KU LEUVEN FACULTEIT LETTEREN BLIJDE INKOMSTSTRAAT 21 BUS 3301 3000 LEUVEN, BELGIË
Parochiale armenzorg te Kortrijk: 1520-1547 Een onderzoek naar de armendis van de Sint-Maartenskerk
Luther Zevenbergen Masterproef aangeboden binnen de opleiding master in de Geschiedenis Promotor: prof. dr. Paul Trio Academiejaar 2012-2013
151.287 tekens
Inhoudsopgave Voorwoord
7
1
Inleiding
9
1.1
Historiografie van de armenzorg
9
1.2
Onderzoeksvraag
11
1.3
Bronnen
14
1.4
Onderzoeksmethoden
15
2
De armenzorg in de late middeleeuwen
17
2.1
Armenzorg in de late middeleeuwen
17
2.2
Juan Luis Vives en de veranderende mentaliteit in de 15e en 16e eeuw
19
2.3
Kortrijk en de armenzorg in de late middeleeuwen
22
2.4
De armendis in de late middeleeuwen
25
3
De armendis van de Sint-Maartenskerk te Kortrijk
30
3.1
De activiteiten van de dis
30
3.2
Het bestuur en personeel van de dis
31
3.3
De inkomsten en uitgaven
32
3.4
De financiële toestand van de dis
37
3.5
De praktische invulling van de armenzorg van de dis
41
3.5.1
Brood
41
3.5.2
Vlees, vis, eieren en boter
45
3.5.3
Uitdelingen aan huis
46
3.5.4
Begrafenissen
47
3.5.5
Hout
48
3.5.6
Laken
48
4
De rol van de jaargetijden voor de parochiale armenzorg
50
4.1
De betekenis van de jaargetijden voor de armenzorg
50
4.2
Hoe zagen de jaargetijden er uit
51
4.3
De verdeling van de jaargetijden over het kalenderjaar
53
4.4
De uitgaven aan armenzorg binnen de jaargetijden
54
4.5
De praktische invulling van de armenzorg binnen de jaargetijden
56
5
De armendis en de inmenging van het stadsbestuur
59
5.1
De stedelijke armenzorg
59
5.2
De centralisatie van de armenzorg en 'de gemeene armen'
60
5.3
De verdeling van de armenzorg tussen armendis en de gemene armen
61
5.4
Afschaffing van de 'gemeene armen'
62
6
De concrete hulp voor de individuele arme
64
6.1
Was de provene bedoeld voor volledig onderhoud en ongevarieerd?
64
6.2
De inhoud van de provene in 1537
65
Besluit
68
Bibliografie
70
Bijlagen
76
Grafieken en tabellen Grafiek 1
Procentuele verdeling uitgaven van de armendis per 3-5 jaar
34
Diagram 1 Uitgaven armenzorg in 1520 en 1535
36
Tabel 1
Inkomsten en uitgaven in valuta en natura in ponden parisis
37
Grafiek 2
Uitgaven armendis per jaar in ponden parisis
38
Grafiek 3
Tarweprijzen in ponden parisis per razier en aantal disbegrafenissen
39
Tabel 2
Overzicht brooduitdelingen tijdens wekelijkse deeldagen en de feestdagen
44
Tabel 3
Kalender met aantal dagen waarop jaargetijden plaatsvonden
54
Tabel 4
Kalender met verdeling armenzorg per maand in 1531 in ponden parisis
55
Diagram 2 Verdeling brooduitdelingen uit eigen graanvoorraad in 1520 en 1539
56
Diagram 3 Verdeling brooduitdelingen in 1520 en 1539
57
Ende hy antwoerdende seyde hen, Soe wie twee rocken heeft die gheue den eenen die gheenen en heeft, ende wie spijse heeft die doe desghelijcs Lucas 3:111
1
Biblija.net, 'Leuvense bijbel, 1548' (http://www.biblija.net/biblija.cgi?m=lukas+3&id56=1&l=nl&set=10). Geraadpleegd op 3 augustus 2013.
5
6
Voorwoord In mei van dit jaar presenteerde 'Decenniumdoelen 2017', een samenwerkingsverband van binnenlandse hulpverleningsorganisaties en vakbonden, een nieuwe armoedebarometer. Hieruit bleek dat, ondanks de toegenomen welvaart in België, de armoede een zorgwekkend probleem blijft.2 Naar aanleiding van de berichtgeving wordt er in de publieke opinie vooral naar de overheid gekeken. Dat de overheid tekortschiet in het oplossen van het armoedevraagstuk blijkt ook uit de toenemende vraag naar voedselhulp bij de voedselbanken.3 Dit particuliere initiatief springt in het gat dat de sociale politiek van de overheid laat vallen. Armoede is een probleem van alle tijden. Maar hetzelfde kan gezegd worden over de armenzorg. Bij het grote publiek bestaat het beeld dat in de middeleeuwen veel armoede bestond en dat er maar weinig gedaan werd tegen dit probleem. Er waren wel degelijk initiatieven, al bemoeiden de bestuurlijke overheden zich hier tot de zestiende eeuw nog weinig mee. Gedurende de middeleeuwen waren het voornamelijk kerkelijke instituties die de armenzorg op zich namen. In de late middeleeuwen ontstonden er vanuit de steden ook burgerlijke initiatieven. Mijn stap om voor mijn masterproef onderzoek te doen naar de middeleeuwse armenzorg ontstond toen ik een keuze moest maken tussen de beschikbare onderwerpen voor de bachelorpaper. Eén van de onderwerpen was 'de efficiëntie van de armen- en ziekenzorg tijdens de late middeleeuwen' en dit sprak me meteen aan. Voor de aanvang van mijn studie heb ik in de jeugdhulpverlening en de zorgsector gewerkt en geschiedenis studeren was voor mij een poging om iets heel anders te gaan doen. Door een speling van het lot hield ik me ineens toch weer met de zorgsector bezig. In het kader van de bachelorpaper was de opdracht een stad in de Zuidelijke Nederlanden te kiezen en dat werd in mijn geval mijn woonplaats Kortrijk. Tijdens dit onderzoek kwam ik er achter dat de instellingen voor ziekenzorg, de gasthuizen en het hospitaal min of meer in kaart zijn gebracht, maar dat studies over de Kortrijkse armendis in de late middeleeuwen ontbraken. Gebrek aan bronnen kan hier niet de oorzaak van zijn, aangezien er een aanzienlijk aantal 16e-eeuwse disrekeningen bewaard zijn gebleven. De armendis, ook wel armentafel of tafel van de Heilige Geest genoemd, was een middeleeuwse instelling die vanuit de parochie 2
3
Decenniumdoelen 2017, 'Armoedebarometer 2013' (http://www.decenniumdoelen.be/armoedebarometer2013). Geraadpleegd op 3 augustus 2013. Het Nieuwsblad, 'Voedselbank verhuist naar dubbel zo groot pand' (http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=DMF20130531_00606461). Geraadpleegd op 3 augustus 2013.
7
opereerde, maar door leken gerund werd. De hoofdtaak van de dis bestond uit het uitdelen van voedsel en andere goederen aan arme leden binnen de parochie.
8
1 Inleiding 1.1 Historiografie van de armenzorg Het eerste historische onderzoek naar de middeleeuwse armenzorg in de Nederlanden stamt al uit de 19e eeuw. In die periode stond dit onderzoek vooral in het teken van een ideologische clash tussen katholieke en protestantse historici om de eer van de zorg voor armen naar zich toe te trekken.4 In dit vroege stadium van het armenzorg-onderzoek is De gestichten van liefdadigheid in België, van Karel de Groote tot aan de XVIde eeuw van Alberdingk-Thijm uit 1883 de meest in het oog springende studie. Paul Bonenfant, de grote pionier in het onderzoek naar de pre-moderne ziekenzorg, besteedde in twee artikelen in de jaren 1920 aandacht aan de 16e-eeuwse hervorming van de armenzorg.5 Pas na de tweede wereldoorlog zou het armenzorg-onderzoek goed op gang komen, in die zin dat niet alleen de religieuze achtergronden en motieven van de zorg, maar vooral ook de praktische invulling onderzocht werd. Vanaf de jaren zestig tot en met de jaren tachtig verschenen er tal van studies. Michel Mollat schreef zijn synthese Les Pauvres au Moyen Age in 1978, maar heeft dan al vanaf de jaren zestig onderzoek gedaan en artikelen over het onderwerp gepubliceerd. De andere belangrijke synthese is Poverty: a history van Bronislaw Geremek. Die verscheen voor het eerst in 1989, maar is ook gebaseerd op jarenlang eigen onderzoek.6 In het naoorlogse onderzoek werden de effecten van de armenzorg gewogen, waardoor het belang van de armen voor het eerst voorop stond. De meeste studies uit deze periode beoordeelden de laatmiddeleeuwse armenzorg echter zeer negatief. De giften voor armenzorg werden volgens deze visie vooral of uitsluitend gegeven uit eigenbelang, namelijk om zielenheil veilig te stellen. Griet Maréchal stelde in haar artikel in de Algemene geschiedenis van de Nederlanden dat, naast spirituele belangen, eigenbelang van de burgers in de vorm van veiligheid in de stad een primaire rol speelde.7 Volgens Wim Blockmans en Walter Prevenier gaf de middeleeuwse gelovige vooral een aalmoes om voor zichzelf 'de hemel te verdienen'. 8 Hugo Soly en Catharina Lis plaatsten de armenzorg in hun marxistisch getinte analyse in het 4 5
6 7 8
SOLY, Economische ontwikkeling en sociale politiek, 584. BONENFANT, La réforme de la bienfaisance publique, 1926 en 1927; ALBERDINKGK-THIJM, De gestichten van liefdadigheid. MOLLAT, The Poor in the Middle Ages; GEREMEK, Poverty, a history. MARECHAL, Armen- en ziekenzorg, 268. BLOCKMANS & PREVENIER, 'Armoede in de Nederlanden', 519-520.
9
licht van een pre-moderne klassenstrijd. Ze gingen hierin zover dat ze de instellingen voor armenzorg als verlengstuk van de kapitalistische elite zagen, die belang had bij het arbeidspotentieel maar met armenzorg 'slechts de bedoeling had de armen niet te laten verhongeren'.9 Of het nu om het zielenheil van de schenker, of het economische belang van het handelskapitalisme ging, voor het idee dat armenzorg vanuit een sociale betrokkenheid werd verleend was in deze visie weinig plaats. Er zijn wellicht twee aspecten die hebben bijgedragen aan dit eenzijdige beeld. In de eerste plaats was in de jaren zestig en zeventig de marxistische historiografie, met haar wantrouwen tegenover religieuze instellingen, nog dominant. Daarnaast spreken we hier ook over de periode waarin de verzorgingsstaat op een hoogtepunt was. Dit zal bijgedragen hebben aan de interesse voor het onderwerp, maar werkt een negatieve beoordeling in de hand. Als de middeleeuwse armenzorg aan de standaard van de moderne verzorgingsstaat moet voldoen, is ze bij voorbaat gedoemd te falen. Nu de inkomenskloof sinds de jaren negentig weer groeit en de voedselbanken middelen te kort dreigen te komen, ligt het voor de hand dat historici iets bescheidener oordelen over de middeleeuwse instellingen dan Lis en Soly destijds deden. Sinds de jaren negentig is het onderzoek zich steeds meer gaan toespitsen op de sociale samenhang van de armenzorg binnen een gemeenschap. Met betrekking tot de Nederlanden heeft vooral het onderzoek naar broederschappen, zoals het werk van Paul Trio, hierin een rol gespeeld. Internationaal heeft het onderzoek van Katharina Lynch naar familie- en gemeenschapsstructuren in de steden hieraan bijgedragen. De nieuwe tendens is goed zichtbaar in Aards, betrokken en zelfbewust van Llewellyn Bogaers over de betekenis van buurtschappen in de religieuze cultuur van Utrecht, waarbinnen de armenzorg een belangrijke rol speelt. Voor de Zuidelijke Nederlanden houdt Hadewijch Masure zich momenteel bezig met armenzorg-onderzoek vanuit het perspectief van de gemeenschapsstructuren. Ze studeerde in 2012 af met een dergelijk onderzoek over Brussel en breidt dat onderzoek voor haar promotie momenteel uit naar verschillende steden in de Zuidelijke Nederlanden.10 Binnen het onderzoek naar middeleeuwse armenzorg in de Zuidelijke Nederlanden is veel aandacht uitgegaan naar de ziekenzorg. Het onderzoek naar de armendissen heeft zich sterk in een bepaalde periode geconcentreerd. Eén van de eerste onderzoeken die specifiek op de armentafels was gericht was een studie van Jozef Laenen uit 1912.11 Deze kanunnik en kerkhistoricus gaf de tafels een positieve beoordeling door te stellen dat de armentafel ".. niet 9 10
11
LIS en SOLY, Armoede en kapitalisme, 29. P. TRIO, Volksreligie als spiegel van een stedelijke omgeving, Leuven, 1993; LYNCH, Individuals, Families and Communities; BOGAERS, Aards, betrokken en zelfbewust; MASURE, 'Armenzorg en gemeenschapsvorming in Brussel'. LAENEN, 'De tafels van den Heiligen Geest'.
10
meer aan den willekeur van den landheer, noch aan het gezag van een eenig persoon, die, hij ook, wel eens zijne zwakheden mocht hebben, was overgelaten, maar ditmaal stond onder de bescherming der vrije gemeente."12 Het artikel van Laenen gaat vooral over het ontstaan en de werking van de dissen. Kwantitatief onderzoek naar de werking van de dis en wat zij armen daadwerkelijk boden vinden we nog niet bij Laenen, dat zou pas op gang komen in de jaren zestig. De studie van M.J. Tits-Dieuaide naar de armendis van Leuven uit 1965 vormt daarvoor min of meer het startpunt.13 Een vergelijkend overzicht van diverse armendissen is te vinden in de artikelen van Blockmans- Prevenier en Tits-Dieuaide die in een themanummer van Tijdschrift voor Geschiedenis in 1975 verschenen.14 In dezelfde periode verschenen diverse studies gericht op de armentafels van specifieke steden zoals Brussel, Mechelen, Gent en Leuven.15 De studies kennen in grote of bescheiden mate dezelfde negatieve teneur die ook bij synthese-werken als die van Gemerek en Lis & Soly te vinden is. Van de genoemde studies is alleen het promotieonderzoek van Michael Galvin uit 1997 verschenen na de periode van het marxistisch getinte armenzorg-onderzoek. Naast een goed kwantitatief inzicht in de werking van de armentafel toont hij aan dat de schenkers niet louter uit de sociale toplaag komen, maar juist voor een groot deel uit de middenlagen. Door aandacht te besteden aan de sociale status van de schenkers vormt het onderzoek van Galvin een brug naar het 21e-eeuwse armenzorgonderzoek waarin vooral de gemeenschapsstructuren benadrukt worden.
1.2 Onderzoeksvraag Voordat ik de onderzoeksvraag formuleer, zal ik allereerst het onderwerp moeten afbakenen. In de middeleeuwse beleving was er geen duidelijk onderscheid tussen armen- en ziekenzorg zoals wij dat kennen en niet alle instellingen zijn dan ook duidelijk te definiëren als een instelling voor armenzorg of ziekenzorg in de moderne betekenis. Toch zou de armendis volgens moderne normen een instelling voor armenzorg zijn. Deze typologie volgt uit de activiteiten die in essentie neerkomen op uitdeling van goederen, zoals voedsel, aan 12 13 14 15
LAENEN, 'De tafels van den Heiligen Geest', 493. TITS-DIEUAIDE, 'L'assistance aux pauvres à Louvain'. TITS-DIEUAIDE, 'Les Tables des pauvres'; BLOCKMANS en PREVENIER, 'Armoede in de Nederlanden'. Na de studie van TITS-DIEUAIDE over Leuven uit 1965 zijn dit de belangrijkste studies die verschenen zijn over armendissen per stad. Voor Gent: DE WILDE, De parochiale armenzorg te Gent. Voor Mechelen: BLOCKMANS, 'Armenzorg en levensstandaard te Mechelen'. Voor Den Bosch: BLOCKMANS en PREVENIER, 'Openbare armenzorg te 's-Hertogenbosch'. Voor Brussel: DE GEEST, 'Les distributions aux pauvres'. Voor Brugge: GALVIN, The Poor Tables of Bruges.
11
armen binnen de gemeenschap van de parochie. Het bieden van onderdak aan daklozen, een activiteit die we tegenwoordig ook onder armenzorg scharen, viel in principe buiten het werkveld van de dis. De periode die ik heb gekozen is 1520-1547. Deze keuze heb ik in de eerste plaats gemaakt omdat de oudst bewaarde disrekening begint op kerstdag 1520 en er vervolgens een aansluitende serie rekeningen bewaard is, die loopt tot Kerst 1547. Na dat jaartal is er een gat van enkele decennia. Een extra motivatie voor het kiezen van deze periode is dat het precies valt rond 1531, het jaar waarin Karel V de stadsbesturen van Vlaanderen aanzette om zich actiever met armenzorg bezig te houden en de armenzorg op stedelijk niveau te centraliseren. Een volgende vraag is wat precies de urgentie vormt voor een onderzoek naar de armendis van Kortrijk. Naast het feit dat deze dis in haar laatmiddeleeuwse hoedanigheid niet is bestudeerd, zijn er een aantal historiografische aspecten waardoor een dergelijk onderzoek interessant is.16 In de eerste plaats zijn er verschillende goede studies gedaan naar armendissen in de middeleeuwen. Maar wat meteen opvalt is dat deze studies bijna uitsluitend handelen over grote steden, waar meerdere parochies zijn en dus ook meerdere dissen. Kleinere kernsteden zoals Kortrijk, waar versnippering geen probleem vormde, zijn zelden diepgaand onderzocht. Een tweede aspect is het perspectief van het onderzoek. Een deel van het onderzoek is gericht op de geschiedenis van de instellingen. Hier komt het sociaaleconomische aspect van de arme uiteraard wel aan bod, maar het perspectief is meestal niet primair gericht op wat de arme nodig heeft en hoe de dis zich inzet om daaraan tegemoet te komen. De meeste studies naar armendissen, waarin het sociaaleconomische aspect wel centraal stond, zijn gedaan in de jaren zestig tot en met de jaren tachtig. Hier stond de praktische zorg voor de armen centraal, maar zoals ik in de vorige paragraaf aangaf, vertrokken de onderzoekers vaak vanuit een marxistische historiografische visie. Hierdoor benadrukte men eerder de tekortkomingen van de instellingen dan de waarde van de zorg voor de armen en de inzet van de instelling. Als derde punt zou ik dan ook willen benadrukken dat er, sinds het armenzorg-onderzoek zich meer is gaan richten op het belang van de gemeenschap voor de armenzorg, afgezien van het werk van Michael Galvin, geen grondig onderzoek meer is gedaan naar de sociaaleconomische werking van een armendis. Alhoewel ik niet de gemeenschapsstructuren bestudeer, heeft dit type onderzoek wel invloed op mijn uitgangspunten. Zo ga ik er van uit dat de dis onderdeel is van het gemeenschapsleven binnen de parochie, in plaats van dat ik het zie 16
De armendis van Kortrijk werd alleen bestudeerd voor de vroege 18e eeuw in: DETAVERNIER, De armendis van Sint-Maartens.
12
als een middel van de stedelijke elite om de gewone bevolking onder controle te houden, zoals de generatie Lis-Soly. Een laatste aspect is de rol van de jaargetijden. Het onderzoek naar jaargetijden spitst zich voornamelijk toe op de religieuze rol van deze stichtingen en de wisselwerking tussen de schenker en de ontvanger. De materiële betekenis van het jaargetijde voor de armenzorg is nauwelijks onderzocht. Paul Trio stelt dat de momenten waarop jaargetijden plaatsvonden na verloop van tijd redelijk over het jaar verdeeld waren, maar omdat historici steeds een onevenwichtige verdeling hebben gesuggereerd ontsnapte de steunverlening binnen het kader van jaargetijden aan de aandacht van het armenzorg-onderzoek.17 In een recent verschenen artikel brengt Marjan de Smet de uitdelingen, die door de SintMaartensdis tijdens de jaargetijden werden uitgevoerd, in kaart.18 Waar studies in het verleden de uitdelingen binnen de jaargetijden veronachtzaamden, worden in dit artikel alleen de jaargetijden-uitdelingen onderzocht. In mijn studie probeer ik een totaalbeeld te geven van uitdelingen, zowel de structurele uitdelingen, als die tijdens de jaargetijden. Op grond van mijn afbakening en de genoemde historiografische aspecten die een onderzoek rechtvaardigen kom ik tot de volgende vragen. Hoe was de zorg over het jaar verdeeld en welke rol speelden de jaargetijden in praktische zin voor de armenzorg? Welk deel van het budget ging daadwerkelijk naar de armenzorg en waar bestond de hulp concreet uit? Welke verschuivingen vonden er gedurende de periode 1520-1547 plaats, onder invloed van de stedelijke inmenging of door andere factoren? Helaas geven de bronnen weinig tot niets prijs over de armen zelf. De Amerikaanse historicus Mark Cohen heeft onderzoek gedaan naar armen in Caïro in de late middeleeuwen op grond van 'bedelbrieven', waarin de armen zelf aan het woord zijn. 19 Met dergelijke bronnen in handen zou er veel meer gezegd kunnen worden over de armenzorg en zouden de belangrijkste actoren in dit verhaal uit de anonimiteit gehaald kunnen worden, maar voor West-Europa is het bestaan van soortgelijke bronnen mij niet bekend. In de Kortrijkse bronnen blijven de armen zelf anoniem en dus zal ik me vooral moeten richten op hoe de dis zich inzet voor de armen en van daaruit een beeld vormen welke zorg de armen krijgen.
17 18 19
TRIO, 'Moordende concurrentie', 152. DE SMET, 'Almsgiving in a memorial context'. COHEN, The Voice of the Poor.
13
1.3 Bronnen De belangrijkste bronnen voor mijn onderzoek worden gevormd door een serie van zeven handschriften die de disrekeningen bevatten van de periode 1520-1547. Zij bevinden zich in het Rijksarchief te Kortrijk.20 Een aantal rekeningen maakt deel uit van het fonds 'SintMaartenskerk' en een ander deel van het fonds 'Oud Stadsarchief'. Van enkele disrekeningen zijn meerdere exemplaren, in één geval zelfs drie exemplaren. Omdat de tekst in de dubbele exemplaren hetzelfde is en rekeningen soms in het Oud Stadsarchief zitten en soms in het kerkarchief, ligt het voor de hand aan te nemen dat er altijd tenminste één exemplaar voor de dismeesters was en één exemplaar voor het stadsbestuur. De handschriften hebben een perkamenten omslag met meestal 70-80 papieren folio's. De handschriften vormen steeds een rekening die drie of vier en in één geval vijf jaar beslaan. Het eerste deel, ongeveer 2/3 van het handschrift bevat de inkomsten die altijd over de hele periode zijn opgemaakt. Het laatste deel bevat de uitgaven. Ook die zijn over de hele periode opgemaakt, al zijn hier binnen de posten wel vaak overzichten per jaar te vinden. De rekening loopt altijd van Kerst tot Kerst. Met name het deel met de uitgaven is voor mijn onderzoek van belang, hier worden alle uitgaven gespecificeerd en ontstaat een gedetailleerd beeld van de activiteiten van de dis. Het deel met de inkomsten bevat vooral opsommingen van de renten en pachten. Het belang van dit deel van de rekeningen ligt vooral in het natura-overzicht. Hier zijn namelijk niet alleen de graaninkomsten beschreven, maar ook waarvoor de partijen tarwe en rogge gebruikt werden. Naast de rekeningen is er van de dis nog een aantal oorkonden en een renteboek uit 1463 bewaard gebleven in het Rijksarchief Kortrijk. De oorkonden zijn te vroeg of te laat gesitueerd of handelen over onderwerpen die voor mijn onderzoek niet van belang zijn. Het renteboek is ondanks de vroege situering relevant, met name omdat er een aantal jaargetijden-stichtingen in opgenomen is die later in de rekeningen nog terugkomen. Buiten de bronnen van de armendis heb ik gebruik gemaakt van een rekening van de 'gemeene aermen' uit 1535 die zich in het Rijksarchief bevindt. Helaas is deze rekening met vijf bladzijden tekst zeer beknopt en geeft dan ook niet veel gedetailleerde informatie prijs. Daarom heb ik ook de stadsrekeningen uit dezelfde periode geraadpleegd in de hoop iets meer over de stedelijke inmenging te weten te komen. Tot slot zijn er nog enkele bronnen uit het Rijksarchief Kortrijk die ik voor mijn 20
In de voetnoten zal ik voor 'Rijksarchief Kortrijk' de afkorting 'RAK' gebruiken, deze en andere afkortingen zijn opgenomen in bijlage I.
14
onderzoek kon gebruiken. Allereerst een aantal kerkrekeningen, waarvan ik vooral de lijsten met overledenen kon gebruiken om het aantal begrafenissen van de dis in stedelijk perspectief te plaatsen. Daarnaast heb ik één disrekening van de armendis van Waregem bekeken. Deze rekening uit 1518 stond me toe om de activiteiten van de Kortrijkse dis te vergelijken met die van een dis in de directe omgeving en om enkele details, die niet beschreven zijn in de Kortrijkse rekeningen, te bestuderen. Met name de lijsten van uitdelingen op naam, geven een bijzonder inzicht in de manier waarop een armendis in de praktijk te werk ging.
1.4 Onderzoeksmethoden Om de gestelde vragen te beantwoorden is het nodig om de juiste methode te kiezen. De kernvraag, hoe de armen door de armendis werden geholpen, heb ik in paragraaf 1.2 geconcretiseerd in drie hoofdvragen. Om de vragen goed te kunnen beantwoorden heb ik een aantal methoden gekozen. Allereerst heb ik per rekening een spreadsheet gemaakt waarin de inkomsten en uitgaven overzichtelijk zijn weergegeven. Hierin zijn ook de inkomsten en uitgaven in natura verwerkt, zowel uitgedrukt in graan-volumes als in geld. Om dit te berekenen heb ik steeds het vijfjarig gemiddelde van de graanprijs in de bewuste jaren gebruikt. Op die manier ontstaat een werkelijk overzicht van de inkomsten en uitgaven van de dis. Voor de uitgaven heb ik allereerst de posten zoals die in de bronnen te vinden zijn overgenomen. Vervolgens heb ik die ingedeeld in drie overkoepelende posten. Post nummer 1 wordt gevormd door de jaargetijden, post 2 zijn alle uitgaven die voor praktische armenzorg gedaan werden, brood, vlees, vis, hout, maar ook de betalingen aan de bakker. Tenslotte is er post 3 die je in moderne terminologie 'overhead' zou kunnen noemen. Hieronder vallen de kosten aan onderhoud van het dishuis, de lonen van de disknaap, maar ook de eigen verplichtingen van de dis aan renten. Hierdoor kan een inzicht verkregen worden in wat er aan structurele armenzorg werd uitgegeven, wat aan de jaargetijden en wat aan de algemene werking van de dis. Daarnaast heb ik overzichten gecreëerd van alle goederen die op structurele basis aan de armen werden uitgedeeld. Hierin zijn de uitdelingen tijdens jaargetijden niet meegenomen, aangezien die uitdelingen in de disrekeningen zelden worden gespecificeerd. Om de praktische betekenis van de jaargetijden voor de armenzorg te onderzoeken heb ik in de eerste plaats gekeken hoe de jaargetijden verdeeld zijn over het jaar. Verder bevatten de uitgaven van de jaargetijden zowel uitgaven voor het organiseren van de mis, als uitgaven aan 15
uitdelingen aan armen. In de meeste rekeningen worden geen specifieke mededelingen gedaan over die verdeling. Een uitzondering op die regel vormt de disrekening van 1531-1535. Omdat de opheffing van het stedelijk fonds midden in deze periode valt en de kosten onder het regime van dat fonds alleen de kosten van de mis voor de dis zijn, worden hier ineens specifieke inlichtingen verschaft over de werkelijke kostenverdeling. Niet alle jaargetijden worden zo gedetailleerd toegelicht, maar toch ruim voldoende om inzicht te krijgen in de verdeling van de kosten van de jaargetijden. Aan de hand van de rekening voor 'gemeene aermen', de stads-en disrekeningen uit de periode 1531-1537, zal ik proberen om vast te stellen hoe de inmenging van de stedelijke armenpolitiek invloed had op de werking van de dis. Ten slotte heb ik de verschillende gegevens van de uitgaven uitgewerkt in grafieken zodat evoluties en fluctuaties zichtbaar worden. Aan de hand van de verzamelde gegevens heb ik geprobeerd inzicht te geven in de concrete hulp per individuele arme, die de dis verzorgde.
