Vindplaatsen
Pagina uit een fotoalbum van grootvader Schneider. Alle foto’s uit Indië werden in Rotterdam door hem in aparte albums ingeplakt en van puntige teksten voorzien. Op de achterzijde van elke foto schreef zijn zoon Jan Schneider nauwkeurig op wie of wat er op de foto te zien was. Deze pagina toont beelden van een uitstapje van het gezin Schneider naar Songgoriti, zo’n twintig kilometer ten noordwesten van de bergstad Malang, 4 april 1937.
Liesbeth Dolk Vindplaatsen De Indische jaren van F. Springer
Amsterdam | Antwerpen
Em. Querido’s Uitgeverij bv
2012
Ter nagedachtenis aan Lucie Dolk-de Gunst (Makassar 1921 – Velp 1998) Voor c js ‘Du plus loin qu’il m’en souvienne, toujours cette envie d’être ailleurs, [...] et les atlas toujours grands ouverts...’ Paul Morand, 1926
De voor- en naoorlogse foto’s en documenten zijn afkomstig uit het privéarchief van Carel Jan Schneider, tenzij anders vermeld. De recente foto’s zijn gemaakt door Hans Kleijn en Liesbeth Dolk, tenzij anders vermeld. De afbeeldingen in dit boek zijn voor zover mogelijk opgenomen in overleg met de rechthebbenden; wie verder rechten kan doen gelden wordt verzocht contact op te nemen met de uitgever om alsnog in een regeling te voorzien. In dit boek wordt voor de vooroorlogse Indische plaatsnamen de spelling-Van Ophuijsen gebruikt, die in Nederlands-Indië/Indonesië tot 1947 officieel gehanteerd werd. Van 1939 tot en met 1949 werd afwisselend ‘Thailand’ en ‘Siam’ als landsnaam gebruikt − hier steeds aangeduid als ‘Siam’.
Copyright © 2012 Liesbeth Dolk Voor overname kunt u zich wenden tot Em. Querido’s Uitgeverij b v, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. Omslag en vormgeving binnenwerk J. Tapperwijn Omslagfoto: Batavia, 15 januari 1935 is b n 978 90 214 3322 6 / n u r 320
Inhoud Proloog 7 Wegwijzers 11 Fragmenten uit een gesprek met F. Springer 11 Biografisch overzicht 16 Historisch overzicht 17 i. m.s. Baloeran (april-juni 1931) 19 De bootreis naar Indië 19 ii. Batavia (1931-1935) 23 Een luxe bestaan onder de tropenzon 23 iii. Malang (1935-1937) 35 Vroegwijze kleuter 35 iv . Rotterdam (1937-1938) 41 Verlof 41 v. Bandoeng (1938-1942) 43 Eerste schooljaren 43
vi. Bandoeng en Batavia (1942-1945) 67 Jongen in Japanse kampen 67 vii. Van Java naar Ceylon (1945) 97 De reis met h . m . s . Venerable 98 Zoektocht naar Danny Graham 107 viii. Kandy en Mount Lavinia (1945-1946) 111 Thuisvaart 111 Kandy, de terugtocht 124 ix. Singapore en Bangkok (1946) 127 Gezinshereniging 127 Epiloog 139 Bronnen 141 Literatuur 141 Bibliotheken/archieven 142 Dankwoord 143
6
Kaart van Zuidoost-Azië. (Uit: Bos, 1947)
Proloog Carel Jan Schneider, die als auteur bekendheid zou krijgen onder het pseudoniem F. Springer, werd in 1932 geboren in Batavia in NederlandsIndië. Toen hij veertien was, ging hij naar Nederland. Deze Indische jeugdjaren hebben hem sterk gevormd en zij spelen vrijwel altijd, in meer of mindere mate, een rol in Springers literaire werk. ‘Een Indische jeugd is iets heel bijzonders,’ heeft Springer eens gezegd. De exotische omgeving – altijd buiten en dicht bij de natuur, het spelen met allerlei soorten vriendjes: Indisch, Indonesisch, Chinees, Hollands – is hem altijd bijgebleven. Gelukkige jaren, in een voor Europeanen prettig voortkabbelende koloniale maatschappij, vertelt hij in Allemaal gelogen. De ontwikkelingen in de Indonesische samenleving in de jaren dertig gingen aan hem als kind voorbij. Maar ook voor zijn ouders was de opkomst van het Indonesische nationalisme in die jaren nauwelijks onderwerp van gesprek. Het Europese leven voltrok zich in betrekkelijke zorgeloosheid en in schijnbaar idyllische harmonie met de Indonesische bevolking. In de brieven naar Nederland schrijven zij over de crisis die ook Nederlands-Indië trof, over de salariskortingen en over de politieke ontwikkelingen in Europa, maar voor het overige hadden zij weinig inzicht in wat zich in de Indonesische maatschappij afspeelde. Schneiders ouders stonden hierin niet alleen. Het overgrote deel van de Europese gemeenschap in Indië werd in 1942 verrast door het enthousiasme waarmee de Indonesische bevolking de Japanse bezetter aanvankelijk verwelkomde.
