Economische Verkenning Rotterdam 2011
Voorwoord
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – VOORWOORD – pagina 5
Geachte lezer, Voor u ligt de achtste editie van de Economische Verkenning. Deze verkenning verschijnt elk jaar, maar wellicht is hij deze keer van nog grotere betekenis dan in voorgaande jaren, omdat in deze collegeperiode het versterken van de economie de hoogste prioriteit heeft. De Rotterdamse economie moet er over vier jaar beter voor staan: krachtiger, weerbaarder en duurzamer. Niet voor niets draagt het collegewerkprogramma de titel ‘Werken aan talent en ondernemen’. Er wordt ingezet op het aantrekken en behouden van bedrijven en arbeidsplaatsen. Belangrijk daarbij is het ontwikkelen en aanwenden van de capaciteiten van alle Rotterdammers én het verminderen van regels voor ondernemers. Met het Programma Regionale en Stedelijke Economie en het Programma Arbeidsmarktontwikkeling zet het college de economie centraal in haar beleid. De economische situatie waarin een stad verkeert heeft direct weerslag op de sociale omstandigheden van inwoners. Heeft ook invloed op de aantrekkelijkheid van de stad en de sfeer die er heerst. Optimistische, positieve inwoners die vertrouwen hebben in de mogelijkheden die hun stad biedt, zullen ook elkaar positiever benaderen. Daarmee is er een direct verband tussen de staat van de economie en de mentaliteit en het toekomstperspectief van een stad. Economie is veel meer dan ondernemen en winst maken. Economie gaat ook over sociale vernieuwing, veiligheid, welzijn, vrijetijdsbesteding, wonen en gezondheid. Kortom, economie houdt verband met bijna alles wat voor mensen van betekenis is. Daarom heeft de Economische Verkenning die voor u ligt de titel meegekregen: ‘Alles is economie’. Voorafgaand aan ambities en plannen gaan inzicht en kennis. Daarom zijn wij blij dat ook dit jaar weer twaalf partijen en talloze experts met hun inzichten en kennis hebben bijgedragen aan deze Economische Verkenning. Het zal u opvallen dat niet alle cijfers hetzelfde vertellen. Ze belichten telkens op hun manier een deel van de economische werkelijkheid met als centraal uitgangspunt ‘Alles is economie’.
Jeannette Baljeu Wethouder Haven, Verkeer en Regionale Economie Korrie Louwes Wethouder Arbeidsmarkt, Hoger Onderwijs, Innovatie en Participatie Dominic Schrijer Wethouder Werk, Sociale Zaken en Stedelijke economie
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – INHOUDSOPGAVE – pagina 6
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – INHOUDSOPGAVE – pagina 7
Samenvatting 10 1. De economische vitaliteit van Rotterdam 20 22 ‘Alles is economie’ 24 Basis- en surpluswerkgelegenheid in Rotterdam 27 Surpluswerkgelegenheid in Rotterdam vooral in de speerpuntsectoren 28 Verklaring voor stedelijke verschillen in omvang werkgelegenheid 43 Economie versus Kennis en innovatie: Huidige kracht en vernieuwing 47 Economie versus Welvaart 50 Aan de knoppen draaien; hoe valt de economische ontwikkeling van Rotterdam te beïnvloeden? 2. De economie van Rotterdam 58 61 Forse krimp Rotterdamse economie in 2009, vergelijkbaar met andere G4-regio’s 63 Ontwikkeling arbeidsplaatsen Rotterdam volgt nationale trend 65 Non-profit en consumentendiensten leiden Rotterdam naar lichte banengroei in 2009 67 Prognose: groei toegevoegde waarde Rotterdamse economie, maar blijft iets achter bij Nederland 68 Groot verschil in productiviteitsgroei tussen sectoren 69 Ruime voldoende voor kracht Rotterdamse economie, een onvoldoende voor groeiprestaties 71 Hoge waardering werkfunctie en arbeidsproductiviteit Rotterdamse economie 72 Grootste banengroei in de zorgsector, meeste nieuwe vestigingen in de zakelijke diensten 73 Nieuwe sectorindeling toont belang van de informatiesector: 2,7% van de werkgelegenheid 75 Banenkrimp binnen zittend bedrijfsleven, nieuwe bedrijvigheid zorgt voor banengroei 77 Aantal starters blijft stijgen, ondanks economische crisis 78 Vestigingen van buitenlandse bedrijven zorgen voor 7% van de Rotterdamse werkgelegenheid 79 Non-profitsector domineert top-25 grootste werkgevers in Rotterdam 80 Gestage groei werkgelegenheid in speerpuntsectoren medisch en creatief 81 Creatieve industrie ondervindt gevolgen economische crisis 82 Ontstaan van nieuwe bedrijvigheid een vereiste voor continuïteit Rotterdamse economie 84 Nieuwe generaties Rotterdamse bedrijven zorgen door de tijd heen voor werkgelegenheidsgroei 85 Flink herstel in aantal verleende exportvergunningen in 2010 3. Arbeidsmarkt 86 89 Veel werkgelegenheid in Rotterdam, maar niet in de omgeving 91 Relatief weinig Rotterdammers werken 93 Gunstige ontwikkeling participatie op de arbeidsmarkt in Rotterdam 94 Aandeel vrouwen en ouderen in beroepsbevolking neemt toe 95 Opleidingsindex en studiekans 96 Beroepsbevolking Rotterdam relatief jong 97 Werkloosheid in Rotterdam hoger dan in andere grote steden 98 Aantal kortdurig werklozen sterk toegenomen, langdurige werkloosheid gehalveerd sinds 2007 100 De diensteneconomie als banenmachine voor laaggeschoolden 103 Rotterdam, stad met vele talenten 106 Rotterdam behoudt talent, maar minder dan de andere grote Randstedelijke universiteitssteden
4. Kennis en innovatie 108 110 Aantal kenniswerkers lager dan in andere grote steden 112 Ondanks de economische crisis toch groei ‘ideegenererende activiteiten’ 114 Rotterdam scoort vooral goed op organisatorische innovatie 116 Innovativiteit Rotterdams bedrijfsleven gestegen 118 Innovatie in clusters 119 Innovativiteit in Rotterdam lager dan in andere grote steden 121 Octrooiaanvragen: overheersende rol van Unilever 123 Maken steden werknemers productiever of vestigen productieve werknemers zich vooral in steden? 