Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl
Participatieonderzoek deel I Onderzoek naar maatschappelijke deelname onder burgers met psychische of psychosociale problemen, burgers met een zintuiglijke beperking en burgers met een verstandelijke beperking Drs. G. Eijkhout
2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
GEMEENTE VUGHT Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013
Onderzoek naar de maatschappelijke deelname van specifieke groepen burgers die extramurale begeleiding ontvangen en waaraan (vanaf 1 januari 2015) de gemeente Vught vanuit de Wmo ondersteuning gaat bieden
September 2014
1 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
COLOFON Samenstelling: Drs. G. Eijkhout Vormgeving en druk: Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl Postbus 27 6560 AA Groesbeek Tel.: 024 - 642 45 62 E-mail:
[email protected] Website: www.wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, elektronisch of op welke andere wijze dan ook, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl. De vragenlijst die ten grondslag ligt aan dit onderzoek is en blijft intellectueel eigendom van Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl en mag op geen enkele wijze gebruikt worden zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl Dit rapport is met de grootst mogelijke zorg opgesteld. Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl kan echter niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden, noch kunnen aan de resultaten, de conclusies of de aanbevelingen rechten worden ontleend. 2 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Inhoudsopgave Inleiding ........................................................................................................................................................ 4 SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ................................................................................... 5 HOOFDSTUK 1
OPZET ONDERZOEK ........................................................................................................ 10
1.1
Doelgroep ................................................................................................................................... 10
1.2
Doelstelling van het onderzoek .................................................................................................. 10
1.3
Onderzoeksvragen...................................................................................................................... 10
1.4
Onderzoeksonderwerpen........................................................................................................... 11
1.5
Onderzoeksmethode .................................................................................................................. 11
1.6
Selectie respondenten................................................................................................................ 12
1.7
Uitvoering onderzoek ................................................................................................................. 12
1.8
Analyse en rapportage ............................................................................................................... 12
HOOFDSTUK 2
RESPONS ......................................................................................................................... 14
HOOFDSTUK 3
ANALYSE DATA ............................................................................................................... 15
3.1
Resultaten kwantitatief onderzoek ............................................................................................ 15
3.1.1
Achtergronden respondenten ............................................................................................ 15
3.1.2
Sociale contacten ............................................................................................................... 19
3.1.3
Woonbuurt ......................................................................................................................... 23
3.1.4
Meedoen ............................................................................................................................ 29
3.1.5
Ondersteuning .................................................................................................................... 33
3.1.6
Voorzieningen..................................................................................................................... 35
3.1.7
Vrijwilligerswerk ................................................................................................................. 38
3.1.8
Tot slot ................................................................................................................................ 40
3.2
Resultaten kwalitatief onderzoek............................................................................................... 43
3.2.1
Achtergronden geïnterviewden ......................................................................................... 43
3.2.2
Achtergronden begeleiders geïnterviewden ...................................................................... 43
3.2.3
Het dagelijkse leven............................................................................................................ 45
3.2.4
Eigen kracht ........................................................................................................................ 46
3.2.5
Eenzaamheid ...................................................................................................................... 48
3.2.6
De buurt.............................................................................................................................. 49
3.2.7
Ondersteuningsbehoefte ................................................................................................... 50
BIBLIOGRAFIE ............................................................................................................................................. 51 BIJLAGE I
GEBRUIKTE SCHATTINGS- EN ANALYSEMETHODEN ............................................................... 52
3 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Inleiding De gemeente Vught is druk bezig met de transitie van de extramurale begeleiding AWBZ naar de Wmo. Om dit proces goed te laten verlopen is inzicht nodig in de mate van maatschappelijke participatie van deze specifieke groepen burgers en wat hun eventuele ondersteuningsbehoeften hierin zijn. De gemeente Vught heeft in samenspraak met de Wmo-adviesraad ervoor gekozen om het onderzoek met behulp van diverse onderzoeksmethodieken uit te voeren, vanwege de uiteenlopende beperkingen en de daarbij behorende complexiteit. In dit eerste deel van het rapport worden de resultaten gepresenteerd van de kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeken onder specifieke groepen burgers die de gemeente Vught gaat ondersteunen na voltooiing van de transities vanuit onder andere de AWBZ naar de Wmo. Het gaat daarbij over burgers met: -
Psychische of psychosociale problemen Auditieve en/of visuele beperkingen Een verstandelijke beperking.
De resultaten van het onderzoek en de daaruit voortvloeiende conclusies en aanbevelingen komen in dit rapport als eerste aan de orde. In hoofdstuk 1 wordt de onderzoeksopzet besproken. In hoofdstuk 2 wordt de respons op het onderzoek nader toegelicht en in hoofdstuk 3 worden de onderzoeksdata verder uitgewerkt en geanalyseerd. In het tweede deel van het rapport wordt nader stilgestaan bij de oplossingen die leden van de doelgroepen (en eventueel hun begeleiders) aandragen om hun maatschappelijke participatie te vergroten.
4 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN Hoe ervaren de doelgroepen hun positie in de Vughtse samenleving? Respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem Ongeveer 45% van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem is goed in staat om familieleden en vrienden te bezoeken. Respondenten uit deze groep die aangeven wel moeite te hebben met het bezoeken van familie of vrienden, geven aan dat financiële beperkingen, het ontbreken van contacten met familieleden of vrienden en de taboesfeer rondom het hebben van een psychische of psychosociale beperking is een belangrijke oorzaken zijn. Een groot deel van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem (72%) is matig tot sterk sociaal eenzaam. Dit betekent dat zij onvoldoende of geen betekenisvolle relaties hebben met andere mensen. De activiteiten die het meest van belang zijn voor de groep respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem zijn: - Activiteiten buitenshuis - Betaald werk verrichten - Vrijwilligerswerk doen - Winkels bezoeken. Aan deze activiteiten kan deze groep respondenten redelijk goed meedoen. Als respondenten niet aan een activiteit mee kunnen doen, heeft dat te maken met financiële beperkingen en gezondheidsproblemen. De diverse voorzieningen in de gemeente Vught zijn, op enkele uitzonderingen na, redelijk tot goed bekend onder de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem. De Stenen Hut is het meest bekend. Daarnaast zijn De Speeldoos en de Bibliotheek ruimschoots bekend. Van de diensten en activiteiten van de diverse organisaties wordt matig gebruikgemaakt. De Stenen Hut vormt hierop een uitzondering, maar dat is volgens verwachting gezien de doelgroep. De respondenten zijn, voor zover zij er gebruik van maken, tevreden over de aangeboden diensten en activiteiten. De meerderheid (73%) van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem is tevreden over het totale aanbod van voorzieningen en activiteiten in de gemeente Vught. Eén van de problemen waar deze groep tegenaan loopt is dat zij door hun financiële beperkingen geen of weinig gebruik kunnen maken van de voorzieningen. Van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem is 43% actief als vrijwilliger. Van de respondenten met een zintuiglijke beperking is 19% actief als vrijwilliger. Ruim 14% van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem kan leven zoals hij of zij dat wil. Ruim 33% kan redelijk leven zoals zij wil. Meer dan de helft van deze respondenten geeft echter aan dat dit maar matig tot slecht lukt. Respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem die goede mogelijkheden hebben om te leven zoals zij willen, zijn duidelijk minder emotioneel eenzaam en scoren duidelijk hoger op de sociale cohesie-schaalscore dan de respondenten die slechtere mogelijkheden ervaren om het leven te leiden zoals zij dat willen. De volgende factoren zijn medebepalend of iemand de mogelijkheden heeft om te leven zoals hij of zij dat wil: - Door het psychische ziektebeeld trekt men zich maatschappelijk terug - Financiële beperkingen 5 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
- Te weinig kwalitatief goede sociale contacten. Bijna 29% van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem ziet haar eigen toekomst positief in. Bijna 48% denkt dat er niet veel zal veranderen. 24% van deze groep respondenten ziet de toekomst echter somber in. Respondenten die nu sociaal eenzaam zijn, zijn ook een stuk negatiever over hun toekomst dan degenen die niet of minder sociaal eenzaam zijn. Respondenten met een zintuiglijke beperking Ongeveer de helft van de respondenten met een zintuiglijke beperking kan heel goed familieleden en vrienden bezoeken. De andere helft heeft hier meer moeite mee. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn het vervoer en de afhankelijkheid van begeleiding. Van de groep respondenten met een zintuiglijke beperking is bijna 22% matig sociaal eenzaam en bijna 32% sterk sociaal eenzaam. Vooral het wel of niet kunnen bezoeken van familie en vrienden hangt duidelijk samen met de vraag of er sprake is van sociale eenzaamheid. De activiteiten die het meest van belang zijn voor de groep respondenten met een zintuiglijke beperking zijn: - Winkels bezoeken - Betaald werk verrichten - Activiteiten buitenshuis - Meedoen aan sport. Aan de meeste activiteiten kunnen de respondenten met een zintuiglijke beperking redelijk goed meedoen. Alleen betaald werken gaat voor een substantiële groep moeilijker, namelijk 43%. Als respondenten niet aan een activiteit mee kunnen doen, heeft dat te maken met begeleiding nodig hebben, ontoegankelijke informatie en problemen met vervoer. Met uitzondering van Ons Home, zijn de voorzieningen redelijk goed bekend bij de respondenten met een zintuiglijke beperking. De Speeldoos en De Vlasborch zijn het meest bekend. Van de diensten en activiteiten van de diverse organisaties wordt matig gebruikgemaakt. Over de diensten van de diverse organisaties zijn de respondenten tevreden. Een ruime meerderheid van 71% van de respondenten met een zintuiglijke beperking is tevreden over het totale aanbod van voorzieningen en activiteiten in de gemeente Vught. De helft van de respondenten met een zintuiglijke beperking kan leven zoals hij of zij dat wil. Ruim 31% kan redelijk leven zoals zij wil. Voor 18% lukt dat matig tot slecht. Respondenten die goede mogelijkheden hebben om te leven zoals zij willen, zijn beduidend minder sociaal en emotioneel eenzaam zijn en hebben een duidelijk hogere schaalscore wat betreft de sociale cohesie dan de respondenten die slechtere mogelijkheden hebben om het leven te leiden zoals zij dat willen. De volgende factoren zijn medebepalend zijn of iemand de mogelijkheden heeft om te leven zoals hij of zij dat wil: - De mate waarin iemand zijn of haar beperking geaccepteerd heeft - De activiteiten kunnen doen die een waardevolle invulling geven aan het leven - De ondersteuning bij wonen en het uitvoeren van activiteiten die iemand krijgt van professionals, familie of bekenden, daar waar dat nodig is. Meer dan de helft van de respondenten met een zintuiglijke beperking (55%) ziet haar eigen toekomst positief in. 35% denkt dat er niet veel zal veranderen. 10% ziet de toekomst somberder in. De mate waarin de respondenten hun toekomst positief, neutraal of negatief zien, is afhankelijk van de vraag of zij nu al de mogelijkheden hebben om te leven zoals zij dat willen. Ook zien de respondenten die niet of 6 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
minder sociaal en/of emotioneel eenzaam zijn hun toekomst positiever in dan de respondenten die wel sociaal en/of emotioneel eenzaam zijn. Respondenten met een verstandelijke beperking Ook bij de groep geïnterviewden met een verstandelijke beperking is eenzaamheid aanwezig. Vooral de afwezigheid van voldoende betekenisvolle contacten mede als gevolg van de beperkingen is hiervan de oorzaak. De begeleider is meestal de persoon op wie zij bouwen. Uit de interviews komt duidelijk naar voren dat de geïnterviewden wel heel graag een goede vriendenkring zouden willen hebben. De meeste onderzoeksdeelnemers met een verstandelijke beperking werken overdag. Soms betreft dat een voltijdsbaan, soms een deeltijdbaan. Soms betaald, soms onbetaald. Het gaat daarbij meestal om een vorm van beschut werk. Enkele geïnterviewden hebben (nog) geen baan, omdat zij dat bijvoorbeeld niet kunnen vanwege hun mentale gezondheid of momenteel op zoek zijn naar passend werk.
Hoe ervaren de doelgroepen de sociale samenhang in hun woonomgeving? Sociale cohesie is de mate waarin mensen in hun gedrag en beleving uitdrukking geven aan hun betrokkenheid bij maatschappelijke verbanden in hun persoonlijke leven, als burger in de maatschappij en als lid van de samenleving. Betrokkenheid bij de omgeving en de buurt staan centraal, zowel in gedrag als in beleving. Sociale cohesie zegt ook iets over de mate waarin burgers participeren in hun buurt. Bij het berekenen van de schaalscores is geen rekening gehouden met andere (omgevings)factoren. Hiervoor is een uitgebreider onderzoek nodig. Respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem De schaalscore die de sociale cohesie uitdrukt voor de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem bedraagt 5,0. Dat is duidelijk lager dan het landelijk gemiddelde. De resultaten laten zien dat ongeveer de helft van deze groep respondenten duidelijk minder contact hebben met andere mensen in hun buurt of wijk en ook niet zo goed weten wat er in hun buurt zich afspeelt. Met name het niet in staat zijn om een goed, gelijkwaardig gesprek te voeren met buurtgenoten is voor een belangrijk deel van deze doelgroep in meer of mindere mate een probleem. Een kwart van deze groep zou actief willen zijn in hun buurt. De analyses laten een ding duidelijk zien: de groep respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem die sociaal eenzaam is, is duidelijk minder betrokken bij hun buurt. Dit wijst op een mogelijk sociaal isolement bij deze groep. De respondenten die zich prettig en veilig voelen in hun buurt, zijn minder sociaal eenzaam en scoren hoger wat betreft de sociale cohesie. Respondenten met een zintuiglijke beperking De schaalscore die de sociale cohesie uitdrukt voor de groep respondenten met een zintuiglijke beperking bedraagt 6,0 en wijkt nauwelijks af van het landelijke gemiddelde (6,2). Driekwart van deze groep voelt zich veilig en prettig in hun buurt. Onveilige gevoelens hebben vooral te maken met verkeerssituaties. Een probleem waar respondenten met een zintuiglijke beperking tegenaan lopen, is het kunnen voeren van een gelijkwaardig gesprek met buurtgenoten. De respondenten die hier door hun beperkingen meer moeite mee hebben, zijn duidelijk sociaal eenzamer en voelen zich ook minder gerespecteerd door hun buurtgenoten. 7 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Respondenten met een verstandelijke beperking Op een enkele uitzondering na hebben de geïnterviewden met een verstandelijke beperking weinig kwalitatief goede contacten met hun buren. De contacten zijn over het algemeen oppervlakkig van aard. En dit terwijl deze groep wel bereid is om iets te betekenen voor hun buren.
Wat zijn de behoeften van de doelgroepen in relatie tot participatie? Respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem Van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem wordt ruim 91% nu al geholpen door iemand, zoals een begeleider of familie. Van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem kent 74% een organisatie waar zij naartoe kunnen gaan voor hulp. Respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem hebben vooral behoefte aan hulp bij het vinden van activiteiten. In mindere mate is er ook behoefte aan hulp bij vervoer. Daarnaast is er behoefte aan hulp bij het leggen van contacten. Respondenten met een zintuiglijke beperking Respondenten met een zintuiglijke beperking ontvangen allemaal hulp van iemand anders. Meestal gaat het om een professional. Vrijwel alle respondenten met een zintuiglijke beperking kennen een organisatie waar zij terecht kunnen voor ondersteuning. De respondenten met een zintuigelijke beperking hebben vooral behoefte aan hulp bij vervoer, hulp bij het vinden van activiteiten waar zij aan mee kunnen doen en hulp bij het omgaan met geld. Respondenten met een verstandelijke beperking De geïnterviewden met een verstandelijke beperking hebben vooral behoefte aan sturing en structuur in hun leven. Allen hebben daarbij ondersteuning nodig. Daarnaast is er behoefte aan contact met andere mensen om samen dingen mee te kunnen delen en om samen dingen mee te kunnen ondernemen. Tot slot is er vooral de behoefte om geaccepteerd en gewaardeerd te worden door de maatschappij en daarin mee te kunnen doen.
