Doorzettingskracht in economische Kansenzones Le ssen uit Rotterdam
Ruud Dorenbos, Koos van Dijken, Gilbert Isabella en Antoine Reijnders september 2009
Nicis Institute Laan van N.O. Indië 300 2593 CE Den Haag Postbus 90750 2509 LT Den Haag telefoon +31(0)70 344 09 66 fax +31(0)70 344 09 67 email
[email protected] www.nicis.nl
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Nicis Institute. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Publicatie en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming.
Nicis Institute aanvaardt geen aansprakelijkheid
drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
voor
Inhoudsopgave
1
Inleiding
6
2
Bevorderen van ondernemerschap
8
2.1
Inleiding
8
2.2
Trends economie en ondernemerschap
2.3
Ondernemerschap in Nederland
10
2.4
Uitdagingen Ondernemerschap
13
2.5
Ondernemerschap in de wijk
15
2.6
Conclusies ondernemerschap
20
3
Economische Kansenzones
3.1
Inleiding
22
3.2
Definitie en typologieën
23
3.3
Voor- en nadelen van Kansenzones
26
3.4
Lessen uit de internationale praktijk
28
4
Evaluatie economische Kansenzones in Rotterdam
4.1
Inleiding
31
4.2
Economische Kansenzones in Rotterdam
31
4.3
Overzicht evaluatiestudies
36
4.4
Conclusies evaluatiestudies
50
5
Beoordeling en aanbevelingen
5.1
Inleiding
5.2
Context: waarom ondernemerschap in wijken bevorderen?
54
5.3
Effecten
55
5.4
Sterke punten Kansenzone-aanpak in Rotterdam
56
5.5
Lessen uit Rotterdam
57
8
22
31
54 54
4
5
1
Inleiding
In het voorjaar van 2005 is het project Kansenzones Rotterdam van start gegaan. Het project Kansenzones Rotterdam richt zich op het versterken van het vestigingsklimaat voor ondernemers en op het stimuleren van investeringen in bedrijfsvastgoed en bedrijfsmiddelen in de
geselecteerde
wijken.
Het
verbeterde
vestigingsklimaat
voor
ondernemers moet tot uiting komen in een toename van nieuwe ondernemingen in de Kansenzones, groei van de werkgelegenheid, toename van de investeringen om de bestaande investeringsachterstand in
te
lopen,
betere
resultaten
van
ondernemers
en
een
grotere
tevredenheid van consumenten. De belangrijkste elementen van het pakket
aan
maatregelen
zijn
een
investeringspremieregeling
voor
ondernemers, het instellen van een OZB-fonds en het ter beschikking stellen van eigen gemeentelijk vastgoed. Het project Kansenzones liep van 2005 tot en met 31 december 2008. De gemeente Rotterdam was van mening dat een vervolg op het project Kansenzones Rotterdam nodig is, aangezien de economische situatie in de gebieden nog steeds kwetsbaar is. Ook de gevolgen van de kredietcrisis hebben ertoe bijgedragen dat het college van B&W van de gemeente Rotterdam tot een vervolgregeling heeft besloten. Het project Kansenzones II is 1 juni 2009 van start gegaan en loopt tot en met 31 december 2010. In dit rapport wordt antwoord gegeven op de vraag wat de resultaten zijn van vier jaar Kansenzones in Rotterdam en welke lessen hieruit getrokken kunnen worden. Om op deze vraag antwoord te geven, wordt gebruik gemaakt van bestaande evaluatie- en monitoringrapporten. Daarnaast heeft er uitgebreid desk-research plaatsgevonden om de context van het project Kansenzones Rotterdam in kaart te brengen en om
het
concept
‘economische
Kansenzones’
nader
te
duiden.
Voornaamste doel van het rapport is het komen tot een aantal concrete adviezen richting de gemeente Rotterdam. Zijn de Kansenzones een succesvol instrument? Als deze bevestigend kan worden beantwoord, zijn
er
dan
op
bepaalde
punten
verbeteringen
mogelijk
of
zelfs
noodzakelijk? Of heeft de inzet van Kansenzones juist niet tot de beoogde resultaten geleid en wat kunnen we dan doen om het vestigingsklimaat – en daarmee het ondernemerschap – beter te stimuleren?. Om aan de doelstelling van dit rapport te voldoen, is gekozen voor de volgende opbouw. Hoofdstuk twee gaat in op de achtergronden van het instellen van Kansenzones in Rotterdam. Dat zal gebeuren door een aantal belangrijke ontwikkelingen rond ondernemerschap – zowel in algemene zin als specifiek voor Rotterdam – in kaart te brengen. Ook wordt ingegaan op een aantal andere instrumenten en maatregelen die ingezet kunnen worden om ondernemerschap in wijken te stimuleren en
6
te
ondersteunen.
Hoofdstuk
drie
gaat
in
op
het
verschijnsel
economische Kansenzone vanuit een meer theoretische invalshoek. Wat is een Kansenzone, welke vormen kunnen worden onderscheiden, welke voor- en nadelen zijn aan Kansenzones verbonden en wat kan er van de internationale
praktijk
worden
geleerd?
In
hoofdstuk
vier
wordt
antwoord gegeven op de vraag of vier jaar Kansenzones tot de beoogde resultaten heeft geleid. Dit vindt plaats aan de hand van verschillende recente
evaluatie-
Kansenzones
in
en
monitoringstudies
Rotterdam
centraal
waarin
staan.
Het
de
economische
rapport
wordt
in
hoofdstuk vijf afgesloten met een aantal concrete aanbevelingen.
7
2
Bevorderen ondernemerschap
van
2.1 Inleiding Dit
hoofdstuk
beschrijft
de
achtergronden
van
het
instellen
van
Kansenzones in Rotterdam. Dat gebeurt door het in kaart brengen van een aantal belangrijke ontwikkelingen rond ondernemerschap, zowel in algemene zin als specifiek voor Rotterdam.. Paragraaf 2.2 beschrijft een aantal economische en maatschappelijke trends die van directe invloed zijn op lokale ondernemers. In paragraaf 2.3 staat de vraag centraal hoe het ondernemerschap in Nederland er - in internationaal perspectief – voor staat. Vervolgens wordt in paragraaf 2.4 een kort overzicht gegeven van verschillende beleidsmaatregelen en instrumenten die zijn ingezet om het ondernemerschap te stimuleren en te ondersteunen. Paragraaf 2.5 zoomt vervolgens in op verschillende mogelijkheden om ondernemerschap in de wijk te stimuleren.
2.2 Trends economie en ondernemerschap Er zijn vele krachten aan het werk die van invloed zijn op lokaal ondernemerschap. Dat kunnen lokale invloeden zijn zoals gemeentelijk beleid en regelgeving maar ook zaken die een nationale of zelfs internationale achtergrond hebben. In deze paragraaf worden een aantal economische- en maatschappelijke trends kort beschreven.
Concurrentiestrijd, economische groei en koopkracht Doordat de verschillen in grondstofpositie en economische groei in de wereld toenemen, zal de internationale concurrentiestrijd tussen landen en regio’s intensiveren. Hierdoor zijn Nederlandse steden en regio’s óók gedwongen tot scherpere specialisatie en profilering. Indien wordt uitgegaan van de vier scenario’s van het CPB kan worden verondersteld dat de economische groei in Nederland blijft toenemen.1 De economische groei komt op basis van de scenario’s – en met inbegrip van het veronderstelde crisiseffect - in de periode 2009 - 2040 ligt op een gemiddelde jaarlijkse groei van 1,8 procent van het reële BBP.2 Dit betekent iets minder dan een verdubbeling van het reële BBP in ruim dertig jaar. Wel zal er sprake zijn van belangrijke verschillen in 1
De afgelopen 48 jaar is de reële economische groei gemiddeld 3,3 procent per jaar geweest. Dit betekent een ruime verviervoudiging van het reële bruto binnenlands product in de periode 1960 tot 2008.
2
Op basis van de gemiddelde jaarlijkse groei van drie van de vier scenario’s: Global Economy, Strong Europe en Transatlantic Market. Het scenario Regional Communities, is als extreem scenario niet meegenomen.
8
de reële economische groei per regio. In de periferie van het land zal de economische
groei
lager zijn
dan
in
de
Randstad,
terwijl in
de
uitschuifzone rond de Randstad de economische groei naar verwachting iets hoger zal zijn dan in de Randstad. Ook binnen de Randstad zijn er belangrijke verschillen in de omvang van de economische groei. Zo ontwikkelt de Noordvleugel van de Randstad zich voorspoediger dan de Zuidvleugel. De reële economische groei in het verleden en in de toekomst zorgt ook voor een toename van de koopkracht per hoofd van de bevolking. Wederom uitgaande van de scenario’s van het CPB zal de koopkracht met gemiddeld 1,75% per jaar toenemen. Deze groei is aanzienlijk minder dan in de periode daarvoor, maar er is desalniettemin sprake van een toename. Voor de komende veertig tot vijftig jaar mag een verdubbeling van de koopkracht verondersteld worden.
Veranderingen economische structuur Deze verdubbeling van de koopkracht in 40-50 jaar tijd heeft voor de stedelijke economie allerlei belangrijke gevolgen: een verdergaande verdienstelijking??? Is er geen ander woord? van de economie, een groei van toerisme en leisure, groei van de wellnesssector, groei van de consumentendiensten, hogere eisen die gesteld gaan worden aan de leef- en woonomgeving en een toename van de meerhuizigheid. Naast de groei van de koopkracht zorgt ook de toenemende arbeidsparticipatie en de toename van het aantal eenpersoonshuishoudens voor een groei van de consumentendiensten. Een bijzonder aspect van de wijzigingen in de economische structuur is de
toename
van
het
aantal
ZZP’ers
in
de
afgelopen
jaren.
De
verdergaande groei van het aantal ZZP’ers is sterk afhankelijk van de fiscale
regelgeving
rond
ZZP’ers
(urennorm,
minimum
aantal
opdrachtgevers, fiscale vrijstellingen, VAR-verklaring).
Naar een ‘entrepreneurial economy’ Onder invloed van de ICT-revolutie en het wegvallen van economische grenzen (globalisering) wordt een economisch systeem gebaseerd op relatieve stabiliteit, continuïteit, homogeniteit en routine ingeruild voor een economie met kenmerken als flexibiliteit, turbulentie, diversiteit en creativiteit. Dit staat bekend als de transformatie van een ‘managed economy’ naar een ‘entrepreneurial economy’.3 In de managed economy waren het vooral de grote ondernemingen die met hun schaalvoordelen en
3
hun
R&D-laboratoria
de
nieuwe
producten
en
innovaties
D.B. Audretsch en A.R. Thurik, “Capitalism and democracy in the 21st century: from the managed to the entrepreneurial economy”, in: Journal of Evolutionary Economics, jrg. 10, nr. 1-2, blz. 17-34; D.B. Audretsch en A.R. Thurik, “What is new about the new economy: sources of growth in the managed and entrepreneurial economies”, in: Industrial and Corporate Change, jrg. 10, nr. 1, blz. 267-315; David B. Audretsch, Isabel Grilo and A. Roy Thurik (ed), Handbook of research on entrepreneurship policy, Massachusetts, 2007.
9
realiseerden. In de entrepreneurial economy zijn het de kleinere MKBondernemingen die economische meerwaarde creëren door innovatieve producten en diensten op de markt te brengen. De entrepreneurial economy wordt gekenmerkt door elementen als flexibiliteit, turbulentie, diversiteit,
creativiteit
en
innovatie
en
nieuwe
vormen
van
verbindingen, netwerken en clusters. De kleine, innovatieve bedrijven specialiseren
zich,
bedienen
nichemarkten,
richten
zich
op
de
ontwikkeling, design, regie en marketing van nieuwe producten en diensten, en proberen nieuwe ideeën uit. Wat daarmee ook verandert is de woon- en werkplek van de ondernemers. In toenemende mate is de woonplaats
ook
de
werkplek.
Veel
nieuwe
bedrijven
en
nieuwe
ondernemers zijn actief in ict en zakelijke dienstverlening, waarvan bijna negentig procent aan huis begint en ongeveer tweederde zelfs na vijf jaar nog het bedrijf vanuit huis runt.4
Bedrijvigheid in de wijk (als reactie op de entrepreneurial economy en de veranderende economische structuur) Het ontwikkelen van de stadseconomie is een van de manieren om het economische potentieel van bewoners te stimuleren door het verder ontwikkelen van de aanwezige talenten, het benutten van de kansen en het stimuleren van spin-offs. Door de kenmerken van de entrepreneurial economy en de verschuivingen in de economische structuur ontstaat er behoefte
aan
woonwijken
en
een het
ander
vestigingsklimaat.
bevorderen
van
een
Functiemenging
kennis-,
creatieve
in en
netwerkeconomie wordt belangrijker. Het bevorderen van de wijkeconomie in achterstandswijken kan – afhankelijk van de aard van de wijk - aansluiten bij de economische ontwikkelingen. Daarnaast kunnen ondernemers een rolmodel zijn voor jongeren die (langdurig) werkloos zijn of in een uitkeringssituatie zitten. Verder kan de wijkeconomie de leefbaarheid en de investeringen in vastgoed bevorderen. Voor het rijk en de steden is het een uitdaging om de juiste instrumenten te ontwikkelen en te combineren met als doel de wijkeconomie te bevorderen.
2.3 Ondernemerschap in Nederland Hoe staat het ondernemerschap in Nederland er in internationaal perspectief voor? Indien wordt gekeken naar het aantal ondernemers als percentage van de beroepsbevolking – de ondernemersquote – blijkt in
2006
ruim
11
procent
van
de
Nederlandse
beroepsbevolking
5
ondernemer te zijn. Daarmee ligt het aandeel ondernemers vrijwel op
4
Amanda Mackloet, Veronique Schutjens en Piet Korteweg, Starten vanuit huis: bittered noodzaak of verkozen lifestyle, DGW/NETHUR Partnership 36, Utrecht, 2006, blz. 27.
5
Ondernemers zijn hier gedefinieerd als de personen die ondernemerschap als hoofdactiviteit hebben, met uitzondering van zij die actief zijn in de landbouw.
10
het niveau van het gemiddelde van de EU-15. In Italië is het aantal ondernemers zeer hoog (21 procent) terwijl Denemarken juist een zeer lage ondernemersquote
kent
(7 procent).6 Eind
jaren
80
lag de
ondernemersquote in Nederland op zo’n 8 procent. Tussen 1990 en 2000 is het aantal ondernemers sterk gestegen, daarna verminderde de toename. Ook in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk heeft zich een soortgelijke ontwikkeling voorgedaan. De ondernemersquote in België laat vanaf de midden jaren 90 een licht dalende trend zien. Het CBS geeft als verklaring voor de gestegen ondernemersquote in Nederland dat “reorganisaties in vooral grotere bedrijven hebben geleid tot het vrijkomen van ervaren talent, dat het ondernemerspad is ingeslagen”. Deze factor speelt duidelijk in de zakelijke dienstverlening in Nederland, waar het aantal zelfstandigen sterk is toegenomen (CBS 2008, p. 170). Cijfers van de OECD tonen aan dat het percentage
zelfstandige
ondernemers onder werkzame vrouwen in Nederland in 2006 net iets onder de 9 procent ligt. Daarmee behoort Nederland in Europa tot de middengroep. Het percentage ondernemers onder werkzame mannen ligt in 2006 rond de 13 procent, wat fors onder het gemiddelde van de EU-15 ligt (20 procent). Ook wat betreft het aantal starters (oprichtingen) - als percentage van het totaal aantal bedrijven – neemt Nederland met bijna 10 procent een middenpositie
in
(cijfers
2005).7 In
Nederland
is
het
percentage
oprichtingen na enkele jaren van afname (2000-2003) na 2003 weer licht gestegen. Deze tendens loopt parallel met het aantrekken van de economie in Nederland in die jaren. Ook in de meeste andere WestEuropese landen is een dergelijke ontwikkeling te constateren.
Overlevingskansen van bedrijven De overlevingskansen van nieuwe bedrijven geven een belangrijke indicatie
of een
hoge bedrijvendynamiek
in
sommige
landen
wel
‘gezond’ is en niet wordt vertekend door een groot aantal starters dat binnen een jaar weer is opgeheven. De overlevingskans van een bedrijf wordt uitgedrukt als het percentage van de opgerichte bedrijven, dat twee jaar na oprichting nog altijd actief is. In vergelijking met andere EU-landen laat Nederland relatief lage overlevingsfracties zien. Cijfers
6
Het vergelijken van de ondernemersquote tussen landen wordt door diverse zaken bemoeilijkt. Landen met een grote dienstensector kennen bijvoorbeeld vaak een hogere ondernemersquote omdat daar over het algemeen kleinschaliger wordt geopereerd. Ook verschillen in (fiscale) wet- en regelgeving in een land, die zelfstandig ondernemerschap aantrekkelijk kunnen maken, bemoeilijken de vergelijking.
7
Het aantal oprichtingen bestaat uit de som van het aantal startende bedrijven en het aantal nieuwe dochterbedrijven, voor zover het daarbij om nieuwe activiteiten gaat. In het aantal oprichtingen zijn afsplitsingen van bestaande bedrijven, voor zover het reeds bestaande activiteiten betreft, niet meegerekend. Nieuwe dochterbedrijven, waarin een nieuwe activiteit wordt opgezet, worden wel bij het aantal oprichtingen meegeteld.
11
van het EIM (2008) tonen dat van alle bedrijven in Nederland in de industrie die in 2001 zijn opgericht er vijf jaar na dato (in 2006) nog 56 procent
actief
is.
Dat
is
bijvoorbeeld
aanzienlijk
hoger
overlevingsfractie in de horecasector die 39 procent bedraagt.
dan
de
8
Snelgroeiende ondernemingen Het ‘aandeel snel groeiende ondernemingen’ is een indicator voor het aanpassingsvermogen en de vernieuwing van een economie. 9 Snel groeiende
ondernemingen
werkgelegenheidsgroei, arbeidsproductiviteit
en
zij
dragen
niet
kenmerken
introduceren
zich vaker
alleen ook dan
bij door
andere
aan een
de hoge
bedrijven
kennisintensieve nieuwe processen, producten en diensten (CBS 2008, p. 181). En daar is voor de toekomst van Nederland en van de steden grote behoefte aan. Het blijkt dat het Nederlandse bedrijfsleven internationaal vergeleken. weinig snelle groeiers kent.10 Gedurende de periode 2002–2005 kon 7,5 procent van de bedrijven als snelgroeiend bedrijf worden gekenmerkt.11 In Denemarken en de Verenigde Staten bijvoorbeeld is dit percentage twee tot vier keer groter.12 In vergelijking met de EU-15 bevindt Nederland
zich
in
de middenmoot van
de benchmarklanden.