124 De skill-bases van Rotterdam en Amsterdam 5. Ruimte voor ondernemen 128 131 Schaarste aan bedrijfsterrein concentreert zich aan de zuidzijde van Rotterdam 132 Regionale aanpak verouderde bedrijventerreinen gestart in 2010 133 De Rotterdamse markt voor bedrijfsruimte verruimt, maar blijft structureel krap 134 Aanbod aan kantoorruimte Rotterdam en regio verder gegroeid, ondanks afname nieuwbouw 135 Verdere verruiming en oplopende leegstand Rotterdamse kantorenmarkt dreigt 136 Grootschalige nieuwbouw voor kwaliteit versus incourante kleine winkelpanden in de wijk 138 Gemeentelijke dienstverlening aan ondernemers 6. Consumentenstad 140 143 Inkomensniveau Rotterdammers lager, maar wel stijgend volgens landelijke trend 144 Positie Rotterdam binnen G50 qua woonaantrekkelijkheid licht gedaald 145 Lagere inkomensgroepen domineren migratie van en naar Rotterdam 146 Rotterdams veiligheidsniveau gehandhaafd in 2010 147 Hoge koopkrachtbinding Rotterdamse bevolking aan eigen winkelbestand 148 Werkgelegenheid consumentensector stijgt, ondanks banenkrimp uitzendbranche 150 Herstel in Rotterdamse hotelmarkt in 2010 door meer gasten, niet door langer verblijf 151 Gedurende 2010 herstelt de bezettingsgraad van Rotterdamse hotels licht 7. Haveneconomie 152 155 Overslag 156 Europese havens 157 Handelspartners over zee 159 Containeroverslag in wereldhavens 160 Capaciteit containeroverslag groeit sterk 161 Belangrijkste trends 162 Havengerelateerde toegevoegde waarde 163 Havengerelateerde werkgelegenheid 164 Oppervlakte zeehaventerrein 165 Betuwelijn 166 Van pull naar push: een containerrevolutie in het achterland
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – INHOUDSOPGAVE – pagina 8
8. Milieu en energie 170 172 Milieu 173 Milieudruk grote bedrijven 174 Meldingen van overlast uit het milieu 175 CO2-uitstoot 176 Fijnstof 177 Afval 178 Energie Bijlage 186 188 Het nieuwe vitaliteitsweb 194 Deelnemers expertbijeenkomsten 196 Geraadpleegde bronnen 198 Colofon
Samenvatting
Figuur 1.15 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – SAMENVATTING – pagina 12
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – SAMENVATTING – pagina 13
De Economische Verkenning van 2011 is opgesteld in een jaar van voorzichtig herstel van de economie. De recessie heeft de aandacht voor economische vraagstukken aangewakkerd. Voor iedereen en overal in de Rotterdamse samenleving is de impact van de recessie voelbaar. Economie heeft op alles invloed en omgekeerd zijn allerlei factoren in Rotterdam van invloed op de ontwikkeling van de lokale economie. Vandaar dat dit jaar het thema ‘Alles is economie’. In dat kader is ook het vitaliteitsweb vernieuwd, zeg maar gerevitaliseerd. Bovendien is nagegaan wat de invloed van de afzonderlijke onderdelen van het vitaliteitsweb is op de economie. Naast het thema besteedt de Verkenning, zoals gewoonlijk, aandacht aan de thema’s economie, arbeidsmarkt, kennis en innovatie, ruimte voor ondernemen, consumentenstad, haveneconomie en energie & milieu. Hoofdstuk 1 De economische vitaliteit van Rotterdam De opzet van het vitaliteitsweb is voor deze editie van de Economisch Verkenning grondig vernieuwd. Het vernieuwde vitaliteitsweb is in figuur 1 weergegeven. Ten opzichte van het vorige web zijn de domeinen economie, arbeidsmarkt, kennis en innovatie en ruimte (voor ondernemen) gehandhaafd. Wel zijn wijzigingen aangebracht in de achterliggende indicatoren. De vroegere domeinen ‘maatschappelijke voorzieningen’ en ‘kwaliteit van leven’ zijn samengevoegd tot het nieuwe domein ‘woon- en leefmilieu’. Nieuw zijn de domeinen ‘welvaart’ en ‘ligging en infrastructuur’. De resultaten van het nieuwe vitaliteitsweb zijn op hoofdlijnen weergegeven in onderstaande figuur. Een overzicht van de achterliggende indicatoren is in de bijlage te vinden. Op het gebied van arbeidsmarkt, ligging en infrastructuur en economie komt Rotterdam boven het landelijk gemiddelde uit. Op de twee laatste gebieden is de positie van de Maasstad ook aardig in lijn met de drie andere grote steden. Voor alle grote steden geldt dat de druk op de ruimte groot is. In Rotterdam is de situatie iets gunstiger dan in de andere grote steden. Ook profiteert de Maasstad, evenals andere grote steden, van agglomeratievoordelen. De gunstige positie op het thema economie heeft Rotterdam te danken aan de zeer hoge arbeidsproductiviteit (haven- en industriecomplex) en het hoge aantal startende ondernemers. Minder sterk staat Rotterdam in de domeinen arbeidsmarkt en kennis en innovatie. Rotterdam behaalt lagere innovatieprestaties. Opvallend is dat Rotterdam vergeleken met de andere drie grote steden verhoudingsgewijs meer hoogwaardige industrie heeft, maar dat het aantal arbeidsplaatsen in de hightech industrie per inwoner niet afwijkt van het gemiddelde in Nederland. Ten opzichte van de andere drie grote steden is het aandeel hoogwaardige diensten in de Maasstad nog bescheiden. De zwakste punten van Rotterdam zijn toch het woon- en leefmilieu en de welvaart van de bevolking. Waar het gaat om het woon- en leefmilieu doet Rotterdam het goed in onderwijs en medische zorg, maar vergeleken bij de andere grote steden minder in cultuur en horeca. Voor wat betreft het thema welvaart zit Rotterdam op vrijwel alle indicatoren onder het gemiddelde van de benchmarkregio’s (zie hoofdstuk 1) en ook lager dan de andere drie grote steden.
Figuur 1
Vitaliteitsweb voor de vier grote steden Bron: Bureau Louter.
economie Grijs gebied is landelijk gemiddelde
3 2 1
welvaart
ruimte
0 -1 -2 -3
Uit het web ontstaat in één oogopslag het beeld van een stad met veel economische activiteit waar tegelijkertijd de kwaliteit van leven en persoonlijke welvaart bij achterblijven. Overigens blijkt uit voor deze Verkenning uitgevoerde analyses dat er voor de Nederlandse steden geen positieve relatie bestaat tussen economische kracht en welvaart (van de bevolking). Rotterdam is daarvan een uitgesproken voorbeeld.
woon- en leefmilieu
ligging en infrastructuur
Rotterdam Amsterdam Den Haag Utrecht
kennis en innovatie
arbeidsmarkt
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – SAMENVATTING – pagina 14
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – SAMENVATTING – pagina 15
‘Alles is economie’ Voor het thema van dit jaar is een analyse gemaakt van de relatie tussen de afzonderlijke dimensies in het vitaliteitsweb en de relaties met de dimensie ‘economie’ in het bijzonder. Uit de analyse komt naar voren dat economie meer is dan bedrijven, bedrijfsruimte en infrastructuur. Het toekomstige succes van de Rotterdamse economie hangt meer af van menselijk talent, het woon- en leefmilieu en de innovatiekracht van het bedrijfsleven.