8 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Aanbevelingen:
Zorg er op de eerste plaats voor dat professionals, begeleiders zoals ouders, familieleden en bekenden en natuurlijk de cliënten zelf, goed geïnformeerd worden over de gevolgen voor hen van de transities vanuit de AWBZ naar de Wmo. Vooral bij de groep cliënten met een verstandelijke beperking bestaat hierover onzekerheid en onrust.
Er is onder de doelgroepen zeker de wil aanwezig om zich in te spannen voor anderen. Maak daarbij gebruik van de aanwezige talenten. Er moet dan in elk geval wel aan de volgende voorwaarden voldaan worden: 1) het initiatief – dit geldt in het bijzonder voor mensen met een verstandelijke beperking of een psychisch probleem – moet door iemand anders genomen worden en 2) zorg voor goede begeleiding, vooral in het begin van het contact. Contacten kunnen aangaan en onderhouden met anderen is een terugkerend thema. Er wordt nog een grote afstand ervaren tot de samenleving. Om deze doelgroepen ook daadwerkelijk te kunnen laten participeren, is een proactieve houding van de gemeente Vught en de betrokken ketenpartners een belangrijke voorwaarde. Er zijn diverse manieren om dit te bereiken. Bijvoorbeeld door eenzame ouderen en leden van de doelgroepen met elkaar in contact te brengen of te zorgen voor geschikte klussen bij verenigingen. En zo zijn er nog veel andere – en wellichte betere – initiatieven denkbaar. De kern van dit advies is: neem drempels weg. Zowel bij de burgers met beperkingen als bij burgers zonder beperkingen. In aanvulling op het vorige advies: om deze doelgroepen goed te kunnen laten functioneren in de maatschappij, is ondersteuning nodig. Die ondersteuning kan niet altijd afkomstig zijn van professionals. Ondersteuning door collega’s (zowel wat betreft betaald als onbetaald werk), familie, vrienden en buurtgenoten is hierin essentieel. We adviseren de gemeente Vught om in de op te stellen beleidsplannen hier nadrukkelijk rekening mee te houden; ondersteuning van de ondersteuners. Denk hierbij aan cursussen, informatie over de aard en gevolgen van beperkingen en hoe hiermee om te gaan enzovoort. We adviseren de gemeente Vught om bij het opstellen van de nieuwe beleidsplannen rekening te houden met de hulpvragen van de doelgroepen. Deze hulpvragen hebben betrekking op: → Het vinden van ondersteuning daar waar dat nodig is → Het zoeken naar geschikte activiteiten → De behoefte aan sturing en een vaste structuur → Het wegnemen van onzekerheid → Vervoer → Financiën. Zowel als het gaat om het beheer van het geld als om financiële ondersteuning.
9 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
HOOFDSTUK 1
OPZET ONDERZOEK
In dit hoofdstuk wordt besproken hoe dit participatieonderzoek is opgezet. In het hoofdstuk wordt besproken op welke doelgroepen het onderzoek zich richt, wat de doelstelling van het onderzoek is, wat de onderzoeksvragen zijn en welke onderzoeksmethodes zijn ingezet.
1.1
Doelgroep
Vanaf 1 januari 2015 wordt de extramurale begeleiding van de AWBZ overgeheveld naar de Wmo. Gemeenten krijgen dan de verantwoordelijkheid om, daar waar nodig, specifieke groepen burgers die extramurale begeleiding nodig hebben te ondersteunen bij zelfredzaamheid en maatschappelijke deelname. Dit onderzoek richt zich op de volgende doelgroepen die hieronder vallen:
Burgers met psychische of psychosociale problemen. Deze groep burgers wordt door haar problemen beperkt in haar functioneren als het gaat om wonen, werken, leren en het kunnen aangaan en onderhouden van sociale contacten. De oorzaken van psychische stoornissen kunnen gevonden worden in biologische, sociale of psychologische factoren. De kwetsbaarheid om een psychische stoornis te krijgen, ligt aan aanleg, opvoeding en levenservaringen.1
Burgers met een zintuiglijke beperking. Hierbij gaat het om burgers met een auditieve of visuele beperking. Een deel van deze groep die is benaderd voor dit onderzoek heeft ook te maken met psychische of psychosociale problemen.
Burgers met een verstandelijke beperking. Dit onderzoek richt zich vooral op burgers met een lichte verstandelijke beperking; burgers die met begeleiding nog zelfstandig kunnen wonen en leven. Verstandelijke beperking is een naam voor een ontwikkelingsstoornis waarbij de verstandelijke vermogens zich niet met de normale snelheid ontwikkelen en meestal een gemiddeld niveau niet zullen bereiken. De persoon heeft door het cognitief tekort moeite om volledig te functioneren, in vergelijking met leeftijdgenoten.2
1.2
Doelstelling van het onderzoek
De doelstelling van het onderzoek is om inzicht te krijgen de behoeften van de in paragraaf 1.1 genoemde doelgroepen met betrekking tot maatschappelijke participatie en hoe zij hier eventueel in ondersteund kunnen worden.
1.3
Onderzoeksvragen
Om de doelstelling van dit onderzoek te kunnen realiseren, moet een antwoord worden geformuleerd op de volgende onderzoeksvragen:
Hoe ervaren de doelgroepen de sociale samenhang in hun woonomgeving? Hoe ervaren de doelgroepen hun positie in de Vughtse samenleving? Wat zijn de behoeften van de doelgroepen in relatie tot participatie?
1
Bron: www.mens-en-samenleving.infonu.nl/psychologie/91928-psychische-stoornissen-oorzaak-diagnose-enbehandeling.html. 2 Bron: www.carehouse.nl/verstandelijke-beperking.
10 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
1.4
Onderzoeksonderwerpen
Bij dit onderzoek wordt de aandacht gericht op de volgende (sub)onderwerpen: De aanwezigheid en toegankelijkheid van (openbare) voorzieningen De inrichting van de openbare ruimte De ervaren sociale cohesie in de buurt of wijk De bekendheid met en gebruik van zorg- en welzijnsorganisaties De zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie → Mogelijkheden en onmogelijkheden in relatie tot de beperkingen → Mobiliteit → Eenzaamheid → Huidige deelname aan sociale, recreatieve en/of sportieve activiteiten → Toekomstverwachtingen met betrekking tot de beperkingen → Ondersteuningsbehoefte → De te bereiken doelen Sociale contacten buitenshuis Deelname aan (georganiseerde) activiteiten.
1.5
Onderzoeksmethode
Het doel van het onderzoek is om zowel de behoeften van de doelgroepen te onderzoeken als het vinden van concrete oplossingen waar de gemeente en maatschappelijke organisaties mogelijk in kunnen voorzien. Het onderzoek is in twee fasen uitgevoerd. Op de eerste plaats is er onder de genoemde doelgroepen een zo breed mogelijk onderzoek uitgevoerd. Er is voor verschillende onderzoeksmethodes gekozen vanwege de specifieke kenmerken van de doelgroepen. Op basis van gesprekken met sleutelfiguren uit de verschillende velden is gekozen voor de volgende methodes:
Burgers met psychische of psychosociale problemen. Deze doelgroep is voor het brede onderzoek benaderd worden door middel van een schriftelijke vragenlijst. Daarnaast konden zij ook online meedoen. De betrokken GGZ-organisaties werkten mee aan de verspreiding van de vragenlijsten. Daarnaast zijn deze GGZ-organisaties bereid geweest om cliënten te stimuleren om mee te doen aan het onderzoek. Daar waar nodig hebben zij ondersteuning geboden bij het invullen van de vragenlijsten.
Burgers met een zintuiglijke beperking. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen burgers met een auditieve beperking en burgers met een visuele beperking. De burgers met een auditieve beperking zijn benaderd door middel van een schriftelijke vragenlijst. Tevens bestond de mogelijkheid om online mee te doen. Burgers met een visuele beperking hebben een voor hen aangepaste vragenlijst ontvangen. Ook zij konden meedoen via een online vragenlijst. Een aantal organisaties dat extramurale ondersteuning verleent aan deze doelgroepen was bereid om de vragenlijsten te verspreiden. Daar waar nodig is begeleiding geboden worden bij het invullen van de vragenlijsten.
Burgers met een verstandelijke beperking. Deze doelgroep kon het beste benaderd worden door middel van individuele interviews. De interviews zijn gehouden met de cliënten zelf. Als de geïnterviewde dat op prijs stelde, mocht er een vertrouwenspersonen (ouders, familie, begeleiders etc.) bij het gesprek aanwezig zijn.
11 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
De tweede fase bestaat uit een brainstormsessie. Op basis van de belangrijkste resultaten uit de eerste fase van het onderzoek, worden samen met een aantal onderzoeksdeelnemers en hun begeleiders ideeën verzameld over hoe het beste maatschappelijke participatie verbeterd kan worden. De resultaten van deze brainstormsessie worden gepresenteerd in deel II van het onderzoek.
1.6
Selectie respondenten
Op het moment dat dit onderzoek werd uitgevoerd, beschikte de gemeente Vught nog niet over een cliëntenbestand. Alle vertegenwoordigers van de organisaties met wie wij in het voortraject hadden gesproken – de zogenoemde sleutelfiguren – waren bereid om de cliënten te benaderen om mee te doen aan het onderzoek. Via deze organisaties zijn de vragenlijsten (zowel schriftelijk als online) verspreid of hebben zij cliënten benaderd met de vraag of zij mee wilden doen aan de interviews.
1.7
Uitvoering onderzoek
De interviews zijn in het kantoor van Cello afgenomen, omdat dit voor deze doelgroep, de burgers met een verstandelijke beperking en/of met psychische of psychosociale problemen, als een bekende en veilige omgeving werd beschouwd. De interviews duurden gemiddeld 45 minuten. De gesprekken zijn met behulp van een Olympus WS321M Digitale voice-recorder opgenomen. Voorafgaand aan de interviews is telkens eerst om toestemming gevraagd aan de respondenten en hun eventuele vertrouwenspersonen om het gesprek op te mogen nemen, waarbij expliciet werd vermeld dat de opnames uitsluitend zouden dienen om de interviews te kunnen transcriberen en te analyseren. Verder werd expliciet vermeld dat de opnames noch de transcripties aan medewerkers van de gemeente Vught of aan derden beschikbaar gesteld zouden worden. Alle respondenten stemden ermee in dat de gesprekken opgenomen werden. De interviews zijn uitgevoerd op 5 juni 2014 en op 19 juni 2014. De schriftelijke en online vragenlijsten zijn in de periode juni en juli verstuurd. De uiterste inzenddatum was in verband met de vakantie vastgesteld op 25 augustus.
1.8
Analyse en rapportage
Voor een goed begrip van de onderzoeksresultaten moet worden opgemerkt dat kwalitatief onderzoek vooral verkennend en inventariserend van aard is. De resultaten van dit onderzoek geven een diepgaander beeld van de manier waarop de burgers met een hulpvraag de dienstverlening van de gemeente Vught en de mate van compensatie ervaren. Zo dienen de resultaten, de conclusies en de aanbevelingen dan ook gelezen te worden. De data zijn geanalyseerd op basis van transcripties van de opnamen van de interviews. Om de data te analyseren is gebruikgemaakt van het analyseprogramma Kwalitan (versie 5.14). Citaten zijn in beginsel volledig en met een cursief lettertype opgenomen in een kader. Wanneer een naam of andere (persoonlijke) gegevens zijn weggehaald om de anonimiteit van de respondent te waarborgen, is dit weergegeven als (…).
12 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
De kwantitatieve gegevens van dit onderzoek zijn geanalyseerd met behulp van het statistische programma IBM SPSS Statistics versie 21.0. Andere gebruikte programma’s zijn Word 2010 en Excel 2010. Het rapport beschrijft voor alle onderwerpen de uitkomsten en achtergronden. De gegevens worden hierbij vaak in grafieken, tabellen of taartdiagrammen weergegeven. De gegevens zijn, waar relevant en mogelijk, verder uitgesplitst naar specifieke kenmerken van de doelgroepen. Niet alle vragen zijn door alle respondenten beantwoord, omdat de vragen bijvoorbeeld niet relevant voor hen waren. Per vraag zijn alleen de geldige antwoorden meegenomen. Bij elke vraag staat vermeld hoeveel respondenten de vraag hebben beantwoord (de N-waarde).
13 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
HOOFDSTUK 2
RESPONS
In onderstaande tabel is de respons weergegeven. Aantal benaderde burgers behorende tot de doelgroep
Respons (%)
Burgers met psychische of psychosociale problemen
65
23 (35,4%)
Burgers met een zintuiglijke beperking
83
69 (83,6%)
Totaal
148
92 (62,2%)
Doelgroep
Tabel 1. Respons onderzoek Aangezien bij de start van dit onderzoek er bij de gemeente nog geen gegevens beschikbaar waren over het totale aantal burgers, die straks onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Vught konen te vallen, kunnen we geen uitspraak doen over de betrouwbaarheid van het onderzoek. Dat wil zeggen: we kunnen niet met een bepaalde waarschijnlijkheid beweren dat de resultaten van dit onderzoek een betrouwbaar beeld vormen voor de meningen, ervaringen en behoeften van de totale groep burgers die behoren tot de doelgroepen waar dit onderzoek zich op richt. In totaal hebben 148 burgers meegedaan aan het kwantitatieve deel van het onderzoek. 92 burgers hebben de vragenlijst ingevuld en teruggestuurd. Daarmee komt de respons op 62,2%. Vergeleken met andere onderzoeken ligt het percentage boven de gemiddelde respons van 50%. De organisaties die aan het onderzoek hebben meegewerkt hebben hun cliënten gestimuleerd om mee te doen aan het onderzoek, vanwege het maatschappelijke belang, maar ook vanwege hun eigen belang. De resultaten van dit onderzoek bieden een indicatie van de meningen, ervaringen en behoeften van de groepen burgers en deze resultaten kunnen dan ook mede als input gebruikt worden voor de ontwikkeling van het nieuwe Wmo-beleid en het participatiebeleid.
14 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
HOOFDSTUK 3
ANALYSE DATA
In dit hoofdstuk worden de onderzoeksdata verder uitgewerkt en geanalyseerd. In paragraaf 3.1 komen de resultaten van het kwantitatieve deel van het onderzoek aan bod. In paragraaf 3.2 worden de resultaten van de interviews geanalyseerd die afgenomen zijn onder mensen een verstandelijke beperking en/of met psychosociale problematiek.