16
2 De armenzorg in de late middeleeuwen
2.1 Armenzorg in de late middeleeuwen Een studie die betrekking heeft op de middeleeuwse armenzorg kan niet starten zonder aandacht te besteden aan de definiëring van termen als 'arme' en 'armoede'. Tegenwoordig zien wij armoede vooral als het gebrek aan middelen voor de voornaamste levensbehoeften. In de middeleeuwen had dit woord een bredere betekenis. 'Arm' betekent volgens het Middelnederlands woordenboek 'behoeftig', 'armoede' betekent 'ellende' of 'ongeluk'. 21 Naast de groep economisch minder bedeelden, bevatte de groep 'armen' of 'pauperes' tevens weduwen, wezen, ouderen en zieken. Brosnislaw Geremek gaat in zijn studie Poverty, a History uitgebreid in op de definitiekwestie met betrekking tot het historisch onderzoek. Hij wijst er op dat er in economische benaderingen vooral gekeken wordt naar de uitsluiting van armen in het economische verkeer, maar dat ook de sociologische benadering, die zich meer richt op het stigma en sociale achterstelling, van belang is in het onderzoek.22 Blockmans en Prevenier kijken in hun artikel Armoede in de Nederlanden vooral naar de economische aspecten. Om de mate van armoede in het verleden te kunnen vaststellen, ligt die benadering ook voor de hand. Ze stellen voor de minimale voedselbehoefte waarin een persoon op de goedkoopste wijze kan voorzien als uitgangspunt te nemen, maar zien zelf ook dat "de methodologische problemen die dit op zal leveren onafzienbaar zouden zijn".23 Omdat gegevens die een beeld van de conjunctuur geven meestal onvolledig zijn, gaan zij vooral uit van de groep mensen die uitgesloten wordt van belastingplicht, of officieel recht heeft op bijstand van de armentafels.24 Niet alleen het begrip armoede zelf, maar ook de manier waarop men tegen de armen aankeek, is gedurende de middeleeuwen en de overgang van de middeleeuwen naar de nieuwe tijd veranderd. Armoede werd in de vroege middeleeuwen niet als zeer hinderlijk gezien, maar eerder als iets dat bij het leven hoorde. Sommige mensen waren rijk, anderen arm. Dit was goddelijk bepaald en iedereen moest zich schikken in zijn of haar lot. De kerk reserveerde 21
22 23 24
De Geïntegreerde Taal-Bank, 'Arm' (http://gtb.inl.nl/iWDB/search? actie=article&wdb=VMNW&id=ID89103&lemmodern=arm) en 'Armoede' (http://gtb.inl.nl/iWDB/search? actie=article&wdb=MNW&id=01799&lemmodern=armoede). Geraadpleegd op 3 augustus 2013. GEMEREK, Poverty, 5. BLOCKMANS en PREVENIER, 'Armoede in de Nederlanden', 502. BLOCKMANS en PREVENIER, 'Armoede in de Nederlanden', 508-509.
17
altijd een deel van haar inkomen voor de armenzorg. Volgens de regel van Benedictus was die zorg immers één van de goede werken van de kloosterling. Ook voor leken was het geven van een aalmoes een goede zaak, aangezien die van hun zonden bevrijd konden worden. Tot 1200 speelde armoede zich vooral op het platteland af. Doordat de arme een plek had in de standenmaatschappij werd hij ook niet uitgesloten.25 Na 1200, in de periode van verstedelijking, veranderde dit en gingen armen meer rondtrekken als bedelaar. Met name in de 14e en 15e eeuw ontstond onder invloed van hongersnood, pest of oorlog een vorm van pauperisme die ook voor veel overlast zorgde.26 In die periode ontstonden overal in de steden instellingen, zoals gasthuizen en tafels van de Heilige geest. Of zielenheil nu het enige motief was of niet, men vond het belangrijk om iets te doen voor de armen in de samenleving. Door de economische malaise vanaf de 15e eeuw nam het aantal armen en daarmee bedelaars schrikbarend toe. Enerzijds zette dit denkers, waaronder de humanist Juan Luis Vives, er toe aan om de armenzorg, zoals die op dat moment functioneerde, nader te beschouwen en de tekortkomingen aan de kaak te stellen. Anderzijds raakten veel stadsbesturen ervan overtuigd dat ze een meer actief beleid moesten voeren, die er meestal op neer kwam om alleen de echte armen in een stad te helpen en tegen andere bedelaars hard en repressief op te treden. Globaal gesteld zijn er drie soorten instellingen die zich bezig hielden met armenzorg. In de eerste plaats was dit de 'Tafel van de Heilige Geest', die ook wel armentafel of armendis genoemd wordt. Die werd in de meeste parochiekerken opgericht voor de armen in een gemeente. Ze deden uitdelingen van brood, wijn of geld, wekelijks of op jaarlijkse feestdagen. De bedeling die de arme ontving werd 'provene' genoemd. Alhoewel de armendis aan een parochie gekoppeld was, werd die geleid door leken, de zogenaamde dismeesters. Een tweede type instelling was het gasthuis of hospitaal. Hier werden armen, zieken en passanten opgevangen en verzorgd. Hierbinnen bestaat echter een grote verscheidenheid, die niet altijd duidelijk af te bakenen is. Een belangrijke bron van inkomsten voor deze instellingen vormden de giften die meestal ten bate van een jaargetijde gedoneerd werden. Testamentair liet iemand geld of renten na aan de instelling, die in ruil daarvoor een jaarlijkse zielenmis hield voor de schenker. Zo'n jaargetijde kon de instelling middelen voor haar activiteiten verschaffen, maar veel schenkers lieten ook gedetailleerd vastleggen op welke manier de armen geholpen moesten worden. Er werd bijvoorbeeld bepaald dat er op het jaargetijde een voorgeschreven aantal armen een provene zou ontvangen namens de schenker.27 Het mag duidelijk zijn dat als de instelling via 25 26 27
NIP, 'De gelofte van armoede', 281-285. VANHEMELRYCK, Marginalen in de geschiedenis, 19. TRIO, 'Moordende concurrentie', 143-144.
18
de middelen zelf activiteiten kon organiseren, ze de armen beter van dienst kon zijn dan via jaargetijden. Ten slotte hielden kloosters, abdijen en begijnhoven zich soms bezig met armenzorg. De infirmerie was een instelling binnen het klooster, die bestemd was voor de kloosterbewoners zelf die verzorging nodig hadden. Maar hier werden ook wel armen van buiten het klooster opgevangen. Naast deze instellingen droeg ook het stadsbestuur een steentje bij. Ze deelden brood of aalmoezen uit, kochten in tijden van schaarste graan om het tegen een bodemprijs te verkopen, of ondersteunden de bestaande instellingen. Voor de zestiende eeuw waren dit soort bemoeienissen eerder incidenteel. In principe was armenzorg geen overheidstaak.
2.2 Juan Luis Vives en de veranderende mentaliteit in de 15e en 16e eeuw Was het pauperisme in de 15e eeuw al toegenomen, in het begin van de 16e eeuw liep het probleem verder uit de hand. Het opkomende handelskapitalisme zorgde voor een toename van dagloners, arbeiders die extra vatbaar waren voor economische crises. 28 Was de 15e eeuw nog een soort gouden eeuw voor loonarbeiders met gunstige lonen, in de 16e eeuw daalden de lonen, terwijl de kosten voor levensonderhoud stegen. De kloof tussen rijk en arm nam snel toe en steeds meer mensen raakten onder de armoedegrens. 29 Overheden waren steeds meer geneigd in te grijpen en na te denken over een vorm van armoedepolitiek. Ook de algemene houding ten opzichte van armoede veranderde vanaf de late 15e eeuw. Tot die tijd was armoede door God gezonden en droeg de arme zijn lot. Maar nu begon men de bedelaars en armen steeds meer als een ondermijning te zien van goede manieren en zelfs de algemene gezondheid in een stad. Henk Michielse vat de veranderende houding samen als de desacralisatie van armoede en hij concludeert dat zielenheil verwerven als doel voor armenzorg haar betekenis begon te verliezen.30 Binnen dat klimaat stond begin 16e eeuw een aantal denkers op, vooral uit humanistische hoek, die kritiek op de bestaande armenzorg uitten en over een verbeterd armenzorg-programma nadachten. De persoon die de 16e-eeuwse kritiek het duidelijkst heeft verwoord is Juan Luis Vives. Hij schreef in 1526 De subventione pauperum waarin hij een vernieuwende kijk op armoedepolitiek geeft. In het eerste boek legt hij een ideologisch fundament. Vives begint met 28 29 30
VANHEMELRYCK, Marginalen in de geschiedenis, 23. VAN BAVEL, Manors and markets, 304-306. MICHIELSE, 'Jan Lois Vives', 268-271.
19
een Bijbelse opmaat waarin hij het wegsturen van de mens uit het paradijs beschouwt als het begin van het gevecht om te overleven.31 Vervolgens stelt hij dat het helpen van je medemens een natuurlijk gegeven is. God wenst dat mensen in gemeenschap leven, zodat zij elkaar kunnen helpen als sommige leden van de gemeenschap in nood verkeren. Helpen doet men ook uit angst ooit zelf in nood terecht te komen en hierdoor ontstaat een wederzijdse afhankelijkheid.32 Dat Vives niet breekt met de middeleeuwse ethiek blijkt als hij benadrukt dat de armen binnen Gods plan passen en dat zij daarom hun lot waardig moeten dragen. Daarnaast hebben armen volgens Vives geen materiële goederen, maar wel niet-materiële waarden die ze aan hun kinderen kunnen doorgeven. 33 Aan de rijken daarentegen geeft hij mee dat zij alles dat ze niet echt nodig hebben moeten doorgeven aan de armen en dat iedereen die niet deelt met armen feitelijk een dief is.34 Na de ideologische beschouwingen komt Vives in het tweede boek tot een soort handleiding voor stedelijke armoedepolitiek. De analogie die hij stadsbestuurders voorhoudt in zijn pleidooi voor stedelijke armoedebestrijding is dat de stad een lichaam is en de stadsbestuurder een medicus. De handen en voeten mogen dan ver van het hart verwijderd zijn, ze zijn essentieel voor het functioneren van het hele lichaam. Een medicus besteedt evengoed aandacht aan de handen en voeten als aan het hart. Meer praktisch wijst hij er op dat armen vaak uit noodzaak gaan stelen. Verder kan de afgunst van armen leiden tot sociale spanningen in een stad. Het stadsbestuur handelt dus uit eigenbelang om de armoede op te lossen.35 Kort samengevat bestaat het programma van Vives uit vier stappen: allereerst moeten alle armen geregistreerd worden, vervolgens moet men zorgen dat de gezonde bedelaars werk krijgen, de fondsen van de instellingen moeten samengevoegd worden en daarvan kan men voor de echte armen zorgen.36 Vives eindigt met de stelling dat een stad zonder bedelaars en armen mogelijk is. Dit zou tevens een plaats zijn waar minder diefstal, overvallen en moorden zouden plaatsvinden. De gemeenschap zou in grotere harmonie samenleven omdat armen niet meer afgunstig zouden zijn en rijken niet langer in angst voor armen zouden leven.37 Alhoewel het tweede boek van De Subventione Pauperum met het armenzorgprogramma modern aandoet, is de onderliggende ideologische bespiegeling van Vives dat veel minder. In 31 32 33 34 35 36 37
VIVES, De subventione pauperum, 7-9. VIVES, De subventione pauperum, 23-27. VIVES, De subventione pauperum, 33-37. VIVES, De subventione pauperum, 63. VIVES, De subventione pauperum, 89-91. VIVES, De subventione pauperum, 97-117. VIVES, De subventione pauperum, 139-141.
20
de literatuur wordt meestal het berustende element van de armen en het wederzijdse verbond tussen armen en rijken benadrukt. Men vergeet daarin vaak dat middeleeuwse ideeën over bezit en diefstal ook een minder berustend element bevatte. Thomas van Aquino, de voor de late middeleeuwen invloedrijke filosoof en theoloog, heeft zich eveneens uitgesproken over dit onderwerp. Hij stelt dat de mens in principe geen macht heeft over externe zaken, omdat alles toebehoort aan God. Die geeft de mens geen eigendomsrecht, maar een gebruiksrecht over alle goederen, waarmee volgens Aquino het bezit van goederen toebehoort aan de gemeenschap in plaats van aan het individu. Diefstal wijst Aquino dan wel af, omdat hij het ziet als het tegengestelde van naastenliefde, maar als iemand in nood is, dan is diefstal toegestaan. Op dat moment behoren de goederen feitelijk toe aan de gemeenschap.38 Bij Aquino is de visie op bezit nog dubbelzinnig, bij Geert Grote, stichter van de Moderne Devotie, is dat niet het geval. Praktisch gezien zweren hij en zijn navolgers weelde en luxe af, ook de zorg voor armen neemt binnen de beweging een belangrijke plaats in. Het meest uitgesproken over dit onderwerp is Grote in zijn traktaat tegen de bouw van de Dom van Utrecht. Volgens Grote is de rijkdom van de kerk een vorm van diefstal. De bouw van de Dom vergelijkt hij met de Toren van Babel. Een toren hoeft niet hoger te zijn dan nodig is om een klok te dragen. Het geld dat aan de rest gespendeerd wordt, is eigenlijk voor de armen en hij beticht de opdrachtgevers van de bouw van diefstal.39 Tot de zestiende eeuw hadden de overheden zich meestal afzijdig gehouden van armenzorg, maar de toenemende armoede zorgde ervoor dat men wel moest ingrijpen. Hoewel de oorzaak niet volledig in de stad lag, Geremek zoekt de oorzaak zelfs volledig in de veranderende agrarische structuren op het platteland, stapelden de problemen zich daar wel op. Konden nieuwe stedelingen vroeger nog makkelijk geïntegreerd worden via corporaties en een vak leren, nu was de toestroom zo groot dat de gilden de vele nieuwkomers niet meer konden opvangen.40 Vooral in grotere steden, waar de instellingen meer versnipperd waren, moesten de stadsbesturen wel ingrijpen. In 1525 trok het stadsbestuur van Ieper de taken naar zich toe door een gecentraliseerd armenzorgprogramma op te zetten. Vives, die op dat moment in Brugge woonde, schreef in 1526 op verzoek van het stadsbestuur zijn traktaat. In 1531 stelde Karel V een edict op waarin hij de stadsbesturen aanzette een dergelijk programma op te zetten. Bedelen moest verboden en bestraft worden. Via een centraal fonds, in de zin van een bundeling van de bestaande
38 39 40
AQUINAS, Summa Theologica, 'II-II question 66, article 2, 5-7'. GROOTE, Contra turrim Traiectensem, 53-55. GEREMEK, Poverty: A history, 121.
21
instellingen, zouden de echte armen en zieken geholpen moeten worden. 41 Met andere woorden, de repressie op armen zou opgevoerd worden en de instellingen kwamen in hun doen en laten onder strengere controle van de stad te staan. Of de armen hierbij gebaat waren is maar zeer de vraag. De steden reageerden zeer verschillend op het edict. In Gent werd in 1535 een armenkamer opgericht die nog lange tijd zou blijven functioneren.42 Andere steden begonnen er helemaal niet aan, of schaften de armenkamer al snel weer af. Soly telde voor de Nederlanden tenminste 14 steden die een dergelijk programma invoerden, naast Gent waren dat onder meer Ieper, Rijsel, Oudenaarde, Brussel, Breda, Antwerpen, Leuven en Mechelen.43 Dat Kortrijk in de literatuur niet genoemd wordt in dit verband is eenvoudig te verklaren. De parochiale en stedelijke armenzorg in de zestiende eeuw werd nog niet eerder bestudeerd. In hoofdstuk 5 zal ik bespreken hoe de situatie op dit punt in Kortrijk was.
2.3 Kortrijk en de armenzorg in de late middeleeuwen De stad Kortrijk stamt al uit de Romeinse tijd, maar won vooral aan belang vanaf de 12e eeuw. Het verwierf vermoedelijk stadsrechten rond 1127. De keure van 1190, het oudste nog bestaande stadsdocument, maakt duidelijk dat Kortrijk toen al een versterkte stad was. De eerste eeuwen als onafhankelijke stad waren roerige tijden. De guldensporenslag vond in 1302 op haar grondgebied plaats en ook de slag bij Westrozebeke in 1382 bracht de stad, door plunderingen en vernielingen, grote schade toe. Kortrijk draaide economisch gezien vooral op de textielnijverheid. Het ging daarbij om de kleine draperie en vanaf de 15e eeuw linnen gemaakt van vlas. Hierdoor profiteerde de stad enigszins van de neergang van het kwaliteitslaken waar steden zoals Ieper door in de problemen raakten. 44 Toch kende de stad in de 15e en 16e eeuw perioden van crisis, deels door economische malaise, deels door pestuitbraken, waardoor het aantal armen behoorlijk kon schommelen. Binnen de periode 1520-1547 beschikken we over één betrouwbaar bevolkingscijfer. In 1530 werd er een poorterstelling gehouden en op dat moment had Kortrijk ongeveer 6.900 inwoners.45 Veel lastiger is het om te bepalen hoeveel armen de stad precies had in de periode 15201547. De cijfers die in de literatuur voorkomen, kunnen op twee manieren samengesteld zijn. 41 42 43 44 45
GEREMEK, Poverty: A history, 143-145. BODEN, Armenzorg te Gent, 50. SOLY, Economische ontwikkeling en sociale politiek, 591. WARLOP, 'De Middeleeuwen', 35-42. STABEL, De kleine stad, 23.
22
Enerzijds zijn er de cijfers die rechtstreeks uit de bronnen gehaald worden, bijvoorbeeld de stadsrekeningen die regelmatig een aantal armen noemen die van de stad een aalmoes ontvangen. In 1529 noemt de stadsrekening in dit verband 330 armen.46 Aangenomen dat een gezin gemiddeld uit vier personen bestaat in de 16e eeuw zou dit om 1320 armen kunnen gaan.47 Het is alleen de vraag of de aalmoesontvangende armen even vaak gezinnen achter zich hadden als de niet-armen in de stad. Andere cijfers zijn gebaseerd op fiscale lijsten, waarbij een deel van de poorters die vrijgesteld zijn van fiscale verplichtingen, als armen beschouwd worden. Voor 1440 en 1471 bestaan dergelijke poorterslijsten. In De geschiedenis van Kortrijk berekent Ernest Warlop dat in 1440 zo'n 10% van de Kortrijkzanen onder een bestaansminimum moest zitten. De helft hiervan had een bezit van minder dan 10 pond parisis.48 De andere helft waren de bezitlozen en hen rekent hij tot de echte armen. Het gaat dan om ongeveer 266 armen. In 1471 was het percentage mensen met een laag inkomen gestegen tot 18%. Vooral de groep echte armen steeg in die periode, namelijk naar 10%.49 Dit komt neer op 520 armen. Het probleem met cijfers uit de bronnen is dat de stad uitgaat van een vast aantal armen dat jarenlang niet gewijzigd wordt. Slechts een enkele keer, zoals in 1530, is er een correctie en worden er naast de vaste 330 nog eens 43 aalmoezen uitgedeeld. 50 Het aantal fiscale armen waar Warlop van uitgaat is ongetwijfeld accurater, maar enkel beschikbaar voor 1440 en 1471, en niet voor de 16e eeuw. Mijn schatting is daarom gebaseerd op de aanname dat Kortrijk net als in 1471, ook vanaf 1520 tenminste 10% echte armen binnen de stad kent. Dat komt neer op ongeveer 690 armen. Dit is een ondergrens aangezien het aantal armen in de late 15e eeuw en de 16e eeuw in veel Vlaamse steden toenam.51 Kortrijk kende in de middeleeuwen slechts één parochiekerk en derhalve ook maar één armentafel en dat was die van de Sint-Maartenskerk. De kerk zou volgens de overlevering al in 650 gesticht zijn door de heilige Gillis, maar de oudste nog bestaande delen van de kerk stammen uit ongeveer 1270-1280.52 Net als de armendis van de Sint-Maartenskerk zal ook de rol van het stadsbestuur in de armenzorg nog aan de orde komen en ik beperk me hier dan ook 46 47
48
49 50 51 52
ARA, Rekenkamer, 33273, fol36r. Blockmans en Prevenier rekenen vier personen per haard; BLOCKMANS en PREVENIER, 'Armoede in de Nederlanden', 502. Ook in de volgende hoofdstukken zal steeds een gemiddeld gezin van vier personen als uitgangspunt genomen worden. In deze studie worden alle geldbedragen uitgedrukt in ponden parisis, afgekort als lb. par, of kleinere eenheden zoals schellingen of denieren parisis. Voor meer uitleg over munteenheden zie bijlage I. WARLOP, 'De Middeleeuwen', 142. ARA, Rekenkamer, 33274, fol26v. STABEL, Dwarfs among Giants, 176-177. WARLOP, Sint-Maartenskerk te Kortrijk, 2.
23
tot het voorstellen van de andere instellingen die zich op enige manier met armenzorg bezig hielden. Veel instellingen voor armen- en ziekenzorg ontstonden vanaf de 13e eeuw. Aan het einde van de middeleeuwen bestonden er in Kortrijk waarschijnlijk zeven gasthuizen/hospitalen. 53 Het oudste, en tevens het belangrijkste, was het Onze-Lieve-Vrouwe-hospitaal gevestigd op het huidige Buda-eiland. Het werd vermoedelijk gesticht in 1204, en groeide al snel uit tot een belangrijk hospitaal waar armen voor de verzorging niet hoefden te betalen. 54 In Overleie, net buiten de stadsmuren, werd vermoedelijk in 1366 het Sint-Elooisgasthuis gesticht. Voor die tijd was er al vanaf 1308 het Sint-Elooishuis van een broederschap van smeden, dat als voorloper gezien kan worden. Het gasthuis was in beginsel een passantenhuis, dat buiten de stadsmuren lag, waar armen en gestrande reizigers tijdelijk onderdak konden krijgen.55 Eveneens in de jaren '60 van de 14e eeuw startte als passantenhuis in Overbeke het SintNiklaas-gasthuis. Dit gasthuis werd door een kleine kloostergemeenschap gerund en nam ook al snel armen en behoeftigen op. Verder waren er nog een aantal gasthuizen, het Sint-Jorisgasthuis, het Sint-Baafshof, De Lauwer en het Sint-Jacobsgildehuis, waarvan in de meeste gevallen niet meer bekend is dan een enkele vermelding.56 In Kortrijk bestonden vijf kloosters/abdijen en een begijnhof. Het bekendste is de Groeningeabdij die in 1236 gesticht werd, maar tot 1260 in het naburige Marke gevestigd was. De Sint-Amandsproosdij is vermoedelijk de oudste. De eerste vermelding dateert uit de negende eeuw, maar de traditie wil dat het al in de zevende eeuw gesticht zou zijn. 57 In de binnenstad bevonden zich ook nog het Begijnhof dat gesticht werd in 1238, vlakbij de SintMaartenskerk, het klooster van Sion, op de plek van het huidige K-winkelcentrum, dat gesticht werd in 1429 en een klooster van de minderbroeders in Overleie, dat gesticht werd in 1454. 58 Met betrekking tot de armenzorg is er weinig bekend over de bijdrage van de Kortrijkse kloosters. Het klooster van de Grauwe Zusters vormt wat dat betreft een uitzondering. Dit klooster, dat zich achter de Sint-Maartenskerk bevond en in 1417 gesticht werd, had een goede reputatie vanwege de verzorging van zieken en armen.59 De leprozerie, de 'Groote Magdalena', die net buiten de Rijselpoort gelegen was, bestond al in de 13e eeuw. Vanaf de 14e eeuw werd het leprozenhuis door de stad gecontroleerd, 53 54 55 56 57 58
59
Voor de ligging van de instellingen zie de kaart in bijlage XVII. VANBOSSELE, Het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal, 45. DE CUYPER, 'Stichting van Sint-Elooi', 135-137. WARLOP, 'De Middeleeuwen', 120. WARLOP, 'De Middeleeuwen', 108. LYBEER, 'De kloostergemeenschap van Sion', 165-166; DE POTTER, Geschiedenis der stad Kortrijk, III, 325 en 419. DE CUYPER, 'Het Susterhuys', 3-4.
24
waardoor het al snel onbereikbaar werd voor de arme leprozen.60
2.4 De armendis in de late middeleeuwen De armendis, armentafel, tafel van de Heilige Geest of 'mensa pauperum' ontstond als instelling onder de vleugels van een parochie. 61 Hierdoor is een exacte stichtingsdatum meestal niet te geven. Wel is duidelijk dat ze tenminste vanaf de 13e eeuw in de meeste parochies in de Zuidelijke Nederlanden ontstonden. Vroege vermeldingen van een armendis zijn bijvoorbeeld die van Komen (1196), Mechelen (1220) en Luik (1235).62 De ondersteuning die de armentafel aanbood was dan ook bestemd voor leden van de parochie. Het bestuur van de dis werd gevormd door leken, meestal mensen uit de stedelijke burgerij die werden aangesteld door het stadsbestuur. Het bestuur bestond uit twee tot vier dismeesters die de lijnen uitzetten en de belangrijkste beslissingen namen. Zij legden de rekening ter controle voor aan het stadsbestuur, soms in combinatie met het kerkelijk bestuur. De dagelijkse gang van zaken was in handen van de disknaap. In tegenstelling tot de dismeesters was hij in loondienst. Sommige dissen, meestal de rijkere, beschikten over een dishuis. In andere gevallen beschikten ze binnen de kerk over een eigen kamer, de diskamer of tresorie. Hier werden de goederen opgeslagen en klaargemaakt voor de uitdelingen. Die uitdelingen vonden vaak plaats in een kapel in de parochiekerk waar de dis aan verbonden was. Van Zeir maakte een beeldende beschrijving van een grote tafel achter in de kerk waar de pakketten of provenen klaarliggen. Daarachter stonden de dismeesters die de uitdelingen uitvoerden. In de week voor de uitdelingen werden loden penningen uitgedeeld aan hen die recht op een provene hadden. Op de dag van de uitdelingen konden zij die penning omruilen voor bepaalde goederen.63 Het belangrijkste dat de dis uitdeelde was brood, tarwe-, dan wel roggebrood, op feestdagen wit tarwebrood. Daarnaast deelde men soms drank uit, meestal bier, maar ook vis, vlees en erwten. Naast voeding deelde men brandhout of turf uit en kleding, lijnwaad, laken of schoenen. Per dis kon het aanbod variëren, maar brood was er altijd.64 Vanwege de kerkelijke band is de armendis in de historiografie meestal als een 60 61
62 63 64
DE POTTER, Geschiedenis der stad Kortrijk, II, 304; WARLOP, 'De Middeleeuwen', 120-123. De belangrijkste overzichten van de armendissen in het algemeen: MARECHAL, 'Armen- en ziekenzorg', 273-277; MOLLAT, The Poor in the Middle Ages, 275-278; TITS-DIEUAIDE, 'Les Tables des pauvres'; VAN ZEIR, 'Inrichting van de armendissen'. TITS-DIEUAIDE, 'Les Tables des pauvres', 563. VAN ZEIR, 'Inrichting van de armendissen', 122-123. MARECHAL, 'Armen- en ziekenzorg', 275.
