erop heeft gedrukt’. In de komende paragrafen lees je op welke manier de diverse stromingen in de afgelopen eeuwen van invloed zijn geweest op het (niet) afbeelden van personen, goden en heiligen.
Vroegste portretten De Griekse beschaving van 800 tot 140 voor Christus is de eerste belangrijke beschaving van Europa. In die tijd streeft men in de kunst naar de uitbeelding van de ideale mens, perfecte harmonie en schoonheid. Religie is belangrijk in hun leven en optimale harmonie en schoonheid zien zij als een uitbeelding van goddelijkheid. Vooral beeldhouwers houden zich in die tijd bezig met het portret. De knapste mensen en mooiste objecten worden uitgekozen om als model te dienen. Tussen 500 tot 350 v Chr. komt er een evenwicht tussen het ideale en de natuurgetrouwe voorstelling. De beeldhouwers ontwikkelen zich steeds meer en zelfs de moeilijkste houdingen en bewegingen worden nu met gemak uitgebeeld. Er is aandacht voor de mannelijke spierbundels, de vrouwelijke wulpsheid en het uitdrukken van gevoelens en hartstocht. Portretten gaan steeds meer lijken op de geportretteerde. Bij de Romeinen is het ius imaginum een stimulans voor de portretkunst. Dit ius imaginum is het recht van de Romeinse aristocratie om thuis portretten van hun voorouders te bewaren. Deze portretten zijn oorspronkelijk dodenmaskers en ontstaan vanuit het geloof dat met een gelijkend portret ook de ziel wordt bewaard.
5
Dit komt overeen met de een overtuiging die men in het oude Egypte heeft. Bij leven wordt een gelijkend portret gemaakt op een houten plankje met bijenwas en pigmenten. Na het overlijden wordt dit plankje op de mummie gezet zodat de geest het juiste lichaam terug kan vinden. Vele duizenden van deze mummieportretten of Fayoemportretten zijn bewaard gebleven, waarvan enkelen te zien zijn in de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. De naam komt van de oase Fayoem, waar men veel van deze plankjes heeft gevonden. (Portretkunst, Lakenhal Leiden). In die tijd wordt het Fayoem-portret beschouwd als een gelijkend portret. In onze ogen heeft het meer weg van een fresco, het ontbreekt namelijk aan plasticiteit en er is weinig schaduwwerking. In die tijd schildert men nog niet op die manier, terwijl de beeldhouwers al bustes maken waarin de kenmerken van de persoon duidelijk te herkennen zijn. Zij zijn meesters in het weergeven van het karakter en de persoonlijke gelaatstrekken. Belangrijke personen, waaronder vaak keizers, laten beeltenissen van zichzelf maken om hun macht uit te drukken en om zich onsterfelijk te maken. Zo bloeit de realistische portretkunst op Fayoem portret in Romeinse beeldhouwwerken. Zelfs lelijke details zoals pukkels en scheve gezichten worden levensecht nagebootst in de kunst, want de Romeinse beelden zijn waarheidsgetrouw. (nl.wikipedia.org/wiki/Portret). We zullen zien dat, door de tijd heen, het portret soms een evenbeeld is met alle misvormingen en littekens, dan weer een beeld waarin het schoonheidsideaal wordt getoond, of alleen goddelijke afbeeldingen van Christus en Maria; of juist niet. Ook de abstractere vorm van portretkunst waarin wel het karakter van iemand naar voren wordt gebracht wisselt per periode. In onderstaande grafiek heb ik dit geprobeerd weer te geven.
6 4
goddelijk realistisch abstract
2 0
Grafiek portretkunst
Byzantijnse kunst 400 -1200. Het verschil tussen de zeer realistische Romeinse beeldhouwkunst en de ‘eenvoudige’ iconen uit de vroege middeleeuwen, kan worden ervaren als een achteruitgang. In de ogen van de ‘middeleeuwers’ is er geen sprake van teloorgang of terugval, integendeel, van voortzetting en vooruitgang. Zij willen hun maatschappij op christelijke wijze inrichten. Zo treffen zij de nodige voorbereidingen voor het komende Koninkrijk Gods op aarde. Zij zien zelf geen enkele breuk met het verleden. Het grote en belangrijke verschil is echter dat men nu met het christendom gezegend is, wat in hun ogen een grote spirituele en morele vooruitgang was. Zo ontstaat er een grote overgang van het realistische portret/bustes naar de iconen. Een icoon is een venster naar de hemel, daarom zijn Jezus en Maria afgebeeld met hemelse gelaatstrekken. Schaduwen en lichtval worden niet geschilderd, omdat dat te veel doet denken aan de sensuele heidense kunst, die het ‘vlees’ verheerlijkt en zoals door de Romeinen is verbeeld. Iconenschilders dienen rekening te houden met bepaalde regels, die omschreven zijn in de schilderboeken, de canon. Deze regels zorgen voor zuiverheid en uniformiteit zodat er niet wordt afgeweken van de leerstellingen van de Kerk. Verdwijnen van de portretkunst Langzaam verdwijnt zo in de loop van de eeuwen de portretkunst. Van de Grieken met hun goddelijke portretten, de Romeinen met hun zeer uitgewerkte realistische portretten, naar de iconen met alleen maar afbeeldingen van Christus en Maria op een zeer vlakke manier weergegeven, naar de periode van het iconoclasme, een leer die tegen het gebruik van elke voorstellingen op religieus gebied is. Men probeert gedurende ruim een eeuw uit alle macht religieuze voorstellingen uit het rijk te bannen, het is niet toegestaan religieuze onderwerpen in de kunst uit te beelden. Van 727 tot 840 worden dan ook vele afbeeldingen massaal vernietigd.
6
De basis hiervoor wordt gevonden worden in de Tien Geboden. Het Tweede Gebod zegt: “Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is. Iconoclasten (beeldvernietigers) gaan de kerken en kloosters in en vernietigen o.a. iconen en mozaïeken met afbeeldingen van Christus, Maria en de heiligen. Gelukkig zijn er ook kloosters die hun kunstwerken proberen te verbergen, iconen trekken namelijk veel pelgrims aan en zijn een bron van inkomsten. Liefhebbers van iconen worden Iconodulen genoemd en wanneer zij in die tijd worden betrapt met het verbergen van iconen krijgen zij zware lijfstraffen, zoals bijvoorbeeld het uitsteken van hun ogen. Wanneer de laatste iconoclastische keizer Theophilus in 843 sterft, maakt zijn vrouw, een iconoduul een eind aan het iconoclasme. Het Iconoclasme duurt tot 843. Onder druk van de Iconodulen worden de religieuze afbeeldingen in ere hersteld. Daardoor breekt er opnieuw een bloeiperiode aan in de Byzantijnse kunst. Deze tweede periode, de zogenaamde midden Byzantijnse stijl, loopt van 840 tot 1200. De kunst wordt dan zeer formeel benaderd. Dit door de invloed van enerzijds het theocratisch hof waarbinnen ceremonies een grote rol spelen en aan de andere kant door de monastieke gemeenschappen die streng vasthouden aan een zeer traditionele, conventionele vormgeving. Dit uit zich in het systematisch gebruiken van modelboeken met zeer specifieke aanwijzingen. De portretten die bewaard zijn gebleven laten de gezichten zien van Jezus, Maria en andere heiligen. Zij zijn geschilderd naar een universeel christelijk idee over hoe Maria en Jezus eruit zouden hebben gezien. Op de schilderijen worden naast de portretten ook attributen en symbolen afgebeeld, waarvan iedere gelovige in die tijd de Byzantijnse kunst betekenis (her)kent. Vorsten en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders laten zich afbeelden in een verheven houding waaruit blijkt dat zij hun macht van God hebben gekregen. In deze periode wordt, ondanks de strenge en statische vormen, de afbeelding van het menselijk gelaat toch weer levendiger en realistischer. De portretkunst verschuift zo weer richting de Romeinse kunst.
Renaissance 1200-1600 In de daarop volgende Renaissance krijgt het individu meer waardering en aandacht, er ontstaat een humanistische stroming. De macht van zowel de kerk als de politiek boeten in. Schilders in Nederland krijgen het moeilijk omdat de religieuze opdrachten wegvallen en er een onstabiele politieke situatie ontstaat. Dit uit zich onder andere in de beeldenstorm. Zo gaat het verhaal dat er in de ochtend van 23 augustus 1566 kooplui rond lopen op de Amsterdamse Warmoesstraat die brokstukken van beelden bij zich hebben. Ze beweren dat deze brokstukken afkomstig zijn van de Onze Lieve Vrouwe Kerk in Antwerpen. Dit gaat als een lopend vuurtje rond en zo komt ook de Amsterdamse bevolking in opstand tegen kerk en politiek. ’s Middag verzamelt zich bij zowel de Oude – als de Nieuwe Kerk een grote groep mensen. De bijeenkomst loopt volledig uit de hand en de meute bestormt de twee kerken en trekken de heilige beelden omver. Ook nemen ze voorwerpen zoals altaren, orgels en schilderijen mee of maken ze kapot. Er zijn zelf verhalen bekend dat wandschilderingen kapot gemaakt worden. Bovenstaande lijkt op de beelden die we op tv zien van de vernielingen van de kunstschatten door de IS. Patronen herhalen zich; eerst de iconoclasten, de beeldenstorm, het futurisme en dadaïsme en nu de hedendaagse vernielingen. Ook in de (portret)kunst zien we de uiting van een tijdsbeeld, een stroming, een religie terug, waardoor latere (kunst)stromingen hier weer op reageren door of voorgaande periodes door te ontwikkelen of zich er juist tegen af te zetten en het voorgaande vernietigen. Zo raakt dus niet alleen de katholieke kerk haar monopolypositie kwijt, ook de macht van de koning komt ter discussie te staan. De christelijke saamhorigheid wordt minder en daardoor komt het eigen ik nog meer op de voorgrond: “Zorg voor jezelf en kijk naar jezelf”. Zo ontstaat de behoefte en wens van de mens om van zichzelf een portret te maken om zo ‘bewaard’ te worden voor het nageslacht. De portretschilderkunst is dan als één van de belangrijkste ambachten in de kunst begonnen.
7
Nieuwe technieken zoals olieverf en perspectief worden bekender en vanaf de jaren 1420 specialiseren kunstenaars zich op portretten op kleine paneeltjes. Als voorbeeld hiervan beschrijft Bell (2008) in zijn boek de schilder Rogier van der Weyden, die in 1463-1464 een portret van een dame op een klein paneeltje schildert. Dit paneel is 34 x 25,5 centimeter groot. Het laat een adellijke vrouw zien van rond de dertig in driekwart profiel.
van der Weyden, 1463
De Renaissance wordt ook wel de wedergeboorte van de Griekse en Romeinse cultuur genoemd. Het Christendom heeft de klassieke cultuur met het heidendom geassocieerd en dus verworpen. Als na 1000 jaar de klassieke cultuur in zijn geheel weer tot leven komt is het realisme weer terug en worden er zowel mythologische als christelijke figuren geschilderd. Kunstenaars zijn realistische christenen die zich niet alleen richten op het hiernamaals, maar ook op het hier en nu. Het portret is in die tijd zowel boeiend als interessant omdat het nooit alleen een afbeelding is maar ook een verhaal met zich meedraagt. Eerst over de persoon zelf, maar vaak ook over de maatschappij waarin hij of zij leeft. Portretten zijn dan geschiedenis, kunst en cultuur in één. Een goed voorbeeld hiervan is het portret van Giovanni Arnolfini en zijn bruid (1434) geschilderd door Jan van Eyck. Hij schildert niet alleen het aanstaande echtpaar, maar ook tot in detail het interieur, de kleding en zelfs zichzelf in een spiegel die aan de wand hangt. Er wordt in die tijd ook steeds meer aandacht besteed aan de anatomie, de ruimte en kleding, het wordt realistischer. Men schildert steeds meer ingewikkelde houdingen en perspectieven. Er komt meer aandacht voor de compositie, deze is evenwichtiger. Figuren worden geplaatst in een driehoek of cirkel en schilders gebruiken vaak een symmetrische vlakverdeling. Het palet bestaat uit kleuren die op elkaar zijn afgestemd en niet te veel contrasteren, ook hierdoor wordt de compositie versterkt. Drie helden uit de hoge renaissance zijn: Leonardo Da Vinci (1452-1519), Michelangelo (1475 – 1564) en Rafaël (1483 – 1520) . Met een knipoog:
Leonardo Da Vinci
Michelangelo
Rafaël
Barok 1500-1650 Vanaf 1600 worden er door de verbeterde economische situaties meer en meer opdrachten gegeven om groepsportretten te maken van besturen van gilden, liefdadige instellingen zoals weeshuizen en stadsbesturen. Deze portretten zijn ter eer en meerdere glorie van de geportretteerden en verfraaiing van het gildegebouw of stadhuis. Steeds meer mensen kunnen het veroorloven zich te laten portretteren en laten zien hoe welvarend ze zijn. In Amsterdam zijn er tientallen schilders die kunnen leven van de opdrachten die ze krijgen. De portretten uit die tijd zijn statig, sober en somber van kleur omdat het dragen van donkere kleding in de mode is. Kenmerkend voor de barokstijl zijn draaibewegingen, sterke licht-donkercontrasten en theatrale effecten om zo de toeschouwer in vervoering te brengen. Kunstwerken van vele portretschilders uit die tijd zijn bewaard gebleven, beschreven en geanalyseerd. Musea hangen vol met deze kunst of beter gezegd: veel schilderijen uit die tijd staan in depot van musea of verblijven en particuliere verzamelingen.