Hoewel definitieve cijfers over 2010 nog ontbreken zijn er een aantal positieve indicatoren die op herstel wijzen. In de Rotterdamse haven overtreft de overslag die van 2008 en ook het producenten vertrouwen in de regio is inmiddels omgeslagen van per saldo negatief naar positief. 2010 was voor wat betreft de overslag een recordjaar. Het aantal ondernemers dat verwacht dat het economisch klimaat en zijn eigen omzet in het laatste kwartaal van 2010 zullen verbeteren overtreft het aantal ondernemers dat een verslechtering voorziet.
Zoals in elke regio drijft in Rotterdam een groot deel van de economie op het ondersteunen van de eigen bevolking. Circa 186.000 banen zijn direct gekoppeld aan de verzorging van de bevolking. De 174.000 overige banen zijn te danken aan de regiofunctie van de stad en de gunstige ligging. Die ligging is grotendeels een gegeven. Bovendien levert het verbeteren van de relatieve ligging, via investeringen in de bereikbaarheid, niet direct veel extra economische groei op. Datzelfde geldt voor de bijdrage die nieuwe bedrijfslocaties aan de economische groei levert.
De komende twee jaar wordt in Rotterdam een toename van het aantal arbeidsplaatsen met 0,8% per jaar voorzien. Op wat langere termijn (de periode 2013 – 2015) zal de groei naar verwachting nog iets hoger zijn. De ontwikkeling is ongeveer gelijk aan het nationaal gemiddelde. De hoogste procentuele groei wordt gerealiseerd in de horeca en de zorgsector, gevolgd door zakelijke diensten. In absolute zin is de toename van het aantal arbeidsplaatsen vooral te danken aan zakelijke diensten en de zorgsector.
Rotterdam heeft, naast het verhogen van het opleidingsniveau van de (beroeps)bevolking, het meest te winnen bij meer kennisintensieve werkgelegenheid en (mede daarvoor) een verbetering van het woon- en leefmilieu. Het opleidingsniveau is hier lager dan in de andere grote steden. Stel dat het opleidingsniveau hier even hoog zou zijn als in de andere steden, dan zou de stad ongeveer 45.000 arbeidsplaatsen méér hebben gehad dan nu het geval is. Zo groot is de invloed van het opleidingsniveau op de groeikracht van de werkgelegenheid.
Zestig procent van de werkgelegenheidsdynamiek (creatie en opheffing van banen) vindt plaats bij bestaande, ‘zittende’, bedrijven. Niettemin is de lichte banengroei in 2009 te danken aan starters en niet aan dat zittende bedrijfsleven. Starters blijken door de jaren heen en positieve bijdrage aan de werkgelegenheidsgroei in Rotterdam te leveren. De startersgeneraties vanaf 1991 tot heden bieden de stad nu 55.000 banen.
Het verhogen van het opleidingsniveau is een zaak van beleid gericht op onderwijs, maar heeft ook te maken met de aantrekkelijkheid van Rotterdam als werkstad en als woon- en bezoekstad. Via het lokale beleid is invloed uit te oefenen op het verlagen van schooluitval en het stimuleren van doorleren. Bij het leefklimaat gaat het misschien nog wel meer om investeringen in voorzieningen en de kwaliteit van de openbare ruimte dan in woningen zelf. Daarom is het ruimtelijk ordenings- en stedenbouwkundig beleid ook economisch relevant. De, in termen van omvang en productiviteit, relatief sterke economie die Rotterdam nu heeft is geen gegeven. Vernieuwing in bedrijven is continu nodig om nieuwe inkomsten te genereren en de productiviteit te verhogen. Aan organisatorische vernieuwingen wordt in Rotterdam relatief veel gedaan en ook telt de stad verhoudingsgewijs veel startende ondernemers. Het bedrijfsleven in Rotterdam en de andere grote steden doet vooral minder aan technologische (product)innovaties. Dat maakt dat de innovatieprestaties van het Rotterdamse bedrijfsleven onder het Nederlands gemiddelde liggen. Zaken als het ondersteunen van lokale kennisvalorisatie en van starters zijn mogelijkheden om via lokaal beleid de innovatiekracht van de Rotterdamse economie te stimuleren.
Hoofdstuk 2 De economie van Rotterdam De economie in Rijnmond is in 2009 met 3,3% gekrompen. Dat is historisch gezien een forse economische teruggang, maar beperkter dan de krimp van de gehele Nederlandse economie. Een opvallend gegeven, aangezien deze regio relatief conjunctuurgevoelig is vanwege de rol van de Rotterdamse haven. De krimp is ook niet hoger uitgevallen dan die in de andere grote steden. Wel heeft het Rotterdamse bedrijfsleven in 2009 een sterkere omzet- en winstdaling gekend dan de overige G3. Ondanks de recessie is de werkgelegenheid over heel 2009 licht toegenomen en ook dat is tegen de landelijke ontwikkeling in. De zakelijke dienstverlening en zorgsector zijn voor de banengroei verantwoordelijk. De economische crisis heeft de werkgelegenheid in de industrie, groothandel en logistiek wel geraakt.
De non-profit sector is de belangrijkste motor achter de lichte werkgelegenheidsgroei in 2009. Deze sector blijft bovendien de top-25 grootste werkgevers in Rotterdam domineren. Traditioneel zijn de gemeente en het Erasmus Medisch Centrum veruit de grootste werkgevers in de stad.
Hoofdstuk 3 Arbeidsmarkt In de stad Rotterdam is veel werkgelegenheid aanwezig in verhouding tot de omvang van de bevolking van 15 t/m 64 jaar. In de rest van de regio Rotterdam geldt een tegenovergesteld beeld. Ondanks de omvangrijke werkgelegenheid in de stad nemen nog steeds veel mensen tussen de 15 t/m 64 jaar niet deel aan de arbeidsmarkt. Ofwel, de bruto participatiegraad in Rotterdam is laag in vergelijking met die in Nederland en de andere grote steden. Wel is de bruto participatiegraad sinds het begin van het nieuwe millennium gestegen, waardoor Rotterdam haar achterstand op de andere grote steden behoorlijk inloopt. De netto participatiegraad, het aandeel van de beroepsbevolking dat betaald werk heeft, is in Rotterdam eveneens lager dan in de andere grote steden en Nederland. De werkgelegenheid in de stad Rotterdam wordt voor een groot deel bezet door bewoners uit de omliggende regio, die gemiddeld beter opgeleid zijn dan de Rotterdammers zelf. Ook de netto participatiegraad in Rotterdam is het afgelopen decennium gestegen, maar datzelfde is in de andere grote steden gebeurd. Een lagere netto participatiegraad gaat samen met een hogere werkloosheid. In september was 13% van de Rotterdamse beroepsbevolking werkzoekende zonder werk. Dat aandeel is twee maal zo hoog als het Nederlands gemiddelde. Sinds september 2008 is, ondanks de recessie, de werkloosheid in Rotterdam met slechts 0,6%-punt toegenomen. Die toename van de werkloosheid is minder sterk dan in Nederland. Een ander lichtpunt is dat het aandeel langdurig werkzoekenden (drie jaar of meer) binnen het Rotterdamse werkzoekendenbestand de afgelopen jaren flink is gedaald. In september 2008 was het aandeel langdurig werkzoekenden nog meer dan de helft. Precies twee jaar later is dat aandeel gereduceerd tot 29%. Tegelijkertijd is het aantal (en aandeel) kortdurig werkzoekenden fors toegenomen.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – SAMENVATTING – pagina 16
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – SAMENVATTING – pagina 17
De Rotterdamse beroepsbevolking is jong en krijgt de komende jaren met een aanzienlijke aanwas van jonge instromers te maken. Een relatief groot deel van die toekomstige instromers zijn jongeren die een VMBO-opleiding volgen. De kans dat die jongeren gaan (door)studeren is naar verhouding klein. Rotterdam behoort in Nederland tot de gemeenten met de laagste studiekans. Dat wil zeggen dat het percentage jongeren dat een HBO- of universitaire studie gaat volgen in Rotterdam lager is dan in de meeste andere gemeenten.