25
godsdienstig vehikel opgevat. Jozef Laenen stelde in 1912 nog in positieve zin dat de tafels deel uitmaakten van het godsdienstig leven en een uiting vormden van de christelijke liefdadigheid.65 Vanaf de jaren zestig zagen historici in diezelfde godsdienstige invloed iets negatiefs. De tafels waren immers primair gericht op het verkrijgen van zielenheil. 66 Zo kon het gebeuren dat het eigenbelang van de schenkers gediend werd, zonder dat de armen er echt iets mee opschoten. Griet Marechal nuanceerde dit al in 1978, door er op te wijzen dat de financiën niet door de kerkelijke instituties werden opgebracht, maar door rijke koop- en ambachtslieden.67 Michael Galvin toonde inmiddels aan dat de gelden zelfs voor een groot deel uit de middenklasse kwamen en dus de banden van de stedelijke gemeenschap aanhaalden in economisch moeilijke tijden.68 Door te focussen op het element van zielenheil en de parochiale basis van de armendis is het element van het gemeenschapsleven voor de armendis lang onvoldoende meegewogen. Zonder de kritiek op het functioneren van de armendissen uit de jaren zestig en zeventig van tafel te vegen, lijkt het toch van belang te stellen dat de armentafel ook een middel binnen een gemeenschap was waarbinnen buren elkaar konden bijstaan in moeilijke situaties. Het probleem met informele vormen van onderlinge hulp of hulpacties die van onderaf georganiseerd werden, is echter dat ze in de bronnen vaak onzichtbaar zijn gebleven. Een aardig voorbeeld dat zulke gemeenschapsactiviteiten toch plaatsvonden vormt de studie van Judith Bennett over Engelse 'ale'-bijeenkomsten, waarbij bier verkocht werd, ten bate van een arm lid van de gemeenschap.69 Ook over de oprechte inzet van de disbestuurders voor de armen zijn niet alle historici het eens. Zo stellen Blockmans en Prevenier dat 'een belangrijk deel' van de uitgaven aan zielenmissen en religieus ceremonieel besteed moest worden en de disbestuurders in moeilijke tijden aan dat onderdeel voorrang gaven ten opzichte van de armenzorg zelf. 70 Griet Marechal stelt dat de uitdeeldagen weinig talrijk waren en meestal gekoppeld aan bepaalde feestdagen. 71 Michel Mollat stelt daar tegenover dat de dismeesters wisten wat ze deden en op een slimme manier hun patrimonium uitbreidden en aanwendden om de armenzorg zoveel mogelijk te dienen. Hun speelruimte was desalniettemin te beperkt om iedereen goed te helpen.72
65 66 67 68 69 70 71 72
LAENEN, 'De tafels van den Heiligen Geest', 495. BLOCKMANS en PREVENIER, 'Armoede in de Nederlanden', 520. MARECHAL, 'Armen- en ziekenzorg', 274. GALVIN, The Poor Tables of Bruges, 248-249. BENNETT, 'Conviviality and charity'. BLOCKMANS en PREVENIER, 'Armoede in de Nederlanden', 532-533. MARECHAL, 'Armen- en ziekenzorg', 275. MOLLAT, The Poor in the Middle Ages, 276.
26
Als besluit van dit hoofdstuk wil ik enkele aspecten aanstippen, die in mijn masterproef aan de orde zullen komen, ten aanzien van de armendissen die reeds bestudeerd werden. De inkomsten van de armendissen kwamen voornamelijk uit roerende en onroerende goederen. Dit bezit had men voornamelijk opgebouwd door middel van testamentaire schenkingen. Die inkomsten waren voor een deel in valuta, maar de meeste dissen hadden ook inkomsten in natura, met name graan. Uit het overzicht in de studie van Tits-Dieuaide blijkt dat Gent en Brugge geen inkomsten in natura hadden, maar zij behoorden op dat punt tot een kleine minderheid.73 Een belangrijk aspect dat ik zal bespreken in deze thesis is wat de invloed van de jaargetijden was op de armenzorg. Uiteraard waren de jaargetijden belangrijk omdat ze inkomsten genereerden voor de instellingen zodat zij concreet activiteiten konden ontplooien. Maar het is eveneens van belang om na te gaan op welke manier de uitdelingen aan de jaargetijden gekoppeld zijn, en hoe ze verdeeld waren over het jaar. De visie van Griet Marechal dat de uitdelingen in het algemeen aan jaargetijden gekoppeld zijn, is door diverse studies weerlegd. Alhoewel Blockmans in zijn overzichtsartikel met Prevenier in 1975 nog aangeeft dat er een concentratie rond de kerkelijke feestdagen was, meldt hij in datzelfde jaar in een studie over de dissen van Mechelen, dat er wekelijkse brooduitdelingen waren die los stonden van de jaargetijden.74 Ook andere studies, zoals die naar Gent en Brugge, bevestigen dat er wekelijkse uitdelingen waren, los van de jaargetijden. Daarnaast liep het aantal jaargetijden soms behoorlijk op. In de twee grootste dissen van Brugge, die van Sint Salvator en de Onze Lieve Vrouw-parochie, waren dat er zelfs 178 en 245.75 In veel studies is berekend hoe groot het percentage van de uitgaven was dat aan daadwerkelijke armenzorg werd besteed. Er wordt meestal een tweedeling gemaakt in de uitgaven, namelijk tussen armenzorg en alle andere kosten. Soms wordt er een driedeling gemaakt, namelijk in uitgaven aan armenzorg, de uitgaven aan de jaargetijden en de overige uitgaven. Dit laatste maakt inzichtelijk hoe de verplichtingen aan de jaargetijden zich verhouden tot de andere twee posten. Bovendien laten veel bronnen niet toe om de uitgaven aan de jaargetijden te splitsen in kosten voor het organiseren van de missen en de kosten van de uitdelingen die daarbij gepaard gingen. In studies naar armendissen is niet altijd duidelijk waar de kosten voor jaargetijden zijn ondergebracht, of het is duidelijk dat die niet bij de armenzorg werden gerekend. Michael 73 74
75
TITS-DIEUAIDE, 'Les Tables des pauvres', 572. BLOCKMANS en PREVENIER, 'Armoede in de Nederlanden', 524; BLOCKMANS, 'Armenzorg en levensstandaard te Mechelen', 144. DE WILDE, De parochiale armenzorg te Gent, 75-78; GALVIN, The Poor Tables of Bruges, 43-45.
27
Galvin maakt een aparte post voor de distributies, rekent daaronder uitdelingen, begrafenissen en uitgaven aan goederen. Hij geeft aan dat er ook nogal wat kosten met de jaargetijden gemoeid zijn, maar of hij de uitgaven aan uitdelingen tijdens jaargetijden meerekent is onduidelijk. Ghislaine de Wilde, die de zeven dissen van Gent bestudeerde, meldt dat ze alleen voor de Sint-Jansdis de uitdelingen tijdens jaargetijden in beeld kan brengen en dan doet ze dat enkel over een beperkt aantal jaren binnen de bestudeerde periode.76 De werkwijze die het beste inzicht geeft is, naar mijn mening, die waarin de kosten in drie hoofdposten worden ondergebracht. Om vervolgens ook aandacht te besteden aan de verdeling binnen de post van de jaargetijden. Een ander punt is waar de uitgaven in natura ondergebracht moet worden. Veel dissen hebben, zoals we gezien hebben, inkomsten in natura en die worden doorgaans gebruikt voor de brooduitdelingen. Blockmans meldt in zijn studie naar de dis in Den Bosch dat gemiddeld ongeveer 21% aan armenzorg wordt besteed, in 1520 is dat 23%, maar de uitgaven in natura rekent hij daarin niet mee.77 Als de uitgaven in natura, omgerekend naar de courante graanprijzen, worden meegerekend, dan komt het percentage uitgaven aan armenzorg op 57,9%.78 Die verschillen zijn aanzienlijk. Van zowel het niet meewegen van de uitdelingen tijdens jaargetijden, als het niet meerekenen van de uitgaven in natura, kan gezegd worden dat ze een negatief effect hebben op de beoordeling van de totale uitgaven aan armenzorg door de dissen. Nu moeten beide zaken met voorzichtigheid bekeken worden. Het percentage van de uitgaven kan beïnvloed worden doordat er incidentele grote uitgaven zijn, zoals herstellingen aan het patrimonium, waardoor het deel armenzorg kleiner lijkt. De absolute getallen moeten dus altijd bij het perspectief betrokken worden. Ook het meerekenen van de natura-uitgaven kent enig gevaar in zich. Zo zullen bij hoge graanprijzen de uitgaven aan armenzorg ineens stijgen. Daar staat tegenover dat een dis die niet over natura-inkomsten kan beschikken het graan tegen diezelfde hoge prijzen moet aankopen. De percentages van de uitgaven die volgens de literatuur besteed worden aan armenzorg variëren sterk. De Sint-Pietersdis van Mechelen en de Sint- Salvatordis in Brugge zitten in de hoogste categorie. De Mechelse dis geeft in het begin van de 16e eeuw 54-71% uit aan armenzorg, de Brugse dis zit halverwege de 15e eeuw zelfs tussen de 70 en 80%. Brussel 76
77 78
DE WILDE, De parochiale armenzorg te Gent, 69 en bijlage 202; GALVIN, The Poor Tables of Bruges, 9394. BLOCKMANS en PREVENIER, 'Openbare armenzorg te 's-Hertogenbosch', 49 en 75. De uitgaven waren 63.272 stuivers, waarvan 14.553 uitgegeven werd aan armenzorg. De uitgaven in natura, 1040 mud graan, waren in dat jaar 52.520 stuivers waard. Zo waren de uitgaven 115.792 stuivers waard, waarvan 67.073 stuivers naar armenzorg gingen.
28
behoort met de Sint-Jacob- en de Sint-Goedelievendis in de middenmoot met respectievelijk 54 en 58,8% in 1429.79 De Gentse dissen doen het wisselend, maar de Sint-Niklaasdis is met 43% in 1512 één van de slechtst scorende dissen die in de literatuur besproken werden. 80 In het volgende hoofdstuk zal ik meer gedetailleerd bespreken hoe de Sint-Maartensdis van Kortrijk zich tot de andere dissen verhoudt.
79
80
BLOCKMANS en PREVENIER, 'Openbare armenzorg te 's-Hertogenbosch', 51; GALVIN, The Poor Tables of Bruges, 93. DE MESSEMAEKER-DE WILDE, 'De parochiale armenzorg te Gent', 1980, 56-57.
29
3. De armendis van de Sint-Maartenskerk te Kortrijk 3.1 De activiteiten van de dis Evenals in andere steden was voor de armendis in Kortrijk de uitdeling van brood de belangrijkste activiteit, maar ook hier was dat slechts een deel van de werking. Om te beginnen zal ik een beknopte inventarisatie maken van het aanbod van de Sint-Maartensdis, om de genoemde zaken verder in dit hoofdstuk in detail uit te werken. Er waren brooduitdelingen tijdens vier soorten gelegenheden die in de rekeningen apart benoemd worden. Allereerst was er elke zondag een uitdeling, vervolgens uitdelingen op drie grote feesten, Kerst, O.L.V. Lichtmis en Pasen, verder tijdens een aantal diverse jaargetijden en tot slot tijdens de vier quatertemperfeesten. De quatertemperdagen waren dagen van vasten en bezinning aan het begin van elk nieuw seizoen. Meestal deelde men bruin tarwebrood uit. Op de drie grote feesten werd er wit brood uitgedeeld, op de quatertemperdagen roggebrood. 81 Tijdens de advent en vastentijd was er naast brood ook haring. Tijdens Pinksteren, Pasen en Kerst deelde men boter en eieren uit. In andere perioden gedurende het jaar die niet gespecificeerd worden, was er varkensvlees.82 Naast voeding deelde men ook goederen uit. Zo werden er partijen laken aangekocht, die vermoedelijk in stukken verdeeld werden. In de rekeningen wordt nergens gesproken over kleermakers die door de dis betaald werden. In de winterperiode deelde men tevens brandhout uit, zodat de armen hun huis konden verwarmen.83 De uitdelingen vonden plaats in de kerk, in de kapel van de armendis. De armen die in aanmerking kwamen voor een 'provene' konden die daar ophalen. Er waren echter ook bedelingen aan huis. Dit was voorbehouden aan diegenen die niet zelf naar de kerk konden komen, namelijk de "ziecken die te bedde ligghe" en 'kinderbedde' ofwel kraamvrouwen. Zij kregen een bedeling die bestond uit geld en boter. Kraamvrouwen kregen daarnaast ook nog vlees.84 Naast de uitdelingen zorgde de dis ook voor de begrafenis van de armen. Dankzij de dis kon er een grafdelver betaald worden, iets waarvoor arme families zelden geld hadden.85 Tot slot financierde en onderhield de dis een huis voor weduwnaren. Het zogenaamde 81 82 83 84 85
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 45v en 48v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 64v, 67r en 68v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 65r-66r. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 68v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 69r.
30
Heilige Geest-huis, dat tot het einde van de zestiende eeuw in de Rijselsestraat gevestigd was, deed tevens dienst als 'dishuis'. Hier werden allerlei aangekochte goederen, zoals hout en laken, opgeslagen en klaargemaakt voor de uitdelingen. Maar ook hield men hier de varkens tot zij geslacht werden. Het pand of complex van kleine huisjes bood ook woonruimte aan zes weduwnaren. Zij kregen tevens een dagelijkse warme maaltijd.86
3.2 Het bestuur en personeel van de dis Het bestuur en personeel van de dis bestonden uit een beperkt aantal mensen die in de rekeningen allemaal bij naam worden genoemd. Het bestuur van de dis was in handen van de dismeesters, die in de rekening benoemd worden als "bereckers vanden dissche van Sente Martyne te Curtrycke". De Kortrijkse disrekeningen bestreken in de jaren vanaf 1520 een periode van drie jaar per rekening, éénmaal van 1526 tot 1531 een periode van vijf jaar en vanaf 1531 steeds vier jaar. Aangezien in de rekeningen meestal namen van nieuwe dismeesters verschijnen in vergelijking met de voorgaande rekening, zal de looptijd van de functie gelijklopen met de periode van de opgemaakte rekening. De rekening werd opgemaakt in bijzijn van "de proosten ende scepenen deser stede". Die schepenen worden niet bij naam genoemd. De dismeesters worden in de aanhef voorgesteld. 87 Vanaf 1539 zijn ook de 'prochiepapen' bij het afsluiten van de rekening aanwezig. 88 De dismeesters maakten de rekening op en waren verantwoordelijk voor de gang van zaken binnen de dis en bepaalden wie in aanmerking kwam voor ondersteuning. De functie werd op vrijwillige basis uitgevoerd. In de rekeningen is dan ook geen vergoeding voor de dismeesters te vinden. Buiten de momenten van uitdelingen zullen de dismeesters niet veel aanwezig zijn geweest. Het was de disknaap die gedurende de week het werk voor de dis verzette. In de rekeningen zijn diverse taken terug te vinden, van het drijven van de varkens van de markt naar het dishuis tot het voorbereiden van de kapel voor de viering van de grote feesten. De disknaap bereidde de uitdelingen voor. Hij hield de armen die in aanmerking kwamen voor een bedeling op de hoogte en deed praktische voorbereidingen, zoals de aankoop en opslag van goederen in het dishuis en het opbinden van takkenbossen voor de uitdeling van brandhout. 86 87 88
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 62r. De ligging van het dishuis is te zien op de kaart in bijlage XVII. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 2r. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 1r.
31
De disknaap was in dienst van de dis en ontving hiervoor een bescheiden loon. In de jaren twintig was dit een vast bedrag van jaarlijks 13 pond parisis. Dit komt neer op een wekelijks loon van 5 schellingen parisis. Daarbij kwamen echter nog wat extraatjes voor allerlei activiteiten. In 1520 liepen die op tot 4 pond en 11 schellingen parisis. Alle betalingen opgeteld vormden een weekloon van bijna 7 schellingen. 89 De term 'knaap' zegt niets over de leeftijd van de disknaap, Pauwels Croesen was tenminste van 1520 tot 1537 in dienst van de dis. De functie bleef vervolgens in de familie toen Joos Croesen in 1537 zijn taken overnam.90 Net als de disknaap was de conciërge van het Heilige Geest-huis in dienst van de dis. De conciërge stond in voor de zorg van de weduwnaren. Hij zorgde voor hun warme maaltijd en deed allerlei taken in het huis. Soms sprong hij de disknaap bij op drukke dagen zoals rond Kerst en Pasen. Zijn verdiensten waren minder goed dan die van de disknaap. Jaarlijks genoot hij een vast loon van 8 pond parisis, wat neerkwam op ongeveer 3 schellingen per week. Hij kon daarnaast ook op enkele extraatjes rekenen. Per jaar was dat een som van ongeveer 61 schellingen, zodat het totaal bijna 4 schellingen per week bedroeg. Hij genoot daarnaast van een dagelijkse warme maaltijd.91 Ook deze functie werd lange tijd door dezelfde persoon ingevuld. In de door mij bestudeerde periode was vooral Willem de Wielmakere lang in functie, tenminste van 1531 tot 1547.92 Naast het personeel dat een direct dienstverband had met de dis, was er nog de molenaar van de Heilige Geest-molen. De molen, die binnen de stad stond, op de hoek van de huidige Vlamingenstraat en de Spoorweglaan, was eigendom van de armendis. Naast de verplichting om aan de dis pacht te betalen, maalde de molenaar het graan voor de brooduitdelingen.93
3.3 De inkomsten en uitgaven De armendis van Kortrijk kon over behoorlijke inkomsten beschikken. In 1520 bedroeg het financiële inkomen van de dis 2000 pond parisis. In vergelijking met de grootste dis van Gent, blijkt dat de Kortrijkse dis de inkomsten in valuta benaderde. De dis van Sint Niklaas te Gent, had in 1520 een inkomen van 2229 lb. parisis.94 Het inkomen van de Kortrijkse dis zou gedurende de jaren twintig ongeveer op hetzelfde niveau blijven.95 Vanaf de jaren dertig zou 89 90 91 92 93 94 95
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 62r-64r. RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 70v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 62r-63r. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 78r; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 59r. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 45r. DE WILDE, De parochiale armenzorg te Gent, 148. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 49r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 327, fol. 46r.
32
dit bedrag gestaag oplopen van 2429 pond parisis in 1531 tot 3496 pond in 1547. 96 De inkomsten bestonden voornamelijk uit renten bezet op huizen in en rond Kortrijk en uit pacht op huizen en gronden die in het bezit van de dis waren. Zo'n stuk grond of een rente kwam meestal in bezit van de dis via een schenking van een overledene die daar een zielenmis als tegenprestatie voor verwachtte. Andere renten kocht men op eigen initiatief aan. In de periode 1531-1535 besteedde men bijvoorbeeld 1792 pond parisis aan de aankoop van renten en te verpachten goederen.97 Naast de financiële inkomsten beschikte men over inkomsten in natura. Naast de pacht van de Heilige Geest-molen ontving de dis ook renten in de vorm van tarwe of rogge. In de periode 1520-1523 ontving men bijvoorbeeld 371 razieren tarwe en 151 razieren rogge. Niet alleen de inkomsten in natura, maar ook de besteding van het graan aan uitdelingen worden hier gemeld.98 Dit was ruim voldoende voor de brooduitdelingen en in de meeste jaren hield men daar nog van over. Het overschot werd soms verkocht of anders opgeslagen. De hoeveelheid graan die binnenkwam in die drie jaren staat, omgerekend naar de graanprijzen van dat moment, voor een bedrag van 1665 pond parisis. 99 In de loop van de jaren waren er weinig verschuivingen in de inkomsten in natura. Pas in 1543 was er een verandering van betekenis, namelijk een daling in de tarwe-inkomsten.100 De uitgaven van de dis zijn in de rekeningen in ongeveer twaalf posten beschreven. Die posten heb ik in drie hoofdposten ondergebracht, namelijk de post 'jaargetijden', de post 'armenzorg' en de post 'andere kosten'. De kosten voor de jaargetijden bestaan uit de gezamenlijke kosten voor het organiseren van de zielenmissen en de uitdelingen die bij die gelegenheden werden gedaan. In de meeste rekeningen worden die kosten per jaargetijde opgesomd. Dan is dus niet op te maken hoe de verdeling van de kosten is. In de rekeningen van 1531-1535 worden de kosten bij een deel van de jaargetijden echter wel uitgesplitst, zodat we toch enig inzicht krijgen in de verdeling van de kosten. 101 Daar kom ik op terug in het volgende hoofdstuk over de jaargetijden. In de post armenzorg vallen de kosten voor de uitdelingen van goederen, de aankoop van varkens, haring, laken, brandhout, de betaling aan de bakker, maar ook de kosten voor begrafenissen, de warme maaltijden en kleding van de weduwnaren in het Heilige Geest-huis 96 97 98
99 100 101
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 62v; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 48r. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 80v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 45v en 49r; Een Kortrijkse 'razier' stond gelijk aan 84,28 liter, voor maten en gewichten zie bijlage I. De prijzen van tarwe en rogge die in deze studie gebruikt worden zijn terug te vinden in bijlage III. RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 43r. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 63r-74r.
33
en de uitdelingen aan huis voor zieken en kraamvrouwen. Daarnaast heb ik het graan dat gebruikt werd voor de uitdelingen doorberekend. Het graan hoefde de dis niet aan te kopen, maar het was wel een deel van de inkomsten en ze werden besteed aan de armenzorg en dit is alleen mee te wegen als het graan omgerekend wordt naar de graanprijzen van het moment. Deze groep uitdelingen zal ik in het vervolg de 'structurele uitdelingen' noemen. Hierdoor maak ik onderscheid tussen de wekelijkse uitdelingen aan een vaste groep disarmen en de uitdelingen die tijdens de jaargetijden plaatsvonden. Onder 'andere kosten' vallen de kosten die nodig zijn om de dis draaiend te houden. De loonkosten van de disknaap en de conciërge van het Heilige Geest-huis vallen hier natuurlijk onder, evenals de verplichtingen aan renten die de dis zelf had. Maar ook herstellingen aan de eigen bezittingen, zoals het Heilige Geest-huis, waren een behoorlijke post. Verder vond ik onder 'diversen' allerlei kleine uitgaven, zoals de aankoop van papier of kaarsen.
Grafiek 1: Procentuele verdeling uitgaven van de armendis per 3-5 jaar 102
In bovenstaande staafgrafiek is de opbouw van de uitgaven te zien. De verticale as is de verdeling in procenten, de horizontale as geeft de perioden van drie, vier of vijf jaar die overeenkomen met de disrekeningen. De jaargetijden zitten met uitzondering van 1531-1535 steeds tussen de 21 en 24%. In absolute cijfers is er wel een forse toename tussen 1520 en 1547. In 1520 geeft men nog 520 lb. par. uit aan jaargetijden, in 1543 is dit reeds opgelopen tot 900 lb. par. Procentueel is dat echter geen schokkende verandering. De derde post, ofwel 102
Deze grafiek is gebaseerd op de spreadsheets, die als bijlagen IV t/m X zijn bijgevoegd.
34
'andere uitgaven', laat meer fluctuaties zien. Het verschil tussen 7,6 % in 1525 en 28,7 % in 1531 is aanzienlijk. Ook de bedragen die achter de procenten schuilgaan, 186 pond in 1525 en 724 pond in 1531, lopen sterk uiteen. Allereerst moet opgemerkt worden dat de rekening 1531-1535 atypisch is. In deze jaren had de stad een centraal fonds opgestart. De bijdrage die de dis aan dit fonds deed, was een stuk lager dan de kosten die in de rekening wegvielen doordat dit onder het centrale fonds was komen te vallen. Vermoedelijk besloot men een ruim overschot in valuta aan te grijpen om te investeren. Er werd een recordbedrag ingezet voor de aankoop van nieuwe renten.103 De andere verschillen zijn vooral te verklaren door verschillen in uitgaven voor bijvoorbeeld onderhoudswerken. Zo gaf men in de periode1520-1523 maar liefst 490 lb. par. uit aan herstellingen, terwijl dit in de periode 1523-1526 maar 295 lb. was.104 Meestal bevinden de 'andere kosten' zich echter tussen 10 en 15 % van de totale uitgaven en dat verandert weinig tussen 1520 en 1547, ondanks de stijging van het budget over die periode van 2348 naar 3808 lb. par. Waarmee duidelijk wordt dat de armendis financieel gezien efficiënt werkte. De belangrijkste en ook grootste post was die van de armenzorg. In de jaren 1531-1535 gaf de dis zoals gezegd minder uit aan armenzorg. Afgezien van die periode is het aandeel voor armenzorg steeds tussen de 59 en 68 procent. Dat is een hoge score vergeleken met de grootste Gentse dis waar het aandeel voor armenzorg in de late 15e en vroege 16e eeuw tussen de 34 en 49% schommelde.105 De uitgaven aan armenzorg van de dis van Kortrijk bevinden zich tussen andere goed-scorende dissen, zoals de Sint-Pietersdis en de Huisarmentafel Sint Rombout te Mechelen, die in 1520 respectievelijk 59 en 81,4% aan armenzorg uitgaven.106 Hierbij moet aangetekend worden dat een deel van die uitgaven bestaat uit graan die ik in valuta heb omgerekend. Zo gaf men in 1520 1073 lb. par. uit aan armenzorg, maar dat is zonder het brood. Het gebruikte graan was ongeveer 478 lb. par. waard. De beschikking over inkomsten in natura blijkt dus een grote troef ten opzichte van de Gentse dissen die het graan voor brood moesten aankopen.
103 104 105 106
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 80v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 74r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 327, fol. 71r. DE WILDE, De parochiale armenzorg te Gent, 33. BLOCKMANS, 'Armenzorg en levensstandaard te Mechelen', 173.
35
Diagram 1: Uitgaven armenzorg in 1520 en 1535107
In bovenstaande diagram is de verdeling van de uitgaven aan armenzorg te zien. De grootste posten zijn brood en vlees/vis. Brooduitdelingen zijn de belangrijkste pijler van het werk van de armendis en namen vanzelfsprekend een groot deel van de uitgaven in. Het deel vlees/vis is vooral zo groot omdat vlees erg duur was. Zo werd in 1520 606 lb. par. uitgegeven aan varkensvlees.108
107
108
De totale uitgaven voor 1520 waren 1551 lb. par., in 1535 was dat 2229 lb. par. Het deel brood bestaat uit de uitgaven aan de bakker en de waarde van het gebruikte graan. Voor de absolute bedragen, zie bijlage IV en VIII. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 65r.
36
3.4 De financiële toestand van de dis Financieel ging het de dis voor de wind. Zoals besproken, had de dis naast inkomsten en uitgaven in valuta, tevens inkomsten en uitgaven in natura. In de tabel heb ik beide in beeld gebracht. De natura heb ik omgerekend naar ponden parisis, om vervolgens het totaal te kunnen berekenen. Aangezien de rekeningen soms per drie jaar, dan weer per vier jaar en in één geval vijf jaar zijn opgemaakt, heb ik het gemiddelde per jaar berekend en in de tabel steeds het eerste jaar van een periode gekozen. Valuta
Natura
Totaal
Inkomsten
Uitgaven
Inkomsten
Uitgaven
Inkomsten
Uitgaven
1520
2001
1870
580
478
2581
2348
1523
1953
1857
624
560
2577
2418
1526
2092
1902
593
488
2685
2390
1531
2429
1857
699
662
3128
2519
1535
2866
2623
893
818
3759
3441
1539
3153
2952
792
707
3946
3659
1543
3496
3197
761
610
4257
3808
Tabel 1: Inkomsten en uitgaven in valuta en natura in ponden parisis109
De inkomsten in valuta laten over het algemeen een gestage groei zien. De dis profiteerde van de toename van renten en dit was deels een bewuste strategie. In de jaren twintig kocht men geen renten en dus namen ook de inkomsten niet toe. Vanaf 1531 werden er steeds nieuwe renten aangekocht. In de jaren 1531-1535 gaf men hieraan jaarlijks gemiddeld 448 lb. par. uit. In de rest van de jaren dertig was dit slechts 50 lb. par. per jaar, maar daarna was het jaarlijks steeds tussen de 200 en 250 lb. par.. In de tabel is te zien dat de beleidsmatige vergroting van de bezittingen een positief effect heeft op de jaarlijkse inkomsten. De uitgaven groeien vanaf 1535 mee. Hierbij moet aangetekend worden dat men nooit graan hoefde aan te kopen en de stijgende graanprijzen hierin geen factor van betekenis speelden. De dis kon de rekening altijd afsluiten met een overschot in valuta. Ook is duidelijk dat de dismeesters soms handig inspeelden op de fluctuerende prijzen bij de aankoop van goederen. 109
De cijfers zijn gebaseerd op bijlagen IV t/m X, voor de berekening van de natura heb ik het vijfjarige gemiddelde van de graanprijzen genomen. De graanprijzen die ik heb gebruikt zijn te vinden in bijlage III.