Vindplaatsen, een verbeelding in fragmenten van Schneiders ����������������������������������������� Indische jaren, kan worden beschouwd als exemplarisch voor veel Europese gezinnen in Indië in de jaren voor, tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog. Het boek schetst een episode uit het leven van een leraarsgezin tegen de achtergrond van belangrijke historische gebeurtenissen: de ouders vertrokken in 1931 met de boot naar Indië vol hoop op een toekomst in de kolonie en de daar geboren kinderen genoten van gelukkige jeugdjaren die in scherp contrast stonden met de erop volgende Japanse internering. Het gezin keerde ten slotte, na omzwervingen weer met elkaar herenigd, in 1946 berooid terug naar Nederland. Vindplaatsen is tegelijkertijd een reis naar plaatsen van herinnering. Voor Carel Jan Schneider zijn dat er vele: als jongen woonde hij in Batavia, Malang, Bandoeng, Kandy en Bangkok, als scholier en student in Rotterdam, Den Haag en Leiden, als bestuursambtenaar in het toenmalige Nederlands Nieuw-Guinea (Hollandia, Fak-Fak, Kokonao en de Baliemvallei), als diplomaat in New York, opnieuw Bangkok, Brussel, Dacca, Teheran, Luanda, Straatsburg en Berlijn. De herinnering aan dit leven in beweging weerklinkt in de romans en verhalen van Schneiders literaire alter ego F. Springer. Niet alleen titels als Bericht uit Hollandia, Bangkok, een elegie, of Teheran, een zwanezang verwijzen daarnaar. Ook in het literaire werk zelf schuiven werkelijkheid en verbeeldingswereld voortdurend door, over en
7
8
langs elkaar heen. Springer heeft in interviews geregeld aangegeven dat zijn romanwereld vaak dicht tegen de werkelijkheid aan ligt, omdat hij op een andere manier niet zou kunnen schrijven. Een als authentiek beleefde herinnering wordt al schrijvend tot een mooi verhaal, tot fictie. Echt gebeurd, en toch allemaal gelogen. Of niet? Vindplaatsen probeert iets van die gedaanteverandering van werkelijkheid naar fictie in kaart te brengen en de levensechte decors te verbeelden waartegen Springers literaire werk zich afspeelt. Het boek kan daarom tevens als biografisch kompas dienen bij enkele van zijn gedichten uit Wij vlogen uit Indië, de romans Tabee, New York, Bougainville, Bandoeng-Bandung en Kandy, en het verhaal ‘De verovering van Bandoeng’ uit Zaken overzee. Voor Springer is ‘de herinnering’ zowel een belangrijke – zo niet de belangrijkste – inspiratiebron als een terugkerend thema in zijn oeuvre. Ik had in 2002 het voorrecht om met de auteur terug te reizen naar de lieux de mémoire uit zijn Indische jaren. Zoals bij veel schrijvers het geval is, bestaat er ook bij Springer een dwingend verband tussen plaats en emotie.1 Vooroorlogse plaatsen van herinnering worden verbonden met gevoelens van vergankelijkheid, van weemoed om het verdwijnen van een tijdperk, een wereld, een manier van leven en van een verlangen daarnaar. ‘Indië’ vormt in dat opzicht voor Springer, meester van de weemoed, misschien wel de meest vruchtbare plaats van herinnering: het verleden is voorgoed voorbij, Indië bestaat niet meer. Wat rest zijn de nagedachtenis en de waarneming van wat er nog is, aangetast door de tijd. Met de Japanse bezetting en de daaropvolgende internering komt aan de idyllische jeugdjaren een abrupt einde. ‘Vooral in het laatste jaar van die kamp-
periode heb ik geleerd om als jongetje-alleen voor mezelf op te komen, te onderscheiden wie wel en niet je vrienden waren, wie je wel en niet kon vertrouwen; geleerd om te overleven, door aansluiting te zoeken bij anderen, door te proberen niet al te ziek te worden en je niet te laten overmeesteren door heimwee’, vertelt Springer in Allemaal gelogen. Plaatsen van herinnering worden dan vooral verbonden met gevoelens van gemis en eenzaamheid. Het boek is door deze terugtocht meer geworden dan een historisch en biografisch kompas bij het werk van Springer; het werd ook een tropische zoektocht naar de verloren tijd. Tijdens mijn latere reizen naar Azië in 2008, 2009 en 2010 is zoveel mogelijk geprobeerd de plekken en huizen die op voor- en naoorlogse foto’s zijn vastgelegd, opnieuw te fotograferen. Door deze ‘herfotografie’2 werd gepoogd te registreren wat veranderde en wat bleef, als een koppelteken tussen heden en verleden. De titel Vindplaatsen verwijst ook naar reünies, privé-collecties en archieven binnen en buiten Nederland, waar ik personen, gegevens, foto’s, brieven, plattegronden