De kantorenmarkt heeft sterk te lijden onder de recessie. Die markt was al een aantal jaar te ruim, aangezien de vraag al langere tijd sterk wordt overtroffen door het aanbod. Weliswaar neemt de jaarlijkse nieuwbouw door de recessie fors af naar een niveau onder de 1% van de voorraad, de vraag is eveneens fors teruggevallen. Een grootschalig leegstandsprobleem dreigt. Nu al bedraagt die leegstand 10% van de voorraad, wat twee maal zo hoog is als gewenst. Uitvoering van alle nieuwbouwprojecten die voor de komende vijf jaar in de stad staan gepland, zou tot een nog verdere verruiming van de markt leiden.
Een groot deel van de universitaire studenten in Rotterdam komt oorspronkelijk niet uit de stad. Zij vormen in potentie een aanwinst voor de Rotterdamse arbeidsmarkt. Anderhalf jaar na afstuderen blijkt 29% van de Rotterdamse studenten in de stad te werken en 37% er (nog steeds) te wonen. Daarmee blijven relatief meer studenten voor de korte termijn behouden voor Rotterdam dan in steden buiten de Randstad, zoals Tilburg, Groningen en Maastricht. De (woon- of werk)binding met de stad van studeren is onder studenten in Utrecht en Amsterdam weer sterker dan onder studenten in Rotterdam.
De winkelruimtemarkt heeft vooralsnog niet te maken gehad met een sterk oplopende leegstand. Wel is de totale Rotterdamse winkelareaal in 2009 licht afgenomen. Het proces van schaalvergroting in de markt zet verder door, doordat kleine winkels verdwijnen en nieuwbouw relatief grootschalig van karakter is. Rotterdam kan worden gekenschetst als een ‘vervangingsmarkt’. Daarin is ruimte voor op vernieuwing en kwaliteit gerichte winkelontwikkeling. Tegelijkertijd wordt de markt steeds lastiger voor een deel van het (kleinschalige) winkelaanbod in de woonwijken.
Hoofdstuk 4 Kennis en innovatie Het Rotterdamse bedrijfsleven biedt minder werk aan kenniswerkers dan het bedrijfsleven in de andere grote steden. Het aandeel kenniswerkers ligt in de Maasstad rond het nationaal gemiddelde. Ondanks de aanwezigheid van hogere opleidingen in management en economie is het aandeel kenniswerkers ook in economische beroepen in de Maasstad niet hoger dan in Nederland. Niettemin houden veel medewerkers in Rotterdam zich met ideeëngenererende activiteiten bezig en is hun aantal tijdens de economische crisis zelfs toegenomen van 47.200 begin 2008 naar 48.700 begin 2010. De sterkste groei van ideeëngenererende activiteiten heeft zich voorgedaan in de adviessector.
Hoofdstuk 6 Consumentenstad De recessie zet de koopkracht van de Nederlandse bevolking onder druk. Gezien de bevolkingssamenstelling van deze stad, mag ervan worden uitgegaan dat ook Rotterdammers de economische neergang in hun portemonnee voelen. De gevolgen op de woningmarkt zijn misschien beperkter, aangezien het eigen woningbezit in Rotterdam (30% van de huishoudens) relatief laag is. De woonaantrekkelijkheid van de stad ten opzichte van die van andere grotere steden is licht afgenomen. Die achteruitgang is toe te schrijven aan een verlaging van de waardering van de kwaliteit van het in de stad aanwezige culinair en cultureel aanbod.
Waar het gaat om innovatie doet Rotterdam het vooral goed op het gebied van organisatorische vernieuwingen binnen bedrijven en instellingen. Op dit punt alsmede op het gebied van samenwerking met andere bedrijven en procesinnovaties loopt de stad in de pas met de andere grote steden. Rotterdamse bedrijven halen, in vergelijking met de andere grote steden en het Nederlands gemiddelde, echter een veel beperkter deel van hun omzet uit nieuwe producten. Dit is in lijn met het relatief beperkte aantal bedrijven in Rotterdam dat octrooi aanvraagt. Het totaal aantal aanvragen ligt nog vrij hoog, maar dat is voor een groot deel te danken aan de vele aanvragen van één groot bedrijf: Unilever.
Vanaf het begin van dit millennium is zowel de feitelijke als de ervaren veiligheid in de meeste wijken van Rotterdam verbeterd. Aan die opwaartse trend is de laatste paar jaar (voorlopig) een eind gekomen. Ook vorig jaar is de veiligheidssituatie niet verder verbeterd. Rotterdam heeft structureel te maken met een instroom van minder koopkrachtige en een uitstroom van relatief koopkrachtiger huishoudens. Deze discrepantie is de afgelopen jaren wel minder groot geworden. Niettemin heeft het migratiepatroon van en naar Rotterdam een drukkend effect op de koopkrachtontwikkeling van de inwoners. Wel is het zo dat de meeste mensen die Rotterdam verlaten in de directe omgeving gaan wonen. Daardoor blijft zo’n 70% van de vertrekkers gebruik maken van de stedelijke voorzieningen in Rotterdam.
De innovatiegraad van de Rotterdamse industrie als geheel is lager dan die van de Nederlandse industrie. In de distributiesector en de zakelijke dienstverlening ligt die graad juist hoger dan het landelijk gemiddelde. Bovendien zijn de innovatieprestaties van het Rotterdamse bedrijfsleven tussen 2004 en 2008 over het geheel genomen verbeterd.
Hoofdstuk 5 Ruimte voor ondernemen De economische recessie heeft zijn weerslag op de Rotterdamse vastgoedmarkt. Voor de markt voor bedrijfsruimte komt de teruggang eigenlijk niet eens zo ongelegen. Die markt is namelijk structureel te krap. De recessie zorgt ervoor dat die markt wat lucht krijgt. De vraag naar bedrijfsruimte is gedaald, terwijl het aanbod is toegenomen. Voor de komende vijf jaar zijn de vooruitzichten dat de markt verder verruimd naar een gezonde situatie. Voor specifieke branches als de logistiek en de groothandel blijft het echter lastig om geschikte huisvesting in de Rotterdamse regio te vinden. Samen met Noord-Brabant is het vraagstuk van verouderde terreinen in de regio Rijnmond het grootst. Het gaat om in totaal 1.000 hectare droge bedrijventerreinen, waarvan een groot deel inmiddels wordt geherstructureerd.