3.1
Resultaten kwantitatief onderzoek
3.1.1 Achtergronden respondenten In totaal hebben 92 respondenten meegedaan aan dit onderzoek. 51,1% van de respondenten is vrouw en 48,9% is man. Aantal respondenten per leeftijdscategorie uitgedrukt als percentage van de totale groep 2,2% 14,3% 13,2% 29,7% 30,8% 1,1% 8,8% 100%
Aantal respondenten per leeftijdscategorie
Leeftijdscategorie Jonger dan 18 jaar Tussen 18 en 30 jaar Tussen 31 en 40 jaar Tussen 41 en 50 jaar Tussen 51 en 64 jaar Tussen 65 en 74 jaar 75 jaar of ouder Totaal
2 13 12 27 28 1 8 91
Tabel 2. Verdeling leeftijdscategorieën 16,5% van de respondenten is 30 jaar of jonger. De grootste groep, 60,5%, is in de leeftijd van 41 jaar tot en met 64 jaar. 9,9% van de respondenten is ouder dan 65 jaar. Relatief de meeste respondenten wonen in het centrum van Vught, namelijk 43%. Daarnaast woont 18% in De Baarzen. 17,4%
De Baarzen
18,5% 39,1% 44,6%
Centrum Cromvoirt
0,0% 1,5%
Omgeving Loyolalaan
0,0% 4,3% 0,0% 1,5%
Schoonveld
4,3%
Omgeving Loonsebaan
8,7%
Omgeving Taalstraat Vijverhof
18,5% 9,2%
4,6%
Vughtse Hoeven
13,0%
1,5% 0%
5%
13,0%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
Burgers met een psychische of psychosociaal probleem (N = 23) Bugers met een zintuiglijke beperking (N = 65) Grafiek 1. Verdeling respondenten over dorpskernen 15 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
45%
50%
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Minder dan € 1.000
34,3%
Tussen € 1.000 en € 1.250
34,8%
20,9% 4,3%
Tussen € 1.250 en € 1.500
43,5%
7,5%
0,0% 1,5%
Tussen € 2.000 en € 2.500
0,0%
Weet ik niet
10,4% 17,4%
Zeg ik liever niet 0%
10%
25,4%
20%
30%
40%
50%
Burgers met een psychische of psychosociaal probleem (N = 23) Bugers met een zintuiglijke beperking (N = 67) Grafiek 2. Inkomensverdeling Van de respondenten die iets wilden zeggen over hun inkomen, zien we dat een ruime meerderheid van 78% van de respondenten met een psychisch probleem een minimuminkomen heeft. Bij de respondenten met een zintuiglijke beperking is dat 55%. Corrigeren we deze percentages door de antwoorden ‘weet ik niet’ en ‘zeg ik liever niet’ eruit te filteren, dan zijn deze percentages respectievelijk 95% en 86%.
16 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
8,7%
Ik heb een betaalde baan Ik werk als vrijwilliger
46,4% 34,8%
10,1%
Ik zorg voor iemand (mantelzorg)
13,0%
2,9%
21,7%
Ik ben bezig met mijn hobby(‘s)
39,1% 34,8%
Ik zorg voor het huishouden Ik studeer / ga naar school
4,3% 0,0%
Ik kan niet zoveel doen, in verband met mijn gezondheid
34,8%
47,8%
7,2%
Ik ben vooral thuis
39,1%
11,6% 26,1% 31,9%
Ik bezoek een activiteitencentrum
17,4% 20,3%
Anders 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Burgers met een psychische of psychosociaal probleem (N = 23) Bugers met een zintuiglijke beperking (N = 69) Grafiek 3. Dagbesteding Van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem heeft bijna 9% een betaalde baan. Bijna 35% van deze groep is actief als vrijwilliger. Bijna de helft van deze groep geeft aan dat zij door haar gezondheid niet zo veel kan doen en vooral thuis is. Een nadere analyse laat zien dat een deel van de groep die zegt niet zo veel te kunnen doen vanwege de gezondheid, ook aangeeft vooral thuis te zijn. Daarnaast beschouwt deze groep het verlenen van mantelzorg als vrijwilligerswerk. Tot slot zijn de mensen die een activiteitencentrum bezoeken, ook daar ogenschijnlijk bezig met het zorgen voor iemand. Uit de toelichting komt naar voren dat de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem vooral creatieve activiteiten leuk vinden om te doen, zoals knutselen, kleien of koken. Daarnaast vindt een deel van deze doelgroep het fijn om aan sociale activiteiten mee te doen, zoals ergens naartoe gaan met vrienden. Verder geeft een aantal van hen aan het prettig te vinden om vrijwilligerswerk te doen, zoals het helpen van andere mensen. Als we de resultaten in ogenschouw nemen wat betreft de dagbesteding, dan zien we dat ruim 46% van de respondenten met een zintuiglijke beperking een betaalde baan heeft. Deze groep is daarentegen beduidend minder actief als vrijwilliger, namelijk 10%. Bijna 35% heeft een hobby. Een nadere analyse laat zien dat die respondenten die geen betaalde baan hebben, meer gebruikmaken van een activiteitencentrum dan respondenten die wel een betaalde baan hebben. Respondenten met een zintuiglijke beperking, uiteraard afhankelijk van de vraag of ze een auditieve of visuele beperking hebben, vinden het leuk om bezig te zijn met hobby’s, zoals sporten, fitness, paardrijden, muziek luisteren en lezen, maar ook wandelen, fietsen (tandem) en winkelen. Vrijwilligerswerk wordt bij deze groep weinig genoemd. 17 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Vrijwel alle respondenten die aan dit onderzoek hebben deelgenomen, hebben wel eens moeite met hun dagelijkse bezigheden. Dat geldt voor 91% van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem en voor 96% van de respondenten met een zintuiglijke beperking. 52,2%
Huishouden doen 34,8%
Boodschappen doen
47,8%
30,4%
Koken en eten 4,3%
Gebruik van mijn woning
72,5%
50,7%
13,0% 39,1%
Vervoer Contact met familie of vrienden
29,0%
62,3%
39,1% 39,1% 44,9%
Meedoen aan activiteiten 26,1%
Post lezen
81,2% 52,2% 53,8% 39,1% 44,9% 60,9%
Nieuwe contacten maken Hulp vragen Administratie bijhouden 8,7%
Anders 0%
10%
71,0%
20,3%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
Burgers met een psychische of psychosociaal probleem (N = 23) Bugers met een zintuiglijke beperking (N = 69) Grafiek 4. Activiteiten waar respondenten moeite mee hebben in hun dagelijkse leven Administratie bijhouden, nieuwe contacten maken en het huishouden doen, zijn de activiteiten waar de respondenten met een psychische of psychosociaal probleem het meeste moeite mee hebben. Respondenten met een zintuiglijke beperking ondervinden niet alleen bij meer activiteiten problemen, maar ook procentueel zijn er meer respondenten die problemen ondervinden bij de activiteiten. Deze groep ondervindt de meeste problemen bij het lezen van de post, het huishouden doen en de administratie bijhouden. Daarnaast heeft een substantieel deel van deze groep (meer dan 50%) moeite met: - Vervoer - Nieuwe contacten maken - Koken en eten. Daarnaast wordt bij ‘anders’ nog mobiliteit genoemd. Wat ook naar voren komt is dat sommige respondenten afhankelijk zijn van anderen, zoals een tolk. In veel van deze opmerkingen “klinkt” een bepaalde mate van geïsoleerdheid door.
18 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
3.1.2 Sociale contacten In deze paragraaf wordt ingegaan op de sociale contacten die de respondenten hebben en of er sprake is van eenzaamheid. Daarbij wordt vooral gekeken naar sociale eenzaamheid.
Burgers met een psychische of psychosociaal probleem (N = 22)
13,6%
31,8%
Bugers met een zintuiglijke beperking (N = 63)
12,7%
36,5%
0% Heel goed
Goed
Matig
27,3% 4,5% 22,7% 36,5%
7,9% 6,3%
50% Slecht
100% Heel slecht
Grafiek 5. Bezoeken van familie Ongeveer de helft van beide groepen respondenten kan heel goed familieleden bezoeken. Ruim 27% van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem heeft wat meer problemen om familieleden te bezoeken en ruim 27% heeft daar heel veel problemen mee. Een nadere analyse laat zien dat vrouwelijke respondenten hier duidelijk meer moeite mee hebben dan de mannelijke respondenten. Tevens hebben respondenten die op een normale dag vooral thuis blijven, duidelijk minder contact met hun familie. De analyse laat eveneens zien dat de respondenten die actief zijn, zoals vrijwilligerswerk doen, ook minder moeite hebben met het bezoeken van familie. Van de respondenten met een zintuiglijke beperking heeft 36,5% enige problemen met het bezoeken van familie, ruim 14% heeft daar veel moeite mee. Hier zien we dat vooral de respondenten van boven de veertig duidelijk meer moeite hebben om hun familieleden te bezoeken.
Burgers met een psychische of psychosociaal probleem (N = 23)
13,0%
Burgers met een zintuiglijke beperking (N = 63)
12,7%
30,4% 38,1%
0% Heel goed
Goed
Matig
26,1% 0,0%
30,4%
31,7%
50% Slecht
14,3% 3,2%
100% Heel slecht
Grafiek 6. Bezoeken van vrienden Als het gaat om het bezoeken van vrienden, dan ondervindt ruim 43% van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem daar geen problemen bij. 26% van deze groep ondervindt er in enige mate problemen bij en volgens ruim 30% gaat het bezoeken van vrienden heel slecht. Van de groep respondenten met een zintuiglijke beperking zegt 51% goed vrienden te kunnen bezoeken. Bijna 32% heeft er enige moeite mee en 17,5% heeft veel moeite met het ontmoeten van vrienden. Er bestaat een duidelijke samenhang tussen de mate waarin respondenten uit beide groepen in staat zijn om familie te bezoeken en de mate waarin zij vrienden kunnen bezoeken. Met andere woorden:
19 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
respondenten die moeite hebben om hun familie te ontmoeten, hebben ook moeite om vrienden te bezoeken. De redenen waarom respondenten moeite hebben om familieleden of vrienden te bezoeken zijn divers van aard, zoals blijkt uit de volgende grafiek: Ik heb daar geen behoefte aan
5,8%
17,4%
Ik heb problemen met het vervoer
17,4%
Ik heb begeleiding nodig
17,4%
Ik heb onvoldoende geld
31,9% 20,3% 30,4%
15,9%
Anders
24,6% 0%
5%
34,8%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
Burgers met een psychische of psychosociaal probleem (N = 23) Bugers met een zintuiglijke beperking (N = 69) Grafiek 7. Oorzaken van het moeilijk kunnen bezoeken van familie of vrienden De respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem geven aan dat het hebben van onvoldoende geld een belangrijke oorzaak is. Daarnaast spelen andere factoren een rol, zoals het ontbreken van contacten met familieleden of vrienden. Ook de taboesfeer rondom het hebben van een psychische of psychosociale beperking is een belangrijke oorzaak. Bij respondenten met een zintuiglijke beperking zijn het gebrek aan vervoersmogelijkheden en de afhankelijkheid van begeleiding belangrijke oorzaken. Andere redenen die genoemd worden zijn moeite hebben met communicatie, de acceptatie van de beperking door de omgeving en de beperking zelf, waardoor de respondent moeite heeft om zich te verplaatsen. Aan de respondenten is gevraagd of zij voldoende mensen kennen die zij kunnen vragen om een klusje voor hen te kunnen doen. Van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem kent bijna 57% zo iemand. Bij de respondenten met een zintuiglijke beperking kent bijna 71% iemand die gevraagd zou kunnen worden om een klusje te doen.
20 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
In Nederland wordt in veel onderzoeken gebruikgemaakt van de zogenaamde gemisintensiteitsschaal, meestal de eenzaamheidsschaal genoemd. Met deze schaal kan zowel sociale als emotionele eenzaamheid gemeten worden, evenals de ernst van de eenzaamheid (ernstig, matig of niet). Mevrouw prof. J. de Jong Gierveld en de heer prof. T.G. van Tilburg hebben deze schaal ontwikkeld. Uit onderzoeken waarbij dit instrument gebruikt is, blijkt dat de gemisintensiteitsschaal een betrouwbaar meetinstrument is voor diverse leeftijdsgroepen. Bovendien discrimineert de schaal over het algemeen goed tussen ernstig eenzamen, matig eenzamen en niet-eenzamen. Onderzoek van professor Th. Van Tilburg en professor J. Gierveld laat zien dat ongeveer 30% van de Nederlanders eenzaamheidsgevoelens heeft. 10% van de Nederlanders is ernstig eenzaam. Uit de verschillende onderzoeken die gedurende een langere periode zijn uitgevoerd, blijkt dat deze eenzaamheidspercentages redelijk constant zijn. Landelijk is bijna 40% sociaal eenzaam en bijna 27% is emotioneel eenzaam.3 Van sociale eenzaamheid is sprake als iemand betekenisvolle relaties met een bredere groep mensen zoals kennissen, collega’s, buurtgenoten of mensen met dezelfde belangstelling mist. Als iemand een sterk gemis ervaart van een intieme relatie, een emotioneel hechte band met een partner of vriend(in), dan is er sprake van emotionele eenzaamheid. Eén belangrijke opmerking vooraf: de volgende resultaten zijn gebaseerd op de antwoorden van een beperkte en ook nog eens een specifieke groep respondenten en mogen niet van toepassing worden verklaard op de totale groepen mensen met een psychische of psychosociaal probleem of mensen met een zintuiglijke beperking. Daarvoor is meer onderzoek nodig. Respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem
38,2%
14,3%
Totale eenzaamheid
23,8%
28,6%
Sociale eenzaamheid
28,6%
33,3%
Emotionele eenzaamheid 0%
20% Niet
47,6%
40% 60% Matig Ernstig
47,6% 38,1% 80%
100%
Grafiek 8. Eenzaamheidsscores respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem (N = 21) Kijken we naar het totaal van de emotionele eenzaamheid en de sociale eenzaamheid, dan zien we dat ruim 33% van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem helemaal niet eenzaam is.4 38% is matig eenzaam en bijna 48% is ernstig eenzaam. We zien eveneens dat een flink deel van deze groep respondenten sociaal eenzaam is. Bijna 24% is matig sociaal eenzaam en bijna 48% is sterk sociaal eenzaam. Vooral de groep respondenten die op een normale dag hoofdzakelijk thuis verblijft, is significant sociaal eenzamer. Daarnaast speelt de mate waarin deze groep respondenten familie kan bezoeken een sterke rol als het gaat om sociale eenzaamheid. De analyse laat nog wat zaken zien. Op de eerste plaats hebben respondenten die sociaal eenzaam zijn, duidelijk meer moeite om hulp te vragen 3
Bron: Nationaal Kompas Volksgezondheid, RIVM. Geraadpleegd via: www.nationaalkompas.nl/gezondheid-enziekte/functioneren-en-kwaliteit-van-leven/eenzaamheid/hoeveel-mensen-zijn-eenzaam. Geraadpleegd op 17 september 2014. 4 De eenzaamheidsscores zijn bepaald op basis van de antwoorden van die respondenten die op alle stellingen gereageerd hebben met ‘ja’, ‘min of meer’ of ‘nee’.
21 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
aan andere mensen en vinden zij het moeilijk om mee te doen aan activiteiten. Verder valt op dat de groep die moeite heeft met het doen van boodschappen, ook significant sociaal eenzamer is. Daarnaast is er bij de meeste respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem sprake van emotionele eenzaamheid. Ruim 33% van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem is niet emotioneel eenzaam. Bijna 29% is matig emotioneel eenzaam en 38% is ernstig emotioneel eenzaam. Hierbij speelt de vraag of respondenten vrienden kunnen bezoeken een belangrijke rol bij de mate van emotionele eenzaamheid.