en documenten aantrof. Een bijzondere vindplaats was de correspondentie vanaf 1931 tot 1942 tussen Schneiders ouders in Indië en zijn grootouders in Rotterdam, die van beide kanten vrijwel volledig bewaard is gebleven. Regelmatig werden in de brieven uit Indië foto’s bijgesloten. Beide vormen een rijke bron van informatie. Bovenal was het Carel Jan Schneider zelf die mij in de loop der jaren zijn verhalen vertelde en de foto’s en documenten uit het familiearchief becommentarieerde. Of die verhalen allemaal waar zijn, of toch allemaal gelogen, staat hier niet ter discussie. Mijn analyses en interpretaties bewaar ik voor een later te ver-
schijnen biografie van de schrijver. Dat geldt ook voor het bredere historische kader, dat in dit boek alleen in grote lijnen wordt aangegeven. In Vindplaatsen volg ik mijn fascinatie voor het Indische verleden van een auteur wiens werk en persoon mij na aan het hart liggen. Die fascinatie voor Indië is, ook ruim vijfenzestig jaar na het einde van de kolonie, geen individueel gegeven. Nederlands-Indië is verleden tijd, maar ‘Indië’ is meer dan een verzonken, voorbije wereld, alleen interessant voor de groep mensen die deze wereld nog zelf heeft meegemaakt. ‘Indië’ als plaats van herinnering zal als hedendaags, dynamisch verschijnsel in de Nederlandse cultuur blijvend ideeën, verhalen en herinneringen genereren die op hun beurt worden vernieuwd en overgedragen.3 Vindplaatsen kan ten slotte ook in deze postkoloniale context gelezen en bekeken worden. Liesbeth Dolk
Carel Jan Schneider met het fototoestel van zijn vader waarmee de meeste vooroorlogse foto’s uit dit boek zijn genomen. Badhotel Tjileuntja bij het meer van Tjileuntja. Pengalengan, juni 1933.
1. Moor, 1992:11. 2. ‘Rephotography’; de term is van de Amerikaanse fotograaf Mark Klett. Zie Tracy Metz, ‘Mark Klett herfotografeert het Wilde Westen’, in n rc Handelsblad, 27 juni 2008. 3. Pattynama 2011:51-63. Pamela Pattynama is hoogleraar Indisch-Nederlandse letterkunde en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam.
9
10
Kaart van Java. (Tekening: R. Cribb)
Wegwijzers Fragmenten uit een gesprek met F. Springer ‘Mijn vader werkte rond 1925 op een kantoor en woonde bij zijn ouders in Rotterdam. Van het geld dat hij verdiende kon hij zijn m.o.-studie Duits bekostigen. In 1928 verloofde hij zich met mijn moeder, ook uit Rotterdam. Trouwen kon nog niet, daarvoor was zijn inkomen op dat kantoor niet toereikend. Hij is toen beginnend leraar Duits in Den Bosch geworden. De weekenden kwam hij naar Rotterdam en ging daar uit met mijn moeder. In die tijd heeft hij gesolliciteerd naar een baan als leraar in Indië. Het was crisistijd, en veel vooruitzichten in Holland had hij waarschijnlijk niet. Het was dus aantrekkelijk om uit te zien naar een baan in de kolonie. Zijn neef Bram woonde al enige tijd in Buitenzorg, en twee klasgenoten van zijn hbs zaten in Batavia. Via hun brieven zal hij het nodige over wonen en werken in Indië hebben gehoord. Eind april 1931 zijn mijn ouders getrouwd. Een week na hun huwelijk gingen ze op de boot naar Indië voor een reis van vier weken. Een jong uitkomend paartje, even twintig. Mijn moeder zei altijd: “We wisten van niks.” Dat hebben ze dan aan boord van dat schip uitgevonden!
waren. In mijn vaders geval was dat een vacature in het onderwijs als leraar Duits. Uit mijn eerste levensjaren in Batavia onthield ik enkele onmogelijk vroege flitsen, maar ik heb er geen echte herinneringen aan. Die beginnen te komen in Malang, onze tweede standplaats, waar we in 1935 naartoe verhuisden. Mijn vader had vanuit Batavia gesolliciteerd in Malang, een aantrekkelijke bergstad met een goede reputatie. Dat is een heel goede stap geweest, hoewel ze het in Batavia ook naar hun zin hadden met een grote vriendenkring waar iedereen bij elkaar binnenliep. Maar Malang had, anders dan het snikhete Batavia, een heerlijk klimaat en lag in een prachtig gebied. Met twee kleine kinderen – ik had er inmiddels een broertje bij gekregen – naar zo’n stad, iedereen zei: dat moet je doen! Ze maakten er snel nieuwe vrienden via de sport, de kerk, het onderwijs. Ik heb herinneringen aan de logeerpartijtjes, de uitjes in de bergen, aan het huis en aan de vriendjes met wie ik speelde op die enorme achtererven. Die beelden kwamen ineens haarscherp boven toen ik in 1980 aan de roman Bougainville begon te schrijven.
