Partnerpensioen: kan een tekort optimaal worden gedicht? Een onderzoek naar de mogelijkheden om een partnerpensioentekort volledig te kunnen dichten
loop geen onnodig risico. d e fiinnd éle $ij St ter.
rlabisumezer
Naam: Adres: ANR: Opleiding: Begeleider:
Chantal Wijnstekers Goudpiasterstraat 29 5237 NM 's-Hertogenbosch S598066 Master fiscale economie mevrouw mr. H.P.M. van Bijnen
Hoofdstuk Een Inleiding
3
Hoofdstuk Twee Partnerpensioen
5
Paragraaf 2.1 Wat is een partnerpensioen en welke voorwaarden worden daaraan gesteld?
5
Paragraaf 2.1.1 Definitie partnerpensioen
5
Paragraaf 2.1.2 Eindloonstelsel
8
Paragraaf 2.1.3 Middelloonstelsel
8
Paragraaf 2.1.4 Beschikbare-premie stelsel
9
Paragraaf 2.1.5 Opbouwbasis
10
Paragraaf 2.1.6 Risicobasis
10
Paragraaf 2.1.7 Bijzonder partnerpensioen
10
Paragraaf 2.2 Wordt met betrelddng tot het partnerpensioen onderscheid gemaakt tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden?
10
Paragraaf 2.2.1 Geregistreerde partners
11
Paragraaf 2.2.2 Niet-geregistreerde partners
11
Paragraaf 2.3 Kan gesproken worden van geoorloofde discriminatie?
12
Hoofdstuk Drie Pensioentekort
13
Para raaf 3.1 Wat is een •ensioentekort?
13
Paragraaf 3.2 Hoe ontstaat een pensioentekort?
13
Paragraaf 3.2.1 Samenwonenden
14
Paragraaf 3.2.2 Risicobasis
14
Paragraaf 3.2.2.1 Vrijwillige voortzetting
15
Paragraaf 3.2.2.2 WW-uitkering
16
Paragraaf 3.2.2.3 FVP-bijdrage
16
Paragraaf 3.2.2.4 Waardeoverdracht
16
Paragraaf 3.3 Welke mogelijkheden zijn er om een pensioentekort in de nabestaandenvoorziening `te dichten'?
17
Hoofdstuk Vier Lijfrenteverzekering
18
Paragraaf 4.1 Wat houdt een lijfrenteverzekering in?
18
Paragraaf 4.1.1 Lijfrenteverzekering
18
Paragraaf 4.1.2 Nabestaandenlijfrente
19
Paragraaf 4.2 Wanneer kan een lijfrenteverzekering een tekort in de nabestaandenvoorziening dichten?
20
Paragraaf 4.2.1 Jaarruimte
21
Paragraaf 4.2.2 Reserveringsruimte
23 1
Paragraaf 4.3 Is het dichten van een nabestaandentekort fiscaal toereikend?
23
Hoofdstuk Vijf Overige mogelijkheden
25
Paragraaf 5.1 Banksparen
25
Paragraaf 5,2 Spaarrekening eigen woning (SEW)
27
Paragraaf 5.3 Kapitaalverzekering
28
Paragraaf 5.3.1 Kapitaalverzekering eigen woning (KEW)
28
Paragraaf 5.3.2 Kapitaalverzekering voor 2001
29
Paragraaf 5.3.3 Kapitaalverzekering na 2001
29
Paragraaf 5.4 Ouderdomspensioen uitruilen in partnerpensioen
30
Paragraaf 5.5 Nabestaandenoverbruggingspensioen
31
Paragraaf 5.5.1 Hoogte nabestaandenoverbruggingspensioen
32
Paragraaf 5.6 Conclusie
34
Hoofdstuk Zes Aanbevelingen
35
Paragraaf 6.1 Wat kan worden aanbevolen ten aanzien van het dichten van een tekort in de nabestaandenvoorziening en de fiscale toereikendheid daarvan?
35
Hoofdstuk Zeven Conclusie Paragraaf 7,1 Algemene conclusie naar aanleiding van het onderzoek en mijn persoonlijke insteek daarover.
39
Literatuurlijst
41
Bijlagen
43
2
Hoofdstuk Een
Inleiding
De economische crisis heeft voor grote opschudding gezorgd in de financiële wereld. De gevolgen hiervan zijn desastreus. Dit geldt ook voor pensioenfondsen. Korten op de pensioenrechten zal in deze tijd `normaal' worden. Is de maatschappij op de hoogte wat hiervan de gevolgen zijn voor de nabestaanden? Veelal weet men niet hoe de financiële situatie eruit ziet bij het overlijden van één van de partners. Ilet zal toch wel goed geregeld zijn, er bestaat immers een algemene nabestaandenwet (ANW) dat zorgt voor een inkomen voor de achterblijvende partner'. Helaas bestaat in de meeste gevallen geen recht op een dergelijke ANW-uitkering. 1 De achterblijvende partner moet aan strikte voorwaarden voldoen om hiervoor in aanmerking te komen. Door de gestelde voorwaarden en het daardoor ontbreken van een dergelijke uitkering kan mogelijk een `gat' in de zogenoemde eerste pijler ontstaan. 2 Daarnaast kan sprake zijn van partnerpensioen. Het partnerpensioen valt in de zogenoemde tweede pijler. Echter, men heeft ook niet altijd recht op partnerpensioen. Bij niet-geregistreerde partners komt veelal voor dat ze niet aan de gestelde eisen, zoals de partner aanmelden bij de verzekeraar of een notarieel samenlevingscontract afsluiten, voldoen. Hierdoor wordt mogelijk partnerpensioen misgelopen bij overlijden. Is het echter wel toegestaan om dergelijke eisen te stellen waardoor niet-geregistreerde partners geen recht hebben op een partnerpensioen bij overlijden terwij1 gehuwden en geregistreerde partners dit te allen tijde wel hebben? In het onderzoek beperk ik mij tot deze vraag in de tweede pijler Daarnaast kunnen bij het partnerpensioen mogelijke andere 'financiële gaten' ontstaan. Om deze gaten te dichten, kunnen voorzieningen worden getroffen die in de zogenoemde derde pijler vallen. Het ambitieniveau waar naar gestreefd wordt, is 49% (70% van het ouderdomspensioen) aan pensioeninkomsten voor de achterblijvende partner. Maar is het werkelijk toereikend om het ambitieniveau na te streven? Naar aanleiding van het voorgaande kan de volgende onderzoeksvraag worden geformuleerd:
Is het onderscheid tussen partnerpensioen voor gehuwden en ongehuwd samenwonenden gerechtvaardigd? Kunnen de financiNe gaten in de tweede pijler binnen het huidige fiscale kader worden gedicht? Indien dit niet mogelijk is, wat zijn hiervoor dan de mogelijke oplossingen? Om de probleemstelling voldoende te kunnen beantwoorden, is het van belang om eerst het begrip partnerpensioen vorm te geven. Daarnaast worden de verschillen tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden en de mogelijke discriminatie hiervan besproken in hoofdstuk twee. Daarna wordt in hoofdstuk drie besproken wat een pensioentekort is en hoe deze kan ontstaan. Tevens worden mogelijkheden benoemd om het tekort te dichten. In hoofdstuk vier wordt één van de mogelijkheden, 1 CBS onderzoek 'Jonge nabestaanden en het ANW-gebruik in Nederland' geeft weer dat 70% ouder is dan 65 jaar bij het overlijden van de partner. Van de overige 30% ontvangt slechts 41% een ANW-uitkering. 2 Mr. H.P.M. van Bijnen 'Hoofdstuk 11 Perikelen partnerpensioen' Fiscale Geschriften 27. Pensioen en de belangrijkste toekomstvoorzieningen paragraaf 11.4.3.
3
de lijfrenteverzekering, verder toegelicht. Verder wordt weergegeven of deze vorm wel fiscaal toereikend is. De overige vormen om ontstane tekorten te dichten, komen kort in hoofdstuk vijf aan de orde. Ook hier wordt de fiscale toereikendheid geanalyseerd. Eventuele aanbevelingen ten aanzien van de mogelijkheden om tekorten te dichten, komen in hoofdstuk zes aan de orde. Het geheel wordt afgesloten met de belangrijkste conclusies van het onderzoek en een persoonlijke insteek in hoofdstuk zeven.
4
Hoofdstuk Twee
Partnerpensioen
Paragraaf 2.1
Wat is een partnerpensioen en welke voorwaarden worden daaraan gesteld?
Inleiding historie In de loop van de negentiende eeuw ontstond de gedachte bij enkele werkgevers en de overheid om voor vooral de minderbedeelden een voorziening te vormen zodat bij het overlijden van de werkende partner de nabestaanden toch voorzien waren van een inkomen. Deze verzorgingsgedachte werd in de loop van de vorige eeuw verder uitgebreid maar is nooit tot een wettelijk recht, of plicht van de werkgever, gekomen zoals de eerste pijler, de AOW. 3 In het jaar 1972 werd het recht op een weduwepensioen opgenomen. Om gelijkheid tussen mannen en vrouwen te creëren werd in 1987 het recht op weduwnaarspensioen geïntroduceerd. Het recht op een dergelijke uitkering gold alleen voor gehuwden. 4 Vanaf 2007 is het begrip nabestaandenpensioen als verzamelnaam gecreëerd om eenheid te scheppen in de Pensioenwet en de Wet op de Loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964). Nabestaandenpensioen omvat zowel het partner- als wezenpensioen. 5 Of een onderscheid wordt gemaakt tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden met betrekking tot het partnerpensioen wordt verder uitgewerkt in paragraaf 2.2. In ieder geval kan wel worden aangegeven dat, in tegenstelling tot het eerdere weduwepensioen, niet alleen gehuwden maar ook ongehuwd samenwonenden recht kunnen hebben op een partnerpensioen.
Paragraaf 2.1.1 Definitie partnerpensioen Iedereen die in Nederland woont of werkt is verzekerd voor de AOW. 6 Bij het bereiken van de 65jarige leeftijd7 bestaat recht op het basispensioen en wordt AOW aan de desbetreffende belanghebbende uitgekeerd. Naast het basispensioen is het mogelijk dat werknemers ook een pensioen hebben opgebouwd bij de werkgever, het zogenoemde werkgeverspensioen. Bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd is als basisnorm 70% van het laatst verdiende salaris gesteld. Het partnerpensioen bedraagt maximaal 70% van het werkgeverspensioen (ouderdomspensioen). 8
3 Mr. H.P.M. van Bijnen 'Hooldstuk 11 Perikelen partnerpensioen' Fiscale Geschriften 27. Pensioen en de belangrijkste toekomstvoorzieningen paragraaf 11.2.2. 4 Tijdschrift voor pensioenvraagstukken 2007, 6. Partnerpensioen, daar kun je mee THUIS komen! Mr. A. van Velp en mr. J. Verhulst, paragraaf 2.1. 5 Ivfr. H.P.M. van Bijnen 'Hoofdstuk 11 Perikelen partnerpensioen' Fiscale Geschriften 27, Pensioen en de belangrijkste toekomstvoorzieningen paragraaf 11.2.2. 6 Artikel 6, Algemene Ouderdomswet. 7 De pensioenleeftijd wordt mogelijk verhoogd in 2020 naar 66 jaar en in 2025 naar 67 jaar op grond van het regeerakkoord VVD-CDA d.d. 30 september 2010. 8 Hier gelden uitzonderingen voor die gesteld zijn in artikel 18b, lid 8, Wet LB 1964.
5
Zowel civielrechtelijk als fiscaalrechtelijk is in de wetgeving het partnerpensioen vormgegeven en vastgelegd. De Pensioenwet geeft in artikel 1 weer dat partnerpensioen een geldende, vastgestelde
uitkering voor de echtgenoot, de geregistreerde partner of gewezen echtgenoot/partner wegens het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer is.9 In de Wet LB 1964 wordt nagenoeg dezelfde definitie gehanteerd, alleen worden meerdere eisen gesteld om het partnerpensioen fiscaal te faciliteren. Zo dient duurzaam een gezamenlijke huishouding te worden gevoerd en mag het geen bloed- of aanverwant in de eerste graad betreffen. 19 De definitie die in de Wet LB 1964 wordt gehanteerd om als partner te kwalificeren, vloeit voort uit het partnerbegrip zoals in de sociale verzekeringswetten is omschreven. Een duurzaam gezamenlijke huishouding in de sociale zekerheid wordt gedefinieerd als twee personen die hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk
geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins . 11 Een gezamenlijk huishouding wordt in ieder geval geacht aanwezig te zijn indien samenwonenden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en: uit de relatie een kind is geboren of erkenning van een kind heeft plaatsgevonden; of eerder met elkaar gehuwd zijn geweest; of zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een samenlevingscontract. 12
Vanaf 2011 heeft de wetgever een basis partnerbegrip geïntroduceerd en heeft deze vastgelegd in artikel 5a AWR. De stroomlijning van het partnerbegrip heeft voornamelijk gevolgen voor de ongehuwd samenwonenden aangezien gehuwden en geregistreerde partners reeds aangemerkt worden als partners. 13 Ongehuwd samenwonenden worden enkel als partner aangemerkt indien een notarieel samenlevingscontract is afgesloten én ze op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Het materiële criterium `duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren' is in de fiscaliteit komen te vervallen. 14 Doordat dit criterium is vervallen kan dit gevolgen hebben voor samenwonenden zonder samenlevingscontract. Voor de sociale zekerheid kunnen ze wel als partners aangemerkt worden, echter voor de fiscaliteit niet waardoor problemen kunnen ontstaan bij de opbouw van het partnerpensioen. Om verdere harmonisatie tussen de fiscaliteit en de sociale zekerheid te bewerkstelligen, worden de aanvullende partnercriteria van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 ook in de sociale zekerheid opgenomen.
Artikel 1 Pensioenwet. Artikel 18, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, Wet LB 1964. Artikel 1, vierde lid, Algemene Ouderdoms Wet. 12 Artikel 1, vijfde lid, Algemene Ouderdoms Wet. 13 Gehuwden en geregistreerde partners die van tafel en bed zijn gescheiden worden als ongehuwd beschouwd. Ministerie van Financiën, 5 november 2010, nr. DB/2010/ 181 U, pagina 2.
9
6
Het gaat er hier dan om dat samenwonenden als partner kwalificeren indien ze: - een gezamenlijke eigen woning in eigendom hebben; of - elkaar bij het pensioenfonds hebben aangemeld. 15 Deze harmonisatie zorgt ervoor dat ongehuwd samenwonenden die eerst niet als partners konden kwalificeren in de fiscaliteit nu zowel voor de fiscaliteit als de sociale zekerheid als partners worden beschouwd. Het begrip duurzaam een gezamenlijke huishouding blijft hierdoor gehandhaafd in de sociale zekerheid (en de Wet LB 1964) maar dient dus feitelijk te worden beoordeeld door de bovengenoemde criteria.
In tegenstelling tot de Pensioenwet, wordt in de Wet LB 1964 een fiscaal gefaciliteerd maximum aan partnerpensioen gesteld. Deze bepalingen worden vormgegeven in artikel 18b Wet LB 1964 en onderscheid drie type regelingen. Het gaat hierbij om het eindloonstelsel, het middelloonstelsel en het beschikbare-premiestelse1. 16 Deze regelingen zijn zodanig door de wetgever opgesteld om uiteindelijk met elk stelsel 70% 17 van het ouderdomspensioen te realiseren. Het is echter afhankelijk van factoren zoals een carrièreontwikkeling of daadwerkelijk met alle drie de stelsels hetzelfde partnerpensioen wordt gerealiseerd, Om hiervan een beter beeld te krijgen, dient het volgende voorbeeld ter illustratie.