8
Vanaf oktober 2014 tot 31 mei 2015 kiest de kunstcriticus en voormalig museumdirecteur Rudi Fuchs onder de titel ‘Een deftige parade’ 27 portretten uit het depot van het Leids Museum De Lakenhal. Deze selectie is tussen 1500 en 1800 tot stand gekomen. Fuchs: “In de negentiende eeuw komt er meer kleur in portretten en worden er meer tierlantijnen afgebeeld, dit leidt af van de essentie, want de ogen en de handen moeten het verhaal vertellen.” Een goed portret, vindt Fuchs, kijkt je aan. Het is een spel van kijken en bekeken worden, en tegelijkertijd ook van afstand en nabijheid. Bij Expositie De deftige parade 2015 wijze van constructieve grap heeft Fuchs een oude spiegel tussen de portretten gehangen. De portretten zijn dicht naast elkaar gehangen, hierdoor valt niet te ontsnappen aan de priemende blikken van de rij stijve, calvinistische dames en heren die je door dit oogcontact op directe wijze hun wereld in lijken te trekken. “Saai, calvinistisch en deftig, dat is Nederland, zo zijn wij” zegt Fuchs. Die ogen en handen zien we later in deze scriptie terug in de schilderijen van Lita Caballut. Het bekendste zelfportret in de collectie van Museum De Lakenhal is waarschijnlijk dat van de jonge Rembrandt. Hij schildert dit historiestuk uit 1626 in de begindagen van zijn schilderscarrière, wanneer hij nog in zijn geboorteplaats Leiden woont en werkt. Rembrandt schildert in vergelijking met zijn tijdsgenoten met een losse vlotte toets, in de loop van zijn carrière gaat hij steeds dikkere lagen verf gebruiken, waardoor de structuur van de verf mee doet in het portret. Ook is Rembrandt een meester in de donker en licht contrasten. Hierdoor ontstaat er vaak een geheimzinnige sfeer, de achtergrond is donker en de persoon wordt belicht, maar behoudt wel de warme sfeer alsof een kaars of vuurtje de persoon verlicht. Door deze kaarslichtsfeer krijgen de schilderijen menselijkheid en warme compassie. Zijn beperkte palet van aardse tinten versterkt deze menselijkheid en maakt zijn karakters tot gewone mensen als jij en ik. De portretten van Rembrandt zijn minder stijf en statig als de portretten die Rudi Fuchs heeft gekozen voor zijn expositie. Zo is het portret van Pieter van der Mersch, alias Piero, de zot van Leiden ook een bijzonder schilderij. Deze is geschilderd door Cornelis Cornelisz. Van Haarlem, in ca. 1600. Ik heb deze als oefenmateriaal gebruikt in de lessen olieverf met Serob. (Zie foto verderop in deze scriptie). Deze foto spreekt mij aan omdat het een bijzondere figuur is in die tijd en geen opdracht van een rijke koopman of zijn gezin. Een zot heeft de functie van stadsdichter en hij zet de wereldvisie vaak op scherp. Zo merkte ik tijdens de voorbereiding van deze opdracht dat ik graag met een portret werk dat mij aanspreekt, er is dan een nieuwsgierigheid en verlangen om me te verdiepen in het portret. De Haarlemse portretschilder Frans Hals (1582 –1666 )gaat een stap verder dan Rembrandt. Ook hij is van grote invloed op de portretkunst: met zijn rake opmerkingsgave, zijn snelle toets en groot Frans Hals 1633-1635 psychologisch inzicht, is hij de ‘uitvinder’ van de ‘snap-shot’, terwijl dat woord natuurlijk in die tijd nog niet bestaat. Op de meeste portretten is de persoon zittend of staand afgebeeld, dus geposeerde houdingen. Al zal de ene houding iets levendiger zijn dan de ander, het zijn geen demonstratieve portretten, d.w.z. dat iemand wordt afgebeeld die iets aan het doen is. Dit wordt pas na ± 1650 mode. Frans Hals doet dat al. Op schilderijen zie je personen drinken, praten of muziek maken. Zoals hiernaast het portret van Malle Babbe. De kleding van de vrouw is eenvoudig en komt overeen met de mode rond 1630. Het gezicht is door de lach en de toegeknepen ogen in een grimas veranderd. De manier e van schilderen van Frans Hals is ongebruikelijk voor de 17 eeuw en lijkt meer op die e van de Impressionisten uit de 19 eeuw. de
Bij de opkomst van de kunstmarkt in de 17 eeuw, ontstaan er vaste genres die in ateliers en op academies geleerd worden, zoals het historiestuk, portret, landschap en stilleven. Op de markt (in Holland letterlijk), worden deze werken als specialismen aangeboden. Een ontbijtje wordt beschouwd als een eenvoudig stilleven dat in de keuken kan hangen. De genres of onderwerpen worden gerangschikt van belangrijk: een historiestuk (een verhaal uit de Bijbel of de mythologie) tot onbelangrijk: een stilleven (met alleen dode dingen erop). Deze onderverdeling van belangrijk tot onbelangrijk komt terug in het bijschrift van de tentoonstelling “Portretten uit de Gouden Eeuw” in Enschede, zomer 2012. Aan de hand van twaalf portretten wordt daar niet alleen een overzicht gegeven van de portretkunst uit de Gouden Eeuw, maar ook van de maatschappelijke context waarin de portretten zijn ontstaan. In die tijd wordt flink gediscussieerd over de portretkunst. Volgens de academie staan de ‘naturalistische’ portretten veel lager in aanzien dan historiestukken. In de historiestukken geven kunstenaars een geïdealiseerde voorstelling van verhalen uit de bijbel, de geschiedenis, de literatuur en de mythologie.
9
Historiestukken vragen om een intellectuele benadering, om verbeeldingskracht en kennis om alle ingrediënten van het verhaal zo waarschijnlijk mogelijk weer te geven. Portrettisten hoeven alleen maar de natuur te kopiëren, technische vaardigheid is voldoende om een gelijkenis vast te leggen. Niet iedereen is het hiermee eens. Er is een tegenbeweging die juist de betekenis van het portret benadrukt omdat er meer behoefte is aan afbeeldingen van mensen van vlees en bloed dan van ideale of mythologische personages. Volgens de portretschilder en kunsthistoricus Jonathan Richardson is een portret veel meer dan een uiterlijke gelijkenis, maar geeft het de toeschouwer ook inzicht in het leven en het karakter van de afgebeelde persoon. (Portretten 2013) Van Barok naar de Rococo: Het portret en de persoon krijgen meer en meer anatomische aandacht. Dit terugvallen op de Griekse beschaving wordt het Neoclassicisme genoemd. Het is ontstaan door opgravingen bij Pompeï, waar veel beelden en sculpturen uit de Griekse tijd zijn gevonden. Niet alleen op de Academy van de directeur Sir Joshua Reynolds in Londen, in heel Europa en de VS is de Griekse beschaving een voorbeeld en inspiratiebron voor architecten, muzikanten, beeldhouwers, schilders en ontwerpers van meubels. Studenten worden onderwezen over de ideale verhoudingen en klassieke mythologie, daarnaast worden ze getraind in het natekenen van reliëfs en oudheidkundige objecten, zoals torso’s, portretten, vazen en zuilen. Ook de schilder Turner (1775-1851)brengt meer dan twee jaar door op een Academy’s Antique School. De portretkunst is in die tijd een ambacht: oefenen, oefenen en nog eens oefenen. Karakteristieke elementen zijn symmetrische gezichten en gespierde torso’s, waarvan men elke spier kan zien.
Romantiek 1820-1860 de
In de kunst tot aan de 19 eeuw worden onderwerpen bepaald door de opdrachtgevers, zoals de kerk, de staat of de rijke particulieren. Wanneer dit systeem in de 19 eeuw breekt, beginnen kunstenaars eigen motieven en onderwerpen te verzinnen, hierbij ontstaan eigen stijlen. Dat maakt het interpreteren van de werken moeilijker, want naast een culturele bagage moet de toeschouwer nu ook de uitgangspunten en de bedoelingen van kunstenaars leren kennen. Met de opkomst van de moderne kunststromingen vanaf circa 1850 verandert de manier van kijken naar de zichtbare werkelijkheid radicaal. Het is niet langer noodzakelijkerwijs om de wereld zo natuurgetrouw mogelijk weer te geven, de beleving en eigen expressie van de kunstenaar komt meer voorop te staan. Expressionistische kunstenaars vertalen emotie naar kleur en vorm, terwijl de abstracte kunstenaars rationele theorieën uitwerken om de zichtbare wereld te ordenen. Maar ook kunstenaars als Mondriaan hebben tijdens hun opleiding eerst nog gezwoegd de op gipsen beelden vanuit het Neoclassicisme. Stefan Kuiper schrijft: “Lang was het kopiëren van de Griekse klassieken verplicht onderdeel van de kunstopleiding en de enige weg naar artistieke kwaliteit. Halverwege de e 20 eeuw gingen de gipsmodellen bij het vuilnis. Bevrijding of gemis? (Museumtijdschrift, blz 52, maart 2015) De Romantiek is een reactie op het neoclassicisme en grijpt terug naar een eerdere tijd. In tegenstelling tot het neoclassicisme grijpt de Romantiek niet terug naar de Griekse en Romeinse oudheid, maar naar de Middeleeuwse en e 17 eeuwse schilderkunst. In de Romantiek wordt het uiten van extreme gevoelens mogelijk. In de portretkunst wordt de persoon vaak uitgebeeld als een nietig figuur tegenover een overweldigende natuur. De schildertrend is dan verfijnd met een oog voor detail op een glad verfoppervlakte, stoffen worden ver uitgewerkt. Romantiek is hier niet romantisch, dromerig, verliefd zijn, maar een uiting van aandacht voor het individu, geloven in de rechten van individualisten en het uiten van diepgaande, intense en vaak positieve emoties. Daarbij hoort het hebben van een diepgaande spirituele relatie met de natuur. Een voorbeeld hiervan is het schilderij van Gericaults (1791-1824): ”Het vlot van Medusa”. In de romantische schilderkunst ligt de nadruk op het gevoel en de emotie, er ontstaat ruimte voor de intuïtie en de verbeelding van de kunstenaar. Daardoor ontstaan kunstwerken met een poëtische sfeer en met een zweem naar sentimentaliteit. Friedrich 1817-1818
Typerend is de uitspraak van de Duitse kunstschilder Caspar David Friedrich (1774-1840): “De enige wet van de kunstenaar zijn zijn eigen gevoelens”. De landschappen van Friedrich zijn een toonbeeld van de verbondenheid tussen mens en natuur, wat een groot thema is in de romantiek. De kunstenaars David (1748-1825) en Ingres (1780-1867) vinden dat het schilderen van deze heftige emoties, het koele van de klassieke schilderkunst ondermijnen. “De kunst moet in het gareel blijven.”
10
Impressionisme 1850-1900 Kunstenaars nemen als reactie op de romantiek de vrijheid om meer en meer hun eigen werkelijkheid te verbeelden. De materie is van belang en niet meer het verhaal. Lijnen, kleuren en vormen krijgen meer nadruk. Met een snelle, brede toets wordt een vluchtige indruk van de alledaagse werkelijkheid vastgelegd. Het is een impressie of beleving van het moment. Edgar Degas 1834 -1917 is zo’n bekend impressionist, hij is vooral bekend om zijn afbeeldingen van balletdanseressen. Hij is gefascineerd door de menselijke gestalte en kan urenlang deze danseressen schilderen. Degas gebruikt hierbij foto’s die hij zelf heeft gemaakt. Impressionisten hebben als doel de werkelijkheid weer te geven. Het gebruik maken van de fotografie past bij hun idee van objectief naar dingen kijken. Een foto geeft ook een impressie weer van de werkelijkheid. Het is zoals het is. Als ik mijn werk een plekje in de kunstgeschiedenis probeer te geven, dan kom ik wel dicht bij het impressionisme uit, met daarover een conceptueel sausje. Het gaat ook bij mij om het verbeelden van mensen in een natuurlijke houding, in een handeling of actie en niet in een geposeerde houding. Maar daarover later meer. Impressionistische kunstenaars geven dus een impressie van een kort moment, met een snelle, brede toets wordt een vluchtige indruk van een alledaags realiteit vastgelegd. Dat moment kan zijn dat een vrouw zich baadt, zoals Degas vele tekeningen heeft gemaakt. Hieronder een voorbeeld hoe Degas gebruikt maakt van fotografie om een moment vast te leggen van een balletvoorstelling voor een tekening. Foto s door Degas gemaakt
Degas 1899
Portretkunst en de invloed van de fotografie. In de tijd van Degas, halverwege de negentiende eeuw, worden de eerste fotoafdrukken gemaakt. Omdat het maken van een foto veel sneller en goedkoper is dan het maken van een schilderij wordt deze techniek heel populair. Iedereen kan zichzelf, de hele familie of een overleden naaste laten vastleggen in een portret. In de film Turner (geschreven en directed by Mike Leigh) zie je dat hij een foto van zichzelf en van zijn vrouw laat maken. Hij vraagt daarbij aan de fotograaf of het mogelijk is om ook een landschap te fotograferen, als deze bevestigend antwoord, beseft Turner zich dat de fotografie een concurrent is geworden van de schilderkunst. In diverse grote steden van Europa en Amerika ontstaan na 1850 studio’s voor het maken van portretten. De fotografische realiteit wordt in het begin nog als schokkend ervaren omdat de foto ‘niet kan liegen’. Men is in die tijd nog gewend aan geïdealiseerde portretten en daarom wordt de realistische rauwheid van de fotografie als ongewenst ervaren. Fotografen doen er daarom alles aan om hun fotografie op schilderijen te laten lijken. Na verloop van tijd ontdekt men andere mogelijkheden in de fotografie, zoals het maken van een bijzondere uitsnede en het spelen met scherptediepte. Ook kunnen later foto ’s op locatie worden gemaakt, waardoor de geportretteerde in een omgeving geplaatst wordt die een rol speelt in de karakterisering van de individu.
11
De fotografie krijgt daardoor, na veel weerstand van de gevestigde orde, steeds meer een eigen plek tussen de andere traditionele kunstvormen. Straks komt de combinatie fotografie en schilderkunst nog verschillende keren aan de orde.
Fauvisme en Expressionisme 1900-1935 Tussen 1905 en 1940 ontstaat het expressionisme. Kunstenaars proberen emoties en ervaringen nog meer te uiten in hun kunst. Het gaat erom het onderbewuste en de innerlijke emotie uit te drukken. Dit in reactie op het impressionisme waarin juist een impressie van de werkelijkheid wordt weergegeven. Door het verliezen van de werkelijkheid is het mogelijk om met eigen kleuren, vlakken, vormen en lijnen te werken. De kleuren zijn over het algemeen fel en er wordt zonder perspectief, slordig geschilderd om zo een grotere zeggingskracht te krijgen. Bij de portretkunst geldt dit ook, het beeld hoeft niet meer gelijkend te zijn. De persoon hoeft niet herkend te worden, het gaat om het uitbeelden van de emoties die een persoon oproept bij de kunstenaar. Veel kunstenaars maken in die tijd zelfportretten.