37
Zo kocht men in 1540 en 1541 bijna twee keer zoveel laken aan als het gemiddelde over de hele periode 1520-1547. Gemiddeld kocht men per jaar negentien stukken pijlaken aan, in 1540 en 1541 kocht men respectievelijk 32 en 36 stukken. De prijs was in die jaren met 6 pond en 6 schellingen par. op het laagste niveau in de hele bestudeerde periode. In de jaren daarna steeg de prijs van laken, in 1544 zelfs tot 16 lb. par.. In dat jaar kocht men slechts elf stukken pijlaken.110 De inkomsten en uitgaven in natura laten een ander patroon zien. Er is een stijging van 1520 tot 1535, en vervolgens tot 1547 een lichte daling. Ook hier zijn de inkomsten steeds groter dan de uitgaven. Als we naar de natura-inkomsten zelf kijken, dan is er tot 1539-1543 geen grote verschuiving. In 1520 kwam er 174 razieren graan binnen, in 1539 was dat 188 razieren, met weinig grote pieken of dalen daartussen. De rekening van 1543-1547 laat wel een daling zien naar 156 razieren graan.111 In die jaren werd er ook minder uitgedeeld, maar ondanks de daling was er ook in die jaren een batig saldo in natura.
Grafiek 2: Uitgaven armendis per jaar in lb.par .112
In bovenstaande grafiek is te zien dat de stijging van de vaste lasten, in de vorm van kosten voor jaargetijden en andere uitgaven licht stijgen en de kosten voor armenzorg eveneens stijgen. Twee jaren wijken af van de trend. Dat is 1531 waarin de 'andere uitgaven' hoger liggen en de kosten voor de armenzorg een stuk lager. Zoals eerder aangegeven, is dat 110 111
112
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 64v; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 62r. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 45v-48v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 44r-47r; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 43r-46r. De cijfers zijn gebaseerd op bijlagen IV t/m X.
38
de periode waarin de dis een vast bedrag aan het stedelijke fonds voor de 'gemeene aermen' bijdroeg. Dit bedrag was een stuk lager dan de kosten die men normaal had en die nu geschrapt waren in de rekening. De dis stak in 1531 676 lb. par. in het centrale fonds. Daar stond tegenover dat de posten voor vlees, laken, hout, haring, uitdelingen aan huis, begrafenissen en de warme maaltijden voor de weduwnaren in de rekening geschrapt zijn. In 1526 gaf men aan de genoemde posten 1105 lb. par. uit, in 1537 was dat 1819 lb. par. Het hogere bedrag van de 'andere uitgaven' is geheel terug te voeren op een grote aankoop aan renten voor de dis. In de periode van 1535-1539 werd het centrale fonds opgeheven en lijkt de trend van voor 1531 door te zetten. Een ander jaar dat afwijkt is 1543. Hier is een daling van de uitgaven aan armenzorg te zien. In de jaren 1543-1547 is er bijna een halvering van de brooduitdelingen op de zondag. In die jaren waren er grote prijsstijgingen, waaruit geconcludeerd mag worden dat het moeilijke tijden waren. Daarnaast laat de disrekening van 1543-1547 een forse stijging zien van het aantal begrafenissen dat de dis bekostigde.113 In het vervolg zal ik terug komen op de begrafenissen, maar het is goed om het verloop van het aantal begrafenissen in een grafiek naast de graanprijzen te zetten.
Grafiek 3: Tarweprijzen in lb. par. per razier (rechter y-as) en aantal dis-begrafenissen (linker y-as)114
Zoals te zien in de grafiek loopt de piek van het aantal begrafenissen die de dis bekostigde vanaf 1544 gelijk met een forse graanprijs-stijging in Kortrijk. Hier zou betoogd kunnen worden dat een forse stijging in de graanprijs en daarmee samenhangende socio-economische 113 114
RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 65r. De graanprijzen en disbegrafenissen zijn respectievelijk terug te zien in bijlage III en XIV.
39
factoren ervoor zorgden dat de dis met een nijpend graan-tekort kampte, zodat zij de uitdelingen noodgedwongen terug schroefden. Uit de rekening blijkt echter dat er geen tekort was. Hoewel er wel minder graan-renten binnenkwamen en er voor het eerst ook een partij graan werd aangekocht, was er nog altijd een overschot in 1547. In geen enkele andere rekening was het overschot tarwe zo groot als in 1543-1547 toen men 52,5 razier overhield.115 Aangezien er voldoende graanvoorraad was, mag geconcludeerd worden dat de daling van de armenzorg vooral te wijten is aan een tragische terugloop van het aantal armen dat bij de armendis was aangesloten. In de kerkrekening van 1546 is eveneens een piek in het aantal begrafenissen te zien en de reden van het hoge aantal sterfgevallen is te zoeken in een pestepidemie in 1546.116 Over het algemeen kan gezegd worden dat de dis in de hele periode 1520-1547 in een gezonde toestand verkeerde, dat de dismeesters een zakelijk beleid voerden en handig inspeelden op veranderingen zoals drastische prijsschommelingen. Dat lijkt een bevestiging van het standpunt van Michel Mollat, dat in het vorige hoofdstuk al ter sprake kwam.117
115 116 117
RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 43r. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 70a, 14r-22v; ARA, Rekenkamer, 33290, fol. 34v. MOLLAT, The Poor in the Middle Ages, 276.
40
3.5 De praktische invulling van de armenzorg van de dis In het laatste deel van dit hoofdstuk zal ik de verschillende activiteiten van de dis in detail uitwerken. Daarbij ga ik steeds uit van datgene dat de bronnen te bieden hebben, namelijk een overzicht van wat er in totaal werd uitgedeeld in een bepaald jaar. Helaas ontbreken structurele gegevens over het aantal armen dat geholpen werd. Slechts één keer wordt expliciet het aantal provenen op een deeldag genoemd.118 Ook specifieke goederen worden niet altijd in aantallen benoemd, maar men drukt de hoeveelheid uit in razieren graan, grote stukken laken, aantallen varkens etc. Waar mogelijk zal ik proberen om te komen tot schattingen van wat individuele armen ontvangen, aangezien het belang van de arme een uitgangspunt voor deze studie vormt.
3.5.1 Brood De meeste goederen die door de dis werden uitgedeeld moesten speciaal aangekocht worden. Brood vormde hierop een uitzondering. Doordat de dis renten in natura ontving en deze partijen graan bijna altijd voldoende waren voor de uitdelingen, hoefde men slechts het graan te laten malen en bij de bakker brood te laten bakken. Het malen van het graan gebeurde in de eigen Heilige Geest-molen. In de speciale post voor de bakker zijn dan ook alleen betalingen voor de arbeid te vinden. Tot 1526 kreeg hij voor het werk drie schellingen parisis per razier, vanaf 1526 was dit vier schellingen per razier.119 Daarnaast vinden we in de rekeningen de pacht die de molenaar moest betalen en de hoeveelheden graan die per type uitdelingen werd gebruikt. Doordat de rekening een vierledige verdeling maakt tussen het gebruikte graan voor de zondagse uitdelingen, de uitdelingen tijdens drie grote feesten, de uitdelingen tijdens quatertemper en tot slot enkele jaargetijden, is er een goed inzicht in het belang van elk type uitdeling en de hoeveelheid brood die hiertoe werd ingezet. 120 Meestal deelde men bruin tarwebrood uit. Op de drie grote feesten werd er wit brood uitgedeeld, op de quatertemperdagen roggebrood.121 Met de nadruk op tarwebrood wijkt Kortrijk af van veel andere armendissen, met name die in Brabant, waar alleen roggebrood werd uitgedeeld. Blockmans en Prevenier geven aan dat er in de regel alleen rogge werd uitgedeeld en stellen dat alleen Gent, Brugge en Pittem op 118 119 120 121
RAK, Oud Stadsarchief, 99, 71v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 59r; RAK, Oud Stadsarchief, 326, 70v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 45v en 48v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 50r en 48v.
41
deze regel de uitzondering vormen.122 Nu ook Kortrijk aan het rijtje toegevoegd kan worden, is het misschien beter vast te stellen dat de Vlaamse armendissen voornamelijk tarwebrood uitdeelden en de Brabantse dissen roggebrood. Sigrid Dehaeck geeft in haar studie naar voedselconsumptie in Brugge een goede verklaring. In Vlaanderen werd, met name in de kust/polderstreek vooral tarwe verbouwd, de Vlaamse zandgronden combineerden tarwe en rogge.123 De armendis van Kortrijk onttrok de graaninkomsten uit haar achterland en dat was voornamelijk tarwe. Uit één razier tarwe kan ongeveer 100,5 kilogram tarwebrood gebakken worden en 50,3 kg. wit brood. Eén razier rogge is goed voor ongeveer 91,4 kg. roggebrood.124 Om iets zinnigs te kunnen zeggen over de hoeveelheid uitgedeeld brood, is het belangrijk om niet te blijven steken bij de hoeveelheden in kilo's. Ook het aantal uitgedeelde broden en de grootte van een brood is van belang om vast te stellen waar armen individueel op konden rekenen. De grootte van een brood kon behoorlijk verschillen. Tits-Dieuaide kwam bij enkele dissen al broden tegen van 200 gram, 470 gram en 1 kilo.125 Veel studies lijken uit te gaan van één vaste grootte van een brood die voor elke uitdeling geldt.126 Het rekent wellicht wat makkelijker en de gegevens ontbreken vaak om een gevarieerde kijk op de zaak te hebben, maar uit de Kortrijkse disrekeningen blijkt dat er verschillende types uitdelingen waren. Het lijkt niet aannemelijk dat er geen gevarieerd uitdelingspatroon werd gehanteerd. In de door mij bestudeerde rekeningen wordt nergens melding gemaakt van de maat van een brood. In De geschiedenis van Kortrijk meldt Ernest Warlop echter dat de dis aan het einde van de 15e eeuw op de grote feesten telkens 340 broden van 4,5 ponden uitdeelde. 127 Een pond was in het Kortrijk van de zestiende eeuw gelijk aan 463,9 gram, waarmee het brood van 4,5 pond naar huidige maatstaven dus 2,01 kilo weegt. Nu is het niet duidelijk waar Warlop dit getal aan ontleent, maar in de rekeningen wordt er voor de drie grote feesten (Lichtmis, Kerst en Pasen) 36 tot 42 razieren tarwe uitgetrokken. "Item gedeelt de drie groote deelen bynnen de jaren te wetene telcken lichtmesse, paasschen ende kerst.." Tijdens die dagen werd er wit brood uitgedeeld. 128 Dit komt neer op 783 tot 914 kg. graan, oftewel 300 tot
122 123
124 125 126 127 128
BLOCKMANS en PREVENIER, 'Armoede in de Nederlanden', 525. DEHAECK, Voedselconsumptie te Brugge; Versie online: Ethesis.net, 'Voedselconsumptie te Brugge' (http://www.ethesis.net/sint_jan/granen5.htm#I.1.2). Geraadpleegd op 15 juli 2013. Voor een toelichting op de berekeningen van broodhoeveelheden zie bijlage II. TITS-DIEUAIDE, 'Les Tables des pauvres', 580. DE WILDE, De parochiale armenzorg te Gent, 49. WARLOP, De geschiedenis van Kortrijk, 99. RAK, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), 326, 45v en 50r.
42
350 witte broden per feest, uitdelingen die in kwantiteit heel weinig variatie laten zien. 129 Opvallend is ook de overeenkomst met de 330 aalmoezen die het stadsbestuur jaarlijks uitdeelden.130 Voor de grote feesten lijkt het me een veilige aanname om broden van 2 kg. als uitgangspunt te nemen. Een andere speciale feestdag waarop uitgedeeld werd, waren de quatertemperdagen. Die vonden vier keer per jaar plaats, aan het begin van de seizoenen. Op die dagen werd er roggebrood uitgedeeld.131 Waarom er juist dan rogge werd uitgedeeld is niet duidelijk, maar met uitzondering van de jaren 1543-1547, toen er op de zondagse delingen een deel rogge werd toegevoegd, was rogge voorbehouden aan quatertemper. Er werd op een dergelijke dag brood, uit een hoeveelheid van 535 kilo graan, uitgedeeld. Dit zou door de jaren heen behoorlijk oplopen, tot zelfs 1262 kilo graan in 1537.132 Met het oog op de hoeveelheden graan ga ik er van uit dat er broden van 2 kg werden uitgedeeld, zoals tijdens de drie grote feesten. Bij broden van 1 kg. zouden er jaren zijn, dat er ruim 1900 broden uitgedeeld worden, met de gezinnen achter deze provenen zouden er meer broden uitgedeeld worden dan dat er mensen in Kortrijk woonden. Dat is niet aannemelijk, bovendien ligt het voor de hand dat de gewoonte om broden van 2 kg. uit te delen op belangrijke feestdagen vermoedelijk ook voor quatertemper gold. Uitgaande van broden van 2 kilo zouden er in de jaren 1520 steeds 409 broden uitgedeeld zijn, maar dit liep in de jaren dertig op tot ruim 960 broden. De stijging in de jaren dertig is opvallend. Vrij plotseling is de hoeveelheid uitgedeelde rogge meer dan verdubbeld. Het zou kunnen dat er meer brood per arme werd uitgedeeld, ook is het mogelijk dat men overschakelde op wit roggebrood, in welk geval er 480 broden werden uitgedeeld. De belangrijkste dag voor de arme was echter de zondag. Dan vonden de vaste wekelijkse uitdelingen van de dis plaats. In de bronnen spreekt men van 49 zondagen, omdat op de zondagen rondom kerst, Pasen of OLV Lichtmis geen aparte deling werd gedaan. 133 Waar de uitdelingen op de drie grote feesten in omvang bijna altijd dezelfde zijn, is er in de zondagse deling meer variatie. In 1520 wordt er brood gebakken uit een hoeveelheid van 96 kilo graan, in de jaren 1523, 1526, 1531, 1535, 1539 en 1543 was dat respectievelijk van 92, 93, 105, 117, 99 en 54 kilo graan.134 Voor de feesten is het mogelijk uit te gaan van broden van 2 kilo. Dit kunnen we voor de 129 130 131 132 133 134
RAK, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), 326, 45r; RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 53v. ARA, Rekenkamer, 33273, fol36r. RAK, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), 326, 48v. RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 46r. RAK, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), 326, fol. 45v. Voor een volledig overzicht van de brooduitdelingen zie bijlage XI.
43
vaste zondagse uitdeling niet zomaar overnemen. In de rekeningen wordt slechts één keer een aantal provenen genoemd en dat is in het verband van de zondagse uitdelingen. In de periode 1535-39 werden er op zondag 100 provenen, die bestonden uit een brood en 3 denieren, uitgedeeld.135 Aangezien er voor 116 kilo graan werd uitgedeeld, kwam dit neer op 100 broden van ongeveer 1,8 kilo. De vraag is of er voor de zondagse uitdelingen altijd een vast gewicht gehanteerd werd of dat dit door de jaren heen gewijzigd werd. De sleutel ligt in dit geval bij de jaren 1543-47. In die jaren was er door een pestuitbraak, zoals we eerder zagen, een enorme toename van het aantal disbegrafenissen. Het liep van ongeveer 30-40 per jaar op naar 81 in 1545 en 101 in 1546. 136 Tegelijkertijd werd brood van 54 kilo graan uitgedeeld in plaats van 99 kilo graan in de vroege jaren 40. Als de 85 provenen uit die jaren staan voor ongeveer 340 armen, dan verklaart een aantal van ruim 100 extra overledenen in twee jaar tijd beter de terugval in uitgedeeld brood naar 46 broden van 1,8 kilo, dan dat er nog steeds 100 broden werden uitgedeeld, die dan 0,8 kg. zouden wegen.137 In het verloop ga ik er van uit dat op de zondagse uitdeling broden van 1,8 kilo werden gehanteerd. Waarmee ik niet uitsluit dat er enige variatie in zat, maar gegevens om de mate van variatie vast te stellen ontbreken. Als er tijdens de zondagse deling broden van 1,8 kg. werden gebakken, dan zou dat meestal neerkomen op 79 tot 100 broden per uitdeling. Met gezinnen van vier personen, komt dit neer op 312 tot 400 ondersteunden. Alleen de jaren 1543-47, en dan vermoedelijk alleen de laatste twee jaar van die periode vormden een uitzondering op dit beeld. 3 grote feesten
135 136 137
49 zondagen
4 quatertemper
per deling in kg.
witte broden van 2
per deling in kg.
tarwebroden van
per deling in kg.
tarwe
kg.
tarwe
2 kg.
rogge
roggebroden van 2 kg.
1520
783,8
300
96
82
534,8
409
1523
783,8
300
92
79
534,8
409
1526
783,8
300
93
80
534,8
409
1531
914,4
350
104,2
89
7368,8
564
1535
914,4
350
116,6
100
1262
966
1539
824,7
316
98,9
85
1034,9
792
1543
918,6
352
53,9
45
701,4
537
RAK, Oud Stadsarchief, 99, 71v. Zie hiervoor bijlage XIV. Zie brooduitdelingen in bijlage XI, het aantal provenen is steeds gelijk aan het aantal broden op de zondagse uitdelingen.
44
Tabel 2: Overzicht brood-uitdelingen tijdens wekelijkse deeldagen en de feestdagen 138
De laatste groep uitdelingen vonden plaats in het kader van de jaargetijde-vieringen. Een gedetailleerd overzicht geven is erg moeilijk. In het natura-overzicht in de disrekeningen worden uitdelingen voor jaargetijden gespecificeerd met de vermelding van de hoeveelheid gebruikte graan. Alleen gaat het hier om een klein aantal grote jaargetijden. In de rekening van 1520-1522 gaat het slechts om één jaargetijdestichting, in de rekening van 1543-1547 is dit opgelopen naar 5 stichtingen.139 Het aantal jaargetijden is in Kortrijk rond 1543 opgelopen tot 130. De jaargetijden waarbij een uitdeling plaatsvind is van 109 in 1520 opgelopen tot 119 in 1535.140 Voorlopig zal ik de uitdelingen in het kader van de jaargetijden buiten beschouwing laten. In het volgende hoofdstuk, dat speciaal gaat over de betekenis van de jaargetijden voor de armenzorg, zal ik ook de uitdelingen die bij deze gelegenheden plaatsvonden bespreken.
3.5.2 Vlees, vis, eieren en boter Naast het brood werden er afwisselend vlees, vis of eieren en boter uitgedeeld. 141 Tijdens de advent en vastentijd deelde men naast brood ook haring uit. De vasten duurde 6 weken, samen met de voorvasten 9 weken. Daarbij kwamen 4 vastenzondagen tijdens quatertemper. De advent was eveneens vier weken. Vermoedelijk werd er op 17 zondagen haring uitgedeeld. Tijdens Pinksteren, Pasen en Kerst deelde men ook boter en eieren uit, in andere perioden tijdens het jaar varkensvlees.142 Maar dat was in ieder geval niet tijdens de vastendagen en advent. Als ik de feesten waarop haring, eieren en boter werd uitgedeeld niet meereken, dan blijven er 32 zondagen over waarop eventueel varkensvlees uitgedeeld werd. Of dat altijd zo was is een vraag die onbeantwoord blijft, maar ik ga daar met enige voorzichtigheid van uit. Per jaar werden ongeveer 50 varkens gekocht. De disknaap dreef de varkens van de markt naar het Heilige Geest-huis, waar de varkens gehouden werden. Later werden ze geslacht en werd het vlees gepekeld.143 Het aantal varkens per jaar varieert, in 1540 zijn dat er 84. Het laagste aantal varkens werd gekocht in 1546, namelijk 46.144 Blockmans en Prevenier gaan ervan uit dat een varken ongeveer 30 kilo vlees geeft. 145 Dat zal per dier sterk variëren, maar 138 139 140 141 142 143 144 145
Deze tabel is gebaseerd op de tabel in bijlage XI. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 45v; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 43r. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 50r-58v; RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 59r-67v. Het overzicht van de uitdelingen van vlees en vis is te vinden in bijlage XII. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 67r, fol. 68v en fol. 64v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 63v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 71v; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 60v. BLOCKMANS en PREVENIER, 'Armoede in de Nederlanden', 527.
45
met grotere aantallen lijkt het veilig om met dit gemiddelde te rekenen. In 1520 had men met 49 varkens ongeveer 1470 kilo varkensvlees uit te delen. Als we uitgaan van 32 dagen waarop varkensvlees werd uitgedeeld, dan werd er op zo'n zondag 46 kilo vlees uitgedeeld. Afgaande op de berekeningen van de brooduitdelingen waren er 82 proven in die jaren, daarnaast 6 weduwnaren in het Heilige Geest-huis en vermoedelijk ook altijd enkele kraamvrouwen. Als we 46 kilo delen door 90 provenen, dan komt dat op 511 gram vlees per provene. In de weken van de vasten, quatertemper en advent werd er geen vlees uitgedeeld maar haring. Die haring werd per ton aangekocht, meestal 4 of 5 ton per jaar. Een ton werd vaak gebruikt als standaardmaat, maar kon enorm in aantal haringen variëren. De rekening meldt dat de disknaap de haringen moest 'weken' en hij ontving hiervoor 1 schelling per honderd haringen. Met behulp van de prijzen is de berekening van het aantal haringen dan ook eenvoudig. Er kan tevens berekend worden dat de aangekochte tonnen tussen de 750 en 1140 haringen bevatte. Het aantal aangekochte haringen liep uiteen van 3450 in 1520 tot 5900 in 1543.146 De haring werd gedurende 17 zondagen uitgedeeld en voor 1520 betekent dit dat er ongeveer 200 haringen werden uitgedeeld. In 1540 waren dat er ongeveer 350. In 1520 waren er 82 provenen plus 6 weduwnaren, in 1540 waren er 85 provenen plus 6 weduwnaren. Dat betekent dat er 2 tot 4 haringen per provene beschikbaar waren. In de jaren 1543-1547 werden er evenveel of zelfs meer haringen aangekocht, terwijl er dan slechts 41 provenen waren. Het aantal haringen per provene liep dan ook op naar 5 tot 7 per provene. De uitdelingen van eieren en boter zijn moeilijker in te schatten. Niet alleen worden de boter en de eieren in één post besproken. Ook wordt daarbij gemeld dat er op Pinksteren, Pasen en Kerst, eieren en boter gedeeld en dat er in het algemeen boter aan de zieken en kraamvrouwen die op bed liggen werd uitgedeeld. 147 De verschillende variabelen vallen allen onder één bedrag. Meer dan constateren dat het bij die gelegenheden werd uitgedeeld, is dan ook niet mogelijk.
3.5.3 Uitdelingen aan huis In het geval een arme ziek was of een arme vrouw bevallen was, bracht de dis ook een bedeling aan huis.148 Deze bedeling bestond uit geld en boter en voor de kraamvrouwen ook nog vlees. Boter werd in die tijd belangrijk gevonden om aan te sterken. Vlees werd speciaal 146 147 148
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 67r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 75r. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 68v. Een overzicht van de zieken en kraamvrouwen is te vinden in bijlage XIV.
46
aanbevolen aan vrouwen die bevallen waren. Meer specifiek kregen kraamvrouwen vier weken lang een provene van 4 schellingen en daarnaast boter en vlees. Zieken die te slecht in orde waren om uit bed te komen, kregen zolang ze ziek waren wekelijks 2 schellingen en een provene van boter.149 Alhoewel de zieken en kraamvrouwen een verschillend bedrag kregen en in dezelfde post worden besproken, is er toch een redelijke berekening van het aantal zieken/kraamvrouwen per week te maken. In 1520 werd er 70 pond 12 schellingen uitgegeven aan de zieken en kraamvrouwen. Dat is per week ongeveer 1 pond en 8 schellingen, wat goed is voor 14 zieken. Aangenomen dat er enkele kraamvrouwen tussen kunnen zitten, is dat goed voor 10 zieken en 2 kraamvrouwen. Het jaar met de minste zieken was 1524 met gemiddeld 810 zieken/kraamvrouwen. Het hoogste aantal is gemiddeld 16-19 zieken/kraamvrouwen per week in 1521. Opvallend dat de jaren 1545-1546 geen piek kennen, zoals ze dat wel in het aantal begrafenissen laten zien, en zelfs een laag gemiddelde hebben met ongeveer 13 zieken per week.150 Maar dit is vermoedelijk omdat het stadsbestuur vanwege de pestuitbraak ingrijpt. De stadsrekening van 1545-1546 meldt dat er "zes huusekins ter solase ende labure vanden scamelen inzetenen deser stede gheinfectert ende besmet wesende vander ziecte vander peste omme hemlieden aldaer uuten volcke thoudene".151
3.5.4 Begrafenissen De dis bekostigde de begrafenissen van alle armen binnen een parochie. 152 Ze betaalde de 'putmakere' 4 schellingen voor het begraven van een volwassene en 2 schellingen voor een kind.153 Bij de berekening neem ik het gemiddelde van 3 schellingen omdat niet is vast te stellen hoe de verhouding tussen begraven volwassenen en kinderen ligt. In 1520 gaf men 4 pond en 4 schellingen par. uit aan begrafenissen. Dat komt dus neer op ongeveer 28 begrafenissen. Het hoeft geen betoog dat het aantal begrafenissen een fluctuerende zaak is. In 1521 vonden er 50 begrafenissen van de dis plaats en in 1524 slechts 21. Over de bestudeerde periode was dit laatste aantal het laagst. Pieken waren er zoals gezegd in 1521, maar een nog 149 150
151 152 153
RAK, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), 326, fol. 68v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 68v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 327, fol. 65v; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 65r. ARA, Rekenkamer, 33289, fol. 34v. Een overzicht van de begrafenissen is te vinden in bijlage XIV en grafiek 4. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 68v.
47
forsere piek was er rond 1539 toen men 76 begrafenissen per jaar haalde. De meest extreme piek bereikte de dis in de jaren 1545-1546. In die jaren waren er respectievelijk 81 en 101 begrafenissen. Die piek in het aantal begrafenissen was te wijten aan de pestuitbraak die in eerdere paragrafen is toegelicht.
3.5.5 Hout In de winter kocht men brandhout voor het verwarmen van de huizen. Dat dit een zeer wisselende aankoop is, ligt voor de hand. Niet elk jaar heeft immers evenveel koude dagen. In 1539 werd bijvoorbeeld bijna drie keer zoveel brandhout aangekocht als in 1520. 154 Het hout werd gekocht in bossen, zogenaamd rijshout en facelen. Met rijshout werd dun spokkelhout bedoeld en facelen waren dikkere takken. Deze soorten brandhout werden meestal gezamenlijk gekocht en als koppel samengebonden en uitgedeeld. Enkele jaren spreekt men ook van de aankoop van rondelen. Hiermee werden vermoedelijk blokken hout bedoeld, die in combinatie met rijshout werden uitgedeeld. In het Heilige Geest-huis werd het hout samengebonden voor uitdeling door de disknaap.155 In 1520 werden er 1400 koppels gekocht en uitgedeeld, in 1539 maar liefst 4000. Uitgaande van het cijfer van het aantal provenen zoals die bij de brood-uitdelingen tot stand kwamen betekent dit dat elke dis-arme in 1520 ongeveer 16 koppels brandhout kreeg en in 1539 maar liefst 44. De jaren waarin men over veel koppels hout kon beschikken, 1521 en alle winters vanaf 1542, blijken volgens Jan Buisman koude of strenge winters. Dit geldt alleen niet voor 1539. De jaren met een laag aantal uitgedeelde koppels, zoals 1520 en 1537, blijken de mildere winters te zijn.156
3.5.6 Laken De dis kocht ook elk jaar partijen laken aan. In de rekeningen is er steeds sprake van 'pijlaken'.157 Wat dit betekent is niet meteen duidelijk en ook mijn zoektocht in andere literatuur heeft niets opgeleverd. In de studie naar de dissen van Gent laat Ghislaine de Wilde 154 155 156
157
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 66r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 65v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 66v. BUISMAN, Duizend jaar weer, III, 745-746., RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 66r-67r., RAK, Oud Stadsarchief, 99, 74r-74v., RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 65v-66r. en RAK, Oud Stadsarchief, 327, 63r-63v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 65r. Een overzicht van de lakenuitdelingen is te vinden in bijlage XIII.