----Een werknemer begint op zijn dertigste jaar met de opbouw van zijn pensioen. Men kan ervan uitgaan dat hij met 65-jarige leeftijd met pensioen kan gaan. Om de carrièreontwikkeling en het pensioenresultaat nader toe te lichten gaan we van een drietal situaties uit. Een werknemer verkrijgt een salaris op zijn dertigste van € 35.000. Jaarlijks krijgt de werknemer er € 2.000 bij, zodat hij zijn topsalaris ad € 65.000 op vijfenveertigjarige leeftijd heeft bereikt. Een werknemer verkrijgt een salaris op zijn dertigste van € 35.000. Jaarlijks krijgt de werknemer er € 1.000 bij, zodat hij zijn topsalaris ad € 65.000 op zestigjarige leeftijd heeft bereikt. Een werknemer verkrijgt op zijn dertigste gelijk een topsalaris van € 65.000 en maakt verder geen carrière. De .._,.,_AOW-franchise bedraagt € 12.000. ..---
Ministerie van Financiën, 5 november 2010, nr. DB/2010/ 181 U, pagina 3 en 4. Artikel 18b Wet LB 1964. 17 Het ontstaan van de 70% norm wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 3. 15
16
7
Paragraaf 2.1.2 Eindloonstelsel De opbouw van het partnerpensioen mag, rekening houdend met de AOW-franchise, op basis van het eindloonstelsel per dienstjaar of ontbrekend dienstjaar niet meer bedragen dan 1,4% van het pensioengevend loon of het bereikbare pensioengevend loon. 18 Het pensioengevend loon is het bruto jaarsalaris genoten in geld. 19 Indien een werknemer vóór de ingangsdatum van het ouderdomspensioen overlijdt, mag het loon worden aangehouden dat de werknemer zou hebben bereikt bij uittreding (het bereikbaar pensioengevend loon). 29 In combinatie met het bovenstaande voorbeeld heeft een carrièreontwikkeling geen invloed op de hoogte van het partnerpensioen. Er wordt bij een eindloonstelsel uitgegaan van het laatst verdiende loon waarbij loonsverhogingen reeds zijn meegenomen bij de opgebouwde pensioenrechten. In feite wordt dus bij een loonsverhoging extra pensioen toegezegd over de verstreken dienstjaren, de zogenoemde backservice. 21 In de drie situaties zal het partnerpensioen gebaseerd op het eindloonstelsel € 65.000 - € 12.000 * 1,4% * 35 = € 25.970 bedragen. 22
Paragraaf 2.1.3 Middelloonstelsel De opbouw van het partnerpensioen op basis van het middelloonstelsel mag, rekening houdend met de AOW-franchise, niet meer bedragen dan 1,58% van het pensioengevend loon of het bereikbare pensioengevend loon. 23 In tegenstelling tot het eindloonstelsel, is het middelloonstelsel gebaseerd op het gemiddelde inkomen van de werknemer gedurende zijn arbeidsverleden. Over het in het jaar genoten inkomen wordt pensioen opgebouwd. De eventuele inkomensstij ging zal niet, zoals op basis van het eindloonstelsel, met terugwerkende kracht gelden tot de datum van indiensttreding. De voorkeur van werkgevers gaat veelal uit naar een opbouw op basis van het middelloonstelsel. Voor de werkgever is de pensioenpremie een grote kostenpost, echter door het middelloonstelsel worden de kosten enigszins beperkt. Loonsverhogingen worden veelal afgevlakt vanwege het gemiddeld arbeidsinkomen waarop de pensioenbasis is gebaseerd. 24 Enige carrièreontwikkeling heeft bij het middelloonstelsel wel degelijk invloed op de hoogte van het partnerpensioen. Onderstaand een weergave van de drie situaties.25
Artikel 18b, eerste lid, Wet LB 1964. Besluit van 9 september 2010, nr. DGB2010/2733M. 20 Kamerstukken II, 1998-1999, 26020, nr. 3 pagina 26-27, Stb. 1999, 211. 21 Mr. Dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo e.a. loonheffingen editie 2009' derde druk, Kluwer Deventer, pagina 238. 22 Zie tevens Bijlage I. 23 Artikel 18b, tweede lid, Wet LB 1964. 24 Prof Mr. Dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo e.a. loonheffingen editie 2009' derde druk, Kluwer Deventer, pagina 239. 25 Voor de eenvoud zijn hierbij eventuele rekenrente en inflaties buiten beschouwing gelaten. 18 19
8
Situatie 1
Situatie 2
Situatie 3
€ 25.43726
€ 21.893 27
€ 29.21628
Indien enige carrièreontwikkeling ontbreekt, is een pensioenopbouw op basis van het middelloonstelsel het meest gewenst. Over alle arbeidsjaren wordt immers pensioen van 1,58% opgebouwd. Geconcludeerd kan worden dat het middelloonstelsel vooral nadelig is voor de groep werknemers waarbij het inkomen langzaam wordt opgebouwd zoals in situatie twee is weergegeven. Zodra een vlotte carrièreontwikkeling plaatsvindt, is het partnerpensioen nagenoeg gelijk aan de opbouw op basis van het eindloonstelsel. Echter, doordat het middelloonstelsel geen backservice kent, kan wel degelijk een gat in de pensioenvoorziening ontstaan. Wat een pensioentekort inhoudt, komt in hoofdstuk drie aan de orde.
Paragraaf 2.1.4 Beschikbare premie stelsel -
Het wezenlijke verschil tussen het beschikbare-premie stelsel en de voorgaande stelsels is dat met dit stelsel een premietoezegging wordt gedaan in plaats van een aanspraaktoezegging. De hoogte van de beschikbare premie is afhankelijk van de leeftijdsklasse, het toekomstig salarisverloop en een rekenrente van ten minste 4% maar kent wel een maximum. 29 Indien de laatste jaren voorafgaand aan het pensioen fikse inkomensstijgingen worden gerealiseerd, kan mogelijk een pensioengat ontstaan. De premies worden ingelegd bij een verzekeraar die zorgt door middel van beleggen voor het hoogste rendement. Het uiteindelijke pensioenkapitaal dat is opgebouwd, is dus afhankelijk van de ingelegde premies en het behaalde rendement. Indien uiteindelijk de pensioendatum is bereikt, kan met het pensioenkapitaal een pensioen worden aangekocht. Vanwege de afhankelijkheid van het rendement weet de werknemer van te voren niet wat de hoogte van het uiteindelijke pensioen zal zijn."
De sociale partners 31 hebben in cao's vastgelegd welk stelsel van toepassing is in bepaalde branches. Let wel op dat het partnerpensioen in ieder stelsel in beginsel niet hoger mag zijn dan 70% van het pensioengevend loon op pensioeningangsdatum. 32 Naast deze stelsels heeft de werkgever twee financieringsmogelijkheden om het pensioen op te bouwen. Het gaat hierbij om de opbouw- of risicobasis.
Zie voor de pensioenberekening bijlage II. Zie voor de pensioenberekening bijlage III. 28 Zie voor de pensioenberekening bijlage IV. 29 Artikel 18b, derde lid jo. artikel 18a, derde lid, Wet LB 1964. Bij het beschikbare-premie stelsel is geen berekening gemaakt van het voorbeeld vanwege de vele factoren waarmee rekening dient te worden gehouden. 31 Sociale partners is een verzamelnaam voor werkgevers en werknemers. Deze worden vertegenwoordigd door werkgeversorganisaties en vakbonden. 32 Hier gelden uitzonderingen voor die gesteld zijn in artikel 18b, lid 8, Wet LB 1964. 26 27
9
Paragraaf 2.1.5 Opbouwbasis Indien op opbouwbasis een partnerpensioen wordt gefinancierd, wordt tijdens de arbeidsjaren van de werknemer een kapitaal opgebouwd. Dit opgebouwde bedrag wordt na het overlijden van de partner uitgekeerd aan de nabestaanden. Het wisselen van baan, of ontslag heeft geen enkel gevolg voor de reeds opgebouwde pensioenrechten. Deze blijven te allen tijde behouden. 33
Paragraaf 2.1.6 Risicobasis Een partnerpensioen op risicobasis is vergelijkbaar met een verzekering. In tegenstelling tot de opbouwbasis waarbij een pensioenbedrag in de `pot' wordt gestort, is op risicobasis jaarlijks een premie verschuldigd waarbij het risico van dat jaar wordt betaald. Indien de partner in dat jaar komt te overlijden wordt het verzekerd bedrag uitgekeerd aan de nabestaanden. Zodra geen premie meer wordt betaald, door bijvoorbeeld het bereiken van de 65-jarige leeftijd dan wel uitdiensttreding, vervalt het recht op partnerpensioen vanwege simpelweg het ontbreken van een opgebouwd kapitaa1. 34
Paragraaf 2.1.7 Bijzonder partnerpensioen Naast het begrip partnerpensioen kan ook sprake zijn van een bijzonder partnerpensioen. Van een bijzonder partnerpensioen is sprake indien een partnerrelatie wordt verbroken. Ingevolge artikel 57 PW verkrijgt de partner het recht op een deel van de tot dan toe opgebouwde pensioenrechten. Het gaat hierbij om de volledig opgebouwde aanspraak dat vóór en tijdens het huwelijk is opgebouwd. Indien sprake is van een `nieuwe' partner kan een probleem ontstaan voor de hoogte van het `nieuwe' partnerpensioen. Het bijzonder partnerpensioen dient namelijk in mindering te worden gebracht op het partnerpensioen van de nieuwe partner. 35 Het tekort dat hierbij ontstaat voor de nieuwe partner komt aan de orde in hoofdstuk 3. Indien op risicobasis een partnerpensioen is gefmancierd, is geen sprake van een opgebouwd kapitaal, dus ook geen recht op een bijzonder partnerpensioen. 36 Indien sprake is van een `nieuwe' partner, heeft dit geen verdere gevolgen voor de hoogte van het partnerpensioen voor de nieuwe partner.
Paragraaf 2.2
Wordt met betrekking tot het partnerpensioen onderscheid gemaakt tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden?
In tegenstelling tot het vroegere weduwepensioen waarbij enkel gehuwden recht hadden op deze uitkering, is het tegenwoordig maatschappelijk gebruikelijk dat ook ongehuwd samenwonenden recht Mr. H.P.M. van Bijnen 'Hoofdstuk 11 Perikelen partnerpensioen' Fiscale Geschriften 27. Pensioen en de belangrijkste toekomstvoorzieningen paragraaf 11.4.2. 34 Mr. H.P.M. van Bijnen 'Hoofdstuk 11 Perikelen partnerpensioen' Fiscale Geschriften 27. Pensioen en de belangrijkste toekomstvoorzieningen paragraaf 11.4.2. 35 Regels betreffende pensioenen (Pensioenwet), TK 2005-2006, 30413, nr. 24, pagina 58. 36 Mr. H.P.M. van Bijnen 'Hoofdstuk 11 Perikelen partnerpensioen' Fiscale Geschriften 27. Pensioen en de belangrijkste toekomstvoorzieningen paragraaf 11.3.4. 33
10
hebben op een uitkering bij overlijden van de partner. Hoewel een pensioentoezegging aan ongehuwd samenwonenden niet wettelijk is verplicht, wordt dat in 95,5% van de actieve deelnemers wel toegezegd. 37 Of daadwerkelijk aanspraak kan worden gemaakt op een partnerpensioen is niet vanzelfsprekend. Hiervoor dient eerst het begrip ongehuwd samenwonenden nader onder de loep te worden genomen. Het onderscheid wordt hierbij gemaakt in geregistreerde partners en nietgeregistreerde partners.
Paragraaf 2.2.1 Geregistreerde partners Ingevolge het Burgerlijk Wetboek" dienen geregistreerde partners gelijk te worden behandeld ten opzichte van gehuwden. De voorwaarden voor het recht op partnerpensioen evenals de inhoud van de regeling zijn voor beiden partijen gelijk waardoor geen onderscheid tussen beiden mag worden gemaakt. Indien de partner komt te overlijden, heeft de achterblijvende partner, net zoals bij gehuwden, altijd recht op een partnerpensioen. 39
Paragraaf 2.2.2 Niet geregistreerde partners -
Niet-geregistreerde partners, ook wel samenwonenden genoemd, hebben op grond van het Burgerlijk Wetboek geen gelijkstelling met gehuwden. De wetgever acht niet noodzakelijk dat een dergelijke gelijke behandeling wordt toegepast. Sociale partners zijn niet verplicht om een dergelijke voorziening voor samenwoners te treffen. In artikel 1 Pensioenwet worden samenwonenden gezien als partners indien samenwonenden kwalificeren als partners in de zin van de pensioenovereenkomst. In tegenstelling tot de Pensioenwet waar geen nadere eisen worden gesteld, kunnen in de pensioenovereenkomst aanvullende eisen worden opgenomen. Echter, indien in de pensioenovereenkomst is overeengekomen dat ook samenwonenden recht hebben op een partnerpensioen, rnag op grond van artikel 16 PW geen lager partnerpensioen worden uitgekeerd dan gehuwden zouden verkrijgen. Ook moet worden opgemerkt dat als het partnerpensioen voor gehuwden op opbouwbasis verzekerd is, dit tevens geldt voor samenwonenden en dat ook hier geen onderscheid in mag worden gemaakt. In dit opzicht is enige gelijkheid gecreëerd tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden.
Zoals eerder is aangegeven geldt vanaf 2011 een uniform partnerbegrip. Dit houdt in dat de eis van een duurzame gezamenlijke huishouding voeren, is komen te vervallen in de fiscaliteit. Echter voor de sociale zekerheid is dit begrip gehandhaafd. Vanwege het feit dat de Wet LB 1964 zich aansluit bij de partnerdefinitie van de sociale zekerheid zijn er aanvullende criteria in de sociale zekerheid opgenomen ont hannonisatie te creëren. Indien samenwonenden op hetzelfde adres staan ingeschreven De Nederlandse Bank, statistisch Bulletin september 2010, pagina 120. Boek 1, titel 1,5a BW. 39 Tijdschrift voor pensioenvraagstukken 2007, 6. Partnerpensioen, daar kun je mee THUIS komen! Mr. A. van Velp en mr. J. Verhulst, paragraaf 2.2. 37 38
11
in de GBA én een notarieel samenlevingscontract hebben afgesloten, worden ze fiscaal aangemerkt als partners. Een probleem kan ontstaan wanneer pensioenfondsen geen eis stellen van een notarieel samenlevingscontract bij aanmelding. Hierdoor zijn ze bij het pensioenfonds elkaars partner, echter voor de fiscaliteit niet waardoor de opbouw van het partnerpensioen in gevaar kan komen. Om dit te voorkomen worden ongehuwd samenwonenden die voor de Wet IB 2001 als partners worden aangemerkt tevens voor de sociale zekerheid aangemerkt als partners. Indien samenwonenden elkaar hebben aangemeld bij het pensioenfonds, is dus sprake van partnerschap. Hierdoor ontstaat harmonisatie van zowel het civiele als het fiscale partnerbegrip waardoor geen moeilijkheden hieromtrent kunnen ontstaan, 4° In de pensioenovereenkomst kunnen nog nadere eisen worden gesteld om de partner aan te kunnen melden bij het pensioenfonds. Wordt niet aan de gestelde eisen van het pensioenfonds voldaan, dan heeft de achterblijvende partner veelal geen recht op een partnerpensioen.
Paragraaf 2,3
Kan gesproken worden van geoorloofde discriminatie?
Zoals voorgaand is besproken, kunnen in de pensioenovereenkomst voorwaarden worden gesteld waar niet-geregistreerde partners aan moeten voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor een partnerpensioen. Deze voorwaarden worden echter niet gesteld aan gehuwden en geregistreerde partners. Indien zulke omstandigheden zich voordoen, kan gesproken worden van discriminatie op grond van burgerlijke staat. 41 Is deze vorm van discriminatie geoorloofd ten aanzien van het partnerpensioen? Ingevolge artikel 5, zesde lid, Algemene Wet Gelijke Behandeling is een verbod op grond van burgerlijke staat niet van toepassing in geval van nabestaandenpensioen. Het maken van een onderscheid tussen gehuwden en samenwonenden is ten aanzien van het nabestaandenpensioen geoorloofd. Dit is ook tot uiting gekomen in de rechtspraak. Zo heeft Rechtbank Utrecht geoordeeld dat een pensioenverzekeraar de eis van een samenlevingscontract mag verplichten om zo de intentie van duurzame samenleving te verwoorden. 42 De Commissie Gelijke Behandeling oordeelt in 2003 dat de eisen van een gezamenlijke huishouding en op hetzelfde adres staan ingeschreven toelaatbaar zijn. 43 Het stellen van specifieke eisen voor samenwonenden om aanspraak te krijgen op een partnerpensioen is geoorloofd en derhalve niet in strijd met de Algemene Wet Gelijke Behandeling. Let wel op dat indien sociale partners ervoor hebben gekozen om samenwonenden op te nemen in de pensioenovereenkomst, ze gelijk dienen te worden behandeld als gehuwden en geregistreerde partners. De hoogte en de wijze van opbouw dient hetzelfde te zijn. 44 In dat opzicht mag geen onderscheid worden gemaakt tussen gehuwden en samenwonenden. Ministerie van Financiën, 5 november 2010, nr. DB/2010/ 181 U, pagina 3 en 4. Artikel 5, eerste lid, Algemene Wet Gelijke Behandeling. 42 Rechtbank Utrecht 5 juni 2002, JAR 2002/200. 43 CGB 1 april 2003, oordeel 2003-46, PJ 2003/88. " Artikel 16 Pensioenwet. 41
12
Hoofdstuk Drie
Pensioentekort
Paragraaf 3.1
Wat is een pensioentekort?