Respondenten met een zintuiglijke beperking
38,4%
25,0%
Totale eenzaamheid
21,7%
46,7%
Sociale eenzaamheid
0%
20% Niet
31,7%
35,0%
41,7%
Emotionele eenzaamheid
36,7%
40% 60% Matig Ernstig
23,3% 80%
100%
Grafiek 9. Eenzaamheidsscores respondenten met een zintuiglijke beperking (N = 60) 25% van de respondenten met een zintuiglijke beperking ervaart helemaal geen eenzaamheid.5 Ruim 38% is matig eenzaam en bijna 37% is ernstig eenzaam. Van de groep respondenten met een zintuiglijke beperking is bijna 47% niet sociaal eenzaam. Bijna 22% is matig sociaal eenzaam en bijna 32% is sterk sociaal eenzaam. De mannelijke respondenten met een zintuiglijke beperking zijn significant sociaal eenzamer dan de vrouwelijke respondenten. Vooral het wel of niet kunnen bezoeken van familie hangt duidelijk samen met de vraag of er sprake is van sociale eenzaamheid. Het wel of niet kunnen bezoeken van vrienden heeft weinig invloed op de ervaren sociale eenzaamheid. Verder kennen respondenten met een zintuiglijke beperking die sociaal eenzaam zijn, vaak geen mensen die zij kunnen vragen om een klusje te doen. Bij bijna 42% van de respondenten met een zintuiglijke beperking is geen sprake van emotionele eenzaamheid. Bij 35% is sprake van matige emotionele eenzaamheid en ruim 23% is ernstig emotioneel eenzaam. Uit een nadere analyse komt naar voren dat mensen die moeite hebben met koken en eten, significant emotioneel eenzamer zijn. Datzelfde geldt voor de groep die moeite heeft om gebruik te maken van haar woning. Verder zien we dat de respondenten met een zintuiglijke beperking die moeite hebben met het onderhouden van contact met hun familie of vrienden, eveneens significant emotioneel eenzamer zijn. Tot slot hebben respondenten met een zintuiglijke beperking die emotioneel eenzaam zijn, duidelijk meer moeite om nieuwe contacten te maken.
5
De eenzaamheidsscores zijn bepaald op basis van de antwoorden van die respondenten die op alle stellingen gereageerd hebben met ‘ja’, ‘min of meer’ of ‘nee’.
22 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
3.1.3 Woonbuurt In deze paragraaf wordt ingegaan op de vraag hoe de doelgroepen hun woonbuurt ervaren en of zij actief zijn in hun buurt. Allereerst onderzoeken we de sociale cohesie in de woonbuurt van de respondenten, vanuit het perspectief van deze doelgroepen. Het Sociaal Cultureel Planbureau omschrijft sociale cohesie als volgt: ‘Sociale cohesie is de mate waarin mensen in hun gedrag en beleving uitdrukking geven aan hun betrokkenheid bij maatschappelijke verbanden in hun persoonlijke leven, als burger in de maatschappij en als lid van de samenleving’ (Schnabel et al., 2008).6 Betrokkenheid bij de omgeving en de buurt staan centraal, zowel in gedrag als in beleving. Sociale cohesie zegt ook iets over de mate waarin burgers participeren in hun buurt. Om de sociale cohesie te onderzoeken, maken we gebruik van de methodiek die ook door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt gebruikt in de jaarlijkse Veiligheidsmonitor. Deze methodiek bestaat uit een zestal stellingen. Op basis van vier stellingen (in de grafieken 10 en 11 aangegeven met een *) wordt de sociale cohesie bepaald. Ook hiervoor geldt dat de resultaten zijn gebaseerd op de antwoorden van een beperkte en een specifieke groep respondenten en niet van toepassing worden verklaard mogen worden op de totale groep mensen met een psychisch of psychosociaal probleem of mensen met een zintuiglijke beperking. Daarnaast zijn andere factoren, zoals bevolkingssamenstelling, niet onderzocht. Daarvoor is meer en breder onderzoek nodig.
Respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem
De mensen gaan in deze buurt op een prettige manier met elkaar om*
30,0%
Ik ben tevreden over de bevolkingssamenstelling in deze buurt
50,0%
47,6%
Ik voel me thuis bij de mensen die in deze buurt 4,5% wonen*
14,3%4,8%
Ik heb veel contact met andere buurtbewoners De mensen kennen elkaar nauwelijks in deze buurt* Helemaal mee eens
Mee eens
9,5%
0% Neutraal
42,9%
36,4%
Ik woon in een gezellige buurt, waar mensen 4,8% 19,0% elkaar helpen*
40,9% 38,1%
19,0%
28,6%
23,8%
10,0% 10,0%
28,6% 28,6%
20% 40% Mee oneens
23,8%
9,5% 9,1%9,1% 19,0% 23,8% 14,3%
60% 80% 100% Helemaal mee oneens
Grafiek 10. Reacties op stellingen sociale cohesie door respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem 30% van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem is van mening dat mensen in hun buurt op een prettige wijze met elkaar omgaan en bijna 48% is tevreden over de 6
Bron: Schnabel, Paul, Rob Bijl, Joep de Hart (redactie), Betrekkelijke betrokkenheid, Studies in sociale cohesie, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, 2008, pagina 17.
23 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
bevolkingssamenstelling in de buurt. 41% voelt zich ook thuis bij de mensen in hun buurt. Als we kijken naar de mate waarin buurtbewoners elkaar helpen, dan is 24% van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem deze mening toegedaan. 19% van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem zegt veel contact te hebben met andere buurtbewoners. Buurtbewoners kennen elkaar volgens deze doelgroep slechts matig. De schaalscore die de sociale cohesie uitdrukt voor de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem bedraagt 5,0.7 Als we kijken naar de Veiligheidsmonitor 2013 van het CBS, dan kunnen we daarin lezen dat de landelijke schaalscore een 6,2 bedraagt. Daarmee scoort de groep respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem beduidend lager dan Nederland als geheel. 50% van deze groep scoort zelfs lager dan een 5,0. Bijna 45% scoort daarentegen hoger dan het landelijk gemiddelde. De mannelijke respondenten scoren opvallend hoger (6,4) dan de vrouwelijke respondenten (4,3). Respondenten die aangeven dat zij iemand kennen die bereid is om hen te helpen met klusjes, scoren eveneens duidelijk hoger (5,8) dan de respondenten die zo iemand niet kennen (4,1). Respondenten die moeite hebben met boodschappen doen, scoren ook significant lager (3,7) ten opzichte van de groep die hier geen moeite mee heeft (6,0). Datzelfde geldt voor de groep respondenten die moeite heeft met het huishouden doen, namelijk 3,9 tegenover de groep die hier geen moeite mee heeft en 6,0 scoort wat betreft de sociale cohesie. Verder speelt de vraag of zij wel of geen moeite hebben met het hebben van contact van familie of vrienden een rol. Degenen die hier geen moeite mee hebben, hebben een schaalscore van 6,3. De respondenten die wel moeite hebben om contact met familie of vrienden te hebben scoren daarentegen een 3,3. De resultaten per dorpskern zijn: Aantal respondenten per Sociale cohesie score per dorpskern dorpskern De Baarzen 3 4,6 Centrum 8 4,8 Cromvoirt Omgeving Loonsebaan 1 4,4 Omgeving Loyolalaan Schoonveld 1 6,3 Omgeving Taalstraat Vijverhof 3 6,0 Vughtse Hoeven 2 4,1 Tabel 3. De sociale cohesie scores per dorpskern volgens de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem Dorpskern
7
Deze score is berekend op basis van de resultaten van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem (N = 18) die op alle vier de stellingen hebben gereageerd met ‘helemaal mee eens’, ‘mee eens’, ‘neutraal’, ‘mee oneens’ of ‘helemaal mee oneens’. De stelling ‘de mensen kennen elkaar nauwelijks in deze buurt’ is ‘omgekeerd’ hercodeerd.
24 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Respondenten met een zintuiglijke beperking
De mensen gaan in deze buurt op een prettige 3,7% manier met elkaar om*
46,3%
Ik ben tevreden over de bevolkingssamenstelling 2,1% in deze buurt Ik voel me thuis bij de mensen die in deze buurt wonen*
40,7%
54,2%
8,8%
17,7%
Ik heb veel contact met andere buurtbewoners
Helemaal mee eens
Mee eens
Neutraal
20%
11,6%
Mee oneens
5,3% 5,3% 19,2%3,8%
33,9%
40%
6,3%
36,8% 44,2%
17,7%
De mensen kennen elkaar nauwelijks in deze 2,3% 30,2% buurt* 0%
37,5%
43,9%
Ik woon in een gezellige buurt, waar mensen 3,8% 28,8% elkaar helpen*
7,4%1,9%
30,6% 51,2%
60%
80%
4,7%
100%
Helemaal mee oneens
Grafiek 11. Reacties op stellingen sociale cohesie door respondenten met een zintuiglijke beperking Van de respondenten met een zintuiglijke beperking vindt 50% dat de mensen in de buurt op een prettige wijze met elkaar omgaan. Ruim 56% is tevreden over de bevolkingssamenstelling in de buurt. Bijna 53% voelt zich thuis bij de mensen in haar buurt. Bijna 33% van de respondenten met een zintuiglijke beperking vindt dat zij in een gezellige buurt woont, waar mensen elkaar helpen. Iets minder dan één op de vijf respondenten met een zintuiglijke beperking zegt veel contact te hebben met andere buurtbewoners. De buurtbewoners kennen elkaar volgens 57% van de respondenten met een zintuiglijke beperking goed. De schaalscore die de sociale cohesie uitdrukt voor de groep respondenten met een zintuiglijke beperking bedraagt 6,0.8 Daarmee scoort deze groep respondenten ongeveer even hoog als Nederland als geheel (6,2). Een kwart van de respondenten met een zintuiglijke beperking scoort een 5 of lager. Eveneens een kwart van deze groep respondenten scoort een 7,5 of hoger. Deze groep voelt zich blijkbaar zeer betrokken bij de buurt.
8
Deze score is berekend op basis van de resultaten van de respondenten met een zintuiglijke beperking (N = 38) die op alle vier de stellingen hebben gereageerd met ‘helemaal mee eens’, ‘mee eens’, ‘neutraal’, ‘mee oneens’ of ‘helemaal mee oneens’. De stelling ‘de mensen kennen elkaar nauwelijks in deze buurt’ is ‘omgekeerd’ hercodeerd.
25 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
De resultaten per dorpskern zijn: Dorpskern De Baarzen Centrum Cromvoirt Omgeving Loonsebaan Omgeving Loyolalaan Schoonveld Omgeving Taalstraat Vijverhof Vughtse Hoeven
Aantal respondenten per dorpskern 6 20 1 4 4 1 1
Sociale cohesie score per dorpskern 5,8 6,2 7,5 5,9 5,6 2,5 7,5
Tabel 4. De sociale cohesie scores per dorpskern volgens de respondenten met een zintuiglijke beperking
Aan de respondenten is gevraagd of zij wel eens iets doen voor hun buurt. Denk hierbij aan het meehelpen met organiseren van activiteiten, betrokken zijn bij de buurtvereniging, meehelpen met het onderhouden van de wijk, klusjes doen voor andere buurtbewoners enzovoort. Ja
8,7% 8,8%
Nee, maar dat zou ik wel graag willen
8,8%
26,1% 21,7%
Nee, dat kan ik niet Nee, hier heb ik geen behoefte aan
48,5% 33,8%
0%
10%
20%
30%
40%
43,5% 50%
60%
Burgers met een psychische of psychosociaal probleem (N = 23) Bugers met een zintuiglijke beperking (N = 68) Grafiek 12. Inzetten voor de eigen buurt Bijna 9% van beide groepen respondenten is actief in de buurt. Daar staat tegenover dat 91% dat niet is. Van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem zou 26% zich wel willen inzetten voor de buurt. Bijna 22% van deze groep zegt dat niet te kunnen en 43,5% wil dat ook niet. Van de groep respondenten met een zintuiglijke beperking zegt 9% nu niets voor de buurt te doen, maar zou dat wel graag willen. 48,5% zegt niets voor de buurt te kunnen doen en bijna 34% heeft hier geen behoefte aan. Als we de resultaten van de groep respondenten met een zintuiglijke beperking afzetten tegen de sociale cohesie-scores, zien we een opmerkelijk verschil. De groep respondenten die al iets doet voor de buurt of dat graag zou willen, scoort ongeveer een 7,0. De groep die zich niet voor de buurt in wil of kan zetten, scoort met een 5,8 significant lager. Bij de groep respondenten met een psychisch of psychosociaal zien we eveneens, hoewel niet significant, een dergelijk verschil in gemiddelden; 5,6 versus 4,6.
26 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Aan beide groepen respondenten zijn stellingen voorgelegd over hoe zij zich voelen in hun buurt. Respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem
52,2%
Ik voel me veilig in mijn buurt of wijk Ik voel me gerespecteerd door de mensen in mijn buurt
43,5%
Ik kan een gelijkwaardig gesprek hebben met de mensen uit mijn buurt
30,4%
34,8% 52,2%
47,9%
Ik voel me prettig in mijn buurt of wijk
26,1%
Ik weet goed wat er in mijn buurt gebeurt
Ja
43,5%
43,5%
50%
Min of meer
Nee
21,7% 17,4%
43,5%
0%
4,3%
8,7% 30,4%
100%
Grafiek 13. Reacties respondenten op stellingen over hun plek in hun buurt (N = 23) De respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem voelen zich redelijk veilig in hun buurt. Ruim 52% voelt zich veilig en nog eens 43,5% voelt zich min of meer veilig. Er is een zeer sterke samenhang tussen de mate waarin de respondenten zich in hun buurt veilig voelen en sociale eenzaamheid. Datzelfde geldt voor sociale cohesie. Met andere woorden: respondenten die zich veilig voelen in hun buurt, scoren laag wat betreft sociale eenzaamheid en sociale cohesie hoger. Voor mensen die zich niet veilig voelen in hun buurt geldt het tegenovergestelde. De respondenten voelen zich eveneens redelijk gerespecteerd door de mensen in hun buurt; 43,5% voelt zich helemaal gerespecteerd en bijna 35% min of meer. De groep respondenten die zich gerespecteerd voelt door haar buurtgenoten, scoort beduidend hoger op sociale cohesie dan de groep die zich niet gerespecteerd voelt. Een iets kleinere groep, namelijk ruim 30%, kan een gelijkwaardig gesprek hebben met de mensen in de buurt en ruim de helft kan dat min of meer. Ook hier is er weer sprake van een sterke samenhang tussen de mate waarin de respondenten een gelijkwaardig gesprek kunnen voeren en de ervaren sociale cohesie. De meeste respondenten voelen zich redelijk prettig in hun buurt of wijk. 48% voelt zich prettig en 43,5% voelt zich min of meer prettig in de buurt. Hier is eveneens sprake van een zeer sterke samenhang tussen de mate waarin de respondenten zich prettig voelen in hun buurt en sociale eenzaamheid. Hetzelfde geldt voor sociale cohesie. Hoe meer respondenten zich prettig voelen in hun buurt, des te hoger scoren ze op sociale cohesie en des te lager op sociale eenzaamheid. Redenen waarom enkele respondenten zich onveilig en onprettig voelen in hun buurt hebben te maken met criminaliteit, zoals inbraken en dealen in drugs. Een andere reden is dat de mensen in de buurt vooral met zichzelf bezig zijn. Tot slot weet 26% wat er in haarbuurt gebeurt en weet 43,5% dat min of meer. Ruim 30% weet niet wat er in de buurt gebeurt.