In het Leiden van 1916 begint voor De Stijl-kunstenaar Theo van Doesburg (1883-1931) zijn meest kenmerkende periode: hij legt zich toe op kunstwerken die geheel opgebouwd zijn uit abstract-geometrische elementen. Eerst zoekt hij nog steun bij de visuele werkelijkheid door eerst een vrij natuurgetrouwe tekening te maken. Vervolgens “doorbeeldt” hij deze steeds verder. Dat wil zeggen dat hij de tekening steeds verder terugbrengt tot elementaire vormen, totdat er uiteindelijk uitsluitend lijnen en rechthoekige vlakken overblijven. van Doesburg 1916
De verschillende kunststromingen en stijlen volgen zich nu snel achter elkaar op. Zo ontstaat er ook steeds meer diversiteit in de portretkunst. Als we kijken naar bijvoorbeeld de portretten van Jan Toorop (1858-1928) zien we dat hij gebruik maakt van diverse stijlen, via het impressionisme, het luminisme en divisionisme komt hij bij het pointilisme. Zijn werken worden steeds symbolischer. Het gaat hem om het weergeven van de innerlijke mens. ste
Tijdens de 20 eeuw wordt de natuurgetrouwe afbeelding van een portret, landschap of stilleven steeds minder. De abstracte en fundamentele kunst bant de afbeelding uit de kunstwerken. De afbeelding wordt gezien als iets wat niet bij de beeldende kunst hoort. Het fauvisme onder leiding van Henri Matisse (1869-1954) ontstaat. Hun kunstwerken worden tijdens de Salon d Automne in 1905 aangeduid als “wilde beesten” als deze tussen het klassiekere werk hangen. Deze term is voor de Fauvisten dan een compliment, zij willen zich juist afzetten tegen het klassieke en leggen de nadruk op de individuele expressie, felle kleuren en platte vlakken. Matisse ontdekt hoe hij menselijke emoties door middel van één of meer lijnen weer kan geven. Het expressionisme heeft met het Fauvisme de overeenkomst dat ze beiden gebruik maken van lijnen en confronterende kleuren. Het verschil is dat de fauvisten luchtiger schilderden en dat de expressionisten zwaarmoediger zijn. Dus portretten lijken steeds minder op de geportretteerde, of juist wat betreft emoties en karakter steeds meer? Dit zie je ook terug in de vroege werken van Egon Schiele (1890-1918). Schiele is geïnspireerd door Gustav Klimt die als een vader voor hem is. Later schudt hij zich hiervan los en gaat zijn kunst over bloot geven. Schiele geeft de diepste gevoelens, spanningen en angsten van zichzelf en van zijn model weer. Hij geeft uiting aan zijn seksuele obsessies. Hij gebruikt harde contouren en vage kleuren om de angsten en depressies van zijn broodmagere modellen te laten zien. In Kunstgeschiedenis voor Dummy’s staat geschreven dat de toeschouwer het gevoel heeft dat Egon Schiele de erotiek en zijn eigen geest binnenstebuiten heeft gekeerd. Seks is in Schieles schilderijen een wanhoopsdaad tussen twee mensen die zo met elkaar in de knoop zitten dat geen van beiden bevrediging kan vinden. Meer over de kunstenaar Egon Schiele in hoofdstuk 2.
12
Kubisme en Futurisme (1905-1920) Kubistische kunstenaars zetten de weg naar abstractie verder door. Ze breken uit de fysieke realiteit en zetten deze om naar kubussen en geometrische lijnen. Dit gebeurt niet alleen met het onderwerp, zoals een stoel maar ook met de achtergrond, zoals het raam of de boompartijen. Hierdoor verdwijnt diepte en verschijnt alles in een plat vlak. Uiteraard gaan ook portretschilders hier in mee. De futuristen gaan nog verder, zij hebben oog voor beweging en brengen de beweging van de mens of dier in een beeld samen. Grenzen verdwijnen tussen de mens en zijn omgeving, waardoor deze tot één beeld samensmelten. Geografie wordt dan onderdeel van de identiteit. Als iemand uit New York komt zal in zijn portret het Empire State Building uit zijn hoofd steken en loopt de metro door zijn lichaam. De futuristen hebben een manifest geschreven waarin ze ervoor pleiten om al de voorgaande kunst te vernietigen, om zo het huidige wervelende leven van staal, trots, snelheid en e koorts te kunnen uiten. Zo is er weer een overeenkomst met de Iconoclasten uit de 8 eeuw en de e huidige IS in de 21 eeuw.
Picasso 1932
Dada en surrealisme 1917-1950 Vanuit het kubisme, futurisme, suprematisme, constructivisme en dadaïsme komen we bij het surrealisme. Stromingen, ideeën en reacties volgen elkaar dus snel op. Zoals Krista Norel het verwoordt: “De boom krijgt steeds meer zijtakken in hetzelfde tijdsvlak”.
Als het abstract expressionisme verschijnt voeren de kleuren, de vormen en de manier van schilderen de boventoon, waardoor het gelijkende portret bijna helemaal verdwijnt. Als voorbeeld de Action Painting waarbij Pollock (19121956) met lichamelijke kracht zijn schilderijen bewerkt. De schilderactiviteit wordt ook vastgelegd op het doek, je “ziet” de kracht waarmee de verf op het doek is gesmeten. Doordat hier de boodschap ontbreekt, wordt de toeschouwer aan zichzelf overgelaten. Hij wordt zo gedwongen over zichzelf en zijn wereld na te denken. Rothko (1903-1970) laat zijn kleurlagen zowel met elkaar vechten als bevriend raken. De CoBrA kunstenaars (19481951) schilderen direct en spontaan. Net als kinderen willen zij zonder vooropgezet plan werken en met veel fantasie en kleur. Zij zetten zich af tegen de regels van de kunstacademie en streven naar een ongedwongen kunst. Ook probeerden zij allerlei materialen uit. Het experiment staat voorop.
Postmoderne kunst 1960- 2010 Uiteraard ontstaat ook hier weer een reactie op; de fotorealisten, een stroming uit Amerika waarbij zo realistisch mogelijk geschilderd wordt; Land Art, waarbij de kunstenaar ingrijpt in de natuur waardoor dit kunst wordt of Art Povera, een stroming waarbij dagelijkse materialen en materiaal uit de natuur gebruikt wordt in kunstwerken. Een mooi voorbeeld hiervan zijn de werken van Nick Gentry (1980). Hij maakt portretten op oude diskettes. Zijn werken hangen in atelier Absolute Art in Brugge.
Nick Gentry 1980
Nick Gentry 1980
13
Op zijn luister cd “Het Romantische Bewustzijn” vertelt filosoof Maarten Doorman (1957) over de overgang naar een periode die wij ons niet voor kunnen stellen: wij gaan de romantiek achter ons laten, een periode waarin de aandacht is gericht op de ontwikkeling van de mens als individu. De vraag ontstaat hoe we in een periode kunnen komen waarin minder aandacht is voor het individu en meer aandacht voor… ja, voor wat? Het groepsgebeuren? Verdere mechanisatie? Worden we robots? Komen er weer protocollen hoe een portret er uit moet zien? Vaste regels op welke manier we een schilderij maken? Of zien we er over 100 jaar allemaal hetzelfde uit door gentherapieën zoals in de film “Cloud Atlas”, een Duitse speelfilm uit 2012, gebaseerd op het gelijknamige boek van David Mitchell. Dan hoeven we maar één portret te leren tekenen. Maar zover is het nog niet, voor de realistische portretkunst is tegenwoordig weer meer aandacht. Zoals we hebben gelezen was eerst het uiterlijk belangrijk, in de Romeinse tijd was een precies gelijkend portret zeer geliefd. In de loop van de tijd groeit ook de belangstelling voor het uitdrukken van het innerlijke en hoeft de persoon niet te gelijken, het karakter, de uitbeelding van de persoon kan ook in abstracte vorm. Er is nu weer een trend dat het abstracte minder wordt, kunstenaars proberen nu met allerhande beeldende middelen hun portret indringend, ontroerend of imponerend te maken. Installaties, fototechnieken, druktechnieken en zelf ook textielkunst wordt gebruikt. Een voorbeeld is het beeldmateriaal van Ed Atkins (Stedelijk Amsterdam, 21 februari t/m 31 mei 2015). Of de dubbeltentoonstelling “Faces: Then & Now” over het portret in Bozar, het Paleis voor Schone Kunsten in e Brussel. ‘Then’ toont 50, meestal anonieme schilderijen uit de 16 eeuw. De opdrachtgever bepaalt hier hoe men wordt afgebeeld en met welke status. Bij de grote hoeveelheid foto’s van ‘Now’ gaat het initiatief vaak uit van de fotograaf, wat veel meer artistieke vrijheid geeft om betekenis en achtergrond te suggereren.
Faces: Then
Faces: Now
Op welke manier het portret in de afgelopen eeuwen ook is weergegeven; het dwingt vaak tot een dialoog, een portret kan confronteren, ontroeren of imponeren. We zien vaak zoveel meer dan alleen de uiterlijke vorm.
14
Hoofdstuk 2 Beïnvloeding door diverse Kunstenaars Er zijn diverse kunstenaars waar mijn werk aan verwant is, meestal gaat het dan om het onderwerp of de manier waarop een portret op een doek is gezet.
Edgar Degas (1834 -1917) In het vorige hoofdstuk heb ik Edgar Degas beschreven als impressionist. Hij geeft je een impressie van een moment. Een korte blik in het leven van een andere persoon. Hij houdt ervan om vrouwenlichamen te tekenen, niet vanuit een wellustige oorsprong, maar vanuit een technische kant het lichaam vast te leggen. Hij heeft veel bezoeken aan bordelen gebracht, heeft daar de vrouwen getekend, bespied en later uit zijn hoofd via monoprints op papier gezet. Hij tekent dus niet de prostitutie, niet de seksuele lading, hij tekent vrouwen, als objecten. Net als de vele balletmeisjes die hij heeft getekend in pastel. Hield hij van het ballet of kon hij daar goed de lichamen van de vrouwen bestuderen en als inspiratiemateriaal gebruiken voor zijn pasteltekeningen? Degas neemt deel aan impressionistische tentoonstellingen. Alleen tekent en Degas 1870 schildert hij niet en-plein-air, zoals veel van zijn impressionistische collega’s. Degas schildert vrouwen en hij doet dit liever in de theaters en bordelen. Zijn schilderijen doen denken aan vluchtige momenten, maar hij tekent deze niet vluchtig. Hij maakt veel voorstudies en werkt aan de hand van foto’s. Hij omrandt zijn personen met zichtbare lijnen. Veel van zijn impressionistische collega’s doen dit ook niet. Deze techniek is ook te zien bij bijvoorbeeld Egon Schiele en spreekt mij aan, ik heb deze manier van het gebruik van lijnen toegepast in mijn werk. In een later stadium laat Degas achtergronden weg en concentreert hij zich alleen op de vrouwen. Degas laat de vrouwen niet poseren, het zijn poses als in een snapshot of een still van een film. Zo heb je als kijker het gevoel dat je even binnen gluurt of even de privacy van de afgebeelde persoon binnen stapt. Ook zijn de uitsnedes en gezichtspunten van Degas bijzonder. Soms lijkt het of je van boven op een scene kijkt. Dat spreekt mij ook aan in zijn werk, die bijzondere perspectieven. Het medium krijt geeft een extra dimensie aan de vluchtige poses, het is een snelle manier van werken. In mijn werken van dit jaar heb ik dit ook ervaren, omdat na vele schetsen en voorstudies op papier, ik een portret op hout in een aantal uren maak. Het was daarom voor mij ook niet mogelijk in Nunspeet aan het werk te gaan. Ik heb de werkstukken dan ook allemaal thuis gemaakt.
Hammershøi (1864-1916) De vluchtige pose herken ik ook in het werk van de kunstenaar Hammershøi uit Denemarken. Zijn stijl en techniek in de midden jaren 1880 verschilt niet veel van de andere schilders uit deze periode, maar met de psychologische lading van zijn werk, is hij zijn tijd vooruit. Dit is meer iets van de jaren 1890, waardoor zijn werk niet altijd begrepen wordt door zijn tijdgenoten. Hammershøi blijkt al jong talent te hebben en volgt vanaf zijn achtste levensjaar tekenles. Hij volgt van 1879 tot 1884 de Kongelige Akademi for de Skønne Kunster in Kopenhagen. Zijn palet bestaat altijd uit een harmonieuze combinatie van grijstinten, van zacht zwart tot wit, geaccentueerd door iets warmere tinten. Zijn interieurs laten zien dat hij een meester is in de overgang van intens zwart naar helder licht. Hij wordt ook wel de Deense Vermeer genoemd, vanwege zijn beeldopbouw, licht en perspectief. Hij schildert zijn vrouw Ida vaak in een interieurscène, waarbij ze met haar rug naar ons toe staat. Deze stille vrouwfiguren, meestal op de rug gezien, tonen inderdaad de invloed van Johannes Vermeer. Hier lijkt het ook of we even getuige zijn van een moment uit het leven van een vrouw. Ook interessant zijn de interieurs zonder figuren. Ze zijn net als de sobere architectuurschilderijen heel puur. Zelfs zijn portretten hebben architectonisch gevoel voor structuur en compositie, door het kleurgebruik en de inkijk even in iemands leven. Na zijn dood in 1916 wordt zijn werk steeds meer vergeten tot de herontdekking en herwaardering van het Symbolisme. Even een uitstapje naar dit Symbolisme. Deze stroming is ontstaan als een reactie op het dominante realisme en naturalisme in de kunst. Bij het Symbolisme gaat het om de verbeeldingskracht, fantasie en intuïtie. Het gaat om de hang naar het verleden en aandacht voor het onderbewuste, het ongewone en het onverklaarbare. Een symbool staat daarbij centraal en wordt daarmee een zichtbare verwijzing naar Bewerking op schilderij Hammershøi een poort van de niet-zintuiglijke wereld, innerlijke en irrationele ervaringen zijn opdracht Gerben: Landschap van je belangrijk. Vormen van machteloosheid, loomheid en decadentie roepen een leven. sfeer op van onheilsverwachting en dreiging. Deze stroming maakt ook de weg
15
weer vrij voor de herwaardering van Hammershøi. Hammershøi is nu niet alleen de meest bekende schilder van Scandinavië, maar hij is ook erg populair in Parijs en New York dankzij grote retrospecties in het Musée d’Orsay en het Guggenheim Museum. Zowel zijn vrouw Ida als andere vrouwen hebben zeker geposeerd voor hem om te komen tot een schilderij, maar het gaat hem niet om het nalaten van een portret voor het nageslacht, maar om het vertellen van een verhaal. Een schilderij van hem heb ik gebruikt in een opdracht van Gerben waarin we het landschap van ons leven weer hebben gegeven. Deze foto heb ik met Photoshop bewerkt om zo te komen tot een landschap van mijn leven.