Zoals in hoofdstuk twee is aangegeven, is sprake van een basispensioen (AOW) en veelal een werkgeverspensioen (ouderdomspensioen). Indien het basispensioen en het werkgeverpensioen gezamenlijk niet de norm van 70% halen, is sprake van een pensioentekort. De norm van 70% is bepaald in de loop van de vorige eeuw. Begin jaren vijftig werd een suggestie van 70% tot 80% van het laatst verdiende salaris gedaan. Deze norm was gerelateerd aan de sociale zekerheidnorm, 45 De sociale levensstandaard en de samenhang van het laatst verdiende salaris was in 1969 leidend om het uitgangspunt van 70% van het laatst genoten salaris als ouderdornspensioen aan te nemen voor iedere werknemer bij 40 dienstjaren. 46 Veelal wordt tegenwoordig 40 dienstjaren niet meer bereikt. Hierdoor is sinds `Witteveen' de norm van 70% ook haalbaar in 35 dienstjaren. 47
De norm voor het partnerpensioen wordt gesteld op 70% van het ouderdomspensioen dat per saldo dan 49% bedraagt. Is het behalen van deze norm op 65-jarige leeftijd niet toereikend, dan is sprake van een pensioentekort in de nabestaandenvoorziening. Echter, het begrip pensioentekort is redelijk subjectief zodat voor ieder persoon dit anders in te vullen is. Afhankelijk van de maatschappelijk maatstaven en/of het vermogen kan bijvoorbeeld 60% (42% bij partnerpensioen) van het laatstverdiende salaris als basisnonn dienen,48 In algemene zin gaan we uit van een pensioentekort als de basisnorm van 70% (49% bij partnerpensioen) van het laatst verdiende salaris niet wordt gehaald. Wat de oorzaken van een dergelijk pensioentekort zijn, wordt in de volgende paragraaf besproken.
Paragraaf 3.2
Hoe ontstaat een pensioentekort?
Een pensioentekort kan ontstaan doordat bepaalde gebeurtenissen zich voordoen in de arbeidsperiode waardoor de 49% norm niet wordt bereikt. Zoals in hoofdstuk twee is aangegeven, kan dit doordat pensioenopbouw heeft plaatsgevonden door middel van een middelloon- of beschikbare-premie regeling of al pensioenrechten zijn toegekend aan de ex-partner. Verder is het onder andere mogelijk dat een pensioentekort ontstaat door het veranderen van baan waarbij pensioenbreuk zich kan voordoen, het veranderen van een parttime naar een fulltime baan, een opbouw op basis van te weinig dienstjaren of doordat er geen pensioenregeling is. Al deze factoren kunnen ervoor zorgen dat vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd de norm van 70% van het laatstverdiende salaris niet wordt gehaald. Voor de uitwerking van het onderzoek is mijn inziens van belang dat deze situaties wel benoemd maar
Kamerstukken II, 1955/1956, 4009, nr. 6, p. 26. (voorlopig verslag) Kamerstukken II, 1969/1970, 10 584, p.16. 47 Commissie Witteveen, Advies adviescommissie fiscale behandeling pensioenen, Januari 2004, pagina 20. 48 Mr. Theo Gommer MPLA, `Kans op een tekort is héél groot', Fiscaal Rendement 10-2010. 45
46
13
niet verder uitgelegd dienen te worden. In mijn optiek dient het pensioentekort dat ontstaat bij samenwonenden, welke niet aan de criteria die worden gesteld aan partnerpensioen hebben voldaan, nader onder de loep te worden genomen. Daarnaast is mijn inziens van belang dat het toch wel meest voorkomende pensioentekort, het partnerpensioen gefinancierd op risicobasis tevens wordt uitgewerkt. Voor beide tekorten zullen oplossingen worden gesteld om de ontstane financiële gaten te kunnen dichten.
Paragraaf 3.2.1 Samenwonenden Zoals in hoofdstuk twee aan de orde is gekomen, gelden bij samenwonenden eisen om in aanmerking te kunnen komen voor een partnerpensioen. Veelal dient sprake te zijn van een notarieel samenlevingscontract, dienen beiden ongehuwd te zijn en is het verplicht om de partner aan te melden bij het pensioenfonds, 49 Deze eisen zijn geoorloofd zodat geen sprake is van discriminatie. Echter, veelal staan samenwonenden niet stil bij de gestelde eisen. Vier op de tien samenwonenden melden zich mogelijk niet aan bij het pensioenfonds. 5° Hierdoor kan het zijn dat bij het overlijden van de deelnemer, de achterblijvende partner geen recht heeft op partnerpensioen. De basisnorm van 49% wordt in deze gevallen niet gehaald waardoor sprake is van een pensioentekort. Het is van belang dat samenwonenden zodanig op de hoogte worden gesteld van de eis van aanmelding bij de pensioenverzekeraar zodat op dit punt geen pensioentekort hoeft te ontstaan. Dit kan worden bereikt door bijvoorbeeld jaarlijks bij het UPO-formulier nadrukkelijk te vermelden dat indien sprake is van een partner, deze moet worden aangemeld zodat het recht op een partnerpensioen bestaat en een aanspraak wordt opgebouwd. Indien samenwonenden zich niet kunnen aanmelden omdat niet aan de overige eisen van een pensioenverzekeraar wordt voldaan, dient dit eventuele ontstane tekort te worden opgelost door middel van de voorzieningen die in hoofdstuk vier en vijf aan de orde komen.
Paragraaf 3.2.2 Risicobasis Een partnerpensioen gefinancierd op risicobasis houdt in dat tijdens de premiebetaling het recht bestaat op een partnerpensioen. Indien de partner in dat jaar komt te overlijden wordt het verzekerd bedrag uitgekeerd aan de nabestaanden. Anders dan bij kapitaaldekking wordt er bij financiering op risicobasis geen kapitaal opgebouwd. Hierdoor vervalt het recht op partnerpensioen zodra geen premie meer wordt betaald bij bijvoorbeeld het bereiken van de 65-jarige leeftijd dan wel uitdiensttreding. 51 Hierdoor ontstaat een tekort in het partnerpensioen.
49
Prof. dr. G.J.B. Dietvorst 'Ongehuwd samenwonen en pensioen, een verhaal apart' ftV september 2010, pagina 2, paragraaf Twee Pijler. 50 Prof. dr. G.J.B. Dietvorst 'Ongehuwd samenwonen en pensioen, een verhaal apart' ftV september 2010, pagina 2, paragraaf Tweede Pijler. 51 Mr. H.P.M. van Bijnen 'Hoofdstuk 11 Perikelen partnerpensioen' Fiscale Geschriften 27. Pensioen en de belangrijkste toekomstvoorzieningen paragraaf 11.4.2.
14
Echter, in de Pensioenwet is in enkele situaties bepaald dat indien geen premie meer wordt betaald toch het recht op partnerpensioen blijft behouden. Dit is het geval bij onbetaald verlof, zodat de verzekering van het partnerpensioen blijft doorlopen tijdens een periode van maximaal achttien maanden. 52 Daarnaast zijn er situaties waarbij het recht op partnerpensioen blijft behouden indien het dienstverband door ontslag wordt beëindigd. In de volgende paragrafen worden enkele van deze situaties verder uitgelegd.
Paragraaf 3.2.2.1 Vrijwillige voortzetting Indien een werknemer na beëindiging van het dienstverband in verband met ontslag zijn deelname aan de pensioenregeling voor eigen rekening wil voortzetten, is sprake van vrijwillige voortzetting. Het is van belang dat vrijwillige voortzetting in de pensioenovereenkomst is overeengekomen. Is dit niet het geval, dan is het niet mogelijk dat de werknemer de pensioenregeling vrijwillig voortzet. 53 Indien het wel in de pensioenovereenkomst is opgenomen en er wordt gekozen voor vrijwillige voortzetting dient de werknemer dit kenbaar te maken binnen drie maanden na beëindiging van het dienstverband en kan maximaal drie jaar worden voortgezet. Er is ook een mogelijkheid om de pensioenregeling tien jaar voort te zetten mits de ex-werknemer zelfstandig ondernemer is op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 én deze mogelijkheid in de regeling is opgenomen. Fiscaal worden de betaalde premies voor vrijwillige voortzetting in de eerste drie jaar als negatief loon aangemerkt. Deze kunnen in aftrek worden gebracht op het inkomen uit werk en woning. De laatste zeven jaar bij een zelfstandig ondernemer zijn (vooralsnog) niet fiscaal gefaciliteerd. Op dit moment ligt er een voorstel bij de Tweede Kamer waarbij vanaf 2012 de pensioenregeling voor een ondernemer in de eerste tien jaar fiscaal gefaciliteerd wordt. 54
Volgens de Sociaal-economische Raad (SER) zou voor ondernemers die in dezelfde sector werkzaam blijven de vrijwillige voortzetting kunnen worden verlengd tot aan de pensioendatum. Hierdoor is het mogelijk dat het gehele pensioen wordt opgebouwd bij een pensioenfonds. 55 Vrijwillige voortzetting tot aan pensioendatum is een mogelijkheid om een mogelijk nabestaandenpensioentekort tot deze datum te dichten. Dit geldt zowel voor ondernemers als voor werknemers. Aangezien ik mij enigszins moet beperken in mijn onderzoek ga ik hier niet verder op in.
Artikel 56 PW. Artikel 25, tweede lid onder d,e en f, PW. 54 Ministerie van Financiën, 25 februari 2011, nr. DB/2011/ 73 U, pagina 2. 55 SER-advies positie zelfstandige ondernemers, CPZ0/082, 28 september 2010 pagina 84. 52 53
15
Paragraaf 3.2.2.2 WW-uitkering Indien de werknemer na ontslag een WW-uitkering ontvangt, blijft de dekking voor partnerpensioen behouden. De hoogte van het pensioen is gelijk aan de waarde dat bij beëindiging van het dienstverband op opbouwbasis zou zijn verkregen. 56 Er vindt dus geen opbouw meer plaats. Indien de werknemer kiest voor vrijwillige voortzetting, neemt deze nog steeds deel aan de pensioenregeling. Hierdoor kan vrijwillige voortzetting en de regeling bij een WW-uitkering niet tegelijk van toepassing zijn.
Paragraaf 3.2.2.3 FVP-bijdrage De Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) zorgt dat de opbouw van het (partner)pensioen wordt voortgezet. Indien een werknemer door de werkgever is ontslagen vóór 1 januari 2011, kan de pensioenopbouw worden voortgezet indien aan de onderstaande voorwaarden is voldaan: ✓ de ex-werknemer dient ten tijde van het ontslag minimaal 40 jaar oud te zijn; • de ex-werknemer dient een loongerelateerde WW-uitkering te ontvangen. 57 De FVP-bijdrage wordt, nadat de werkloosheidsuitkering is beëindigd, uitbetaald aan de pensioenuitvoerder." Deze regeling stopt per 1 januari 2011.
Paragraaf 3.2.2.4 Waardeoverdracht Indien een werknemer van baan verandert en bij de oude werkgever een partnerpensioen op risicobasis heeft opgebouwd, begint de opbouw van pensioenaanspraken bij de nieuwe werkgever vanaf de datum van indiensttreding. De waarde van een partnerpensioen op risicobasis bij de oude werkgever bedraagt immers op dat moment nihil. Bij de nieuwe werkgever is de partnerpensioenaanspraak bij eventueel overlijden van de werknemer lager dan wanneer de werknemer vanaf het begin van zijn loopbaan bij die werkgever in dienst was geweest. Immers de 'oude dienstjaren' worden niet meegeteld. De staatssecretaris acht dit uit maatschappelijk oogpunt ongewenst en heeft bepaald dat de dienstjaren in de zin van artikel 10a Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 worden uitgebreid indien aan de volgende voorwaarden is voldaan: ✓ Bij een eindloonregeling is de hoogte van het partnerpensioen beperkt tot het aantal in Nederland in dienstbetrekking doorgebrachte dienstjaren vermenigvuldigd met 1,4% van het bereikbare pensioengevend loon. Bij een middelloonstelsel geldt 1,58%; ✓ Een partnerpensioen verzekerd op risicobasis bedraagt maximaal 50% van het bereikbaar pensioengevend loon bij overlijden voor het bereiken van de pensioendatum; • De maxima vermeld in voorwaarde 1 en 2 worden berekend met de AOW-inbouw; Artikel 55 PW. Wet van 13 december 1988, Stb. 1988, 577. 58 J.R. Ubachs en N. Tali, Toortzetting risico pp bij werkloosheid blijft vreemde eend in de bijr. Pensioen Magazine 2008/1, pagina 31. 56 57
-
16
■(
Er dient rekening te worden gehouden met alle dienstjaren die verzekerd waren voor het partnerpensioen;
•( Belanghebbende dient aannemelijk te maken dat er onvoldoende partnerpensioen is verzekerd. 59 Een waardeoverdracht kan nimmer plaatsvinden indien het pensioenfonds een dekkingsgraad onder de 100% heeft. Dit kan een mogelijk probleem opleveren bij een partnerpensioen gefinancierd op risicobasis. Waardeoverdracht is niet mogelijk en premies worden niet betaald waardoor het recht op partnerpensioen komt te vervallen. Indien waardeoverdracht niet mogelijk is en zodoende een tekort ontstaat bij de nabestaanden kan ook voor uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen worden gekozen. 6° De Stichting van de Arbeid (STAR) heeft als advies uitgebracht aan de minister dat uitruil van het ouderdomspensioen in partnerpensioen standaard bij beëindiging van het dienstverband moet plaatsvinden voor een tijdvak van 24 maanden. 61 Mijn inziens is dit een acceptabele oplossing om een mogelijk pensioentekort door baanwisseling te voorkomen. Wat uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen inhoud wordt nader uitgewerkt in hoofdstuk vijf.
Paragraaf 3.3
Welke mogelijkheden zijn er om een pensioentekort in de nabestaandenvoorziening `te dichten'?
In de vorige paragraaf is bekeken hoe een mogelijk pensioentekort in de nabestaandenvoorziening kan ontstaan. Om de ontstane financiële gaten te dichten, bestaan er verschillende mogelijkheden die fiscaal worden gefaciliteerd. In het onderzoek komen de voorzieningen uit de zogenoemde derde pijler aan bod om deze gaten te dichten. Indien een pensioentekort is ontstaan in de eerste twee pijlers wordt een aanvulling in de derde pijler fiscaal gefaciliteerd tot 70% van het ouderdomspensioen. 62 Een veelvoorkomende voorziening om een pensioentekort te dichten is de lijfrenteverzekering. Vanaf 2008 is een tegenpool van de lijfrenteverzekering in opkomst gekomen, namelijk het lijfrentesparen. Daarnaast bestaat ook de mogelijkheid om een tekort te dichten door middel van een kapitaalverzekering. Deze voorzieningen worden in hoofdstuk vier en vijf verder uitgewerkt. Tevens worden in hoofdstuk vijf het nabestaandenoverbruggingspensioen en de omruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen behandeld. Al de voorgaande voorzieningen kennen een eigen fiscaal beleid om te voorkomen dat de norm van 49% te boven wordt gegaan. Zijn deze voorzieningen echter wel maatschappelijk toereikend of zijn het slechts wetten en regels zonder dat de basisnorm gehaald kan worden? Dit komt uitgebreid aan de orde in hoofdstuk vier en vijf.
Besluit van 9 september 2010, nr. DGB2010/2733M. Antwoorden van minister Donner inzake waardeoverdracht tussen pensioenfondsen, kenmerk 2009Z02723/2080913600, 16 maart 2009. 61 Stichting van deArbeid, advies inzake baanmobiliteit en risicodekking partnerpensioen, juni 2010. 62 Hier gelden uitzonderingen voor die gesteld zijn in artikel 18b, lid 8, Wet LB 1964. 59 69
17
Hoofdstuk Vier
Lijfrenteverzekering
Paragraaf 4.1
Wat houdt een lijfrenteverzekering in?
Paragraaf 4.1.1 Lijfrenteverzekering Zoals in het vorig hoofdstuk is besproken, is het mogelijk om een tekort te dichten door middel van het afsluiten van een lijfrenteverzekering. Een lijfrenteverzekering is een levensverzekering die wordt afgesloten bij een verzekeringsmaatschappij en kent een opbouw- en een uitkeringsfase. Gedurende de opbouwfase bouwt de verzekeringsnemer een kapitaal op door middel van maandelijkse of jaarlijkse premies te storten. Het is ook mogelijk om eenmalig een bedrag te storten, een zogenoemde directe koopsom. Met het opgebouwde kapitaal en het behaalde rendement kan bij de vrijval van de lijfrenteverzekering een lijfrente worden aangekocht. Hieruit vloeien periodieke uitkeringen voort. Het is ook mogelijk om de lijfrente ineens af te kopen, echter hierover is dan maximaal 52% inkomstenbelasting en een revisierente van 20% verschuldigd. 63 Een lijfrenteverzekering kent verschillende vormen. Zo is een (tijdelijke) oudedagslijfrente, een overbruggingslijfrente, een nabestaandenlijfrente of een combinatie van het voorgaande mogelijk. Voor al deze vormen zijn in de huidige wettekst fiscale voorzieningen opgenomen. 64 Indien aan de onderstaande criteria is voldaan, wordt de lijfrentepolis fiscaal erkend en is de betaalde lijfrente premie (de opbouw) mogelijk aftrekbaar op het inkomen uit werk en woning van de belastingplichtige.