48
weten dat ze eveneens niet heeft kunnen achterhalen wat dit precies betekent. Aangezien er in de Gentse bronnen over 'pijclaken' gesproken wordt, vermoedt ze dat het misschien gaat om laken dat door middel van pek waterdicht is gemaakt. 158 Deze uitleg klinkt niet aannemelijk aangezien in de Kortrijkse rekeningen duidelijk over 'pijlaken' gesproken wordt. Mijn vermoeden is eerder dat het om het type laken gaat dat gebruikt wordt om een pij te maken. Met andere woorden, een eenvoudige, dikke en stugge stof die veel warmte geeft in de winter. Dit wordt ondersteund doordat de term ook in enkele jaargetijden voorkomt die in de winter plaatsvonden, waarin gesproken wordt over het uitdelen van een 'keerle van pielaken'.159 Aangezien er in de bronnen niets over kleermakers te vinden is, vermoed ik dat er stukken laken werden uitgedeeld die de armen zelf konden gebruiken voor het maken van kleding. Per jaar werden er tussen de 11 en 36 stukken pijlaken aangekocht. Meestal was er een aankoop van 15 tot 20 stukken.160 De vraag is uiteraard hoe groot zo'n stuk was. Helaas staat er in de disrekeningen niets over het aantal ellen dat zo'n stuk was, ook de prijzen worden per stuk en niet per el aangegeven. Delen we per jaar de stukken laken door het aantal provenen dan komt dit gemiddeld neer op 1/5 pielaken per provene. Om een indicatie te krijgen van de grootte kan er gekeken worden naar de dis van Waregem. In de disrekening van 1518 worden de uitdelingen zeer gedetailleerd op naam gespecificeerd. Zij delen lijnwaad en grauw laken uit en melden wel het aantal ellen per persoon.161 Gemiddeld komt dit neer op ongeveer 2,6 el per provene. Dit beeld klopt met de prijs per el, die eenmalig in de Kortrijkse disrekening van 1526 voorkomt, namelijk 12 schellingen en 6 denieren.162 Als ik de gemiddelde prijs, die de dis aan grote stukken pielaken uitgeeft, deel door die prijs, dan zou een pielaken ongeveer 13-14 el moeten zijn. Als ik dat deel door vijf, dan komt dat neer op 2,8 el per provene. Een el was ongeveer 70 centimeter. Als de Kortrijkse dis een soortgelijke hoeveelheid laken zou uitdelen, zou dat neerkomen op ongeveer 196 centimeter. Per provene zou er dus jaarlijks een stuk van 2 meter laken zijn.
158 159 160 161 162
DE WILDE, De parochiale armenzorg te Gent, 65. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 56v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 65r-66r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 64v-65r. RAK, Kerkfabriek Waregem, 6, 18v en 20r. RAK, Oud Stadsarchief, 326, fol. 77r.
49
4 De rol van de jaargetijden voor de parochiale armenzorg
4.1 De betekenis van de jaargetijden voor de armenzorg Het jaargetijde, een mis georganiseerd ter nagedachtenis aan een overledene in ruil voor een schenking, won gedurende de middeleeuwen steeds meer aan belang. Dit hing samen met de steeds grotere wens om de duur van het vagevuur na de dood zo veel mogelijk te bekorten. Ten bate van het zielenheil kon men ook geld nalaten voor de bouw van een kerk, altaren of een bijdrage aan een hospitaal. Jaargetijden boden de mogelijkheid om armenzorg in te bouwen door middel van uitdelingen aan de armen. 163 Aan de jaargetijden kleefde er dus een wederzijds belang. Voor de stichters om het leven na de dood te verbeteren, voor instellingen zoals de armendis was het een belangrijke bron van inkomsten. In de literatuur over armenzorg in de middeleeuwen werd regelmatig aandacht besteed aan de jaargetijden, maar vaak was dat om aan te geven dat de hulp in materiële zin niet betekenisvol was. Griet Marechal vat een vrij algemeen geaccepteerde visie, dat niet de armenzorg maar de zielenmis het primaire belang van de armendis was, in De Algemene Geschiedenis der Nederlanden als volgt samen: "De dagen waarop bedeeld werd [...] waren vaak gekoppeld aan grote kerkelijke feestdagen of aan toevallige omstandigheden als jaargetijden. De keuze van de deeldagen was meer het gevolg van religieuze overwegingen dan dat ze rationeel was ten opzichte van de hulpbehoefende."164 Om de materiële betekenis van de jaargetijden te onderzoeken zijn drie zaken van belang. Ten eerste is de verdeling van de jaargetijden over het kalenderjaar belangrijk. Daarnaast is het vooral van belang dat de uitdelingen die binnen het kader van de jaargetijden gedaan werden goed verdeeld zijn over het jaar. Om dat goed te kunnen afwegen moet er gekeken worden naar de verdeling van de uitgaven aan armenzorg en de uitgaven aan de zielenmissen binnen het kader van de jaargetijden. Tot slot is het belangrijk vast te stellen hoe groot de uitdelingen binnen de jaargetijden waren in verhouding tot de totale uitdelingen van de armendis.
163 164
TRIO, 'Moordende concurrentie', 141-142. MARECHAL, 'Armen- en ziekenzorg', 275; BLOCKMANS en PREVENIER, 'Armoede in de Nederlanden', 520.
50
4.2 Hoe zagen de jaargetijden er uit De verscheidenheid van de jaargetijden was enorm. De meeste jaargetijden-stichtingen bestonden uit een zielenmis op een bepaalde specifieke datum, een feestdag of een heiligendag. Vermoedelijk was het de ene keer de overlijdensdag van de stichter en in andere gevallen een uitgekozen heiligen- of feestdag. De laatste gewoonte zorgde voor een oververtegenwoordiging van jaargetijden rond Kerst en binnen de paaskalender. Ook waren er stichtingen met meerdere zielenmissen. Zo waren er in Kortrijk stichtingen waarbij een bepaalde maandelijkse dag werd gekozen, zoals de stichting van Roelant van Rameys die op elke laatste vrijdag van de maand viel.165 Er bestonden zelfs enkele stichtingen met één of twee vaste dagen in de week, bijvoorbeeld de stichting van Jan van de Bauck, die elke woensdag en zaterdag gevierd werd.166 Wekelijkse zielenmissen werden meestal in de kapel van het Heilige Geest-huis gehouden, jaarlijkse vieringen in de kapel in de Sint-Maartenskerk. De meeste stichtingen bestonden echter uit één jaarlijkse mis, waarbij ook een uitdeling plaatsvond. Die uitdelingen zijn in de rekeningen niet allemaal gespecificeerd, maar ik ga er van uit dat als er alleen over een 'uitdeling' wordt gesproken, het meestal om brooduitdelingen gaat. Daarnaast zijn nog allerlei uitdelingen wel gespecificeerd en dit betreft vaak kleding. Bijvoorbeeld bij het jaargetijde van Roger de Rijckere die op allerheiligendag plaatsvond. Er werd op die dag aan 10 arme kinderen een 'keerle van pielaken' uitgedeeld. Rogier de Meulenaere liet schoenen uitdelen aan 30 arme kinderen.167 Hoewel de rekeningen meestal niet veel meer melden dan de totale uitgaven per jaargetijde, geven oorkonden van stichtingen iets meer inzicht in de intentie van een jaargetijde, en hoe dit in de praktijk werd uitgevoerd. In het renteboek van 1463 zijn drie stichtingen opgenomen die ook na 1520 nog werden uitgevoerd.168 Het meest uitvoerig beschreven is de jaargetijdestichting van 'vrouwe van Caernout'. Zij liet een som van 204 pond parisis na en een rente van 10 pond en 4 schellingen parisis. Er werd bepaald dat er in ruil elke woensdag voor Pinksteren een mis werd gehouden, waarbij 50 arme personen een provene ontvingen. Elke arme kreeg daarbij brood, wat vlees, 1 pint wijn
165 166 167 168
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 63v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 58v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 65v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 324. Marjan de Smet heeft de jaargetijden-stichtingen van de Sint-Maartensdis diepgaander bestudeerd en gebruikte hiervoor tevens een register, dat in 1754 werd samengesteld, met alle verplichtingen van de armendis: DE SMET, Almsgiving in a memorial context.
51
en een 'corte', een munt ter waarde van een halve denier, om in de mis te offeren.169 Een inschatting van de hoeveelheden is redelijk goed te maken. In de stichting wordt gesproken over '40 groete waert broete', er werd dus brood ter waarde van 40 denieren uitgedeeld. Dat is komt neer op ongeveer 6 mijten per arme. Nu was het in de late middeleeuwen gebruikelijk om brood tegen een vaste prijs te verkopen. Meestal was de vaste prijs 4 mijten, wat gelijkstaat aan een halve denier. Als de graanprijzen stegen pasten de bakkers het gewicht aan. Als de graanprijzen te veel stegen bepaalde het stadsbestuur dat de prijs van een brood naar 6 of 8 mijten werd verhoogd. Voor Kortrijk heb ik geen gegevens hierover kunnen achterhalen, maar de graanprijzen van Kortrijk en Brugge waren in de jaren 1460 vergelijkbaar en op dat moment was een 4 mijten-brood in Brugge ongeveer 535 gram.170 De graanprijzen waren in de jaren 1520 ongeveer verdubbeld, dus zal hetzelfde gewicht brood wellicht voor 8 mijten verkocht zijn. Een 6 mijten-brood zal dan ongeveer 400 gram zijn geweest. Het is echter ook mogelijk dat als de standaard op het moment niet 4 of 6, maar 8 mijten was, dat de dis 8 mijten-broden kocht. Afgezien van enkele jaargetijden, waarvoor voor de uitdelingen uit de eigen graanvoorraad werd geput, komen de jaargetijden niet terug in de andere posten. Ook de bakker kreeg hiervoor geen speciale opdrachten van de dis, zoals voor de wekelijkse uitdelingen, dus zal de dis voor een jaargetijde gewone broden bij de bakker hebben gekocht. Dat zullen hoogstwaarschijnlijk broden geweest zijn volgens de op dat moment gangbare standaard. Naast brood deelde men tijdens het jaargetijde van Vrouwe van Caernout ook vlees en wijn uit. Er werd tijdens het jaargetijde vlees ter waarde van 3 s. par. uitgedeeld. In de jaren 1520 gaf de dis ongeveer 6 à 8 schellingen per kilo uit aan vlees. 171 Het zal dus hooguit een halve kilo vlees zijn geweest die men aan het jaargetijde besteedde. Voor elke arme was dat niet meer dan 10 gram. Tot slot was er per arme één pint wijn, wat iets meer dan een halve liter was. Een andere jaargetijde die we via een stichtingsoorkonde kennen is die van Jan Willecomme. Deze stichting meldt dat er op alle zondagen tijdens de vasten witte broden van 4 mijten zouden worden uitgedeeld aan 50 armen. Hiervoor moeten we weer de vergelijking maken met Brugge en daar woog een wit brood van 4 mijten in de jaren 1460, ten tijde van het instellen van de stichting, 325 gram.172 In de jaren 1520 was de graanprijs verdubbeld en is de 169 170
171
172
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 324, 29v. JANSSENS, Middeleeuws Brugge, 120. Zoals in bijlage III te zien is, zijn de tarweprijzen rond 1465 in Brugge en Kortrijk ongeveer 30 schellingen par. per razier, in Brugge ligt de prijs iets hoger. Zie bijlage IV en XII: In 1520-1522 werd er 1470 tot 1800 kg vlees per jaar gekocht voor 606 lb. par., wat neerkomt op ongeveer 6-8 schellingen par. per kilo. JANSSENS, Middeleeuws Brugge, 120.
52
vraag wederom of men dan broden uitdeelde van 4 mijten die 163 gram wogen, of dat de standaard inmiddels 8 mijten was en het brood wederom 325 gram woog. Ten slotte is het belangrijk aan te geven dat de uitgaven aan de jaargetijden sterk uiteenlopen. Zo zijn er jaargetijden die 4 schellingen kostten. Aan de andere kant waren er jaargetijden die 30 pond parisis kostten. Deze enorme variëteit kan zowel verklaard worden door de inrichting van de missen, maar ook door de uitdelingen. Over de inrichting van de mis is niet veel te vinden in de disrekeningen. Maar uit het onderzoek van Paul Trio blijkt dat een jaargetijde een eenvoudige mis kon zijn, maar ook met de nodige pracht en praal gepaard kon gaan. Hij constateert dat jaargetijden naast het religieuze belang een manier vormden om jezelf sociaal te profileren.173 De variëteit in uitdelingen heb ik al aangestipt, maar ook in de verdeling tussen de uitgaven aan de mis en de uitdelingen waren enorme verschillen. Van enkele jaargetijden zonder uitdeling, tot jaargetijden waarbij de uitdelingen de uitgaven bijna geheel innamen. Over die verdeling kom ik in een volgende paragraaf terug.
4.3 De verdeling van de jaargetijden over het kalenderjaar Allereerst is het goed om te kijken of de jaargetijden echt zo slecht over het jaar verdeeld waren. Aan de hand van de disrekeningen bekijk ik hoeveel jaargetijden er maandelijks waren in het jaar 1520, 1533, 1539 en 1541.174 1520 en 1539 zijn de jaren met het laagste en hoogste aantal jaargetijden gedurende de periode 1520-1547. 1533 en 1541 zijn interessant omdat de paaskalender in die jaren respectievelijk zeer laat en zeer vroeg in het jaar viel. Naast bepaalde heiligendagen zoals Sint-Maarten of Valentijn, werden er jaargetijden georganiseerd tijdens Kerst, Pasen of Pinksteren. Soms werd er een vaste dag in de maand uitgezocht, zoals bijvoorbeeld elke eerste vrijdag van de maand. Tenslotte waren er veel jaargetijden binnen de paaskalender. Die hele reeks van jaargetijden van aswoensdag tot Pinksteren varieerde per jaar waardoor het aantal jaargetijden in de maanden februari tot en met mei ook kon verschillen. Hieronder staat een overzicht van het aantal dagen per maand waarop uitdelingen plaatsvonden tijdens een jaargetijde.
173 174
TRIO, 'Moordende concurrentie', 144-145. Een uitgebreid overzicht van de jaargetijden is te vinden in bijlage XV.
53
Jan. Feb.
Mrt. Apr. Mei
Juni Juli Aug.
Sep. Okt. Nov. Dec. Totaal
1520 7
10
24
8
3
8
6
8
6
6
10
12
108
1533 8
11
19
14
3
9
6
9
6
6
10
14
115
1539 8
11
26
8
5
8
7
9
6
7
12
14
121
1541 8
21
18
5
6
6
7
9
6
7
12
16
121
Tabel 3: Kalender met aantal dagen waarop jaargetijden plaatsvonden 175
Ook al zijn er elke maand ten minste een aantal jaargetijden, er is duidelijk een grote piek rondom de paaskalender en aan het einde van het jaar. Aangezien aswoensdag in 1520 en 1539 op 3 en 1 maart viel, lag de nadruk van de paaskalender in deze jaren in maart. In 1533 ligt de piek iets later, terwijl die in 1541 eerder ligt. De tabel maakt duidelijk dat de verdeling over het jaar wel erg ongelijkmatig is. Daar staat tegenover dat een sterkere nadruk op de wintermaanden, waarin er doorgaans minder werk en dus inkomen was, ook niet geheel onredelijk is. Daarnaast hoeft het niet te betekenen dat de uitdelingen in omvang even ongelijk verdeeld zijn. De jaargetijden kenden een enorme verscheidenheid in omvang en in de verdeling van de uitgaven aan de mis en de uitdelingen.
4.4 De uitgaven aan armenzorg binnen de jaargetijden In de disrekeningen wordt meestal geen informatie gegeven over de verdeling van de uitgaven aan jaargetijden tussen de missen en uitdelingen. De jaargetijden worden in een speciale post binnen de rekening opgesomd, samen met de totale uitgave voor elk jaargetijde. Er is echter één rekening die een uitzondering op de regel vormt. Na de invoering van het stedelijk armenzorg-fonds in 1531 werden er 34 maanden geen uitdelingen gefinancierd door de armendis.176 Hierdoor kon men niet de vaste bedragen inboeken en is er steeds sprake van bedragen voor de periode zonder uitdelingen en de periode met uitdelingen. Deze toevalligheid stelt me in staat om voor het grootste deel van de jaargetijden de verdeling in uitgaven te berekenen. Daarnaast heb ik nog een aantal uitdelingen kunnen meerekenen, omdat ze genoemd worden in het natura-overzicht van de disrekeningen en drie stichtingen die 175
176
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 50r-58v., RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 63r-73v. en RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 50v-57r. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 63v.
54
genoemd worden in het renteboek van 1463.177 In totaal zijn er in dit overzicht 72 stichtingen, waaronder 117 missen met uitdelingen vallen. Van die 72 heb ik bij 43 stichtingen de kosten kunnen splitsen in kosten voor de missen en kosten voor de uitdelingen. Bij 24 stichtingen ontbraken de gegevens om dit te kunnen doen en dan is er nog een groep van 5 stichtingen, waarvan een deel wel en een deel niet gespecificeerd kon worden.178 De procentuele verschillen van de uitgaven aan uitdelingen is groot. Naast een klein aantal stichtingen waar geen uitdelingen voor in de boeken staan, lopen ze uiteen van rond de 10% uitdelingen tot ruim boven de 90%. Als ik het gemiddelde percentage bereken van deze 43 stichtingen, plus het gedeelte van de 5 stichtingen halfgespecificeerde stichtingen waarvoor ik eveneens de juiste gegevens heb, dan blijkt 56,7 % van de uitgaven bestemd te zijn voor uitdelingen. Marjan de Smet maakte ook een berekening van de uitgaven-verdeling van de jaargetijden die de Sint-Maartensdis organiseerde. Zij gebruikte voor haar berekening een register uit 1754 en zal andere jaargetijden-stichtingen hebben geïnventariseerd. Ze kwam voor de eerste helft van de zestiende eeuw uit op 64,5% van de uitgaven die aan armenzorg werd besteed.179 De vraag die nog openstaat is hoe de ingezette armenzorg tijdens de jaargetijden over het jaar verdeeld werd. Hiervoor kan ik twee methoden volgen. Allereerst kan ik een schematische weergave per maand geven van de stichtingen waarvan de verdeling bekend is. Daarnaast kan ik de stichtingen waarvan de verdeling niet bekend is, volgens het gemiddelde percentage verdelen en meerekenen. Het moment van uitvoering is immers voor alle jaargetijden bekend. In onderstaand schema zal ik beide wegen bewandelen, namelijk in de eerste en tweede rij. In de derde rij heb ik de wekelijkse structurele hulp opgeteld bij de armenzorg binnen de jaargetijden. Jan. Feb. Mrt. Apr. Mei Juni Juli
Aug. Sep. Okt. Nov. Dec.
Gespecificeerde jaargetijden
31
27
45
8
5
28
28
26
27
15
19
44
Alle jaargetijden
33
50
47
16
8
28
28
32
27
15
52
56
Totaal armenzorg
147
164
161
130
122
142
142
146
141
129
166
170
Tabel 4: Kalender met verdeling armenzorg per maand in 1531 in lb.par.180 177 178
179 180
RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 43r-43v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 324. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 63r-73v. Voor een overzicht van de kostenverdeling per jaargetijdestichting zie bijlave XVI. DE SMET, Almsgiving in a memorial context, 210. Een groot overzicht is te zien in bijlage XV en XVI. Deze tabel heeft alleen de jaargetijden geselecteerd die in
55
Een aantal maanden vallen in de eerste twee rijen direct op. De maand mei valt ook in reële cijfers in het niet vergeleken bij andere maanden. Verder is de piek in februari/maart en november/december opvallend. Hierbij moet aangetekend worden dat er een aantal specifieke jaargetijden binnen deze maanden vallen. In november zijn er bijvoorbeeld twee jaargetijden waar kleding wordt uitgedeeld en die samen goed zijn voor ongeveer 23 pond parisis aan uitdelingen. Ook in februari is nog een kleding-uitdeling van een dergelijke omvang. 181 Een dergelijke uitdeling is in de winter op zijn plaats en verklaart een deel van de piek. De piek in februari-maart hangt dan wel samen met de paaskalender, maar het was ook het einde van de winter waarin doorgaans de voorraden opraakten. Het is dus niet gezegd dat de stichtingen van jaargetijden in die periode helemaal uit de lucht gegrepen waren. Maandelijks werd er ongeveer 114 pond parisis uitgegeven aan armenzorg via de wekelijkse uitdelingen. Hierdoor zijn de pieken die de jaargetijden veroorzaken relatief klein en tevens eerder te beschouwen als extraatjes in de moeilijkste maanden van het jaar.
4.5 De praktische invulling van de armenzorg binnen de jaargetijden
Zoals in het vorige hoofdstuk al aan de orde kwam geven de disrekeningen een vrij precies beeld van hoe het brood, dat uit de eigen graanvoorraden gebakken werd, verdeeld werd. In onderstaande cirkeldiagrammen voor 1520 en 1539 is te zien hoe de verdeling van de brooduitdelingen is, waarvoor de eigen graanvoorraad werd aangewend.
Diagram 2: Verdeling brooduitdelingen uit eigen graanvoorraad in 1520 en 1539182
181 182
1531 bestonden, waardoor de totaal-cijfers afwijken. De structurele kosten voor armenzorg waren ongeveer 114 lb. par. per maand. Dit is 1/12 van de jaarlijkse uitgaven, die te vinden zijn in bijlage VII. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 66r en 71v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 45v-49r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 44v-47r.
56
Wat meteen opvalt is dat de zondagse uitdelingen het grootste deel van de brooduitdelingen vormen. Daarnaast zijn er de grote feesten, Kerst, Pasen en O.L.V.-Lichtmis, en de vier quatertemperdagen. De jaargetijden nemen een zeer bescheiden part voor hun rekening. Alleen de brooduitdelingen van een klein aantal jaargetijden werden gedaan met behulp van de eigen graanvoorraad. In 1520 werden alleen de uitdelingen van de jaargetijden van Jan van den Keldre gedaan uit de graanvoorraad van de dis. Dit ging om 6 jaargetijden gedurende de vasten. Er werd in totaal 2 ½ razieren graan, oftewel 163 kilo brood uitgedeeld. Tijdens de vasten was er dus een wekelijkse uitdeling van 27 kilo brood. In 1539 waren er inmiddels 8 jaargetijden waarvan de uitdelingen met behulp van de eigen graanvoorraad werden gedaan. Er werd iets minder dan 9 razieren graan, oftewel 582 kilo brood, aan besteed.183 De uitdelingen van Jan de Rijckere en Joos van Dale waren elk goed voor 210 kilo bruin brood, of 105 kilo wit brood. Dit waren tamelijk grote uitdelingen. Hoeveel brood er tijdens de andere jaargetijden uitgedeeld werd is moeilijk te zeggen. De rekeningen melden alleen dat er uitdelingen waren en meestal niet eens wat er werd uitgedeeld. Toch werd in paragraaf 4.2 al duidelijk dat er in enkele gevallen broden van 4 mijten werden uitgedeeld aan 50 armen. Dit komt neer op 25 denieren parisis, of iets meer dan 2 schellingen per uitdeling. De kleinste jaargetijden waren goed voor 1 tot 2 pond parisis, dan lijkt het aannemelijk dat een uitdeling van 50 broden van 4 mijten een soort ondergrens vormde. Als ik de vergelijking weer maak met de broden in Brugge, dan zal een 4-mijtenbrood tegen 1520 ongeveer 266 gram geweest zijn. 184 Een brooduitdeling tijdens een jaargetijde zou dan neerkomen op 13,3 kilogram brood. Als ik uitga van deze minimale brooduitdeling en deze voor elk jaargetijde in 1520 en 1539 meereken, dan zien de cirkeldiagrammen er zo uit.
Diagram 3: Verdeling brooduitdelingen in 1520 en 1539185 183 184 185
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 45v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 44v. JANSSENS, Middeleeuws Brugge, 120. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 45v-49r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 44v-47r. Zie bijlage XV voor een inventarisatie van de jaargetijden.
57
Het is duidelijk dat de brooduitdelingen tijdens de jaargetijden nu een serieus aandeel van het totaal uitmaken. Toch blijft de wekelijkse uitdeling op zondag veruit de belangrijkste factor in de armenzorg van de armendis. In dit licht lijken de aannames van Griet Marechal en Blockmans en Prevenier, dat de slechte verdeling van de jaargetijden over het jaar zorgen voor een slechte verdeling van de armenzorg, niet houdbaar.186 Naast brood bestonden de uitdelingen voornamelijk uit bier of wijn, vlees en kleding. Met name de voeding is niet kwantificeerbaar. De meldingen van bier of wijn zijn schaars, maar het is niet aannemelijk dat dit alleen dan werd uitgedeeld. Eén van de weinige stichtingen waarin wel expliciet gesproken wordt over de uitdeling van bier is die van Willem van Dale. Tijdens vijf feestdagen waaronder Kerst, Pasen en Pinksteren werden er witte broden en bier uitgedeeld. De hoeveelheid brood wordt niet meegedeeld, maar elke brooduitdeling kostte 35 s.par. Als dit 8-mijten-broden zijn, dan zou het gaan om 420 broden die ongeveer 325 gram gewogen moeten hebben. Elke uitdeling bier bestond uit 60 stopen. 187 Eén stoop is 2,3 liter. Als er inderdaad 420 broden werden uitgedeeld, dan zou dat gepaard gaan met 0,3 liter bier per provene. Helaas zijn er verder geen concrete aanwijzingen of er wijn of bier werd uitgedeeld en zoja, hoeveel. Hetzelfde geldt voor vlees. In het eerder besproken jaargetijde van Vrouwe van Caernoet werd er een pint wijn per arme uitgedeeld en een provene vlees. 188 Naast deze vermelding is er geen informatie in de bronnen, zelfs niet om een ruwe schatting te maken. Voor uitdelingen van kleding zijn er wel een aantal vermeldingen. Deze uitdelingen zijn echter meestal beperkt in aantal. Zo heeft Jonkheer van Utenhove laten bepalen dat er op kerst één arm kind gekleed werd. Binnen hun jaargetijden lieten Roger van Ryckere tien arme kinderen en Pechenal Poullet dertien arme lieden, kleden met een 'keerle van pielaken'. Rogier de Mulenaere zorgde jaarlijks voor schoenen voor 30 arme kinderen. 189 Dit soort uitdelingen klonken op het moment van vastleggen wellicht nobel, maar waren in de praktijk nogal lukrake vormen van hulp. Veel gerichter is de kleding-uitdeling voor de weduwnaren en weduwen in het Heilige Geest-huis. Tijdens het jaargetijde van Gilles van Damme werd jaarlijks 24 ellen grauw laken uitgedeeld, om het ene jaar de zes weduwnaren van het Heilige Geest-huis en het andere jaar, om vijf weduwen en de disknaap te kleden.190
186
187 188 189 190
MARECHAL, 'Armen- en ziekenzorg', 275; BLOCKMANS en PREVENIER, 'Armoede in de Nederlanden', 520. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 50v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 324, fol. 29v. RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 59r. en 65r; RAK, Oud Stadsarchief, 327, 54v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 66r.