Egon Schiele (1890-1918) Een schilderij wat mij onmiddellijk aantrok tijdens een bezoek aan het Gemeentemuseum in Den Haag; een portret van Edith Schiele in trouwjurk gemaakt van gordijnstof. Het was alleen zij, zonder omgeving, zonder context, zo puur op het schilderij. De maker van het schilderij is haar man, Egon Schiele, geboren in 1890. Als kind tekent hij vooral treinen. Waarschijnlijk heeft hij veel met zijn vader opgetrokken die hoofd van de spoorwegen was in hun woonplaats Tulln. Zijn vader overleed toen Egon 15 jaar was, dit heeft een grote impact op hem. Ook een zusje van hem overlijdt op jonge leeftijd. Het verlies en de dood verwerkt hij in die periode in diverse tekeningen. Tekenen is zijn manier om zijn emoties te uiten. Hij wil dan ook graag naar de kunstacademie in Wenen, dit tegen de wens van zijn moeder in, want met het kunstenaarschap is geen brood te verdienen. Toch gaat hij daar beginnen. Egon Schiele is een introverte persoon, maar weet daarnaast heel goed Schiele 1917 wat hij wel en niet wil. Dat geeft hem een stukje eigenheid. Zoals al eerder omschreven bestaat de basis van het kunstenaarschap in die tijd uit het (na) tekenen van antieke sculpturen en naaktmodellen. Oefenen, oefenen en nog eens oefenen. Dit geldt ook voor hem. Egon krijgt genoeg van die vaste structuren en vertrekt na 3 jaar van de kunstacademie om zich op een andere manier te ontplooien. Hij ontmoet Gustav Klimt, die dan lid is van de Wiener Secession. Deze groep verzet zich juist tegen de strikte regels van de kunstacademie. Vanaf begin 1910 ontwikkelt Schiele zijn eigen stijl; menselijke gedaantes zonder achtergrond. Je herkent zijn stijl aan de contourlijnen en de vloeiende omtreklijnen. Schiele werkt op papier, hij zet het tekenbord op zijn rechterknie en houdt het met zijn linkerhand van boven vast. Hij zet zijn potlood loodrecht op het papier en tekent in een keer, vanuit zijn schouder de lijnen. Misschien hebben juist die traditionele lessen van de academie hem de basis gegeven om zo te kunnen tekenen. Naast de vele naakten, en ineen gestrengelde lichamen heeft hij vele zelfportretten Schiele 1913 gemaakt. Er zijn ruim honderd zelfportretten bewaard gebleven. Deze portetten zijn geen letterlijke weergave van zijn uiterlijk. Naast het tekenen van zelfportretten maakt hij ook veel portretfoto’s van zichzelf. Een kenmerkende manier van schilderen van hem is dat de figuur op zich staat, er is geen achtergrond en dus geen context. Hij neemt daarbij ook geen gewone gezichtspunten en perspectieven. Soms staat hij op een ladder om zijn modellen van boven te kunnen tekenen. Hij laat zijn modellen houdingen aannemen die gespannen zijn, het zijn geen natuurlijke houdingen. Soms laat hij ze expliciete seksuele handelingen uitvoeren, waardoor zijn tekeningen door tijdsgenoten als aanstootgevend worden ervaren. Hij heeft voor veel van zijn schilderijen een vast model gehad: zijn vriendin Wally. Later ontmoet hij Edith, een buurmeisje en trouwt met haar in 1915. Ook haar tekent hij verschillende keren. Zo ook het schilderij “Edith Schiele”, het schilderij dat in het Gemeentemuseum in Den Haag hangt. Als in 1914 de eerste wereldoorlog uitbreekt, moet ook Schiele in dienst. Hij gaat niet naar het front, maar mag administratieve werkzaamheden verrichten. Hij tekent in de periode bijna niet. Aan het eind van de oorlog overlijdt Edith aan de Spaanse griep, zij is dan zes maanden zwanger. Drie dagen later overlijdt ook Egon Schiele, hij is dan nog maar 28 jaar. In zijn korte leven heeft hij een oeuvre nagelaten die in die tijd zowel bijzonder als vooruitstrevend is. Vooral de tekentechniek spreekt mij aan. Egon Schiele durft, hij heeft diverse keren rigoureuze keuzes gemaakt; ondanks weerstand toch naar de kunstacademie en er ook weer voortijdig mee stoppen, het verlaten van de geëigende manier van schilderen en tekenen en het tekenen van seksuele handelingen. Wat schildert hij? Is het expressionistisch? Het gaat over onderwerpen bespreekbaar maken, rauw, niet mis te verstaan, duidelijk en zonder gene, maar zonder dat het aanstootgevend is.
16
Marlene Dumas (1953) Sander van Walsum schrijft in de Volkskrant: “Hans den Hartog Jager prees in NRC Handelsblad Dumas’ vermogen ‘om afstand en emotie in haar werk juist te benadrukken’. Volgens hem laat ‘Dumas goed zien dat je als toeschouwer uiteindelijk niet ontkomt aan dezelfde worsteling als zij’. Ik kijk nog eens naar de schilderijen, als toeschouwer met belangstelling voor de schilderkunst, en vraag me in gemoede af: waar gáát dit over?” Marlene Dumas de grootste levende kunstenaar van Nederland, wordt alom geprezen en haar schilderijen worden voor miljoenen euro’s verkocht. Wat doet zij dat haar werk zo aanspreekt. Sander van Walsum kan die interesse in het werk van Marlene niet begrijpen. Hij zegt: “Isaac Israëls is technisch een veel begaafder kunstenaar. Maar hij maakte de kijker geen deelgenoot van zielenpijn en de worsteling met het kunstenaarschap. Hij schildert badgasten en voluptueuze naakten in strijklicht. En hij is een lang leven productief. Maar er kan niet veel meer over worden gezegd dan dat het ‘mooi’ of ‘knap’ is. En dat is de huidige kunstliefhebber toch wat te pover. Hij wil in een schilderij worden getrokken. Hij wil er een verhaal over kunnen vertellen. Hij wil kunnen meeleven met de maker”. Dit is de tijd waarin we nu naar kunst kijken, kunst met een verhaal, een idee of een concept. Alleen vakmanschap telt niet. Dumas werkt aan de hand van afbeeldingen en foto’s. Zij heeft in de afgelopen jaren diverse mappen gevuld met allerhande foto’s en geschriften over existentiële thema’s als de dood, liefde, vergankelijkheid, rouw, verlangen en schuld. Haar quote is: “I deal with second-hand images and first-hand experience”. Zij gebruikt dus afbeeldingen van anderen als basis voor haar schilderijen. Zij maakt daar ook geen geheim van. Egbert Dommering stelt: het feit dat Marlene Dumas foto’s gebruikt kan niet het punt zijn, op ieder atelier hangen en liggen foto’s. Een schilder vangt beelden zoals een vlinderverzamelaar vlinders vangt en opprikt. Een schilder werkt met beelden, schikt ze, verplaatst ze en verwerkt ze tot een eigen kunstwerk. Het gaat om het resultaat en wat het schilderwerk toevoegt aan het oorspronkelijke beeld van de foto. (Dommering kunstblog, 22 september 2014.) Tijdens de lezing door Peter Wagemakers van de Vrije Academie op 7 december 2014 vertelt hij dat Marlene Dumas heel systematisch van tentoonstelling naar tentoonstelling werkt en daarbij diverse onderwerpen bij de kop pakt. Ze kan dan uren achter elkaar werken. Ze start met een zoektocht in haar beeldarchief. Dan komen de beelden en gedachten en ontstaan er verbanden. Zij geeft elk schilderij een titel zodat het oog gericht wordt. Volgens haar doen titels ertoe. Zoals moederschap, waarbij ze 4 baby’s heeft geschilderd. Baby’s als lelijke wezens en geen roze wolk. Gerben laat, tijdens ons bezoek aan de tentoonstelling, zien hoe zij werkt; zij laat de verf vloeien, brengt verf aan en haalt deze weer weg. De kleuren zijn eenzijdig en niet uitgesproken, maar grijze tinten, waarbij ze af en toe een kleur toevoegt. Ze werkt afwisselend in een schilderij, heel dun met veel water naast dekkende verf, of droge olieverf naast lege stukken op het doek. Ook vele werken van Dumas zijn getekend met alleen maar lijnen, heel transparant. Toen zij in 1976 naar Nederland kwam was dat in de periode dat abstracte kunst de boventoon voert. Dumas trekt zich daar niets van aan en schildert en tekent aan de hand van foto’s. Ze gaat haar eigen gang en schildert en tekent door terwijl de realistische schilderkunst in die tijd al verschillende keren is doodverklaard. Wat mij aanspreekt is dat zij momenten pakt, een blik, een actie. Juist dat moment kan alleen in een onverwachte foto zijn vastgelegd. Onverwacht voor de gefotografeerde of het moment. Dan zijn mensen echt en waarachtig. Daarnaast trekt zij zich dus niets aan van eventuele beschuldigingen van plagiaat. In een krantenartikel van 22 januari 2015 zegt advocaat de Zwaan dat naar aanleiding van de veroordeling van Luc Tuymans (1958) van plagiaat ook dit Dumas kan treffen. Hij zegt: “Marlene Dumas mag rustig beseffen dat ze vanuit auteursrechtelijk perspectief te vrijelijk gebruik maakt van beelden van anderen”. Dit maakt de roem van Marlene Dumas eigenlijk ook komisch. Zij schildert foto’s en afbeeldingen van anderen na en is de grootst levende kunstenaar van Nederland. Sander van Walsum snapt dus niets van haar roem en nog minder van de opbrengst van het doek “Schoolboys”, ruim 1 miljoen euro. Hij ziet slechts vier matig geschilderde jongens zonder expressie op een plat vlak dat ook echt een plat vlak is. Toch ben ook ik onder de indruk van haar werk, haar manier van schilderen en te horen hoe zij te werk gaat. Zij duikt haar archief in en gaat vandaaruit aan het werk. Zo werk ik ook graag.