V Overeenkomst van levensverzekering.
De defmitie van levensverzekering in de
inkomstenbelasting sluit aan bij de uitleg van het begrip levensverzekering van de Pensioen- & Verzekeringskamer. Bij een levensverzekering is het van belang dat het de verzekeringsnemer substantieel meer oplevert dan de totale waarde van de behaalde rendementen en de betaalde premies. 65
Vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen. De uitkeringen dienen hetzelfde bedrag (vast) te zijn die in een regelmatige periode, zoals maandelijks, per kwartaal ofjaarlijks worden ontvangen door de begunstigde.
Die uiterlijk eindigen bij overlijden. Bij een lijfrente is van belang dat een onzekere toekomstige gebeurtenis, zoals het al dan niet in leven zijn van de verzekerde, aan de overeenkomst ten grondslag ligt. Dit wordt het zogenoemde onzekerheidsvereiste genoemd. Zonder dit vereiste kan
Indien binnen 10 jaar na afsluiten van de lijfrente wordt afgekocht, is er een tegenbewijsregeling. Bij de bewijsregeling wordt rekening gehouden met heffmgsrentepercentages. Indien op basis van de bewijsregeling de revisierente lager blijkt te zijn dan 20% dan dient het lagere bedrag in aanmerking te worden genomen. 64 Artikel 1.7, eerste lid, onder a, Wet inkomstenbelasting 2001. 65 Besluit van 28 april 2009, CPP2008/1118M, onderdeel 2.2. 63
18
in beginsel geen sprake zijn van een lijfrente in fiscale zin. 66 Indien bij aanvang van de polis én gedurende de polis een zodanig overlijdensrisico bestaat met betrekking tot de verzekerde dat het onzeker is of de maximale looptijd wordt gehaald, dan is in fiscale zin pas sprake van een lijfrente. 67 Van een lijfrente kan al gesproken worden indien een overlijdensrisico van 1% bestaat. 68 Een lijfrente die uiterlijk eindigt bij overlijden, heeft een overlijdensrisicokans van 100%. Lijfrenten die zowel bij overlijden eindigen als een maximum looptijd hebben, dienen te worden getoetst aan het 1%-criterium.
V Verboden handelingen. In de overeenkomst dient te worden aangegeven dat de aanspraak niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven of tot voorwerp van zekerheid kan dienen. 69 Indien toch één van de voorgenoemde handelingen zich voordoen, is sprake van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen, welke leidt tot een bijtelling bij het inkomen uit werk en woning bij de belastingplichtige.
Aangezien het onderzoek over mogelijke oplossingen bij een tekort in het partnerpensioen gaat, wil ik mij beperken tot enkel de nabestaandenlijfrente. Deze komt in de volgende paragraaf aan de orde.
Paragraaf 4.1.2 Nabestaandenlijfrente De nabestaandenliffrente is in 1992 wettelijk vastgelegd en is één van de vormen van een liffrenteverzekering. Vanwege het feit dat een nabestaandenlijfrente een lijfrenteverzekering is, dient deze dus te voldoen aan de voorwaarden die in paragraaf 4.1.1. worden gesteld. Een nabestaandenlijfrente dient fiscaal gezien aan bepaalde voorwaarden te voldoen zodat de betaalde premie in aftrek kan worden gebracht op het inkomen uit werk en woning van de belastingplichtige." Zo dient een lijfrenteverzekering op het leven van de belastingplichtige, de partner of de gewezen partner te worden gevestigd. 71 Daarnaast dienen de termijnen van de lijfrenteverzekering direct in te gaan. De wet stelt geen nadere eisen aan de kring `nabestaanden', iedereen kan als begunstigde worden aangemerkt. De wetgever heeft deze kring bewust ruimer gelaten dan de kring in de pensioensfeer vanwege de gedachte dat indien de belastingplichtige een begunstigde aanwijst hij zich moreel verplicht voelt een onderhoudsvoorziening jegens die persoon te treffen. 72 Wel is van belang
Bij een tudeluke wezenlijfrente is deze eis niet van toepassing op grond van Besluit van 10 mei 2010, nr. DGB2010/3119M, Staatscourant 2010, 7589, paragraaf 2.1.2. 67 Besluit van 10 mei 2010, nr, DGB2010/3119M, NTFR 2010/1188, onderdeel 4.5. 68 HR 30 oktober 1991, nr, 27215, BNB 1992/5 (concl. Van Soest, noot Van Dijck). 69 Artikel 1.7, eerste lid, onder a, Wet inkomstenbelasting 2001. Artikel 3.125, eerste lid, onder b, Wet inkomstenbelasting 2001. 71 Zoals in paragraaf 2.1.1 aan de orde is gekomen, is het partnerbegrip per 1 januari 2011 veranderd. Onder partners worden tevens ongehuwd samenwonenden verstaan die aan de (nieuwe) gestelde eisen van artikel 1.2 Wet inkomstenbelasting 2001 voldoen. 72 Kamerstukken, 26727, A, pagina 66, punt 82.
19
dat de begunstigde van de lijfrenteverzekering een natuurlijk persoon is. Indien de liffrenteverzekering zou toekomen aan een rechtspersoon, zou dat in strijd zijn met de doelstelling van de premieaftrek. 73
Een nabestaandenlijfrente kan zowel tijdelijk als levenslang zijn. Bij een tijdelijke lijfrente is de looptijd afhankelijk van de begunstigde. Is de begunstigde een (klein)kind, broer of zus (tweede graad) of iemand in de derde graad van de belastingplichtige of van de (gewezen) partner, dan moet de lijfrente uiterlijk eindigen bij het bereiken van de 30-jarige leeftijd. Indien een nabestaandenliffrente toekomt aan bijvoorbeeld een broer en deze ouder is dan 30 jaar, mag hij geen tijdelijke lijfrente aankopen maar is hij verplicht om een levenslange lijfrente aan te wenden. De beperking geldt niet zodra de begunstigde de partner van de belastingplichtige is." De partner kan ten alle tijden zowel een tijdelijke als een levenslange lijfrente aanwenden. Dit geldt tevens voor een willekeurige derde mits aan het onzekerheidsvereiste is voldaan.
Een nabestaandenlijfrente dient direct na het overlijden van de verzekerde in te gaan. Het is voor de nabestaanden niet mogelijk om de nabestaandenlijfrente om te zetten in een oudedagslijfrente om zo de uitkering uit te stellen naar een later moment. Indien nabestaanden deze omzetting toch wensen, lijdt dit tot een bijtelling van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen. 75 Enkel wanneer een nabestaande recht heeft op een Anw-uitkering is het mogelijk om de nabestaandenlijfrente uit te stellen tot een later moment. De nabestaandenlijfrente mag ingaan op het moment dat de nabestaande de 65-jarige leeftijd heeft bereikt of het kind 18 jaar is geworden. Dit geldt ook in de gevallen dat door bepaalde omstandigheden de Anw-uitkering reeds is beëindigd maar één van de vorige situaties zich nog niet heeft voorgedaan. 76 Zodra één van deze situaties zich heeft voorgedaan, moet de nabestaandenlijftente direct ingaan. Paragraaf 4.2
Wanneer kan een lijfrenteverzekering een tekort in de nabestaandenvoorziening dichten?
Indien een nabestaandenlijfrente wordt afgesloten, is het mogelijk dat de betaalde premies aftrekbaar zijn op het inkomen uit werk en woning en dat te zijner tijd de lijfrente uitkeringen zijn belast tegen het progressieve tarief van box 1. Wanneer sprake is van een pensioentekort volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn de betaalde lijfrentepremies aftrekbaar. De belastingplichtige die de premies verschuldigd is, kan deze in aftrek brengen. De begunstigde van de lijfrenteverzekering is belasting verschuldigd over de uitkeringen. Indien volgens de wet geen sprake is van een pensioentekort, zodat (een gedeelte van) de betaalde lijfrente niet aftrekbaar is, vallen de uitkeringen te 73 De heer J.W.S. van Dijk, de heer H. Winters, liffrente als toekomstvoorziening', Kluwer 2006, pagina 37. 74 Kamerstukken, 21198, nr 3, pagina 72-73. 75 Besluit van 10 mei 2010, nr. DGB2010/3119M, NTFR 2010/1188, onderdeel 4.3.1. 76 Besluit van 10 mei 2010, nr. DGB2010/3119M, NTFR 2010/1188, onderdeel 4.3.2.
20
zijner tijd toch geheel in box 1. Om dit beleid te verzachten is bij uitkering van de lijfrente de eerste €2.269 per jaar onbelast mits hiervoor de lijfrentepremie niet in aftrek is gebracht. Komt de uitkering boven de drempel van € 2.269 dan is het meerdere belast in box 1 terwij1 de premies hiervoor nimmer in aftrek zijn geweest. 77 Volgens de wetgeving van voor de periode van 2009 viel de uitkering waarvoor geen premies in aftrek zijn geweest voor dat gedeelte in box 3. De Wet inkomstenbelasting 2001 geeft een pensioentekort weer door middel van een vaststelling van een jaar- en reserveringsruimte. Zolang een jaar- en reserveringsruimte nog benut kan worden, is volgens de wet sprake van een pensioentekort. Met de berekening van de jaarruimte wordt zowel met de eerste als de tweede pijler rekening gehouden zodat de totale voorziening (eerste, tweede en derde pijler) tot maximaal 70% kan worden opgebouwd.
Paragraaf 4.2.1 Jaarruimte 'Indien de belastingplichtige bij de aanvang van het kalenderjaar nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt kan hij, vanwege een pensioentekort in het voorafgaande kalenderjaar, premies voor lijfrenten in aanmerking nemen'. 78 De jaarruimte wordt berekend aan de hand van de volgende formule: (17% * PG) — 7,5A — F — V.
Premiegrondslag (PG) De premiegrondslag omvat de som van winst uit onderneming (voor ondernemersaftrek en dotatie FOR), loon uit dienstbetrekking, belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) en belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen voorafgaand aan het jaar van aftrek. 79 Een AOW-franchise wordt in mindering gebracht op de premiegrondslag, De AOW-franchise is een vast bedrag ter grootte van € 11.631 en wordt jaarlijks vastgesteld. 89 Bij de premiegrondslag wordt zo rekening gehouden met de eerste pijler.
Waardeaangroei pensioenaanspraak (A) De zogenoemde 'factor A' geeft de waardeaangroei van het pensioen van voorgaand kalenderjaar weer. De factor A dient te worden vermenigvuldigd met 7,5 waarna dit bedrag wordt verminderd op de jaarruimte. De factor A zorgt ervoor dat bij de jaarruimte rekening wordt gehouden met de opbouw in de tweede pijler. 81
Artikel I onderdeel 0 Invoeringswet Wet Inkomstenbelasting 2001. Artikel 3.127, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001. 79 De premiegrondslag kent in 2011 een maximum van € 159.741. 80 Artike13.127, derde lid, Wet inkomstenbelasting 2001. 81 Artikel 3.127, vierde lid onderdeel a, Wet inkomstenbelasting 2001. 77 78
21
FOR (F) Ondernemers kunnen een oudedagsvoorziening opbouwen binnen de onderneming door jaarlijks een bedrag toe te voegen aan de fiscale oudedagsreserve (FOR). De netto toename van de FOR dient te worden verminderd op de jaarruimte. 82 Bij de berekening van de jaarruimte wordt dus rekening gehouden met de opbouw van pensioen voor ondernemers.
Spaarloonregeling (TO Indien vrijwillige betaling van een pensioenregeling wordt gefinancierd door middel van spaarpremies in een spaarloonregeling, dient het bedrag te worden verminderd op de jaarruimte. 83
Om meer inzicht te krij gen in het bovenstaande dient het volgende voorbeeld ter illustratie.
r
Een werknemer heeft in 2009 een belastbaar loon van € 60.000 en een pensioenaangroei van
€850. Tevens wordt jaarlijks een vrijwillige premie van € 613 aan de pensioenregeling betaald. De AOW-franchise bedraagt € 11.561. Wat is de jaarruimte in 2010 van deze werknemer?
De pensioengrondslag bedraagt € 60.000 - € 11.561 = € 48.439. De pensioengrondslag vermenigvuldigd met 17% komt op een bedrag van € 8.234. De factor A ter grootte van € 850 vermenigvuldigd met 7,5 komt op een bedrag van € 6.375. Deze gegevens zorgen voor de volgende jaarruimte: 8.234 — € 6.375 -- € 613 = € 1.246
De werknemer kan aan betaalde lijfientepremies € 1.246 aftrekken op zijn inkomen uit werk en woning. De berekening van de jaarruimte geldt zowel voor de aftrekbaarheid van de oudedagslijfrente als voor de nabestaandenlijfrente. Het fiscale pensioentekort wat in de jaarruimte wordt berekend ziet echter enkel op het ouderdomspensioen. Eventuele ontstane gaten in het partnerpensioen, zoals weergegeven in hoofdstuk drie, worden niet meegenomen. 84 Hierdoor kan mogelijk een pensioentekort niet fiscaal maximaal worden gedicht. In paragraaf 4.3 komt dit probleem uitgebreid aan de orde.
Artikel 3,127, vierde lid onderdeel b, Wet inkomstenbelasting 2001. Artikel 3.127, vierde lid onderdeel a, Wet inkomstenbelasting 2001. 84 Mr. H.P.M. van Bijnen 'Hooldstuk 11 Perikelen partnelpensioen' Fiscale Geschriften 27. Pensioen en de belangrijkste toekomstvoorzieningen paragraaf 11.5.1. 82 83
22
Paragraaf 4.2.2 Reserveringsruimte Indien de belastingplichtige in de aan het kalenderjaar voorafgaande periode van zeven jaar minder premies voor lijfrenten in aanmerking heeft genomen dan mogelijk was, dan kan hij deze alsnog in aftrek brengen. Het tekort uit het oudste jaar wordt als eerste in aanmerking genomen. Het bedrag dat de belastingplichtige alsnog in aanmerking mag nemen, is 17% van de premiegrondslag met een maximum van € 6,872. 85 Mijn inziens dient geen termijn te worden gesteld om dergelijke tekorten in te halen. Zodra een tekort is ontstaan in het verleden en deze niet in de reservingsruimte kan worden benut, verdampen deze gewoonweg. Dit is naar mijn mening niet wenselijk zodat in het verleden ontstane pensioentekorten, indien dit kan worden bewezen, gewoon kunnen worden meegenomen in de reservingsruimte en ten alle tijden het tekort (voor zover mogelijk) kan worden gedicht.
Paragraaf 4.3
Is het dichten van een nabestaandentekort fiscaal toereikend?
Een aantoonbaar tekort in de nabestaandenvoorziening zou een ieder die zich daar bewust van is, willen dichten zodat de nabestaanden verzorgd kunnen worden achtergelaten. Echter, biedt het lijfienteregime voldoende fiscale ondersteuning om een dergelijk gat in de nabestaandenvoorziening te dichten? Mijn inziens is dit niet het geval en wel om de volgende redenen.
Een pensioentekort in de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt vormgegeven door de berekening van de jaarruimte en een eventuele reserveringsruimte. Met de berekening wordt rekening gehouden met gegevens van het voorgaand jaar van de belastingplichtige en ziet enkel op het tekort in het ouderdomspensioen. Een tekort in het partnerpensioen in verband met opbouw op risicobasis of indien ongehuwd samenwonenden geen partnerpensioen kunnen opbouwen bij een pensioenverzekeraar, worden in de inkomstenbelasting niet fiscaal gefaciliteerd. De berekening laat namelijk geen gaten zien in het opgebouwde partnerpensioen. In de Wet op de inkomstenbelasting 1964 was het wel mogelijk om een tekort in de nabestaandenvoorziening fiscaal gefaciliteerd te dichten door middel van een lijfrenteverzekering. 86 In eerste instantie zou deze faciliteit ook worden opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001. Echter, bij de tweede nota van wijziging 87 is, in verband met de invoering van een basisruimte n, deze regeling niet doorgevoerd. Aangezien de basisruimte is afgeschaft sinds 2003 is het mijn inziens wel reëel om een dergelijke faciliteit, zoals in de Wet inkomstenbelasting
Artikel 3.127, tweede lid, Wet inkomstenbelasting 2001. Artikel 45a, derde lid, Wet inkomstenbelasting 1964. 87 Kamerstukken II 1999/2000, 26728, nr. 9. 88 De basisruimte was een vast bedrag (2002: € 1.069) en iedere belastingplichtige had de mogelijkheid om deze ruimte te benutten ongeacht of sprake was van een pensioentekort. De basisruimte is 1 januari 2003 afgeschaft. 85
86
23
1964 van toepassing was, weer in te voeren onder de huidige wet om zo nabestaandentekorten fiscaal gefaciliteerd te kunnen dichten. 89 In hoofdstuk zes wordt hier nader op ingegaan.