27 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Respondenten met een zintuiglijke beperking
73,5%
Ik voel me veilig in mijn buurt of wijk
70,3%
Ik voel me gerespecteerd door de mensen in… 37,5%
Ik kan een gelijkwaardig gesprek hebben met…
18,8% 10,9% 31,3%
31,3%
74,6%
Ik voel me prettig in mijn buurt of wijk 20,3%
Ik weet goed wat er in mijn buurt gebeurt 0% Ja
17,6% 8,8%
20%
17,9% 7,5%
26,6%
40%
Min of meer
53,1%
60%
80%
100%
Nee
Grafiek 14. Reacties van respondenten op stellingen over hun plek in hun buurt (N = 68) De respondenten met een zintuiglijke beperking voelen zich veilig in hun buurt. 73,5% voelt zich veilig en 17,6% voelt zich min of meer veilig. Het onveilige gevoel heeft te maken met het verkeer dat niet altijd rekening houdt met de visuele beperkingen van de andere verkeersdeelnemers. Daarnaast hebben enkele respondenten te maken met overlast van jeugd. De respondenten met een zintuiglijke beperking voelen zich gerespecteerd door de mensen in hun buurt; Ruim 70% voelt zich helemaal gerespecteerd en bijna 19% min of meer. 37,5% kan een gelijkwaardig gesprek hebben met de mensen in haar buurt en ruim 31% kan dat min of meer. Hier is sprake van een sterke samenhang tussen de mate waarin de respondenten een gelijkwaardig gesprek kunnen voeren en sociale eenzaamheid. Met andere woorden: de respondenten die niet in staat zijn om een gelijkwaardig gesprek te voeren met hun buurtgenoten, zijn over het algemeen sociaal eenzamer en voelen zich ook minder gerespecteerd door de buurtgenoten. Respondenten die wel in staat zijn om een gelijkwaardig gesprek met hun buurtgenoten te voeren, voelen zich ook significant prettiger in de wijk of buurt waar zij wonen. De meeste respondenten voelen zich prettig in hun buurt of wijk. Bijna 75% voelt zich prettig en 18% voelt zich min of meer prettig. Er bestaat hier een sterke samenhang tussen de mate waarin de respondenten zich prettig in hun buurt voelen en de schaalscore voor sociale cohesie. Hoe meer respondenten zich prettig voelen in hun buurt, des te hoger ze scoren op sociale cohesie. Redenen waarom enkele respondenten zich onveilig en onprettig voelen in hun buurt hebben te maken met criminaliteit, zoals inbraken en dealen in drugs. Een andere reden is dat de mensen in de buurt vooral met zichzelf bezig zijn. De auditieve en visuele beperkingen (of een combinatie daarvan) van deze groep respondenten, zorgen ervoor dat zij moeilijk kunnen communiceren met hun buurtgenoten. Ten slotte weet één op de vijf respondenten met een zintuiglijke beperking wat er in de buurt gebeurt en weet bijna 27% dat min of meer. Meer dan de helft van deze groep respondenten weet niet wat er in hun buurt gebeurt. Hier is er sprake van een matige, maar wel significante samenhang tussen de mate waarin respondenten weten wat er in hun buurt gebeurt en de sociale cohesie-score.
28 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
3.1.4 Meedoen Meedoen is het credo van het Wmo-beleid en het participatiebeleid. Aan beide groepen respondenten hebben we gevraagd hoe belangrijk het voor hen is om aan bepaalde activiteiten mee te doen en in hoeverre het voor hen ook mogelijk is om hieraan mee te doen. Respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem
Meedoen aan activiteiten buitenshuis is voor mij: (n = 20)
35,0%
15,0% 15,0%
Meedoen aan sport is voor mij: (n = 23)
34,8%
13,0%
18,2%
Betaald werken is voor mij: (n = 22) Vrijwilligerswerk doen is voor mij: (n = 21)
9,5%
38,1%
Sportwedstrijden bezoeken is voor mij: (n = 23)
8,7%8,7%
Concerten of theatervoorstellingen bezoeken is voor mij: (n = 23)
8,7%8,7%
Restaurants bezoeken is voor mij: (n = 23)
Zeer belangrijk
Belangrijk
13,0% 13,0%
Redelijk belangrijk
9,1% 1,6%
13,0%
31,8%
19,0% 9,5% 23,8%
26,1%
34,8%
0%
39,1%
10,0%
82,6%
13,0% 13,0%
Winkels bezoeken is voor mij: (n = 23) Opleidingen volgen is voor mij: (n = 23)
27,3%
25,0%
20%
17,4%
21,7%
26,1%
26,1% 26,1%
40%
8,7%
60%
Een beetje belangrijk
39,1% 26,1% 30,4%
8,7%
39,1%
80%
100%
Onbelangrijk
Grafiek 15. Activiteiten die belangrijk zijn voor respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem (N = 23) De activiteiten die het meest van belang zijn voor de groep respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem zijn: - Activiteiten buitenshuis - Betaald werk verrichten - Vrijwilligerswerk doen - Winkels bezoeken. Enkele respondenten noemen daarnaast nog dat zij zich willen ontplooien en zelfstandig en zelfvoorzienend willen zijn casu quo blijven. Voor anderen is structuur en regelmaat in hun leven belangrijk.
29 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Op de vraag of en in hoeverre zij in staat mee te doen aan de activiteiten die voor hen in enige mate belangrijk zijn, is het volgende geantwoord:9
Meedoen aan activiteiten buitenshuis gaat: (n = 16)
18,8%
Meedoen aan sport gaat: (n = 14) 7,1%
37,5% 35,7% 28,6%
16,7%
Sportwedstrijden bezoeken gaat: (n = 6) Concerten of theatervoorstellingen bezoeken gaat: (n = 12)
28,6%
33,3% 33,3%
Restaurants bezoeken gaat: (n = 15)
53,3%
26,7%
Winkels bezoeken gaat: (n = 21)
52,4%
28,6%
38,5%
Cursussen / workshops gaat: (n = 13) 0% Heel goed
Goed
Matig
20%
14,3% 25,0%
50,0% 41,7%
16,7% 8,3% 13,3%6,7% 4,8%14,3%
38,5%
40% Slecht
6,3%
21,4% 7,1%
75,0%
Vrijwilligerswerk doen gaat: (n = 12)
18,8%
28,6%
28,6%
Betaald werken gaat: (n = 7)
18,8%
60%
23,1%
80%
100%
Heel slecht
Grafiek 16. De mate waarin respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem deel kunnen nemen aan bepaalde activiteiten Aan de meeste activiteiten kunnen de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem redelijk goed meedoen. Als respondenten niet aan een activiteit mee kunnen doen, heeft dat te maken met: - Financiële beperkingen: 57% - Gezondheidsproblemen: 52% - Problemen met vervoer: 30% - Begeleiding nodig hebben: 30% - Niet kunnen organiseren: 22% - Het niet begrijpen van informatie: 22%.
9
De groep respondenten voor wie het meedoen aan bepaalde activiteiten onbelangrijk is of die ‘niet van toepassing’ hebben geantwoord, zijn buiten beschouwing gelaten.
30 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Respondenten met een zintuiglijke beperking
Meedoen aan activiteiten buitenshuis is voor mij: (n = 64)
20,3% 17,2%
Meedoen aan sport is voor mij: (n = 64)
8,9%
17,2% 12,5%
37,5%
28,6%
Betaald werken is voor mij: (n = 56) Vrijwilligerswerk doen is voor mij: (n = 56)
34,4%
23,2%
18,8% 4,7%21,9%
35,7%
3,6% 3,6% 28,6%
14,3% 8,9%
44,6%
6,3% 6,3% 17,3% Sportwedstrijden bezoeken is voor mij: (n = 63) 1,6%
Concerten of theatervoorstellingen bezoeken is voor mij: (n = 66)
15,2%
Restaurants bezoeken is voor mij: (n = 66)
16,7%
Opleidingen volgen is voor mij: (n = 56) 7,1% 0% Zeer belangrijk
Belangrijk
68,3%
30,3%
Redelijk belangrijk
12,1% 13,6%
36,4%
35,8%
Winkels bezoeken is voor mij: (n = 67)
15,6%
28,8%
24,2% 44,8%
15,2% 7,6% 13,4%6,0%
26,8%
14,3% 8,9%
42,9%
20%
40%
80%
60%
Een beetje belangrijk
100%
Onbelangrijk
Grafiek 17. Activiteiten die belangrijk zijn voor respondenten met een zintuiglijke beperking De activiteiten die het meest van belang zijn voor de groep respondenten met een zintuiglijke beperking zijn: - Winkels bezoeken - Betaald werk verrichten - Activiteiten buitenshuis - Meedoen aan sport. Enkele respondenten noemen nog dat de openbare ruimte goed bruikbaar moet zijn voor mensen met een visuele beperking, zoals duidelijke geleidelijnen. Daarnaast vinden enkele respondenten het belangrijk om contacten te kunnen aangaan en onderhouden met andere mensen.
31 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Op de vraag of en in hoeverre zij in staat mee te doen aan de activiteiten die voor hen in enige mate belangrijk zijn, is het volgende geantwoord:10
Meedoen aan activiteiten buitenshuis gaat: (n = 49)
18,8%
Meedoen aan sport gaat: (n = 51) 7,1%
37,5% 35,7% 28,6%
16,7%
Sportwedstrijden bezoeken gaat: (n = 24) Concerten of theatervoorstellingen bezoeken gaat: (n = 42)
28,6%
33,3% 33,3%
Restaurants bezoeken gaat: (n = 62)
53,3%
26,7%
Winkels bezoeken gaat: (n = 66)
52,4%
28,6%
38,5%
Cursussen / workshops gaat: (n = 25) 0% Heel goed
Goed
Matig
20%
14,3% 25,0%
50,0% 41,7%
16,7% 8,3% 13,3%6,7% 4,8%14,3%
38,5%
40% Slecht
6,3%
21,4% 7,1%
75,0%
Vrijwilligerswerk doen gaat: (n = 30)
18,8%
28,6%
28,6%
Betaald werken gaat: (n = 40)
18,8%
60%
23,1%
80%
100%
Heel slecht
Grafiek 18. De mate waarin respondenten met een zintuiglijke beperking mee kunnen doen aan activiteiten Aan de meeste activiteiten kunnen de respondenten met een zintuiglijke beperking redelijk goed meedoen. Alleen betaald werken gaat voor een substantiële groep moeilijker, namelijk 43%. Als respondenten niet aan een activiteit mee kunnen doen, heeft dat te maken met: - Begeleiding nodig hebben: 64% - Ontoegankelijkheid van informatie: 48% - Problemen met vervoer: 46% - Het niet begrijpen van informatie: 39% - Niet kunnen organiseren: 35% - Financiële beperkingen: 26% - Ontoegankelijkheid gebouwen: 23%. Andere obstakels zijn: - Moeite hebben met communicatie - De beperking zelf.
10
De groep respondenten voor wie het meedoen aan bepaalde activiteiten onbelangrijk is of die ‘niet van toepassing’ hebben geantwoord, zijn hierin buiten beschouwing gelaten.
32 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
3.1.5 Ondersteuning Soms hebben mensen ondersteuning nodig bij bepaalde activiteiten. Aan beide groepen respondenten is gevraagd of zij hulp krijgen van anderen, of zij organisaties kennen waar zij eventueel terecht kunnen voor ondersteuning en waarbij zij eventueel ondersteuning zouden kunnen gebruiken. Van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem wordt ruim 91% geholpen door iemand. Het daarbij om: - Ouders: 22% - Broers, zussen of schoonfamilie: 30% - Kinderen: 4% - Mensen uit de buurt: 9% - Een vrijwilliger: 9% - Een beroepskracht: 48% - Persoonlijk begeleider / buddy: 48% - Anders: 21,7% partner, GGZ, Reinier van Arkel. Respondenten met een zintuiglijke beperking ontvangen allemaal hulp van iemand anders. Daarbij gaat het om: - Ouders: 39% - Broers, zussen of schoonfamilie: 29% - Kinderen: 10% - Mensen uit de buurt: 25% - Een vrijwilliger: 20% - Een beroepskracht: 71% - Persoonlijk begeleider / buddy: 36% - Anders: 30,4% partner, AWBZ-instelling, GGMD, woonbegeleider, vrienden.
73,9%
Ja Nee
26,1%
7,9% 0%
10%
92,1%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Burgers met een psychische of psychosociaal probleem (N = 23) Bugers met een zintuiglijke beperking (N = 63) Grafiek 19. Bekendheid met organisaties voor ondersteuning Van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem kent 74% een organisatie waar zij naartoe kunnen gaan voor hulp. De organisaties die genoemd worden: - GGZ - Maatschappelijk werk - De gemeente / Wmo - Kentalis - Reinier van Arkel.
33 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Vrijwel alle respondenten met een zintuiglijke beperking kennen eveneens een organisatie waar zij terecht kunnen voor ondersteuning. Zij noemen: - Kentalis - Gemeente / Wmo - GGMD - Reinier van Arkel - Robert Coppens Stichting - Thuiszorg - Welzijn Vught. De respondenten zouden hulp kunnen gebruiken bij: Ik heb geen hulp nodig Hulp bij het omgaan met geld
0,0%
29,0% 8,7%
Hulp bij het vinden van werk
17,4%
13,0%
Hulp bij vervoer Hulp bij het vinden van een opleiding
21,7%
5,8%
5,8%
8,7%
4,3%
Hulp bij het vinden van vrijwilligerswerk
42,0%
13,0%
Hulp bij het vinden van activiteiten waar ik aan mee kan doen
34,8%
Anders
34,8% 0%
42,0% 40,6%
5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45%
Burgers met een psychische of psychosociaal probleem (N = 23) Bugers met een zintuiglijke beperking (N = 69) Grafiek 20. Gewenste vormen van ondersteuning Grafiek 20 laat zien dat de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem vooral behoefte hebben aan hulp bij het vinden van activiteiten. In mindere mate is er ook behoefte aan hulp bij vervoer. Uit de toelichting die deze groep heeft gegeven bij de antwoordoptie ‘anders’ komt eveneens naar voren dat er behoefte is aan hulp bij het leggen van contacten. Verder is er ook behoefte aan hulp bij klussen in en om het huis. De respondenten met een zintuigelijke beperking hebben vooral behoefte aan hulp bij vervoer, hulp bij het vinden van activiteiten waar zij aan mee kunnen doen en hulp bij het omgaan met geld. Als we deze gegevens nader analyseren, levert dat een aantal opvallende resultaten op: - Jongere respondenten (40 jaar of jonger) hebben duidelijk meer behoefte aan hulp bij het omgaan met geld dan oudere respondenten (ouder dan 40 jaar), namelijk 48% tegenover 20%. - Respondenten met een betaalde baan hebben opvallend meer behoefte aan hulp bij het omgaan met geld (44%) dan respondenten die geen betaalde baan hebben (16%).