17
Litta Cabellut (1961) Als het gaat om lichaamstaal zijn handen vaak veelzeggender dan hoofden. Er moet een alfabet te maken zijn van handuitdrukkingen. In de portretten van Lita Cabellut komen er vele voorbij. Terloops, ze spelen geen hoofdrol. De handen ondersteunen de mimiek van het gezicht, de lichaamshouding. Maar waar ze in beeld komen, spelen de handen een spel van emoties. Het zijn geposeerde handen, zoals de portretten het resultaat zijn van poseersessies. Toch doen ze iets anders dan de lichamen waarmee ze verbonden zijn, handen acteren onafgebroken. Als een momentopname van een lichaam een stilstaand beeld oplevert, voegen de handen er een tijdsdimensie aan toe. Die drukken tegen een slaap of een kin, ze spelen met een sigaret of maken een zegenend gebaar. Handen zijn altijd onderweg. Zelfs rustende handen maken een ongeduldige indruk. Rob Smolders beschrijft dit handenspel in het voorwoord van het boek “Trilogie van de Twijfel” van Lita Cabellut. En inderdaad als je gaat letten op handen, Cabellut 2011 dan blijken ze een heel eigen uitdrukking en zeggingskracht te hebben. Een ander betekenisvol detail in de portretten van Lita Cabellut is de blikrichting van haar personages, Wat de handen zeggen over het tijdsverloop, zegt de blikrichting over de ruimtelijkheid. Dek de ogen af en het beeld wordt veel platter. De ogen zijn een startpunt van een lijn die zich diagonaal in de ruimte uitstrekt. De inkadering van het gezicht versterkt dit effect. De ogen bevinden zich vaak dichtbij de rand van de voorstelling. De fotografie en het werken met modellen staan centraal in haar werkwijze. Maar ze doet er alles aan om te ontkomen aan een statisch momentopname (Lita Cabellut, 2013.) Op 8 november 2011 is Cabellut aanwezig bij Pauw en Witteman: Ze vertelt daarin het volgende: “Ik neem een persoon als onderwerp en een van mijn boeiende bezigheden is 45 keer stilstaan bij de portretten van deze persoon, in dit geval Coco Chanell. In welke tijd leefde ze, wat voor invloed heeft de crisis op haar, hoe zag ze eruit. Ik vraag aan mijn assistenten om van elk jaar een foto te vinden”. Op de vraag of ze vanuit foto s werkt zegt ze: “Nee ik werk aan een portret zoals je naar muziek luistert, ik word geraakt door een impressie en dat zet ik op het doek. De foto s van toen ze 18 en 20 jaar was, daar kijk ik heel snel door heen, ik verdiep me in de tijd waarin ze leefde. We zijn niet alleen wie we denken dat we zijn, maar we worden ook de omgeving en wat de omgeving met ons doet. Ik gebruik dan ook muziek van Stravinski”. “Voelt u zich uiteindelijk ook een beetje Coco Channell?” “Nee dat niet, wel toen ik dit deed met Frida Kahloo, toen heb ik Frida gevoeld, ik was met haar heel verwant”. Naast Cabellut zijn Janine van den Ende en Martin Simek aanwezig. Simek vraagt aan van de Ende of zij zich zou willen laten schilderen door Cabellut. Hij zegt daarbij: “De kunstenares haalt er de geheimen van een vrouw uit. Zou u zich laten schilderen door Lita? Door de manier van schilderen worden er geheimen van u geopenbaard” e Cabellut is in Barcelona opgegroeid waar ze tot haar 13 jaar op straat leeft. Ze kan niet lezen of schrijven. Haar verhaal is niet anders dan 1000 andere straatkinderen. Ze is heel nieuwsgierig en zeer positief en dat is haar geluk Cabellut 2011 geweest. Wanneer ze wordt geadopteerd door een welgestelde familie, nemen ze haar mee naar het museum. Daar ontdekt ze haar passie: schilderen! Na de kunstacademie in Barcelona vertrekt ze naar Nederland, ze moet weg uit Spanje. Ze zegt daarover: “Ik had twee identiteiten en dat was 13 jaar een straatkind zijn en daarnaast een kind zijn van heel vermogende ouders, ikzelf moet een beetje van beiden zijn en dat kon niet in Spanje. Ik houd heel veel van mijn ouders, maar wilde naar Nederland omdat daar heel bijzonder licht is. Jullie beschikken over heel bijzonder licht, dat is echt zo. Op de vraag waarom zij niet beroemd is in Nederland zegt Martin Simek: “Zij is alleen maar zo goed omdat er geen PR achter zit, daarom kan ze haar eigen gang gaan, die drive van het straatkind zit er in. De erkenning kan ook na haar dood komen, als ze maar blijft schilderen met dezelfde drive als van dat straatkind.” In 2013 is er in het Noord Brabantsmuseum een tentoonstelling van de werken van Lita Cabellut met de titel: Trilogie van de Twijfel. De museum tekst zegt hierover: Trilogie van de twijfel en de andere drieluiken zijn maatschappelijke geïnspireerde schilderijen met indringende personages die, als onder een vergrootglas, de lichte en de donkere kant van het leven laten zien. Zij roepen associaties op met bekende typen uit de kunst. Cabellut voelt zich door haar
18
Spaanse afkomst en haar kunstenaarsloopbaan in Nederland thuis bij Diego Velasquez en Francisco de Goya, maar ook bij Jeroen Bosch en Pieter Bruegel. De schilderijen van deze sterke vrouwen is een galerij van alter ego’s van de kunstenaar, vrouwelijke iconen die uitzonderlijke idealen symboliseren. Deze figuurstukken met hun billboardachtige formaat vraagt Cabellut aandacht voor eigenschappen als dapperheid, compassie en opoffering. Haar interesse ligt bij de breekbaarheid van de mens. Kunst moet voor haar de weg naar het hart en het verstand zijn. Cabellut heeft een eigen techniek, ze maakt eerst de ondergrond met een craquelé, deze lijnen laat ze meespelen in de portretten die ze er later over schildert. De craquelé werkt mee in het gezicht en spelen een rol in de expressie van de figuur. Daarna worden de schilderijen afgewerkt met een dikke laag lak. Cabellut maakt de schilderijen met modellen, deze staan centraal evenals haar werkwijze. Ze kleedt ze aan zoals ze ze wil hebben maar praat ook veel op ze in. "Heel even moeten ze zich voelen zoals ik dat wil. Heel even moet het model die paus zijn die met een handgebaar over het leven van een ketter kan beschikken". Aan de hand van de daarna gemaakte foto’s ontstaan haar schilderijen. Toch lijken ze niet geposeerd, er gaat meer achter schuil, een verhaal, een boodschap. Waarom vind ik haar portretten wel mooi en de portretten uit het boek Portretten van Portrettisten (2011, Huizing en Stoop-de Meester) niet? Deze zijn statisch en geposeerd. Een van de portretkunstenaars uit het boek, Marike Bok (1943) zegt dat zij bij het werken naar een foto de spanning mist die het werken naar een model wel heeft. Bij het e werken naar een foto is iets ruimtelijk op een plat vlak weer ruimtelijk maken. Foto’s hadden ze in de 17 ook niet, dat is iets voor een feestje. Bok begrijpt wel waarom men naar een foto tekent: dit kunnen alleen die mensen die de kunst verstaan om op hun ogen en hand te vertrouwen. Modellen komen bij haar 3 a 4 keer een uur zitten. e Maar wat voor houding krijg je dan, als je uren stil moet zitten? Bij Bok is het doel, zoals in de 16 eeuw het vastleggen van een portret voor het nageslacht. Dat is het werk van Cabellut niet. Op die schilderijen is ook geen achtergrond te zien, geen huizen, landschap of attributen. Alleen de mens en zijn of haar kleding. Dat spreekt mij mede aan in haar werk. De personen staan op zich, zonder context of omgeving, de handen, blik en kleding vertellen het verhaal, zonder dat het een statische momentopname is zoals in het werk van Bok.
Inez van Dillen (1962) Zo heb ik ook werk van Inez van Dillen ontmoet, ook weer getekend en zo kwetsbaar als in het werk van Egon Schiele. Lijnen, zoekende lijnen, net zoals Schiele tekende, aftastend, niet te hard en te dik op het doek gezet, maar voorzichtig en kwetsbaar.
Inez van Dillen 2013
Inez van Dillen 2013
Inez van Dillen 2013
Zij maakt etsen en tekeningen en werkt op transparante vellen, die zij over elkaar heen legt, waardoor er een nieuwe tekening ontstaat en de lagen met elkaar gaan communiceren. Dit werk spreekt mij aan omdat ook zij zowel met perspex werkt en met dunnen lijnen het kwetsbare individu zichtbaar maakt. Ook het mee laten doen van de verschillende lagen hebben mij geïnspireerd. Het thema in haar werk is de heimwee naar gevoelens die we verborgen houden, niet echt kennen, eenzaamheid, fragiliteit en kwetsbaarheid. Dit geldt ook voor de troostmeisjes, de vrouwen in de prostitutie of die seksueel misbruikt zijn. Wat laten we zien, wat willen we zien?
19
Pastelkunstenaars. Omdat mijn 5 werkstukken gemaakt zijn met krijt beschrijf ik ook enkele pastelkunstenaars. De onderwerpen die zij schilderen, maar ook de manier waarop zij het krijt gebruiken. Daarnaast zal ik een klein stukje geschiedenis weergeven. Loes Botman, Juke Hudig, Joke Plomp en Corry Kooy zijn enkele kunstenaars in Nederland die op dit moment bekend staan omdat ze met krijt werken. Onderwerpen zijn meestal dieren, honden en poezen, landschappen en portretten van kinderen, vrouwen en kleinkinderen. Dit zie je ook op de Facebook sites: Pastel art, Dutch Pastel Society, Tekenen & Schilderen; interessante pagina’s met zeer divers werk. Ook in de Palet, Magazine voor kunstenaars en kunstliefhebbers van februari/maart 2015, staan kunstenaars die werken met krijt. Dat is jaren niet gebeurd. Toch zijn er niet veel de professionele kunstenaars die met krijt werken. Corry Kooy 1960
Joke Plomp 1952 Loes Botman 1968
Juke Hudig 1945
Een uitzondering hierop is Iris van Dongen (1975).
Iris van Dongen maakt grote schilderachtige tekeningen waarop vooral vrouwen voorkomen. Zij werkt met dubbele lagen pastel en houtskool. De omgeving is vaak donker, waardoor de vrouwen de aandacht trekken. Haar werken doen denken aan de romantische of symbolistische schilderkunst uit de negentiende eeuw, terwijl ze toch een moderne uitstraling hebben, het zijn vrouwen uit deze tijd.
20
Ook Klaas Berghout (1957) een kunstenaar uit Zwolle werkt met krijt. Op zijn site staat: “Inmiddels heb ik een geheel eigen techniek ontwikkeld. Deze techniek bestaat uit het aanbrengen van lagen krijt (zacht krijt, eigenlijk haast poeder) op hout, die ik dan vervolgens kan wegvegen, tot er een schilderij overblijft. Vaak ben ik verbaasd over wat er uiteindelijk tevoorschijn komt. Vanaf 2010 ben ik aan het werk om een serie Joodse portretten te maken naar aanleiding van het boek ‘Jüdische Portraits’ van de Duitse fotografe Berghout werkt op grote oude houten panelen allemaal met dezelfde afmeting van 1.22 x 2.42.
Geschiedenis pastelkunst e
Als we even de geschiedenis van de pastelkrijt induiken ontdekken we dat dit materiaal al eind van de 15 eeuw e bekend is. Maar de specifieke eigenschappen worden pas in de 17 eeuw gebruikt. De eerste aantekeningen over pastel worden opgetekend in de Codex Atlanticus, een boekwerk met de aantekeningen van Leonardo Da Vinci. Hij schrijft dat een Franse kunstenaar, Jean Perreal in 1499 naar het hof van Milaan reisde en bekend staat als droogkolorist, hij werkt met gekleurde stiften. Ook Leonardo Da Vinci heeft zelf met pastel gewerkt.
Da Vinci 1499
Liotard 1744
In 1680 beschrijft Samuel van Hoogstraeten de vervaardiging van de pastelstiften: “Pijpaerde, een weynich gomwater en met zoodanige enkelde of vermengde verwen gekneet, plat gedrukt, en noch week, in vierkante lange pennen gesneeden en gedroogd”. Kleuren in alle schakeringen ontstaan door het vermengen van pigmenten en deze toe te voegen aan de witte kalkpap, die als basis diende voor het pastel. Vandaar ook de naam pastel of pastello, afkomstig uit het Italiaanse woord pasta (deeg). De kunstenaar Jean-Etienne Liotard (1702-1789) verbleef vanaf 1775 enkele jaren in Nederland en maakte portretten voor kringen rond het Haagse hof. Als reizend kunstenaar komt hem het pastel goed van pas. Vooral in het weergeven van stoffen was hij een meester. Hij heeft bovenstaand chocolademeisje getekend, vandaag zouden we hem scharen bij het fotorealisme. Pastel leent zich dus ook voor het precies weergeven van portretten en voorwerpen. De dragers van de pastel moeten een textuur bezitten, waardoor de stofdeeltjes zich kunnen hechten. Hierdoor ontstaat ook de fluweelachtige verschijning. De pigmenten die nu nog worden gebruikt zijn dezelfde zuivere pigmenten als in olieverf, alleen ze vergelen niet, zoals dat in olieverf wel gebeurd in de loop van de jaren. Het grootste gevaar is dat de stofdeeltjes van het medium rollen, waardoor de kleuren minder intens worden. Een middel hiertegen is het fixeren van de tekening, maar dit veroorzaakt weer een laag waardoor de karakteristieke luchtigheid van het materiaal verloren gaat. Daarom wordt pastel niet of nauwelijks gefixeerd, maar veilig tussen glas en een dikke achtergrond plaat ingelijst. Toch zoekt men al die tijd naar het optimale fixeermiddel. Nieuwe recepten worden door de kunstenaars geheim gehouden. Dat heb ik zelf ervaren bij een bezoek aan de pastelkunstenaar Loes Botman (1968). Zij heeft een bepaalde techniek ontwikkeld, waardoor zij haar pastel niet achter glas hoeft te doen. Deze techniek is zo specifiek dat zij hem niet wil delen.
21
Tijdens de Franse Revolutie raakt pastel uit de gratie omdat het materiaal geassocieerd wordt met de hoofse e portretten. Het verdwijnt dus weer om in de 19 eeuw weer op te duiken. Zo wordt het krijt steeds opnieuw uitgevonden. Schilders als Renoir (1841-1919), Israëls (1865-1934), Redon (1840 – 1916) en Degas experimenteren met krijt, maar ook met nieuwe methodieken. Degas onderzoekt samen Luigi Chialiva (1842-1914)een nieuw fixeermiddel. Het is een middel wat de fluwelen structuur niet door een glanzende laag aantast en ook de kleuren niet verandert. Analyses hebben nog steeds geen duidelijkheid gegeven over de ingrediënten. Wel is bekend dat Degas iedere laag fixeert om daar weer overheen te tekenen waarbij hij de eerste laag door de volgende lagen laat schemeren. De symbolist Fernand Khnopff (1858 – 1921) werkt uiterst fijn en ijl met zijn pastel. Het typische aan zijn werken met pastel is een zeer pointillisme zonder dat hij de papierstructuur gebruikt. Dit in tegenstelling tot Redon die de zachte pastel heel pasteus opbrengt. Hij creëert mystieke en visionaire voorstellingen door het gebruik van onwerkelijke intense kleuren. Redon doopt zijn pastel in water waarmee hij dikke Redon 1899 en dekkende verflagen krijgt. Of het nu gaat om het fauvisme, luminisme, futurisme, expressionisme, surrealisme, figuratief of abstract met of zonder inachtneming van de kleuren, ook in de twintigste eeuw wordt pastel op vele manieren gebruikt. Zelfs van Pablo Picasso (1881-1973) en Jan Toorop (1858-1928) zijn pasteltekeningen te vinden. In de Palet, Magazine voor Kunstenaars en Kunstliefhebbers van februari/maart 2015 worden de werken van Roos Holleman (1989) getoond. Zij maakt tekeningen van dode vogels met krijt. Het krijt is hier uiterst geschikt om de verenstructuur weer te geven. Het werken met pastelkrijt wordt toch nog vaak als “bijproduct” of “experiment” gebruikt door kunstenaars. In Frankrijk en België zijn meer kunstenaars die alleen met krijt werken. In de Hollands kunsttraditie is olieverf een constante factor. Dit is al te zien in het aantal workshops/cursussen/opleidingen die worden aangeboden om met pastel te werken. Schildercursussen en –workshop zijn er in overvloed. Zelf gebruik ik de pastel op diverse manieren: een gekleurde onderlaag met daarop een schetsmatige tekening; in de vorm van een fotorealistisch portret; in combinatie met water, zodat er een aquarel-effect ontstaat of in combinatie met pen en inkt. Het materiaal waarmee ik werk zijn: pastelpotloden van Derwent, pastelstaafjes van Winsor and Newton, pastelkrijt van Rembrandt, Royal Talens en de zachte pastels van Schmincke en Sennelier. Vanaf 2008 geef ik workshops met als doel mensen kennis te laten maken met het werken met pastelkrijt. Daar is het programma op gebaseerd. Verder dan kennis maken met materiaal gaat de workshop niet, het is geen teken- of schildercursus. Ondertussen hebben ongeveer 56 mensen deze workshops gevolgd. Ondanks de constante verleiding over te stappen naar olieverf wil ik blijven werken met krijt. Dit materiaal verdient nog een verdere zoektocht in mogelijkheden en gebruik. Misschien in combinatie met andere tekentechnieken of de textielkunst. De volgende hoofdstukken geven een beeld van een onderzoek naar mijn thema, de start en het proces van het tekenen en schilderen en de eindwerkstukken.