Rotterdammers zelf zijn ook sterk gebonden aan de winkelvoorzieningen in de stad. Maar liefst driekwart van de winkeluitgaven worden in de eigen stad gedaan. Een kwart wordt buiten de stad besteed. Rotterdamse winkeliers zijn voor ongeveer twee derde van hun omzet afhankelijk van de Rotterdammers zelf. Een derde wordt verdiend aan bezoekers van buiten de stad. De Rotterdamse hotelsector herstelt enigszins van de recessie in 2009. Dit is redelijk in lijn met de ontwikkelingen in steden als Amsterdam en Den Haag. Het herstel komt voor rekening van Nederlandse bezoekers. Het aandeel buitenlandse hotelgasten is in de eerste helft van 2010 verder gedaald. Wel verblijven buitenlandse gasten gemiddeld iets langer in Rotterdam dan een paar jaar geleden.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – SAMENVATTING – pagina 18
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – SAMENVATTING – pagina 19
Hoofdstuk 7 Haveneconomie Na het slechte jaar 2009 herstelt de Rotterdamse haven zich weer flink in 2010. De overslag komt in 2010 zelfs 2,8% uit boven het niveau van 2008. De groei van de overslag is vooral te danken aan de overslag van containers en droge massagoederen (ijzererts en schroot). Het groeitempo van de Rotterdamse haven ligt sinds een aantal jaar hoger dan dat van zijn West-Europese concurrenten Le Havre, Antwerpen en Hamburg. Hierdoor is het marktaandeel van Rotterdam in deze Europese havenregio inmiddels weer teruggekeerd op het niveau van 1990.
groot. Bedrijven, instellingen en inwoners in Rotterdam verbruiken 24,7 PJ aan elektriciteit, ongeveer 6% van het totaal finaal verbruik in Nederland. Ook de bedrijven die elektriciteit opwekken in Rotterdam verbruiken zelf elektriciteit. Per saldo blijft nog ruim de helft van de opgewekte elektriciteit over om te ‘exporteren’ naar andere delen van Nederland. Overigens stijgt het gebruik van groene energie binnen het totale energieverbruik in de stad gestaag. Was dat aandeel in 2007 nog geen 20%, eind 2010 bedraagt het al bijna de helft.
Rotterdam is vooral een aanvoerhaven met het Verenigd Koninkrijk, Rusland en Brazilië als belangrijkste herkomstmarkten. De aanvoer uit Amerika en China groeit echter het sterkst. De positie van Rotterdam binnen West-Europa als containerhaven is sterker geworden. De haven breidt haar containercapaciteit bovendien sterk uit. Vorig jaar is reeds 15 miljoen TEU (Twenty-Feet Equivalent Units) aan nieuwe overslagcapaciteit in gebruik genomen en daar komt tot 2020 in elk geval nog eens 10 miljoen TEU bij. Hierdoor ontstaat ook meer concurrentie tussen container terminal operators binnen de haven. Per saldo zal de expansie van de overslagcapaciteit ruimte geven aan een gemiddelde jaarlijkse groei in de containeroverslag van 5%. In 2008 realiseerde de Rotterdamse haven voor € 13,5 miljard aan toegevoegde waarde. Sinds 2002 neemt de toegevoegde waarde jaarlijks met gemiddeld ruim 6% toe. Die groei is te danken aan de sterke stijging van de productiviteit en aan havengerelateerde activititeiten die elders in Nederland plaats vinden. Daarom bleef de direct aan de haven gerelateerde werkgelegenheid in de gemeente Rotterdam rond het zelfde niveau schommelen. In 2010 heeft het Havenbedrijf € 370 miljoen geïnvesteerd in de aanleg van de Tweede Maasvlakte. Die aanleg zal in totaal 1.000 ha netto uitgeefbaar terrein opleveren, circa 20% van het tot dusver aanwezige netto havenareaal in Rotterdam. In de eerste fase tot 2013 wordt 700 van de 1.000 hectare havengebied uitgegeven. Dat areaal is reeds volledig gereserveerd door bedrijven (d.w.z. de contracten hiervoor zijn al getekend).
Hoofdstuk 8 Milieu en energie De economische recessie heeft in 2009 in sommige opzichten tot een verminderde belasting van het Rotterdamse milieu geleid. Zo is de uitstoot van CO2 gedaald met 1 megaton naar een kleine 28 megaton. De doelstelling in het Rotterdam Climate Initiative is om in 2010 op 29 megaton uit te komen en in 2025 op 12 megaton. Het aantal meldingen van geluidsoverlast in Rijnmond is afgenomen, mede dankzij een daling in het aantal nachtvluchten vanaf Rotterdam The Hague Airport met 20%. De milieudruk van grote bedrijven is eveneens licht gedaald. Deze is daarmee nog niet teruggebracht tot onder het niveau van 2001 en de afstand tot de oorspronkelijke doelstelling voor 2010 is groot. De achterstand op de doelstelling wordt veroorzaakt door de lozingen van fosfaat en stikstof naar water, de luchtemissies, en door hinder (geluid, stank en stof). Sinds 1999 is de hoeveelheid huishoudelijk afval per inwoner in de regio Rijnmond redelijk stabiel gebleven. Tegelijkertijd is het aandeel van het afval dat wordt gescheiden licht toegenomen naar 35% in 2009. Dat is echter nog een stuk lager dan het landelijke percentage van 49 en ligt ook nog onder de doelstelling van 43%. Een belangrijk deel van de energievoorzieningen in Rotterdam bestaat uit de consumptie van aardgas en de productie en consumptie van elektriciteit. In totaal wordt er in de gemeente Rotterdam 74 PJ aan elektriciteit opgewekt. Het is duidelijk dat Rotterdam, vanwege de aanwezigheid van de haven en daaraan gelieerde activiteiten, zowel een grote elektriciteitsproducent als – consument in Nederland is. In deze gemeente wordt 18% van alle elektriciteit in Nederland opgewekt en dat terwijl hier slechts 3,6% van de Nederlandse bevolking woont. Het verbruik van elektriciteit in de stad is ook
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 21
Hoofdstuk 1
De economische vitaliteit van Rotterdam
• Economie is meer dan bedrijven, bedrijfsruimte en infrastructuur; menselijk talent, woon- en leefmilieu en innovatie zijn misschien wel van meer belang. • Rotterdam is meer dan andere grote steden een productie / distributiestad, minder een kennis/informatiestad en in ongeveer gelijke mate een consumptiestad. • In Rotterdam zijn 78.000 banen meer dan op grond van het aantal inwoners verwacht mag worden. • Rotterdam heeft meer dan andere grote steden binnen zijn regio de belangrijkste werkgelegenheidsfunctie. • Lager opleidingsniveau van de beroepsbevolking verklaart voor 70% het lagere aantal arbeidsplaatsen in het stadsgewest Rotterdam vergeleken met andere stadsgewesten. • Rotterdam heeft sterke economie, maar vernieuwingskracht binnen bestaande bedrijven moet beter (innovatie). • Rotterdam sterk in organisatorische innovatie. • Rotterdam scoort goed op ‘harde’ locatiefactoren als ‘ruimte’ en ‘infrastructuur en ligging’, maar minder goed op ‘arbeidsmarkt’ en ‘woon- en leefmilieu’. • In vergelijk met andere steden bestaat er een groot verschil tussen economische kracht van het Rotterdamse bedrijfsleven en de welvaart van de bevolking. • Rotterdam maakt langdurig transformatieproces door van banen in de haveneconomie naar banen in de stedelijke dienstverlening. • Een vitale, gezonde economie is vooral een economie die zich niet vasthoudt aan het oude, maar zich steeds weer vernieuwt.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 22
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 23
‘Alles is economie’ Een gevolg van de kredietcrisis is dat het belang van een goed draaiende economie voor de welvaart weer in het middelpunt van de belangstelling is komen te staan. De kracht van de economie wordt niet alleen bepaald door het functioneren van de bedrijven, maar ook door ontwikkelingen in hun omgeving. Die ‘omgeving’ bestaat, naast ruimte om zich te vestigen en infrastructuur, ook uit factoren als het woonklimaat, culturele voorzieningen, de kwaliteiten en talenten van de bevolking en publieke voorzieningen. Een stad is namelijk aantrekkelijk als vestigingsplaats voor bedrijven vooral wanneer deze ook aantrekkelijk is als vestigingsplaats voor hun belangrijkste ‘productiefactor’: mensen.