Het
ministerie van Economische Zaken poogt reeds enige tijd om het aantal snelgroeiende middelgrote ondernemingen te vergroten. Op lokaal niveau wordt deze beleidsuitdaging nog niet of nauwelijks opgepakt.13
Innovatievermogen Nederland investeert relatief weinig in R&D: in totaal 1,67 procent van het bruto binnenlands product (cijfers 2006).14 Dat ligt duidelijk onder de doelstelling van 3 procent die tijdens de Europese top in Barcelona in 2002 is afgesproken. Vooral de private R&D-uitgaven blijven achter ten opzichte van andere landen. Voor Nederland lagen deze in 2006 net onder de 1 procent, tegenover meer dan 1,5 procent voor de OESOlanden. De overheidsbestedingen liggen juist iets boven het OESO
8
Over het algemeen blijkt in Nederland dat startende bedrijven in de industrie, bouw en dienstverlening gemiddeld de beste papieren hebben om te overleven. Sectoren waar overleven het moeilijkst is, zijn horeca, transport , communicatie, detailhandel en de autosector.
9
Een snel groeiende onderneming wordt gedefinieerd als een bedrijf dat in een periode van drie jaar minimaal 60 procent groeit in werkgelegenheid.
10
In de analyse van het CBS worden alleen de ondernemingen met 50 tot 1.000 werknemers betrokken (CBS 2008, p. 180).
11
Deze bedrijven zorgden gezamenlijk voor een werkgelegenheidsgroei van bijna 29 procent.
12
EIM, Internationale Benchmark Ondernemerschap 2005, Zoetermeer, 2006.
13
Zie onder andere Jasper Kok, Beleidsvernieuwing Ondernemerschap: Integraal Ondernemerschapbeleid, Amsterdam, 2008, blz. 16.
14
Zie ‘Analysis of the Netherlands’ private R&D position’, Innovatieplatform (2008), position paper.
12
gemiddelde,
maar
deze
maken
de
achterstand
in
private
R&D-
investeringen dus niet goed. De private R&D-investeringen in de VS en in Japan liggen weer beduidend hoger dan het OESO gemiddelde.
Houding ten opzichte van ondernemerschap Vergeleken met andere EU-landen is het zelfstandig ondernemerschap is in Nederland niet zo populair. Slechts één op de drie volwassen Nederlanders denkt over de juiste capaciteiten te beschikken om als zelfstandig ondernemer aan de slag te gaan (Flash Eurobarometer 192 2007). Van de EU-15 landen scoorde alleen België een lager percentage. Uit het onderzoek komt ook naar voren dat het ondernemerschap niet alleen in Nederland steeds minder geambieerd wordt maar dat dit ook in veel andere EU-landen het geval is. Als mogelijke verklaring wordt vaak gewezen op de zekerheden van de verzorgingsstaat die de prikkels om ondernemer
te
worden
temperen.
Niettemin
zijn
er
duidelijke
uitzonderingen zoals in Duitsland waar sprake is van een uitgebreide verzorgingsstaat maar waar ondernemerschap juist in hoge mate wordt geambieerd.
2.4 Uitdagingen Ondernemerschap Uit de voorgaande paragraaf komt het beeld naar voren dat het ondernemerschap
in
Nederland
in
internationaal
perspectief
een
middenpositie inneemt. Er zijn sterke en minder sterke kanten te onderscheiden maar op geen enkel terrein loopt Nederland voorop. Sommige bevindingen zoals weinig snel groeiende ondernemingen, weinig
animo
voor
innovatievermogen
zelfstandig
van
de
ondernemerschap
ondernemers
vragen
en
om
laag
dringende
maatregelen. Niettemin zijn er de laatste jaren al vele verschillende beleidsmaatregelen en instrumenten ingezet om het ondernemerschap te stimuleren en te ondersteunen. Een aantal van deze maatregelen en instrumenten wordt hier kort besproken.
Fiscale regelgeving Er heeft de afgelopen jaren een sterke groei van het aantal fiscale faciliteiten
gericht
verschillende
op
het
vormen
MKB van
plaatsgevonden. fiscale
We
kunnen
drie
stimuleringsmaatregelen
onderscheiden: − − −
investeringsfaciliteiten; verlaging van de lastendruk op ondernemingen; verlaging van de lastendruk op arbeid.
Innovatie-instrumentarium Het innovatiebeleid beoogt de innovatiekracht op het gebied van kennis, technologie, arbeid en innovatief ondernemerschap te versterken. Op nationaal niveau (ministerie van Economische Zaken) wordt slechts ondersteuning verleend, omdat innoveren primair een zaak is van de ondernemers zelf. Het ministerie van Economische Zaken probeert de
13
keuzes van ondernemers te beïnvloeden door voor innovatie zo gunstig mogelijke
randvoorwaarden
te
creëren.
Speerpunten
in
het
innovatiebeleid zijn kennisbescherming, een betere toepassing van kennis in het MKB en samenwerkingsverbanden tussen bedrijven, kennisinstellingen
en
MKB-starters.
Voorbeelden
van
deze
innovatiebeleidsinstrumenten zijn innovatievouchers, adviesdagen van Syntens en bijdragen aan TNO.
Inkomens- en kredietondersteuning van ondernemers Een
traditionele
taak
die
overheidsinterventies
legitimeert,
is
het
opheffen of verminderen van marktimperfecties. Vanuit maatschappelijk oogpunt kan het wenselijk zijn dat bepaalde ondernemersactiviteiten plaatsvinden, terwijl de markt deze, vaak vanwege te hoge risico’s, niet wil financieren. Voorbeelden hiervan zijn kleine, sterk technologisch georiënteerde ondernemingen. Banken zijn vaak niet bereid kredieten te verstrekken vanwege de risico’s die aan de (startende) onderneming verbonden zijn. De overheid kan dan uit oogpunt van werkgelegenheid, dynamiekbevordering
of
economische
innovatie
inspringen
en
de
drempel wegnemen door borg te staan voor (een deel van) de lening. Voor ondernemers met een laag inkomen draagt de overheid daarnaast zorg voor een aanvulling van het inkomen tot het minimumniveau. Voorbeelden
van
uitkeringen
die
specifiek
aan
ondernemers
ter
beschikking staan zijn ‘Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte Bijstandsverlening
zelfstandigen Zelfstandigen
(IOAZ)’
(BBZ)’.
De
en
het
uitvoering
‘Besluit van
deze
regelingen berust bij gemeenten. Voorbeelden
van
financieringsbeleidsinstrumenten
zijn
het
Besluit
Borgstelling MKB (BBMKB) en Durfkapitaal. Bij BBMKB stimuleert de overheid
het
opstarten
van
nieuwe
ondernemingen,
doordat
het
ministerie van Economische Zaken – onder voorwaarden – garant staat voor een deel van het kredietbedrag. Het risico voor de bank is dan lager
waardoor
het
voor
de
ondernemer
eenvoudiger
wordt
de
financiering rond te krijgen. Durfkapitaal is een fiscaal aantrekkelijke financieringsvorm voor jonge of snel groeiende ondernemingen die nog niet over een gevestigde positie beschikken, maar waarvan dit op korte of middellange termijn wel wordt verwacht. In 2009 en 2010 voert EZ microkredieten
in
als ondersteunend
instrumentarium. Het microkrediet is bedoeld voor alle (door)startende ondernemers met een kredietbehoefte van maximaal 35.000 euro, die dat geld niet rechtstreeks van een bank kunnen krijgen en wordt verstrekt
aan
goede
(potentiële)
ondernemers
met
een
goed
ondernemersplan die om verschillende redenen niet bij een commerciële kredietverlener terecht kunnen.
14
Verminderen van administratieve uitvoeringslasten en regeldruk
lasten,
overige
Om ondernemerschap te bevorderen en de concurrentiepositie van ondernemingen te verbeteren, is het verminderen van administratieve lasten, overige uitvoeringslasten en regeldruk een nuttig instrument. Over het algemeen moeten de echte doorbraken nog gerealiseerd worden. Het convenant ‘verbeteren dienstverlening en vermindering regeldruk voor ondernemers’ (EZ, VNG, MKB Nederland) verwoordt de gezamenlijke ambitie voor de periode 2012-2015. Naast afspraken over administratieve lastenverlichting (vermindering van 25%) ligt de nadruk op het verbeteren de van dienstverlening aan (MKB-)ondernemers. Het convenant stelt als doelstelling dat de gemeente in 2015 dé front-office van de rijksoverheid zal zijn.
2.5 Ondernemerschap in de wijk Van oudsher zien wij dat bedrijvigheid niet evenwichtig over een stad, regio, land of werelddeel is verdeeld, maar zich ruimtelijk concentreert. Door de steeds grotere variatie in economische activiteiten en de transformatie naar een entrepreneurial economy neemt het belang van substedelijk niveau daarbij toe. Uit recent onderzoek blijkt dat vele kleinschalige ondernemersactiviteiten zich in (woon)wijken afspelen.15 Om het ondernemerschap in de wijk te bevorderen, kunnen diverse motieven gelden. Gebruik maken van agglomeratie- en clustereffecten Agglomeratie- en clustereffecten hebben betrekking op de relatie tussen de geografische locatie van bedrijven en hun economisch succes. Ondernemers hebben soms baat bij deze concentratie omdat het leidt tot
schaalvoordelen.
Agglomeratie-effecten
doen
zich
voor als
de
vestiging van het ene bedrijf het andere bedrijf aantrekt en hiermee zowel
de
eigen
positie
als
die
van
de
regio
versterkt.
Deze
agglomeratie-effecten treden op als ondernemingen gebruik kunnen maken van een gemeenschappelijke arbeidsmarkt van gespecialiseerde werknemers en/of sectorspecifieke diensten en toeleveranciers en/of baat hebben bij spill-over-effecten vanwege korte contacten, face-toface contacten, uitwisseling van kennis en informatie, risicospreiding, soepeler samenwerking, specialisatie en kruisbestuiving. Agglomeratie-effecten doen zich zowel voor op intra- als intersectoraal niveau. In het geval van intrasectorale agglomeratie is er sprake van een ruimtelijke concentratie van bedrijven in dezelfde sector waardoor specialisatie optreedt. Dit wordt met een specifiek begrip aangeduid als clustering. Een succesvol cluster is in de regel breed en diep, hetgeen betekent dat het veel verschillende diensten omvat en producten
15
Zie Bureau BUITEN (2009), Ondernemerschap in wijk en stad: Onderzoek Vastgoed en Ruimtelijke Ordening in het kader van kortlopend STIP-onderzoek 2008.
15
oplevert die een groter gebied bedienen dan het eigen vestigingsgebied. Dit betekent dat ze bestaan uit eindproductenten, toeleveranciers, afnemers,
kennis-
en
onderzoeksinstellingen
en
aanverwante
ondernemingen in een andere branche. Bij
intersectorale
agglomeratie-effecten
gaat
het om
bedrijven
in
verschillende sectoren die door de dichtheid en omvang van de lokale economie van elkaars nabijheid profiteren. Daarbij is het wel belangrijk dat de sectoren enige overlap hebben. Een typisch voorbeeld hiervan is een stad met omliggende gemeenten of stedelijke regio’s als de Randstad. Dergelijke agglomeratie-effecten hebben echter ook nadelen zoals verkeersopstopping, slechte bereikbaarheid en
hoge grond- en
huurprijzen door gebrek aan ruimte. Landbouw en de technische industrie zijn branches die zich vaak ruimtelijk concentreren. Het Westland, het Ruhrgebied en de autoindustrie in Detroit zijn bekende voorbeelden hiervan. De meeste sterke clustereffecten doen zich echter voor bij de meer ambachtelijke, kennisintensieve of creatieve sectoren. Hieronder vallen bijvoorbeeld de media-industrie in Hilversum, de modebranche in Parijs en Milaan en de filmindustrie in Hollywood.
Het stimuleren van clustering en agglomeratie-effecten Voor het voeren van effectief gebiedsgericht economisch beleid is het van belang om een goed inzicht te hebben op de aanwezigheid en kenmerken van sectoren. Alle sectoren gaan op verschillende manieren met
schaaleffecten
om.
Het
simpelweg
stimuleren
van
lokale
kennisnetwerken of concentratie van bedrijven leidt niet automatisch tot economische groei. Toch zijn veel overheden de afgelopen jaren aandacht gaan besteden aan het bevorderen van de creatieve economie als vliegwiel voor innovatie en economische groei. Dit enthousiasme is niet altijd goed gefundeerd. Volgens economen en geografen lenen niet alle regio’s, steden en wijken zich voor kennisclusters of creatieve economieën. Vaak zijn er andere oorzaken voor de locatiekeuze van ondernemers dan de nabijheid van andere, aanverwante bedrijven en zijn ze niet gericht op innovatie of specialisatie. Hierdoor vormen ze geen vliegwiel voor de economische groei van een buurt, stad of regio, zoals veel gemeenten van ruimtelijke concentratie veronderstellen. Er is veel verschil tussen sectoren in de mate waarin schaalvoordelen van invloed zijn op economisch succes. Niet altijd wordt daar voldoende rekening
mee
gehouden.
Ook
leiden
agglomeratie-effecten
niet
automatisch tot economische groei en waar dit wel zo is, zijn er nauwelijks algemene patronen te ontdekken. Vaak volgen bedrijven gevestigde
economische
patronen
in
hun
locatiekeuze.
Hoewel
gemeenten in de randvoorwaarden wel iets kunnen doen, is het
16
specifiek sturen op clustering volgens de onderzoekers vaak een brug te ver. De kennis-spill-overs zijn daarbij niet zozeer het gevolg van ruimtelijke nabijheid op zich, maar vinden plaats binnen sociale netwerken. Omdat face-to-face contacten van belang zijn in het maken en onderhouden van contacten, speelt nabijheid een rol, maar geen doorslaggevende. De ontwikkeling
van
‘echte’
clusters
of
agglomeraties
blijkt
vooral
afhankelijk te zijn van de specifieke lokale context. Dit betekent niet dat clusterbeleid zinloos is, maar wel dat er geen wonderen mogen worden verwacht van het ruimtelijk samenbrengen van bedrijven voor innovatie en economische groei. Succesvolle regio’s als Silicon Valley zijn niet maakbaar door overheidsbeleid, omdat ze onder unieke lokale factoren en omstandigheden tot stand kwamen. Vaak is niet één factor alleen maar van belang (hoofdkantoor, universiteit, kennisinstelling, specifieke beroepsvaardigheden e.d.). Schaalvoordelen doen zich alleen voor als de plek zelf aantrekkelijk is (en dat heeft vele dimensies), anders blijft het sneeuwbaleffect uit. Omdat in steden de dienstensector de belangrijkste sector is geworden, richt het oog zich op de agglomeratie- en clustereffecten binnen de dienstensector. Lang niet alle sectoren in de diensteneconomie lenen zich
voor
succesvolle
clustering.
Voor
veel
bedrijven
blijven
de
productiekosten de belangrijkste factor in hun locatiekeuze, gevolgd door de mobiliteit van productiemiddelen en de afzetmarkt. Zaken als tacit knowledge zijn sterk plaatsgebonden, maar kapitaal en formele informatiestromen gaan real-time nagenoeg zonder kosten over de hele wereld. Met name voor ICT-bedrijven en delen van de zakelijke dienstverlening heeft ruimtelijke concentratie daarom relatief weinig voordelen. Deze sectoren zijn zeer footloose geworden. Hoewel ze regionale kennisuitwisseling wel gebruiken is het niet noodzakelijk voor de bedrijfsvoering. Klanten zijn voor veel ICT-bedrijven de belangrijkste bron van innovatie, maar dit hoeven geen face-to-face contacten te zijn. Niet voor niets ontwikkelt India zich in rap tempo tot hét callcenter en de ICT-hot spot van de wereld. In de creatieve sectoren is het clustereffect wel aanwezig, maar lijkt dit voornamelijk gelegen in de zichtbaarheid en het imago van individuele bedrijven. Ondernemers en werknemers in deze sectoren maken vaak deel uit van brede netwerken waarin de contacten met collega’s in de buurt slechts een klein deel bepalen. Ook hier is de stad meer een decor dan een factor op zichzelf. Dit laatste geldt wel voor hoogtechnologische bedrijven en kennisinstituten. Contacten en informatie-uitwisseling met andere organisaties maken een cruciaal onderdeel uit van hun werkveld. In
tegenstelling
tot
de
ICT-bedrijven
profiteren
bijvoorbeeld
life
sciencesbedrijven van het onderhouden van kenniscontacten in de regio. Lokale relaties, de zogenaamde local buzz, leveren echter niet meer op dan de strategische relaties op afstand.
17
Kenmerken van woon- en werkmilieus De versterkende werking van geconcentreerde bedrijvigheid is vooral voorbehouden
aan
de
grote
steden
met
een
diverse
en
relatief
omvangrijke lokale economie. Voor deze steden is de arbeidsmarkt en het klantenbestand van dusdanige omvang dat zowel specialisatie in clusters
als
intrasectorale
agglomeratie-effecten
kunnen
ontstaan.
Bovendien zijn grote steden via netwerken vaak onderling met elkaar verbonden,
wat
ze
als
toegangspoort
aantrekkelijk
maakt
voor
bedrijven. In Nederland lijken alleen Amsterdam en Rotterdam deze positie in te nemen. Zo kennen beide steden enkele clusters, zoals de financiële dienstverlening, reclame en ontwerp, met een aansluiting bij de internationale zakenwereld. Daarnaast
zijn
de
fysieke
bebouwing
van
wijken
en
de
stedenbouwkundige ligging mede bepalend voor de mogelijkheden om de wijkeconomie te bevorderen. De meeste wijken waar tegenwoordig wordt gedacht aan
het verbeteren van
de wijkeconomie
zijn
de
vooroorlogse en naoorlogse stadswijken. De belangrijkste sterke punten van de vooroorlogse wijken zijn dat ze redelijk gemengd zijn opgezet (wonen en werken door elkaar), dat de intrinsieke stedenbouwkundige kwaliteit en ook de sfeer goed is. Dit trekt ook starters aan uit de creatieve sector. Belangrijke zwakke punten in de vooroorlogse wijken zijn de beperkte koopkracht en de versnippering van het vastgoedbezit. Overigens blijkt dat in de vooroorlogse wijken van de G4 de zakelijke dienstverlening groeit en
de detailhandel afneemt. Met name
de
vooroorlogse wijken bieden kansen aan nieuwe economische sectoren zoals de creatieve industrie. Een belangrijke voorwaarde voor een gezonde
wijkeconomie
is
dat
de
inwoners
kapitaalkrachtig
zijn.
Enerzijds kan dat worden bereikt door het woningaanbod in de wijk gedifferentieerder te maken en anderzijds door inwoners sociaal te laten stijgen. Arbeids- en onderwijsparticipatie, lokale inspraak en vanuit de dienstverlenende organisaties het hebben van een professionele staf zijn belangrijke voorwaarden voor succesvolle projecten van sociale stijging. De sterke punten van naoorlogse wijken zijn: relatief ruime woningen (ten opzichte van vooroorlogse wijken) en vooral een geconcentreerd vastgoedbezit (woningcorporaties). De belangrijkste kansen liggen in de opkomst van een allochtone middenklasse. De ruime opzet biedt kansen voor het bouwen van bijvoorbeeld bedrijfsverzamelgebouwen. Een belangrijk zwak punt in naoorlogse wijken is de sterke scheiding tussen wonen en werken en het feit dat de winkelcentra relatief traditioneel zijn opgezet. Hierdoor oefenen ze weinig aantrekkingskracht uit op investeringen en consumenten. Het uiteindelijke doel voor veel wijken is dat
ze
net
als
een
aantal
vooroorlogse
wijken
een
proces
van
gentrification doormaken en erin slagen nieuw kapitaal en een rijkere middenklasse aan te trekken.