Hun eerste standplaats werd Batavia. In Indië bleef je in het algemeen niet lang op een zelfde plaats. Dat had ook te maken met het verbeteren van je positie. Naarmate je meer ervaring in je werk had, kon je opklimmen op de Indische maatschappelijke ladder. Het hing er natuurlijk bovendien van af of er op dat moment vacatures
Mijn vader had in Indië een naar verhouding goed inkomen, ook omdat hij op elke standplaats naast de reguliere schoolprogramma’s ’s avonds Duitse les gaf aan particulieren. Het dagelijkse leven was bovendien niet zó duur. Bij verhuizingen naar een volgende standplaats hield je vendutie, een openbare veiling, en eenmaal in de nieu-
11
12
we stad kocht je weer van andere venduties. Dat was goed spul hoor, en ook weer niet heel duur. Toch heb ik me wel afgevraagd, telkens wanneer ik de foto’s bekeek van hun Indische beginjaren, met huizen, interieurs, bedienden, bergvakanties: waar dééd zo’n aankomend leraartje het allemaal van? Hoe groot moet de overgang geweest zijn van benepen Hollandse verhoudingen, via een eersteklas bootreis, naar een luxebestaan onder de tropenzon? Want dat was het. Foto’s liegen niet.
naar Holland voor mij en mijn broertje. In Holland was voor deze bedienden in Den Haag een speciaal bureau annex pension waar ze tijdelijk konden slapen. Enige tijd na aankomst ging zo’n bediende dan weer met een ander gezin mee terug op de boot naar Indië. Neneh zal zich in Holland niet happy hebben gevoeld, maar het verdiende natuurlijk goed.
Veel scherpe herinneringen heb ik aan Bandoeng, onze derde standplaats. Ook Bandoeng had een Met die verhuizingen en overplaatsingen had ik aangenaam klimaat. Malaria kwam er niet voor. geen moeite, ik heb er in ieder geval geen nare Na ons verlof in Holland bewoonden we daar herinneringen aan. Overplaatsingen waren nu achtereenvolgens vier huizen in vier jaar. Dat was eenmaal aan de orde van de dag in Indië. Men wel uitzonderlijk, en had te maken met een eigewas gewend aan snel wisselende gemeenschapnaar die zelf in het door ons gehuurde huis wilde pen: er werden het hele jaar mensen overgegaan wonen, maar ook met gezinsuitbreiding plaatst, er gingen altijd wel mensen op verlof. Het waardoor het oude huis te klein werd: in Banweggaan uit Malang in 1937 vond ik zelfs heel doeng werd mijn jongste broertje geboren. Huispannend: we gingen op een boot naar mijn opa zen werden gehuurd rechtstreeks van een eigeen oma in Holland! Ik had mijn grootouders nog naar, zoals bij ons eerste huis, of via verzekeringsnooit gezien, maar mijn ouders hadden heel veel maatschappijen en banken die in vastgoed belegover hen verteld. Ik was toen vijf jaar, maar ik den. Die huizen waren over het algemeen groter weet dat nog heel goed. opgezet dan in een Nederlandse setting, met een grote tuin eromheen. Ruimte was er genoeg in Soms gingen de bedienden mee naar een nieuwe Indië! Er werd voor de oorlog veel gebouwd, stestandplaats. Onze bediende uit Batavia ging mee den waren hun woonomgeving voortdurend aan naar Malang. Dat klinkt nu onvoorstelbaar kolohet uitbreiden. In Bandoeng waren drie van de niaal, maar iedereen – ook de middenstand en de vier huizen waar we in trokken gloednieuw: wij kleinere ambtenaren – had minstens een of twee waren er de eerste bewoners. Rijtjeshuizen zoals bedienden. Wij hadden in Malang een kokkie, we die in Nederland kennen, stonden er niet in een wasbaboe, een djongos (huisjongen) en een de Europese buurten in Bandoeng. Nederlandse tuinjongen. Veel Europeanen hadden daarnaast architecten konden zich in Indië helemaal uitleeen chauffeur, wij niet. Toen mijn ouders op onze ven, en die sporen kun je tot nu toe in Indonesië derde standplaats hun eerste auto kochten, reed aantreffen. mijn vader zelf. Die nieuw aangelegde wijken gaven de indruk Tijdens het verlof ging onze bediende uit dat de stad alleen uit grote villa’s bestond. Dat Malang, Neneh, met ons mee op de boot als zeewas natuurlijk niet waar. Grofweg gezegd was het baboe. Zij zorgde tijdens de reis van vier weken zo dat de beter gesitueerden in Noord-Bandoeng
woonden. Daar waren ook het Departement van de Gouvernementsbedrijven, het Hoofdkwartier van het Nederlands-Indisch Leger, de bekende Technische Hogeschool, het Instituut Pasteur en de middelbare scholen gevestigd. In ZuidBandoeng, ten zuiden van de spoorlijn, lagen de wijken voor de kleine Indo-ambtenaren. De kampongs waar de Indonesiërs woonden, lagen rondom Bandoeng, niet in de stad. Anders dan in Batavia en Malang hielden mijn ouders voor onze verhuizingen binnen de stad – de meeste maar naar enkele straten verderop – geen aparte vendutie. Alles werd gewoon door mannen op karren geladen en naar het nieuwe huis gereden. In Bandoeng kochten mijn ouders voor het eerst een heel nieuw ameublement.