Detail Vrouw Gili Gede 2014
22
Hoofdstuk 3: Betekenis in de kunst Waarnemen is uit de context halen en isoleren Betekenis geven is in een context plaatsen en interpreteren. Rob van Es
Waarnemen en interpreteren Bij het lezen van artikelen, verzamelen van informatie over diverse kunstenaars en schrijven van deze scriptie stuit ik op de blog van Kataline Herzog (2014). Herzog is oud universitair docent Moderne Kunst aan de Rijksuniversiteit Groningen en oud docent theorie aan het Frank Mohr Instituut. Zij maakt in de beeldende kunst een onderscheid tussen een onderwerp, een thema en een motief. Herzog beschrijft het thema van een kunstenaar als datgene wat al het werk bijeen houdt, dat de gebruikte onderwerpen en motieven met elkaar verbindt, waar iemand zijn hele leven naar op zoek is en wat in het werk steeds even opdoemt, maar ook weer lijkt te vervagen. Onderwerpen worden bewust of onbewust gekozen vanuit levensthema’s. Hoe meer er aan deze onderwerpen gesleuteld wordt, hoe beter de kunstenaar kan reflecteren binnen en tussen zijn onderwerpen en daardoor dichter bij zijn thema komt. Juist die reflectie en zoektocht drijft denken en werken voort en jaagt het eigen werk en persoonlijkheid voortdurend aan. Op de site van de Vrije Academie Nunspeet beschrijft Marja dat ook: “Kunst heeft voor mij niet echt als doel een boodschap uit te dragen. Kunst ontstaat vanuit de gedrevenheid je uit te willen drukken. Materiaal, materie en de kunstenaar bevinden zich in een dwingend proces. Daarin komt het moment waarop de kunstenaar niet meer als rationeel wezen aanwezig is, het toeval een belangrijke factor wordt en het kunstwerk een autonome werking krijgt”. Met Stephanie Jansen (1968), kunstcoach uit Zwolle, heb ik in een aantal sessies onderzoek gedaan naar het thema achter mijn portretten. Waarom portretten? Gaat het om het contact met de persoon? Om het verhaal erachter? Misschien is het het thema van mijn werk? Seksualiteit, misbruik en prostitutie en dit zichtbaar willen maken door het tekenen van portetten. Herzog zegt daarin dat elke benadering en elk materiaal kan dienen om een gedachte, behoefte of emotie te beschrijven. Het onderwerp omvat de gehele voorstelling van het werk. Vanuit het werk gezien is men gauw geneigd te zeggen dat het onderwerp de aanleiding is. In mijn geval zal je denken dat ik graag portretten schilder. Vandaar ook dat ik de vraag krijg om bijvoorbeeld een portret te maken van een kleinkind aan de hand van een foto. Maar wie met mij in gesprek gaat over mijn werk zal ontdekken dat ik geen portretschilder ben zoals Marike Bok, of een van de andere portrettisten uit het boek Portretten. Het onderwerp is een uiting van een thema dat mij mateloos boeit en niet het natekenen van elk willekeurig gezicht. Tijdens dit hele proces ben ik meer en meer gaan realiseren dat ik niet weet waar mijn interesse dan ook echt naar uitgaat, waar ik maar geen genoeg van kan krijgen. Ik ervaar ook wat mijn interesse niet heeft, want ik vind de opdrachten om (in) een landschap te schilderen saai. Ook het werken naar model spreekt mij niet echt aan, dat is voor mij oefenen. Ik mis contact, een blik in je ogen, wie ben je, wat denk je, hoe heb je geleefd, dat zijn voor mij de thema’s die zich uiten door in een portret te kruipen en te analyseren. Wie ben ik dat mij dit zo interesseert? Wie ben ik als ik mij door niets laat tegenhouden om ook maar een glimp van die zaken te ontwaren en daarom steeds weer een gezicht induik. Herzog schrijft verder dat het daarna gaat om hoe het onderwerp vorm gekregen heeft in het werk. Door de gebruikte materialen en technieken of het geven van een titel aan de tentoonstelling of werk kunnen in de interpretatie deze nieuwe betekenissen ontstaan. Deze betekenissen raken het thema en kunnen het thema dan zichtbaar maken. Door het geven van een titel aan een tentoonstelling of werk kan de toeschouwer geleid worden naar de betekenis van het kunstwerk. In het boek van Sam Drukker (1958), De dunne huid 2012, staat een citaat van de Engelse schilder en dichter John Berger (1926): “De drijfveer om te schilderen komt voort uit de ontmoeting en samenwerking. Wanneer een schilderij saai is komt dat omdat de schilder niet het lef heeft om dichterbij te komen om de ontmoeting te laten plaatsvinden....wanneer het geschilderde beeld niet een kopie is maar het resultaat van een dialoog tussen schilder en object spreekt het geschilderde tot ons terwijl wij luisteren.”
Luisteren we daarom ook zo graag naar Rothko (1903-1970)?
23
Prostitutie in de kunst Dus is mijn thema seksueel misbruik, vernederd worden als vrouw, de machtsongelijkheid, het prostitutie-dilemma? Uiteraard kom ik deze beelden en verhalen dagelijks tegen in mijn werk. Het is de inhoud van mijn werk, al 32 jaar, en al jaren verzamel ik artikelen en met name foto’s uit kranten en tijdschriften over bijvoorbeeld de verkrachtingen in Congo en India, de kinderprostitutie in Thailand en de Filipijnen. Toch laat ik dit thema niet zien door middel van seksuele beelden, naakte lichamen of seksuele handelingen, zoals dat in de kunst ook gebeurd. De combinatie van kunst en prostitutie en seksueel misbruik zijn geen onbekende mix. Vele kunstenaars hebben zich ermee bezig gehouden. Schilders zoals Manet(1832-1883), Picasso(1881-1973) en Toulouse-Lautrec(1864-1901) kozen de vrouwen van lichte zeden als onderwerp voor hun schilderijen. Een mooi werk over prostituees is: Les Demoiselles d’Avignon van Pablo Picasso. Hij heeft zich laten ‘inspireren’ door het Parijse nachtleven en schilderde in 1907 een doek waarop vijf prostituees staan afgebeeld.
Picasso 1907
Het is opvallend dat de vrouwen er niet aantrekkelijk uitzien, zoals je van een prostituee zou verwachten. Ook hebben ze nogal vreemde lichamen. Picasso is in die tijd een van de grondleggers van het kubisme en daarnaast wordt hij geïnspireerd door prehistorische Iberische beelden en Afrikaanse maskers. Hij plaatst allerlei (volgens de normen van zijn tijd) met elkaar vloekende elementen in het schilderij naast elkaar. Zo contrasteren de ronde vormen van de vrouwen met overdreven puntig geschilderde lichaamsdelen. De kleuren botsen met elkaar, evenals de voor- en de achtergrond. Uit de schetsen van Picasso blijkt dat hij eerst ook een matroos als klant en een geneeskundestudent heeft willen schilderen, waarschijnlijk als symbolische waarschuwing tegen syfilis, een geslachtsziekte die rond de eeuwwisseling veel slachtoffers maakte. Dus Picasso heeft een verhaal of een boodschap willen vertellen. “Les Demoiselles” in de titel verwijst naar “jongedames” maar men bedoelt er soms ook prostituees mee. En Avignon naar Carrer d’Avinyo, een straat in Barcelona met veel bordelen, waar Picasso in de buurt woont. Zoals eerder geschreven heeft Edgar Degas vele malen in het bordeel getekend. Hij maakt daar tijdens zijn bezoeken monoprints. Vergeleken bij zijn leermeester Ingres zijn de vrouwen van Degas nog odalisken. De odalisk (slavin of e haremvrouw) is tijdens de 19 -eeuwse Westerse kunst een geliefd figuur voor kunstschilders. Zij schilderen graag een welgevulde naakte vrouw, meestal liggend op een divan. Meestal kijkt de odalisk de aanschouwer van het schilderij direct aan, waardoor er een erotiserende werking ontstaat. Voor Degas is een uitleg of duiding niet aan de orde, voor hem geldt alleen de pure waarneming, klassiek, eerlijk en met een Japanse ingetogenheid en balans. Na zijn dood worden vele monotypes door de familie vernietigd en/of verborgen gehouden. Picasso koopt in 1958 de restanten. Een monotype is een schets met lithografische inkt op een gladde drager (steen, glas) waarvan één afdruk gemaakt wordt. Deze indirectheid doet denken aan (analoge) fotografie: minder direct dan een schets en bovendien spiegelbeeldig. Kennelijk legde Degas na een bezoek aan een bordeel, op steen zijn herinneringen vast. Overduidelijk is sprake van geilheid èn afschuw, van participatie en observatie. De platen zijn verre van sexy, wel e rauw en documentair. In het laatste kwart 19 eeuw werd het imago van vrouwen bepaald door syfilis en verwrongen ideeën als femme fatale, femme fragile, hoer en furie. Degas 1870
24
Ook nu is het seksuele, de prostitutie nog steeds een interessante inspiratiebron voor kunstenaars. In april 2010 toont het Amsterdams Historisch Museum de expositie The Hoerengracht. De tentoonstelling laat werken zien van onder andere Marina Abramovic (1946) en Ted Noten (1956), maar het topstuk is toch wel het werk ‘The Hoerengracht’ van Edward Kienholz (19271994) en Nancy Kienholz (1943). In dit werk laten ze een dwarsdoorsnede van de Wallen zien. Het werk wordt als intens ervaren door het sterke kleurgebruik en de grote lichtcontrasten. Het is heel precies geschilderd en zit vol kleine details. Ook heeft het iets lugubers in zich, doordat alles bedekt is met slierten slijm en nogal smoezelig overkomt. Dit maakt het werk rauw en indrukwekkend.
Kienholz 2010
Een andere hedendaagse kunstenaar is Charlotte Schleiffert (1967). Zij zegt bij Avro’s Kunstuur: “Ik voel me door deze thema’s betrokken bij de maatschappij en dat je vecht voor een soort vrijheid, dat ik andere mensen ook een beetje vrijheid kan geven. Het gaat wel over seksuele handelingen.”
Charlotte Schleiffert 1997
Herzog: Onderwerpen worden bewust of onbewust gekozen vanuit levensthema’s. Ik heb bewust het thema seksueel misbruik en prostitutie gekozen voor twee van mijn tekeningen; één geïnspireerd op de song van Anouk (1975), ‘Break down that Wall’. Het meisje op de tekening is een slachtoffer, die ik ken. Zij werkte altijd met een petje op, zodat zij voor mannen kon verhullen hoe en wat ze precies deed bij mannen tijdens het bezoek. De andere tekening laat de verwondingen zien die vaak niet zichtbaar zijn.
Break down that Wall 110 x 80
Kijken 80 x 90
Toch zijn de beelden uit de prostitutie en de wereld van seksueel misbruik voor mij geen inspiratiebron. Zo blijkt eigenlijk ook al uit onderstaande tekst van mijn website. Ik wil ook geen boodschap vertellen. “Beelden vertaal ik naar eigen inzichten en ervaringen, maar de wereld is vaak niet wat het lijkt. Door mijn werk met slachtoffers van uitbuiting en seksueel misbruik ontmoet ik ook de achterkant van wat een mooie wereld zou moeten zijn. Gezichten spreken boekdelen.” Maar wat dan wel? In de volgende hoofdstukken wordt dat steeds duidelijker.
25
Hoofdstuk 4 Verbeelding van de persoonlijke ontwikkeling. Cursussen en workshops
“In de knoop, uit de knoop”, dat is het eerste tekengezegde waarmee ik begon in 2003. Mandala’s maken, ingewikkelde patronen, donker en licht, vormen creëren, concentratie en kleurgebruik.
Kleurpotlood 2004
Werken met vormen en kleuren. Het proces boeit me, de vormen en kleuren zijn een medium om iets te creëren. Veel kunstwerken ontstaan doordat je zin hebt om iets te maken, of omdat je gefascineerd bent door een bepaald beeld en het belangrijk vindt om daar iets mee te doen. Het is voor mij een bezigheid die mij rust geeft en waar ik mij in die tijd in kan verliezen. Na verschillende cursussen en workshops begin ik met het leren natekenen van kleine stillevens, potjes en pannetjes in potlood en houtskool. Steeds maar weer schetsen, wat is donkerder, wat lichter, hoe ziet de negatieve ruimte eruit. In 2005 het eerste portret in kleurpotlood totdat Janet Korpershoek (1964) tijdens haar schilderlessen me wijst op pastelkrijt.
Vader en zoon 2005
Zo is het natekenen van foto’s in krijt begonnen. Foto’s van internet, vrienden en familieleden die op reis waren geweest. Het zijn voor mij een soort borduurwerkjes, heel langzaam laagje voor laagje krijgt het gezicht vorm. Het krijt leent zich goed voor het natekenen van de gezichten, maar ook voor de uitdrukking van verschillende stoffen. Naast het gezicht zijn voor mij kleding, sieraden, plooien en de stofuitdrukking onderwerpen die mij aanspreken. Er ontbreekt een achtergrond, geen markt of landschap. De mensen staan op zich. Naast de behoefte en drive om portretten te tekenen was ik in die tijd steeds weer onder de indruk van wat ik maakte, dát ik kon (na)tekenen. Het was allemaal nieuw. Na een cursus abstract schilderen (2007), enkele lessen technisch tekenen (2008), een cursus bij de Muzerie in Zwolle (2009) en enkele workshops bij Gerard van de Weerd (2010) verlies ik langzamerhand het plezier in het natekenen van portretten en wil ik wat anders. De flow van de eerste jaren is er eruit. Ik heb dan ongeveer 45 portretten gemaakt.