18
Versterken van de wijkeconomie Het belang van wijkeconomie komt neer op omdat het denken over steden aan verandering onderhevig is. In plaats van verzamelplaatsen van problemen en sociale achterstand worden steden tegenwoordig gezien
als
bronnen
voor
economische
groei.
Nederlandse
en
buitenlandse voorbeelden van wijken waarin volop bedrijvigheid heerst (De Jordaan, Soho, Le Marais e.d.) stimuleren beleidsmakers om na te denken over de betekenis van dé ‘wijkeconomie’ voor de sfeer, de dynamiek,
de
leefbaarheid,
het
voorzieningenniveau
en
de
werkgelegenheid in wijken. De beleidshypothesen zijn dat vooral in de probleemwijken het zien dat er gewerkt wordt, het bevorderen van begrip dat werken normaal is en de voorbeeldwerking van succesvolle ondernemers een prikkel kunnen zijn voor langdurig werklozen en bijstandsgerechtigden om te gaan participeren. Voor zover de nietparticiperende inwoners van wijken zich niet makkelijk verplaatsen zou meer directe werkgelegenheid in de buurt bovendien kunnen leiden tot een daling van de werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid. Volgens velen hoort ‘wijkeconomie’ een belangrijk aandachtpunt te zijn in de actieplannen van de krachtwijken. De G27-steden hebben dan ook een actieplan wijkeconomie opgesteld om de economie in de wijken te stimuleren en beter vorm te geven. Het actieplan wijkeconomie is een keuzemenu van instrumenten die van toepassing kunnen zijn in een willekeurige wijk. De instrumenten die genoemd worden zijn onder andere de inzet van microkredieten, het positioneren van de wijk als aantrekkelijke vestigingsplaats voor creatief ondernemerschap en de zorg voor een goede menging van wonen en werken. Ook is er in toenemende mate sprake van een rol van de woningcorporaties op het gebied van wijkeconomie. Om de wijkeconomie te bevorderen door het verbeteren van het vestigingsklimaat en het stimuleren en behouden van de bedrijvigheid kunnen vele instrumenten ingezet worden. De steden maken hierbij gebruik van begeleiding en advisering van (startende) ondernemers, de renovatie van winkelpanden, het realiseren van woon-werk units, het bevorderen van functiemenging, het opkopen en herbestemmen van vastgoed, promotiecampagnes, wijkbranding, branchering, het inrichten van Kansenzones, het verminderen van de regeldruk, het verlagen van de lasten voor ondernemers, het bevorderen van de organisatiegraad onder ondernemers en het aanbieden van microkredieten.
De wijkeconomie als nieuwe woon-werk combinaties Een belangrijke beleidsgedachte is ook om met nieuwe woon-werk combinaties en het aantrekken van creatieve werkers de wijkeconomie te bevorderen. Florida stelt dat de economie en de aantrekkelijkheid van de stad voor een groot deel afhankelijk is van de aanwezigheid van creatievelingen. Daarom zijn er broedplaatsen nodig, betaalbare ruimtes waar
kunstenaars
en
ondernemers
innovatieve
ideeën
kunnen
ontwikkelen en uitwerken. Die broedplaatsen kunnen vooral in de wijken
19
gevonden en ontwikkeld worden. Er zijn vele definities van creatieven en de creatieve industrie in omloop. In de meest ruime definitie gaat het niet alleen om de creatievelingen als kunstenaars, vormgevers, grafisch
ontwerpers
e.d.
maar
ook
om
de
vrije
beroepen
als
wetenschappers, architecten, advocaten et cetera. Ook uit een recente Nederlandse studie ‘Helpt de middenklasse’ blijkt dat er een bijzondere positie wordt toegeschreven aan de creatieve klasse. Zij zouden met hun positie en achtergrond mensen van sociaal lagere klassen ‘omhoog kunnen trekken’ door ze bijvoorbeeld in aanraking te laten komen met hedendaagse kunst en cultuur. Een instrument om deze groepen naar de wat mindere buurten te trekken, is door het aanbieden van zogeheten woon-werkcombinaties. Opmerkelijk blijft dat uit evaluaties blijkt dat slechts in de helft van de onderzochte woon-werkprojecten (30 projecten met in totaal 342 woningen) de woon-werk-woning ook als zodanig gebruikt wordt.
Zorgt de wijkeconomie voor werk? De wijkeconomie zorgt niet of nauwelijks voor werk voor de inwoners in de wijk zelf. Volgens de Atlas Nederlandse Gemeenten is in Nederland slechts een zeer klein percentage van de wijkbewoners (1 tot 2%) in de wijk zelf werkzaam. In specifieke wijken kan dit anders liggen. In drie Rotterdamse probleemwijken wordt 27% van de banen in de wijk vervuld (inclusief de ondernemer zelf). Amsterdams onderzoek komt zelfs tot 40%. Als het nationale beeld van de Atlas van Gemeenten als uitgangspunt wordt
genomen
‘wijkeconomie’
zullen
zelfs
nauwelijks
enorme
effect
beleidsinspanningen
hebben
op
een
in
de
verminderde
werkloosheid en dalende uitkeringsafhankelijkheid van wijkbewoners. Om werkloze en uitkeringsafhankelijke wijkbewoners aan het werk te krijgen, is goed regionaal arbeidsmarktbeleid het meest verstandige beleid.
2.6 Conclusies ondernemerschap Er zijn vele redenen om het ondernemerschap in Nederland, Rotterdam en in (zwakke) wijken te stimuleren. Zo is voor het internationale concurrentievermogen van landen, regio’s en steden ondernemerschap van groot belang. Ondernemerschap is één van de drijvende krachten achter het op de markt brengen van nieuwe producten en diensten, de economische groei, het verbeteren van de arbeidsproductiviteit en de werkgelegenheidsontwikkeling.
In
toenemende
mate
is
dit
ondernemerschap zichtbaar in eenmansbedrijven en bedrijven die klein blijven. Dit past bij de omslag van een ‘managerial economy’ naar een ‘entrepreneurial economy’ die wij doormaken. Ondanks de toename van het ondernemerschap in Nederland en de groei van het aantal zeer kleine bedrijven en eenmanszaken blijkt uit internationaal vergelijkend onderzoek dat Nederland qua ondernemerschap geen zeer bijzondere
20
prestaties
laat
zien.
Het
aantal
ondernemers
binnen
de
beroepsbevolking is gemiddeld, veel startende bedrijven overleven de eerste jaren niet, de innovativiteit van de bedrijven is gering en er zijn zeer weinig kennisintensieve, snelgroeiende bedrijven. Ondanks een breed palet van maatregelen op nationaal niveau en vanuit stedelijke overheden zijn deze kenmerken van het Nederlandse bedrijfsleven en van de startende ondernemingen moeilijk om te buigen. De
laatste
jaren
ontstaat
weer
aandacht
voor
het
belang
van
ondernemerschap in de wijk. Dit past bij de groei van het aantal zeer kleine bedrijven en het aantal eenmanszaken dat de activiteiten uitvoert vanuit woonhuizen in woonwijken. Het ondernemerschap en de nieuwe bedrijvigheid in wijken kan een rol spelen in de levendigheid en de leefbaarheid
van
wijken,
kan
de
sociale
structuur
in
een
wijk
versterken, kan in beperkte mate zorgen voor werkgelegenheid voor de buurtbewoners en kan de aanwezigheid van het bestaande bedrijfsleven versterken. Daarbij leent niet elke wijk zich even goed voor het bevorderen van het ondernemerschap. De kwaliteit en kenmerken van de
leef-
en
woonomgeving,
randvoorwaarden bereikbaarheid) en
voor de
de
aanwezigheid
ondernemers
(schoon,
aanwezigheid van
andere
van heel
belangrijke en
bedrijven
veilig, spelen
daarbij een rol.
21
3
Economische Kansenzones
3.1 Inleiding Zeker op wijkniveau zijn de resultaten van de inzet van de in paragraaf 2.4 beschreven instrumenten teleurstellend. Uit een onderzoek van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek van de gemeente Rotterdam komt bijvoorbeeld naar voren dat in bepaalde wijken de problemen zo groot zijn dat ‘de bestaande opvang en begeleiding van sociaaleconomisch
kansarme
inwoners
en
overlastgevenden’
niet
meer
voldoet.16 In deze wijken is er bovendien een blijvend grote instroom van deze groepen terwijl de midden en hogere inkomensgroepen deze wijken juist verlaten. Ook worden er minder banen gecreëerd dan nodig is en blijft het aanbod van zorgvoorzieningen achter bij de vraag. De in Rotterdam
gesignaleerde
problemen
werden
in
2004
door
het
toenmalige Kabinet zelfs als ‘buitenmaats’ omschreven. 17 Om deze problemen aan te pakken is door het Kabinet voorgesteld om een aantal extra maatregelen mogelijk te maken. Het instellen van economische Kansenzones in Rotterdam is er daar één van. Voordat wordt
ingegaan
op
de
praktijk
van
economische
Kansenzones
in
Rotterdam, dient eerst het concept ‘economische Kansenzones’ nader toegelicht te worden. Er bestaat immers de nodige verwarring over dit concept. Het is bijvoorbeeld niet altijd duidelijk wat er precies mee wordt beoogd, welke maatregelen er onder vallen en waarin het zich onderscheidt
van
andere
lokale
of
regionale
economische
stimuleringsinstrumenten. Indien er naar het buitenland wordt gekeken, neemt de verwarring vaak alleen maar toe. Er worden enterprise zones (UK)
onderscheiden
communities compétivité theoretische
(VS)
maar
en
(Frankrijk). invalshoek
ook
zônes In
dit
empowerment
franches
hoofdstuk
ingegaan
op
zones/enterprise
économiques
en
wordt eerst
het
concept
pôles vanuit
de een
‘economische
Kansenzone’. Na een korte historische terugblik gaat paragraaf 3.2 in op verschillende definities en typologieën van Kansenzones. Dat er aan economische Kansenzones niet alleen voordelen maar ook nadelen verbonden zijn, wordt nader toegelicht in paragraaf 3.3. In paragraaf 3.4 wordt de praktijk van economische Kansenzones in het buitenland toegelicht. Uit deze praktijkervaringen volgen aansluitend een aantal lessen en aanbevelingen.
16
Zie prognose bevolkingsgroepen 2017.
17
Zie Kamerstukken I, 2003/2004, 21 062, nr. 117.
22
3.2 Definitie en typologieën Ontwikkeling In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw kregen veel binnenen
buitenlandse
steden
en
wijken
te
maken
met
afnemende
economische groei, verloedering en werkloosheid. 18 Als antwoord op deze negatieve spiraal ontwikkelden landen als Groot-Brittannië en de Verenigde Staten in de jaren tachtig het instrument Kansenzones, ook wel enterprise zones, of special economic zones (SEZ) genoemd. Algemeen wordt aangenomen dat de Brit Peter Hall in de jaren zeventig aan de wieg heeft gestaan van dit instrument. De achterliggende reden van de door hem gepropageerde ‘enterprise zones’ is dat door extreme regulering,
kleinschalig
en
innovatief
ondernemerschap
wordt
ontmoedigd. Met het instellen van enterprise zones zou het innovatieve vermogen een kans krijgen door handel verregaand vrij te geven.19 Met het instellen van een enterprise zone werd binnen een geografisch afgebakend gebied voordelige economische regelgeving ingesteld. Het instellen van Kansenzones was voor deze periode een nieuw instrument. Het uitgangspunt om specifieke regio’s door middel van wetgeving te bevoordelen is echter al in een veel eerder stadium toegepast. In de jaren zeventig kende Nederland bijvoorbeeld al de Selectieve Investerings Regeling (SIR) met als doel de groei in de Randstad door te sluizen naar andere regio’s in Nederland. Deze regeling kan worden gezien als één van de voorlopers van Kansenzones in Nederland.20 In Nederland werd midden jaren negentig voor het eerst in bestuurlijke zin gesproken over het instellen van Kansenzones in de vier grote steden.
In
1995
werd
het
convenant
Grotestedenbeleid
overeengekomen. Daarin werden afspraken gemaakt over een integrale inzet om de vitaliteit van de grote steden een nieuwe impuls te geven. Het ondertekende convenant had als doel de verloedering, onveiligheid en werkloosheid in achterstandsgebieden aan te pakken. De instelling van
Kansenzones
Grotestedenbeleid.
werd Het
hiermee Kabinet
onderdeel
demonstreerde
van met
het
nieuwe
dit
beleid
nadrukkelijk dat er een geconcentreerde inzet nodig is van zowel Rijk als gemeenten om de grootstedelijke problematiek te verminderen.21 De
18
L. Godayer, ‘Politique de la Ville, The French City Challenge Programme’, (in opdracht van ontwikkelingsbedrijf gemeente Amsterdam).
19
Kloosterman R., van der Leun J., Rath J., ‘Over grenzen’, immigranten en de informele economie’ Instituut voor Migratie- en Etnische studies, Universiteit van Amsterdam (1997).
20
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ‘Een tweede kans voor Kansenzones’, 1996.
21
Ministerie van Binnenlandse Kansenzones’, 1996.
Zaken
en
Koninkrijksrelaties,
‘Op
weg
naar
23
toenmalige burgemeester van Rotterdam, Bram Peper repte in deze periode over een Deltaplan voor de grote steden. Binnen de toenmalige regeling werden verschillende maatregelen vastgelegd. Eén ervan betrof een verruiming van de zogenaamde Tante Agaath-regeling die de oprichting
inhield
van
speciale
investeringsfondsen voor
startende
bedrijven in de zones. Een tweede maatregel betrof een uitbreiding van de mogelijkheden om langdurig werklozen aan te nemen tegen gunstige belastingtarieven.22 De aanvankelijke onenigheid tussen het Rijk en de grote steden over de reikwijdte van het instrument Kansenzones en de aan te wijzen gebieden leidde tot veel vertraging bij de uiteindelijke invoering.23 De gemeente Rotterdam was vervolgens in 2005 de eerste stad, gevolgd door Amsterdam, die het instrument Kansenzones in praktijk bracht.
Soorten Kansenzones Het instrument Kansenzones wordt door overheden ingesteld met als doel economische groei te faciliteren en te stimuleren. In de praktijk vallen een drietal varianten in Kansenzones te onderscheiden. Deze hebben
ieder
eigen
subdoelen
maar
zijn
gebaseerd
op
dezelfde
uitgangspunten: het voorzien van een geografisch afgebakend gebied van economische impulsen. Het
eerste
bevorderen
type
Kansenzones
van
internationale
heeft
als
handel.
voornaamste Landen
die
doel
het
vanwege
uiteenlopende redenen, zoals (voormalige) communistische regimes, uitgebreide
handels- en
economische
regelgeving
bezitten,
stellen
speciale zones in om de internationale handel te stimuleren. Bekende voorbeelden bevinden zich in economische ontwikkelingslanden als China en India waar regio’s toegewezen worden aan landsgrenzen en havens. Toewijzing van deze regio’s maakt de invoer en uitvoer van producten relatief overzichtelijk waardoor internationale handel tevens beter controleerbaar en stuurbaar wordt. In Nederland bestaat geen actuele ervaring met dit type Kansenzones. Het tweede type Kansenzones richt zich op ondersteuning aan en stimulering van nieuw ondernemerschap in specifieke gebieden. Rond technische
universiteiten
ondernemerschap convenant
blijkt
aanwezig
Kansenzones
te
veel zijn.
betekende
potentieel
Het de
in
start
2006 van
en
onbenut
ondertekende invoering
van
Kansenzones rond de technische universiteiten (Delft, Eindhoven en Twente)
in
Nederland.
Het
ministerie
van
Economische
Zaken
ondertekende dit convenant samen met lokale overheden, technische
22
Kloosterman R., van der Leun J., Rath J., ‘Over grenzen’, immigranten en de informele economie’ Instituut voor Migratie- en Etnische studies, Universiteit van Amsterdam (1997).
23
Ministerie van Binnenlandse Kansenzones’, 1996.
Zaken
en
Koninkrijksrelaties,
‘Op
weg
naar
24
universiteiten Eindhoven).
en
belangenorganisaties
Het
doel
is
het
(bijvoorbeeld
stimuleren
van
Brainport
kennisintensief
ondernemerschap, het benutten van wetenschappelijke kennis, het versterken van de relatie universiteit - bedrijfsleven en het bevorderen van de economische dynamiek. Om de doelstellingen binnen het convenant te bereiken wordt aan starters of snelle groeiers binnen de Kansenzone ondersteuning geboden in de omgang met procedures en regelgeving van het Rijk en gemeentelijke overheden. In Eindhoven is bijvoorbeeld
een
zogenaamde
formulemanager
ingesteld
die
ondernemers coacht bij het aanvragen van subsidies en vergunningen en bij het omgaan met andere regels.24 Het derde type Kansenzones richt zich op achterstandswijken waarvan het
vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven wordt verbeterd met
maatregelen
op
het
gebied
van
belastingen,
milieuwetgeving
en
vergunningverlening. Van dit type Kansenzone is sprake in Rotterdam en
Amsterdam.
De
ondernemerschap
kerngedachte
onnodig
is
knellende
dat
regels
ten
behoeve
worden
van
geschrapt
of
verlicht, de lasten voor ondernemers al dan niet tijdelijk worden verlaagd,
en
dat
overheden,
bedrijfsleven
en
maatschappelijke
organisaties samen economische stimuleringsprojecten opzetten die anders niet van de grond komen.25 Tabel
3.1
geeft
een
overzicht
van
de
drie
beschreven
typen
Kansenzones. In paragraaf 4.1 worden de ins en outs van de toepassing van het type Kansenzones in Rotterdam nader besproken. Tabel 3.1 Typologieën van Kansenzones
Voornaamste doel
Type 1
Type 2
Type 3
Waar?
Hoe?
Bevorderen internationale
Economische
Afwijkende handels- en
handel
ontwikkelingslanden
economische regelgeving Coaching en ondersteuning
Stimuleren van nieuw
Rond technische universiteiten
ondernemerschap
(Nederland)
(Re)Vitaliseren van wijken
Achterstandswijken
door economische impulsen
Vereenvoudiging vergunningverlening, fiscale maatregelen en subsidies
Kansenzones en krachtwijken Vogelaarwijken,
ofwel
krachtwijken
genieten
in
Nederland
grote
bekendheid. In maart 2007 zijn veertig krachtwijken aangewezen
24
www.eindhoven.nl/artikelen/Drie-technische-universiteiten-gemeenten-en-EZ-aande-slag-met-Kansenzones.htm
25
Herbert ter Beek, Peter Kroon, ‘Economische Kansenzones, Zicht op haalbaarheid, vorm en instrumentatie’, Regionaal Beleidsonderzoek uitgevoerd in opdracht van de Kamer van Koophandel Amsterdam (2007).