goed, kleren, boeken. De eerste maanden was het kamp nog niet gesloten en kon je de stad nog in. Mijn moeder en ik hebben toen enkele keren ons huis bezocht. Er was ingebroken, de bedienden waren allang terug naar hun kampong, de papieren van mijn vader lagen overal verspreid over de grond.
In de oorlog is een aantal van mijn Indische vriendjes buiten het kamp gebleven. Een paar makkers zaten in hetzelfde kamp, samen met kinderen uit andere delen van Java. Ik woonde met mijn boezemvriend Gerard in een huisje in de wijk Tjihapit. Wij vormden daar de kern van een nieuw groepje in een voormalig ouden-vandagenhofje waar we toen ingekwartierd zaten. In latere kampen of barakken trok je natuurlijk weer met andere jongens op. Toen de vrouwen op In ons laatste huis maakten we in maart 1942 de komst van de Japanners mee. De meeste mannen een gegeven moment met de jongere kinderen naar een ander kamp moesten vertrekken, zijn de werden algauw geïnterneerd. Mijn vader zat gejongens uit het hofje wel bij elkaar gebleven en vangen in de garnizoensplaats Tjimahi, niet ver hebben elders in de wijk een garage met elkaar van Bandoeng. De vrouwen en kinderen bleven gedeeld. Maar bij een volgende verhuizing werd nog enige tijd in eigen huizen en wijken, maar dat vriendengroepje weer uit elkaar gehaald. leefden in een vreemd gezagsvacuüm. Af en toe Ik kan me niet herinneren dat me dat heel erg kwam er een Japanse oekaze, maar we zagen de Japanners eigenlijk nooit. We konden ook nog ge- geraakt heeft. Wij hadden meer heimwee naar woon reizen in de trein, bijvoorbeeld naar Tjima- onze moeders. Al lieten we van die heimwee naar elkaar toe natuurlijk niks merken... Wie ik in de hi, in de hoop mijn vader door het prikkeldraad te zien. De scholen waren inmiddels gesloten. We kamptijd heb gemist, dat was Paimin, onze djongos in Bandoeng. Aan hem heb ik speciale heringingen naar de stad, waar de winkels nog open neringen. Hij maakte vliegers voor me en nam waren, en naar het zwembad. Een overgeleverd kasboek uit die periode laat wel zien hoezeer mijn me mee naar waar hij woonde, in de kampong moeder moest woekeren met elke spaarcent, want niet ver van ons huis, het ravijn door. Hij repareerde mijn fiets en haalde me van school. Hij er kwamen geen salarissen meer binnen en de was mij volkomen vertrouwd, hij was mijn buddy. banken waren dicht. De overgang van dat laatste huis naar het kamp Toen de kamppoorten in augustus 1945 openwas voor mijn moeder en voor ons kinderen heel gingen, kreeg ik ineens een bakje met fruit via verdrietig. We moesten, zoals zovelen, het huis zó iemand, met mijn naam gebrekkig op een briefje geschreven. Ik weet zeker dat het bakje van Paiachterlaten, de auto, de meeste meubels, speel-
13
14
min afkomstig was, maar ik heb hem nooit meer gezien. Pas in juli 1946 konden we als gezin naar Holland, na maanden oponthoud op Ceylon en in Bangkok. In 1969, ruim twintig jaar later, werkte ik als diplomaat in Bangkok. Het stond voor mij toen al heel lang vast: ik wil Indië terugzien. In Bangkok heb ik de gelegenheid aangegrepen en ben ik voor het eerst naar Bandung teruggeweest, op zoek naar mijn Indische ‘roots’. Bovendien wilde ik mijn vrouw en kinderen laten zien hoe mijn jeugd in Indië geweest was. Die reis was heel bijzonder. Later, in de roman BandoengBandung, heb ik beschreven hoe dat ging: we zaten in een taxi en ik zei tegen de chauffeur: ga hier maar rechtsaf, nu links, en dan heb je daar mijn oude school. Ik hoefde er niemand naar te vragen, ik kende de weg. Ik wees mijn kinderen: die oom woonde toen hier, dat vriendje woonde daar, alles kwam ineens terug. De ene plek bracht meer herinneringen terug dan de andere. In Tjihapit, in het hofje, heb ik in 1969 heel wat tijd doorgebracht. Het gewezen jongenskamp kon ik niet in, maar de school, de huizen, het zwembad, de school van mijn vader, alles heb ik heel goed bekeken. Ook wel met gemengde gevoelens: het is niet meer van ons, en dat is het eigenlijk nooit geweest. Daar heb ik toen wel over lopen filosoferen. Na die reis is pas de behoefte ontstaan om te schrijven over de vrienden van toen, de school, de kamptijd. De reis heeft me daartoe echt geïnspireerd. Ik was al een tijd van plan om iets over New York te schrijven, waar ik midden jaren zestig werkte op het consulaat. In 1972-1973 was ik Tijdelijk Zaakgelastigde in Dacca (Bangladesh). Ik zat er alleen, ’s avonds was er weinig vertier.