58
5. De armendis en de inmenging van het stadsbestuur 5.1 De stedelijke armenzorg In de middeleeuwen werd armenzorg niet beschouwd als een taak van de overheid en stadsbesturen hielden zich meestal op de achtergrond. Toch ondernam het stadsbestuur van Kortrijk in de loop van de 14e en 15e eeuw wel zo nu en dan actie. In de 14e eeuw schonk men jaarlijks op Sint-Maartensavond wijn aan personeel en gasten in de diverse instellingen voor armenzorg. Soms deed men ad hoc iets voor individuele burgers, zoals de hulp aan de meester Pietren van Austredamme die in 1392 door ziekte aan de grond was geraakt. 191 Ook gaf het stadsbestuur jaarlijks een aalmoes aan arme bedelaars, betaalde de stad een chirurgijn en in de loop van de 15e eeuw een vroedvrouw en een dokter, die ter beschikking stonden van het O.L.V.-hospitaal en de gasthuizen.192 Pas in de 16e eeuw zou het stadsbestuur serieus werk maken van armenzorg. In 1526 had Kortrijk al een plakkaat afgekondigd tegen "vremde rabauwen, ledichganghers ende schamel lieden". Tegen 1530 voerde de stad Kortrijk een actieve politiek in de bestrijding van armoede en werkloosheid "omme te schuwene alle occasie van murmuracie ende zonderlinghe de tumult diemen meer heeft ghezien ghebeuren uuter dierte vanden coorne". Men verbood in 1543 taveernen armen toe te laten, al werd dit weinig gecontroleerd. 193 Armoede werd bestreden door middel van het opkopen van partijen graan die dan tegen een goede prijs werden verkocht. In de winter van 1539 organiseerde het stadsbestuur collectes voor verborgen armen. De werkloosheid ging men te lijf door Engels wol aan te kopen die aan de lakenwevers werden doorverkocht, om later de producten weer op te kopen.194 De armendis merkte van de bemoeienis van het stadsbestuur aanvankelijk niet veel meer dan de drie- of vierjaarlijkse controle van de rekeningen. In de aanhef van de rekening van 1520 is te lezen dat de rekening werd voorgelegd aan de "proosden ende scepenen deser stede".195 Er zijn in de rekeningen geen aanwijzingen te vinden dat de inmenging verder ging dan deze financiële controle achteraf. Dat veranderde toen Karel V in oktober 1531 de steden opriep om de armenzorg te centraliseren. Lang niet alle steden gaven gehoor aan die oproep. 191 192 193 194 195
SEVENS, 'De gemeenterekening van Kortrijk', 110. STABEL, 'Bestuur en openbare financiën', 172; WARLOP, 'De Middeleeuwen', 121 en 127. DE POTTER, Geschiedenis der stad Kortrijk, II, 280-284. MADDENS, 'De Nieuwe Tijd', 148. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, fol. 2r.
59
Soly telt 14 steden in de Nederlanden, waarbij gezegd moet worden dat veel steden op dit punt niet onderzocht zijn. Gent start in 1535, Brussel in 1539 en Antwerpen in 1540. De meeste steden beginnen dus niet direct en enkele steden, waaronder Ieper, Rijsel en Oudenaarde hadden al voor 1531 een centralisatie doorgevoerd.196 Kortrijk is waarschijnlijk de eerste stad die direct na de oproep van Karel V met de centralisatie startte. Karel V deed zijn oproep in oktober 1531 en Kortrijk begon vanaf kerst datzelfde jaar met het stedelijke fonds dat in de bronnen 'de ghemeene aermen' genoemd wordt.197
5.2 De centralisatie van de armenzorg en 'de gemeene armen' De bronnen die betrekking hebben op het stedelijke fonds zijn zeer beperkt. Er is één rekening van 'de gemeene armen' bewaard gebleven, die slechts vijf bladzijden beslaat, en loopt van kerstavond 1531 tot kerstavond 1535. In de posten, zes voor de inkomsten en zes voor de uitgaven, is niet meer informatie te vinden dan een globale beschrijving van de herkomst en bestemming van de bedragen.198 Naast enkele aanwijzingen in de stadsrekeningen, is de meeste informatie te vinden in de disrekeningen. De bedoeling van de centralisatiepolitiek van de armenzorg was om de inspanningen van de verschillende instellingen te bundelen en te controleren onder verantwoordelijkheid van het stadsbestuur. Kortrijk had naast de armendis nog een hospitaal en diverse gasthuizen, die ook allemaal aan armenzorg deden. Toch lijkt het er op dat alleen het stadsbestuur en de armendis meededen aan het centralisatieproject. Verder onderzoek, met name naar de andere instellingen in de stad, zou hierover uitsluitsel kunnen geven, maar de financiële input lijkt vooral van de twee genoemde organen te komen. Het stadsbestuur gaf elk jaar een aalmoes van 6 schellingen aan 330 armen. In de stadsrekening staat hiervoor jaarlijks een bedrag van 126 pond en 4 schellingen ingeboekt. Vanaf 1531 stak het stadsbestuur dit bedrag in het centrale fonds. 199 In de rekening van de gemeene armen van 1535 staan twee posten met inkomsten van de stad, één post met 126 lb. 4 s. par. en één post met 400 lb.200 Dat laatste is vermoedelijk het jaarlijks bedrag voor aalmoezen over drie jaar. Vreemd genoeg stak het stadsbestuur geen extra financiële middelen 196 197 198 199 200
SOLY, Economische ontwikkeling en sociale politiek, 591. RAK, Oud Stadsarchief, 3636, fol. 1r. RAK, Oud Stadsarchief, 3636. ARA, Rekenkamer, 33273, 36r; ARA, Rekenkamer, 33277, 19v. RAK, Oud Stadsarchief, 3636, fol. 1v-2r.
60
in het fonds. De dis droeg voor het jaar 1534-35 volgens één van de posten 600 lb. bij. Daarnaast is er nog een post van 2625 lb., die tot Kerst van 1534 loopt en een verzamelpost van verschillende inkomsten is.201 Dit bedrag zal grotendeels zijn ingenomen door de jaarlijkse bijdrage van de dis voor de eerste drie jaar. De disrekening van 1531-1535 meldt dat er voor 4 jaar 2706 pond aan de gemene armen is gedoneerd.202 De twee genoemde posten van de gemene armen zijn samen 3225 pond. Dit betekent dat er nog 520 pond ergens anders vandaan moet komen. Of dit bedrag ook door de armendis is bijgedragen of wellicht door andere instellingen is niet duidelijk. Tot slot is er nog een lening van 120 pond van een Jan van de Berghe en een post van 849 pond die toegeschreven wordt aan bijdragen van individuele personen die via de armendis aan de gemeene armen toekwam.203 Dat laatste bedrag lijkt wel erg hoog voor spontane donaties. Zouden dit de uitdelingen binnen de jaargetijden kunnen zijn, waarvan in de disrekening van 1531-1535 wordt gemeld dat ze voor een periode van 34 maanden niet zijn gedaan?204 De rekening van de gemeene armen geeft hierover geen duidelijkheid, maar in de disrekeningen is duidelijk dat de jaarlijkse uitgaven aan jaargetijden daalden van 594 pond in 1530 naar 359 pond in 1531.205 De vermindering van de uitgaven, doordat er 34 maanden minder uitdelingen door de dis werden gefinancierd, komt neer op 665 pond. Als dit het grootste deel van die 849 pond zou uitmaken in de rekening van de gemene armen, dan is het aannemelijk dat de rest van dat bedrag individuele schenkingen zijn, zoals in de rekening te lezen is.
5.3 De verdeling van de armenzorg tussen armendis en de gemene armen Ondanks de opzet van het stedelijk project trok het stadsbestuur niet de hele armenzorg naar zich toe. Als er naast de armendis al instellingen betrokken zijn geweest bij de gemene armen, dan was de rol van die instellingen zeer beperkt. De armendis functioneerde voor een groot deel zoals het altijd al gedaan heeft. De hoofdactiviteit van de dis, namelijk het uitdelen van brood op een vaste wekelijkse uitdelingsdag en tijdens grote feesten, bleef men gewoon uitvoeren. Toch zijn er een aantal belangrijke veranderingen. 201 202 203 204 205
RAK, Oud Stadsarchief, 3636, fol. 1r-2r. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 82r. RAK, Oud Stadsarchief, 3636, fol. 1r-2r. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 63v. Zie bijlagen VI en VII.
61
In de rekening van 1531-1535 zijn een groot aantal kernactiviteiten geschrapt. Het uitdelen van vlees, haring, laken, hout, de begrafenissen, de verzorging van de weduwnaren in het heilige geest-huis en de bedeling van zieken en zwangere vrouwen wordt in de rekening vermeld, maar de bedragen zijn vervangen door het simpele woord 'niet' en komen ook niet terug in de hoofdposten. Daar staat tegenover dat de dis een vast bedrag aan de gemene armen betaalde van 2706 pond voor vier jaar.206 In de rekening van de gemene armen komt een aantal activiteiten terug, zoals de begrafenissen, kleding en de zorg voor zieken en zwangere vrouwen.207 In de rekening van 1535-39 staat te lezen dat er in de slachttijd van 1536 geen varkens geslacht werden vanwege de ordonnantie van de gemene armen.208 Het lijkt er op dat de armendis veel belangrijke activiteiten, zoals uitdelingen van voedsel, kleding en hout, bleef uitvoeren zoals ze dat altijd al deed, maar dat de controle en een deel van de financiering nu in handen was gekomen van het stedelijke fonds. Toch gold dit niet voor alle activiteiten. Zo werden de uitdelingen die altijd tijdens de jaargetijden plaatsvonden, simpelweg geschrapt. In de disrekeningen stelt men immers niet dat ze die uitdelingen uit handen geven, maar dat er 34 maanden lang niet werd uitgedeeld. 209 Misschien werden de bedragen wel doorgesluisd naar de gemene armen, maar dit kan niet met zekerheid worden vastgesteld. De periode waarin deze uitdelingen niet plaatsvonden duurde tot oktober 1534, vanaf dat moment werden de uitgaven aan jaargetijden weer uitgevoerd zoals het voor kerstmis 1531 gebruikelijk was.210 Over de reden achter het terugvallen op de oude gebruiken kunnen we alleen speculeren. Vermoedelijk viel het afschaffen van deze uitdelingen tijdens jaargetijden niet in goede aarde. De armen kregen hun voornaamste hulp uit de structurele uitdelingen, dus het zullen in de eerste plaats de nabestaanden van de jaargetijden-stichters zijn geweest, die er een groot probleem mee hadden.
5.4 Afschaffing van de 'gemeene armen' Met grote voortvarendheid had het stadsbestuur het centralisatieproject in 1531 opgestart. Na zes jaar werd het project al weer opgedoekt. Over de beweegredenen achter deze beslissing is in de bronnen niets concreets terug te vinden. De datum daarentegen staat expliciet in de 206 207 208 209 210
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 82r, 97r-97v; Bijlage VII. RAK, Oud Stadsarchief, 3636, fol. 3r-3v. RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 71v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 63v. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 63r-74r.
62
disrekening van 1531-1539. De verschillende posten die met uitdelingen te maken hebben worden hier in twee perioden verdeeld. Een periode die loopt tot 21 oktober 1537, "om te distribueren de ghemeene aermen", en vervolgens een periode vanaf 21 oktober tot kerstavond 1539.211 Na die datum is alles weer bij het oude en in de rekeningen na 1539 is er geen spoor meer van de 'gemeene armen'. Dat het fonds daadwerkelijk is afgeschaft is te lezen in de stadsrekening van 1537, waar meegedeeld wordt dat de 126 pond voor de gemeene armen in handen van de wethouders komt, omdat de gemene armen dat jaar niet onderhouden kunnen worden.212 Ook zijn de redenen van de afschaffing in de bronnen niet te achterhalen, een aantal zaken kunnen we uit het voorgaande wel reconstrueren. Om te beginnen werd het fonds voornamelijk door de dis gefinancierd. Het stadsbestuur ging feitelijk niet verder dan het doneren van hun jaarlijkse aalmoes aan het fonds. Financieel deden ze dus geen stap extra, maar ondertussen kregen zij wel een strakkere greep op het beleid van de armendis. Daarnaast grepen ze niet in de structurele hulp aan de armen in, maar de uitdelingen binnen het kader van de jaargetijden werden wel grotendeels teruggeschroefd. De praktijk van de jaargetijden mag door moderne ogen gezien erg inefficiënt en onzinnig overkomen, de dismeesters hadden, naast de religieuze betekenis die er aan gegeven werd, te maken met de dagelijkse praktijk en die was dat jaargetijden een deel van de inkomsten genereerde. Meningen van betrokkenen zijn in de bronnen niet terug te vinden, maar uit alles blijkt dat het een halfslachtig project was, waar weinigen voordeel uit konden halen. De dis ging na 1537 weer verder waar men gebleven was in 1531 en het zou tot het einde van de achttiende eeuw duren voordat er weer een soortgelijke vorm van stedelijke armenzorg-politiek in Kortrijk zou ontstaan. In 1774 besloten de Kortrijkse schepenen om een armenkamer op te richten.213
211 212 213
RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 59r. ARA, Rekenkamer, 33281, fol. 35v. MADDENS, 'De Nieuwe Tijd', 362.
63
6. De concrete hulp voor de individuele arme 6.1 Was de provene bedoeld voor volledig onderhoud en ongevarieerd? Nu duidelijk is hoe de dis in de jaren 1520-1547 werkte en welke concrete hulp zij de armen in Kortrijk bood is het uiteraard van belang om te inventariseren wat een individuele arme van de armendis kreeg. Een echt beeld van die individuele arme krijgen we eigenlijk niet. We weten niet wat hij nu eigenlijk te kort kwam. Waren de armen volledig afhankelijk van dergelijke hulp of was de hulp een ondersteuning, een aanvulling op een inkomen dat er al was? Veel historici die zich met laat-middeleeuwse armenzorg bezighielden zijn uitgegaan van de arme die volledig afhankelijk was van de dis. Griet Marechal schreef dat de provene "nooit voldoende was om in leven te blijven".214 Blockmans en Prevenier omschreven hun uitgangspunt als "de minimale voedselbehoefte van de mens, bevredigd op de goedkoopst mogelijke wijze" en werkten dat uit naar een dagelijkse minimumbehoefte van 10.000 calorieën voor een viertallig gezin.215 Wanneer 's-Hertogenbosch, na onderzoek van meerdere armendissen, met een bijdrage van 511 gram brood per dag voor elke provene als beste uit de bus komt, constateren Blockmans en Prevenier dat dit niet eens genoeg is om één persoon te voeden.216 We weten zeer weinig van de armen die bij de armendis aangesloten waren, maar we weten in ieder geval dat ze deel uitmaakten en woonden in de parochie waar de dis aan gekoppeld was. Ze zullen tenminste een minimaal inkomen hebben gehad. Het uitgangspunt dat het meest voor de hand ligt is dat de uitdelingen van de armendis een aanvulling vormden op een minimaal basisinkomen dat de armen al hadden. Dat impliceert dat het inkomen dat de arme al had, en daarmee de steun die hij individueel gezien nodig had, gevarieerd geweest moet zijn. In de studies naar armendissen is altijd het beeld geschetst dat de uitgaven aan armenzorg door de dissen netjes in gelijke delen onder een bepaald aantal armen werden verdeeld. Ook in mijn onderzoek kon dat niet anders. De bronnen geven alleen in het kader van de jaargetijden informatie prijs over de inhoud van een bepaalde provene. Voor de vaste deeldagen voor de 214 215 216
MARECHAL, 'Armen- en ziekenzorg', 275. BLOCKMANS en PREVENIER, 'Armoede in de Nederlanden', 501-502. BLOCKMANS en PREVENIER, 'Openbare armenzorg te 's-Hertogenbosch', 525.
64
vaste groep armen worden alleen grote hoeveelheden goederen gegeven die uitgedeeld werden. Dit hoeft echter niet te betekenen dat de omvang van provenen tijdens vaste deeldagen op dezelfde manier in steen gebeiteld was, zoals dat bij jaargetijden het geval was. In het geval van Kortrijk heb ik geen variatie in de hulp aan individuele armen kunnen vaststellen, zoals veel andere armenzorg-onderzoekers dit voor mij ook niet konden. De disrekening van Waregem, die ik als vergelijking voor de Kortrijkse dis bestudeerd heb, laat daarentegen wel een gevarieerd hulpaanbod zien. In de disrekening van Waregem van 1518 werden alle goederen die uitgedeeld werden op naam opgetekend.217 Hierdoor is precies na te gaan wat elke arme tijdens uitdelingen kreeg en daaruit blijkt dat het aanbod voor elke arme varieerde. Graan werd aan 12 armen uitgedeeld, maar de hoeveelheden varieerden in individuele gevallen van 1 havot tot 3 havot. 218 Welke goederen een arme kreeg en welke niet varieerde ook. Wat hiervan de reden was wordt in de lijsten uiteraard niet gemeld, maar wat kan het anders zijn dan dat er rekening werd gehouden met de individuele situatie van de arme? Als dit in Waregem het geval was, rijst het vermoeden dat ook andere armendissen, waarbij de uitdelingen niet op naam genoteerd zijn, wellicht gevarieerde uitdelingen boden. Het lijkt er op dat armendis-onderzoekers zich te veel hebben blind gestaard op de, in steen gebeitelde, beschrijvingen van de uitdelingen bij jaargetijden. Zoals gezegd beschik ik voor Kortrijk niet over de gegevens om de variatie in uitdelingen te onderzoeken. Bij het beschrijven zal ik dus ook moeten terugvallen op een gemiddeld algemeen goederenpakket.
6.2 De inhoud van de provene in 1537 Tot slot wil ik een plaatje schetsen van wat de individuele arme via uitdelingen van de armendis kon verwachten. Hiervoor put ik uit de gegevens die ik in hoofdstuk 3 en 4 heb samengesteld. Als uitgangspunt voor het concrete hulppakket heb ik het jaar 1537 gekozen. Dit is het eerste jaar uit de rekening van 1535-39 waarvan alle gegevens beschikbaar zijn en de keuze voor een jaar uit die rekening ligt voor de hand omdat alleen in die rekening een expliciete vermelding van het aantal provenen te vinden is. Zoals we gezien hebben is er een verschil tussen de uitdelingen tijdens jaargetijden, de grote feesten en de zondagse structurele uitdelingen. In het samengestelde pakket ga ik uit van de arme die in aanmerking komt voor die structurele uitdelingen. In 1537 werden wekelijks 217 218
RAK, Kerkfabriek Waregem, 6, 18r-21r. RAK, Kerkfabriek Waregem, 6, 18r-18v.
65
100 provenen uitgedeeld. Deze groep betreft gezinshoofden en we mogen er van uitgaan dat er een groep van ongeveer 400 armen geniet van die structurele uitdelingen.219 Elke week kreeg elk gezinshoofd een bruin tarwebrood van 1,8 kilo. Alleen op de drie grote feesten werd er wit brood aan een grote groep proveniers uitgedeeld. Aangezien deze drie feesten de zondagse uitdeling vervingen zal de vaste groep armen hier ook voor in aanmerking zijn gekomen. Op die dagen kreeg men een wit brood van 2 kilo. Naast brood was er varkensvlees, haring of eieren en boter. Er waren 17 zondagen waarop de armen 2 à 3 haringen kregen, op Pasen, Pinksteren en Kerst waren er eieren en boter van een onbekende hoeveelheid. Op de 32 zondagen die overbleven was er varkensvlees, wat neerkwam op ongeveer 650 gram vlees per provene. Verder waren er nog de uitdelingen tijdens jaargetijden waar ongetwijfeld de vaste groep armen ook van profiteerden. Veel jaargetijden hadden kleine uitdelingen, vaak aan een groep van 50 provenen. Een groep die dus een stuk kleiner was dan de vaste groep, maar er bestond waarschijnlijk ook een soort rotatie-systeem.220 Met enige voorzichtigheid ga ik er van uit dat de vaste dis-armen in ongeveer de helft van de jaargetijden aan de beurt waren om ook dan een brood te krijgen. Aangezien er 119 jaargetijde-vieringen met een uitdeling waren in 1537 zal een vaste dis-arme gemiddeld toch zeker wekelijks van een jaargetijde hebben kunnen meegenieten en een brood van tenminste 266 gram hebben ontvangen. Daarnaast waren er tijdens jaargetijden soms uitdelingen van bier of wijn. Naast voeding waren er nog andere vormen van hulp. Zo ontving men jaarlijks een stuk 'pielaken' van 2 tot 3 el, wat neerkomt op 140 tot 210 centimeter. Er was jaarlijks een variërend aantal bossen hout om het huis te verwarmen. Deze variatie hing samen met de strengheid van de winter, in 1537 was het aantal van 19 bossen relatief klein ten opzichte van andere jaren. Als men ziek was kreeg men thuis een bedeling van 2 schellingen parisis en kraamvrouwen kregen vier weken lang 4 schellingen met daarbij boter en vlees. Tot slot werd van elke arme, ook die armen die niet voor de structurele armenzorg in aanmerking kwamen, de begrafenis door de armendis bekostigd. Op jaarbasis ziet de voedselbedeling er als volgt uit. Een gezinshoofd kreeg in 1537 ongeveer 120 kilo brood, 20 kilo varkensvlees, 48 haringen en op drie feestdagen eieren en boter. Natuurlijk kan een gezin van vier personen zich hier niet volledig mee onderhouden, maar het lijkt me zonder twijfel een zeer nuttige bijdrage voor een huishouden dat door allerlei omstandigheden moeilijk kan rondkomen. 219 220
Voor de overzichten van de uitdelingen zie bijlagen XI t/m XIV. DE SMET, Almsgiving in a memorial context, 212.
66
Zoals in hoofdstuk 2 duidelijk werd, waren er in Kortrijk in de eerste helft van de 16e eeuw vermoedelijk tenminste 690 armen. Naast de 400 armen die door de dis geholpen werden, vielen er dus zeker 390 buiten de boot als het om structurele hulp gaat. Zij moesten het dus hebben van de uitdelingen tijdens de drie grote feesten en quater temper, in totaal 7 uitdeeldagen waar ze een brood van 2 kilo kregen. Misschien kwamen ze soms in aanmerking voor een provene tijdens een jaargetijde, al waren die vermoedelijk ook eerder voor de vaste disarmen bestemd. Deze armen hadden het dus nog een stuk moeilijker.
67
Besluit In het onderzoek naar de armendis van de Sint-Maartenskerk heb ik gepoogd om zo gedetailleerd mogelijk in kaart te brengen welke ondersteuning de armen binnen de Kortrijkse parochie konden verwachten. Aangezien de armen binnen de Kortrijkse bronnen anoniem blijven, is de nadruk in de studie op de werking van de instelling komen te liggen. Door de middelen die de dis tot haar beschikking had en de manier waarop die middelen voor de armen werden aangewend, te analyseren, is een goed beeld ontstaan van wat de armen aan uitdelingen kregen. Om te beginnen heb ik de algemene werking en de financiële gang van zaken van de dis bestudeerd. Met een algemeen budget in het jaar 1520 van 1870 pond per jaar, waarbij uitgaven in natura ter waarde van 478 pond geteld kunnen worden, behoort de dis van kortrijk tot één van de grotere armendissen die bestudeerd zijn. De disrekeningen laten zonder uitzondering een positieve balans zien. 60 tot 70% van de uitgaven werden besteed aan structurele uitdelingen die wekelijks plaatsvonden en te goed kwamen aan ongeveer 80-100 gezinshoofden. Vervolgens heb ik gekeken naar de uitdelingen die in het kader van de jaargetijden werden gedaan. 20-25% van de uitgaven werd aan jaargetijden besteedt en daarvan werd ongeveer 57% voor uitdelingen ingezet. Ten slotte heb ik nog bekeken op welke manier het stedelijke centralisatieproject, dat in 1531 werd opgestart, invloed had op het werk van de armendis. De bronnen gaven weinig informatie prijs, maar het werd wel duidelijk dat het stedelijke fonds een halfslachtig project was, dat bij gebrek aan succes na zes jaar weer werd afgeschaft. Veel activiteiten van de dis bleven gedurende dit project hetzelfde, maar de uitdelingen tijdens jaargetijden werden afgeschaft, mogelijk een belangrijke reden voor ontevredenheid over het project. Door de structurele uitdelingen en de uitdelingen tijdens jaargetijden afzonderlijk te bestuderen heb ik een beeld proberen te schetsen van het totale aanbod voor de armen. Hierdoor is duidelijk geworden welke rol de jaargetijden speelden in de praktische armenzorg. De jaargetijden functioneerden als nuttige aanvulling op de structurele uitdelingen en de pieken in de jaargetijden gedurende bepaalde maanden hadden vaak te maken met bijzondere hulp, zoals kleding in de winter. De hulp tijdens de jaargetijden mag dan ook niet los gezien worden van de basis die door de wekelijkse uitdelingen geboden werd. In de armendis-literatuur is altijd het beeld geschetst dat de jaargetijden een goede 68
armenzorg eerder in de weg stonden, dan dat zij er een bijdrage aan leverden. Dit beeld blijkt, in ieder geval voor Kortrijk, niet juist te zijn. De beoordeling van de laat-middeleeuwse armenzorg is in de historiografie meestal vrij negatief gekleurd. Ook dit beeld moet ik aan de hand van mijn onderzoek nuanceren. De armendis van Kortrijk was rijk en financieel gezond, beschikte dus over ruime middelen en die werden maximaal ingezet voor concrete armenzorg. Of dit genoeg was voor de disarmen, of voor alle armen in Kortrijk samen, blijft de vraag. Maar aan de intentie en de inzet van de armendis kan het niet gelegen hebben. De onzekere factor binnen het onderzoek blijft helaas de anonieme arme. Waar armendisonderzoekers in de jaren zestig en zeventig hun analyse vaak afsloten met een berekening van het aantal calorieën van het voedselpakket dat armen in een bepaalde periode kregen, om te zien of de ondersteuning voldoende was, heb ik hier bewust van afgezien. Zolang de individuele arme anoniem blijft, en dus onbekend blijft hoeveel ondersteuning de arme daadwerkelijk nodig had, heeft elke berekening van de verhouding tussen ondersteuning en het totale dagelijkse onderhoud van de arme een speculatief karakter. Toch heb ik aangaande dit punt een lichtpuntje ontdekt. De disrekening van Waregem, die ik alleen ter vergelijking heb bestudeerd, blijkt een goudmijn te zijn. In de Waregemse disrekening zijn alle uitdelingen via namenlijsten gespecificeerd. Hierdoor is het niet alleen mogelijk om de diversiteit in het bedelingspakket van de armen vast te stellen, maar ook kan de steun van individuele armen en arme families over een langere periode geanalyseerd worden. Het is me niet bekend of deze uitdelingslijsten op naam uniek zijn voor Waregem, wel is het werk van een armendis nog niet eerder op die manier bestudeerd. Zo is de cirkel rond
en
kan
ik
mijn
onderzoek
besluiten
onderzoeksperspectieven.