Naar aanleiding van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat een tekort in de nabestaandenvoorziening niet fiscaal maximaal gefaciliteerd kan worden. Het huidige fiscale regime biedt onvoldoende mogelijkheden om in de lijfrentesfeer een nabestaandentekort te kunnen dichten. In hoofdstuk vijf wordt bekeken of andere fiscale regimes uitkomst bieden voor het oplossen van een nabestaandentekort. De aanbevelingen om een nabestaandentekort in de lijfrentesfeer fiscaal optimaal mogelijk te maken, komen in hoofdstuk zes aan de orde.
89 Prof. dr. G.J.B. Dietvorst, Mr. P.J.W. Harts e.a., `Gelijke behandeling pensioen en lijfrente', PensioenMagazine 2005/3, pagina 48.
24
Hoofdstuk Vijf
Overige mogelijkheden
Het dichten van een pensioentekort kan op verschillende manieren worden bewerkstelligd. In hoofdstuk vijf komen andere mogelijkheden aan bod om een nabestaandentekort te dichten. De mogelijkheden zijn slechts een selectie die mijn inziens het meest voorkomen in de praktijk. Daarnaast wordt in iedere paragraaf bekeken of dit tekort fiscaal optimaal dan wel maatschappelijk kan worden gedicht. In de slotparagraaf breng ik, op basis van de huidige fiscale wetgeving, mijn inziens de meest fiscaal optimale dan wel maatschappelijke oplossing naar voren.
Paragraaf 5.1
Banksparen
Vanaf 1 januari 2008 is het banksparen geïntroduceerd. Het banksparen biedt de mogelijkheid om fiscaal gefaciliteerd te sparen voor de oudedag, het zogenoemde lijfrentesparen. De bankspaarrekening dient een geblokkeerde rekening te zijn waarop (maandelijks) een inleg wordt gedaan. De betaalde premies zijn, net zoals bij een lijfrenteverzekering, aftrekbaar op het belastbaar inkomen uit werk en woning mits een pensioentekort volgens de inkomstenbelasting aanwezig is." Het opgebouwde spaartegoed is vrijgesteld in box 3, zodoende is geen 1,2% vermogensrendementheffing over het opgebouwde spaartegoed verschuldigd. Met het opgebouwde tegoed kan te zijner tijd uitsluitend een lijfrente worden aangewend bij een verzekeraar of kan uitsluitend worden uitgekeerd door de bank in termijnen.91 De uiteindelijke uitkeringen worden te zijner tijd belast in box 1.
Net zoals bij een lijfrenteverzekering zijn ook voorwaarden verbonden aan het lijfrentesparen. Het opgebouwde tegoed komt bij overlijden van de rekeninghouder, in tegenstelling tot een lijfrenteverzekering waarbij het bedrag toekomt aan de verzekeraar, toe aan de erfgenamen. Bij overlijden van de rekeninghouder dient de nabestaandenlijfrente direct in te gaan. De looptijd van de nabestaandenlijfrente is afhankelijk van de relatie met de rekeninghouder. Indien de gerechtigde de partner is, is de minimale looptijd van de termijnen vijf jaar. Ingeval de termijnen toekomen aan een bloed- of aanverwant, niet zijnde de partner of gewezen partner, in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn die ouder is dan 30 jaar, is de minimale looptijd 20 jaar." Indien de hiervoor genoemde nabestaande jonger is dan 30 jaar dient de looptijd van de termijnen minimaal vijf jaar te bedragen tot de leeftijd van 30 jaar wordt bereikt. 93 Een mogelijk nadeel is dat de uitkeringen niet levenslang worden uitgekeerd, een lijfrenteverzekering keert echter wel levenslang uit. Zodra het opgebouwd kapitaal op is, stoppen de uitkeringen.
Voor de berekening van een pensioentekort volgens de inkomstenbelasting wordt naar paragraaf 4.2 verwezen. Artikel 3.126a, eerste lid onderdeel b, Wet inkomstenbelasting 2001. 92 Artikel 3.126a, vierde lid onderdeel b sub 10 en 2°, Wet inkomstenbelasting 2001. 93 Artikel 3.126a, vierde lid onderdeel b sub 3°, Wet inkomstenbelasting 2001. 90 91
25
Een ander mogelijk risico dat kan ontstaan tijdens de opbouw is dat de rekeninghouder in deze periode overlijdt waardoor niet het gewenst opgebouwd kapitaal wordt bereikt. Mogelijk is het tot dan toe opgebouwde kapitaal niet voldoende om de partner in te voorzien. De inleg stopt immers bij overlijden. Om te voorkomen dat het gewenste kapitaal niet wordt bereikt, door eerder overlijden tijdens de opbouw, kan een dalende overlijdensrisicoverzekering uitkomst bieden. In de grafiek hiernaast weergegeven, is duidelijk te 450
zien dat het kapitaal bij overlijden tijdens de
400 350
opbouw of bij beëindiging van de looptijd altijd
300
•
250 200 150 100
OVR
—E-- Kapitaal
overlijdensrisicoverzekering het
ontbrekende
kapitaal' bij overlijden tijdens de opbouw vervangt.
50
De achterblijvende partner zal met het opgebouwd
0 2010
€400.000 bedraagt. Dit komt doordat de
2020 2030 2040
kapitaal bij overlijden van de partner een nabestaandenlijfrente moeten aankopen. Het
overige gedeelte dat wordt uitgekeerd door middel van de overlijdensrisicoverzekering wordt ineens uitbetaald en komt toe aan de begunstigde.
Zodra de rekeninghouder al een reeks uitkeringen heeft bedongen, lopen de resterende uitkeringen na zijn overlijden door. De looptijd en de hoogte van de uitkeringen komen dan toe aan de erfgenamen. Indien de wettelijke verdeling van toepassing is, verkrijgt de langstlevende de nabestaandenuitkeringen. Zodra een testament is opgemaakt, kan daaruit worden opgemaakt wie de rechthebbenden van de nabestaandenuitkeringen zijn. Van belang is dat de nabestaandenuitkeringen vast en gelijkmatig dienen te zijn met een gelijke tussenperiode van ten hoogste één jaar. Mijn inziens is de vaststelling van begunstigden door middel van een testament een maatschappelijk nadeel. Een minderheid van de mensen heeft een testament opgemaakt. Om te zorgen dat het opgebouwd kapitaal dan wel de uitkeringen toekomen aan de juiste persoon, is het van belang dat een testament wordt opgemaakt dan wel wordt gewijzigd. Dit brengt kosten met zich mee en niet iedereen staat stil bij het feit dat het geregeld dient te worden via een testament. Een lijfrenteverzekering is daar daarentegen maatschappelijk makkelijker in voorzien. Bij een lijfrenteverzekering hoeft echter enkel de begunstigde te worden gewijzigd. Het is hierdoor ook duidelijker wie uiteindelijk de begunstigde is.
De inleg bij lijfrentesparen is, onder de voorwaarden die in paragraaf 4.2 worden genoemd, aftrekbaar. De berekening van de jaarruimte en de reservingsruimte geven een pensioentekort volgens de inkomstenbelasting weer. Het knelpunt dat in paragraaf 4.3 aan de orde is geweest met betrekking tot het feit dat geen rekening wordt gehouden bij de berekening van de jaarruimte met een tekort in het nabestaandenpensioen, is ook aan de orde bij het lijfrentesparen. De berekening van het pensioentekort voor de inkomstenbelasting is immers hetzelfde. Ook hier kan geconcludeerd worden dat een 26
nabestaandentekort niet fiscaal optimaal kan worden gedicht. Hiervoor zullen enkele aanpassingen dan wel oplossingen gezocht moeten worden die in hoofdstuk zes aan de orde zullen komen.
Paragraaf 5.2
Spaarrekening eigen woning (SEW)
Een spaarrekening eigen woning is een geblokkeerde spaarrekening die gekoppeld is aan de hypotheek van de eigen woning. Maandelijks dient een bedrag te worden ingelegd op de spaarrekening. Het rentepercentage van de spaarrekening is gekoppeld aan de hypotheekrente waardoor het rentepercentage gelijk is. Het opgebouwd kapitaal kan tussentijds niet worden opgenomen en dient te zijner tijd te worden gebruikt voor de aflossing van de eigen woningschuld. Over het opgebouwd kapitaal is geen rendementsheffing dan wel inkomstenbelasting verschuldigd mits onder de vrijstelling van € 151.000 per belastingplichtige wordt gebleven. 94 De vrijstelling van € 151.000 per belastingplichtige kan enkel worden toegepast indien bij het overlijden van de partner jaarlijks de premies zijn voldaan en de hoogste premie niet meer heeft bedragen dan het tienvoud van de laagste premie. De vrijstelling kan nooit meer bedragen dan de hoogte van de eigenwoningschuld. 95 Indien de partner tijdens de opbouw komt te overlijden, kan de achterblijvende partner ervoor kiezen om het spaarsaldo vrij te laten vallen en deze te benutten voor de aflossing van de eigenwoningschuld. Er is geen sprake van overlijdensrisicodekking waardoor de achterblijvende partner (de helft) van het opgebouwde tegoed tot overlijdensdatum kan uitkeren. Hierdoor is het mogelijk dat de partner alsnog met een hoge hypotheekschuld achterblijft. Daarnaast kan de achterblijvende partner er ook voor kiezen om het spaarsaldo nog niet te gebruiken voor de aflossing van de eigenwoningschuld maar de SEW te continueren. De vrijstelling bij einde looptijd van de SEW wordt bij de partner verhoogd met de vrijstelling die niet benut is bij het overlijden van de partner. De waarde van de SEW die toebedeeld kan worden aan de erflater wordt in beginsel meegenomen in de aangifte erfbelasting. Hierover is dus erfbelasting verschuldigd, rekening houdend met de vrijstellingen, en dat kan niet worden vermeden. Een spaarrekening eigen woning zorgt voor lagere vaste lasten in de toekomst. Hierdoor kan een SEW mogelijk gezien worden als een oudedagsvoorziening. Echter, het is niet mogelijk om een nabestaandenpensioentekort hiermee volledig te dichten.
94 95
Artikel 3.118a Wet inkomstenbelasting 2001. Artikel 3.118, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001.
27
Paragraaf 5.3
Kapitaalverzekering
Een kapitaalverzekering is, evenals een lijfrenteverzekering, een levensverzekering. Kapitaalverzekeringen kunnen als oudedagsvoorziening worden aangemerkt vanwege het feit dat het opgebouwd kapitaal kan worden gebruikt om op latere leeftijd op in te teren of dat te zijner tijd de fmanciering van de eigen woning kan worden afgelost. Hierdoor worden de vaste lasten op latere leeftijd lager. De achterblijvende partner kan door een kapitaalverzekering verzorgd achterblijven. Er zijn verschillende varianten van kapitaalverzekeringen mogelijk.
Paragraaf 5.3.1 Kapitaalverzekering eigen woning (KEW) De uitkering van een kapitaalverzekering eigen woning kan enkel worden benut voor de aflossing van de eigen woningschuld. De uitkering is vrijgesteld in box 1 tot maximaal een bedrag van € 151.000 per belastingplichtige mits bij het overlijden van de partner jaarlijks de premies zijn voldaan en de hoogste premie niet meer heeft bedragen dan het tienvoud van de laagste premie. De vrijstelling bedraagt nooit meer dan de hoogte van de eigenwoningschuld. 96 Indien tijdens de opbouw van de kapitaalverzekering de verzekerde komt te overlijden, wordt, afhankelijk van de verzekeraar, tussen de 90% en 110% van de waarde van het opgebouwd kapitaal uitgekeerd. Om te voorkomen dat de achterblijvende partner alsnog met een hoge schuld achterblijft, kan een aanvullende overlijdensrisicoverzekering worden afgesloten. Hierdoor komt bij overlijden een gegarandeerd kapitaal tot uitkering.
Bij overlijden van de partner is in beginsel over de uitkering uit een kapitaalverzekering erfbelasting verschuldigd. 97 Om dit te voorkomen is van belang dat bij de opbouw van het kapitaal premiesplitsing heeft plaatsgevonden. Premiesplitsing houdt in dat partners elkaars premie betalen zodat niets wordt onttrokken aan het vermogen van de erflater. Van belang is wel dat de premies niet tot de gezamenlijke kosten van de huishouding behoren. Zodra niets is ontrokken aan het vermogen van de erflater kan de uitkering van de kapitaalverzekering niet meer worden belast in de successiewet zodat erfbelasting kan worden vermeden. Dit geldt echter alleen voor ongehuwd samenwonenden en partners die gehuwd zijn op basis van huwelijkse voorwaarden. Indien partners gehuwd zijn in gemeenschap van goederen wordt de helft van de uitkering in de heffing betrokken." Met het kapitaal dat de achterblijvende partner verkrijgt, kan (een deel) van de eigenwoningschuld worden afgelost waardoor de vaste lasten lager worden.
Artikel 3.118, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001. Artikel 13 Successiewet. 98 Besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/873M, Staatscourant 2010, 20508. 96 97
28
Paragraaf 5.3.2 Kapitaalverzekering voor 2001 Indien een kapitaalverzekering, niet zijnde KEW, is afgesloten voor 14 september 1999 is de waarde tot een bedrag van € 123.428 per persoon vrijgesteld van de vermogensrendementheffing in box 3. 99 Kapitaalverzekeringen die zijn afgesloten tussen 14 september 1999 en 31 december 2000 kennen deze vrijstelling niet. Het kapitaal kan door middel van beleggingen of een gegarandeerd kapitaal worden opgebouwd. Indien tijdens de opbouw van de kapitaalverzekering de verzekerde komt te overlijden, wordt, afhankelijk van de verzekeraar, tussen de 90% en 110% van de waarde van het opgebouwd kapitaal uitgekeerd.
Paragraaf 5.3.3 Kapitaalverzekering na 2001 Indien een kapitaalverzekering, niet zijnde KEW, na 2001 is afgesloten, is deze verzekering belast in box 3. Deze kapitaalverzekering is fiscaal niet gefaciliteerd, over de waarde wordt jaarlijks 1,2% rendementheffing geheven." De uitkeringen zijn daarentegen te zijner tijd niet belast. Het kapitaal kan door middel van beleggingen of een gegarandeerd kapitaal worden opgebouwd. Indien tijdens de opbouw van de kapitaalverzekering de verzekerde komt te overlijden, wordt, afhankelijk van de verzekeraar, tussen de 90% en 110% van de waarde van het opgebouwd kapitaal uitgekeerd. Ten aanzien van het vermijden van de heffing van erfbelasting bij overlijden van de partner, geldt de premiesplitsing die bij de KEW wordt weergegeven.
Een kapitaalverzekering, niet zijnde KEW, is, in tegenstelling tot het lijfrentesparen waarbij enkel gespaard kan worden voor de oudedag, voor allerlei doeleinden te gebruiken. Afhankelijk van de soort verzekering is het mogelijk dat een gegarandeerd kapitaal wordt uitgekeerd op de afgesproken einddatum. Bij een kapitaalverzekering waarbij het spaardeel van de premie wordt belegd, is het kapitaal op de afgesproken einddatum afhankelijk van het rendement van de beleggingen. Zodra de partner komt te overlijden bij de opbouw van een kapitaalverzekering vindt, afhankelijk van de soort kapitaalverzekering, een uitkering van 90% á 110% van de waarde van het opgebouwd kapitaal dan wel premierestitutie plaats. Afhankelijk van de soort verzekering vindt een restitutie van de premie plaats met of zonder winst of waardevermeerderingen. Ook is het mogelijk om een kapitaalverzekering af te sluiten met een vaste uitkering bij het overlijden voor het bereiken van de einddatum. Hierdoor is de partner voorzien in een gegarandeerd kapitaal bij overlijden dat voor allerlei doeleinden kan worden gebruikt. Daarnaast kan de begunstigde gemakkelijk worden gewijzigd. Hiervoor zijn geen testamenten en andere kostbare handelingen noodzakelijk. Kortom, een kapitaalverzekering is er in allerlei mogelijke varianten. Nadelig kan zijn dat het een eenmalige uitkering betreft waarmee de nabestaanden in de toekomst op moeten interen.
99
Artikel AN invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001.