Diverse portretten
26
Bewustwording van eigen thema en onderwerp Eind 2009 kom ik in contact met Anthon Meijssen, een voormalig docent van de Kunstacademie Den Haag. Anthon heeft met zijn vrouw een B&B in Nieuwolda. Daarnaast kan je gebruik maken van zijn atelier en geeft hij ook les. Dit bezoek is een openbaring. De voorgaande cursussen en workshops worden bepaald op wat ik die avond, maand of periode wil maken. Ik teken of schilder in een groep aan mijn eigen werk en kan tips krijgen als ik daar om vraag. Uiteraard heb ik ook naar Anthon eigen werk en foto’s meegenomen, met als doel om 5 dagen te gaan (na)tekenen en schilderen in zijn atelier en ‘s avonds te genieten van zijn B&B. Maar nee, niets van dit alles; Anthon stelt vragen! Wat is je verhaal? Wat wil je vertellen? Je hebt een foto meegenomen, wat wil je daarmee? Wat zegt die foto jou? Waarom deze foto? Wat spreekt je aan in de compositie, in de kleur? Hoe wordt de compositie? Welke kleuren wil je gaan gebruiken? Waarom werk je met krijt? Wat een vragen! In zijn atelier staan vele kunstboeken en die worden die dagen en avonden door hem veelvuldig gepakt om iets van zijn verhaal over kunst, kunstgeschiedenis of een bepaalde kunstenaar te illustreren. Wat een docent, wat een andere aanpak, alles wil ik weten en leren. Dus mijn foto’s gaan aan de kant en ik begin met het achterhalen van een thema/onderwerp, dit wordt de onderdrukking door religie op vrouwen, maar ook de kracht om dit te doorbreken en je eigen weg te gaan.
Religie 2009
Religie 2009
Dan 10 dagen schilderen in Frankrijk. Janna Spil, een echte docent, geeft ’s morgens aan waar we die dag aan gaan werken, ze geeft voorbeelden en uitleg over bepaalde technieken of stromingen. Zo hebben we impressies gemaakt van de tuin of een kubistische haven. Tijdens deze dagen werken we ’s morgens in het landschap, dorpje of aan zee. ’s Middags werken we dit verder uit in het atelier met een gedegen nabespreking. Een ware uitdaging en heerlijk om zo veel en zo lang achter elkaar te tekenen en schetsen….alleen ik mis de gezichten. Het krijt leent zich niet altijd voor bepaalde opdrachten en ik ben dan standvastig en wil toch uitproberen hoe het met krijt toch kan. Toch heel trots met de hele groep bij de eindexpositie Eindexpositie Frankrijk 2011 voor de buurt.
Vrije academie voor beeldende kunst Nunspeet De onrust blijft, wat nu, nu ik in het natekenen van portretten geen voldoening meer vind. De betekenis mist voor mij. Ik wil dieper en verder. Op zoek naar opleidingen in plaats van korte cursussen of workshops. Via internet vind ik dan de Vrije Academie voor Beeldende Kunst in Nunspeet. Tijdens een open dag de sfeer geproefd en die spreekt aan. Zoveel stijlen en mogelijkheden. Ik ga twee richtingen doen; nog beter leren tekenen en schilderen bij Serob en me verbreden in technieken en stromingen bij Marja. Ik wil erachter komen waarom ik portretten wil tekenen en of dat ook op een andere manier kan dan “natekenen”. Mijn moto is als ik begin: wees nederig en sta open voor alles wat je wordt aangeboden.
27
Dat blijkt soms lastig, want ik wil sneller en meer en de groep is te groot voor het uitdiepen van een eigen thema of te analyseren wat de volgende stap zou kunnen zijn. Voor mijn gevoel ben ik soms terug bij af, het natekenen van stilleven: wat is lichter en wat is donkerder. Bij Marja maak ik kennis met verschillende technieken zoals het werken op muziek, wat een impact heeft dat! Het effect van muziek op de manier hoe je werkt en wat je maakt. Dat is me erg bijgebleven. Net als het interview met David Hockney (1937) en zijn proces van het schilderen van zwembaden en mannen naar het schilderen en-plein-air van landschappen in verschillende jaargetijden. Ook over het werken met gouache ben ik enthousiast geworden, dit in combinatie met de uitleg over de werken van Sol LeWitt (1928-2007) en de tentoonstelling in het Gemeentemuseum.
Werken gemaakt bij Marja
Bij Serob begin ik met het leren kennen van olieverf, wat een heerlijk materiaal, het lijkt weer op een borduurwerkje, steeds een stapje verder. Dat was echt fijn om te doen, me helemaal verdiepen in een portret. Leren hoe olieverf werkt, wat kun je ermee en kleuren leren mengen. Dat blijft voor mij een uitdaging. Zelfs met olieverf werk ik graag met mijn vingers in combinatie met de kwast. Werken gemaakt bij Serob
Mijn ‘Piero’ naar Cornelis Cornelisz. Van Haarlem, in ca. 1600
Mijn ‘Meisje met de fluit’ naar Johannes Vermeer in ca 1665-1670
Stilleven
Na dit eerste jaar weet ik dat ik veel van Serob kan leren. Ik ben ook weer verbaasd over het resultaat: heb ik dat gemaakt? Ik weet daarnaast dat het een valkuil is hiermee door te gaan en daarmee ook terug te vallen in mijn manier van portretten “namaken”. Dus als ik me verder wil ontwikkelen, is dit niet de juiste tijd om het werken met olieverf op te pakken. Ik wil eerst nog een andere stap zetten. Deze stap kan ik zetten bij Gerben. Hij draagt een onderwerp aan, waaraan je je eigen invulling geeft. Hierbij ontwikkel je meer en meer je eigen stijl en voorkeuren, enkele onderwerpen zijn: “Avant-garde in combinatie met Salon”, “Landschap van je leven” en “Ander perspectief”. Het eerste onderwerp “Schaduwspel” heb ik gemaakt met olieverf, de andere opdrachten met krijt. Ik vind vooral het proces om te komen tot een idee en een afbeelding fijn om te doen: de kunstenaars, die Gerben aandraagt, bekijken, ideeën opdoen en plaatjes verzamelen als inspiratie. Tijdens het werken aan de schilderijen heeft hij me gewezen op de verschillende materialen en de samenhang daartussen. Ook heeft hij me laten zien dat het plexiglas als bescherming van de krijttekeningen mee kan doen als extra laag. In een soort dagboek, wat Marja ons aanraadde om bij te houden, kan ik het proces vastleggen en komen tot een definitief ontwerp. Mijn drive om portretten te blijven schilderen blijft hardnekkig bestaan, ook bij Gerben. Ik wil iets
28
doen met de Troostmeisjes, een fotoreportage van Jan Banning. Deze termen komen in mijn proces-dagboek ook steeds weer terug en als ik terug kijk in eerdere proces-dagboeken zie ik dit al in 2007. Dit zelfde geldt voor het werken met krijt. Daar is nog zoveel meer uit te halen en mee te experimenteren. Naast de opleiding in Nunspeet heb ik in het voorjaar van 2014 een workshop gevolgd bij Stephanie Jansen. Zij heeft de kunstacademie gevolgd en geeft naast haar werk als kunstenaar workshops in de “De Kunst van het Creatieve Dwalen”. Zie hiernaast de tekst van haar website: Ik heb letterlijk zonder doel 6 uur door Barcelona gedwaald wat heeft geresulteerd in een prachtige reeks foto’s. Ook het loslaten van je identiteit om deze vervolgens terug te vinden in combinatie met een persoon die ook Fenneke heet, maar die je niet kent. Via internet op zoek geweest naar personen met dezelfde naam als jijzelf. Wat zijn de verschillen en de overeenkomsten met jou? Of de stukjes tekst die ontstaan door 6 keer in twee weken tijd een opdracht via sms te krijgen voor een free-writing van 5 minuten. Verassende uitkomsten en ook om deze vervolgens te verwerken tot een kunstwerk. Tijdens de individuele kunst coaching krijgen de geleefde en doorleefde stoffen ook steeds meer waarde en betekenis in mijn werk. Stoffen als bescherming, om kracht aan te ontlenen, stoffen die verhullen, omarmen, als gebruiksvoorwerp, als eigendom, met een levensafdruk door gescheurd, genaaid, verkleurd en gevlekt. In zowel het gezicht als de sarong zie ik de tekening van het leven terug. Bij de gesprekken met Stephanie blijkt dat het niet gaat om het seksuele misbruik, maar om het willen ervaren van contact. Contacten leggen met vrouwen die een verhaal hebben, ogen en handen tekenen. Ik heb ook geprobeerd “contact” te verbeelden zonder het tekenen van een portret, een abstracte figuur, op hout met nerven en sarongs. Maar ik miste de persoon, waar het om gaat, ik ervoer geen contact, geen figuur, geen ogen, niet interessant. Bij het maken van een portret kan ik niet wachten, ik wil door, wil ermee bezig, lang, het een proces laten zijn als een borduurwerkje. Niet snel klaar zijn. Eerst helemaal af en daarna veranderen en ermee aan het werk. Karin Herzog zegt hierover: “Blijft het slechts bij het ongereflecteerde onderwerp in een mooie weergave, zoals bij de rattenschilder, dan kunnen vorm, kleur, materiaal en werkwijze geen relaties aangaan met meerdere ideeën en komt het niet tot een vermoeden van elkaar soms aanvullende dan weer tegensprekende betekenissen in het beeld.” Wat voor soort kunstenaar ben ik eigenlijk en wat wil ik? Deze vragen die Kataline Herzog stelt, heb ik mij uiteraard zelf ook gesteld. *Waar interesseer je je voor? “Oude gezichten, ogen, handen, vrouwen, verweerde kleding, gelaagdheid, sieraden uit andere culturen, gebruiken zoals lotusvoetjes, prostitutie, vrouwenbesnijdenis of het plaatsen van grote houten schotels in de onderlip”. *Wat wil je met je werk? “Verbeelden van gewoontes en gebruiken en de manier hoe vrouwen deze ervaren; hen juist kracht geven of machteloos maken”. *Waar gaat je werk over? “Vrouwen die hun leven hebben geleefd, een hard leven hebben gehad misschien door verminkende gebruiken, seksueel misbruik, vernedering maar daardoor niet van slag zijn geraakt en juist hun kracht laten zien”. *Wat wil je als kunstenaar? “Me vastbijten in een onderwerp, een gezicht, een persoon. Dit onderzoeken en in een proces komen waarin nieuwe inzichten en kunstwerken ontstaan en vervolgens hiermee andere mensen boeien”. Door middel van mijn schilderijen wil ik een individu zichtbaar maken, soms kwetsbaar, soms in gedachten. Dit op een manier waarbij ik gebruik maak van het ruwe hout en de zachtheid van het krijt. Ook in de manier van tekenen is het ruw, de onderlijnen zijn soms nog te zien. Het hout is nog te zien. Het hoeft niet af te zijn, het leven gaat verder. De uitdrukking, de blik kan van alles betekenen. Over deze tekening komt een nieuwe huid, een plaat die beschermt, die conserveert. Het wordt kostbaar. Maar ook in de bescherming zitten krassen en deze krassen geven een boodschap mee. Door de transparante laag te verbinden met de tekening eronder vormen ze samen een verhaal. Een verhaal dat gaat over vrouw zijn, je leven leven, soms onder omstandigheden van macht en onmacht, seksueel misbruik en mishandelingen. Wat een kracht om toch door te gaan en het leven op te pakken. Dit tekent zich af in de gezichten van de vrouwen. In het volgende hoofdstuk komt dit proces tot uitdrukking met als resultaat de 5 werkstukken.
29
Hoofdstuk 5 Vijf werkstukken Troostmeisjes van Jan Banning Zoals ik al schreef blijven de portretten van de troostmeisjes mij boeien. Mijn eerste reactie is deze foto’s na te gaan tekenen, mooi als een borduurwerkje. Toch heb ik dat niet gedaan, het moet anders, voor mij vernieuwender en gewoon anders. Eerst ben ik eens gaan kijken wat die gezichten met me doen, welke springt eruit, welke spreekt mij aan en welke niet? Sommige troostmeisjes blijven slachtoffer en anderen zijn stoere fiere vrouwen geworden. Ik ga zo eens kijken wat hun gezichtsuitdrukking zegt. Hoe je altijd hebt gelachen, verontwaardigd hebt gekeken of boos, teleurgesteld als slachtoffer, zo ontstaan ook de rimpels in je gezicht. Wat gebeurt er als je de mond afzonderlijk van de ogen analyseert. Ik merk bij het bekijken dat de mond ook heel veel zegt. En zou er ook een verschil in de linker en rechter helft zitten. Emotie links en verstand rechts? Ik knip diverse portretten uit en plak deze twee aan twee tegen elkaar, zo ontstaan er nieuwe gezichten. Knipsel 2014 Van alle 18 vrouwenfoto’s van Jan Banning schrijf ik op wat ik bij de foto ervaar. Enkele voorbeelden hiervan zijn: 1. Rosa: verbazing, “overkomt mij dit?”, beetje triest, maar ook een zekere klasse straalt ze uit. 2. Semi: lachende mond, maar ook beetje moe van het leven, heeft hard gewerkt. 3. Kasinem: ik ervaar hier afstand, kom niet te dichtbij, harde mond, ogen ook: “kom niet aan mij”. 4. Mardiya: onverschillig, “wat wil je: oké doe ik het”, verdriet in haar ogen. 5. Dominggas: zwaar leven, bezorgd, vraagt om hulp, maar is geen slachtoffer. 6. Niyem: lieve vrouw met status, “het heeft zo moeten zijn, maar er is meer in het leven. Ik ben meer dan dat ene stukje geschiedenis”. 7. Emah: deftige dame die zich te min voelde om hierbij betrokken te raken. “Ik heb het gedaan omdat ik niet anders kon, maar nu heb ik andere dingen die belangrijker zijn”. Zoveel zeggingskracht in een gezicht. Of de indruk klopt maakt dan niet uit. Zo haalt iedereen iets anders uit een gezicht. Tijdens de rollenspelen op mijn werk is non-verbaal gedrag belangrijk. Hoe gedraagt het ‘slachtoffer’ zich; wat zegt ze; hoe is de mimiek van haar gezicht en klopt dat met wat ze zegt? Vaardigheden als: sluit aan bij emoties en benoem deze, geef gevoelsreflecties en toets deze. In de gevallen waarin er een tegenstrijdigheid is tussen het verbale en non-verbale gedrag zullen mensen geneigd zijn aan het non verbale gedrag meer gewicht toe te kennen dan de woorden. Daarom heeft mimiek en non-verbaal gedrag grote invloed op ons. Zo geeft historica Mariëtte van Selm via haar weblog een reactie op de manier hoe de troostmeisjes worden geïnterviewd door Hilde Janssen. Van Selm schrijft: “….zonder uitzondering ontroeren ze, kwetsbaar, fragiel, maar ook tanig, soms boos. Ze hebben hun ervaringen weggestopt, een enkeling vertelt dat het de allereerste keer is dat ze erover praat….. Ze ontroeren ook in hun pogingen om dingen niet te vertellen, en te ontkomen aan het verbale fileermes van journaliste Janssen.…Moet je als journalist je gesprekspartners dwingen alles te vertellen, ook details die je wel kunt raden en waarvan je weet dat ze pijnlijke herinneringen zijn? Na het zien van deze documentaire ben ik geneigd die laatste vraag met ‘nee’ te beantwoorden”. Dat klopt gedeeltelijk. Ik wil de kwetsbaarheid aangeven, uitdrukkingen in gezichten, er gaat een leven achter schuil, wie is de ander, wat willen we (laten) zien. Wat doet een gezichtsuitdrukking met onze eigen emotie? We reageren altijd op andere gezichten. Het portret waar ik van houd zijn een soort “still” van een leven, niet geposeerd, maar gevangen in een moment, misschien vastgelegd door een fotograaf. Mijn gedrevenheid is het maken van deze portretten, het contact tot stand brengen, de ogen laten ontstaan. Het is dan door willen gaan en eigenlijk steeds weer getrokken worden naar die gezichten. Dit is waar het mij ook om gaat in het weergeven van portretten en het komt terug in mijn eigen werk, wanneer vraag je door en wanneer zwijg je samen?