69
met
het
voorstellen
van
nieuwe
Bibliografie uitgegeven bronnen: AQUINAS, T., Summa Theologica (http://www.newadvent.org/summa). Geraadpleegd op 3 augustus 2013. GROTE, G., Contra turrim Traiectensem, R. POST ed., Den Haag, 1967. VIVES, J., De subventione pauperum sive de humanis necessitatibus, C. MATHEEUSSEN ed., Leiden, 2002.
onuitgegeven bronnen: KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 324: Renteboek 1463. KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 326: disrekening 15201523. KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 327: disrekening 15231526. KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 328: disrekening 15311535. KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 329: disrekening 15391543. KORTRIJK, Rijksarchief, Oud Stadsarchief, nr. 99: disrekening 1535-1539. KORTRIJK, Rijksarchief, Oud Stadsarchief, nr. 326: disrekening 1526-1531. KORTRIJK, Rijksarchief, Oud Stadsarchief, nr. 327: disrekening 1543-1547. KORTRIJK, Rijksarchief, Oud Stadsarchief, nr. 3636: rekening van de 'gemeene armen' 1535. KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 325: renten en stichtingen 1456-1795. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33264: stadsrekening Kortrijk 15201521. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33265: stadsrekening Kortrijk 15211522. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33266: stadsrekening Kortrijk 152270
1523. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33273: stadsrekening Kortrijk 15291530. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33274: stadsrekening Kortrijk 15301531. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33275: stadsrekening Kortrijk 15311532. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33276: stadsrekening Kortrijk 15321533. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33277: stadsrekening Kortrijk 15331534. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33278: stadsrekening Kortrijk 15341535. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33279: stadsrekening Kortrijk 15351536. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33280: stadsrekening Kortrijk 15361537. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33281: stadsrekening Kortrijk 15371538. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33289: stadsrekening Kortrijk 15451546. BRUSSEL, Algemeen Rijksarchief, Rekenkamer, nr. 33290: stadsrekening Kortrijk 15461547. KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 68: kerkrekening 15191522. KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 69: kerkrekening 15221527. KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Kortrijk (Sint-Maartens), nr. 70: kerkrekening 15461549. KORTRIJK, Rijksarchief, Kerkfabriek Waregem, nr. 6: disrekening Waregem 1518-1519.
studies: ADAMSON, M.W., Food in Medieval Times, Londen, 2004. 71
BACKHOUSE, M., 'Korte schets van de socio-economische en religieuze situatie in Kortrijk tijdens de XVIde eeuw (1500-1585)', De Leiegouw, 18 (1976), 415-438. BENNETT, J., 'Conviviality and Charity in Medieval and Early Modern England', Past and Present, 134 (1992), 19-41. BOGAERS, L., Aards, betrokken en zelfbewust, De verwevenheid van cultuur en religie in katholiek Utrecht, 1300-1600, Utrecht, 2008. BLOCKMANS, W.P., 'Armenzorg en levensstandaard te Mechelen voor de hervorming van de openbare onderstand (1545)', Handelingen van de koninklijke kring voor oudheidkunde, letteren en kunst van Mechelen, 79 (1975), 141-173. BLOCKMANS, W.P. en PREVENIER, W., 'Armoede in de Nederlanden van de 14e tot het midden van de 16e eeuw', Tijdschrift voor Geschiedenis, 88 (1975), 501-535. BLOCKMANS, W.P. en PREVENIER, W., 'Openbare armenzorg te 's Hertogenbosch tijdens een groeifase, 1435-1535', Annales de la Société Belge d'Histoire des Hôpitaux, 12 (1976), 1977. BODEN, T., Armenzorg te Gent 1600-1640, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Rijksuniversiteit Gent, departement Geschiedenis, 2003. BONENFANT, P., 'Les origines et le caractère de la réforme de la bienfaisance publique aux Pays-Bas sous le règne de Charles-Quint', Revue belge de philologie et d'histoire, 5 (1926), 887-904. BONENFANT, P., 'Les origines et le caractère de la réforme de la bienfaisance publique aux Pays-Bas sous le règne de Charles-Quint', Revue belge de philologie et d'histoire, 6 (1927), 207-230. BUISMAN, J., Duizend jaar weer, wind, en water in de Lage Landen. 3: 1450-1575, Franeker, 1998. COHEN, M.R., The Voice of the Poor in the Middle Ages, an anthology of documents from the Cairo Geniza, Princeton, 2005. DE CUYPER, J., 'Het 'Susterhuys' van Kortrijk', De Leiegouw, 24 (1982), 3-15. DE GEEST, C., 'Les distributions aux pauvres assurées par la paroisse Sainte-Gudule à Bruxelles au XVe siècle', Annalen van de Belgische vereniging voor hospitaalgeschiedenis, 7 (1969), 42-84. DEHAECK, S., Voedselconsumptie te Brugge in de Middeleeuwen (1280-1470), Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Rijksuniversiteit Gent, departement Geschiedenis, 1999. DE MESSEMAEKER-DE WILDE, G., 'De parochiale armenzorg te Gent in de late middeleeuwen', Annalen van de Belgische vereniging voor hospitaalgeschiedenis, 18 (1980), 72
48-58. DE POTTER, F., Geschiedenis der stad Kortrijk, 4dln, Gent, 1873-1876. DE SMET, M., 'Almsgiving in a memorial context: the case of Saint Martin's church in late medieval Courtrai (fifteenth-sixteenth centuries)', Jaarboek voor Middeleeuwse geschiedenis, 15 (2013), 198-223. DESPRIET, P., 2000 jaar Kortrijk, Kortrijk, 1990. DETAVERNIER, C., De armendis van Sint-Maartens te Kortrijk van (1701-1729), Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 1987. DEVOS, I., Prijzen van Granen en andere landbouwproducten in de kasselrij Kortrijk (16de19de eeuw), Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Rijksuniversiteit Gent, departement Geschiedenis, 1990. DE WILDE, G., De parochiale armenzorg te Gent van de XIVe tot het begin van de XVIe eeuw, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Rijksuniversiteit Gent, departement Geschiedenis, 1976. GALVIN, M., 'Credit and parochial charity in fiftheenth-century Bruges', Journal of Medieval History, 28 (2002), 131-154. GALVIN, M., The Poor Tables of Bruges 1270-1477, Ann Arbor, 1998. GEREMEK, B., Poverty: A history, Oxford, 1994. HAEMERS, J. en RYCKBOSCH, W., 'A targeted public: public services in fiftheenth-century Ghent and Bruges', Urban History, 37 (2010), 203-225. HOORNAERT, G., 'Armenzorg te Roeselare in de XVe en XVIe eeuw', Rollarius, 40 (2011), 81-93. JANSSENS, A., Middeleeuws Brugge. Door de ogen van Hans Memling (1465-1494), Leuven, 2012. KECK, A., Das philosophische Motiv der Fürsorge im Wandel: vom Almosen bei Thomas von Aquin zu Juan Luis Vives' De subventione pauperum, Würzburg, 2010. LAENEN, J., 'De tafels van den Heiligen Geest', La vie diocésaine. Bulletin du diosèse de Malines (tome sixième), 1912, 489-505. LIS, C. en SOLY, H., Armoede & kapitalisme in pre-industrieel Europa, Antwerpen, 1980. LOOIJENSTIJN, H., 'Funding and founding private charities: Leiden almshouses and their founders, 1450–1800', Continuity and Change, 27 (2012) 199-239.
73
LYBEER, A., 'Kortrijk en de Moderne Devotie: De kloostergemeenschap van Sion tijdens de late middeleeuwen (1429-1580)', De Leiegouw, 52 (2010), 165-215. LYNCH, K., Individuals, Families and Communities in Europe 1200-1800, Cambridge, 2003. MADDENS, N., 'Deel III: De Nieuwe Tijd', N. MADDENS red., De geschiedenis van Kortrijk, Tielt, 1990, 147-363. MADDENS, N., Geschiedenis van Kortrijk tot 1945 in vogelvlucht, Kortrijk, 1983. MADDENS, N., 'De telling van de Kortrijkse poorters in 1530', H. COPPENJANS red., Album Carlos Wijffels: aangeboden door zijn wetenschappelijke medewerkers, Brussel, 1987, 297-312. MARECHAL, G., 'Armen- en ziekenzorg in de Zuidelijke Nederlanden', Algemene Geschiedenis der Nederlanden, II, Haarlem, 1982, 268-280. MASURE, 'Armenzorg en gemeenschapsvorming in Brussel', Stadsgeschiedenis, 7, (2012), 121. MATTELAER, P., 'Vroege molenvermeldingen in het Kortrijkse', Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk. Handelingen, 62, (1997), 27-68. MICHIELSE, H., 'Jan Lois Vives, de hervorming van de armenzorg rond 1525 en de opkomst van een andragogische technologie', Tijdschrift voor agologie, 5 (1986), 267-287. MOLLAT, M., The Poor in the Middle Ages, an essay in social history, New Haven, 1986. MUSSELY, C., Inventaire des archives de la ville de Courtrai (1190-1792), Kortrijk, 18541858. NIP, R., 'De gelofte van armoede en de plicht tot armenzorg', Groniek, 152 (2001), 281-294. RICHARDSON, C., Clothing Culture, 1350-1650, Aldershot, 2004. ROELANDT, J., 'Een disrekening van Wervik 1505-1506', Koninklijke Geschied- en Oudheidskundige Kring van Kortrijk. Handelingen, 45 (1978), 29-52. RUBIN, M., 'The Poor', R. HORROX red., Fifteenth-century Attitudes, Cambridge, 1994, 169-182. SEVENS, T., 'De gemeenterekening van Kortrijk over het jaar 1391-92 (1)', Koninklijke Geschied- en Oudheidskundige Kring van Kortrijk. Handelingen, I (1903/1904), 95-119. SEVENS, T., St-Martenskerk te Kortrijk, van den vroegsten tijd tot heden, Kortrijk, 1896. SOLY, H., 'Economische ontwikkeling en sociale politiek in Europa tijdens de overgang van middeleeuwen naar nieuwe tijden', Tijdschrift voor Geschiedenis, 88 (1975), 584-597. STABEL, P., 'Bestuur en openbare financiën in Kortrijk in de late middeleeuwen en de vroege 74
moderne tijd (14de-16de eeuw)', De Leiegouw, 32 (1990), 159-174. STABEL, P., Dwarfs among Giants. The Flemish Urban Network in the Late Middle Ages, Leuven, 1997. STABEL, P., De kleine stad in Vlaanderen. Bevolkingsdynamiek en economische functies van de kleine en secundaire stedelijke centra in het Gentse kwartier (14de-16de eeuw), Brussel, 1995. TITS-DIEUAIDE, M.-J., 'L'assistance aux pauvres à Louvain au XVe siècle', G. DESPEY red., Hommage au professeur Paul Bonenfant (1899-1965), Brussel, 1965, 421-439. TITS-DIEUAIDE, M.-J., 'Les Tables des pauvres dans les anciennes principautés belges au moyen âge', Tijdschrift voor Geschiedenis, 88 (1975), 562-583. TRIO, P., ‘De instelling van jaargetijden (anniversaria) in de Lage Landen tijdens de Middeleeuwen: een eerste balans’, Signum 13 (2001), 31-37. TRIO, P., ‘Moordende concurrentie op de memoriemarkt. Een eerste verkenning van het fenomeen jaargetijde in de Lage Landen in de late middeleeuwen (ca 1250 tot 1550)’, J. DEPLOIGE, B. MEIJNS en R. NIP red., Herinnering in geschrift en praktijk in religieuze gemeenschappen uit de Lage landen, 1000-1500, Brussel, 2009, 141-155. VAN BAVEL, B., Manors and markets: economy and society in the Low Countries, 500-1600, Oxford, 2010. VANBOSSELE, J., Het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal in Kortrijk, Kortrijk, 1982. VAN HEMELRYCK, F., Marginalen in de geschiedenis, Leuven, 2004. VAN UYTEN, R., 'De sociale krisis der XVIe eeuw te Leuven', Revue belge de philologie et d'histoire, 36 (1958) 356-387. VAN ZEIR, P., 'Inrichting van de armendissen van de oude Brugse stadsparochies voor 1526', Annales de la societe d'emulation de Bruges, 97 (1960), 104-153. WARLOP, E., 'Deel II: De Middeleeuwen', N. MADDENS red., De geschiedenis van Kortrijk, Tielt, 1990, 33-146. WARLOP, E., Rijksarchief te Kortrijk, Inventarissen van archieven van kerkfabrieken 2: SintMaartenskerk te Kortrijk, Brussel, 1971. VERLINDEN. C. en CRAEYBECKX, J., Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant, I, Brugge, 1959. VERLINDEN. C. en SCHOLLIERS, E., Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant, II, Brugge, 1965. WITHOF, J., De Tafels van den Heiligen-Geest te Mechelen, Mechelen, 1928. ZWAAN, T. e.a., Familie, huwelijk en gezin in West-Europa, Amsterdam, 1993. 75
Bijlagen Bijlage I: Afkortingen, munten en maten Bijlage II: Brood Bijlage III: Graanprijzen in Kortrijk Bijlage IV: Disrekening 1520-1523 Bijlage V: Disrekening 1523-1526 Bijlage VI: Disrekening 1526-1531 Bijlage VII: Disrekening 1531-1535 Bijlage VIII: Disrekening 1535-1539 Bijlage IX: Disrekening 1539-1543 Bijlage X: Disrekening 1543-1547 Bijlage XI: Uitdelingen (Brood) Bijlage XII: Uitdelingen (Vlees & vis) Bijlage XIII: Uitdelingen (Laken en hout) Bijlage XIV: Uitdelingen aan zieken en begrafenissen Bijlage XV: Jaargetijden (overzicht) Bijlage XVI: Jaargetijden (verdeling kosten) Bijlage XVII: Stadskaart van Kortrijk
76
Bijlage I: Afkortingen, munten en maten221 Afkortingen:
RAK = Rijksarchief Kortrijk ARA = Algemeen Rijksarchief Brussel OSAK = Oud Stadsarchief Kortrijk Lb. par. = pond parisis Munten:
12 ponden parisis = 1 pond Vlaamse grote = 7½ ponden Tournais 1 pond = 20 schellingen = 240 denieren 1 schelling = 2 stuivers 1 denier = 2 corten/obolen = 8 mijten De meeste bedragen in de bronnen zijn gesteld in ponden parisis. In deze studie wordt dan ook steeds met ponden, schellingen en denieren parisis gewerkt. Andere muntsoorten zijn in de tekst en overzichten omgerekend naar bedragen parisis. In overzichten wordt, afhankelijk van de grootte van de bedragen, gewerkt met ponden of schellingen. De bedragen zijn dan afgerond op hele eenheden. Maten:
(oppervlakte) 1 bunder = 1,416956 ha. (graan) 1 mud = 12 razieren = 48 havot = 192 pinten 1 razier = 84, 28 liter 1 havot = 20,79 liter (vloeistof) 1 pot = 2 pinten 1 stoop = 4 pinten 1 pint bier = 0,57324 liter (gewicht) 1 pond = 463,9 gram
221
Maten en gewichten ontleend aan VERLINDEN, Documenten voor de geschiedenis van Prijzen en lonen, I, 1-29; VANBOSSELE, Het Onze-Lieve-Vrouwenhospitaal, 15-16.
77
Bijlage II: Brood Berekening hoeveelheid brood:
In de bronnen wordt meestal alleen de hoeveelheid graan in razieren gegeven. Om hoeveelheden brood te berekenen zijn een aantal variabelen van belang, namelijk het aantal liters per razier, de soortelijke massa van tarwe of rogge en tenslotte de hoeveelheid graan die nodig is voor een kilo brood. soortelijke massa tarwe = 0,775 kg/l soortelijke massa rogge = 0,705 kg/l222 1 razier tarwe = 84,28*0,775 = 65,3 kg 1 razier rogge = 84,28*0,705 = 59,4 kg In tegenstelling tot berekeningen van sommige historici die per kilo brood een hoger aandeel meel impliceren, bijvoorbeeld Ghislaine de Wilde die uitgaat van 750 gram voor 1 kilo brood, geven diverse websites met historische/traditionele brood-recepten eerder de verhouding 640650 gram meel voor 1 kilo brood. Een goed voorbeeld is de website 'De Broodoven', die bedoeld is voor bakkers met een traditionele steenoven, het soort oven dat ook Middeleeuwse bakkers gebruikten.223 Om witte bloem te malen is ongeveer twee keer zoveel graan nodig als voor volkorenmeel, waardoor uit een razier tarwe twee keer zoveel volkorenbrood gebakken kan worden dan wit brood.224 65,3 kg tarwe*0,650 = 100,5 kg volkoren tarwebrood 65,3 kg tarwe*0,650/2 = 50,3 kg wit brood 59,4 kg rogge*0,650 = 91,4 kg volkoren roggebrood
222
223
224
Soortelijke massa ontleend aan De Binnenvaart, 'Soortelijke massa van ladingen' (http://www.debinnenvaart.nl/binnenvaarttaal/lijsten/sd-ladingen.html#sd_graan) Geraadpleegd op 14 juli 2013. G. de Wilde gaat uit van een vermeerdering van 32,75%, wat neerkomt op ruim 750 gram meel voor 1 kg brood. DE WILDE, De parochiale armenzorg te Gent, 47. De meeste recepten op websites voor traditioneel/historisch brood zitten een stuk lager. De Broodoven, 'Volkoren zuurdesem brood' (http://www.broodoven.com/recepten/brood/volkoren-zuurdesem-brood-met-pompoenpitten). Geraadpleegd op 27 juli 2013. DEHAECK, Voedselconsumptie te Brugge; Versie online: Ethesis.net,'Voedselconsumptie te Brugge' (http://www.ethesis.net/sint_jan/granen5.htm#I.3). Geraadpleegd op 15 juli 2013.
78
Bijlage III: Graanprijzen in Kortrijk225 Tarweprijzen Kortrijk
Roggeprijzen Kortrijk Roggeprijzen Machelen Tarweprijzen Brugge
Graanprijzen omgerekend naar schellingen Parisis per Kortrijkse razier. jaartal
S. per razier
1463 1464 1465 1466 1467
28 23 25 34 38
1518 1519 1520 1521 1522 1523 1524 1525 1526 1527 1528 1529 1530 1531 1532 1533 1534 1535 1536 1537 1538 1539 1540 1541 1542 1543 1544 1545 1546 1547 1548 1549 1550
50 38 49 72 138 71 63 119 52 69 82 81 79 89 145 67 59 60 116 107 58 93 86 86 84 83 93 125 167 74 54 65 95
225
5jarig gemid.
S. per razier
S. per razier
5jarig gem.
30
22 26 36 39 41
33
69 74 79 93 89 75 77 80 72 80 95 92 88 84 89 82 80 87 92 86 81 86 86 94 110 108 103 97 91
69 86 67 54 73 46 66 71 73 74 77 94 81 56 58 106 101 64 87 85 82 81 83 93 122 149 75 50 67
70 65 61 62 66 66 72 78 80 76 73 79 80 77 83 89 84 80 84 85 92 106 104 98 92
40 50 80 27 40 60 60 40 67 100 43 40
5jarig gem.
S. per razier
5jarig gem.
47 51 53 45 53 65 62 58
51 65 74 46 69 69 65 65 69 88 88 92 65 37 46 74 69
61 65 65 63 67 71 75 80 80 74 66 63 58
VERLINDEN, Documenten voor de geschiedenis van Prijzen en lonen, IIA, 35-37; DEVOS, Prijzen van granen en andere landbouwproducten, deel 2a, 6-8, 69-70 en 86-87. Er waren voor Kortrijk geen roggeprijzen beschikbaar vanaf 1534, hier zijn de roggeprijzen gebruikt van heerlijkheid Machelen, dat in de kasselrij Kortrijk lag. Alle prijzen zijn omgerekend naar schellingen parisis per razier.
79
Bijlage IV: Disrekening 1520-1523226 Disrekening 1520-1523 (bedragen in ponden parisis, graan in razieren) nummers posten: 1=jaargetijden, 2=armenzorg, 3=andere uitgaven (onderhoud, vaste lasten, etc) totaal drie jaren gem. per jaar Inkomsten (volgens bron) 6003 2001 Saldo vorige rekening (vlg bron) 622 Inkomsten in valuta 6003 Oude voorraad tarwe 21 Inkomsten in natura: tarwe 372 verkochte tarwe 18 Oude voorraad rogge 28 Inkomsten in natura: rogge 152 verkochte rogge 25 Opbrengst verkochte tarwe 28 waarde tarwe minus verkoop 1377 Opbrengst verkochte rogge 28 waarde rogge minus verkoop 309
Totaal inkomsten
7744 totaal drie jaren
2581 gem. per jaar
5611 1632 64 71 38 1819 420 239 150 490 528 176
1870 544 21 24 13 606 140 80 50 163 176 59
Uitgaven Totaal (volgens bron) jaargetijden (1) Bakker (2) Kerkelijke rente (3) Heerlijke rente (3) Vlees (2) Laken (2) Hout (2) Haring (2) Herstellingen (3) Diversen (2) Diversen (3) Aankoop rente en pacht (3) Bet. 'gemeene aermen' (2)
niet niet
Uitdelingen 108 216 7 331 108 1217 216 1433
478
Totaal (1) Totaal (2) Totaal (3)
1632 4653 776 7061 totaal drie jaren 7744 7061 683
544 1551 259 2354 gem. per jaar 2581 2354 228
Totaal (opgetelde posten) Totaal inkomsten Totaal uitgaven Saldo Saldo (volgens bron) Saldo natura: tarwe Saldo natura: rogge Saldo natura: rogge (vlg bron) 226
% 24,6 49,2 1,6 100 24,6
3 grote feesten (tarwe) 49 zondagse delingen (tarwe) 6 jaargetijden (tarwe) totaal uitdelingen tarwe 4 quader temper (rogge) Waarde delingen: tarwe Waarde delingen: rogge Totale waarde delingen (2)
% 23,1 65,9 11,0 100
323 44 47 29
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326. Boekjaren lopen altijd van Kerst in het genoemde jaar tot Kerst van het volgende kalenderjaar. Doordat in deze overzichten ook de inkomsten en uitgaven in natura zijn meegerekend kunnen de saldi afwijken van de disrekeningen. Daarom zijn de saldi uit de bronnen opgenomen in het overzicht. (in groene letters) De inkomsten en uitgaven in natura zijn in blauwe letters weergegeven. De waarde is vervolgens berekend volgens het vijfjarig gemiddelde van de graanprijs van de betreffende jaren, zoals opgenomen in bijlage III.
80
Bijlage V: Disrekening 1523-1526227 Disrekening 1523-1526 (bedragen in ponden parisis, graan in razieren) nummers posten: 1=jaargetijden, 2=armenzorg, 3=andere uitgaven (onderhoud, vaste lasten, etc) totaal drie jaren gem. per jaar Inkomsten (volgens bron) 5860 1953 Saldo vorige rekening (vlg bron) 363 Inkomsten in valuta 5860 Oude voorraad tarwe 23 Inkomsten in natura: tarwe 374 verkochte tarwe 52 Oude voorraad rogge 19 Inkomsten in natura: rogge 124 verkochte rogge 34 Opbrengst verkochte tarwe 57 waarde tarwe minus verkoop 1530 Opbrengst verkochte rogge 28 waarde rogge minus verkoop 255
Totaal inkomsten
7731 totaal drie jaren
2577 gem. per jaar
5571 1733 63 72 36 1876 484 255 165 295 448 154
1857 578 21 24 12 625 161 85 55 98 149 51
Uitgaven Totaal (volgens bron) jaargetijden (1) Bakker (2) Kerkelijke rente (3) Heerlijke rente (3) Vlees (2) Laken (2) Hout (2) Haring (2) Herstellingen (3) Diversen (2) Diversen (3) Aankoop rente en pacht (3) Bet. 'gemeene aermen' (2)
niet niet
Uitdelingen 3 grote feesten (tarwe) 49 zondagse delingen (tarwe) 6 jaargetijden (tarwe) totaal uitdelingen tarwe 4 quader temper (rogge) Waarde delingen: tarwe Waarde delingen: rogge Totale waarde delingen (2)
108 207 7 322 108 1426 256 1681
Totaal (1) Totaal (2) Totaal (3)
1733 4973 557 7263 totaal drie jaren 7731 7263 468
Totaal (opgetelde posten) Totaal inkomsten Totaal uitgaven Debet Saldo (volgens bron) Saldo natura: tarwe Saldo natura: rogge
227
289 1 0
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 327.
81
% 25,1 48,1 1,6 100 25,1
578 1658 186 2421 gem. per jaar 2577 2421 156
% 23,9 68,5 7,7 100 %
Bijlage VI: Disrekening 1526-1531228 Disrekening 1526-1531 (bedragen in ponden parisis, graan in razieren) nummers posten: 1=jaargetijden, 2=armenzorg, 3=andere uitgaven (onderhoud, vaste lasten, etc) totaal vijf jaren gem. per jaar Inkomsten (volgens bron) 10461 2092 Saldo vorige rekening (vlg bron) 289 Inkomsten in valuta 10461 Oude voorraad tarwe 30 Inkomsten in natura: tarwe 672 verkochte tarwe 54 Oude voorraad rogge 19 Inkomsten in natura: rogge 206 verkochte rogge 18 Opbrengst verkochte tarwe 168 waarde tarwe minus verkoop 2342 Opbrengst verkochte rogge 34 waarde rogge minus verkoop 554
Totaal inkomsten
13425
2685
9509 2969 142 119 66 3182 711 472 198 203 601 586 12 261 304
1902 594 28 24 13 636 142 94 40 41 120 117
Uitgaven Totaal (volgens bron) jaargetijden (1) Bakker (2) Kerkelijke rente (3) Heerlijke rente (3) Vlees (2) Laken (2) Hout (2) Haring (2) Herstellingen (3) Diversen(2) Diversen(3) pacht in natura Aankoop rente en pacht TT rente en pacht (3) Bet. 'gemeene aermen' (2)
61
niet
Uitdelingen
% 24,9 48,4 1,7 100 24,9
3 grote feesten (tarwe) 49 zondagse delingen (tarwe) 6 jaargetijden (tarwe) totaal uitdelingen tarwe 4 quader temper (rogge) Waarde delingen: tarwe Waarde delingen: rogge Totale waarde delingen (2)
180 349 13 542 180 1959 480 2439
488
Totaal (1) Totaal (2) Totaal (3)
Totaal (opgetelde posten)
2969 7743 1278 11990
594 1549 256 2398
Totaal inkomsten Totaal uitgaven Saldo
13425 11990 1435
2685 2398 287
Saldo (volgens bron) Saldo natura: tarwe Saldo natura: rogge
228
952 94 28
RAK, Oud Stadsarchief, 326.
82
% 24,8 64,6 10,7 100
Bijlage VII: Disrekening 1531-1535229 Disrekening 1531-1535 (bedragen in ponden parisis, graan in razieren) nummers posten: 1=jaargetijden, 2=armenzorg, 3=andere uitgaven (onderhoud, vaste lasten, etc) totaal vier jaren gem. per jaar % Inkomsten (volgens bron) 9716 2429 Saldo vorige rekening (vlg bron) 827 Inkomsten in valuta 9716 Oude voorraad tarwe Inkomsten in natura: tarwe 536 verkochte tarwe 27 Oude voorraad rogge Inkomsten in natura: rogge 212 verkochte rogge 13 Opbrengst verkochte tarwe 49 waarde tarwe minus verkoop 2135 Opbrengst verkochte rogge 38 waarde rogge minus verkoop 576
Totaal inkomsten
12513
3128
7429 1710 110 87 50
1857 427 28 22 12
517 7 450 1792 2706
129 2 113 448 676
494 198 2072 575 2648
662
Totaal (opgetelde posten)
1710 5470 2896 10076
427 1368 724 2519
Totaal inkomsten Totaal uitgaven Saldo
12513 10076 2437
3128 2519 609
Uitgaven Totaal (volgens bron) jaargetijden (1) Bakker (2) Kerkelijke rente (3) Heerlijke rente (3) Vlees (2) Laken (2) Hout (2) Haring (2) Herstellingen (3) Diversen (2) Diversen (3) Aankoop rente en pacht (3) Bet. 'gemeene aermen' (2)
niet niet niet niet
Uitdelingen 3 grote feesten (tarwe) 49 zondagse delingen (tarwe) 6 jaargetijden (tarwe) totaal uitdelingen tarwe 4 quader temper (rogge) Waarde delingen: tarwe Waarde delingen: rogge Totale waarde delingen (2) Totaal (1) Totaal (2) Totaal (3)
Saldo (volgens bron) Saldo natura: tarwe Saldo natura: rogge
229
2287 15 0
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328.
83
% 17,0 54,3 28,7 100
Bijlage VIII: Disrekening 1535-1539230 Disrekening 1535-1539 (bedragen in ponden parisis, graan in razieren) nummers posten: 1=jaargetijden, 2=armenzorg, 3=andere uitgaven (onderhoud, vaste lasten, etc) totaal vier jaren gem. per jaar Inkomsten (volgens bron) 11463 2866 Saldo vorige rekening (vlg bron) 2287 Inkomsten in valuta 11463 Oude voorraad tarwe 42 Inkomsten in natura: tarwe 574 verkochte tarwe 18 Oude voorraad rogge 13 Inkomsten in natura: rogge 267 verkochte rogge 12 Opbrengst verkochte tarwe 49 waarde tarwe minus verkoop 2649 Opbrengst verkochte rogge 6 waarde rogge minus verkoop 867
Totaal inkomsten
15034
3759
10494 3014 135 84 64 3906 435 352 141 835 675 550 201
2623 753 34 21 16 977 109 88 35 209 169 138 50
Uitgaven Totaal (volgens bron) jaargetijden (1) Bakker (2) Kerkelijke rente (3) Heerlijke rente (3) Vlees (2) Laken (2) Hout (2) Haring (2) Herstellingen (3) (2) (3) Aankoop rente en pacht (3) Bet. 'gemeene aermen' (2)
niet
niet
Uitdelingen
% 22,8 10,4 21,7 1,6 11,8 100 31,6
3 fsten&49zondagen '35-kerst'37 3 fsten vanaf kerst '37 (tarwe) 49 zond. vanaf krst '37 (tarwe) 7 jaargetijden (tarwe) niet gespecificeerd totaal uitdelingen tarwe 4 quader temper (rogge) Waarde delingen: tarwe Waarde delingen: rogge Totale waarde delingen (2)
184 84 175 13 96 552 255 2447 824 3271
818
Totaal (1) Totaal (2) Totaal (3)
Totaal (opgetelde posten)
3014 8916 1734 13664
753 2229 434 3416
Totaal inkomsten Totaal uitgaven Saldo
15034 13664 1370
3759 3416 343
Saldo (volgens bron) Saldo natura: tarwe Saldo natura: rogge
230
969 4 0
RAK, Oud Stadsarchief, 99.