Daar heb ik toen de twee verhalen, New York en Indië, in een roman verwerkt. Toen pas werden de herinneringen aan de Indische vriendjes en vriendinnetjes en wat we met elkaar deden, tot fictie. Het resultaat, Tabee, New York, verscheen in 1974. Anders dan in 1969 had ik bij een later bezoek aan Indonesië, in 1990, tevoren al het idee: ik ga erover schrijven! Dat werd de roman BandoengBandung, die drie jaar na die tweede reis is uitgegeven. Op die reis heb ik de plekken van toen echt bekeken met het oog van een schrijver, met de gedachte: hoe maak ik fictie van die voorbije werkelijkheid, hoe maak ik daar een mooi verhaal van? De foto’s uit onze familiealbums waren daarbij van groot belang. Die heb ik vaak bekeken en ze waren eveneens een bron van inspiratie. Ik probeerde in 1990 ook bepaalde herinneringen te verifiëren. Bij het schrijven van de roman Kandy, een terugtocht, over de reis met het vliegdekschip Venerable en het verblijf op Ceylon vlak na de oorlog, ging dat even mis. Dat boek schreef ik in 1997 volledig uit mijn herinnering en voordat ik Sri Lanka had teruggezien. Scherpzinnige lezers tikten mij toen vanwege geografische onjuistheden onmiddellijk op de vingers! Bij iedere terugkeer naar Indonesië, in 1969, in 1990, en de laatste keer in 2002 samen met jou, voelde ik me er op een vreemde manier weer heel gauw thuis, senang. Dat was kennelijk toch omdat de sfeer, de geuren, de mensen, de natuur hetzelfde waren gebleven. Het voelde op een onverklaarbare manier als “thuiskomen”, zelfs na zoveel jaar. Ondanks grote veranderingen, ondanks de enorme bevolkingstoename, is er hier en daar toch iets van de oude sfeer blijven hangen. Dat herken je dan ineens. In bepaalde
wijken in Bandung, toen bekend als de meest Europese stad van Indië, lijkt de tijd nog steeds stilgestaan te hebben. Je vindt daar huizen met Hollandse benamingen, dat helpt natuurlijk om de nostalgie te voeden. Dat spreekt me erg aan in de foto’s die jij nu hebt gemaakt van de plekken van toen: wat is er blijven hangen van de sfeer, en wat is onherkenbaar veranderd? Daar ben ik nieuwsgierig naar. Ik vind het niet erg om te zien wat er dan nu in sommige gevallen van geworden is... De vooruitgang is nu eenmaal niet te stuiten. Mijn terugtochten heb ik eerder al eens beschreven als ondernomen in een sfeer van “nuchtere
nostalgie”. Aangrijpend, maar tegelijkertijd, zoals ik al zei, in het besef dat dit niet ons land is, en nooit is geweest. Een Indische jeugd is mooi en onvergetelijk, maar er zijn niet zoveel mensen meer die op zo’n jeugd kunnen terugkijken en dus is de kans groot dat die nu verre wereld meer poëzie dan waarheid wordt. Nostalgie geschraagd door nuchterheid vormt naar mijn idee een goed instrument om voltooid verleden en dynamisch heden op een zinnige manier met elkaar te verbinden. Vooruitkijken door de waas der herinnering... met de nodige weemoed, dat wel.’ Liesbeth Dolk, Scheveningen, augustus 2011
15
16
Biografisch overzicht 1931 Vertrek Corrie en Jan Schneider naar Nederlands-Indië. Standplaats: Batavia
1944 November. Moeder en broers getransporteerd naar Batavia
1932 Geboorte Carel Jan Schneider
1944-1945 Carel Jan blijft achter in jongenskampen in Bandoeng
1934 Zijn broertje Eric wordt geboren 1935 Verhuizing naar Malang
1945 December. Vertrek Carel Jan met moeder en broers van Java naar Ceylon
1937 Verlof in Nederland
1945-1946 Verblijf in Kandy op Ceylon
1938 Terug in Indië. Standplaats: Bandoeng
1946 Maart. Vertrek naar Bangkok. Hereniging met zijn vader
1939 Zijn broertje Hans wordt geboren 1946 Verblijf van enkele maanden in Bangkok 1942 December. Carel Jan wordt met moeder en broers geïnterneerd in Bandoeng
1946 15 juli. Vertrek naar Nederland
