Password – Mirjam Mous De onverklaarbare gebeurtenissen begonnen op zaterdag elf mei om iets over twee. Mick stond te pissen in de badkamer. Niet zíjn badkamer, maar die van Jerro – zijn beste en enige vriend. Behalve van een hangende wc was Jerro ook nog de trotse bezitter van een bad, een douche en twee wastafels met een spiegelwand erboven. In het begin had Mick het enorm komisch gevonden: een slaapkamer met aangrenzende privébadkamer voor een jongen die nog gewoon thuis woont. Maar alles wende. Zelfs de ingebouwde speakers – zodat je kon pissen op muziek. Er was een nummer van Armin van Buuren bezig. Mick bewoog zijn hoofd op het meeslepende ritme en neuriede mee. Halverwege ‘keeps me breathing through the storm’ begon Christian Burns ineens luider te zingen. Jerro had de radio zeker harder gezet. Sympathiek, vond Mick. Hij perste de laatste druppels urine uit en drukte intussen op de spoelknop. Toen knoopte hij zijn broek dicht en ging de slaapkamer in. Jerro lag plat op zijn buik op zijn bed. Zijn hoofd was opzij gedraaid en zijn rechterwang rustte op het dekbed. Daarnet had hij nog liggen lezen, maar nu hield hij zijn ogen gesloten. Dat deed hij wel vaker als hij geconcentreerd naar iets wilde luisteren. Om hem niet te storen, leunde Mick tegen de muur en wachtte tot ‘This light between us’ was afgelopen. Meteen daarna knalde de nieuwe single van Jan Smit de kamer in. Die was dus echt niet om aan te horen. Mick maakte zich los van de muur en liep naar Jerro met zijn handen tegen zijn oren. ‘Janattack! Jan-attack!’ riep hij, terwijl hij deed alsof hij hevige pijnen leed. Jerro reageerde niet, zelfs niet met een ingehouden lachje. Hij bleef doodstil liggen alsof hij bewusteloos was. Een grapje natuurlijk. O ja? fluisterde een ongerust stemmetje in de krochten van Micks hersens, dus schudde hij voor de zekerheid toch maar aan Jerro’s schouder, eerst zacht en daarna steeds harder tot hij ten slotte met twee handen wanhopig aan allebei de schouders stond te rukken en door die klereherrie van een muziek heen riep: ‘Hou op, dit is niet leuk meer!’ Het hielp geen zier. Mick had net zo goed aan een zak aardappelen kunnen schudden. Toen barstte er een complete lawine aan ongeruste stemmetjes in hem los en kwam de paniek.
Hij rende de kamer uit. Tenminste, dat probeerde hij, maar zijn benen waren in een soort deeg veranderd waardoor hij alleen nog kon strompelen. Hij smeet de deur open en sleepte zichzelf naar de overloop. ‘Meneer en mevrouw Prins!’ Sukkel. Die waren er niet. ‘Kasia! Alfred! Iemand!’ Hij keek over de balustrade maar zag niemand in de gigantische hal. ‘Kom vlug! Er is iets met Jerro!’ riep hij nu nog harder. Er kwam nog altijd geen reactie. Voor het eerst in zijn leven haatte Mick het huis van de familie Prins. Als iemand bij hem thuis een scheet liet, kon je het bij wijze van spreken zelfs op zolder horen. Maar in dit paleis met zijn hoge plafonds, brede gangen en verre kamers was elk geluid als een steen die op een kussen viel. Het hielp trouwens ook niet echt dat Jan Smit erdoorheen blèrde. Met nog steeds dezelfde deegbenen liep Mick de slaapkamer weer in. Rustig blijven. Zijn kop erbij houden. Eerst moest die stomme radio uit. Met één druk op de knop snoerde hij Smit de mond. Toen liep hij terug naar de overloop. ‘Help me dan toch!’ schreeuwde hij helemaal niet rustig. De hal bleef uitgestorven. Wat moest hij doen? Als hij hulp ging halen, zou hij Jerro alleen moeten laten. En wie weet hoe lang het duurde voordat hij iemand gevonden ha… Bellen! Hij kon een ambulance bellen! Mick tastte in zijn broekzak naar zijn mobieltje. Het was er niet! Voor de tweede keer ging hij de slaapkamer in. Jerro lag nog steeds roerloos op bed. Mick kreeg het gevoel dat hij moest kotsen. Waar was die stomme telefoon nou? Het bureau! Hij schoof haastig boeken en schriften opzij. Sommige vielen met een klap op de grond. Pennen. Jerro’s agenda. Maar geen telefoon. Mick liet zijn blik ronddwalen. Vloer, kast, muur. Daar! Op de vensterbank! Zijn hand was klam van het zweet. Intoetsen. Eerst de 1… Zijn wijsvinger leek de wijsvinger van iemand anders. Een onwillig lichaamsdeel dat hij radiografisch moest zien te besturen. Nog een keer de 1.