25
waarin extra investeringen worden gedaan gezien de stapeling van sociale, fysieke en economische problemen. In tegenstelling tot de krachtwijken
is
het
instrument
Kansenzones
nog
een
onbekend
fenomeen in Nederland. De Kansenzones die aangewezen zijn in wijken in de steden Rotterdam en Amsterdam overlappen deels met de krachtwijken in deze steden. In Amsterdam is de uitvoering van Kansenzones in de stadsdelen in Nieuw West overigens betrekkelijk nieuw (2007), terwijl Rotterdam al sinds 2005 ervaring opdoet in negen wijken waaronder de krachtwijken Feijenoord en Charlois. Hoewel de doelstelling en insteek bij Kansenzones en krachtwijken gedeeltelijk overlappen, verschilt met name de mate van en het soort investeringen die gedaan worden. Kansenzones zijn als instrument meer dan
krachtwijken
gericht
op
ondersteuning
van
ondernemers
en
ondernemerschap. In de desbetreffende Kansenzones in Rotterdam investeert
de
gemeente
samen
met
corporaties,
het
Rijk,
onderwijsinstellingen en grote bedrijven op verschillende wijzen. In de Kansenzones Rotterdam gaat het om een totale investering van € 1 miljard voor een periode van tien jaar.26
3.3 Voor- en nadelen van Kansenzones In theorieën waar de economische ontwikkeling centraal staat, neemt ondernemerschap een belangrijke plaats in. Ondernemerschap is de drijvende kracht achter product- en diensteninnovaties en het bedienen van nieuwe (niche)markten. Regionale verschillen in ondernemerschap zijn volgens deze theorieën te verklaren aan de hand van sociale, culturele, politieke en economische factoren. De gebieden die worden aangewezen als Kansenzone hebben met elkaar gemeen dat ze te kampen hebben met een hoge werkeloosheid, beperkt ondernemerschap en een geringe technologische ontwikkeling. Een ondernemer die een nieuwe
organisatie
concurrerend
opzet,
vermogen
in
verhoogt de
de
regio.27
productiviteit Het
en
stimuleren
het van
ondernemerschap is daarom een belangrijke motor in de economische ontwikkeling van een wijk. Kansenzones hebben dan ook als doel om met het stimuleren van ondernemerschap in de wijk op gerichte en concrete wijze een impuls te geven aan de wijkeconomie. Met het instellen van een geografisch afgebakende wijk als Kansenzone wordt getracht de beleving van de inwoners positief te beïnvloeden. De in de wijk aanwezige talenten
- en
het onbenut potentieel aan
arbeidskrachten - wordt gericht geactiveerd. Het voordeel van deze gebiedsgerichte
benadering
ten
opzichte
van
een
individuele
of
26
Kansenzones, ‘Competitie ‘ondernemen op zuid’, uitgegeven door ontwikkelingsbedrijf gemeente Rotterdam, 2008.
27
‘Special economic zones, engines for growth’ (2005).
26
groepsgerichte benadering is dat hiermee geen directe uitspraak wordt gedaan
over
de
inwoners
terwijl
deze
wel
profiteren
van
de
revitalisering van de wijk. Er wordt immers niet nadrukkelijk verwezen naar een specifieke cultuur, etniciteit of religie.28 Vanuit een meer praktisch perspectief bieden Kansenzones het voordeel dat het een decentraal aanstuurbaar instrument betreft. Lokale administratie en aansturing maakt Kansenzones tot een relatief flexibel te hanteren instrument. Uit
verschillende
studies
naar
en
ervaringen
met
de
inzet
van
Kansenzones komen ook enkele theoretische en praktische bezwaren naar voren. Op de eerste plaats leiden Kansenzones tot oneerlijke concurrentie tussen regio’s, wijken en ondernemers. Waarom genieten ondernemers
in
discriminatie
van
andere wijken
niet
bijvoorbeeld
dezelfde
vrouwen,
voordelen?
etnische
Positieve
minderheden,
jongeren, ouderen of gehandicapten, is zowel in Nederland als het buitenland aanvaard beleid. 29 De keuze om bepaalde wijken wel, en bepaalde wijken niet de status van Kansenzone te verlenen, heeft dezelfde kenmerken. Omdat concurrentievervalsing op de loer ligt moet het inrichten van Kansenzones duidelijk worden verantwoord. Een tweede nadeel van het instrument is de moeilijkheid om de effecten te meten. De relatie tussen investering en economische groei is in de meeste gevallen niet makkelijk te leggen. Vaak zijn bovendien geen vergelijkbare groepen met identieke ondernemers voorhanden die geen gebruik maken van de voordelen van de Kansenzone. Het centrale idee van Kansenzones is om gebieden in achterstandswijken aantrekkelijker te maken voor vestiging van bedrijven, opdat in deze gebieden de werkgelegenheid toeneemt. Dit blijkt in de praktijk echter moeilijk meetbaar
en
veronderstelde
in
sommige
gevallen
‘doorsijpeleffecten’
niet van
te
signaleren. 30
ondernemingen
Ook naar
de de
inwoners van wijken zijn niet in alle gevallen meetbaar. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat de groei van de werkgelegenheid in zones veroorzaakt wordt door een verplaatsing van bedrijvigheid in plaats van door de stimulering van nieuw ondernemerschap. Een derde nadeel zijn de aanzienlijke kosten die het instrument vergen. Kansenzone programma’s zijn meerjarige programma’s met in veel gevallen aanzienlijke administratieve kosten. Kloosterman et al. (1997) merken in dit verband op dat Kansenzones vaak gepaard gaan met het ontstaan van een nieuwe bureaucratie die beslist wie in aanmerking komt voor fiscale voordelen en deregulering. Ook de investeringen die
28 29
Mustafa Dikec, ‘Badlands of the Republic: space, politics and urban policy’, 2007.
Ministerie van Binnenlandse Kansenzones’, 1996.
zaken
en
Koninkrijksrelaties,
‘Op
weg
naar
30
Neumark D., Kolk J. ‘Do enterprise zones create jobs? Evidence from California’s enterprise zone program’, Working Paper 14530 (2008).
27
gemaakt
worden
ter
ondersteuning
aan
ondernemers
zijn
vaak
aanzienlijk en maken het instrument niet voor iedere wijk en stad haalbaar.
3.4 Lessen uit de internationale praktijk De internationale praktijk Binnen en buiten Europa is er de afgelopen decennia veel ervaring opgedaan met Kansenzones. Zoals aangegeven in paragraaf 3.2 zijn Kansenzones (enterprise zones) vooral toegepast in landen als GrootBrittannië en de Verenigde Staten. De eerste experimenten met zones met een versoepelde regelgeving vonden plaats in de eerste helft van de
jaren
tachtig
waarna
midden
jaren
negentig
het
instrument
vervolgens op grote schaal werd ingezet in de Verenigde Staten.31 Alleen al de staat Californïe kende 39 enterprise zones in 2008. De voorafgestelde doelstellingen bij het aanwijzen van een geografisch afgebakend gebied als Kansenzones blijken internationaal grofweg dezelfden: het ondersteunen en stimuleren van ondernemerschap in een economische achterstandswijk. In de loop der jaren heeft de inzet van Kansenzones
echter
een
duidelijke
ontwikkeling
ondergaan.
De
toepassing van Kansenzones varieert, mede vanwege de wisselende tijdsgeest en veranderende ideologische inzichten. Het instrument vindt zijn oorsprong in het liberale gedachtegoed van de jaren tachtig van de vorige eeuw. De overheid werd in deze periode als onderdeel van het probleem
gezien
bij
tegenvallende
economische
prestaties.
De
afwezigheid van deze overheid in bepaalde gebieden zou dan ook een broedplaats voor lokale economieën creëren. Door in Kansenzones fiscale en administratieve belemmeringen weg te nemen, is getracht de structurele economische neergang in de jaren tachtig – en beginjaren negentig – te keren.32 Halverwege de jaren negentig komt de nadruk in toenemende mate te liggen bij de bewoners van de Kansenzones. Recentere
(internationale)
zones
leggen
hun
focus,
naast
ondernemersstimulering, ook duidelijk op een meer integrale aanpak in het verbeteren van wijken. Het verbeteren van de ‘employability’ van de inwoners
van
de
zones
door
bijvoorbeeld
het
aanbieden
van
opleidingstrajecten en coaching is hier een voorbeeld van. Bovendien bestaat er aandacht voor duurzaamheid, de rol van vastgoed en het stimuleren van specifieke sectoren waaronder de creatieve industrie en de dienstensector.33
31
Joel A. Elvery, ‘The Impact of Enterprise Zones on Resident Employment’, Economic Development Quarterly (2009).
32
Kloosterman, J. van der Leun & J. Rath, ‘De valse verlokkingen van de kansenzone’, Economische Statistische Berichten, 82/4098, 19 maart 1997, pp. 233-234.
33
Implementation Plan Birmingham 2006-2009.
28
Experimenten met Kansenzones vonden de laatste vijfentwintig jaar vooral plaats in industriële wijken die na een naoorlogse bloeiperiode vervallen en verpauperd zijn geraakt. Kenmerkend voor dit soort wijken is dat ze in eerste instantie de transitie van een industriële naar een ‘entrepeneurial economy’ hebben gemist. Er bevinden zich weinig innovatieve ondernemingen, er is weinig dynamiek op de arbeidsmarkt en de wijken hebben een slecht imago.34 Een meer recente ontwikkeling is
de
groeiende
aandacht
voor
oververtegenwoordigde
etnische
groepen, woonachtig binnen de Kansenzones. Meer recente experimenten met Kansenzones zijn vaak wat uitgebreider dan de experimenten met Kansenzones die in de jaren tachtig en negentig plaatsvonden. Niettemin blijft het bieden van ondersteuning aan
ondernemers
één
van
de
voornaamste
doelstellingen
van
Kansenzones. Tabel 3.2 geeft een overzicht van de verschillende instrumenten
die
ingezet
worden
tijdens
experimenten
met
Kansenzones. Tabel 3.2 Ingezette instrumenten in Kansenzones in internationaal perspectief35
Subsidie
Fiscale
Coachings-
Bewoners-
Uitzonderingen
Lasten-
instrumenten
Aftrekposten
trajecten
participatie
milieuregels
verlichting
USA
●
Frankrijk
●
●
●
UK
●
●
●
●
●
●
●
●
Nederland
●
Polen
●
●
De stimuleringsmaatregel die het meest in Kansenzones wordt ingezet, is het bieden van fiscale voordelen voor ondernemers. Dit uit zich in lokale voordelen in bijvoorbeeld inkomstenbelasting, loonbelasting bij het aanstellen van nieuwe werknemers, lagere inkomstenbelasting voor laag gekwalificeerd personeel en bijzondere aftrekposten.36 Tegenover deze
voordelen
Ondernemers
die
zijn
er
gebruik
in
veel
maken
gevallen van
tevens
verplichtingen.
belastingvoordelen
zijn
in
sommige gevallen verplicht te investeren in de zone, dienen meerdere jaren aanwezig te blijven in de regio en dienen de met de regelingen gecreëerde banen, voor meerdere jaren vast te houden. 37 Uiteraard zijn deze verplichtingen in de praktijk niet of nauwelijks afdwingbaar. Zeker
34
Zone Implementation Plan Birmingham 2006-2009.
35
Voor een overzicht van de onderzochte Kansenzones, zie bijlage 1.
36
The Illinois enterprise zone Program, 1988, http://ieza.org/
37
PriceWaterhouseCoopers, ‘Poland, special economic opportunity zones, a unique investment opportunity’, 2003.
29
niet als het met de onderneming en ondernemer slecht gaat en de subsidies niet of nauwelijks terugvorderbaar zijn.
Lessen Uit onderzoeksresultaten naar de economische Kansenzones in de VS, UK en Frankrijk komen verschillende factoren naar voren die (kunnen) leiden tot de gewenste resultaten. In de eerste plaats blijkt dat alleen een integrale aanpak van de problematiek effectief is. Regelingen die louter betrekking hebben op economische stimulering hebben weinig invloed op de werkgelegenheid in de wijk.38 Geconcludeerd kan worden dat het invoeren van financiële stimulering slechts kleine positieve effecten heeft die bovendien niet altijd blijvend zijn. Deze stimulering is vooral effectief in wijken waar bepaalde omgevingsfactoren aanwezig zijn, zoals een goede logistieke situatie en aanbod van aanwezig arbeidspotentieel. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het ontbreken van een integrale aanpak kan zorgen voor ineffectieve financiële prikkels. Een tweede les uit landen waar veel ervaringen met Kansenzones is opgedaan betreft de toewijding van lokale overheden. Deze toewijding bij de uitvoer van een programma wordt als kritische succesfactor gezien. Dit blijkt in de praktijk een absolute voorwaarde. De keuze voor bepaalde initiatieven, aanpassingen in het programma en de dagelijkse administratie behoren dan ook op dit lokale niveau te liggen.39 Een derde les is dat het succes van Kansenzones (in de VS) afhankelijk is gebleken van enkele ondersteunende factoren: de focus van het programma (deze moet gericht zijn op ondersteuning van het MKB), de procedure voor deelname dient laagdrempelig te zijn (hetzelfde geldt voor de aanvraag) en overheden moeten waken voor overregulering in de zones.40
38
Enterprise Zones: A review of the Economic Theory and Empirical Evidence, Don Hirasuna & Joel Michael, 2005.
39
Hedges J. ‘The Illinois enterprise program’, llinois Municipal Review / (August 1988).
40
Butler S. ‘How to create a successful enterprise zone program’, Bookmark and Share Report Misuse or Glitches, 1992.
30
4
Evaluatie economische Kansenzones in Rotterdam
4.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt allereerst uitgebreid ingegaan op de ins en outs van de praktijk van Kansenzones in Rotterdam. Aansluitend worden de resultaten van drie evaluatiestudies in paragraaf 4.3 beschreven en besproken.
Paragraaf
4.4
zet
de
belangrijkste
resultaten
uit
de
evaluatiestudies nog eens naast elkaar en beantwoordt de vraag of vier jaar Kansenzones tot de beoogde resultaten heeft geleid.
4.2 Economische Rotterdam
Kansenzones
in
In 2005 is het project Kansenzones in acht wijken in de deelgemeenten Feijenoord en Charlois in Rotterdam Zuid van start gegaan. Het project is later uitgebreid met nog eens drie wijken in deze deelgemeenten. In deze wijken werkt de gemeente Rotterdam met woningcorporaties, het Rijk, onderwijsinstellingen, de bankensector en grote bedrijven op verschillende wijzen samen aan de ontwikkeling van deze Kansenzones. Om deze regelingen te financieren hebben de gemeente Rotterdam en de
Rijksoverheid
gezamenlijk
een
bedrag
van
48
miljoen
euro
beschikbaar gesteld voor de periode 2005 – 2008. In overleg met het Ministerie
van
Economische
Zaken
is
de
Ondernemersregeling
Kansenzones Rotterdam (OKR) binnen de budgetafspraak met één jaar verlengd en uitgebreid naar de Laagjes in IJsselmonde. De voor de periode van vier jaar (2005-2008) door het Rijk beschikbaar gestelde middelen kunnen samen met de bijdrage van de gemeente tot eind 2010 worden ingezet. Met de invoering van economische Kansenzones dient er ook een aantal wettelijke
voorzieningen
te
worden
getroffen.
De
economische
Kansenzones in Rotterdam kent haar wettelijke grondslag in de wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek.41 Hierin zijn de wettelijke kaders vastgesteld van de mogelijkheden om voor bepaalde achterstandswijken afwijkende regels te laten gelden dan voor andere wijken. Een Kansenzone kan als zodanig worden aangewezen als ze voldoet aan de volgende voorwaarden: -
het betreft een gebied binnen een gemeente met meer dan 100.000 inwoners, of binnen een van de GSB-steden met 100.000 of minder inwoners, dat een bijzondere behoefte heeft aan omschakeling wegens lokale sociaal-economische problemen;
41
Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek 2005.
31
-
het aantal niet-actieven bedraagt ten minste 25 procent; het aantal huishoudens met een laag inkomen bedraagt ten minste 45 procent;
-
het gebied binnen de gemeente betreft ten minste 5.000 en ten hoogste 30.000 inwoners.
Het toewijzen van een gebied als Kansenzone biedt het Rijk de mogelijkheid bepaalde beleidsinstrumenten toe te passen: -
de mogelijkheid tot verlaging van de onroerend zaakbelasting (OZB) voor bedrijven;
-
de mogelijkheid om panden te sluiten die de leefbaarheid van de buurt aantasten;
-
om de woningmarkt te reguleren kunnen aan woningzoekenden extra eisen worden gesteld.
Het uiteindelijke doel van de economische Kansenzones is een beter vestigingsklimaat voor ondernemers om zo een economisch gezonde wijk te creëren waar mensen graag willen wonen en werken. Om deze doelstelling te bereiken is ingezet op twee actielijnen: 42 -
de uitvoering van de Ondernemersregeling Kansenzones Rotterdam (OKR);
-
investeren
in
projecten
gericht
op
het
verbeteren
van
de
economische en fysieke infrastructuur, de bedrijfsomgeving en het vestigingsklimaat in de Kansenzones.
Uitvoering Ondernemersregeling Kansenzones Rotterdam (OKR): actielijn 1 Door middel van de Ondernemersregeling Kansenzones Rotterdam (OKR) kan een ondernemer in Rotterdam Zuid aanspraak maken op een maximale vergoeding van 50% van zijn investering. Om in aanmerking te komen dient een ondernemer een bedrag van minimaal € 4.000 te investeren. De toegekende investeringpremie bedraagt maximaal € 100.000.
Ook
voorwaarden.
moet
een
ondernemer
Het bedrijfsplan
wordt
voldoen
door
aan
een
aantal
een extern bureau
op
levensvatbaarheid getest. Daarnaast wordt de onderneming gedurende de eerste drie tot vijf jaar periodiek gemonitord door het team BackOffice dan wel een extern bureau. De boekhouding, de besteding van de subsidie en de return on investment worden tijdens dit onderzoek bekeken. De OKR richt zich op het versterken van het vestigingsklimaat voor ondernemers en op het stimuleren van investeringen in bedrijfsvastgoed in de gebieden die als Kansenzones zijn aangewezen. De beoogde resultaten van de OKR zijn het inlopen van een investeringsachterstand, een groei van de werkgelegenheid, een toename van investeringen in
42
‘Midterm review Kansenzones Rotterdam: Hoofdrapport’, Ernst&Young/Regioplan (2007).
32
het
gebied,
betere
resultaten
van
ondernemers
en
een
grotere
tevredenheid onder consumenten. In vier jaar tijd zijn er bij de gemeente Rotterdam ruim 1.400 investeringsaanvragen binnengekomen. Meer dan de helft van deze aanvragen
is
gehonoreerd
waardoor
ondernemers
samen
met
de
gemeente en het Rijk rond de € 40 miljoen euro hebben geïnvesteerd in hun onderneming en in de wijk. Vanwege het grote aantal aanvragen is de regeling OKR opgevolgd door de regeling Kansenzones II. De regeling is qua opzet niet veranderd, al is de hoogte van de maximale investeringspremie teruggebracht naar 40% met €40.000 en is de minimale investering voor de ondernemer gestegen naar €10.000. Deze regeling is mede gefinancierd met steun van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling van de Europese Commissie.