1°° Mits het box 3 vermogen boven het heffingvrij vermogen komt. 29
Paragraaf 5.4
Ouderdomspensioen uitruilen in partnerpensioen
Een andere mogelijkheid om een pensioentekort te dichten is de uitruil van het ouderdomspensioen in partnerpensioen op het moment dat de deelname aan de pensioenregeling wordt beëindigd of met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat. 101 De pensioenuitvoerder is verplicht om deze mogelijkheid aan te bieden op het moment dat een van de bovenstaande situaties zich voordoet. Indien de werknemer/pensioengerechtigde niet binnen de gestelde termijn reageert, is de pensioenuitvoerder verplicht om het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen mits geen sprake is van voortijdig beëindiging van de deelneming
102
Zowel bij partnerpensioen gefinancierd op risicobasis dan wel gefinancierd op kapitaaldekking is het mogelijk om het ouderdomspensioen uit te ruilen voor een (verhoogd) partnerpensioen. 103 Aan uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen zijn echter wel voorwaarden verbonden. Zo kan slechts uitruil plaatsvinden over de ouderdomsaanspraken die zijn opgebouwd vanaf 1 januari 2008. 1 " Daarnaast mag het partnerpensioen na uitruil niet meer bedragen dan 70% van het ouderdomspensioen na uitrui1. 105 Fiscaal gezien mag het fiscale gestelde maximum van 70% worden overschreden bij uitruil mits de ruil uiterlijk plaatsvindt op de ingangsdatum van het pensioen. 106 Het verlies aan ouderdomspensioen dat zodoende ontstaat kan niet gecompenseerd worden. Daarnaast kan na uitruil het nabestaandenpensioen niet meer bedragen dan 70% van het pensioengevend loon. 107
De Stichting van de Arbeid (STAR) heeft een advies uitgebracht inzake het standaardiseren van uitruil van het ouderdomspensioen in partnerpensioen bij beëindiging van het dienstverband voor een periode van 24 maanden. Na 24 maanden wordt het partnerpensioen weer uitgeruild voor het ouderdomspensioen tenzij hier expliciet bezwaar tegen wordt gemaakt. Zodra bij beëindiging van het dienstverband standaard het ouderdomspensioen wordt uitgeruild voor partnerpensioen is bij baanwisseling het risico weggenomen dat bij partnerpensioen gefinancierd op risicobasis geen aanspraak meer is bij beëindiging van de deelneming. 108 Mijn inziens is dit een mogelijke oplossing om zodoende het pensioentekort bij een partnerpensioen gefinancierd op risicobasis enigszins te beperken tijdens de periode zonder dienstverband of bij waardeoverdracht waarbij de waarde niet direct overgaat. De meeste deelnemers staan naar mijn mening niet stil bij het feit dat bij beëindiging van het deelnemerschap de aanspraak op partnerpensioen gefinancierd op risicobasis vervalt. Zodra standaard uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen wordt toegepast, wordt het risico dat
Artikel 61, eerste lid, PW. Artikel 61, zevende lid, PW. 103 Regels betreffende pensioen (Pensioenwet), 2006-2007, 30413, nr. C, pagina 42. 104 Indien de regeling het toestaat, mag tevens over eerder opgebouwde aanspraken mogen uitgeruild. i°5 Artikel 61, eerste lid, PW. 106 Artikel 18d, eerste lid onder d, Wet LB 1964. 107 Artikel 18d, tweede lid, Wet LB 1964. 108 Stichting van de Arbeid, juni 2010, hoofdstuk 3. 101
102
30
hierdoor een pensioentekort ontstaat in die periode geminimaliseerd. Er bestaat dan immers in die periode bij overlijden een recht op partnerpensioen. Naar mijn mening dient voor het verstrijken van de 24 maanden de ex-werknemer duidelijk te worden gemaakt dat bij terugruil van partnerpensioen naar ouderdomspensioen geen recht meer bestaat op partnerpensioen indien deze op risicobasis is gefinancierd. Hierdoor is de ex-werknemer op de hoogte van de gevolgen en zodoende kan hij tijdig bepalen of hij deze terugruil niet wenst zodat toch het recht op een partnerpensioen blijft bestaan.
Mijn inziens is ouderdomspensioen uitruilen in partnerpensioen een mogelijkheid om een nabestaandentekort (gedeeltelijk) te dichten mits het verlies aan ouderdomspensioen reëel is. Na uitruil kan het nabestaandenpensioen niet meer bedragen dan 70% van het pensioengevend loon. 109 Fiscaal gezien bestaat de mogelijkheid om het nabestaandentekort optimaal te kunnen dichten. Echter kan slechts uitruil plaatsvinden over de ouderdomsaanspraken die zijn opgebouwd vanaf 1 januari 2008. In de toekomst is deze mogelijkheid wel aantrekkelijk om pensioentekorten te dichten dan wel te verkleinen. Vooral voor het nabestaandenpensioen opgebouwd op risicobasis waarbij bij beëindiging van de deelneming de aanspraak verdwijnt. Het nabestaandentekort wat daardoor ontstaat kan door uitruil worden verkleind. Het tekort kan niet geheel worden gedicht vanwege de voorwaarden waaraan uitruil dient te voldoen. Er moet immers voldoende ouderdomspensioen overblijven. Naast deze uitruil kan gedacht worden om bijvoorbeeld een kapitaalverzekering met een gegarandeerd kapitaal bij overlijden af te sluiten zodat de nabestaanden beschikken over een kapitaal om op in te teren dan wel de vaste lasten te verlagen. Indien een gedeelte van het ouderdomspensioen `gemist' kan worden, is deze mogelijkheid een kans om een nabestaandentekort (gedeeltelijk) te dichten.
Paragraaf 5.5
Nabestaandenoverbruggingspensioen
Een nabestaandenoverbruggingspensioen kan worden toegezegd aan nabestaanden jonger dan 65 jaar die geen of geen volledig recht op een ANW-uitkering hebben. Daarnaast kan een nabestaandenoverbruggingspensioen als compensatie dienen voor het verschil in premie volksverzekeringen vóór en vanaf de 65-jarige leeftijd. 119 Een overbruggingspensioen voor nabestaanden kan gezien worden als een aanvulling op het partnerpensioen. 111 Van belang is dat deze pensioenvorm ingaat, net zoals een partnerpensioen, onmiddellijk na het overlijden van de werknemer dan wel uiterlijk na beëindiging van de Anw-uitkering. Het is dus mogelijk dat zowel een nabestaandenoverbruggingspensioen als een partnerpensioen op hetzelfde moment ingaan. 112 Het nabestaandenoverbruggingspensioen dient te eindigen bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. 113 Een Artikel 18d, tweede lid, Wet LB 1964. Artikel 18f, onder c, Wet LB 1964. 111 Artikel 18, tweede lid onder b, Wet LB 1964. 112 Artikel 18b, zesde lid, Wet LB 1964. 113 Artikel 18f, onder a, Wet LB 1964. 109 110
31
dergelijk pensioen kan worden toegezegd aan diegene voor wie een regeling voor het partnerpensioen is getroffen of had kunnen worden getroffen. Het is dus niet van belang dat daadwerkelijk een partnerpensioen is geregeld of wordt ontvangen. Enkel het feit dat een partnerpensioen had kunnen worden getroffen is voldoende. 114
Paragraaf 5.5.1 Hoogte nabestaandenoverbruggingspensioen Zoals reeds is vermeld, bestaat het maximale nabestaandenoverbruggingspensioen uit een Anwcompensatie en een premiecompensatie. De Anw-compensatie bestaat uit 8/7 maal de nominale uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, vermeerderd met de vakantie-uitkering. De premiecompensatie is het verschil tussen de over het partnerpensioen verschuldigde premie volksverzekeringen vóór en na de 65-jarige leeftijd. 115 Van belang is dat het netto inkomen vóór 65 jaar hetzelfde netto inkomen is dat geldt na 65 jaar voor een ongehuwde. Het netto-inkomen met overbruggingspensioen kan voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd nimmer hoger zijn dan de nettoinkomsten na 65 jaar. Om het een en ander van de hoogte van het nabestaandenoverbruggingspensioen te verduidelijken, dient het volgende voorbeeld ter illustratie. 116
Ongehuwde pensioengerechtigde met 50 opbouwjaren voor de AOW
Inkomen voor 65 jaar
Inkomen na 65 jaar
Partnerpensioen
20.000
20.000
ANW-compensatie/AOW uitkering
13.646 +
12.701 +
Premiecompensatie over partnerpensioen (17,9% van € 20.000, ongebruteerd) Totaal pensioeninkomen
3.580 +
—
37.226
32.701
Inkomensheffing
14.114 -
6.463 -
Heffingskorting
2,007 +
935 +
Netto inkomen
25.119
27.173
Uit de berekening blijkt dat het netto-inkomen voor 65 jaar lager blijkt dan het netto-inkomen dat na 65 jaar wordt verkregen. In dit geval mag een gebruteerde premiecompensatie worden toegepast zodat het netto-inkomen voor 65 jaar gelijk wordt aan € 27.173. Om dat te bewerkstelligen dient de volgende brutering plaats te vinden: 100/58 * € 2.054 = € 3.541. Het bedrag € 2.054 is het maximale netto bedrag waarmee het netto-inkomen voor 65-jarige leeftijd mag worden verhoogd. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de belasting die over het nabestaandenoverbruggingspensioen
Artikel 18f, onder b, Wet op LB 1964. Artikel 18f, onder c, Wet LB 1964. 116 Voorbeeld van: Vraag & Antwoord 08-068 d.d. 11-02-09; cijfers per 1 januari 2009. 114 115
32
dient te worden geheven. Hierdoor dient € 3.541 extra in aanmerking te worden genomen als nabestaandenoverbruggingspensioen.
In
het
j aar
2009
kan
€
20.767
aan
nabestaandenoverbruggingspensioen worden uitgekeerd.
Ongehuwde pensioengerechtigde met 50 opbouwjaren voor de AOW
Inkomen voor 65 jaar
Inkomen na 65 jaar
Partnerpensioen
20.000
20.000
ANW-compensatie/AOW uitkering
13.646 +
12.701 +
Premiecompensatie over partnerpensioen (17,9% van € 20.000, ongebruteerd) Totaal pensioeninkomen
3.580 +
—
37.226
32.701
Verhoging nabestaandenoverbruggingspensioen door brutering premiecompensatie Inkomensheffing
3.541 +
—
15.601 -
6.463 -
Heffingskorting
2.007 +
935 +
Netto inkomen
27.173
2Z173
Al met al is de berekening van de hoogte van een nabestaandenoverbruggingspensioen individueel gericht waardoor de premiecompensatie meestal niet in collectieve regelingen voor komt. Het is echter moeilijk om na te gaan wat de netto-inkomsten per individu bedragen. Tevens dient te worden opgemerkt dat het niet mogelijk is het nabestaandenoverbruggingspensioen te ruilen voor een ander pensioen. Uitruil kan enkel plaatsvinden indien pensioenrechten zijn opgebouwd. Het nabestaandenoverbruggingspensioen is een risicoverzekering waardoor enkel tijdens de premiebetaling recht bestaat op een dergelijk pensioen. Er worden dus geen pensioenrechten opgebouwd waardoor uitruil nimmer kan plaatsvinden. 117
Een nabestaandenoverbruggingspensioen is enkel voor de nabestaanden die jonger zijn dan 65 jaar. Hierdoor kunnen nabestaandentekorten die pas tot uiting komen nadat de partner komt te overlijden na 65-jarige leeftijd, niet worden gedicht door middel van een nabestaandenoverbruggingspensioen. Het is enkel mogelijk om een tekort tijdelijk te verkleinen dan wel te dichten totdat de 65-jarige leeftijd is bereikt. Indien een pensioentekort is ontstaan doordat rekening is gehouden met een ANW-uitkering welke niet daadwerkelijk kan worden ontvangen bij overlijden van de partner, kan een nabestaandenoverbruggingspensioen de uitkomst zijn om het tekort te dichten. Van belang is wel dat de werkgever dit in de pensioenovereenkomst heeft toegezegd.
117
10 februari 2004 CPP2003/1610M, vraag 15.
33
De berekening van de hoogte van een nabestaandenoverbruggingspensioen is individueel gericht. Maatschappelijk gezien brengt deze mogelijkheid een hoop administratieve last en uitzoekwerk met zich mee. Een nabestaandenoverbruggingspensioen kan mijn inziens een oplossing zijn voor tekorten die enkel gebaseerd zijn bij het ontbreken van een ANW-uitkering. Het is echter niet de oplossing om alle nabestaandentekorten fiscaal optimaal te kunnen dichten.
Paragraaf 5.6.
Conclusie
Natuurlijk ligt het aan de wensen van de belastingplichtige, zoals een levenslange uitkering, een maandelijkse uitkering tot einde looptijd, of één uitkering waarop langzaam op wordt ingeteerd, welk product het meest voor de hand ligt. Op basis van de huidige wetgeving is mijn inziens het dichten van een nabestaandentekort het meest optimaal door middel van uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen op bepaalde momenten zoals bij waardeoverdracht of bij het bereiken van de pensioenleeftijd, eventueel met een aanvullende kapitaalverzekering die bij overlijden een gegarandeerd kapitaal uitkeert. Hierdoor hebben werknemers die het partnerpensioen gefinancierd hebben op risicobasis dan wel de partner niet hebben aangemeld bij het pensioenfonds toch een gedeelte van het tekort gedicht. Om het tekort geheel te dichten lijkt het mij aannemelijk om een kapitaalverzekering af te sluiten waardoor bij overlijden van de partner een gegarandeerd kapitaal wordt uitgekeerd dat voor allerlei doeleinden kan worden gebruikt. Hierbij kan gedacht worden aan de aflossing van de hypotheek of om gewoonweg een kapitaal om op in te teren. Echter, op basis van de huidige wetgeving kan mijn inziens de opbouw bij een lijfrenteverzekering en het banksparen verbeterd worden om zo puur een nabestaandentekort geheel te dichten. Dit komt in het volgende hoofdstuk aan de orde.
34
Hoofdstuk zes
Aanbevelingen
Paragraaf 6.1
Wat kan worden aanbevolen ten aanzien van het dichten van een tekort in de nabestaandenvoorziening en de fiscale toereikendheid daarvan?
Zoals in hoofdstuk vier en vijf aan de orde is gekomen, geven de jaarruimte en de reserveringsruimte het pensioentekort in de inkomstenbelasting weer. Echter, het daadwerkelijk nabestaandentekort wordt in deze berekening niet meegenomen. Het nabestaandentekort wordt hierdoor fiscaal niet optimaal gedicht. Daarnaast zorgt het partnerpensioen gefinancierd op risicobasis voor een pensioentekort na het bereiken van de pensioenleeftijd en op andere momenten waarbij geen premie meer wordt betaald. Mijn inziens dient het partnerpensioen op risicobasis te worden afgeschaft en dient daarnaast een regeling te worden opgenomen waarmee een aantoonbaar nabestaandentekort kan worden gedicht.
Risicobasis Een mogelijk probleem is aanwezig voor het partnerpensioen dat gefinancierd is op risicobasis. Bij een partnerpensioen gefinancierd op risicobasis wordt jaarlijks een premie betaald waardoor op dat moment geen sprake is van een partnerpensioentekort. Echter, er wordt geen kapitaal opgebouwd waardoor bij het bereiken van de pensioenleeftijd of op andere momenten zoals bij waardeoverdracht pas feitelijk het partnerpensioentekort ontstaat. Dit tekort kan niet worden gedicht door middel van een lijfrenteverzekering vanwege het feit dat, uitgaande van een situatie waarbij geen pensioentekort aanwezig is, tijdens de 'verzekeringperiode' geen sprake is van een partnerpensioentekort. Uit onderzoek blijkt dat een meerderheid het eens is met de volgende stelling: 'Ik heb altijd premie
betaald, daarom ga ik ervan uit dat het partnerpensioen goed geregeld is,118 Bij het partnerpensioen gefinancierd op risicobasis is weliswaar altijd een premie betaalt, echter het partnerpensioen is niet goed geregeld op het moment dat de premiebetaling stopt. Deze misleiding speelt bij een meerderheid van de belastingplichtigen. Een partnerpensioen gefinancierd op kapitaaldekking geeft, in tegenstelling tot financiering op risicobasis, wellicht een lagere uitkering bij overlijden maar deze financiering geeft duidelijkheid en zekerheid over het opgebouwd kapitaal en de achterblijvende partner heeft daardoor ook daadwerkelijk recht op een partnerpensioen. Mijn inziens dient daarom het partnerpensioen gefinancierd op risicobasis te worden afgeschaft.