In de deuropening verscheen Kasia, de Poolse hulp. Ze was er ineens, zoals gewoonlijk – waarschijnlijk droeg ze een speciaal soort schoenen met geluidloze zolen, want je hoorde haar nooit aankomen. Mick huilde bijna van opluchting. ‘Jerro…’ Hij knikte naar het bed. ‘Ik bel 112.’ Kasia trok ogenblikkelijk het mobieltje uit Micks hand. ‘Ik bel. Jij Carl zeg poort openmaak.’ Mick moest even omschakelen en bleef aan de grond genageld staan. Kasia ging op het bed zitten en voelde Jerro’s pols. De telefoon hield ze behendig tussen haar schouder en oor geklemd, zodat ze intussen de hulpdienst kon informeren. Ze noemde Jerro’s naam, zijn leeftijd en het adres. ‘Leef nog. Snelle hartslag maar erg ziek. Ambulance moet vlug koom…’ Mick kon zichzelf wel slaan. Dadelijk stonden ze voor de poort en dan was hij nog dicht! Hij holde de kamer uit. Haast en ongerustheid gingen niet goed samen. Hij nam de bocht naar de overloop te krap waardoor hij zijn schouder aan de deurstijl bezeerde, gleed bijna van de trap af en wilde al door de voordeur gaan voordat hij hem ver genoeg geopend had. Buiten scheen de zon alsof er niets aan de hand was. Mick rende over het gemaaide gazon, langs de rechthoekige vijver met Koikarpers en stoof toen de oprijlaan op. Het grind knerpte onder zijn schoenen. Hij was geen atletisch type. Zijn hart bonkte en hij hoorde zichzelf hijgen. Gelukkig boog het pad al snel naar rechts. Hij rende om de rij met coniferen heen en het portiershuisje kwam in zicht. Carl had Mick blijkbaar aan zien komen want hij stond al buiten te wachten. ‘Er is iets met Jerro!’ riep Mick. ‘We hebben 112 gebeld. U moet de poort vast opendoen zodat de ambulance meteen kan doorrijden!’ Carl verdween in het huisje en even later schoof het reusachtige, elektronische hek open. Toen Mick het voor het eerst in werking had gezien, was de naam Stargate meteen bij hem opgekomen. Als je door de poort naar binnen ging, verliet je de gewone mensenwereld en kwam je in de wereld van de sterren terecht. Nou ja, niet dat de ouders van Jerro bekend waren van tv of van films of zo, maar het bedrijf van meneer Prins was wel heel beroemd en daarom bulkten ze net als echte Hollywoodsterren van het geld. Mick liep de gewone mensenwereld in en tuurde de straat af. Carl kwam zwijgend naast hem staan; zijn voeten breed en onverzettelijk. Hij straalde een en al norsheid uit, maar waarschijnlijk was dat enkel bedoeld om eventuele indringers af te schrikken. Mick duwde zijn nagels in zijn handpalmen. Waar bleef die ambulance nou?