Wat bepaalt die aantrekkelijkheid? In de eerste plaats beïnvloeden wonen en werken elkaar (zie figuur Een belangrijke reden voor het kiezen van een woonplaats is de nabijheid van geschikt werk. Bedrijven op hun beurt vestigen zich daar waar zij verwachten voldoende arbeidskrachten te vinden. Voor hoofdzakelijk op consumenten gerichte bedrijven vormt het ‘bevolkingsdraagvlak’ ook een belangrijke vestigingsplaatsfactor. Naast de onderlinge invloed tussen wonen en werken zijn er echter ook tal van andere factoren die een rol spelen bij de locatiekeuze van bedrijven en huishoudens. Ten eerste zijn er factoren als de natuurlijke omgeving, de bebouwing (met name de historische bebouwing), de ligging en de mentaliteit of cultuur (een moeilijk te benoemen factor, die verwant is aan het begrip ‘bedrijfscultuur’). Deze factoren zijn, in ieder geval op korte of middellange termijn, moeilijk te beïnvloeden door beleid. Zij vormen in hoge mate een gegeven, waardoor sommige gebieden ‘van nature’ een voorsprong hebben op andere. Anders gezegd: zij vormen het ‘DNA’ van een stad of regio. Daarnaast zijn er factoren als voorzieningen, opleiding van de (beroeps-)bevolking, bereikbaarheid en ruimte die wèl te beïnvloeden zijn door beleid.
1.1).
De volledige set van factoren vormt het kader waarbinnen wonen en werken, in hun onderlinge samenhang, zich ontwikkelen. Dit verband is uiteraard tweezijdig. Ontwikkelingen op het gebied van wonen en werken zijn op hun beurt ook weer van invloed op de (vraag naar) voorzieningen, op veranderingen in het opleidingsniveau van de (beroeps-)bevolking, op de bereikbaarheid en op de beschikbare ruimte. In een stad of regio hangen al deze factoren met elkaar samen, niet alleen binnen de eigen stad of regio, maar ook tussen steden of regio’s. De economie van een gebied kan en mag dan ook niet geïsoleerd worden bekeken. De economie in een gebied wordt beïnvloed door, en beïnvloedt op zijn beurt weer, alle andere facetten van dat gebied, ofte wel: ‘Alles is economie’. Onder deze noemer wordt de economie van Rotterdam en de regio Rotterdam in dit themahoofdstuk van de Economische Verkenning Rotterdam 2011 tegen het licht gehouden. Daarbij worden vragen gesteld als: Hoeveel bedrijvigheid is er? Wat voor typen bedrijven zijn dat? Waardoor wordt hun keuze voor Rotterdam bepaald? Hoe is het gesteld met de ‘vitaliteit’ van Rotterdam (in beeld gebracht in het dit jaar volledig herziene vitaliteitsweb)? En hoe staat het met de balans van de economie en de welvaart in de stad en met de balans tussen de huidige economische kracht van de stad en de economische vernieuwing? In dit hoofdstuk staat een zoektocht naar nieuwe manieren om naar de economie van Rotterdam te kijken. Economie is daarbij opgevat in brede zin, waarin ook thema’s als bijvoorbeeld het woon- en leefmilieu, innovatie en de opleiding en talenten van de bevolking een rol spelen.
FIGUUR 1.1
Locatiekeuzeprocessen Bron: Bureau Louter.
beïnvloedbaarheid (zeer) beperkt
wel
natuur
bebouwing
ligging
mentaliteit/cultuur
voorzieningen
opleiding
bereikbaarheid
ruimte
• lokaal
• onderwijs
• bovenlokaal
• beroepsbevolking
wonen
• auto • ov • digitaal
• wonen • werken
werken
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 24
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 25
Basis- en surpluswerkgelegenheid in Rotterdam In een stad zijn allerlei typen economische activiteiten te vinden. Sommige typen economische activiteiten komen vrijwel in gelijke mate in elke stad voor. Andere typen economische activiteiten concentreren zich vooral in een beperkt aantal steden, zoals in Rotterdam bijvoorbeeld de havenactiviteiten of de internationale architectenbureaus. Dat is werkgelegenheid waarvoor in Rotterdam blijkbaar gunstige voorwaarden bestaan, naast de werkgelegenheid waarvan de stad min of meer is verzekerd. Om dit voor Rotterdam vast te stellen is gebruik gemaakt van een nieuwe methodiek1, waarbij het aantal arbeidsplaatsen binnen verschillende typen economische activiteiten is verdeeld in: • ‘basiswerkgelegenheid’: de werkgelegenheid in een economische sector die, gezien de bevolkingsomvang, in ieder geval mag worden verwacht in een stad. Dit is een soort ‘minimumniveau’, waarop een stad normaal gesproken minstens mag rekenen. • ‘surpluswerkgelegenheid’: de boven de basiswerkgelegenheid uitstijgende ‘extra’ werkgelegenheid in een economische sector in een stad.