34 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
-
-
-
-
47% van de respondenten met een betaalde baan hebben behoefte aan hulp bij het vinden van activiteiten waar zij aan mee kunnen doen. Bij de respondenten die geen betaald werk verrichten is dat 38%. Van de respondenten die overdag bezig zijn met het uitoefenen van hun hobby’s, heeft 54% behoefte aan hulp bij vervoer. Deze groep geeft ook duidelijk vaker aan dat zij behoefte hebben aan hulp bij het vinden van activiteiten waar zij aan mee kunnen doen; 58%. Van de respondenten die overdag een activiteitencentrum bezoeken, heeft 50% behoefte aan hulp bij vervoer. 41% van deze groep heeft behoefte aan hulp bij het vinden van activiteiten waar zij aan mee kunnen doen. De vrouwelijke respondenten hebben iets meer behoefte aan hulp bij vervoer (47%) dan de mannelijke respondenten (38%). De mannelijke respondenten hebben duidelijk meer behoefte aan hulp bij het omgaan met geld (41%) dan de vrouwelijke respondenten (16%).
3.1.6 Voorzieningen Om de participatie van mensen met een beperking te bevorderen, is het van belang dat zij bekend zijn met en gebruik kunnen maken van allerlei voorzieningen in de gemeente Vught. In deze paragraaf gaan we in op de vraag of de respondenten bekend zijn met een aantal voorzieningen, of zij gebruikmaken van deze voorzieningen en of zij er tevreden over zijn. Daarnaast wordt gevraagd naar de mate van tevredenheid over het aanbod van voorzieningen in de gemeente Vught. Respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem
1. Bekend: De Rode Rik
Ja
55%
2. Gebruik:
46%
83%
De Stenen Hut
Nee
17%
Ja
Nee
3. Tevreden:
44%
56%
100%
70%
30%
27%
73%
100%
De Speeldoos
74%
26%
25%
75%
100%
18%
82%
100%
14%
86%
100%
100%
Ons Home
De Vlasborch
Nee
100%
Bibliotheek
Anders Bezig…
Ja
57% 30%
44% 70%
Grafiek 21. Bekendheid, gebruik en tevredenheid voorzieningen onder respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem (N = 23) In grafiek 21 zijn de resultaten per organisatie weergegeven. In de eerste kolom staat het percentage respondenten dat wel of niet bekend is met de organisatie. In de tweede kolom staat het percentage 35 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
respondenten dat wel of geen gebruikmaakt van de diensten van de desbetreffende organisatie. Het gaat hier uitsluitend om de respondenten die expliciet hebben aangegeven bekend te zijn met die organisatie. In de derde, meest rechtse kolom staat het percentage respondenten dat wel of niet tevreden is over de aangeboden diensten. Het gaat hierbij uitsluitend om die respondenten die aangegeven hebben gebruik te hebben gemaakt van de diensten. Uit grafiek 21 worden enkele zaken duidelijk. Op eerste plaats zijn sommige voorzieningen goed bekend onder de respondenten. De Stenen Hut, een ontmoetingsplaats die beheerd wordt door de Reinier van Arkel Groep, is het meest bekend. Daarnaast zijn ook De Speeldoos en de Bibliotheek ruimschoots bekend onder de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem. De Rode Rik en Anders Bezig Zijn zijn wat minder bekend, maar nog steeds bij een meerderheid wel bekend. De Vlasborch is bij één op de drie respondenten bekend en Ons Home is bij geen van deze respondenten bekend. De Vlasborch is specifiek bedoeld voor mensen met een visuele beperking en is vermoedelijk om die reden minder bekend bij de andere doelgroepen. Van de diensten en activiteiten van de diverse organisaties wordt matig gebruikgemaakt. Minder dan 30% van de respondenten die bekend zijn met de organisaties, maakt gebruik van hun diensten of de activiteiten. Alleen De Stenen Hut vormt hierop een uitzondering: 44% maakt hier gebruik van. Aan de respondenten die gebruikmaken van de diensten van de diverse organisaties is gevraagd of zij tevreden zijn over de aangeboden diensten en activiteiten. Hierbij zijn alleen de antwoorden meegenomen van de respondenten die hebben aangegeven dat zij gebruikmaken van de diensten of meedoen aan de activiteiten. Bij de meeste diensten gaat het dus maar om enkele respondenten (minder dan 10). De respondenten zijn tevreden over de aangeboden diensten en activiteiten. Andere voorzieningen waar de respondenten aan meedoen of gebruik van maken, zijn: - Demarrage - Tennisvereniging - Zonnebloem.
Aanbod voorzieningen en activiteiten in de gemeente Vught
Zeer tevreden
73,0%
27,0%
0%
50%
Ontevreden
Zeer ontevreden
Tevreden
100%
Grafiek 22. De mate van tevredenheid over voorzieningen onder respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem (N = 15) De meerderheid (73%) van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem is tevreden over het aanbod van voorzieningen en activiteiten in de gemeente Vught. Daar staat tegenover dat 27% ontevreden is. Eén van de problemen waar deze groep tegenaan loopt, is dat zij vanwege financiële beperkingen geen of weinig gebruik kan maken van de voorzieningen.
36 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Respondenten met een zintuiglijke beperking
1. Bekend:
Ja
Nee
De Rode Rik
55%
45%
De Stenen Hut
49%
51%
63%
Bibliotheek
71%
De Speeldoos Ons Home Anders Bezig… De Vlasborch
37%
15%
29% 85%
52% 71%
48% 29%
2. Gebruik: 17%
Ja
Nee
83%
3. Tevreden:
69%
100%
35%
65%
93%
50%
50%
50%
Nee
100%
31%
50%
Ja
74%
7% 26%
100%
29%
71%
90%
10%
28%
72%
92%
8%
Grafiek 23. Bekendheid, gebruik en tevredenheid voorzieningen onder respondenten met een zintuiglijke beperking (N = 65) Met uitzondering van Ons Home zijn de voorzieningen redelijk goed bekend bij de respondenten met een zintuiglijke beperking. De Speeldoos en De Vlasborch zijn het meest bekend. Daarnaast zijn ook de Bibliotheek en Anders Bezig Zijn bij een meerderheid van deze respondenten bekend. De Stenen Hut is bij bijna de helft van de respondenten bekend. Van de diensten en activiteiten van de diverse organisaties wordt matig gebruikgemaakt. Van De Speeldoos en Ons Home wordt in verhouding tot de andere voorzieningen het meest gebruikgemaakt, namelijk door de helft van de respondenten met een zintuiglijke beperking. Van de Stenen Hut en de Bibliotheek wordt door ongeveer één op de drie respondenten gebruikgemaakt. Van Anders Bezig Zijn en De Vlasborch wordt door bijna 30% van de respondenten gebruikgemaakt. Van de Rode Rik wordt het minst gebruikgemaakt, namelijk door 17%. Over de diensten van de diverse organisaties zijn de respondenten tevreden. Hierbij zijn alleen de antwoorden meegenomen van de respondenten die hebben aangegeven dat zij gebruik van de diensten maken of meedoen aan de activiteiten. Bij sommige diensten gaat het dus maar om enkele respondenten (minder dan 10). Over De Speeldoos zijn iets minder respondenten tevreden, namelijk 74%. Een kwart van de respondenten met een zintuiglijke beperking, die wel eens gebruikmaken van De Speeldoos, is hierover niet tevreden. Andere voorzieningen waar de respondenten aan meedoen of gebruik van maken, zijn: - AC Vught - Blizo - Demarrage / Reinier van Arkel Groep - Robert Coppes Stichting - Rozenoord - Tandemclub Vught. 37 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Aanbod voorzieningen en activiteiten in de 2,0% gemeente Vught
Zeer tevreden
Tevreden
69,4%
20,4% 8,2%
0%
50%
100%
Ontevreden
Zeer ontevreden
Grafiek 24. De mate van tevredenheid over voorzieningen onder respondenten met een zintuiglijke beperking (N = 49) Een ruime meerderheid van 71% van de respondenten met een zintuiglijke beperking is tevreden over het aanbod van voorzieningen en activiteiten in de gemeente Vught. Bijna 29% is hierover echter ontevreden. Uit de toelichtingen van de respondenten komt een divers beeld naar voren. De respondenten die tevreden zijn, zijn van mening dat er voldoende geschikte activiteiten zijn waar zij met hun beperkingen aan deel kunnen nemen. Daar staat tegenover dat respondenten die ontevreden zijn, juist van mening zijn dat er onvoldoende voorzieningen in de gemeente Vught aanwezig zijn. Dat heeft enerzijds te maken met het gegeven dat de voorzieningen en activiteiten niet aansluiten bij de behoeften van deze respondenten. Anderzijds lijkt het ook te maken te hebben met de onbekendheid van de voorzieningen en het ontbreken van geschikte begeleiding. Eén van de respondenten is van mening dat de informatievoorziening over de aanwezige voorzieningen tekortschiet.
3.1.7 Vrijwilligerswerk Aan de respondenten is gevraagd of zij als vrijwilliger werkzaam zijn bij één van de voorzieningen uit de vorige paragraaf. Verder is gevraagd of zij elders (ook) werkzaam zijn als vrijwilliger. Respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem
78,9%
De Rode Rik 19,0%
De Stenen Hut
21,1% 61,9%
19,0%
Bibliotheek
78,9%
21,1%
De Speeldoos
78,9%
21,1%
Ons Home
73,7%
26,3%
Anders Bezig Zijn
73,7%
26,3%
De Vlasborch
73,7%
26,3%
0% Ja
20%
Nee, maar dat wil ik wel
40%
60%
Nee, en dat wil ik ook niet
80%
100%
Niet mee bekend
Grafiek 25. Vrijwilligerswerk bij voorzieningen (N = 19) Alleen bij De Stenen Hut zijn enkele respondenten actief als vrijwilliger. Bij de overige voorzieningen is niemand van de respondenten actief als vrijwilliger. Bovendien blijkt dat een ruime meerderheid van de respondenten ook niet bij één van de genoemde organisaties als vrijwilliger actief wil zijn. 38 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem (N = 21) is 43% actief als vrijwilliger. Buiten de reeds genoemde De Stenen Hut, zijn zij actief bij het AC Vught, Kinder Vakantiewerk, Demarrage, Huize Theresia, het jeugdcarnaval en de WSD-groep.
Respondenten met een zintuiglijke beperking
De Rode Rik 1,7%
65,5%
32,8%
De Stenen Hut 1,7%
63,8%
34,5%
Bibliotheek 1,7%
74,1%
24,1%
De Speeldoos 1,7%1,7%
70,2%
26,3%
Ons Home 1,7%
44,8%
Anders Bezig Zijn 3,4%
63,8%
De Vlasborch 1,7% 0% Ja
53,4% 32,8%
70,7%
20%
Nee, maar dat wil ik wel
40%
27,6%
60%
Nee, en dat wil ik ook niet
80%
100%
Niet mee bekend
Grafiek 26. Vrijwilligerswerk bij voorzieningen (N = 58) Slechts enkele respondenten met een zintuiglijke beperking zijn actief bij één van de genoemde organisaties in grafiek 26. De meeste respondenten willen niet bij één van deze organisaties als vrijwilliger werken of zijn er niet mee bekend. Van de respondenten met een zintuiglijke beperking is 19% actief als vrijwilliger bij één van de volgende organisaties: - AC Vught - Basisschool - Zorgboerderij - Gebarencafé XL - Schoonmaakwerk - Peijnenburg Vught - S.O.S. Den Bosch - De Harmonie - Sportclub.
39 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
3.1.8 Tot slot Aan de respondenten is aan het einde van de vragenlijst gevraagd of zij kunnen leven zoals zij willen en hoe zij hun toekomst zien. Respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem
Mijn mogelijkheden om te leven zoals ik het wil zijn: (N = 21)
14,3% 33,3%
0% Zeer goed
Goed
Redelijk
28,6%
23,8%
20% 40% 60% 80% 100% Matig
Slecht
Grafiek 27. Mogelijkheden om gewenst leven te leiden door respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem Ruim 14% van de respondenten kan leven zoals hij of zij dat wil. Ruim 33% kan redelijk leven zoals hij of zij wil. Meer dan de helft van de respondenten geeft echter aan dat dit maar matig tot slecht lukt. Er is een sterke samenhang met emotionele eenzaamheid en sociale cohesie. Met andere woorden: respondenten die goede mogelijkheden hebben om te leven zoals zij willen, zijn duidelijk minder emotioneel eenzaam en scoren duidelijk hoger op de sociale cohesie-schaalscore dan de respondenten die slechtere mogelijkheden ervaren om het leven te leiden zoals zij dat willen. Verder zijn de respondenten die van mening zijn dat zij matige of slechte mogelijkheden hebben om te leven zoals zij dat willen, ook duidelijk sociaal eenzamer. Uit de toelichtingen komen de volgende factoren naar voren die medebepalend zijn of iemand de mogelijkheden heeft om te leven zoals hij of zij dat wil: - Door het psychische ziektebeeld trekt men zich maatschappelijk terug - Financiële beperkingen - Te weinig goede sociale contacten. De volgende suggesties worden geopperd om te zorgen dat iemand beter het leven kan leiden zoals hij of zij dat wil: - Meer financiële mogelijkheden - (Behoud van de) ondersteuning of de behandeling - Gewaardeerd worden.
40 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Op de vraag hoe de respondenten hun eigen toekomst zien, antwoorden zij als volgt:
Hoe ziet u uw toekomst? (N = 21)
Zeer positief
Positief
28,6%
47,6%
14,3% 9,5%
0% 50% Neutraal / weinig verandeing Negatief
100% Zeer negatief
Grafiek 28. Toekomstperspectief volgens respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem Bijna 29% van de respondenten met een psychisch of psychosociaal probleem (55%) ziet haar eigen toekomst positief in. Bijna 48% denkt dat er niet veel zal veranderen. 24% van deze groep respondenten ziet de toekomst somber in. De mate waarin de respondenten hun toekomst positief, neutraal of negatief zien, hangt nauw samen met de mate van sociale eenzaamheid. Respondenten die sociaal eenzaam zijn, zijn een stuk negatiever over hun toekomst dan degenen die niet of minder sociaal eenzaam zijn. Verder is schaalscore wat betreft sociale cohesie van degenen die hun toekomst positief zien duidelijk hoger dan van de respondenten die hun toekomst negatief inzien. Factoren die van invloed zijn op hoe de toekomst wordt gezien, zijn: - De voortgang van de behandeling / de ontwikkeling van het ziektebeeld - Het hebben van een sociaal netwerk. Respondenten met een zintuiglijke beperking
Mijn mogelijkheden om te leven zoals ik het wil 1,6% zijn: (N = 64)
Zeer goed
Goed
0% Redelijk
48,4%
31,3%
15,6%3,1%
20% 40% 60% 80% 100% Matig Slecht
Grafiek 29. Mogelijkheden om gewenst leven te leiden door respondenten met een zintuiglijke beperking De helft van de respondenten kan leven zoals zij dat wil. Ruim 31% kan redelijk leven zoals zij wil. Voor 18% lukt dat matig tot slecht. Een nadere analyse laat zien dat er een duidelijke samenhang is met sociale eenzaamheid, emotionele eenzaamheid en sociale cohesie. Dit betekent dat respondenten die goede mogelijkheden hebben om te leven zoals zij willen, beduidend minder sociaal en emotioneel eenzaam zijn en een duidelijk hogere schaalscore hebben wat betreft de sociale cohesie dan de respondenten die slechtere mogelijkheden hebben om het leven te leiden zoals zij dat willen. Uit de toelichtingen komen een aantal factoren naar voren die medebepalend zijn of iemand de mogelijkheden heeft om te leven zoals hij of zij dat wil: - De mate waarin iemand zijn of haar beperking geaccepteerd heeft - De activiteiten (baan, hobby’s etc.) kunnen doen die een waardevolle invulling geven aan het leven - De ondersteuning bij wonen en het uitvoeren van activiteiten die iemand krijgt van professionals, familie of bekenden, daar waar dat nodig is. 41 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Op de vraag wat zou kunnen helpen om het leven te leiden zoals men wil, worden de volgende suggesties het meest genoemd: - Meer toegankelijke activiteiten voor mensen met een visuele en/of auditieve beperking - Behoud van de huidige ondersteuning - Meer contacten met mensen zonder een beperking - Ondersteuning van bijvoorbeeld een vrijwilliger om activiteiten te kunnen ondernemen - Een betaalde baan - Meer financiële mogelijkheden - Eigen regie kunnen voeren - Toegankelijke vervoersvoorzieningen. Aan de respondenten is gevraagd hoe zij hun eigen toekomst zien. Hieruit komt het volgende beeld naar voren:
Hoe ziet u uw toekomst? (N = 60)
1,7%
53,3%
0% Zeer positief
Positief
35,0%
50%
Neutraal / weinig verandeing
8,3%1,7%
100% Negatief
Zeer negatief
Grafiek 30. Toekomstperspectief volgens respondenten met een zintuiglijke beperking Meer dan de helft van de respondenten met een zintuiglijke beperking (55%) ziet haar eigen toekomst positief in. 35% denkt dat er niet veel zal veranderen. 10% ziet de toekomst somberder in. De mate waarin de respondenten hun toekomst positief, neutraal of negatief zien, is afhankelijk van de vraag of zij nu al de mogelijkheden hebben om te leven zoals zij dat willen. Ook zien de respondenten die niet of minder sociaal en/of emotioneel eenzaam zijn hun toekomst positiever in dan de respondenten die wel sociaal en/of emotioneel eenzaam zijn. Factoren die van invloed zijn op hoe de toekomst wordt gezien, zijn: - De aanstaande wettelijke veranderingen / de bezuinigingen in de zorg - De vraag of de begeleiding en andere vormen van ondersteuning van kracht blijven - Het hebben van een sociaal netwerk - Het eigen karakter / hoe iemand in het leven staat.