Ondanks de warme zonnestralen op zijn rug kreeg hij het koud. Wat was er met Jerro gebeurd terwijl hij op de badkamer was? Vlak daarvoor leek er nog niets aan de hand te zijn. Jerro had zich niet misselijk of ziek gevoeld. Kon je dan toch zomaar ineens… Mick dacht aan een stripverhaal dat hij pas had gelezen. Over buitenaardse spinnen die stiekem onder je kleren kropen en het leven uit je zogen. In de verte klonk een sirene. Eindelijk! Mick liep alvast de lange oprit op. Hij moest maken dat hij op tijd bij de voordeur was, dan kon hij het ambulancepersoneel de weg wijzen.
Het gezicht van de chauffeur deed Mick aan een maanlandschap vol kraters denken. En de verpleger had zulke grote handen dat hij eerder op een bouwvakker leek. ‘Ik breng jullie naar Jerro’s kamer,’ zei Mick. Weinig kans. Kasia stond al in de hal en nam de regie over. ‘Kom.’ Ze wenkte als een verkeersagent met allebei haar armen. ‘Kom, kom.’ Maanlandschap en Groothand gingen met de brancard de trap op. Mick wilde hen volgen, maar Kasia commandeerde: ‘Jij hier blijf.’ Micks opluchting maakte plaats voor irritatie. Hallo! Híj had Jerro gevonden. Het was zíjn vriend. Toen drong het tot hem door dat Jerro echt niet zou merken of hij erbij was of niet. Maar als hij straks bijkwam wel! ‘Ik wil mee naar het ziekenhuis,’ zei Mick zodra ze met Jerro op de brancard voorzichtig weer naar beneden kwamen. ‘Ben je familie?’ vroeg Maanlandschap. ‘Nee, dat niet maar…’ ‘Alleen familieleden mogen met de ambulance meerijden,’ zei Groothand. Tranen jeukten achter Micks ogen. ‘Maar meneer en mevrouw Prins zijn het hele weekend weg. Als ik niet mee mag, is Jerro straks helemaal alleen als hij bijkomt.’ ‘Het spijt me. Regels zijn regels.’ Groothand glimlachte op dezelfde manier als Buiks van wiskunde wanneer Mick een opgave niet begreep. ‘Maar ik beloof je dat we goed voor hem zullen zorgen.’ Kasia legde haar slanke hand op Micks mollige arm. Dat kalmeerde hem net voldoende om niet te ontploffen.
Jerro werd naar buiten gedragen en in de ziekenauto geschoven. De portieren sloegen met een klap dicht. Micks ogen gleden langs het nummerbord. De laatste lettercombinatie was MS. Mick Schipper, dacht hij automatisch. Daarna vergat hij het meteen weer.
De mannen stapten in en de sirene begon te loeien. De wielen draaiden diep in het grind, steentjes spatten op en toen reden ze met een noodgang weg. Kasia sloot de voordeur. Na alle herrie en opwinding van daarnet, leek het ineens oorverdovend stil in de hal. ‘Jij beter huis gaan,’ zei Kasia toen. ‘Ik meneer en mevrouw Prins bel.’ Mick knikte maar hij had heel andere plannen. De ouders van Jerro waren in Londen. Het zou nog een hele poos duren voordat ze in het ziekenhuis konden zijn. Gelukkig was hij vanmorgen op de fiets hierheen gekomen. Als hij flink doortrapte, kon hij over een kwartier aan Jerro’s bed zitten.
Het ziekenhuisgebouw bestond uit grijze stenen en heel veel glas. De entree was een glazen pui met een draaideur die tergend langzaam bewoog. Mick ontweek een man met krukken en haastte zich naar de informatiebalie. Er zat een vrouw achter een computerscherm. In haar rechtervoortand fonkelde een diamantje. ‘Hallo,’ zei ze. ‘Kan ik je helpen?’ ‘Mijn vriend is net met de ziekenwagen hierheen gebracht.’ Mick was nog buiten adem van het fietsen. ‘Jerro Prins. Ik wil graag weten hoe het met hem is.’ ‘Hmmm.’ Ze deed iets op de computer. ‘Jerro Prins, zei je?’ ‘Ja.’ Mick knikte er zijn hoofd bijna af. ‘Het spijt me, maar er is niemand binnengebracht die zo heet.’