Projecten en investeringen ter bevordering van de economie in Kansenzones: actielijn 2 Om de doelstelling van actielijn 2 te bereiken is een aantal unieke projecten in het leven geroepen. Hieronder worden er enkele kort toegelicht. Project ‘Jonge starters’ Het project ‘Jonge starters is gericht op jonge ondernemers die een bedrijf willen starten in Rotterdam Zuid. Binnen het project worden deze ondernemers intensief begeleid en gecoacht bij het ontwikkelen van een goed ondernemingsplan en het starten van hun eigen bedrijf. De aangeboden begeleiding bestaat uit advies door financieel adviseurs, marketingspecialisten, belastingadviseurs en de Kamer van Koophandel. Daarnaast worden zij geholpen bij het verkrijgen van financiering en geschikte bedrijfsruimte.43 In de afgelopen vier jaar hebben vijf ronden44 plaats gevonden waarin ruim 500 deelnemers het traject succesvol hebben afgerond. Aan het eind van elke ronde is er een creativiteitsprijs, een persoonlijkheidsprijs en een hoofdprijs uitgereikt.45 De OZB-regeling Waar de OZB-belasting normaal gesproken ten goede komt aan de gemeentekas is in het kader van actielijn 2 besloten om deze in samenspraak
met
de
ondernemers
te
investeren
in
de
wijk.
Ondernemers in de Kansenzones hebben hierdoor de mogelijkheid om 43
“Eén jaar Kansenzones Rotterdam: volhouden en verbreden’, Ernst&Young/Regioplan (2006).
44
Deze vijf Ronden bestaan uit een jaarlijks traject van 3 maanden waarin de jonge ondernemers in een klasje begeleidt worden, op deze manier krijgen ze de kans om naast begeleiding ook contacten te leggen met andere studenten.
45
Zie ‘Kansenzones’, Willem de Kooning Academie (2008).
33
zelf te beslissen over de inzet van de door henzelf betaalde OZBbelasting. Voorbeelden van investeringen zijn het verbeteren van het straatbeeld
d.m.v.
opknappen
van
een
nieuwe
wandelpaden,
gezamenlijke
betere
winkelgevel.
verlichting,
Daarnaast
is
het een
investering in de beveiliging van de wijk ook een optie. Een concreet voorbeeld is het Stop&Shop initiatief waar parkeerkaarten voor kort parkeerders gratis zijn. 46 De inzet van gemeentelijk vastgoed Bij aanvang van het project Kansenzones waren er signalen dat er vraag was
naar
geschikt
en
gunstig
vastgoed
voor
starters
en
kleine
ondernemers in de Kansenzones.47 Binnen het project Kansenzones zijn de afgelopen vier jaar twee bedrijfsverzamelgebouwen ontwikkeld, de Creative Factory in de Maassilo en het Business Centre Feijenoord. Inmiddels hebben 65 ondernemers - onderverdeeld in vijf clusters; media, ontwerp, muziek & events, mode en zakelijke dienstverlening onderdak
gevonden
in
de
Creative
Factory.
Het
voormalige
deelgemeentekantoor is omgebouwd tot Business Centre Feijenoord, gericht op zakelijke dienstverlening. Voor zowel het Business Centre Feijenoord als de Creative Factory overschreed het aantal aanvragen het aanbod. Loonkostensubsidie 48 Door middel van een loonkostensubsidie kunnen ondernemers tot 50 procent subsidie ontvangen voor het in dienst nemen van nieuwe werknemers die ingeschreven staan bij de sociale dienst, tot een maximum van € 10.000. Voorwaarde is dat de werknemer een contract voor twaalf maanden krijgt. Daarnaast kan de ondernemer tot 50% van de opleidingskosten, tot een maximum van € 2.000 terugkrijgen. Totaal komt dit neer op een totale investeringspremie van € 12.000. Doel van de regeling is om meer werkgelegenheid te creëren in Rotterdam Zuid. Over
2007
en
2008
is
aan
330
nieuwe
medewerkers
een
loonkostensubsidie toegekend. 49 Beroepsoriënterende Praktijkvorming (BOP) De BOP is gericht op het verbeteren van de startkwalificaties van jongeren die wonen in Rotterdam Zuid. Het doel is het bieden van programma’s aan 18-23 jarigen om te voorkomen dat deze groepen buiten de boot vallen. Ondernemers hadden tot voor kort, zelfs voor 46
Rotterdam:
volhouden
en
verbreden’,
47
Rotterdam:
volhouden
en
verbreden’,
Zie ‘Eén jaar Kansenzones Ernst&Young/Regioplan (2006). Zie “Eén jaar Kansenzones Ernst&Young/Regioplan (2006).
48
Zie ‘Kansenzones’, Willem de Kooning Academie (2008) en ‘Midterm Kansenzones Rotterdam: Hoofdrapport’, Ernst&Young/Regioplan (2007).
review
49
De loonkostensubsidie wordt uitgevoerd i.s.m. een servicepunt voor werkgevers genaamd DAAD. DAAD is een publiekprivaat samenwerkingsverband van ondermeer gemeente Rotterdam, CWI en diverse re-integratiebedrijven.
34
relatief eenvoudige functies, moeite met het vullen van vacatures. Indien sollicitanten reageren op vacatures is dit vaak vanuit buiten de Kansenzones. Een project als BOP is belangrijk voor het terugdringen van jeugdwerkloosheid in Rotterdam Zuid. 50 Op het moment van de laatste evaluatie in het kader van de midterm review had slechts de pilot
plaatsgevonden.
Dertig
deelnemers
waren
op
dat
moment
begonnen aan het traject, met slechts drie uitvallers. Financieringsarrangement met banken Drie banken (Rabobank, ING en ABN Amro) zijn bereid gevonden om mee te werken aan een financieringsregeling in de Kansenzones. Hierbij ondersteunen zij de deelnemende ondernemers door het verzorgen van een
kredietfaciliteit
subsidiebedrag51.
In
ter
voorfinanciering
praktijk
blijkt
deze
van
het
aanpak
niet
toegezegde optimaal
te
functioneren en wordt er slechts beperkt van deze regeling gebruik gemaakt. banken
Ondanks
vaak
niet
de
externe
levensvatbaarheidstoets
het vertrouwen
in
de
hebben
de
overlevingskans van
de
betrokken ondernemer. Op het moment van de laatste meting, tijdens de Midtermreview waren er slechts 20 kredieten verstrekt op een totaal aantal van 203 verstrekte subsidies.
4.2.1 U niek e Rott erda ms e aa npak Nationaal
en
internationaal
bezien
zijn
er
veel
voorbeelden
van
Kansenzones en krachtwijken. Het Rotterdamse initiatief onderscheidt zich vanwege twee kenmerken. Allereerst maakt de grootte van de regeling het Rotterdamse initiatief uniek (zeker binnen Nederland). Daarnaast is gekozen om met subsidies te werken en niet voor fiscale stimulansen. De
in
Rotterdam
aanzienlijk
voorgenomen
omvangrijker
dan
investering
de
van
investering
€
in
48
miljoen
bijvoorbeeld
is de
Amsterdamse K Kansenzone. In Amsterdam is het voornemen om over de periode 20082009
één
miljoen
euro
te
investeren
in
drie
Kansenzones.52
De
Kansenzones in Delft, Enschede en Eindhoven kennen een andere insteek. Deze zones zijn gecentreerd rond de universiteiten in deze steden. De keuze voor de zones rond de universiteiten is gebaseerd op een hoog potentieel aan (hightech) ondernemerschap in de vorm van studenten en recent afgestudeerden. Deze vorm van Kansenzones is niet specifiek gericht op het ontwikkelen van ondernemerschap in achterstandswijken. De steun die ondernemers geboden wordt is tevens niet van financiële aard. De starters wordt steun geboden in de vorm
50
Zie ‘Midterm review Kansenzones Rotterdam: Hoofdrapport’, Ernst&Young/Regioplan (2007).
51
Zie ‘Midterm review Kansenzones Rotterdam: Hoofdrapport’, Ernst&Young/Regioplan (2007).
52
Subsidieverordening Kansenzones Amsterdam.
35
van een zogenaamde ‘formulemanager’. Deze formulemanager werkt als aanspreekpunt en voorziet de ondernemers van advies bij vraagstukken aangaande zaken als financiering, productontwikkeling, begeleiding bij (vergunning)procedures en het ontsluiten van relevante netwerken en organisaties.
4.3 Overzicht evaluatiestudies Diverse evaluatiestudies De afgelopen jaren zijn verschillende studies uitgevoerd waarin de effectiviteit en doelmatigheid van Kansenzones in Rotterdam centraal staan. In deze paragraaf wordt een viertal evaluatiestudies kritisch tegen
het
licht
gehouden.
Het
gaat
hierbij
om
de
volgende
evaluatiestudies: −
de twee in 2006 en 2007 uitgevoerde studies van Regioplan en
−
het onderzoek van TNO – uitgebracht in oktober 2009 – waarin de
Ernst & Young; effecten van ruimtelijke kenmerken op de economie in de wijken van Rotterdam Zuid centraal staan;53 −
de
resultaten
van
de
monitor
die
is
uitgevoerd
onder
de
ondernemers die een subsidie toegekend hebben gekregen; in deze rapportage worden vooral de resultaten die volgen uit de OKR, de inzet van gemeentelijk vastgoed en het OZB-fonds belicht. In de laatste paragraaf worden de resultaten van de verschillende studies samengevat en becommentarieerd.
Doelstellingen Kansenzones Om tot een uitspraak te kunnen komen over de effectiviteit van Kansenzones in Rotterdam dienen eerst de doelstellingen duidelijk te zijn. De hoofddoelstelling – die al aan het eind van 2003 door het Rotterdams College in het actieprogramma ‘Rotterdam zet door. Op weg naar een stad in balans’ – werd verwoord, luidt: “het oplossen van problemen in gebieden die extra aandacht vragen”. Meer concreet, het doel van Kansenzones is het versneld economisch revitaliseren van de aangewezen zwakste gebieden van Rotterdam Zuid door het stimuleren van private economische investeringen van (startende) ondernemers en eigenaren van commercieel vastgoed. Door in de aangewezen Kansenzones investeringen te stimuleren en het ondernemerschap te stimuleren probeert men dit te bereiken. Aan het begin van het Kansenzonesproject is de hoofddoelstelling in enkele subdoelstellingen gesplitst, te weten: méér nieuwe ondernemingen, 53
Eén jaar Kansenzones Rotterdam: volhouden en verbreden, Ernst&Young/Regioplan (2006), Midterm review Kansenzones Rotterdam: Hoofdrapport september, Ernst&Young/Regioplan (2007), Het effect van Ruimtelijke Kenmerken op economie in de wijk, TNO (2009). TNO heeft specifiek een aantal Kansenzoneswijken meegenomen in dit onderzoek.
36
groei van werkgelegenheid, toename van de investeringen, betere resultaten
van
de
ondernemers
en
grotere
tevredenheid
van
de
consumenten.54
4.3.1 Erns t & Y oung/Reg iop la n (2006) In
het
in
september
Kansenzones
2006
Rotterdam:
gepubliceerde
volhouden
Ernst&Young
en
Regioplan
Kansenzones
in
Rotterdam
de
onderzoek
en
(voorlopige)
onderzocht.
-
verbreden
In
Eén -
effectiviteit de
studie
jaar
hebben van
zijn
de
beide
actielijnen die deel uitmaken van de Kansenzones onderzocht. De volgende onderzoeksvragen stonden in de evaluatie centraal:55 -
wat
is
het
oordeel
Kansenzones?
En
tot
hoe
nu
toe
effectief
over zijn
de
de
effectiviteit
in
van
de
het kader van
de
Kansenzones ingezette instrumenten (investeringspremie, inzet van gemeentelijk vastgoed, creëren van een OZB-fonds)? -
draagt
de
inzet
substantieel
bij
aan
het
verkleinen
van
de
stimuleren
in
achterstand in de betreffende gebieden? -
wat
is
de
beste
achterstandswijken?
wijze
om
En
welke
de
economie
stimulering
te
heeft
de
meest
structurele uitwerking? -
is uitbreiding van het aantal Kansenzones wenselijk en zo ja, naar welke
gebieden:
naar
andere
achterstandswijken
of
naar
aanpalende bedrijfsterreinachtige gebieden?
Effectiviteit De onderzoekers van Ernst&Young/Regioplan concluderen dat de OKR aanslaat: de investeringspremieregeling leidde tot een groter aantal ingediende investeringsprojecten dan vooraf verwacht.56 De OKR wordt vooral benut ten behoeve van
investeringen in verbouwingen en
aanschaf van bedrijfsmiddelen. De onderzoekers geven aan dat zonder de OKR een deel van de investeringen niet – of niet in de beoogde omvang óf minder snel – zouden zijn gedaan. De investeringsaanvragen bleken
voornamelijk
afkomstig
te
zijn
van
reeds
gevestigde
ondernemers in de Kansenzones. De beoogde nieuwe ondernemers worden zodoende (nog) niet bereikt.57
54
In het eerste onderzoek zijn geen activiteiten ondernomen om de mate van tevredenheid onder consumenten te inventariseren.
55
In het onderzoeksrapport wordt ook ingegaan op de vragen ‘welke lessen zijn te trekken uit de ervaring in met Kansenzones in het buitenland?’ en ‘welke best practices komen daaruit naar voren en welke lessen kunnen daaruit getrokken worden?’. Omdat de voorbeelden en lessen uit het buitenland al in paragraaf 3.5 aan de orde zijn geweest, zal hier niet verder op worden ingegaan.
56
Tot 1 mei 2006 zijn er 340 aanvragen ingediend. Met de ingediende aanvragen is tot de ijkdatum van 1 mei 2006 een investeringsvolume van € 23 miljoen gemoeid.
57
De onderzoekers wijzen ook op de resultaten van een brainstormsessie met ondernemers in de Kansenzones: daaruit kwam naar voren dat ondernemers het door de gemeente getoonde commitment belangrijk vinden. De gemeente toont daarmee aan groot vertrouwen te hebben in de economische perspectieven voor deze wijken.
37
Het programmaonderdeel ‘De inzet van gemeentelijk vastgoed’ blijkt wat minder snel van de grond te zijn gekomen dan werd beoogd. Tijdrovende ontwikkelingsprocessen en vergunningenprocedures zijn hier debet aan. Niettemin is in het kader van dit programmaonderdeel is het voormalige deelgemeentekantoor van Feijnoord herontwikkeld en is er met de ‘Creative Factory’ een begin gemaakt. Ondernemers zijn nog niet erg bekend met de inzet van gemeentelijk vastgoed maar geloven wel dat het kan bijdragen aan het economische profiel van de wijk. De onderzoekers merken ten aanzien van de instelling van het OZBfonds op dat dit projectonderdeel nog in de prille beginfase verkeert en concrete resultaten op het moment van onderzoek daardoor nog niet te meten zijn.58 Ook zijn ondernemers nog niet zo bekend met de instelling van het OZB-fonds. Voor zowel de inzet van gemeentelijk vastgoed als voor de instelling van een OZB-fonds geven de onderzoekers aan dat aanvullende ambtelijke capaciteit op projectleiderniveau nodig is. Ook wordt aanbevolen om extra menskracht in te zetten om zo intensieve contacten met ondernemers te kunnen onderhouden.
Bijdrage aan verkleining achterstanden Volgens de onderzoekers wordt met de Kansenzones een bijdrage geleverd
aan
het
verkleinen
van
de
achterstandspositie
van
de
Kansenzoneswijken ten opzichte van vergelijkbare wijken in Rotterdam en Nederland. Deze bijdrage moet gezocht worden in het toegenomen ondernemersvertrouwen dat het resultaat is van het commitment die volgens
de
ondernemers
door
de
gemeente
wordt
getoond.
De
verbetering heeft met name betrekking heeft op indicatoren die inzicht geven
in
de
bedrijfseconomische
prestaties
(investeringsniveau,
financiële positie e.d.) van ondernemers. De invloed van Kansenzones op de werkgelegenheid en het gewenste terugdringen van werkloosheid wordt als ‘minder direct’ aangemerkt. Er wordt gesproken van een ‘bescheiden positieve impact op het aantal banen’. De wijken zelf profiteren daar echter niet van. De vacatures die ontstaan, worden in grote mate ingevuld door personen van buiten de Kansenzoneswijken.
De beste wijze om wijken te stimuleren De onderzoekers stellen dat de aanpak met Kansenzones succesvol kan zijn indien aan bepaalde randvoorwaarden wordt voldaan. In wijken waar bijvoorbeeld de criminaliteit hoog is en waar mensen zich niet veilig
voelen,
ondernemerschap
zullen en
weinig
investeringen
investeringen
te
kunnen
plaatsvinden.
Om
stimuleren
het
is
noodzakelijk dat het minimumniveau ‘schoon-heel-veilig’59 in de wijk
58
Wel zijn er al enkele activiteiten opgestart zoals bijvoorbeeld Stop & Shop en Shop & Win in de Afrikaanderwijk.
59
‘ School, heel, veilig’ wordt gezien als een minimumniveau voor een wijk waardoor zij zich verder kan ontwikkelen. Niet alleen de gemeente is hiervoor verantwoordelijk, ook burgers hebben een verantwoording om de stad schoon heel en veilig te houden. Zie hiervoor ook www.baasinrotterdam.nl.
38
aanwezig is. Ook wordt door de onderzoekers gewezen op de noodzaak van een integrale aanpak: naast maatregelen op het gebied van ‘schoolheel-veilig’ dienen ook fysieke en sociale verbetermaatregelen genomen te
worden.
Daarbij
dient
bijvoorbeeld
gedacht
te
worden
aan
verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, de kwaliteit en uitstraling van particulier vastgoed, de kwaliteit van de woningvoorraad, sociale activering en het terugdringen van de criminaliteit.
Is uitbreiding wenselijk? De
onderzoekers
staan
sceptisch
tegenover
uitbreiding
van
de
Kansenzones naar andere wijken. Een uitbreiding kan er volgens hen toe
leiden
dat
‘heel
Rotterdam’
Kansenzone
wordt.
Dat
kan
de
geloofwaardigheid van een gerichte aanpak ondermijnen. Uitbreiding naar Spangen of Delfshaven ligt volgens de onderzoekers veel minder voor de hand dan een uitbreiding naar direct aangrenzende woon- en werkgebieden (Katendrecht en Sluisjesdijk). De uitdaging wordt vooral gezien in het zorgvuldig kiezen van een eventuele uitbreiding en een geschikte timing.