Indien financiering op risicobasis wordt afgeschaft zal op enig moment de financiering moeten worden omgezet naar kapitaaldekking. Veelal zal vanaf dat moment pas worden begonnen met de opbouw van het partnerpensioen. Dit partnerpensioentekort kan volledig worden gedicht door middel van een
118
Onderzoek `Waarom mensen zich niet verdiepen in partnerpensioen', pensioenkijker.n1 9 november 2010, pagina 5.
35
aparte regeling in de inkomstenbelasting voor aantoonbare tekorten in de nabestaandenvoorziening. Deze regeling komt in de volgende paragraaf aan de orde.
Daarnaast is het volgens de heer Starink enkel in het jaar van overgang de financiering op risicobasis goedkoper, daarna zijn de kosten van beide financieringsmethodes hetzelfde. Blijkt toch achteraf dat een kostenverschil aanwezig is, kan als mogelijkheid worden aangedragen om de eigen bijdrage van de pensioenpremie van de werknemer te verhogen dan wel dat de werkgever meer bijdraagt aan de pensioenregeling. De werknemer dient, indien hij dat van belang vindt, toch het pensioentekort zelf te dichten.
Jaarruimte Een pensioentekort in de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt vormgegeven door de berekening van de jaarruimte en een eventuele reserveringsruimte. Het tekort ziet enkel op het ouderdomspensioen. Een tekort in het partnerpensioen, bijvoorbeeld vanwege het feit dat ongehuwd samenwonenden elkaar niet kunnen aanmelden bij een pensioenfonds, worden in de inkomstenbelasting niet fiscaal gefaciliteerd. De berekening laat namelijk geen directe gaten in het opgebouwde partnerpensioen zien.
In de Wet op de inkomstenbelasting 1964 was het wel mogelijk om een tekort in de nabestaandenvoorziening fiscaal gefaciliteerd te dichten door middel van een lijfrenteverzekering.
Ten aanzien van de belastingplichtige die bij de aanvang van het kalendeijaar de leeftijd van 39 jaar, doch nog niet die van 65 jaar heeft bereikt, persoonlijk inkomen geniet en ten aanzien van wie aannemelijk is dat hij een niet te verwaarlozen tekort heeft aan opgebouwde oudedagsvoorzieningen of nabestaandenvoorzieningen ten behoeve van zijn echtgenoot of degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, wordt het in het eerste lid vermelde bedrag vermeerderd met ƒ12.355. Deze vermeerdering is slechts van toepassing voor zover de premies zijn aangewend voor een voorziening waaraan een tekort als bedoeld in dit lid bestaat.
' 119
Indien kon worden aangetoond dat een niet te verwaarlozen tekort aan opgebouwde nabestaandenvoorzieningen bestond, kon dit tekort door middel van een lijfrenteverzekering worden gedicht met een verhoging van de maximaal jaarlijks aftrekbare premie. Er was sprake van een tekort aan nabestaandenvoorzieningen indien het totaal aan voorzieningen ten behoeve van die echtgenoot een jaarlijkse uitkering opleverde, bij overlijden van de belastingplichtige in het kalenderjaar, van minder dan 49% van het actuele persoonlijke inkomen van de belastingplichtige. 120 Mijn inziens dient een dergelijke regeling ook te worden opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001 om aantoonbare
119 129
Artikel 45a, derde lid, Wet inkomstenbelasting 1964. Kamerstukken II, 21198, nr, 10 pagina 16.
36
tekorten in de nabestaandenvoorziening te kunnen dichten door middel van een lijfrenteverzekering dan wel lijfrentesparen.
Een tekort in de nabestaandenvoorziening dient jaarlijks aantoonbaar te worden gemaakt door middel van enerzijds de vaststelling van het partnerpensioen op basis van het huidige inkomen dat de achterblijvende partner op het moment van overlijden in dat jaar zou moeten ontvangen en anderzijds de waarde van de reeds opgebouwde voorzieningen in dat jaar. De vaststelling van het partnerpensioen op basis van het actuele inkomen is mijn inziens het pensioengevend loon maal 49%. Indien de belastingplichtige om wat voor reden dan ook geen pensioengevend loon meer ontvangt, door bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid, dient het laatst verdiende pensioengevend loon in aanmerking te worden genomen. Het pensioengevend loon wordt jaarlijks op het UPO-formulier weergegeven zodat voor de belastingplichtige deze gegevens bereikbaar zijn.
Bij de reeds opgebouwde voorzieningen dient rekening te worden gehouden met pensioenaanspraken en lijfrenteaanspraken die aan het begin van het kalenderjaar bestonden. Het gaat om de jaarlijkse uitkeringen die de achterblijvende partner ontvangt op het moment dat de belastingplichtige komt te overlijden. De pensioenaanspraken worden reeds overzichtelijk weergegeven in het pensioenregister echter de lijfrenteaanspraken nog niet. Mijn inziens dienen deze aanspraken ook te worden opgenomen om het pensioenoverzicht compleet te maken. Daarnaast dient er een indicatieve uitkering van de lijfrenteaanspraak bij overlijden te worden weergegeven zodat deze kan worden meegenomen bij de vaststelling van het nabestaandenpensioentekort.
Indien de waarde van de reeds opgebouwde voorzieningen kleiner is dan het geacht aanwezig te zijn kapitaal, kan dat tekort door middel van een jaarlijkse premie worden aangevuld bij een verzekeraar. Tevens kan de belastingplichtige kiezen voor een eenmalige storting. Aan de betaalde premies is geen maximum verbonden. Daarnaast bevatten de premies een backservice-element zodat over de voorgaande jaren niet hoeft te worden ingehaald. 121 Het is voor de aftrek van de premies wel van belang dat te zijner tijd voor dat deel een nabestaandenlijfrente wordt aangekocht. Dit om te voorkomen dat belastingplichtigen die de jaarruimte volledig hebben benut, in de derde tranche toch de premies kunnen aftrekken. Ik ga er in mijn onderzoek vanuit dat het gaat om een nabestaandenlijfrente waarbij de belastingplichtige zijn eigen leven heeft verzekerd. Zodra de belastingplichtige premies voor nabestaandenlijfrente in aftrek heeft gebracht, maar op het moment van overlijden geen partner meer heeft, is het mogelijk om de kring van gerechtigden uit te breiden zodat bijvoorbeeld de kinderen aanspraak kunnen maken op de lijfrente.
121
Prof. dr. G.J.B. Dietvorst e.a., `Gelijke behandeling pensioen en lijfrente', Universiteit van Tilburg / CompetenceCentre for Pension Research 2006, blz. 31.
37
Reken-module Daarnaast is het van belang dat iedereen op de hoogte wordt gesteld van het mogelijk partnerpensioentekort dat aanwezig is. Uit onderzoek blijkt dat 56,8% van de ondervraagden het belangrijk vindt dat de partner verzorgd achterblijft als ze komen te overlijden. 122 Daarnaast vindt 52% het belangrijk dat het gemeld moet worden indien het partnerpensioen niet goed is geregeld. 123 Het is moeilijk om algemeen vast te stellen wat een wel en wat een niet goed geregeld partnerpensioen is. Dat is voor iedereen, aan de hand van het eigen vermogen en de levensbehoeften, persoonlijk. Het zou ideaal zijn om in het pensioenregister, waar nu alle pensioengegevens reeds per belastingplichtige worden weergegeven, een module op te stellen waarin de belastingplichtige zelf kan aangeven wat het gewenste partnerpensioen bij zijn overlijden is. In de module wordt de koppeling gelegd met het reeds opgebouwde partnerpensioen zodat de belastingplichtige overzichtelijk krijgt weergegeven wat het partnerpensioentekort is. Het zou helemaal compleet zijn indien er jaarlijks een overzicht wordt verstrekt waaruit blijkt voor de belastingplichtige wat de maximale fiscale ruimte voor de nabestaandenlijfrente is. Het is dan aan de belastingplichtige zelf om deze ruimte te benutten. Echter, het pensioenregister dient zich aan bepaalde regelgeving te houden zoals de Wet bescherming persoonsgegevens en de taakafbakening en is dan niet bevoegd om zulke informatie te verstrekken of aan te bevelen. Wellicht dat hiervoor een aparte instantie kan worden opgericht die gekoppeld wordt aan het pensioenregister om het voorgaande mogelijk te maken.
Mijn inziens dient de bovenstaande aanbeveling pas te worden ingevoerd zodra het pensioenregister de derde pijler heeft geïntroduceerd. Het is van belang dat een mogelijk partnerpensioentekort onder de aandacht wordt gebracht zodat iedereen zich ervan bewust is dat een dergelijk tekort aanwezig is. Het is dan aan de belastingplichtige zelf om stappen te ondernemen. De mogelijkheden zijn naar aanleiding van de voorgaande aanbeveling zeker aanwezig.
122 Onderzoek `Waarom mensen zich niet verdiepen in partnerpensioen', pensioenkijker.n1 9 november 2010, pagina 20. 123 Onderzoek `Waarom mensen zich niet verdiepen in partnerpensioen', pensioenkijker.n19 november 2010, pagina 4.
38
Hoofdstuk Zeven Conclusie Paragraaf 7.1
Algemene conclusie naar aanleiding van het onderzoek en mijn persoonlijke insteek daarover.
Zowel voor ongehuwd samenwonenden als gehuwden is het mogelijk om partnerpensioen op te bouwen. Echter, gehuwden hebben te allen tijde recht op partnerpensioen terwij1 ongehuwd samenwonenden aan bepaalde voorwaarden dienen te voldoen om hiervoor in aanmerking te kunnen komen. Deze voorwaarden staan in de pensioenovereenkomst omschreven. Hierbij kan gedacht worden aan de eisen zoals het hebben van een samenlevingscontract en op hetzelfde adres in de GBA staan ingeschreven. Er kan in deze situaties gesproken worden van discriminatie omdat aan gehuwden deze eisen niet worden gesteld. Ingevolge artikel 5, zesde lid, Algemene Wet Gelijke Behandeling is een verbod op grond van burgerlijke staat niet van toepassing in geval van nabestaandenpensioen. Het maken van een onderscheid tussen gehuwden en samenwonenden is ten aanzien van het nabestaandenpensioen geoorloofd. Dit is in diverse rechtspraak tot uiting gekomen. Indien sociale partners ervoor hebben gekozen om samenwonenden op te nemen in de pensioenovereenkomst, dienen ze gelijk te worden behandeld als gehuwden en geregistreerde partners. De hoogte en de wijze van opbouw dient hetzelfde te zijn. In dat opzicht mag geen onderscheid worden gemaakt tussen gehuwden en samenwonenden.
Vanwege het feit dat ongehuwd samenwonenden niet altijd recht hebben op partnerpensioen of bijvoorbeeld gewoonweg vergeten elkaar aan te melden bij het pensioenfonds ontstaat een partnerpensioentekort. Daarnaast kan een mogelijk pensioentekort ontstaan bij financiering van het partnerpensioen op risicobasis. Zodra geen premie meer wordt betaalt, bestaat er geen recht meer op partnerpensioen. 124 Deze tekorten kunnen binnen het huidige fiscale kader mijn inziens niet geheel worden gedicht door middel van de diverse mogelijkheden. De mogelijkheden zoals lijfrentesparen, een lijfrenteverzekering, een kapitaalverzekering, omruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen en het nabestaandenoverbruggingspensioen zorgen ervoor dat slechts een gedeelte van het partnerpensioentekort wordt gedicht.
Om ervoor te zorgen dat een partnerpensioentekort geheel gedicht kan worden, dient in de inkomstenbelasting een faciliteit te worden geïntroduceerd waarbij aantoonbare nabestaandentekorten door middel van aftrekbare lijfrentepremies volledig kunnen worden gedicht. Door de jaarlijkse vaststelling van enerzijds het partnerpensioen dat zou moeten worden ontvangen bij overlijden van de partner en anderzijds de werkelijk opgebouwde pensioenaanspraken kan een partnerpensioentekort worden aangetoond. De premies dichten het gehele nabestaandentekort. Hierdoor bevatten de premies
124
Zie voor de uitzonderingen hoofdstuk drie, paragraaf 3.2.2. e.v.
39
een backservice element. Daarnaast is het van belang dat te zijner tijd voor het deel dat is afgetrokken aan premies een nabestaandenlijfrente wordt aangekocht. Naast het introduceren van de bovengenoemde faciliteit dient het partnerpensioen gefmancierd op risicobasis te worden afgeschaft. Uit onderzoek blijkt dat een meerderheid van de belastingplichtigen denkt dat het partnerpensioen goed geregeld is indien premies zijn betaalt. Dit is echter niet het geval bij financiering op risicobasis. De misleiding die wordt opgewekt en de onzekerheid die het geeft in gevallen van arbeidsongeschiktheid, het ontslag of het bereiken van de pensioenleeftijd is mijn inziens ongewenst. Een partnerpensioen gefmancierd op kapitaaldekking geeft de belastingplichtige zekerheid en duidelijk over het partnerpensioen.
Tot slot is het voor iedereen persoonlijk wat een goed geregeld en gewenst partnerpensioen is. Mijn inziens dient in het pensioenregister een rekenmodule te worden opgenomen waarbij de belastingplichtige zelf kan aangeven wat het gewenste partnerpensioen is. Door de gegevens die het pensioenregister reeds bevat, kan simpel een berekening worden gemaakt van het nabestaandentekort dat aanwezig is. Wellicht kan in de nabije toekomst een bepaalde instantie jaarlijks overzichten verstrekken aan belastingplichtigen wat de maximale fiscale ruimte is om een nabestaandentekort te dichten. Het is van belang dat belastingplichtigen zich ervan bewust worden dat een eventueel tekort aanwezig is en dat dit tekort geheel kan worden gedicht. Met de voorgaande aanbeveling ben ik er zeker van dat dit een stap in de goede richting zal zijn.
40
Literatuurlijst Prof. dr. G.J.B. Dietvorst 'Ongehuwd samenwonen en pensioen, een verhaal apart' ftV september 2010. Mr. H.P.M. van Bijnen `samenwoners en oudedagsvoorzieningen' Belastingbrief 2008/07. Mr. H.P.M. van Bijnen 'Hoofdstuk 11 Perikelen partnelpensioen' Fiscale Geschriften 27. Pensioen en de belangrijkste toekomstvoorzieningen. Prof. dr. G.J.B. Dietvorst J. Dilling L.G.M. Stevens 'Pensioengids 2010, Vraagbaak pensioen en toekomstvoorzieningen eerste druk' Kluwer. Prof. dr. G.J.B. Dietvorst, dr. P.C.M. de Lange, W. Kalkman 'Pensioenmemo 2010 'Kluwer. dr. P.C.M. de Lange 'Pensioen regelen en verzekeren' Kluwer 1994. H.M. Kappelle,
Brouwer, V.M. Hek-Weghorst FB, e.a. 'Fiscale aspecten van pensioen
vijfde druk' Sdu 2008. N. Mol 'Pensioenen deel 2 (de bedriffsadviseur)' Amsterdam 1991. K. Chkalova, `Jonge nabestaanden en het ANW-gebruik in Nederland' 2009. G.W.B. van Westen, 'Cursus belastingrecht loonbelasting studenteneditie 2008-2009' Kluwer Deventer 2008. Prof. dr. E. Lutjens, 'Pensioenwet: Analyse en commentaar' tweede druk Kluwer 2008. CBS onderzoek 'Jonge nabestaanden en het ANW-gebruik in Nederland' geeft weer dat 70% ouder is dan 65. - Mr. Theo Gommer MPLA, `Kans op een tekort is héél groot', Fiscaal Rendement 10-2010. Prof. dr. G.J.B. Dietvorst
eerste pijler' 2004 Kluwer Deventer.
Mr. Dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo e.a. `Loonheffingen editie 2009' derde druk, Kluwer Deventer. De Nederlandse Bank, statistisch Bulletin september 2010. Tijdschrift voor pensioenvraagstukken 2007, 6. Partnerpensioen, daar kun je mee THUIS komen! Mr. A. van Velp en mr. J. Verhulst. - Commissie Witteveen, Advies adviescommissie fiscale behandeling pensioenen, Januari 2004. Wet van 13 december 1988, Stb. 1988, 577. Antwoorden van minister Donner inzake waardeoverdracht tussen pensioenfondsen, kenmerk 2009Z02723/2080913600, 16 maart 2009. J.R. Ubachs en N. Tali, Toortzettingrisico-pp bij werkloosheid blijft vreemde eend in de bijt'. Pensioen Magazine 2008/1. Prof. dr. G.J.B. Dietvorst, Mr. P.J.W. Harts e.a., `Gelijke behandeling pensioen en lijfrente', PensioenMagazine 2005/3. Stichting van deArbeid, advies inzake baanmobiliteit en risicodekking partnerpensioen, juni 2010. De heer J.W.S. van Dijk, de heer H. Winters, lijftente als toekomstvoorziening', Kluwer 2006.