30
Eigen onderwerp en thema als uitgangspunt. Patronen doorbreken
Wat zie je in de gezichten zonder dat er iets gezegd wordt; hoe doorbreek je patronen die in een cultuur gebakken zijn; hoe doorbreek je het gemak waarmee vrouwen als gebruiksvoorwerp worden gezien, hoe doorbreek je het patroon van zwijgen, zonder de vrouw zelf te beschadigen? Deze vragen zijn mijn onderwerp en als basis voor mijn afstudeerproject. Krijt is mijn materiaal, een medium dat aanzet tot snel werken, mooie kleuren, zacht materiaal dat past bij de huid en de stoffen. Dik papier en hout zijn mooie dragers. Dit in combinatie met perspex. Het harde spiegelende materiaal dat ook de boodschap geeft dat het beschermd als een dikke plaat glas; er zit iets kostbaars achter. Je ziet meerdere lagen, de ondergrond, de nerven van het hout, de structuren, de vaste patronen van het leven. Daarna de vrouw, het geleefde leven dat je ziet in haar gezicht. Dan haar attributen, haar sarong, vele jaren gedragen als bescherming, als sieraad. Sarongs hebben mooie patronen. Deze patronen worden ook letterlijk doorbroken… door de ervaringen van het leven, gescheurd, genaaid, gevlekt.
Foto’s, stoffen en symbolen als basis Bovenstaande tekst is het uitgangspunt voor mijn 5 werken. De oorsprong zijn de troostmeisjes van Jan Banning. Voor de portretten gebruik ik eigen foto’s, niet de foto’s van Jan Banning, eigen foto’s van oudere Indonesische vrouwen, ook zij hebben een heel leven achter de rug. Het liefst fotograaf ik de vrouwen wanneer ze het niet in de gaten hebben; een gedachte, een overpeinzing, een blik van herkenning, een actie op de markt. Niet geposeerd. Uit al die foto’s kan ik er maar enkele gebruiken als basis voor de schilderijen. De enige bewerking die ik doe is het maken van een uitsnede, zodat de blik, de ogen goed uitkomen en daar de focus op komt te liggen. De portretten van Lita Cabellut zijn daarin een voorbeeld. Vervolgens maak ik diverse houtskooltekeningen van de portretten om zo het licht en donker goed te kunnen zien, eventueel nog te versterken en het portret in-de-vingers te krijgen. Deze tekeningen zijn de basis voor mijn schilderijen. Daarnaast wil ik met verweerde stoffen gaan werken. Dat worden voor dit project sarongs, doeken die de vrouwen in Indonesië dragen, kleurige doeken die vele functies vervullen. In 2013 hebben we met ons gezin 5 weken op een eilandje verbleven in het zuiden van Lombok. Een vriendin heeft daar 4 bungalows die ze verhuurt. Wij hebben de zorg voor de gasten van haar overgenomen toen zij met vakantie ging. In die weken heb ik vele foto s gemaakt van de vrouwen en heb ik oude gebruikte sarongs geruild met nieuwe die ik daar heb kocht. Ik wil graag de afgedragen sarongs met gaten en vlekken. De vrouwen giechelen wat af, ze snappen er niets van; waarom wil ik hun oude kapotte sarongs. Eén vrouw stapte zelfs uit haar sarong, trekt er een scheur in en wil ook graag een nieuwe. De middelste sarong op de foto staat nu centraal in mijn afstudeerproject. Een verweerde, gerafelde, gedragen, tot op het draad versleten lap stof.
Indonesië 2013
31
Uit het boek: “De magie van de vrouw” haal ik patronen en symbolen. Dit boek is in maart 2012 uitgegeven tijdens een expositie over sarongs en sieraden uit Indonesië in het Wereldmuseum Rotterdam. Onderstaande sieraden staan symbool voor de genitaliën van de vrouw. Dit symbool heb ik vereenvoudigd en gebruikt in zowel het perspex als de sarong.
Elke portret is gebaseerd op een foto in combinatie met een symbool of sarong, zo ontstaat een eigen beeld Troostmeisjes geven de richting, maar de werkelijke namen van de vrouwen maken het persoonlijk, het zijn mensen van vlees en bloed. Dat is ook de reden dat ik elke tekening de naam heb gegeven van de vrouw die model heeft gestaan.
Vijf werken Ibu Anaya Gili Gede wil je graag iets laten zien, ze tikt zachtjes tegen het raam en nodigt je uit om binnen te komen en haar verhaal te horen. In het perspex is het patroon van een sarong gegrafeerd. Het patroon is vastgeroest en is moeilijk voor haar te doorbreken.
Ibu Tvisha Gili Gede is een trotse vrouw, ze heeft veel meegemaakt maar laat zich niet raken, ze heeft een houding van: kom maar op, ik ben het leven aangegaan en ik kan het leven aan. Zij is duidelijk en transparant, weet wat ze wil.
32
Deze sarong staat symbool voor vastgelegde patronen, deze kunnen verlangens verhullen, versluieren en verstoppen, maar ook bescherming bieden. Door de tijd gaan ze vervagen en komen er scheuren in. Ook al verstel je ze met kleine steekjes, dan nog is het patroon verbroken en ontstaan er nieuwe. Het symbool van de vrouwelijke genitaliën is in de stof verwerkt.
Ibu Lembain uit Orang Bokal Gili Gede is een lieve zachtaardige vrouw, ze is er, maar toch ook niet, opgenomen in haar eigen gedachtewereld. Van een afstandje leeft ze het leven van en met haar familie en dorpsgenoten mee. Haar leefwereld is versluierd door seksuele ervaringen. Ze ‘kan’ niet praten over onderwerpen als seksualiteit. Voor haar mond is het symbool van de vrouwelijke genitaliën in het perspex gegrafeerd.
Ibu Lembain heeft ook model gestaan voor het volgende portret, hier kijkt ze de kat uit de boom, is een wijze vrouw en men kan bij haar terecht, ze accepteert het leven zoals het zich aandient.
33
Zoals in het begin is geschetst is het woord portret afkomstig van het Latijnse woord: portrahere, wat wegtrekken of voorttrekken betekent. Dat wil zeggen dat de karakteristieken van iemand zo uit worden gebeeld dat iemand wordt herkend in het portret. Daarnaast beschrijft Kanz het woord karakter (charassein) wat betekent: ritsen, graveren, met name letters, getallen, tekens en ook beeldtekens, het procedé van het ingriffen speelt een belangrijke rol. Dus de kenmerken of karakter zijn in iemands gelaat gekerfd. De vrouwen zijn door middel van getekende portetten in beeld gebracht, ze hebben ieder op een eigen manier geleefd en dit is te “lezen” in hun gezicht. Hun karakter is in het gelaat gekerfd. Deze gezichten zijn getekend met krijt op grote houten panelen. Het perspex geeft bescherming, zowel aan het krijt als aan de vrouw die erachter zit. Het gevoel ontstaat dat ze kwetsbaar is, alsof je haar in een doosje wil doen, bewaren, niet kwijt raken, maar verankeren. Naast het willen beschermen, is het ook een raam waar je doorkijkt. Het is transparant maar toch kan je er niet helemaal bij komen. Ook het hier en nu zit er in, want nu je kijkt naar het schilderij zie je ook de weerspiegeling; je ziet jezelf, je eigen portret. Hoe verhoud jij je tot het onderwerp, tot jouw eigen leven, hoe zien jouw groeven eruit? Ik wil afsluiten met een citaat van Lita Cabellut. “I only have the intention to touche you for a moment” Een mooi gebaar van iemand die weet wat het is om geraakt te worden door wat anderen kunnen, en die aanraking zelf door willen geven. In die zin is elk portret een hommage aan een idool, een vriendin, misschien aan het eigen mens zijn. Bevestigende kunst. Daar ligt ook de valkuil, want bewondering ontneemt je de kritische afstand om een eigen uitspraak te doen. Wie bewondert, twijfelt niet. Mijn kunstenaarschap is nu gestart, de wereld van ontdekken en scheppen is begonnen. Dit afstuderen is niet een eindstation, maar een start van een nieuwe periode waarin ik ga ontdekken, uitproberen, uitpoetsen, opnieuw beginnen en ervaren wat het beeld doet. Wat zegt het beeld, wil ik dit ook zeggen of kan het anders met andere materialen? Wat gaat het worden dat ik ver-beeld? Dalfsen, april 2015. Fenneke Goutbeek.
34
Bronnen Literatuur: Bannink, J. en Janssen, H. Schaamte en onschuld, Het verdrongen oorlogsverleden van troostmeisjes in Indonesië. De verhalenbundel. Nieuw Amsterdam 2010 Bannink, J. en Janssen, H. Comfortwomen. Troostmeisjes. Nieuw Amsterdam, 2010 Bell, J. Spiegel van de wereld, Geschiedenis van de beeldende kunst. Althenaem, 2007 Drukker, S. Een dunne huid. Schilderijen en werken op papier, blz. 113, WBooks, 2011 Es van, R. Veranderdiagnose. De onderstroom van organiseren. Kluwer Deventer, 2008 Frederiksson, M. De kracht van een vrouw. blz. 81, De Geus BV, Breda 2006 Grauw de, J. M. Een kijkje in het interieur. Palet Kunstmagazine, blz. 8, januari/februari 1993 Huizing, C en Stoop-de Meester, H. Portretten van portrettisten, Waanders, 2009 Jong de, O. Het ontstaan van de fotografische blik . Museumtijdschrift, blz 38, april/mei 2013 Kanz, R. Portretten, Tasschen, GmbH. 2009 Kuiper, S. Museumtijdschrift, blz. 52, maart 2015 Locht, M. Egon Schiele. Atelier Magazine, blz. 15, november/december 2014 Nieuwenhof van den, M. De vogels van Roos Holleman, Palet Kunstmagazine, blz 48, februari/maart 2015 Noord Brabantsmuseum, Lita Cabellut, Trilogie van de twijfel, Den Bosch 2013 Sebens, P. Nooit mooi genoeg. Schilderijen en tekeningen. Waanders 2006 Wilder J.B. Kunstgeschiedenis voor Dummies, Pearson Benelux 2007 Internet: http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/portret. (11.11.14) http://www.egbertdommering.nl/?p=619 (23.11.14) http://tmagazine.blogs.nytimes.com/2014/08/20/the-making-of-marlene-dumass-thewidow/?_php=true&_type=blogs&_php=true&_type=blogs&_r=1 (23.11.14) http://www.storingaub.nl/ (21.11.14) http://specials.han.nl/themasites/studiecentra/verwerken-en-delen/bronnen-vermelden/apa-normen/ (22.12.14) http://www.egbertdommering.nl/?cat=3 (07.12.14) http://kunstzaken.blogspot.nl/ 24.12 2014. http://www.npg.org.uk/about/organisation.php 06.01.15 http://frontpage.fok.nl/nieuws/554631/1/1/50/nieuw-museum-voor-kunst-en-prostitutie-op-wallen.html 06.01.14 http://nl.wikipedia.org/wiki/Portret 07.01.15 http://www.karakterbeeld.nl/page12/page16/
35
https://tetragonusmundus.wordpress.com/2013/01/01/de-ontdekking-van-het-individu-1050-1200/ (3 feb 2015 http://www.kunstbus.nl/architectuur/romaanse-kunst.html 09.02.2015 http://liberartis.tumblr.com/archive (22.03.15) http://www.storingaub.nl/ (26.03.15) http://www.scholieren.com/praktische-opdracht/24454 (28.03.15) http://romeinse-kunst.blogspot.nl/p/romeinse-beeldhouwkunst.html (28.3.15) http://www.artsalonholland.nl/kunst-stijlen/romantiek (31.3.15) Filmmateriaal: Pauw & Witteman 8 november 2011; Lita Cabellut, Janine van den Ende en Martin Simek. https://www.youtube.com/watch?v=Mwh6BEgFNgM (15.02.15) Lita Cabellut - Starcatchers https://www.youtube.com/watch?v=sidO18BsDW0 (15.02.15) Lita Cabellut's Kenau in AVRO's Kunstuur https://www.youtube.com/watch?v=t5SyVpUlB7A (15.02.15) Collegetour: Gast: Marlene Dumas https://www.youtube.com/watch?v=n1tZuFbdeL8 (24.03.15) Zomergasten: Daan Roosegaarde Fragment TED lezing Philippe Starck.. https://www.youtube.com/watch?v=Z4PwHD7XKj0 (31.3.15) Turner, geschreven en directed by Mike Leigh, Fraterfilmhuis Zwolle ( 24 -12-14)
Lezingen en presentaties: Lessen kunstgeschiedenis in 2013, 2014 en 2015: Krista Norel, Vrije Academie Nunspeet. Workshops Kunstgeschiedenis door Eric Schutte op 14 februari en 21 februari 2012. Lezing “Image as Burden” door Peter Wagemakers op 7 december 2014, Vrije Academie Amsterdam.
36