Ruim helft van werkgelegenheid Rotterdam is basiswerkgelegenheid Gemiddeld kan in Nederlandse steden ongeveer de helft van de totale bedrijvigheid beschouwd worden als basiswerkgelegenheid (zie de verticale streep in het linkerdeel van figuur 1.2.) Voor de andere helft van alle werkgelegenheid in Nederlandse steden geldt dat sprake is van ‘keuzevrijheid’ tussen steden (‘surpluswerkgelegenheid’). De steden concurreren met elkaar om de surpluswerkgelegenheid en kunnen zich ook specialiseren. De basiswerkgelegenheid is in Rotterdam gelijk aan 186.500 arbeidsplaatsen (52% van alle arbeidsplaatsen in Rotterdam). De surpluswerkgelegenheid is 174.700 arbeidsplaatsen. In sommige sectoren is het aantal arbeidsplaatsen waar een stad min of meer als basiswerkgelegenheid vanuit kan gaan beperkt. Uit het linkerdeel van figuur 1.2 blijkt dat dit vooral geldt voor landen tuinbouw, alle sectoren in de industrie, goederenvervoer, de meeste sectoren in informatiegeoriënteerde bedrijvigheid, personenvervoer, overig onderwijs en veiligheid. Daarnaast zijn er twee typen bedrijvigheid waarvan de locatiekeuze voor ongeveer 80% is te verklaren uit het aantal inwoners, namelijk detailhandel en basisonderwijs. Ook in diverse andere personengeoriënteerde bedrijvigheid, in bouwnijverheid, in groothandel en in adviesbureaus is het percentage basiswerkgelegenheid hoger dan gemiddeld.
In figuur 1.2 is de totale werkgelegenheid per sector onderscheiden in een deel basiswerkgelegenheid en een deel surpluswerkgelegenheid. De sectoren zijn ook nog samengevoegd naar drie brede categorieën: • Materiaalgeoriënteerde activiteiten: de winning, productie en distributie van materiële goederen. • Informatiegeoriënteerde activiteiten: het verkrijgen, verwerken en verstrekken van informatie. • Personengeoriënteerde activiteiten: allerlei typen dienstverlening aan particulieren.
1. Zie voor de methodiek: Bureau Louter, Louter, P.J. en W. van Eikeren (2011) Bronnen van regionaal economische vitaliteit; een casestudie voor Rotterdam, Bureau Louter, Delft.
De basiswerkgelegenheid per stad staat in het middelste deel van figuur 1.2. Dan blijkt dat steden vooral ‘verzekerd’ zijn van een groot aantal arbeidsplaatsen in detailhandel. Op gepaste afstand volgt een ‘subtop’, bestaande uit groothandel, adviesbureaus, vrijetijdsactiviteiten en ziekenhuizen. Vervolgens is het de vraag welke typen werkgelegenheid extra sterk vertegenwoordigd zijn in een stad. Het rechterdeel van figuur 1.2 geeft daar zicht op. Daarin is de surpluswerkgelegenheid weergegeven in Rotterdam en het gemiddelde in de overige grote steden als groep.
Figuur 1.2 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 26
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 27
Surpluswerkgelegenheid in Rotterdam vooral in de speerpuntsectoren Rotterdam kent een duidelijk surplus in goederenvervoer. Een aanzienlijke surpluswerkgelegenheid wordt verder gerealiseerd in energie en chemie, financiële activiteiten, adviesbureaus, overig onderwijs, ziekenhuizen, openbaar bestuur en veiligheid. De belangrijkste bijdrage aan de surpluswerkgelegenheid wordt dus geleverd door met de mainportfunctie samenhangende activiteiten, door kennisintensieve diensten en door non-profit activiteiten. Vergeleken met de andere drie grote steden is in Rotterdam de surpluswerkgelegenheid vooral hoger in energie en chemie en in goederenvervoer. Daarnaast scoort Rotterdam hoger in enkele industriesectoren en de bouwnijverheid, in de drie subsectoren van de zorgsector en in veiligheid. In de sectoren herkennen we de speerpuntsectoren haven- en industriecomplex en medisch en zorg 2.
Figuur 1.2
Basis- en surpluswerkgelegenheid naar sector Bron: Bureau Louter.
materiaalgeoriënteerd
aandeel in arbeidsplaatsen
basiswerkgelegenheid
surpluswerkgelegenheid
Nederland
banen per 1.000 inw. 15-64 jaar
banen per 1.000 inw. 15-64 jaar
land- en tuinbouw
energie en chemie
high-tech en research
v&g-industrie
overig metaal
overige industrie
sociale werkplaatsen
bouwnijverheid
groothandel
goederenvervoer
informatiegeoriënteerd softwarebedrijven
informatiegerelateerd
financiële activiteiten
adviesbureaus
openbaar bestuur
bestuurgerelateerd
personengeoriënteerd personenvervoer
detailhandel
vrijetijdsactiviteiten
basisonderwijs
overig onderwijs
ziekenhuizen
intramurale zorg
overige zorg
welzijn
veiligheid
overige diensten 0
50%
100%
0
35
70
-2 0
materiaalgeoriënteerd
informatiegeoriënteerd
35
70
125
250
personengeoriënteerd 0
50%
100%
0
125
basiswerkgelegenheid
Rotterdam
surpluswerkgelegenheid
G3
250
Uit de onderverdeling naar materiaal-, informatie- en personengeoriënteerde activiteiten blijkt dat Rotterdam veel meer surpluswerkgelegenheid heeft in materiaalgeoriënteerde bedrijvigheid dan de andere drie grote steden. Voor informatiegeoriënteerde bedrijvigheid scoren de andere drie grote steden juist hoger. Dat geldt voor elk van de zes onderliggende ‘informatiegeoriënteerde’ sectoren. Voor personengeoriënteerde activiteiten is het verschil tussen Rotterdam en de andere grote steden klein. Dat geldt ook voor de meeste van de elf onderliggende ‘personengeoriënteerde’ sectoren. Vergeleken met de andere drie grote steden is Rotterdam vooral een ‘productie/distributiestad’, in mindere mate een ‘kennis / informatiestad’ en in ongeveer gelijke mate een ‘consumptiestad’.
0
2. De derde speerpuntsector, de creatieve industrie, is niet direct herkenbaar in de gehanteerde sectorindeling. De onderdelen daarvan zijn terug te vinden onder vrijetijdsactiviteiten, informatiegerelateerd en adviesbureaus. In alle drie scoort Rotterdam onder het gemiddelde van de andere drie grote steden.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 28
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 29
Verklaring voor stedelijke verschillen in omvang werkgelegenheid Er bestaan dus lokale en regionale verschillen in de omvang van de werkgelegenheid. De vraag is of dat toeval is of dat er bepaalde redenen zijn aan te wijzen waarom de ene gemeente of regio een belangrijkere werkgelegenheidsfunctie heeft dan de andere. Om die vraag te beantwoorden passen we hierna een rekenmodel toe op Rotterdam (zie ‘Het Benchmarkmodel: een korte toelichting’). Voor de duidelijkheid: de ‘surpluswerkgelegenheid’ (zie hiervoor) geeft aan hoeveel meer arbeidsplaatsen er in een sector zijn boven het minimum dat in ieder geval verwacht zou mogen worden voor een stad (de ‘basiswerkgelegenheid’). Voor de meeste steden geldt dat zij daarnaast in ieder geval wel enige surpluswerkgelegenheid zullen hebben. Vervolgens is het de vraag of de omvang van de werkgelegenheid in een stad nu hoog of laag is, vergeleken met andere steden. Daar wordt hier zicht op gegeven via het Benchmarkmodel. Ook al is er sprake van surpluswerkgelegenheid in een stad dan kan de omvang daarvan toch achterblijven bij andere steden.