Historisch overzicht 1927 Soekarno richt de Perserikatan Nasional Indonesia (Indonesische Nationale Vereniging, p n i) op, een jaar later omgedoopt tot Partai Nasional Indonesia 1930 Soekarno veroordeeld tot gevangenisstraf van een jaar 1931 De p ni wordt opgeheven. Soekarno wordt voorzitter van de Partai Indonesia (Partindo). Mohammad Hatta en Soetan Sjahrir richten de p n i-Baroe (Nieuwe p ni) op 1933-1934 Soekarno, Hatta en Sjahrir worden gearresteerd. Soekarno wordt verbannen naar Flores, Hatta en Sjahrir naar Boven-Digoel (Nieuw-Guinea) en later naar Banda Neira in de Molukken 1934-1937 Oprichting van verschillende nationalistische, coöperatieve bewegingen zoals de Partai Indonesia Raya (Partij Groot Indonesië, Parindra) onder leiding van Soetomo en de Gerakan Rakjat Indonesia (Indonesische Volksbeweging, Gerindo), geleid door de linksgeoriënteerde M0hammad Jamin en Amir Sjarifoeddin 1936 Indiening van de gematigde ‘petitie Soetardjo’ in de Volksraad, afgewezen door de Nederlandse regering in Den Haag 1939 Eerste Indonesisch Volkscongres in Batavia
1940 10 mei. Inval van de Duitsers in Nederland. In Indië worden Duitse onderdanen en n s b-sympathisanten geïnterneerd 1941 7-8 december. Japanse aanval op Pearl Harbor. Nederlands-Indië verklaart de oorlog aan Japan 1942 8 maart. Nederlands-Indië capituleert. De Japanners beginnen met de internering van krijgs- en burgergevangenen 1943 De Japanners beginnen met het ronselen van miljoenen romusha’s, Indonesische ‘soldaten’, voor de aanleg van vliegvelden, wegen en spoorlijnen 1945 15 augustus. Japan capituleert 1945 17 augustus. Soekarno en Hatta roepen in Djakarta de onafhankelijke Republik Indonesia uit 1945 September. Eerste geallieerde troepen landen op Java 1945 Oktober. Begin van de bersiap-periode. Toenemende terreur door radicale pemoeda’s (nationalistische jeugdgroeperingen) tegenover (Indische) Nederlanders en ‘pro-Nederlandse’ Indonesiërs en Chinezen 1945 November. Installatie van het eerste parlementaire kabinet-Sjahrir
17
18
Rotterdam, 23 april 1931. Huwelijksfoto van Corrie Lücht (1909-2003) en Jan Schneider (1905-1982). ‘Lieve kinderen, Welke gevoelens onze harten vervullen, als wij U straks naastaren, een beschrijving ervan zal ik U, gesteld dat zij mij mogelijk ware, besparen. Liever dan ons aan deze over te geven, willen wij, die achterblijven, het zóó opvatten, dat, zooals voor U het gaan, voor ons het láten gaan tot plicht is gesteld, die ons te vervullen is opgelegd, waardoor het ons beiden gemakkelijk wordt gemaakt, het verder aan God over te laten. In die wetenschap is ook het geheim gelegen van de kracht, die in staat stelt tot het verbreken voor het zichtbaar oog der liefste en hechtste banden.’ (Vader Carel Jan Schneider bij het diner ter gelegenheid van het huwelijk van zijn zoon Jan met Corrie Lücht, een week voor hun vertrek naar Indië.)
i. m.s. Baloeran (april-juni 1931) De bootreis naar Indië
Uitzwaaiers op de Rotterdamse kade. Achteraan in het midden (zie uitsnede) Carel Jan Schneider (1880-1959), de grootvader van F. Springer, naar wie hij vernoemd is, en zijn grootmoeder Marie Schneider (1883-1969). Indische ambtenaren hadden na zes dienstjaren recht op groot verlof. Het contact tussen de vader en zijn vertrekkende zoon zou tussen 1931 en 1937 via wekelijkse brieven worden onderhouden.
19
20
Eerste ‘Lloydbrief ’ die Jan Schneider aan boord (a/b) van de Baloeran naar het ouderlijk huis in Rotterdam schreef. Rotterdam, 30 april 1931. Afscheid op de kade van de Rotterdamse Lloyd bij de Schiehaven. Corrie en Jan Schneider aan de reling van m . s . Baloeran, vlak voor vertrek.
a/b m.s. Baloeran, 1e klasse, Noordzee, 30 april 1931, 21 uur Lieve ouders, Zojuist hebben wij gemiddagmaald in de schitterende eetzaal. Tans bevinden wij ons in een schrijfnis van de social-hall en tracht ik met een kroontjespen (in smoking kan men maar ongemakkelik een vulpen bergen) de eerste schriftelijke groet naar mijn ouderlik huis te schrijven. – Het afscheid is per slot toch nog wel meegevallen. Aan de vrolike gezichten op de Lloydkade te zien hebt U ook meer de blijde dan de pijnlike zijde van het afscheid bekeken. – Veel liefs, Jan.