Andere bevindingen en aanbevelingen 60 De onderzoekers zijn van mening dat er een grotere investering moet worden
gedaan
ten
aanzien
van
vroegtijdige
schoolverlaters
en
jongeren zonder startkwalificatie, aangezien dit een knelpunt vormt bij het vervullen van vacatures in de wijk. Het project ‘Beroepsoriënterende Praktijkvorming’ haakt hierop in. Daarnaast dient te worden bezien welke andere instrumenten toegepast kunnen worden om de kloof tussen werkloosheid en werk te verkleinen. Fiscale instrumenten die de kosten van het aannemen van nieuwe werknemers verlagen
zijn
eveneens een optie. Ook wordt aangegeven dat additionele activiteiten gericht op starters nuttig zijn. Het project ‘Jonge Starters’ – waarin de voorbereiding op een te starten onderneming centraal staat - voorziet hierin. Daarnaast wordt
ook
gewezen
op
het
belang
van
het
creëren
van
huisvestingsmogelijkheden voor starters, het aanbieden van cursussen en het opzetten van een coaching- en mentorsysteem. Eerder is al opgemerkt dat door de onderzoekers is geadviseerd om de projectorganisatie te versterkenmoeten de deelprojecten inhoudelijk meer vorm worden gegeven. Door het grote aantal aanvragen zijn er lange wachttijden ontstaan. Het compleet krijgen van de aanvragen voor de subsidie blijkt een tijdrovende klus te zijn waar weinig menskracht beschikbaar voor is. Ook de aanvraagformulieren bleken
60
Op basis van hun bevindingen in het onderzoek is er door de onderzoekers van Ernst&Young/Regioplan ook een SWOT-analyse opgesteld, zie p.73 van het hoofdrapport.
61
Dat geldt zowel bij de uitvoering van de OKR en de verschillende deelprojecten als het ‘gemeentelijke vastgoed’ en het OZB-fonds.
39
niet
duidelijk
genoeg
te
zijn.
Intensieve
communicatie
over
de
benodigde stukken was daardoor noodzakelijk. 62
4.3.2 Erns t & Y oung/Reg iop la n (2007) Een jaar na het eerste evaluatierapport is in september 2007 een tweede
evaluatierapport
‘Midterm
review
Kansenzones
Rotterdam’
uitgebracht. Het doel en de opzet van deze tussentijdse beoordeling is grofweg dezelfde als de voorgaande studie. In het hoofdrapport staat de beantwoording van de volgende vragen centraal: −
is de Ondernemersregeling Kansenzones Rotterdam (OKR) effectief gebleken en hoe kan de effectiviteit worden verbeterd?
− −
is de inzet van de OKR doelmatig en kan dit verbeterd worden?
−
hoe kijken ondernemers in de wijk aan tegen de Kansenzones, hoe
werkt de integrale aanpak? beoordelen zij de ingezette instrumenten en welke verbeteringen achten zij wenselijk?
−
is het zinvol en wenselijk de gekozen aanpak ook elders toe te
−
welke overige aandachtspunten zijn er met betrekking tot de huidige
passen en zo ja, onder welke voorwaarden? en mogelijk toekomstige opzet van Kansenzones?63
De effectiviteit van de OKR Uit het evaluatierapport komt naar voren dat er tot 1 april 2007 634 subsidieaanvragen
voor
subsidie
zijn
gedaan.64
Daarmee
is
een
investeringsvolume van bijna € 46 miljoen gemoeid. De omvang van de investeringen
waarvan
de
subsidieaanvraag
gehonoreerd
is,
zijn
opgelopen tot ongeveer € 12,7 miljoen. Er zijn geen statistieken bijgehouden
over
het
investeringsniveau
in
de
Kansenzones.
De
onderzoekers kunnen daarom een eventuele positieve invloed van de OKR op de investeringen niet onderbouwen. Er kan wel een globaal beeld
worden geschetst op basis van gesprekken met betrokken
ondernemers. Daaruit komt naar voren dat voor ongeveer een kwart van de ondernemingen geldt dat zij zonder de OKR niet zouden hebben geïnvesteerd. Voor ongeveer 40 procent geldt dat zij minder zouden hebben ïnvesteerd – of de investering in een later stadium zouden hebben gedaan. Voor ruim één op de drie ondernemers lijkt de OKR geen invloed te hebben op de investeringsbeslissing.
62
Gemiddeld duurt het 95 dagen voordat de juiste stukken ontvangen zijn en er een compleet dossier aanwezig is. Door deze lange afhandeling bedraagt de totale duur tussen eerste aanvraag en beschikking gemiddeld 144 dagen.
63
De volgende aandachtspunten worden in de Midterm review behandeld: de mogelijkheid voor clustering en branchering en realisatie van functieverandering op specifieke locaties; de toereikendheid van het budget; de mogelijkheden om de Kansenzones uit te breiden en te verlengen; de wenselijkheid om in het buitenland beproefde instrumenten toe te passen.
64
In alle Kansenzones zijn ongeveer 2.400 bedrijven gevestigd. Dit betekent dat zo’n 25 procent van alle bedrijfsvestigingen een beroep heeft gedaan op de regeling (peildatum 1 april 2007).
40
Hoewel er bij de effectiviteit van de OKR sprake is van een belangrijk ‘na-ijleffect’ (en er enige tijd zit tussen het toekennen van een aanvraag en
de
daadwerkelijke
investeringen
in
de
wijk)
verwachten
de
onderzoekers dat de regeling ook op de wat langere termijn geen groot werkgelegenheidseffect zal hebben. 65 Het effect op de werkeloosheid wordt door de onderzoekers nog kleiner ingeschat. Uit gesprekken met ondernemers komt tevens naar voren dat de kleinschalige bedrijvigheid in de wijk bijdraagt aan de levendigheid van de wijk. Door veel bewoners wordt dat als een positief te waarderen kwaliteit
gezien.
ondernemers
–
Ook bij
aan
dragen een
de
investeringen
verbetering
van
–
het
volgens exterieur
de van
bedrijfspanden. Ook zorgt de OKR voor vertrouwen in de toekomst van de wijk.
Doelmatigheid van de OKR De onderzoekers in termen van menskracht en kosten geanalyseerd in welke mate de ingezette middelen in verhouding staan tot de behaalde resultaten. Indien bijvoorbeeld de ongeveer 65 banen die vanwege de OKR zijn ontstaan worden afgezet tegen de kosten (ongeveer € 6 miljoen) kan worden gesteld dat de kosten per baan relatief hoog zijn. Hierbij merken de onderzoekers op dat de doorwerking van de door middel van de OKR gerealiseerde investeringen enige tijd vergt. Ook wordt opgemerkt dat de OKR geen werkgelegenheidsinstrument is. Volgens de onderzoekers leidt de OKR niet – of maar zeer beperkt – tot verplaatsingen van ondernemers van buiten de Kansenzones naar gebieden binnen de Kansenzones. In de afgelopen jaren vestigden zich ongeveer 15 bedrijven in de Kansenzones afkomstig van elders uit Rotterdam terwijl er jaarlijks tussen de 30 en 60 bedrijven vertrokken. Het percentage en de hoogte van het subsidiebedrag wordt door de onderzoekers als positief beoordeeld. De apparaatkosten zijn relatief hoog. Deze bedroegen in het eerste (opstart-)jaar 70 procent van het totale aanvraagbedrag. In het tweede jaar zijn de kosten gedaald tot circa 30 procent waarbij voor geheel 2007 verwacht wordt dat de kosten op 17 procent van de toezeggingen komt. De onderzoekers verwachten dat in de toekomstige jaren de apparaatkosten verder kunnen dalen als gevolg van een grotere efficiency van het gehele proces. 65
De geschatte impact van de Kansenzones (de OKR) op de werkgelegenheid bedraagt vooralsnog maximaal 65 nieuwe arbeidsplaatsen. Dit aantal nieuwe arbeidsplaatsen bestaat deels uit starters dat gebruik maakt van de OKR en waarvan de onderzoekers aannemen dat deze voor een deel zonder de subsidie niet zouden zijn gestart. Overigens is het aantal werkzame personen in de Kansenzones sinds 2005 met 1,6 procent gestegen (ongeveer 350 werkzame personen). Voor Rotterdam als geheel was er sprake van een daling van 0,8 procent. Een harde causale relatie tussen de ingezette middelen in de kansenzone en de invloed op de werkgelegenheid kan echter niet worden gelegd. Sinds de start van de Kansenzones is ook het aantal bedrijven in de wijken toegenomen. In de periode 2006-2007 zijn er per saldo 80 bedrijven bijgekomen.
41
Integrale aanpak De onderzoekers stellen dat het omkeren van de negatieve ontwikkeling van
wijken
gerealiseerd voldoende
naar bij
een een
positieve
integrale
effectief
te
zijn
ontwikkeling
aanpak
van
adviseren
alleen
de
zij
kan
worden
problematiek.
naast
de
Om
bestaande
samenwerking met ‘Pact op zuid’ door ook in te zetten op samenwerking met sectoren als SoZaWe, JOS en private partners. Ook in het eerste evaluatierapport werd al door de onderzoekers gewezen op de noodzaak van een integrale aanpak. Het programmaonderdeel ‘De inzet van gemeentelijk vastgoed’ blijkt zich
met
name
te
richten
op
twee
projecten
-
het
voormalige
deelgemeentekantoor van Feijenoord en de ‘Creative Factory’.66 De gemeente oriënteert zich wel op enkele andere vastgoedprojecten. De herontwikkeling van vastgoed blijkt relatief veel tijd en energie te kosten, bovendien vergen ze relatief veel geld. De twee lopende projecten voorzien volgens de onderzoekers in een behoefte en ze voegen zowel functioneel als qua prijsstelling iets toe aan het huidige aanbod bedrijfsruimtes.67 De verhuur van units in het voormalige deelgemeentekantoor van Feijenoord verloopt goed. Ook voor het project ‘Creative Factory’ bestaat veel interesse. De onderzoekers merken ten aanzien van de instelling van het OZBfonds op dat dit projectonderdeel traag van de grond komt. De ondernemers zijn nog niet zo bekend met de instelling van het OZBfonds. Mede daardoor zijn de maatschappelijke effecten nog gering. Wel wordt
opgemerkt
dat
het
instrument
de
samenwerking
tussen
ondernemers kan stimuleren omdat gezamenlijk over investeringen besloten moet worden.
Oordeel van ondernemers Over het algemeen zijn de ondernemers positief over de OKR.68 Het project Kansenzones wordt ook vaak door de ondernemers gelijk gesteld aan de OKR. De meeste ondernemers blijken zelfs geen van de overige instrumenten te kennen. Punt van kritiek vanuit de ondernemers is de trage afhandeling en de complexiteit van het aanvragen van de OKR. Vanwege de mogelijke één op één communicatie wordt de ingezette ondernemersbalie gewaardeerd.
66
Ook uit het eerste evaluatieproject blijkt dat de inzet van gemeentelijk vastgoed zich tot deze twee projecten beperkt.
67
Per saldo leveren beide projecten geschikte huisvesting op voor ongeveer 100 tot 125 kleine bedrijven.
68
De ondernemers zijn subsidiepercentage.
met
name
tevreden
over
het
relatief
hoge
maximale
42
Is uitbreiding wenselijk? De onderzoekers zien vanuit sociaal-economische motivatie weinig in een uitbreiding van de Kansenzones naar andere wijken (bijvoorbeeld Ijsselmonde). Een uitzondering zou gemaakt kunnen worden voor een direct aangrenzend bedrijventerrein. Ook vinden de onderzoekers het onlogisch om door middel van de OKR de detailhandel en horeca te stimuleren in gebieden waar dit vanuit ruimtelijk-beleidsmatig oogpunt onwenselijk is.
Overige aandachtspunten De midterm review behandelt tevens enkele aandachtspunten met betrekking tot branchering, financiering en uitbreiding van de regeling en alternatieven voor het huidige instrumentarium: −
de OKR levert geen bijdrage aan beïnvloeding van branchering. De OKR blijkt wel een belangrijk instrument in de contacten die met ondernemers worden onderhouden;
−
gezien de benutting van de OKR wordt verwacht dat de regeling op de peildatum 1 juli 2010 uitgeput zal zijn;69
−
de onderzoekers zien geen aanleiding om de OKR te vervangen door een fiscaal alternatief;70 een sterk punt van de OKR is dat er een belangrijke signaalfunctie van uitgaat en dat de premie tastbaar en prikkelend is.
4.3.3 TNO (2009) Voor TNO vormde de beleidsmatige en wetenschappelijke aandacht voor wijkeconomie de aanleiding om op eigen initiatief een onderzoek te starten naar determinanten voor de economie op wijkniveau.71 Daarbij is de focus gericht op ruimtelijke determinanten waarbij erkend is dat ook andere
relevante
factoren
op
sociaal,
demografisch
en
sociaal-
economisch terrein van invloed zijn op de lokale bedrijvendynamiek. In het
onderzoek
wilde
TNO
de
hypothese
toetsen
dat
de
stedenbouwkundige structuur van een wijk ook van invloed is op de wijkeconomie.72
69
Op peildatum 1 juli 2010 zou het beschikbare budget voor actielijn 2 van € 24 miljoen gerealiseerd kunnen zijn, ook uitgaande van € 8 miljoen voor het OZB fonds.
70
Gekeken is naar een mogelijke verlaging loonbelasting en de OZB op bedrijfspanden.
van
vennootschapsbelasting,
BTW,
71
Het betreft hier het onderzoek “Wijken die werken – de relatie tussen stedenbouwkundige kenmerken en wijkeconomie”, Boonstra, B., Roso, M. en W. Manshanden (2009), TNO-034-DTM-2009-02453. Het rapport dat in deze paragraaf centraal staat is een ander rapport, te weten: “Wijken op de ladder – stedenbouwkundige handreikingen voor wijkeconomie Rotterdam Zuid”, Boonstra, B. en M. Roso (2009), TNO-034-DTM-2009-03484-BAB-BRS-20518 (conceptversie).
72
Tot de stedenbouwkundige kenmerken behoren ontsluiting, routering en bebouwingsdichtheid.
onder
andere
de
mate
van
43
Methodiek TNO ontwikkelde een methodiek om stedenbouwkundige kenmerken van wijken te relateren aan de economische potentie van de wijk.73 Als indicator voor de economische prestaties (potentie) op wijkniveau is gekeken naar de werkgelegenheidsontwikkeling in de periode 19962005. Deze indicator wordt als proxy gebruikt voor de mate waarin een wijk
zijn
economische
potentieel
weet
te
verzilveren.74
Uit
het
onderzoek dat plaatsvond op basis van een steekproef van 93 wijken (uit 31 steden die alle vallen onder het zogenaamde grotestedenbeleid) blijkt dat er bepaalde typen wijken zijn die een bovengemiddelde werkgelegenheidsgroei vertonen. Dit zijn kleinschalig gemengde wijken, wijken waarvan het stratenpatroon gevarieerd is met een beperkt aantal doorlopende straten en wijken met bovengemiddeld veel nationale, regionale en stedelijke ontsluitingen of juist nauwelijks ontsluitingen. De uitkomsten zijn ook statistisch getoetst. Daaruit blijkt dat de uitkomsten niet toevallig zijn en wel degelijk een patroon of een correlatie
vertonen.
Deze
correlatie
tussen
wijktypologie
en
werkgelegenheidsgroei is zwak maar niet verwaarloosbaar. Met andere woorden: er zijn geen ruimtelijke kenmerken die werkgelegenheidsgroei garanderen, maar een rol spelen ze wel.
Toepassing op Rotterdam Zuid In Rotterdam Zuid vinden forse investeringen plaats op zowel fysiek, sociaal
en
sociaale-conomisch
gebied
als
door
middel
van
de
’Kansenzones’ die ondernemers moeten verleiden te investeren in die wijken. TNO werd daarom gevraagd de ontwikkelde methodiek op de wijken van Rotterdam Zuid toe te passen. In het door TNO uitgevoerde onderzoek staat de volgende vraagstelling centraal: Hoe hebben de wijken van Rotterdam Zuid zich over de periode 19962008 ontwikkeld en hoe verhoudt die ontwikkeling zich tot de verwachte ontwikkeling op basis van ruimtelijke kenmerken van die wijken? In het kader van deze studie is het belangrijk om op te merken dat met het oog op de beschikbaarheid van gegevens TNO heeft gekozen voor de indeling in viercijferige postcodegebieden. Deze gebieden sluiten daardoor
niet
noodzakelijkerwijze
aan
bij
andere
administratieve
indelingen zoals de indelingen in deelgemeenten en wijken daarbinnen, of de economische Kansenzones. Dat betekent dat de gehanteerde
73
Bij de uitwerking van deze methodiek hebben de onderzoekers zich gebaseerd op het klassiek geworden werk van Jane Jacobs “The death and life of great American cities”(1961), New York: Vintage Book (reprint). Hierin wordt ruime aandacht besteed aan de fysieke (straatpatronen, verhouding openbare ruimte en bebouwing etc.) en functionele (mening van wonen en werken in een wijk) structuren in wijken.
74
Zie “Wijken op de ladder – stedenbouwkundige handreikingen voor wijkeconomie Rotterdam Zuid”, Boonstra, B. en M. Roso (2009, p. 15), TNO-034-DTM-2009-03484BAB-BRS-20518 (conceptversie).
44
indeling
niet
één-op-één
overeenkomt
met
de
Kansenzones.
De
onderzoeksresultaten kunnen daardoor niet gegeneraliseerd worden naar het fenomeen Kansenzones. Wel geeft het onderzoeksmateriaal inzicht in de relatie tussen fysiek-ruimtelijke structuur en economische prestaties. Een dergelijke methodiek is toepasbaar op Kansenzones, maar dat is niet het uitgangspunt voor deze studie geweest. De bestudeerde wijken Het onderzoek heeft betrekking op 21 wijken die vallen binnen drie deelgemeenten, te weten Feyenoord, Charlois en IJsselmonde waarvan een aantal wijken ook onder de aanpak Krachtwijken vallen. 75 De 21 wijken
die
onder
dit
deelgebied
vallen
hebben
alle
een
eigen
karakteristiek en problematiek. In het onderzoek wordt per wijk een schets gegeven van de stedenbouwkundige kenmerken en de daarbij behorende typologie. Ook de maatregelen die recent zijn genomen of die op stapel staan, worden toegelicht. Tevens worden de economische prestaties per wijk tegen het licht gehouden. Voor de periode 19962005 kunnen deze worden afgezet tegen de landelijke benchmark (die volgt uit het landelijke onderzoek dat TNO heeft uitgevoerd).76 Op basis van de uitkomsten qua werkgelegenheidsgroei en de typologie van een wijk (in het landelijke onderzoek) kan de verwachte groei van een wijk in Rotterdam Zuid worden bepaald. Resultaten Uit de analyse door TNO komt naar voren dat de meeste wijken in Rotterdam
Zuid
geen
gunstige
fysiek-ruimtelijke
uitgangspositie
hebben. Het komt erop neer dat er nauwelijks nationale aansluitingen zijn, er sprake van dichte bebouwing en een fijnmazig intern netwerk dat niet bijdraagt aan groei.77 Er is volgens de onderzoekers echter wel sprake van een gunstige functionele structuur: door de menging van wonen en werken wordt zo kleinschalige bedrijvigheid aantrekkelijk. De slechte fysiek-ruimtelijke uitgangspositie van wijken in Rotterdam Zuid vertaalt zich in slechte scores ten opzichte van de benchmark. Alleen waar sprake is van grootschalige investeringen – zoals in de Kop van Zuid-Entrepot, Wilhelminakade en de A-15 zone - vertaalt zich dat ook in een vernieuwde economische dynamiek in die wijk. In het onderzoek wordt echter ook geconstateerd dat er sinds 2005 sprake is van een groeiversnelling van banen in de wijken waar de
75
Dit zijn de wijken die vallen binnen het programma ‘PactopZuid’. Het doel van dit programma is om de sociaal-economische achterstanden die de Pact-op-Zuid wijken hebben op het Rotterdamse gemiddelde in te lopen.