42 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
3.2
Resultaten kwalitatief onderzoek
In deze paragraaf worden de resultaten besproken van de interviews die zijn gehouden onder tien cliënten van Cello en MEE. Het gaat hier over burgers met een verstandelijke beperking of psychische of psychosociale problemen. Bij een aantal geïnterviewden was een begeleider of een ouder tijdens het interview aanwezig. 3.2.1
Achtergronden geïnterviewden
Leeftijd De leeftijden van de geïnterviewden liepen sterk uiteen. Vier geïnterviewden waren jonger dan 35 jaar. Eén geïnterviewde was tussen de 40 en 45 jaar en vijf geïnterviewden waren in de leeftijd tussen 55 en 60 jaar. Woonsituatie Twee geïnterviewden wonen in een begeleid zelfstandig wonen-project. Drie geïnterviewden wonen nog bij hun ouders. Twee van deze geïnterviewden willen proberen om op zichzelf of begeleid te gaan wonen. Het ‘wat meer mijn eigen ding’ kunnen doen, speelt in deze overweging een belangrijke rol. Tegelijkertijd wordt het op zichzelf gaan wonen door deze geïnterviewden als een grote stap ervaren. De beschermende omgeving verlaten zorgt voor spanning. De geïnterviewde die overweegt om begeleid te gaan wonen is, tegenover vrienden, bang voor stigmatisering. De overige geïnterviewden wonen zelfstandig in de gemeente Vught. Alle geïnterviewden ontvangen wel begeleiding via Cello of MEE. Uit de interviews komt naar voren dat de geïnterviewden die op zichzelf wonen dat ook prettig vinden. De eigen privacy en tegelijkertijd de wetenschap dat teruggevallen kan worden op een begeleider is daarin een belangrijke factor. Wonen in Vught De meeste geïnterviewden wonen al geruime tijd in Vught of wonen er al hun hele leven. Sommigen hebben tijdelijk in een andere gemeente gewoond, maar zijn weer teruggekeerd naar Vught. Zij hebben bijvoorbeeld in een woonvoorziening in een andere gemeente gewoond. De binding met Vught is een belangrijke reden geweest om terug te keren. Een andere reden is dat sommigen hier de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben.
3.2.2 Achtergronden begeleiders geïnterviewden Zoals eerder gemeld, waren bij een aantal interviews een begeleider of een ouder aanwezig. De begeleiders zijn professionals van Cello. De aanwezigen waren één van de ouders van de geïnterviewden. De begeleiding via Cello richt zich onder meer op het organiseren en structureren van het dagelijkse leven en de huishouding, het bieden van emotionele ondersteuning, conflict- en crisisbeheersing, het bijhouden van administratie en het doornemen van post. Belangrijk is tevens dat de begeleiding gericht is op het maatschappelijk functioneren van de geïnterviewden, zoals het aangaan en onderhouden van sociale contacten of het helpen bij het vinden van geschikt betaald of onbetaald werk. De begeleiding via de ouders bestaat eveneens uit het bijhouden van de financiële administratie en het organiseren en het structureren van het dagelijkse leven. Daarnaast wordt ondersteuning verleend bij 43 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
medicatie. Tevens behartigen de ouders de belangen van de geïnterviewden en helpen ze hen mee om te gaan met hun situatie. Moeder geïnterviewde: ‘Ik doe de financiën, want daar heeft ze eigenlijk geen kijk op. Daarnaast help ik bij de dagelijkse conflicten waar ze tegenaan loopt. En ik verzorg haar helemaal met koken. Ik verzorg eigenlijk ook haar sociale contacten, bij mij is iedereen welkom.’ Uit de interviews met de ouders komt naar voren dat het ondersteunen van hun kinderen kan leiden tot een hoge belasting. De ouders moeten hun eigen leven aanpassen aan dat van hun kind, wat zij met liefde doen. Maar het betekent wel dat er een zekere druk op hun schouders komt. Als voorbeeld kan het erg emotionele en soms agressieve gedrag dat één van de geïnterviewden vertoont in stressvolle situaties genoemd worden. Een ander voorbeeld is het om leren gaan met een ziekte en wat daar bij komt kijken. Dat geldt dan zowel voor de geïnterviewde zelf als voor de ouder. Moeder geïnterviewde: ‘Dat hij het nog niet geaccepteerd heeft vind ik gewoon een beetje moeilijk. Als moeder maak je je zorgen. Ik weet niet hoe lang dat gaat duren, het zijn nog kinderen natuurlijk. Dat verschilt zo veel. Ik hoop dat het een beetje doordringt en dat hij gaat beseffen dat het bij zijn leven hoort.’ Het uit handen nemen van bepaalde taken, zoals het aanvragen van begeleiding of een persoonsgebonden budget, is één van de manieren waarop MEE ouders ondersteunt. Een andere vorm van ondersteuning is het zorgen voor professionele begeleiding. Moeder geïnterviewde: ‘[Lonneke van MEE] haalt wat dingen uit handen. De CIZ-indicatie en het PGB. Als je de stapel hebt doorgewerkt, krijg je de volgende alweer. En dan ook nog alle afwijzingen. Het is allemaal zo’n ellende met die aanvragen. Dat stuk heeft Lonneke uit handen genomen. Maar ja, niets is nog gelukt. Maar het is nu gewoon een moeilijke periode. Al geeft ze wel dat stuk rust. Ik cijfer mezelf weg in mijn leven.’ Wat betreft de toekomst zegt één van de begeleiders dat deze onzeker is. Vooral het gebrek aan informatie speelt parten, omdat de begeleiders zelf geen antwoord kunnen geven op vragen die hun cliënten stellen. Eén van de moeders heeft vooral zorgen over haar eigen toekomst qua gezondheid. Zij zegt: Moeder geïnterviewde: ‘Ik wil niet zeggen dat ik dood ga, maar toch. Je zit toch in een risicoleeftijd. (…) Maar als ik nu wegval, dat vind ik toch wel eng. Wat dan? Ze is klaar om zelfstandig te zijn, maar gaat dat wel? Ik heb haar in ieder geval wel zo goed mogelijk opgevoed. Ze kan nog altijd bijleren, maar ik heb haar meegegeven wat ik kon. Nu is ze alleen nog maar bezig met haar werk (…). Maar als ze op zichzelf woont, leert ze ook boodschappen doen en andere huishoudelijke dingen.’
44 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
3.2.3 Het dagelijkse leven Aan de geïnterviewden is gevraagd hoe hun dagelijkse leven eruit ziet. Op deze wijze hebben we geprobeerd inzicht te krijgen in waar hun krachten liggen, waar zij eventueel tegenaan lopen en hoe zij eventueel ondersteund kunnen worden. Activiteiten overdag De meeste geïnterviewden werken overdag. Soms betreft dat een voltijdsbaan, soms een deeltijdbaan. Het gaat daarbij meestal om een vorm van beschut werk, zoals werk via WSD of Weener XL. Hierbij kan gedacht worden aan schoonmaakwerk of catering. Eén geïnterviewde werkt halve dagen bij een commercieel bedrijf. De meeste geïnterviewden vinden hun werk wel leuk om te doen. Een enkeling vindt de omgang met de collega’s fijn, maar het werk een beetje saai. Een aantal geïnterviewden vindt het belangrijk om betaald te krijgen voor hun werk. Het lijkt erop dat dit enerzijds te maken heeft met het gewaardeerd worden voor hun werk, en anderzijds met het verruimen van de financiële middelen. Bovendien speelt het gevoel van eigenwaarde een belangrijke rol. Enkele geïnterviewden hebben (nog) geen baan, omdat zij dat bijvoorbeeld niet kunnen vanwege hun mentale gezondheid of momenteel op zoek zijn naar passend werk. Op het moment dat het onderzoek plaatsvond, zaten zij vooral thuis of deden ze tijdelijk vrijwilligerswerk. Eén geïnterviewde was nog leerplichtig. Uit de interviews komt naar voren dat werk, of dat nou betaald of onbetaald is, een zinvolle invulling aan de dag geeft, zorgt voor structuur en sociale contacten. Eten De meeste geïnterviewden eten thuis. Sommigen koken zelf, anderen kopen kant-en-klaarmaaltijden via bijvoorbeeld EasyMeal. De geïnterviewden die nog bij hun ouders wonen, eten gezamenlijk met hen mee. Een aantal geïnterviewden gaat wel eens in de Rode Rik eten. Eén geïnterviewde voelt zich soms gestigmatiseerd en afgewezen door andere bezoekers van de Rode Rik. Zij zegt hier het volgende over: ‘Waar ik wel veel tegen aanloop, en dan heb ik al tegen de Rode Rik gezegd, is dat ze weten dat ze van Cello zijn, waardoor wij heel snel een kaartje op ons hoofd krijgen. Wij integreren heel gemakkelijk in de samenleving, maar zij niet zo gemakkelijk met ons. Ik heb een keer gehad dat ik alleen aan een tafel zat waar een stel ook graag wilde zitten. Alleen zij wilden daar alleen zitten en toen hebben ze gezegd; wij doen niet aan reserveringen, het is aanschuiftafel. En dan heb je weer dat plaatje Cello op je voorhoofd staan. Ik heb het gevoel dat mensen niet bij mij aan tafel willen zitten. Dat voelt heel vervelend, ik voel me dan een beetje afgewezen.’ Hobby’s Van de geïnterviewden hebben er maar een paar echt een hobby, zoals tekenen, paardrijden of muziek draaien. De meeste geïnterviewden hebben geen hobby’s. Opvallend hierbij is dat meerdere geïnterviewden aangeven eenzaam te zijn. Er is onder hen de behoefte om vooral activiteiten met anderen te ontplooien, zoals een terrasje pikken, uiteten, een museum of een stad bezoeken of naar de bioscoop gaan. Het probleem voor een deel van de geïnterviewden is dat ze niet iemand hebben met wie ze dat kunnen doen.
45 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
‘Echt hobby’s heb ik niet. Ik vind het wel leuk om een keer naar de stad te gaan, op het terras te zitten of een keer naar de bioscoop te gaan. Dat doe ik soms wel, maar vaak alleen niet. Ik zou heel graag een vrijwilliger willen hebben die met mij mee gaat. Al is het alleen maar om in de avond een bakje koffie te komen drinken of om een wandeling te maken. Ze hebben wel een club vanuit Cello van waaruit activiteiten georganiseerd worden, maar daar zitten niet altijd de mensen bij waar ik graag dingen mee gaan doen. Ik zou een soort van maatje willen hebben.’ Soms spelen ook de financiële beperkingen een rol om mee te doen aan activiteiten of om hobby’s te hebben. En soms speelt de psychische toestand of de verstandelijke beperking een rol, zoals sociale angst of ongeremdheid.