Na drie dagen varen over de Middellandse Zee kwamen wij ’s morgens vroeg in Port Said aan. Hadden wij tot nu toe eigenlijk weinig zon en warmte gehad, vanaf Port Said is het warm gebleven. Wij brachten een bezoek aan het grote warenhuis Simon Arzt, waar we enkele dingen kochten, o.a. een paar witte gummischoenen voor mij. (Brief Jan Schneider, 21 mei 1931 a/b van de Baloeran)
Social-Hall eerste klasse op het Promenadedek van de Baloeran. Rechtsachter in de hoek de schrijftafel waaraan Jan Schneider zijn Lloydbrieven naar Rotterdam schreef. (Foto: P. Steensma. Uit: Guns 1999:135; collectie Maritiem Museum Rotterdam) De Baloeran voer van Rotterdam via Southampton, Tanger en Marseille naar Port Said. Het beroemde warenhuis Simon Arzt in Port Said in de jaren dertig, gezien vanaf het schip. (Foto: L. de Gunst. Collectie L. Dolk) Van Port Said vervolgde het schip zijn weg via het Suezkanaal naar Ceylon en eindbestemming Batavia.
12 mei 1931. In de straten van Port Said. Jan Schneider met twee medepassagiers van de Baloeran. Zijn donkere kostuum is nog niet verruild voor een tropenoutfit.
21
22
De toekomstige standplaats van nieuwkomers werd pas op weg naar Indië bekendgemaakt.
25 mei 1931. Telegram Jan Schneider aan boord van de Baloeran. ‘Standplaats Batavia’. Zijn vader in Rotterdam voorzag elke binnengekomen brief van een nummer en noteerde nauwkeurig de datum van ontvangst.
23 mei 1931 ‘Corrie onder de palmen van Hotel Mount Lavinia op Ceylon. Vanuit Colombo maakten we een autotour door de stad naar de badplaats Mount Lavinia, waar de palmen zoals u kunt zien, tot vlak onder de kust groeien’. (Tekst achterzijde foto) Vijftien jaar later zou Corrie Schneider Mount Lavinia onder geheel andere omstandigheden terugzien.
ii. Batavia (1931-1935) Een luxe bestaan onder de tropenzon
... .
Detailkaart Batavia-Centrum, Weltevreden, 1934. (k i t l v , Leiden) 1. Van Heutszboulevard 45 pav. 2. Wilhelminalaan 3 3. Grisseeweg 7 4. Lembangvijver
2
1
3
4
Van Heutszboulevard 45 pav., Weltevreden (1931-1932) 2 juni 1931 Op vrijdagmorgen 6 uur kwam Tandjong Priok in zicht. Precies op tijd (op de afvaart- en aankomstlijsten van de scheepvaartMij-en kun je bouwen!) lagen we aan de kade, waar onze vrienden de Helders, Freek v/d Vloodt en natuurlik onze trouwe neef Bram stonden te zwaaien. In diezelfde social hall waar wij een maand tevoren van U afscheid namen, vierden wij tans een weerzien! Zaterdagmiddag hebben we een taxi gehuurd (U hebt geen idee hoeveel taxi’s er in Batavia rijden; men loopt 5 minuten, waar ge maar
wilt, en verschillende chauffeurs roepen U aan, daar zij niet kunnen bedenken, dat een Hollander met lijn 2 gaat) en hebben de lijsten van twee woningbureaux afgereden. Na enkele uren hadden we een geschikt paviljoen gevonden; het staat aan de van Heutszboulevard, de beste stand van Weltevreden. Ons paviljoen doet f.80,- p.m., voor Holl. begrippen een geweldige prijs, hier niet hoog. [...] De avonden in Batavia zijn heerlijk, heerlijk! Zo is er maar één in Holland per jaar! (Brief Jan Schneider)
23
24
In 2009 is ‘de beste stand van Weltevreden’ nog steeds een welgestelde buurt. Veel vooroorlogse huizen in deze wijk zijn in oorsprong nog aanwezig, al is er in de afgelopen decennia veel aan-, voor- en bijgebouwd.
2009. Van Heutszboulevard/Jalan Teuku Umar 47. Hoofdhuis en paviljoen op nummer 45 zijn verdwenen en hebben plaatsgemaakt voor een nieuw huis, maar pal ernaast op nummer 47 zijn het (leegstaande) hoofdhuis en het achterliggende paviljoen (‘47 pav.’) er nog, het laatste nu afgescheiden van het hoofdhuis door een hek. Zo is ook de situatie op nummer 45 geweest. Goed is te zien hoe ver het paviljoen van de straat ligt. ‘47 pav.’ op het
1931. Van Heutszboulevard 45 pav. Rechts op de foto de muur van het hoofdhuis. Op de open voorgalerij van het paviljoen: Corrie en Jan Schneider (midden) met vrienden.
hek Van Heutszboulevard 47 in 2009.