76
Zie ook voetnoot 73.
77
Van de wijken die onder de Kansenzones vallen heeft er geen één een nationale ontsluiting.
45
Kansenzones
zijn
ingesteld.78
Opvallend
is
ook
dat
de
consumentendienstverlening in zeven wijken terug loopt. Dat kan het gevolg zijn van het door de gemeente gevoerde ontmoedigingsbeleid ten
aanzien
van
een
bepaald
soort
detailhandel
(bel-
en
telefoonwinkels), of door een afname van de koopkracht of wijziging in het koopgedrag van de consumenten. De zakelijke dienstverlening laat in de wijken een diverser beeld zien: in de ene wijk neemt deze toe, in de andere wijk af. Ook schaalverkleining - opkomst ZZP’ers, meer zelfstandig ondernemers - en schaalvergroting - ontwikkelingen op de Wilhelminapier - zijn van invloed op de dynamiek die zich op wijkniveau afspeelt. Ook hier is sprake van een divers beeld: in de ene wijk treedt juist schaalverkleining op en in de andere wijk schaalvergroting. TNO heeft de uitkomsten ook vergeleken met cijfers die door het Centrum
voor
Onderzoek
en
Statistiek
(COS)
van
de
gemeente
Rotterdam zijn opgesteld. Ook de cijfers van COS laten een versnelde groei
in
de
wijken
zien
die
onder
de
Kansenzones
vallen.
De
vestigingsdynamiek zoals die in de TNO-studie naar voren komt, is ook in lijn met de cijfers van COS. De vergelijking kent echter zijn beperkingen door de verschillende definiëring en gehanteerde definities. Aanbevelingen Het onderzoek dat door TNO is uitgevoerd, had niet als doel het project Kansenzones te evalueren. Niettemin is een aantal resultaten naar voren gekomen dat nuttig is. Wellicht van grotere betekenis zijn de aanbevelingen die - ten aanzien van het ruimtelijk en economische beleid voor wijken
in
Rotterdam
(en
dus
niet expliciet voor de
Kansenzones) - in het rapport worden gedaan. De aanbevelingen zijn enerzijds gebaseerd op de resultaten van het onderzoek - ‘de zwakke uitgangspositie van de wijken in Zuid’ – en anderzijds op de theorie uit de ‘new economic geography’ van onder andere nobelprijswinnaar Paul Krugman. Concreet komt het erop neer dat de wijken in Rotterdam Zuid – waaronder de Kansenzones – dienen voort te bouwen op sectoren waar men een comparatief voordeel in heeft. De leidende gedachte is: verder versterken wat sterk is. Door de bereikbaarheid en de ontsluiting van de wijken te verbeteren, wordt de markt voor deze sectoren vergroot.
De
onderzoekers
merken
verder
op
dat
met
name
in
kleinschalige bedrijvigheid potentie zit. Het kleinschalige en lokale karakter van de wijken biedt voldoende voedingsbodem voor interactie tussen producenten en consumenten.79
78
Dat geldt voor de wijken Bloemhof, Hillesluis, Tarwewijk, Oud-Charlois en Carnisse (deels Kansenzone). In de wijken Afrikaanderwijk, Pendrecht, Zuidwijk (deels Kansenzone) en Feijenoord (deels Kansenzone) vindt er juist een groeivertraging plaats.
79
Zie “Wijken op de ladder – stedenbouwkundige handreikingen voor wijkeconomie Rotterdam Zuid”, Boonstra, B. en M. Roso (2009, p. 90-91), TNO-034-DTM-200903484-BAB-BRS-20518 (conceptversie).
46
Andere aanbevelingen die worden gedaan om de structuur van de wijken – en daarmee hun potentie voor economische groei – te verbeteren zijn: -
inzetten
op
kleinschaligheid
en
een
huisvestingsplan
voor
(door)groeiers; -
laat grootschalige investeringen aansluiten op de structuur van de wijk;
-
sluit consumentendiensten niet op voorhand uit;
-
heroverweeg het stimuleren van de economie in woonwijken.
Daarnaast wordt een aantal aanbevelingen gedaan die vooral gericht zijn op het verbeteren van de interne- en externe ontsluiting en op het verbeteren van de omgevingskwaliteit (inclusief de openbare ruimte).
4.3.4 Res ult at en monit or (2009) Het project economische Kansenzones Rotterdam wordt door het bureau Huibers en Van Eersel gemonitord. Concreet betekent dit dat de ondernemers die een subsidie toegekend hebben gekregen, bezocht worden.
Tijdens
dit
bezoek
wordt
de
ondernemers
verzocht
een
vragenlijst in te vullen waarin geïnformeerd wordt naar aspecten als bedrijfsontwikkeling, wijkontwikkeling en toekomstverwachtingen. Het monitoren vindt plaats om de voortgang van het project goed in de gaten te houden. De effectiviteit van het project kan pas op wat langere termijn
worden
beoordeeld
door
de
bedrijfsontwikkelingen
van
ondernemers die gebruikmakend van de OKR hebben geïnvesteerd tenminste drie jaar te volgen en hun ontwikkeling te vergelijken met die van soortgelijke ondernemers buiten de Kansenzones. Op basis van de ingevulde vragenlijsten worden enkele resultaten hier kort besproken. Het gaat daarbij om de resultaten van het programma Economische Kansenzones Rotterdam over de periode tot en met 30 juni 2009.
Aanvragen en subsidies In totaal zijn ruim 1.400 aanvragen ingediend voor de OKR. Per 30 juni 2009 zijn 516 subsidies vastgesteld en uitgekeerd voor investeringen van aanvragers in verbouwingen en bedrijfsmiddelen. 80 Er is voor bijna € 23 miljoen aan premies toegekend aan 827 aanvragen. In 7 procent van de gevallen is het maximum van € 100 duizend euro verleend. Tezamen nemen deze 7 procent aanvragen 24 procent van het totaal verleende bedrag voor hun rekening. In totaal betreft 38 procent van de aanvragen
verleende
subsidies
van maximaal €
10
duizend
euro.
Tezamen is aan hen 7 procent van het totaal verleende bedrag verleend.
80
Dertig procent van alle aanvragers zijn etnische ondernemers. Dit is een goede afspiegeling van de verdeling tussen autochtoon en allochtoon ondernemerschap in de gebieden. Met de Kansenzone aanpak worden allochtone ondernemers dus goed bereikt.
47
Doorlooptijd, communicatie & procedures De voor de regeling te doorlopen procedure wordt door drie kwart van de ondervraagden als normaal ervaren. Vrijwel niemand vindt de procedure
eenvoudig.
Bijna
een
kwart
vindt
de
procedure
(te)
ingewikkeld. Op het vereenvoudigen van de procedure en het verkorten van de doorlooptijd is gedurende het project, door capaciteitsuitbreiding bij
het
projectbureau
Kansenzones,
vooruitgang
geboekt.
De
doorlooptijd van de procedure wordt door 52 procent als gemiddeld aangeduid, 46 procent vindt deze lang. De communicatie door het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam wordt met een 6,8 gewaardeerd.
Resultaten in de wijk Een ruime meerderheid (59 procent) van de bezochte ondernemers geeft aan de resultaten van de regeling in de wijk te kunnen zien. Ook zegt 58 procent dat de regeling invloed heeft op de aantrekkelijkheid van de wijk als vestigingsplaats. Overigens wordt de aantrekkelijkheid van
de
wijk
door
de
ondernemers
zelf
gemiddeld
met
een
6,6
beoordeeld. Ruim drie kwart van de ondernemers is van mening dat de regeling bijdraagt aan de veiligheid van de wijk. De veiligheid van de wijk
wordt
door
de
ondernemers
zelf
gemiddeld
met
een
6,5
beoordeeld. Overigens blijkt uit de resultaten van de monitor ook dat 15 procent van de bezochte ondernemers zich in de Kansenzone gevestigd heeft omdat daar de subsidieregeling bestaat. Acht procent zou uit de Kansenzone vertrokken zijn indien de subsidieregeling niet in het leven zou zijn geroepen.
Resultaten voor het bedrijf De overgrote meerderheid (85 procent) van de ondernemers geeft aan dat de financiële situatie goed is, slechts 4 procent bestempelt de financiële situatie als matig of slecht. Iets minder dan de helft (47 procent) van de bezochte ondernemers geeft aan dat de regeling invloed heeft gehad op de omzet van het eigen bedrijf, 53 procent geeft dus aan dat het geen invloed heeft gehad. Slechts 17 procent van de ondernemers
stelt
dat
de
regeling
invloed
heeft
op
het
personeelsbestand van het bedrijf. Op de vraag ‘waar een (eventuele) omzetstijging vandaan komt’ antwoordt 44 procent ‘van nieuwe klanten in de wijk’. Ruim een derde (35 procent) van de ondernemers ziet de omzetstijging juist komen van nieuwe klanten van buiten de wijk. Bestaande klanten zijn voor 21 procent van de ondernemers de belangrijkste oorzaak voor de omzetstijging. Bijna eenderde deel van de ondernemers stelt dat de regeling geen invloed heeft gehad op de levensvatbaarheid van het eigen bedrijf, nog eens 17 procent geeft aan dat het weinig invloed heeft gehad. Acht procent vindt dat de regeling juist veel invloed op de levensvatbaarheid van het bedrijf heeft.
48
Toekomst De ondernemers die een subsidie toegekend hebben gekregen zien de toekomst
zonnig
tegemoet.
Een
ruime
meerderheid
(86
procent)
bestempelt de toekomstverwachtingen met betrekking tot het eigen bedrijf goed tot zeer goed, nog eens 12 procent beoordeelt de toekomstverwachting
als
redelijk.
Slechts
twee
procent
van
de
ondernemers is matig of slecht te spreken over de toekomst van het eigen bedrijf.
Investeringsobjecten Indien de subsidieregeling niet in het leven zou zijn geroepen, zou 7 procent van de ondernemers niet geïnvesteerd hebben, 59 procent geeft aan dan minder geïnvesteerd te hebben. Iets meer dan eenderde deel van de ondernemers (34 procent) zou met of zonder de subsidieregeling evenveel geïnvesteerd hebben. Met
name
vastgoedeigenaren
en
ondernemers
in
de
horeca
en
detailhandel investeren mede door het bestaan van de subsidieregeling in zaken die niet gerelateerd zijn aan het primaire bedrijfsproces. Vrijwel alle horeca ondernemers investeren in de keuken en koelruimten voor
bederfelijke
detaillisten
waar.
Vastgoedeigenaren,
investeren
vrijwel
elektriciteitsvoorziening.
In
allemaal
veel
in
gevallen
horecaondernemers verbetering vormde
de
van
en de
bestaande
elektriciteitsvoorziening een direct gevaar voor de brandveiligheid. Investeringen
in
grondige
verbouwingen,
gevelrenovatie,
sanering
elektra, gas, water en riool en investeringen in plaatsen waar voedsel wordt
bewaard,
omzetverhogend
bereid en
zijn
en
uitgegeven,
daardoor
voor
niet
direct
veel ondernemers
werken
minder
rendabel dan investeringen in bedrijfsuitrusting die wel direct tot omzet- en margeverhoging leiden. Met een investeringspremie van 50 procent blijkt het voor hen wel aantrekkelijk hun bedrijf meerwaarde te geven door ook die ondersteunende aspecten op orde te brengen. Dat draagt bovendien direct en substantieel bij aan de veiligheid, de hygiëne, de arbeidsomstandigheden en daarmee aan de leefbaarheid en de aantrekkelijkheid van de wijken als vestigingsplaats voor nieuwe ondernemers en als woongebied voor bestaande en nieuwe bewoners.
OZB fonds Met het OZB fonds krijgen ondernemers in de Kansenzonegebieden in de
deelgemeenten
investeringen
van
Feijenoord de
en
gemeente
Charlois die
het
zelf
invloed
op
vestigingsklimaat
de voor
ondernemers verbeteren. Hierbij gaat het vooral om investeringen in de buitenruimte (bijvoorbeeld in de vorm van verlichting, bewegwijzering e.d.) en in de promotie van winkelgebieden (aan acties bovenop de reguliere evenementen rondom de feestdagen, shopping guides e.d.). De deelgemeenten Charlois en Feijenoord hebben samen met de ondernemers in de Kansenzonegebieden de uitvoeringsprogramma’s voor het OZB fonds opgesteld. Beide zijn volop in uitvoering. De
49
omvang van het OZB fonds is bij aanvang van het project Kansenzones indicatief bepaald op € 8 miljoen (4 jaar à € 2 miljoen). De beoogde omvang van € 8 miljoen en het tempo van uitgeven wordt hier niet gerealiseerd. De totstandkoming van een door ondernemers gedragen uitvoeringsprogramma bleek complex en vroeg veel tijd en begeleiding.
Gemeentelijk vastgoed Bij
aanvang
van
het
project
Kansenzones
heeft
de
gemeente
aangegeven additioneel te gaan investeren in de herontwikkeling van het eigen gemeentelijk vastgoed. Dit om extra vestigingsmogelijkheden voor startende en doorgroeiende ondernemers te creëren en zodoende nieuw ondernemerschap naar de gebieden te trekken. De gebleken goede verhuurmogelijkheden van kleinschalige bedrijfsruimten in de herontwikkelde vastgoedobjecten maken duidelijk dat dit aantrekkelijke vestigingslocaties voor (door-)startende ondernemers zijn. Realisatie van
kleinschalig
en
betaalbaar
bedrijfsvastgoed helpt ook om
te
voorkomen dat ondernemerstalent uitwijkt naar andere steden of andere delen van de stad. Kansenzones heeft tot nu toe twee grootschalige vastgoedprojecten opgeleverd, te weten het Business Centre Feijenoord (geopend in februari 2007) aan de Brabantsestraat en de Creative Factory in de Maassilo aan de Maashaven. De bedrijfsruimten in de beide centra zijn, door
de
grote
belangstelling
en
de
combinatie
met
de
investeringspremie op grond van de OKR, snel gevuld met nieuwe ondernemers. Mede door deze projecten hebben zich inmiddels ruim 200 nieuwe ondernemers in het gebied gevestigd. Daarnaast heeft het project
economische
Kansenzones
andere
locaties
versneld
in
ontwikkeling gebracht. Nieuwe vastprojecten zijn in voorbereiding.
4.4 Conclusies evaluatiestudies Het project Kansenzones Rotterdam richt zich op het versterken van het vestigingsklimaat
voor
ondernemers
en
op
het
stimuleren
van
investeringen in bedrijfsvastgoed in de desbetreffende wijken. Het verbeterde vestigingsklimaat voor ondernemers moet tot uiting komen in meer nieuwe ondernemingen in de Kansenzones, groei van de werkgelegenheid, toename van de investeringen, betere resultaten van ondernemers en een grotere tevredenheid van consumenten. In
de
eerste
twee
evaluatierapporten
(2006,
2007)
staat
de
(tussentijdse) evaluatie van het project Kansenzones centraal. Een belangrijk knelpunt vormt het feit dat er “op het niveau van de Kansenzones
en
de
daaringelegen
gebieden
geen
statistieken
beschikbaar zijn over het investeringsniveau”. 81 Daarnaast ontbreken 81
Zie Midterm review Kansenzones Ernst&Young/Regioplan (2007, p. 30).
Rotterdam:
Hoofdrapport
september,
50
harde gegevens over het type ondernemer dat van de OKR gebruik maakt en over de precieze besteding van de OKR premies. Harde conclusies op basis van objectieve resultaten worden daardoor in beide studies niet getrokken. Wel verschaffen beide studies nuttige inzichten die ontleend zijn aan (brainstorm)gesprekken met ondernemers, andere (direct) betrokkenen en experts. Beide
evaluatierapporten
resultaten.
Zoals
wijzen
aangegeven
voorzichtig
zijn
er
geen
op
licht
harde
positieve
cijfers
die
het
ogenschijnlijk licht positieve succes van de kansenzone onderstrepen. De effecten lijken vooralsnog alleen ‘gevoelsmatig’ positief. Uit beide studies wordt vooral ingegaan op de vraag wat er allemaal nog ondernomen moet worden om bepaalde knelpunten tegen te gaan (randvoorwaarden).
Daarnaast
wordt
gewezen
op
de
wenselijke
verbetering van de projectorganisatie. De derde studie – uitgevoerd door TNO in 2009 – richt zich niet expliciet op de Kansenzones maar op de wijken die vallen binnen het programma ‘Pact op Zuid’ (die een overlap hebben met de Kansenzones). De onderzoekers merken dan ook op dat de onderzoeksresultaten niet gegeneraliseerd kunnen worden naar alle Kansenzones. Wel geeft het onderzoeksmateriaal inzicht in de relatie tussen de fysiek-ruimtelijke structuur en de economische prestaties van wijken in Rotterdam Zuid. Het belangrijkste resultaat van het onderzoek is dat er sinds 2005 sprake is van een groeiversnelling van banen in de wijken waar de Kansenzone is ingesteld. Een ander opvallend resultaat is dat de consumentendienstverlening in zeven wijken terugloopt. De zakelijke dienstverlening laat in de wijken een divers beeld zien: in de ene wijk neemt deze toe, in de andere wijk af. Ook komt uit het onderzoek naar voren dat in de ene wijk schaalverkleining zoals opkomst ZZP’ers, meer zelfstandig
ondernemers
plaatsvindt,
en
in
andere
wijken
juist
schaalvergroting. Uit de resultaten van de monitor komt een positief beeld naar voren. Het merendeel van de ondernemers (62 procent) geeft aan dat door de regeling de toekomst van het eigen bedrijf er rooskleuriger uitziet. Ook geeft een meerderheid van de ondernemers aan dat de regeling invloed heeft op de aantrekkelijkheid van de wijk als vestigingsplaats, de omzet en het personeelsbestand van het bedrijf. Ondanks deze positieve cijfers kunnen op basis van de resultaten van de monitor geen conclusies over de effectiviteit van de economische Kansenzones in Rotterdam worden getrokken. Om uitspraken over de effectiviteit te kunnen
doen
dient
de
groep
die
te
maken
heeft
met
de
subsidiemaatregel (de proefgroep) te worden vergeleken met de groep die daar niet mee te maken heeft (de controlegroep). Wanneer beide groepen
goed
vergelijkbaar
zijn,
dan
kunnen
verschillen
in
de
uitkomstmaat (bijvoorbeeld de werkgelegenheidscreatie) tussen beide groepen
volledig
worden
toegeschreven
aan
de
werking
van
de
51
beleidsinterventie. Dat verschil is de netto-effectiviteit of toegevoegde waarde van de interventie. De verschillende onderzoeksresultaten worden samengevat in tabel 4.1. Tabel 4.1 Samenvatting resultaten evaluatiestudies Oordeel Hoofddoelstelling
Stimuleren van investeringen en het stimuleren van ondernemerschap
+
Subdoelstellingen
Meer nieuwe ondernemingen
0
Andere effecten
Groei werkgelegenheid
0
Toename van de investeringen
+
Betere resultaten van de ondernemers
+
Grotere tevredenheid van de consumenten
0
Groter vertrouwen in de toekomst
+
Hoge mate van commitment gemeenten
+
Leefbaarheid wijk
+
Levendigheid wijk
+
Legenda: + = positief effect, 0 = neutraal/onbekend, - = negatief effect
52
Daarnaast valt uit de studies een aantal aandachtpunten samen te vatten die voor de ontwikkeling en het succes van Kansenzones van belang zijn (zie tabel 4.2). Tabel 4.2 Aandachtpunten voor succesvolle Kansenzones Zorg voor een integrale aanpak Heb oog voor zowel fysieke als sociale investeringen De kansenzone moet schoon, heel en veilig zijn Zorg voor focus Laagdrempeligheid, eenvoud, lage administratieve lasten, snelheid Houd rekening met de gebiedskenmerken Garandeer en organiseer commitment van de gemeente/uitvoerders
53
5
Beoordeling en aanbevelingen
5.1 Inleiding In dit rapport staat het project ‘economische Kansenzones Rotterdam’ centraal
en
dan
met
name
de
vraag
of
vier
jaar
economische
Kansenzones tot de beoogde resultaten heeft geleid. Voordat deze vraag wordt beantwoord, dient eerst de context van het project Kansenzones nog eens in ogenschouw te worden genomen. Het project Kansenzones richt zich immers primair op het versterken van het vestigingsklimaat voor ondernemers. Voor een beoordeling van het project dient daarom eerst kort stilgestaan te worden bij de stand van zaken van het ondernemerschap in nationaal en lokaal perspectief.