41
Jurisprudentie CGB 1 april 2003, oordeel 2003-46, PJ 2003/88. Rechtbank Utrecht 5 juni 2002, JAR 2002/200. - FIR 30 oktober 1991, nr. 27215, BNB 1992/5 (concl. Van Soest, noot Van Dijck). Hof 's-Hertogenbosch, IVIK II, 16 oktober 2009, nr. 06/00184. - ITR 8 juni 1988, nr. 24971, BNB 1988/256.
Besluiten - Besluit 8 september 2008, nr. CPP2008/1727M. - Ministerie van Financiën, 05 november 2010, nr. DB/2010/ 181 U. - Besluit 23 november 2006, nr, CPP 2006/737M. - Besluit 2 november 2006, nr. CPP2006/2362M. - Besluit van 10 mei 2010, nr. DGB2010/3119M, NTFR 2010/1188. - Regels betreffende pensioenen (Pensioenwet), TK 2005-2006, 30413, nr. 24. Besluit van 28 april 2009, CPP2008/1118M. - Besluit 3 juli 2008, nr. CPP2008/447M. Besluit 13 augustus 2002, nr. CPP2002/2151M.
Kamerstukken - Kamerstukken II, 1998-1999, 26020, nr. 3 pagina 26-27, Stb. 1999, 211. - Kamerstukken II, 21198, nr 3, Kamerstukken II, 21198, nr. 10, - Kamerstukken, 26727, A. Kamerstukken II, 1955/1956, 4009, nr. 6 (voorlopig verslag). - Kamerstukken II, 1969/1970, 10 584. - Kamerstukken II 1999/2000, 26 711, nr. 25. Kamerstukken II 1999/2000, 26728, nr. 9. - Regels betreffende pensioen (Pensioenwet), 2006-2007, 30413, nr. C.
Links - Belastingdienst pensioensite NDFR - Kluwer navigator - Ministerie van Financiën MFAS SVB - Fiscaal Totaal 42
Rapport Pensioenberekening
21-10-2010
(2010/2)
Alqemeen Geboortedatum verzekerde (man) Geboortedatum partner (vrouw)
01-01-1980 01-01-1980
Datum indiensttreding Berekeningsdatum Pensioenleeftij d
01-01-2010 31-12-2044 65 jaar
Constructie Berekeningsconstructie Commerciële berekening toevoegen
OP volledig in eigen beheer nee
Grondslagen Jaarsalaris Aantal dienstjaren Verstreken diensttijd Berekeningen op basis van
65.000,— € 35 jaar 35 jaar VPL-regime
Grondslagen VPL regime Parttime percentage Opbouw aanspraak OP op basis van Opbouwpercentage per dienstjaar gedurende Overgangspercentage van het OP WP vóór conform WP na AOW franchise Afwijkend bedrag
100 % eindloon 2% 35 jaar 70 % ja afwijkend bedrag 12.000,— €
Grondslagen actuarieel fiscaal Sterftetafel • terugstelling op mannentafel • terugstelling op vrouwentafel Uitbetaling pensioen(en) per Betaling vindt plaats
GBM/GBV 2003-2008 0 jaar 0 jaar maand achteraf
Reservering doelvermogen eigen beheer: • opbouwmethode • actuarieel systeem • stand EB-reserve begin boekjaar Rekenrente doelvermogen eigen beheer Rekenrente reserve eigen beheer
actuarieel koopsommethode 0,— 4% 4%
Vaststellinq pensioenaanspraken Vaststelling totale pensioenaanspraak
pagina 1 van 2
Jaarsalaris AOW franchise
€ €
65.000,— 12.000,—
Pensioengrondslag
€
53.000,—
Ouderdornspensioen (70%)
€
37.100,—
Weduwepensioen (70%)
€
25.970,—
Op de berekeningsdatum In eigen beheer opgebouwd OP onder VPL-regime
31-12-2044 € 37.100,—
In eigen beheer opgebouwd WP onder VPL-regime
€
25.970,—
Doelvermogen Fiscale waarde
Het fiscale doelvermogen per bedraagt
01-01-2045 € 513.041,—
De actuariële koopsom per bedraagt Volgens uw opgave bedraagt de stand van de reserve ultimo vorig jaar
31-12-2044 € 513.009,— €
0,—
De totale toevoeging bedraagt
€
513.009,—
pagina 2 van 2
21-10-2010
Rapport Pensioenberekening (2010/2) Alqemeen Geboortedatum verzekerde (man) Geboortedatum partner (vrouw)
01-01-1980 01-01-1980
Datum indiensttreding Berekeningsdatum Pensioenleeftijd
01-01-2010 31-12-2044 65 jaar
Constructie Berekeningsconstructie Commerciële berekening toevoegen
OP volledig in eigen beheer nee
Grondslagen Opgave van jaarsalarissen: Tot datum 31-12-2010 31-12-2011 31-12-2012 31-12-2013 31-12-2014 31-12-2015 31-12-2016 31-12-2017 31-12-2018 31-12-2019 31-12-2020 31-12-2021 31-12-2022 31-12-2023 31-12-2024 01-01-2045
Salaris 35.000,— € 37.000,— € 39.000,— € 41.000,— € € 43.000,— 45.000,— € € 47.000,— 49.000,— € € 51.000,— € 53.000,— 55.000,— € € 57.000,— € 59.000,— 61.000,— € € 63.000,— 65.000,— €
Parttime percentage 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 %
Aantal dienstjaren Verstreken diensttijd Berekeningen op basis van
35 jaar 35 jaar VPL-regime
Grondslagen VPL regime Parttime percentage Opbouw aanspraak OP op basis van Opbouwpercentage per dienstjaar gedurende Overgangspercentage van het OP WP vóór conform WP na AOW franchise Afwijkend bedrag
100 % middelloon 2,25 % 35 jaar 70 % ja afwijkend bedrag 12.000,— €
Grondslagen actuarieel fiscaal
pagina 1 van 3
Sterftetafel • terugstelling op mannentafel • terugstelling op vrouwentafel Uitbetaling pensioen(en) per Betaling vindt plaats
GBM/GBV 2003-2008 0 jaar 0 jaar maand achteraf
Reservering doelvermogen eigen beheer: • opbouwmethode • actuarieel systeem • stand EB-reserve begin boekjaar Rekenrente doelvermogen eigen beheer Rekenrente reserve eigen beheer
actuarieel koopsommethode 0,— 4% 4%
Vaststellinq pensioenaanspraken Vaststelling totale pensioenaanspraak Startdatum Einddatum Jaarsalaris periode in periode periode 01-01-2010 31-12-2010 31-12-2011 31-12-2012 31-12-2013 31-12-2014 31-12-2015 31-12-2016 31-12-2017 31-12-2018 31-12-2019 31-12-2020 31-12-2021 31-12-2022 31-12-2023 31-12-2024
31-12-2010 31-12-2011 31-12-2012 31-12-2013 31-12-2014 31-12-2015 31-12-2016 31-12-2017 31-12-2018 31-12-2019 31-12-2020 31-12-2021 31-12-2022 31-12-2023 31-12-2024 01-01-2045
€ € € € € € € € € € € € € € € €
Franchise
35.000,— € 12,000,— 37.000,— € 12.000,— 39.000,— € 12.000,— 41.000,— € 12.000,— 43.000,— € 12.000,— 45.000,— € 12.000,— 47.000,— € 12.000,— 49.000,— € 12.000,— 51.000,— € 12,000,— 53.000,— € 12,000,— 55.000,— € 12,000,— 57.000,— € 12,000,— 59.000,— € 12.000,— 61.000,— € 12.000,— 63.000,— € 12.000,— 65.000,— € 12.000,—
parttime
Opbouw
Opgebouwde aanspraak
100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%
2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 45%
€ 517,— 563,— € 608,— € € 653,— € 698,— € 743,— € 788,— € 833,— € 878,— € 923,— 968,— € € € 1.058,— € 1.103,— € 1.148,— € 23.851,—
78,75%
€ 36.338,—
Ouderdomspensioen Weduwepensioen (70%)
€
25.437,—
Op de berekeningsdatum In eigen beheer opgebouwd OP onder VPL-regime
31-12-2044 € 36.338,—
In eigen beheer opgebouwd WP onder VPL-regime
€
25.437,—
pagina 2 van 3
Doelvermocien Fiscale waarde Het fiscale doelvermogen per bedraagt
01-01-2045 € 502.505,—
De actuariële koopsom per bedraagt Volgens uw opgave bedraagt de stand van de reserve ultimo vorig jaar
31-12-2044 € 502.474,— €
0,—
De totale toevoeging bedraagt
€
502.474,—
pagina 3 van 3
Rapport Pensioenberekening
21-10-2010
(2010/2)
Alqemeen Geboortedatum verzekerde (man) Geboortedatum partner (vrouw)
01-01-1980 01-01-1980
Datum indiensttreding Berekeningsdatum Pensioenleeftijd
01-01-2010 31-12-2044 65 jaar
Constructie Berekeningsconstructie Commerciële berekening toevoegen
OP volledig in eigen beheer nee
Grondslagen Opgave van jaarsalarissen: Tot datum 31-12-2010 31-12-2011 31-12-2012 31-12-2013 31-12-2014 31-12-2015 31-12-2016 31-12-2017 31-12-2018 31-12-2019 31-12-2020 31-12-2021 31-12-2022 31-12-2023 31-12-2024 31-12-2025 31-12-2026 31-12-2027 31-12-2028 31-12-2029 31-12-2030 31-12-2031 31-12-2032 31-12-2033 31-12-2034 31-12-2035 31-12-2036 31-12-2037 31-12-2038 31-12-2039 01-01-2045 Aantal dienstjaren Verstreken diensttijd Berekeningen op basis van
Salaris € 35.000,— € 36.000,— € 37.000,— € 38.000,— € 39.000,— € 40.000,— € 41.000,— € 42.000,— € 43.000,— € 44.000,— € 45.000,— € 46.000,— € 47.000,— € 48.000,— € 49.000,— € 50.000,— € 51.000,— € 52.000,— € 53.000,— 54.000,— € € 55.000,— € 56.000,— € 57.000,— 58.000,— € € 59.000,— 60.000,— € € 61.000,— € 62.000,— € 63.000,— € 64.000,— € 65.000,—
Parttime percentage 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 100 % 35 jaar 35 jaar VPL-regime
pagina 1 van 4
Grondslagen VPL regime Parttime percentage Opbouw aanspraak OP op basis van Opbouwpercentage per dienstjaar gedurende Overgangspercentage van het OP WP vóór conform WP na AOW franchise Afwijkend bedrag
100 % middelloon 2,25 % 35 jaar 70 % ja afwijkend bedrag € 12.000,—
Grondslagen actuarieel fiscaal Sterftetafel • terugstelling op mannentafel • terugstelling op vrouwentafel Uitbetaling pensioen(en) per Betaling vindt plaats
GBM/GBV 2003-2008 0 jaar 0 jaar maand achteraf
Reservering doelvermogen eigen beheer: • opbouwmethode • actuarieel systeem • stand EB-reserve begin boekjaar Rekenrente doelvermogen eigen beheer Rekenrente reserve eigen beheer
actuarieel koopsommethode 0,— 4% 4%
Vaststellinq pensioenaanspraken Vaststelling totale pensioenaanspraak
pagina 2 van 4
Startdatum Einddatum Jaarsalaris periode periode in periode 01-01-2010 31-12-2010 31-12-2011 31-12-2012 31-12-2013 31-12-2014 31-12-2015 31-12-2016 31-12-2017 31-12-2018 31-12-2019 31-12-2020 31-12-2021 31-12-2022 31-12-2023 31-12-2024 31-12-2025 31-12-2026 31-12-2027 31-12-2028 31-12-2029 31-12-2030 31-12-2031 31-12-2032 31-12-2033 31-12-2034 31-12-2035 31-12-2036 31-12-2037 31-12-2038 31-12-2039
31-12-2010 31-12-2011 31-12-2012 31-12-2013 31-12-2014 31-12-2015 31-12-2016 31-12-2017 31-12-2018 31-12-2019 31-12-2020 31-12-2021 31-12-2022 31-12-2023 31-12-2024 31-12-2025 31-12-2026 31-12-2027 31-12-2028 31-12-2029 31-12-2030 31-12-2031 31-12-2032 31-12-2033 31-12-2034 31-12-2035 31-12-2036 31-12-2037 31-12-2038 31-12-2039 01-01-2045
€ € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € €
Franchise
35.000,- € 12.000,36.000,- € 12.000,37.000,- € 12.000,38.000,- € 12.000,39.000,- € 12.000,40,000,- € 12.000,41.000,- € 12.000,42.000,- € 12.000,43.000,- € 12.000,44.000,- € 12.000,45.000,- € 12.000,46.000,- € 12.000,47.000,- € 12.000,48.000,- € 12.000,49.000,- € 12.000,50.000,- € 12.000,51.000,- € 12.000,52,000,- € 12.000,53.000,- € 12,000,54.000,- € 12.000,55.000,- € 12.000,56.000,- € 12.000,57.000,- € 12.000,58.000,- € 12.000,59.000,- € 12.000,60.000,- € 12.000,61.000,- € 12.000,62.000,- € 12.000,63.000,- € 12.000,64.000,- € 12.000,65.000,- € 12.000,-
parttime
Opbouw
Opgebouwde aanspraak
100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%
2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 2,25% 11,25%
€ € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € €
78,75%
€ 31.276,-
Ouderdomspensioen Weduwepensioen (70%)
€
Op de berekeningsdatum In eigen beheer opgebouwd OP onder VPL-regime
31-12-2044 € 31.276,-
In eigen beheer opgebouwd WP onder VPL-regime
€
517,540,563,585,608,630,653,675,698,720,743,765,788,810,833,855,878,900,923,945,968,990,1.013,1.035,1.058,1.080,1.103,1.125,1.148,1.170,5.964,-
21.893,-
21.893,-
pagina 3 van 4
Doelvermocien Fiscale waarde Het fiscale doelvermogen per bedraagt
01-01-2045 € 432.503,—
De actuariële koopsom per bedraagt Volgens uw opgave bedraagt de stand van de reserve ultimo vorig jaar
31-12-2044 € 432.476,— €
0,—
De totale toevoeging bedraagt
€
432.476,—
pagina 4 van 4
Rapport Pensioenberekening
21-10-2010
(2010/2)
Alqemeen Geboortedatum verzekerde (man) Geboortedatum partner (vrouw)
01-01-1980 01-01-1980
Datum indiensttreding Berekeningsdatum Pensioenleeftijd
01-01-2010 31-12-2044 65 j aar
Constructie Berekeningsconstructie Commerciële berekening toevoegen
OP volledig in eigen beheer nee
Grondslagen Jaarsalaris Aantal dienstjaren Verstreken diensttijd Berekeningen op basis van
€ 65.000,— 35 jaar 35 jaar VPL-regime
Grondslagen VPL regime Parttime percentage Opbouw aanspraak OP op basis van Opbouwpercentage per dienstjaar gedurende Overgangspercentage van het OP WP vóór conform WP na AOW franchise Afwijkend bedrag
100 % middelloon 2,25 % 35 jaar 70 % ja afwijkend bedrag € 12.000,—
Grondslagen actuarieel fiscaal Sterftetafel • terugstelling op mannentafel • terugstelling op vrouwentafel Uitbetaling pensioen(en) per Betaling vindt plaats Reservering doelvermogen eigen beheer: • opbouwmethode • actuarieel systeem • stand EB-reserve begin boekjaar Rekenrente doelvermogen eigen beheer Rekenrente reserve eigen beheer
GBM/GBV 2003-2008 0 jaar 0 jaar maand achteraf
actuarieel koopsommethode 0,
—
4% 4%
Vaststellinq pensioenaanspraken Vaststelling totale pensioenaanspraak
pagina 1 van 2
Startdatum Einddatum Jaarsalaris periode periode in periode 01-01-2010
01-01-2045
€
Franchise
parttime %
65,000,— € 12.000,— 100%
Ouderdomspensioen
Opbouw %
Opgebouwde aanspraak
78,75%
€ 41.738,—
78,75%
€ 41.738,—
Weduwepensioen (70%)
€
29.216,—
Op de berekeningsdatum In eigen beheer opgebouwd OP onder VPL-regime
31-12-2044 € 41.738,—
In eigen beheer opgebouwd WP onder VPL-regime
€
29,216,—
Doelvermogen Fiscale waarde Het fiscale doelvermogen per bedraagt
01-01-2045 € 577.176,—
De actuariële koopsom per bedraagt Volgens uw opgave bedraagt de stand van de reserve ultimo vorig jaar
31-12-2044 € 577.140,— €
0,—
De totale toevoeging bedraagt
€
577.140,—
pagina 2 van 2