84
% 22,1 65,3 12,7 100
Bijlage IX: Disrekening 1539-1543231 Disrekening 1539-1543 (bedragen in ponden parisis, graan in razieren) nummers posten: 1=jaargetijden, 2=armenzorg, 3=andere uitgaven (onderhoud, vaste lasten, etc) totaal vier jaren gem. per jaar Inkomsten (volgens bron) 12612 3153 Saldo vorige rekening (vlg bron) 969 Inkomsten in valuta 12612 Oude voorraad tarwe 22 Inkomsten in natura: tarwe 527 verkochte tarwe 0 Oude voorraad rogge 0 Inkomsten in natura: rogge 226 verkochte rogge 0 Opbrengst verkochte tarwe 0 waarde tarwe minus verkoop 2366 Opbrengst verkochte rogge 0 waarde rogge minus verkoop 804
Totaal inkomsten
15782
3946
11807 3245 150 69 36 3908 712 559 228 331 1088 485 996
2952 811 38 17 9 977 178 140 57 83 272 121 249
Uitgaven Totaal (volgens bron) jaargetijden (1) Bakker (2) Kerkelijke rente (3) Heerlijke rente (3) Vlees (2) Laken (2) Hout (2) Haring (2) Herstellingen (3) Diversen (2) Diversen (3) Aankoop rente en pacht (3) Bet. 'gemeene aermen' (2)
niet
niet
Uitdelingen
% 21,9 42,9 5,2 100 30,2
3 grote feesten (tarwe) 49 zondagse delingen (tarwe) 8 jaargetijden (tarwe) totaal uitdelingen tarwe 4 quader temper (rogge) Waarde delingen: tarwe Waarde delingen: rogge Totale waarde delingen (2)
152 297 36 483 209 2084 744 2827
Totaal (1) Totaal (2) Totaal (3)
Totaal (opgetelde posten)
3245 9473 1917 14635
811 2368 479 3659
Totaal inkomsten Totaal uitgaven Saldo
15782 14635 1147
3946 3659 287
Saldo (volgens bron) Saldo natura: tarwe Saldo natura: rogge
231
1105 44 17
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329.
85
% 22,2 64,7 13,1 100
Bijlage X: Disrekening 1543-1547232 Disrekening 1543-1547 (bedragen in ponden parisis, graan in razieren) nummers posten: 1=jaargetijden, 2=armenzorg, 3=andere uitgaven (onderhoud, vaste lasten, etc) totaal vier jaren gem. per jaar Inkomsten (volgens bron) 13985 3496 Saldo vorige rekening (vlg bron) 1105 Inkomsten in valuta 13985 Oude voorraad tarwe 44 Inkomsten in natura: tarwe 384 verkochte tarwe 0 Oude voorraad rogge 17 Inkomsten in natura: rogge 240 verkochte rogge 0 Opbrengst verkochte tarwe 0 waarde tarwe minus verkoop 2092 Opbrengst verkochte rogge 0 waarde rogge minus verkoop 952
Totaal inkomsten
17029
4257
12790 3602 197 287 358 264 99 3474 666 454 234 436 1429 738 840
3197 901 49 72 90 66 25 869 166 114 59 109 357 184 210
Uitgaven Totaal (volgens bron) jaargetijden (1) Bakker (2) Aankoop graan (vooral tarwe) Aankoop graan (2) Kerkelijke rente (3) Heerlijke rente (3) Vlees (2) Laken (2) Hout (2) Haring (2) Herstellingen (3) Diversen (2) Diversen (3) Aankoop renten (3) Bet. 'gemeene aermen' (2)
niet
niet
Uitdelingen 3 grote feesten (tarwe) 49 zondagse delingen (tarwe) uit aangekocht graan (zondag) 9 jaargetijden (tarwe) totaal uitdelingen tarwe 4 quader temper (rogge) Zondagse delingen (rogge) totaal uitdelingen rogge totaal zondagse delingen
169 129 275 34 607 189 33 222 162
Waarde delingen: tarwe Waarde delingen: rogge Totale waarde delingen (2)
2966 820 3786
946
Totaal (1) Totaal (2) Totaal (3)
Totaal (opgetelde posten)
3602 10597 2377 16576
901 2649 594 4144
Totaal inkomsten Totaal uitgaven Saldo
17029 16576 453
4257 4144 113
Saldo (volgens bron) Saldo natura: tarwe Saldo natura: rogge
232
1196 53 20
RAK, Oud Stadsarchief, 327.
86
% 21,7 63,9 14,3 100
Bijlage XI: Uitdelingen (Brood)233 Brooduitdelingen Sint-Maartensdis uit eigen graanvoorraad
1520 1523 1526 1531 1537 1539 1543
Graan in razieren jaarlijks deling grote feesten (3) 36 36 36 42 42 38 42 deling op zondag (49)
233
Graan in kg per deling grote feesten 783,8 783,8 783,8 914,4 914,4 824,7 918,6 per deling op zondag
Aantal broden aantal witte broden (2,01 kg) 300 300 300 350 350 316 352 aantal tarwebroden (1,8)
1520 1523 1526 1531 1537 1539 1543
72 69 70 78 88 74 40
96,0 92,0 93,0 104,2 116,6 98,9 53,9
82 79 80 89 100 85 46
1520 1523 1526 1531 1537 1539 1543
deling op quatertemper (4) 36 36 36 50 85 70 47
per deling op quatertemper 534,8 534,8 534,8 736,8 1262,0 1034,9 701,4
aantal roggebroden (2,01 kg) 409 409 409 564 966 792 537
1520 1523 1526 1531 1537 1539 1543
deling op jaargetijden (6-9) per deling tijdens jaargetijden 2½ 27,2 2½ 27,2 2½ 27,2 3¼ 35,4 3¼ 30,3 9 72,7 8½ 61,7
aantal tarwebroden (0,266 gr) 157 157 157 205 175 421 357
In dit overzicht staan alleen de brooduitdelingen die de dis deed uit de eigen graanvoorraad. RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 44r-49r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 327, fol. 41r-45v; RAK, Oud Stadsarchief, 326, fol. 54r-60r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, fol. 56r-60v; RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 52r-56v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 43r-47r; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 41v-46r en 60r. Voor uitdelingen die tijdens jaargetijden plaatsvonden, werd slechts in enkele gevallen uit de eigen graanvoorraad geput, alleen die uitdelingen zijn in dit overzicht opgenomen.
87
Bijlage XII: Uitdelingen (Vlees & vis)234 Zwijnen aantal 1520 1521 1522 1523 1524 1525 1526 1527 1528 1529 1530 1531 1532 1533 1534 1535 1536 1537 1538 1539 1540 1541 1542 1543 1544 1545 1546
234
Totaal vlees in kilo's
provenen
Haring Per provene kg per jaar kilo per week
Totaal totaal haringen
provenen
Per provene aantal per week
49 52 60 50 53 53 36 66 49 58 42
1470 1560 1800 1500 1590 1590 1080 1980 1470 1740 1260
82 82 82 79 79 79 80 80 80 80 80
17,927 19,024 21,951 18,987 20,127 20,127 13,500 24,750 18,375 21,750 15,750
0,560 0,595 0,686 0,593 0,629 0,629 0,422 0,773 0,574 0,680 0,492
3450 3600 4200 4300 3750 3600 3500 3600 3700 3300 3250
82 82 82 79 79 79 80 80 80 80 80
2,3 2,4 2,8 3,0 2,6 2,5 2,4 2,5 2,5 2,3 2,2
69 61 69 84 64 62 58 69 56 46
2070 1830 2070 2520 1920 1860 1740 2070 1680 1380
100 100 85 85 85 85 46 46 46 46
20,700 18,300 24,353 29,647 22,588 21,882 37,826 45,000 36,522 30,000
0,647 0,572 0,761 0,926 0,706 0,684 1,182 1,406 1,141 0,938
4986 3869 4650 4975 4975 4975 5888 5200 4900 4700
100 100 85 85 85 85 46 46 46 46
2,8 2,1 3,0 3,2 3,2 3,2 6,7 5,9 5,5 5,3
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 63v-65r en 67r-68r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 327, fol. 61r-62v en 64r-65r; RAK, Oud Stadsarchief, 326, fol. 75r-76v en 79r-80r; RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 71v-72v en 75r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 62v-64r en 66v; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 60v-61v en 64r64v.
88
Bijlage XIII: Uitdelingen (Laken en hout)235 Laken 1520 1521 1522 1523 1524 1525 1526 1527 1528 1529 1530 1531 1532 1533 1534 1535 1536 1537 1538 1539 1540 1541 1542 1543 1544 1545 1546
235
jaarlijkse aankoop laken in el aantal pijlakens 17 18 17 16 13 13 200 2 17 17 17 16
13 18 18 32 36 24 18 11 20 16
Hout Jaarlijkse uitdeling Jaarlijkse aankoop Jaarlijkse uitdeling provenen aantal rijshout faceel rondeel totaal provenen aantal 82 0,21 1400 1400 82 16 82 0,22 1600 1600 3200 82 36 82 0,21 1400 1400 2800 82 32 79 0,20 1300 1300 2600 79 31 79 0,16 1100 1100 2200 79 26 79 0,16 1200 1200 2400 79 28 80 0,03 1225 1150 2375 80 28 80 0,21 1250 1250 2500 80 29 80 0,21 1700 1700 80 20 80 0,21 2000 500 2500 80 29 80 0,20 1800 488 150 2438 80 28
100 100 85 85 85 85 46 46 46 46
0,13 0,18 0,21 0,38 0,42 0,28 0,39 0,24 0,43 0,35
3000 2000 1200 2000 1800 1700 2000 2000 1500 3600 2125
1200 2000 1300 1000 1500 1000 625
3000 2000 2400 4000 3100 2700 3500 3000 2125 3600 2125
100 100 100 85 85 85 85 46 46 46 46
28 19 23 44 34 30 38 58 41 69 41
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 65r-67r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 327, fol. 62v-64r; RAK, Oud Stadsarchief, 326, fol. 77r-78v; RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 73r-74v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 64v-66r; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 62r-63v.
89
Bijlage XIV: Uitdelingen aan zieken en begrafenissen 236 Zieken en zwangere vrouwen
Begrafenissen
Zieken kregen 2 s. per week, zwangere vrouwen 4 s. (4 weken)
1520 1521 1522 1523 1524 1525 1526 1527 1528 1529 1530 1531 1532 1533 1534 1535 1536 1537 1538 1539 1540 1541 1542 1543 1544 1545 1546
236
jaarlijks wekelijks provenen gelduitdelingen in lb. Par. aantal zieken aantal zwangeren 82 71 10-12 2-3 82 98 16-17 2-3 82 76 11-13 2-3 79 85 13-15 2-3 79 55 7-9 2-3 79 75 11-13 2-3 80 57 8-9 2-3 80 71 11-12 2-3 80 58 8-10 2-3 80 47 6-7 2-3 80 65 9-11 2-3
100 100 100 85 85 85 85 46 46 46 46
79 83 84 76 75 66 70 62 68 68 60
11-13 12-14 12-14 11-13 11-13 10-11 10-12 10-11 11-12 11-12 10-11
2-4 2-4 2-4 2-3 2-3 2-3 2-3 1-2 1-2 1-2 1-2
14 19 15 17 11 15 11 14 12 9 13
jaarlijks kosten in schellingen par. 84 150 108 112 64 130 68 52 62 82 134
begrafenissen 28 50 36 37 21 43 23 17 21 27 45
15 16 16 15 15 13 14 12 13 13 12
112 150 114 194 228 142 82 100 142 134 242 304
37 50 38 65 76 47 27 33 47 45 81 101
totaal
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 68v-69v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 327, fol. 65v-66v; RAK, Oud Stadsarchief, 326, fol. 80v-82r; RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 75v-76v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 72v-75r; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 65r-65v.
90
Bijlage XV: Jaargetijden (overzicht)237 Jaargetijden St-Maartensdis 1520-1547 nr. Naam 1 Jan van den Keldre 2 Joos van Dale 3 Jan de Rijckere 45 Willem van Dale 6 Jan van den Berghe 7 Joncheer Nicolas Utenhove 8 Ghijselbrecht van Wijnsberghe 9 Jan de Paen 10 Jonkvrouw Marie van Bogaerden 11 Jan de Paen 12 Maykin Sberen 13 Joos van de Berghe 14 Pechenal Poullet 15 Michiel Coucke 16 Heindert Ballante 17 Lodewijk Denys 18 Willem van den Berghe 19 Willem van Dale 20 Jan van den Berghe 21 Jan van den Berghe 22 Hendric Eghele 23 Gilles van Damme 24 Jezys van Mooslede 25 Jan de Buus 26 Jan en Oste Beert 27 Louis Scaeck 28 Gerard Devolder 29 Jan van den Keldre 30 Jan Willemcomme 31 Willem en Martin Noppe 32 Joos van Thuenebrouc 33 Roger de Rijckere 34 Joos Coucke 35 Osten van Berghe 36 Willem van Dale 37 Jan ven den Keldre 38 Willem van Dale 39 Wouter Koekin 40 Willem en Daneels Mosscroen 41 Gherard de Costere 42 Vrouwe van Carnout 43 Willem vane Dale 44 Jan van Dale 45 Gheraert Quyntebale 46 Willem en Martin Noppe 47 Jan Bousier 48 Willem Sanghijn 49 Pieter de Sentemaj 50 Jan de Clerck 51 Jan de Clerck 52 Jan de Clerck 53 Roger de Rijckere 54 Jan van Roeselare 55 Gheleyne van Noste 56 Joos van de Berghe 57 Marleene Schaere 58 Robbert de Veel 59 Bouwijn de Koninc 60 Denys van Spiere 61 Arendt van der Hellen 62 Willem van Dale 63 Ampleuns van de Berghe 64 Jan de Bemere 65 Daneel van de Bogaerden 66 Wouter Maelfeyt 67 Willem en Martin Noppe 68 Agnies vanden Broucke 69 Wouter Bruggeman 70 Jan de Clerck
237
jaargetijde In de vasten St Thomasdag voor Kerst Goede Vrijdag Kerstdag Kerstdag Kerstdag St. Jansdag/do. na kerst St. Jansmis 4 januari 13 januari 17 januari 20 januari 2e-3e vrij. Okt t/m mrt 25 januari Maandag voor OLV Lichtmis OLV Lichtmis OLV Lichtmis OLV Lichtmis 6 februari 7 februari St. Valentijnsdag 15 februari 17 februari aswoensdag elk wo. vd vasten Aswoensdag 1e vrijdag in de vasten elke vrij. vd vasten elke zon. vd vasten woensdag Quatertemper 4 maart 13 maart 18 maart 21 maart OLV dag in maart woensdag in goede week Paasdag St Marce dag Laatste dag v April 5 mei Woensdag voor Pinksteren Pinksteren maandag na Pinsteren woensdag na Pinksteren woensdag Quatertemper Heilige triniteitdag heilige triniteitdag vrijdag na Sacrementsdag 27 juni 1 juli 7 juli 14 juli 22 juli St; Marie Magdelenadag 28 jul 29 juli 1e zondag van augustus 6 augustus 13 augustus woensdag voor OLV hemelv. OLVhemelvaart 21 augustus 27 augustus 6 september 7 september woensdag in quatertemper 17 september St Baafs St Ewoutsdag
datum mis uitdel. 6 1 1 1 25 dec 1 1 25 dec 1 1 25 dec 1 1 27 dec 1 1 27 dec 1 04 jan 1 1 13 jan 1 1 17 jan 1 1 20 jan 1 1 21 jan 12 12 25 jan 1 1 01 feb 1 1 02 feb 1 1 02 feb 1 02 feb 1 1 06 feb 1 1 07 feb 1 1 14 feb 1 1 15 feb 1 1 17 feb 1 1 21 feb 1 1 21 feb 7 21 feb 1 1 23 feb 1 1 23 feb 7 25 feb 6 6 28 feb 1 1 04 mrt 1 1 13 mrt 1 1 18 mrt 1 1 21 mrt 1 1 25 mrt 1 1 04 apr 1 1 08 apr 1 1 25 apr 1 1 30 apr 1 1 05 mei 1 1 23 mei 1 1 27 mei 1 1 28 mei 1 30 mei 1 1 30 mei 1 1 03 jun 1 03 jun 1 1 07 jun 1 1 27 jun 1 1 01 jul 1 07 jul 1 1 14 jul 1 1 22 jul 1 22 jul 1 1 28 jul 1 1 29 jul 1 1 01 aug 1 1 06 aug 1 1 13 aug 1 1 14 aug 1 1 15 aug 1 1 21 aug 1 1 27 aug 1 1 06 sep 1 1 07 sep 1 1 15 sep 1 1 17 sep 1 1 01 okt 1 1 03 okt 1
kosten per jaar in schellingen par., natura in razieren totaal jaargetijden uitdelingen natura 210 0 210 2½ 252 0 252 3 252 0 252 3 22 0 22 1/3 33 132 49 0 49 288 240 240 0 60 30 30 240 40 200 50 240 720 8 52 240 60 4 56 27 4 4 0 18 250 74 176 120 74 46 120 24 96 600 280 120 53 53 0 137 60 31 31 0 164 139 25 104 14 90 240 4 236 67 27 40 120 10 110 72 16 56 27 110 28 82 33 60 200 90 203 187 16 33 60 60 0 89 3 86 104 42 62 15 15 0 68 8 60 72 10 62 220 36 184 16 16 208 88 120 172 22 150 4 4 60 228 76 152 177 125 52 420 83 337 51 72 46 26 18 16 2 27 122 120 40 80 60 10 50 120 28 92 104 14 90 264 20 244 60 16 16 0
periode 1520-47 1535-47 1539-47 1543-47 1520-47 1543-47 1535-47 1520-47 1523-39 1520-47 1531-47 1520-47 1520-39 1520-47 1539-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1531-47 1543-47 1535-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1523-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1523-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1531-47 1535-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1523-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1535-47 1520-47
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 50r-58v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 327, fol. 47r-56r; RAK, Oud Stadsarchief, 326, fol. 62r-70r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, 63r-74r; RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 59r-67v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 50v-57r; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 49r-55v.
91
71 Pieter van de Berghe 72 Jan de Praet 73 Clays Wykaerdt 74 Danneel van de Berghe 75 Rogier de Muelenaere 76 Roger de Rijckere 77 Joos van de Male 78 Pechenal Poullet 79 Kaerel Willemcomme 80 Arnoudt de Cock 81 Liesbeth Adaens en Magriete Oghels 82 Andries de Pratere 83 Magriet van den Vinere 84 Wouter Carmelin 85 Omaer de Maerscalc 86 Joos van den Brande 87 Robbert de Veel 88 Danneel Keerst 89 Stein van de Gheeste 90 Willem en martin Noppe 91 Pieter van Vlencken 92 Willem Sanghijn 93 Danneel Keerst 94 Pechenal Poullet 95 Jan Bousier 96 Roger de Rijckere 97 Jan van de Berghe 98 Roelant van Rameys 99 Roelant van Rameys 100 Danneel Keerst 101 Jan van de Bauck 102 Stein van de Gheeste
15 oktober 20 oktober St Simon en St Judas dag 30 oktober 31 oktober Allerheiligendag vrijdag na allerheiligen St Maarten woensdag na St Maarten 16 november St Liesbethdag zondag na St Liesbeth St Catelinendag zondag voor St Andriesdag 1 december 4 december St Barberedag 9 december St. Thomasdag voor/na kerst woensdag in quatertemper donderdag in quatertemper elke zondag elke maandag elke maandag woensdagen en vrijdagen elke wo. en enkele zat. eerste vrijdag vd maand laatste vrijdag vd maand laatste vrijdag vd maand Elke vrijdag elke zaterdag en woensdag quatertemper en OLV dag
15 okt 20 okt 28 okt 30 okt 31 okt 01 nov 08 nov 11 nov 12 nov 16 nov 19 nov 20 nov 25 nov 30 nov 01 dec 04 dec 04 dec 09 dec 21 dec 23 dec 24 dec -
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 3 1 1 52 52 52 104 60 12 12 12 52 104 5
TT
634
92
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1
12 12 12
139
120 26 60 240 377 240 120 620 36 72 50 160 120 180 128 102 360 234 440 104 120 172 150 60 606 280 372 720 60 130 280 4 16119
64 26 4
56 0 56
4 4
32 68
70
90
8 22 96 79
120 80 264 155
36
68
172 150 60 606 280 7 8
0 0 0 0 0 24 52
130 280 80
0 0 0
3971
5009
1520-47 1543-47 1520-47 1543-47 1543-47 1520-47 1535-47 1535-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1520-47 1531-39 1520-47 1520-47 1520-47 1520-39 1539-47 1520-47 1520-47 1520-47
Bijlage XVI: Jaargetijden (verdeling kosten) 238 Jaargetijden St-Maartensdis 1520-1547 nr. Naam 1 Agnies vanden Broucke 2 Andries de Pratere 3 Arendt van der Hellen 4 Arnoudt de Cock 5 Clays Wykaerdt 6 Daneel van de Bogaerden 7 Danneel Keerst 8 Denys van Spiere 9 Gheraert Quyntebale 10 Heindert Ballante 11 Hendric Eghele 12 Jan Bousier 13 Jan de Bemere 14 Jan de Clerck 15 Jan de Paen 16 Jan de Praet 17 Jan de Rijckere 18 Jan en Oste Beert 19 Jan van Dale 20 Jan van de Bauck 22 Jan van den Keldre 23 Jan van Roeselare 24 Jan Willemcomme 25 Joncheer Nicolas Utenhove 26 Jonkvrouw Marie van Bogaerden 27 Joos Coucke 28 Joos van Dale 29 Joos van de Berghe 30 Joos van den Brande 31 Joos van Thuenebrouc 32 Kaerel Willemcomme 33 Marleene Schaere 34 Omaer de Maerscalc 35 Osten van Berghe 36 Pieter de Sentemaj 37 Pieter van de Berghe 38 Robbert de Veel 39 Vrouwe van Carnout 40 Willem en Martin Noppe 41 Willem Sanghijn 42 Willem van den Berghe 43 Wouter Maelfeyt
jaargetijde 17 sep zondag na St Liesbeth woensdag voor OLV hemelvaart 16 november St Simon en St Judas dag 6 september 9 dec, elke ma. en alle vrij. 13 augustus woensdag na Pinksteren Maandag voor OLV Lichtmis St. Valentijnsdag H. Triniteitdag en elke wo en vrij. 27 augustus 27 jun, 1 jul, 7 jul, st Ewoutsdag St. Jansmis, 13 jan 20 oktober
mis
kosten in schellingen par. (gespecificeerde stichtingen)
1 1 1 1 1 1 105 1 1 1 1 105 1 4 2 1
uitdeling 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1
totaal 264 160 18 72 60 60 514 72 89 60 120 621 120 460 480 26 252 53 60 280 354 4 164 49 60 120 252 468 102 240 36 177 128 72 72 120 780 203 420 240 4 120
52
8026
1 2 1 1
elke wo. vd vasten maandag na Pinsteren elke zaterdag en woensdag In de vasten 22 juli elke zondag vd vasten Kerstdag 4 januari 18 maart St Thomasdag voor Kerst 20 jan., 28 jul 4 december 4 maart woensdag na St Maarten 29 juli 1 december 21 maart vrijdag na Sacrementsdag 15 oktober 1e zondag v. aug. en St Barberedag Woensdag voor Pinksteren woensdag Quatertemper heilige triniteitdag, elke zondag OLV Lichtmis 7 september
7 1 104 8 1 6 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 4 53 1 1 Totaal
430
7 6 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 4 1
missen
20 70 16 4 4 10 359 46 3 4 24 621 40 156 280 26 0 53 60 280 59 4 139 0 30 10 0 152 22 4 4 125 8 16 10 64 179 187 110 180 4 28 3411
uitdelingen % uitdelingen 244 92,4 90 56,3 2 8,9 68 94,4 56 92,7 50 83,3 155 30,2 26 36,1 86 96,6 56 93,3 96 80,0 0 0,0 80 66,7 304 66,1 200 41,7 0 0,0 252 100,0 0 0,0 0 0,0 0 0,0 292 82,3 0 0,0 25 15,1 49 100,0 30 50,0 110 91,7 252 100,0 304 65,0 80 78,4 236 98,3 32 88,9 52 29,2 120 93,8 56 77,8 62 86,7 56 46,7 601 77,0 16 7,9 310 73,8 60 25,0 0 0,0 92 76,7 4599
kosten in schellingen par. (niet-gespecificeerde stichtingen) nr. Naam 1 Ampleuns van de Berghe 2 Bouwijn de Koninc 3 Danneel van de Berghe 4 Gerard Devolder 5 Gheleyne van Noste 6 Gherard de Costere 7 Ghijselbrecht van Wijnsberghe 8 Gilles van Damme 9 Jan de Buus 10 Jezys van Mooslede 11 Joos van de Male 12 Liesbeth Adaens en Magriete Oghels 13 Lodewijk Denys 14 Louis Scaeck 15 Magriet van den Vinere 16 Maykin Sberen 17 Michiel Coucke 18 Pieter van Vlencken 19 Rogier de Muelenaere 20 Willem en Daneels Mosscroen 21 Willem van Dale 22 Wouter Bruggeman 23 Wouter Carmelin 24 Wouter Koekin
jaargetijde 21 aug 6 augustus 30 oktober 1e vrijdag in de vasten St; Marie Magdelenadag 5 mei St. Jansdag/do. na kerst 15 februari aswoensdag 17 februari vrijdag na allerheiligen St Liesbethdag OLV Lichtmis Aswoensdag St Catelinendag 17 januari 25 januari donderdag in quatertemper 31 oktober Laatste dag v April 5 feestdagen St Baafs zondag voor St Andriesdag St Marce dag
mis
Totaal
238
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 5 1 1 1
uitdeling 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 5 1 1 1
totaal 122 51 240 60 60 90 288 600 120 280 120 50 27 137 120 50 240 120 377 200 139 60 180 60
28
28
3790
missen
uitdelingen
RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 326, fol. 50r-58v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 327, fol. 47r-56r; RAK, Oud Stadsarchief, 326, fol. 62r-70r; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 328, 63r-74r; RAK, Oud Stadsarchief, 99, fol. 59r-67v; RAK, Kerkfabriek Kortrijk, 329, fol. 50v-57r; RAK, Oud Stadsarchief, 327, fol. 49r-55v.
93
kosten in schellingen par. (deels gespecificeerde stichtingen) nr. Naam 1 Jan van de Berghe 2 Pechenal Poullet 3 Roelant van Rameys 4 Roger de Rijckere 5 Stein van de Gheeste
jaargetijde Elke 1e vrij vd maand, Kerstdag, 6, 7 feb Elke ma., 2e-3e vrij. okt-mrt., St. Maarten laatste vrij vd maand 13 ma, 14 jul en Allerheiligen St. Thomasdag voor kerst
mis uitdeling 15 15 65 13 12 12 65 5 8 2
Totaal
165
% uitdelingen % missen
56,7 43,3
94
47
totaal 874 1400 720 759 520
missen 232 68 8 329 80
4273,0
716,6
missen uitdelingen Totaal
uitdelingen % uitdelingen niet gespec. 510 68,7 132 52 43,3 1280 52 86,7 660 190 36,7 240 0 0,0 440 804,4
gespecificeerd niet gespec. 4128 2833 5403 3709 9531 6542
2752
Totaal 6961 9112 16073
Bijlage XVII: Stadskaart van Kortrijk
95
96