5.2 Context: waarom ondernemerschap in wijken bevorderen? Nederland
neemt
internationaal wat
ondernemerschap
betreft
een
middenpositie in. Wat betreft het aantal ondernemers als percentage van de beroepsbevolking en het aantal starters als percentage van het totaal aantal bedrijven ligt Nederland op het gemiddelde niveau van de EU-15.
Nederland
kent
echter
relatief
weinig
snel
groeiende
ondernemingen, er is weinig animo voor zelfstandig ondernemerschap en
het
lage
percentage
innovatievermogen.
Het
private
R&D
ondernemerschap
duidt in
op
Nederland
een kent
laag in
internationaal perspectief sterke en minder sterke kanten maar het loopt op geen enkel terrein voorop. Om hier verandering in te brengen, worden op nationaal niveau vele verschillende beleidsmaatregelen en instrumenten ingezet om het ondernemerschap te stimuleren en te ondersteunen. Indien er wordt ingezoomd op de lokale context – dat wil zeggen de sociaaleconomische en ruimtelijk-fysieke stand van zaken in Rotterdam – blijkt dat in bepaalde wijken de problemen zo groot zijn dat ‘de bestaande opvang en begeleiding’ van sociaal-economisch kansarme inwoners en overlastgevenden’ niet meer voldoet. De wijken die in het project Kansenzones Rotterdam centraal staan, kenmerken zich door een zeer ongunstige economische- en fysiek-ruimtelijke uitgangspositie:
lage
inkomens,
veel
uitkeringsgerechtigden,
lage
opleidingsgraad, weinig arbeidsplaatsen in de wijken, relatief lage veiligheidsscores, nauwelijks nationale aansluitingen, dichte bebouwing en een fijnmazig intern netwerk dat niet bijdraagt aan groei. Gegeven de grote actuele problematiek in de wijken, vooral op het terrein van leefbaarheid, beoogt het project ‘economische Kansenzones’ het proces van voortgaande verloedering van de wijken, waaronder de verloedering van winkel- en bedrijfspanden als gevolg van onder andere
54
de oplopende leegstand, met kracht te stoppen en ten positieve te keren. Tevens wordt getracht nieuw ondernemerschap naar de wijken te trekken
met
aantrekkelijke
vestigingsmogelijkheden
en
vestigingsvoorwaarden in de vorm van onder andere kleinschalige goedkope bedrijfsruimten om daarmee de wijken weer vitaliteit te geven. Behalve de ‘economische Kansenzones’ wordt ook binnen ‘Het Pact op Zuid’ de komende jaren 1 miljard euro extra geïnvesteerd in Rotterdam Zuid.
5.3 Effecten De effecten van de Kansenzones in Rotterdam zijn vooral indirect van aard. De effecten hebben betrekking op: − −
de verbetering van de leefbaarheid en levendigheid in de wijk; de zichtbaarheid van nieuwe rolmodellen (ondernemers) in een wijk die de inwoners kunnen inspireren om actief een einde te maken aan hun
situatie
van
langdurige
werkloosheid
en
uitkeringsafhankelijkheid; −
de investeringen van de gemeente in de Kansenzone aanpak worden mede gezien als een uiting van het feit dat de gemeente de problemen van de wijk serieus neemt en een keer ten goede wil bewerkstelligen, dit vergroot de betrokkenheid en het zelfvertrouwen van de wijkbewoners.
De
directe
effecten
zijn
-
met
uitzondering
van
de
uitgelokte
investeringen - niet goed aantoonbaar.82 Dit heeft te maken met het feit dat niet bekend is hoe een zelfde soort ondernemers buiten de Kansenzones - die geen steun hebben ontvangen in de vorm van subsidies, ondersteuning en regelingen -
zich ontwikkeld hebben in
vergelijking met de wel gesteunde ondernemers in de Kansenzones. Idealiter zou over langere tijd de investeringsniveaus, de ontwikkeling van de winstgevendheid, de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de tevredenheid van klanten en buurtbewoners van twee vergelijkbare groepen (nieuwe) ondernemers bekend moeten zijn. Enerzijds van de groep ondernemers die gesteund zijn in de Rotterdamse Kansenzones en anderzijds van een soortgelijke groep ondernemers die niet gesteund zijn in de Kansenzones of in andere, om en nabij vergelijkbare wijken, in Rotterdam. Deze gegevens zijn niet beschikbaar zodat men zich uit evaluaties en monitorgegevens een meer kwalitatief beeld dient te vormen.
82
Daarnaast blijkt uit zowel nationaal als internationaal onderzoek dat er ook niet te veel verwacht mag worden van economische stimulering in termen van werkgelegenheidscreatie in de wijk.
55
5.4 Sterke punten Kansenzone-aanpak in Rotterdam Integrale aanpak Uit internationale studies over Kansenzones komt naar voren dat een integrale aanpak, het tegelijkertijd aanpakken van fysieke en sociale aspecten in een wijk en oog hebben voor de randvoorwaarden in de breedte om bedrijvigheid tot ontwikkeling te brengen, van belang is. Naast
de
economische
Kansenzones
achterstandsproblematiek wijkactieprogramma's
wordt
bestreden
(krachtwijken) en
in
Rotterdam
met het
de
meerjarige
investeringsprogramma
Pact Op Zuid. Het Pact op Zuid is een gezamenlijk extra investeringsprogramma voor Rotterdam tot 2015, opgesteld door woningcorporaties, de gemeente Rotterdam
en
de
deelgemeenten
op
Zuid.
Deze
partijen
hebben
afgesproken om in tien jaar tijd gezamenlijk tenminste één miljard euro extra te investeren in Rotterdam Zuid. Vanuit de gezamenlijke visie dat langdurige investeringen noodzakelijk zijn om de achterstandspositie van Rotterdam Zuid ten opzichte van de omgeving weg te werken. Het pact haakt aan bij bestaande initiatieven, zoals bij het actieplan krachtwijken’, maar zorgt ook voor bijsturing, afstemming en vooral intensivering van maatregelen. Het ‘actieplan Krachtwijken’ dat is opgesteld
in
samenspraak
met
het
rijk,
corporaties,
andere
maatschappelijke organisaties en bewoners beoogt de problemen op de terreinen
“sociaal,
veilig
en
wonen”
in
de
zeven
door
het
Rijk
geselecteerde Rotterdamse Krachtwijken aan te pakken.83 Ook dat gebeurt met een breed pallet aan sociale en fysieke maatregelen. Kortom, de Rotterdamse aanpak waarin de grote actuele problemen in de
wijken
integraal
worden
aangepakt
middels
de
economische
Kansenzones, de krachtwijken en het integrale investeringsprogramma Pact op Zuid is een sterk voorbeeld van hoe de lessen uit de literatuur en de internationale praktijk ook in de eigen lokale omgeving kan worden toegepast. Rotterdam doet dit goed!
Er zijn geen aanwijzingen concurrentievervalsing
van
verdringing
of
Uit de beschikbare gegevens zijn geen aanwijzingen gevonden dat er sprake
zou
zijn
van
concurrentievervalsing
of
onwenselijke
verplaatsingseffecten van bedrijvigheid.
83
Deze zeven wijken zijn Bergpolder, Noord, West, Overschie-Kleinpolder, Vreewijk, Oud Zuid en Zuidelijke Tuinsteden.
56
Commitment van de gemeente buurtbewoners vertrouwen
geeft
ondernemers
en
Uit de evaluatie- en monitoringstudies komt het beeld naar voren dat ondernemers – meer dan voorheen – vertrouwen hebben in de toekomst van hun wijk. Dit blijkt onder andere uit het feit dat ruim een kwart van alle bedrijfsvestigingen die actief zijn in de Kansenzonewijken een beroep heeft gedaan op de OKR. Concreet betekent dit dat deze bedrijven willen investeren (waaruit vertrouwen in de toekomst blijkt). Dat de gemeente Rotterdam een grote mate van commitment toont, levert hieraan een belangrijke bijdrage. Stopzetten zou een averechts effect
bewerkstelligen
en
zou
cynisme
van
ondernemers
en
buurtbewoners kunnen opwekken.
Streven naar verbetering in de projectuitvoering De
intensieve
monitoren
begeleiding
heeft
van
informatie
het
project
opgeleverd
met op
onderzoeken
welke
wijze
en de
projectuitvoering kan verbeteren. Indicaties dat de projectuitvoering als traag en complex wordt ervaren, zijn gebruikt om verbeteringen aan te brengen. Recente geluiden over de ondernemersbalie kunnen een indicatie zijn dat de gemeente verbeteringen heeft gerealiseerd.
5.5 Lessen uit Rotterdam Baken aandachtsgebied af en sluit aan bij de gebiedskenmerken Het beleid van gemeenten om de wijkeconomie te stimuleren moet worden afgestemd op de kenmerken van de wijk. Fysiek-ruimtelijke en sociaal-economische
aspecten,
kenmerken
van
de
woon-
en
leefomgeving e.d. bepalen immers mede de kans op de ontwikkeling van
nieuwe
ondernemers.
Bij
het
stimuleren
van
economische
activiteiten in wijken is het daarom verstandig eerst te kijken naar de potenties die de wijk zelf biedt. Wat zijn de huidige activiteiten, hoe is de dynamiek, welke sectoren hebben zich sterk ontwikkeld, wat voor achtergrond
en
opleiding
hebben
de
wijkbewoners
enz.
Met
het
antwoord op deze vragen kunnen kansen die aanwezig zijn in of nabij de wijk benut worden en worden nieuwe economische activiteiten gecreëerd. Sluit bij het instellen van een Kansenzone zo goed mogelijk aan bij de aandachtswijken omdat dan zoveel mogelijk sprake is van een integrale aanpak
en
er
voldoende
middelen
zijn
om
de
essentiële
randvoorwaarden op orde te houden (schoon, heel en veilig).
Aanscherping wijkeconomie Wijkeconomie (en beleidsontwikkeling over dit onderwerp) vervangt niet de functie van stedelijke en/of regionale economische plannen en investeringen maar is een verfijning op lokaal en op wijkniveau. In het kader van een integrale aanpak verdient het de aanbeveling om in de
57
wijkaanpak ook een (wijk) economische paragraaf op te nemen om hiermee de inspanning op wijkniveau van gezamenlijke partners te richten. Los van het feit of er nu sprake is van een specifiek project Kansenzones.
Zorg voor laagdrempeligheid, lage uitvoeringskosten, eenvoud en snelheid Kansenzone programma’s zijn vaak meerjarige programma’s met in veel gevallen
aanzienlijke
administratieve
kosten.
Dit
is
ook
op
het
Kansenzone project in Rotterdam van toepassing. De relatief hoge uitvoeringskosten
hangen
samen
met
de
gebleken
kosten
van
begeleiding, toetsing en monitoring van de aanvragen. Voor een succesvol Kansenzone project dient de aanvraagprocedure en de procedure voor deelname laagdrempelig te zijn. Voor bijna een kwart van de ondernemers is dit niet het geval. Op het vereenvoudigen van de procedure, het verkorten van de doorlooptijd en het omlaag brengen van de uitvoeringskosten
is
lopende het Rotterdamse pilotproject
vooruitgang geboekt.
Evalueer de kwaliteit van het ondernemersschap Het
gevaar
bestaat
dat
met
een
Kansenzone
aanpak
marginaal
ondernemerschap - dat wil zeggen kleinschalige ondernemingen die structureel
onvoldoende
inkomsten
verwerven
om
in
hun
levensonderhoud te voorzien - wordt gestimuleerd. Hoewel dat op voorhand moeilijk te beoordelen is, is het wel zaak alert te blijven. Hetzelfde geldt voor tekenen van ongewenste bedrijfsverplaatsingen, concurrentievervalsing, oneigenlijk gebruik en fraude (de riantheid van de
regeling
met
50
procent
subsidie
op
investeringen
en
loonkostensubsidie).
Betaalbare bedrijfshuisvesting ondernemersnetwerken
en
aandacht
voor
Uit onderzoek komt naar voren dat de markt voor kleinschalige kantoorhuisvesting krap en ondoorzichtig is. Vooral voor wat betreft de allerkleinste segmenten is er te weinig aanbod (tegen een ‘goede’ prijs), terwijl de verwachting is dat de vraag naar dit segment juist in de nabije toekomst snel zal groeien.84 Het aanbieden van relatief goedkope bedrijfsruimten oplossing
aan
kunnen
ondernemers bieden.
Het
in
de
probleemwijken
onderdeel
‘inzetten
zou
een
gemeentelijk
vastgoed’ binnen het project economische Kansenzones Rotterdam sluit goed bij deze gedachte aan. Andere
onderzoeksresultaten
uitbreiden
van
de
wijzen
netwerken
van
ook
op
het
belang
van
migrantenondernemers.
het Vaak
omvatten die wel potentiële werknemers en consumenten maar niet
84
Zie Bureau BUITEN (2009), Ondernemerschap in wijk en stad: Onderzoek Vastgoed en Ruimtelijke Ordening in het kader van kortlopend STIP-onderzoek 2008.
58
economisch
relevante
actoren
als
banken,
branchegenoten,
bedrijfsverenigingen en toeleveranciers.85 Betrokkenheid van ondernemers en het vergroten van die betrokkenheid bij de wijk en hun economische potenties kan op relatief eenvoudige wijze gerealiseerd worden aan de hand van het OZB fonds. Door middel van
de
inzet
van
dit
fonds
wordt
in
gezamenlijk
overleg
met
ondernemers bepaald welke kleine, nuttige en gewenste investeringen in de buurt worden gerealiseerd.
Verstevig de banden met onderwijs en opleidingsinstituten op lokaal niveau In Rotterdam is bewust ingezet op een intensieve samenwerking binnen het onderwijs, met Hogescholen en opleidingsinstituten. Juist in een steeds krapper wordende arbeidsmarkt en een toenemende vraag naar voldoende gekwalificeerd personeel is deze afstemming cruciaal.
Maak werkgelegenheidscreatie onderdeel van regionaal beleid Zowel nationaal als internationaal onderzoek wijst uit dat er niet te veel verwacht mag worden van economische stimulering in termen van werkgelegenheidscreatie in de wijk. Hoewel de indirecte effecten op wijkniveau van belang zijn (leefbaarheid, levendigheid, rolmodellen e.d.) is het de vraag of deze effecten de inzet van de middelen rechtvaardigen.
Ook
kan
de
vraag
gesteld
worden
of
groei
van
werkgelegenheid als doel van het project economische Kansenzones Rotterdam aangepast zou moeten worden. Hoe de economie het beste gestimuleerd kan worden - op nationaal, regionaal, stads- of wijkniveau - blijft een open vraag. Het creëren van werkgelegenheid en het verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt pleit juist voor een meer regionale of zelfs nationale benadering. Zo wordt bijvoorbeeld niet het wonen in een bepaalde buurt, maar een gebrekkige opleiding vaak als een belangrijke oorzaak van werkloosheid gezien. Het probleem van de stedelijke arbeidsmarkt is vooral de mismatch tussen de vraag naar hoog gekwalificeerde arbeidskrachten en het overschot aan laag gekwalificeerde arbeidskrachten. Scholing wordt wereldwijd gezien als beste remedie voor veel maatschappelijke problemen. In plaats van allerlei maatregelen en instrumenten om mensen te beschermen tegen de grillen van de markt, worden mensen met scholing weerbaarder en mobieler en neemt de zelfredzaamheid toe.
85
Zie bijvoorbeeld EIM (2004), Monitor Etnisch Ondernemerschap 2004. Zoetermeer:
Ministerie van Economische Zaken, en Kloosterman R., van der Leun J., Rath J., ‘Over grenzen’, immigranten en de informele economie’ Instituut voor Migratie- en Etnische studies, Universiteit van Amsterdam (1997).
59
Op
lokaal
niveau
wordt onvoldoende
onder
ogen
gezien
wat
de
verwachte kwantitatieve en kwalitatieve mismatches op de arbeidsmarkt voor gevolgen zullen hebben. Gemeenten hebben over het algemeen weinig inzicht in de verwachte vraag naar arbeid in hun regio en ook beschikken
zij
nauwelijks
over
instrumenten
om
op
deze
vraagontwikkeling in te spelen. Samenwerking tussen partijen als gemeenten,
stadsregio’s,
provincies,
UWV
Werkbedrijf,
onderwijsinstellingen, Kamers van Koophandel e.a. Om de komende structurele wijzigingen het hoofd te kunnen bieden is een regionale aanpak noodzakelijk.
60
Bijlage 1 PriceWaterhouseCoopers, ‘Poland, special economic opportunity zones, a unique investment opportunity’, (2003). Hirasuna D, Micheal J. Enterprise Zones: A Review of the Economic Theory and Empirical Evidence, www.house.mn/hrd/hrd.htm, (2005). Niagara County center for Economic Development, Niagara County Opportunity Zones, A Proposal for the Cities of Lockport, Niagara Falls, and North Tonawanda (2009). Herdman
J,
East
Birmingham
North
Solihull
Regeneration
Zone,
Environmental Business Strategic Investment Plan Delivery Plan 20072010 (2009). The Illinois enterprise zone Program, 1988, http://ieza.org/ Neumark D, Kolk J. ‘Do enterprise zones create jobs? Evidence from California’s enterprise zone program’ , working paper 14530 (2008).
61