3.2.4 Eigen kracht Waar zijn mensen met een verstandelijke beperking en/of met psychische of psychosociale problemen goed in? Hoe actief zijn zij in de samenleving? Wat kunnen en willen mensen doen? Het zijn vragen die van wezenlijke invloed zijn op hoe mensen in de samenleving staan en op welke wijze deze groep beter betrokken kan worden bij de samenleving en geactiveerd kan worden. Waar zijn geïnterviewden goed in? Gevraagd naar waar de geïnterviewden goed in zijn, komen een paar zaken duidelijk naar voren. Op de eerste plaats hebben alle geïnterviewden hun talenten. De een is goed in muziek maken, de ander sjouwt graag. Anderen zorgen graag of vinden knutselen leuk. Op de tweede plaats zijn de geïnterviewden gemotiveerd om zich in te zetten voor anderen. Ieder doet dat op zijn of haar eigen manier. De een vindt het fijn om anderen te helpen door een luisterend oor te bieden. De ander steekt liever de handen uit de mouwen voor anderen. ‘Ik vind het leuk om voor mensen te zorgen. Dat zou ik eigenlijk wel wat meer willen doen. Als iemand op het werk zit te huilen, dan ben ik altijd degene die er naartoe loopt en vraagt of ik iets voor die persoon kan betekenen.’ ‘In fietsenbanden plakken. Dat doe ik ook wel eens hier voor de bewoners of voor mensen die hier buiten wonen. Dan doe ik dat ook wel eens.’ Dezelfde vraag – waar bent u goed in? – is ook gesteld, maar dan vanuit het gezichtspunt van andere mensen. Dus: wat vinden mensen die belangrijk voor u zijn fijn aan u? En waarin vinden zij u goed? De geïnterviewden denken dat anderen hen vooral open, aardig en sociaal vinden en dat zij bereid zijn om iets voor een ander te doen. Maatje/buddy Eén geïnterviewde heeft een buddy. Met deze buddy heeft hij wel eens een laptop gekocht. De buddy biedt tevens ondersteuning bij het beheer van de laptop. Daarnaast gaat deze geïnterviewde, als de financiën dat toelaten, een keer een uitstapje maken. Deze geïnterviewde is heel tevreden over het contact met de buddy. Van de geïnterviewden die geen maatje of buddy hebben, zouden vijf personen graag een buddy willen hebben. Allereerst vinden sommigen het fijn om een goed gesprek te kunnen voeren. Dat is iets wat 46 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
sommigen echt missen. Daarnaast willen zij ook graag iemand hebben waarmee zij activiteiten kunnen ondernemen, zoals samen een kop koffie drinken, eten koken of een uitstapje maken. Wat dat laatste betreft spelen de financiële beperkingen bij enkele geïnterviewden een rol. ‘Ik heb samen met mijn zus een lijst opgesteld wat ik leuk zou vinden om te doen als ik een vrijwilliger of een maatje zou krijgen. Ik zou het bijvoorbeeld leuk vinden om een keer op de koffie te gaan of samen te koken. Of samen een wandeling te maken. Meestal komt er vanzelf wel meer uit, het moet even groeien. Ik laat niet snel het achterste van mijn tong zien. Het maatje zou ik ook heel fijn vinden, omdat je anders kan vereenzamen.’ ‘Ik zou graag een maatje willen hebben om bepaalde activiteiten mee te kunnen doen. Hij kan misschien mij meehelpen met een ding. Dat ik zeg: hoe moet dit? En dan kan hij zeggen; je moet dit zo doen.’ ‘Een keer fietsen of even op visite gaan en overal over praten of een goed gesprek voeren. Dat zou ik wel willen ja, daar ben ik echt aan toe.’ Vrijwilligerswerk Ongeveer de helft van de geïnterviewden is (soms) actief als vrijwilliger. Dat vrijwilligerswerk bestaat uit deelnemen aan een belangenorganisatie, mensen helpen verhuizen, mensen helpen met eten, achter de bar staan enzovoort. Uit de opmerkingen komt naar voren dat het vrijwilligerswerk met veel plezier wordt gedaan. Het vrijwilligerswerk leidt tot invulling van het dagelijkse leven en tot sociale contacten. Wel is het zo dat het aantal uren dat zij actief zijn als vrijwilliger afhankelijk is van bijvoorbeeld de vraag of zij werken en hoe hun eigen (mentale) gezondheidstoestand is. De geïnterviewden die op dit moment geen vrijwilligerswerk uitvoeren, hebben daar uiteenlopende redenen voor. Eén van de geïnterviewden is er nog niet aan toe om nu vrijwilligerswerk te gaan doen. Een ander wil wel vrijwilligerswerk doen, maar heeft daar ondersteuning bij nodig. Eén geïnterviewde heeft vrijwilligerswerk gedaan, maar heeft hele slechte ervaringen opgedaan. Hij is onder bepaalde vooraarden nog wel bereid om vrijwilligerswerk te doen. Eén respondent zegt helemaal geen vrijwilligerswerk te willen doen. Zij zegt: ‘Nee, dat zou ik ook niet willen. Nee, want ik ben wel een meisje van de centen. Ik moet wel geld verdienen. Dat is heel hard, maar wel duidelijk.’ Door de interviewer is gevraagd of de respondenten bereid zijn om andere mensen te helpen. Alle geïnterviewden zijn hiertoe bereid, bijvoorbeeld door andere mensen te bezoeken, zoals ouderen die weinig contacten hebben. Of door voor iemand boodschappen te halen die dat zelf niet meer kan. ‘Ik heb er ook wel eens over nagedacht om bij een bejaardentehuis met de mensen gewoon eens een keer een rondje te gaan wandelen in de wijk. Of een bakje koffie te gaan drinken. Of gewoon in een kantine te gaan werken en dan een kopje koffie met mensen te gaan drinken. Ik ben goed in omgang met mensen of met mensen met een beperking. Ik merk dat ik een band opgebouwd heb met mensen met een beperking en een laag niveau.’ Voor de meesten van deze geïnterviewden geldt wel dat zij niet zo snel zelf het initiatief zullen nemen. Daarvoor is een stimulans van buitenaf nodig. Bovendien is het ook belangrijk dat er een klik is met degene(n) die zij helpen. 47 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
Lid van een vereniging Drie van de tien geïnterviewden zijn lid van een vereniging. Het gaat daarbij om een kerkgenootschap, een muziekvereniging en een voetbalclub. Het lid zijn van een vereniging wordt als belangrijk ervaren, vanwege het contact met anderen. Een aantal geïnterviewden die nu geen lid zijn van een vereniging, zouden dat wel willen. Zij zijn ook bereid om actief te zijn voor die vereniging. Maar zij ervaren een drempel om lid te worden. Die drempel heeft te maken met zich kunnen inpassen in een vereniging. Er is bij hen dan ook vooral behoefte aan ondersteuning. Sommigen hebben ook een structuur nodig die bij hen past. Daarnaast spelen financiële beperkingen een rol. De overige geïnterviewden willen geen lid zijn van een vereniging. ‘Ik zou er heel graag lid van willen zijn. Maar ik weet dat er in mijn situatie maar een bepaald bedrag is. En ik heb natuurlijk al een zwempas. Kijk en ik wil graag bij een vereniging zitten, maar als ik zelf het initiatief moet nemen, dat doe ik niet meer. Maar net als mensen leren kennen bij een vereniging, een balletje oppompen, of schoenen poetsen, of een stukje gras in het gras doen; dat lijkt me hartstikke leuk. (…) Maar dan wel weer hulp met een jobcoach, dat als er iets gebeurt dat ik daar op kan terugvallen. Dat is een stukje begeleiding dat ik nodig heb.’
Sporten Zeven van de tien geïnterviewden doen aan sport. Het gaat hierbij om aquajoggen, zwemmen, fitnessen, voetballen en taekwondo. Sommigen sporten meerdere keren per week, anderen minder vaak. De geïnterviewden die sporten doen dat omdat ze het leuk vinden, maar ook omdat het vanwege hun gezondheid goed is. Enkele respondenten zouden meer willen gaan sporten, maar dat lukt niet omdat het te duur is. Drie respondenten sporten niet, van wie er twee dat ook niet willen. Eén geïnterviewde zou wel aan sport willen doen, maar kan zich dat financieel niet veroorloven.
3.2.5 Eenzaamheid Uit de reacties van de geïnterviewden op de vragen over de vorige onderwerpen kwam al naar voren dat eenzaamheid bij de meeste geïnterviewden in meer of mindere mate een rol speelt. Aan de geïnterviewden is ook rechtstreeks gevraagd of zij zich wel eens alleen voelen. Bijna alle geïnterviewden geven aan dat zij wel eens eenzaam zijn. Degenen die werken, hebben contact met hun collega’s, maar uit de interviews komt niet naar voren dat het hier om diepgaande contacten gaat. Het sociale netwerk van deze geïnterviewden is dus vaak beperkt en de relaties zijn redelijk oppervlakkig. Van kwalitatief goede vriendschappen lijkt, op een enkele uitzondering na, geen sprake te zijn. Een oorzaak is dat anderen vaak moeite hebben om om te gaan met de beperkingen. Daardoor wordt afstand gehouden door beide partijen. Bovendien geven enkele geïnterviewden ook zelf aan dat zij het moeilijk vinden om contacten op te bouwen.
48 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
‘Ik ben af en toe wel eens eenzaam ja. Meestal doordeweeks. Dan ga ik tv kijken, of achter de computer. Want ja, een hobby uitoefenen kan ik hier niet. (…) Ik zou wel graag meer contacten willen hebben. Maar het is voor mij moeilijk om het contact te leggen.’
‘Ik probeer sociaal te zijn. Maar mijn familie heeft helaas niet altijd geduld om mij dingen te leren. Die zijn snel ongeduldig.’
Sommigen hebben contact met iemand die eveneens een verstandelijke beperking of een psychisch probleem heeft. Dit gegeven kan eveneens een oorzaak zijn dat er geen vriendschap ontstaat zoals zij dat willen. De begeleider is meestal de persoon op wie zij bouwen. Uit de interviews komt duidelijk naar voren dat de geïnterviewden wel heel graag een goede vriendenkring zouden willen hebben. Enkele geïnterviewden hebben wel iemand, buiten de professionele begeleiders, met wie zij een vertrouwensband hebben. Het gaat dan om (één van) de ouders of om een broer of zus. Slechts een enkele keer gaat het om een persoon met wie geen familiaire band bestaat. Desondanks lijkt er bij deze groep nog een mate van eenzaamheid te bestaan. ‘Ja, ik voel me soms wel eenzaam. Vooral in de weekenden, dan voel ik me alleen. Doordeweeks heb je je werk en ben je blij als je thuis bent. Ik heb wel twee zussen waar ik in het weekend wel naartoe ga. Op zondagmorgen komen we wel bij elkaar, maar voor de rest niet. Ik heb veel contact met mijn zussen. Die staan 24 uur per dag voor me klaar, waar ik regelmatig mee bel of mail. Ik heb ook geen ouders meer, dus dat is wel heel fijn. Ik zou het wel eens leuk vinden om een kopje koffie te gaan drinken bij iemand, maar het moet wel iemand zijn die bij mijn leeftijd past. Het is niet dat ik ouderen mensen niet leuk vind, maar ik wil ook graag een keer iets met iemand doen van mijn eigen leeftijd. Daar zou ik zeker voor open staan.’ 3.2.6 De buurt Zes van de tien geïnterviewden hebben wel eens contact met hun buurtgenoten. Het contact bestaat vooral uit het maken van een praatje. Een aantal geïnterviewden gaat ook soms op bezoek op bij hun buren of de buren komen wel eens bij hen op bezoek. Van een diepgaand contact lijkt geen sprake te zijn. Enkele geïnterviewden doen wel eens iets voor hun buren. Bijvoorbeeld de huisdieren uitlaten als de buren op vakantie zijn, huisklussen of iets versjouwen. De geïnterviewden zijn vrijwel allemaal wel bereid om iets te doen voor hun buurtgenoten, als zij hiervoor gevraagd worden. Omgekeerd helpen de buren ook wel eens, zoals bij het oplossen van computerproblemen. Dat leidt dan ook tot meer sociale contacten. Eén van de geïnterviewden verwoordt het als volgt: ‘Ik zou het wel leuk vinden om anderen te helpen. Daar mogen mensen mij wel voor vragen. Ik wil wel iets betekenen voor andere mensen, dan krijg je meer contact met andere mensen. Ik zou meer contact willen. Ik heb nu niet voldoende contact. Dat mis ik ook. Dan ben ik soms alleen thuis.’ Een paar geïnterviewden hebben contact met hun buren, maar dat gaat vooral over personen uit dezelfde woonvorm. Met buurtbewoners buiten die woonvorm hebben zij geen of weinig contact. 49 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
3.2.7 Ondersteuningsbehoefte Wat is er nodig om beter deel te kunnen aan de samenleving? Dat is een belangrijke vraag in dit onderzoek. Daarom hebben we aan de geïnterviewden gevraagd waarbij zij eventueel geholpen zouden kunnen worden. Eerst is gevraagd of de geïnterviewden weten waar zij terecht kunnen voor ondersteuning. Alle geïnterviewden weten waar ze naartoe moeten gaan als zij een hulpvraag hebben. Dit zijn echter vooral de begeleiders van Cello of MEE. Een enkeling noemt nog maatschappelijk werk of WegWijs van de gemeente Vught. Tevens gaat een aantal geïnterviewden naar hun ouders of broer of zus. Andere organisaties worden niet genoemd. De meerderheid van de geïnterviewden kan niet of onvoldoende het leven leiden zoals dat zij graag zouden willen. In de meeste gevallen zijn het hun beperkingen die de grootste drempel vormen. Enerzijds is er het bij sommigen het besef dat zij door hun beperkingen niet kunnen functioneren zonder hun begeleiding. Anderen willen graag het leven leiden zoals hun omgeving dat leidt. Zij willen bijvoorbeeld een partner en een gezin hebben, een opleiding volgen of het werk kunnen doen wat ze willen. Maar zij kunnen dit niet of onvoldoende bereiken door hun beperkingen. De geïnterviewden maken zich in hoofdzaak zorgen om één ding: het mogelijke verlies van vaste ankers in hun leven. Sommige geïnterviewden zijn bang de ondersteuning van hun ouders of broers of zussen te verliezen. Andere geïnterviewden vrezen de gevolgen van alle wetswijzigingen, waardoor zij niet zeker weten of zij de begeleiding blijven behouden die zij zo belangrijk vinden. Geïnterviewden, zoals eerder is gebleken, hebben vooral behoefte aan sturing en structuur in hun leven. Allen hebben daarbij ondersteuning nodig. Ofwel van hun ouders of broers of zussen, ofwel van hun professionele begeleiders. Daarnaast is er behoefte aan contact met andere mensen om samen dingen mee te kunnen delen en om samen dingen mee te kunnen ondernemen. Fysiek zijn gebouwen voor alle geïnterviewden goed toegankelijk, maar zijn zij ook overal welkom? Ontvangen zij de begeleiding die nodig is om deel uit te kunnen maken van bijvoorbeeld een vereniging? Voelen zij zich geaccepteerd en gewaardeerd door de maatschappij? Het zijn slechts enkele vragen die van wezenlijk belang zijn om maatschappelijk mee te kunnen doen. En op basis van deze interviews kunnen deze vragen niet met een volmondig ja beantwoord worden.
50 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
BIBLIOGRAFIE
Veiligheidsmonitor 2013. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen 2014. Online raadpleegbaar via: http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/7F48CF73-01A2-4B3B-A953FFDCBE7E9D5B/0/2014veiligheidsmonitor2013pub.pdf
Jenny de Jong Gierveld & Theo van Tilburg, Manual of the loneliness scale. Vrije Universiteit: Amsterdam 1999. Online raadpleegbaar via: http://home.fsw.vu.nl/tg.van.tilburg/manual_loneliness_scale_1999.html.
Theo van Tilburg en Jenny de Jong Gierveld (redactie), Zicht op eenzaamheid: Achtergronden, oorzaken en aanpak. Koninklijke Van Gorcum BV: Assen 2007.
Paul Schnabel, Rob Bijl, Joep de Hart (redactie), Betrekkelijke betrokkenheid, Studies in sociale cohesie, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, 2008.
51 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014
Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2013 | Participatieonderzoek – deel I | Gemeente Vught
BIJLAGE I
GEBRUIKTE SCHATTINGS- EN ANALYSEMETHODEN
1. Frequentieanalyse De resultaten van de gesloten vragen worden weergegeven aan de hand van percentages waarmee de diverse antwoordmogelijkheden zijn aangekruist. Een frequentieanalyse levert een eerste blik op van de verzamelde data. 2. Gemiddelde beoordeling variabelen Het gemiddelde is het aantal waarden bij elkaar opgeteld gedeeld door het aantal keren dat een waarde voorkomt. Door een gemiddelde te berekenen kan bepaald worden waar het zwaartepunt van een reeks waarden ligt. 3. Spreiding Spreiding is een begrip uit de statistiek, waarmee in algemene zin wordt aangeduid hoe ver waarden uit elkaar liggen. 4. Kruisanalyses Met behulp van kruisanalyses kan een uitspraak gedaan worden over de beoordeling door verschillende doelgroepen en of er verschillen zijn in de beoordelingen tussen die groepen. 5. Beoordeling betrouwbaarheidsinterval Voor het betrouwbaarheidsinterval geldt dat, wanneer het nemen van de steekproef en het vervolgens berekenen van een schatting een groot aantal keren herhaald zou worden, in gemiddeld X van de 100 gevallen het betrouwbaarheidsinterval de te schatten waarde zal bevatten. Let wel: op basis van steekproeven kunnen uitspraken nooit met absolute zekerheid worden gedaan. 6. Spearman’s Rho. Met behulp van de toets Spearman’s Rho kan worden aangetoond of twee waarden met elkaar samenhangen. 7.N. “N” is het aantal respondenten dat een bepaalde vraag heeft beantwoord. 8. T-Toets De t-toets wordt gebruikt wanneer getoetst moet worden of twee steekproeven een significant verschillend gemiddelde hebben.
52 © Wmo-klanttevredenheidsonderzoek.nl | 2014