Het Benchmarkmodel: een korte toelichting Via het door Bureau Louter ontwikkelde Benchmarkmodel wordt voor 16 economische sectoren per gemeente het aantal arbeidsplaatsen uitgesplitst in een aantal ‘effecten’: • ‘Feitelijk’: Het feitelijk aantal arbeidsplaatsen in het gebied. Voor Rotterdam 374.000 • ‘Verwacht o.b.v. PBB (potentiële beroepsbevolking)’: Dit wordt berekend als het aandeel van een gebied in het totaal aantal inwoners van 15 tot 65 jaar maal de totale werkgelegenheid in de sector in Nederland. Een voorbeeld: in Rotterdam woont 3,72% van het totaal aantal inwoners van 15 tot 65 jaar in Nederland. In de sector groothandel werken in totaal 471.200 mensen in Nederland. Dan is de werkgelegenheid ‘Verwacht o.b.v. PBB’ voor Rotterdam in de groothandel gelijk aan 3,72% van 471.200 is 17.500 arbeidsplaatsen. Het totaal aantal arbeidsplaatsen berekend op basis de omvang van de potentiële beroepsbevolking is 296.100 in Rotterdam. • Het ‘totaal effect’: het verschil tussen het ‘feitelijk’ aantal arbeidsplaatsen en het aantal arbeidsplaatsen ‘verwacht o.b.v. PBB’. Het totaal effect kan zowel positief als negatief zijn. De som van de totaal effecten over alle gebieden in Nederland is gelijk aan 0. Voor Rotterdam is het totaaleffect berekend op 78.200 werkzame personen. • Het locatiefactoren effect: Uit het Benchmarkmodel resulteert een verwacht aantal arbeidsplaatsen op basis van de invloed van de locatiefactoren. Het verschil tussen het op basis van het Benchmarkmodel verwachte aantal arbeidsplaatsen en het op basis van de PBB verwachte aantal arbeidsplaatsen wordt aangeduid als het ‘locatiefactoren effect’. Ook het locatiefactoren effect kan voor een gebied zowel positief als negatief zijn en de scores over alle gebieden tellen op tot 0. • Het regionaal effect: Tussen het feitelijk aantal arbeidsplaatsen en het op basis van het Benchmarkmodel verwachte aantal arbeidsplaatsen kan voor een gebied een verschil bestaan (een ‘onverklaard deel’ of: ‘residu’). Dat kan zowel positief als negatief zijn. Dit wordt aangeduid als het ‘regionaal effect’ (waarbij de ‘regio’ ook een individuele gemeente kan zijn). De scores van de regionaal effecten over de gebieden tellen weer op tot 0.
Benchmarkmodel als verklaring voor omvang werkgelegenheid Via het Benchmarkmodel3 wordt per economische sector voor Rotterdam bepaald in hoeverre het verschil tussen de omvang van de werkgelegenheid in de stad met andere Nederlandse gemeenten kan worden ‘verklaard’ uit de invloed van locatiefactoren. Dat zijn factoren die de vestigingsplaatskeuze van bedrijven en/of het bedrijfsfunctioneren beïnvloeden en die van regio tot regio verschillen. Voorbeelden zijn de beschikbaarheid van ruimte, de ligging aan het wegennet en het opleidingsniveau van de beroepsbevolking. Bij het ‘locatiefactoren effect’ moet worden opgemerkt dat er voor gekozen is om geen factoren op te nemen die gevoerd beleid vertegenwoordigen. Op die manier is het model beleidsvrij en geeft aan wat de ‘natuurlijke krachten’ zijn bij vestigingsplaatskeuzes van bedrijven en instellingen. Daarnaast is er het regionaal effect: het verschil tussen de feitelijke werkgelegenheid en de werkgelegenheid die op grond van de locatiefactoren door het model wordt verklaard. Soms liggen verklaringen voor een bestaand positief of negatief regionaal effect voor de hand, in andere situaties echter is het niet direct duidelijk wat de verklaring vormt. Het kan toeval zijn (een groot bedrijf kiest voor een bepaalde gemeente, terwijl andere gemeenten met evenveel recht in aanmerking zouden komen) of het kan het gevolg zijn van beleidskeuzes (bijvoorbeeld het wel of niet aanleggen van een bedrijventerrein) of het gevolg van succesvol of falend beleid. Uiteraard mogen ook niet-optimale specificaties van het model of fouten in de basisgegevens niet worden uitgesloten. 3. Zie voor een uitvoerige beschrijving: Bureau Louter (2011).
De effecten kunnen zowel in absolute zin (in aantallen arbeidsplaatsen) als in relatieve zin worden bepaald. De relatieve effecten worden steeds uitgedrukt als percentage van het aantal arbeidsplaatsen dat wordt verwacht op basis van het aantal inwoners van 15 tot 65 jaar (verwacht o.b.v. PBB).
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 30
Rotterdam telt 78.000 arbeidsplaatsen meer dan op grond van het aantal inwoners van 15 tot 65 jaar verwacht zou mogen worden (zie tabel 1.1). Daarvan kunnen 57.000 arbeidsplaatsen verklaard worden uit voor Rotterdam gunstige locatiefactoren (het ‘locatiefactoren effect’). Er zijn in Rotterdam dus 21.000 arbeidsplaatsen meer dan op grond van het Benchmarkmodel verwacht zou worden (het ‘regionaal effect’). Het grote aantal arbeidsplaatsen in de transport in Rotterdam is verwerkt in het locatiefactoren effect (als effect van de haven). Maar voor andere sectoren speelt de haven ook een rol. Het gaat dan om uitbestedingen aan bijvoorbeeld de bouwnijverheid, zakelijke diensten en ambulante activiteiten (waaronder schoonmaakbedrijven), het inhuren van uitzendkrachten en het feit dat een zeehaventerrein bij uitstek gunstige voorwaarden levert voor de vestiging van grootschalige industrie (zoals chemie). Dat zou dan in het regionaal effect tot uiting moeten komen. Opvallend is het sterk positieve regionaal effect van de zorgsector. Dat wordt mede, maar niet uitsluitend veroorzaakt door de vestiging van het academisch ziekenhuis. Sectoren waarvoor locatiefactoren een sterk positief effect hebben op de omvang van de bedrijvigheid, zijn het bank- en verzekeringswezen, zakelijke diensten, uitzendkrachten en ambulante activiteiten4. Maar er zijn ook sectoren waarvoor de locatiefactoren voor Rotterdam juist ongunstiger zijn dan gemiddeld, zoals land- en tuinbouw, industrie en groothandel. Dat hangt vooral samen met gebrek aan ruimtes. Welke locatiefactoren spelen een rol voor Rotterdam? Het is vervolgens de vraag waarom er regionale verschillen in de omvang van het locatiefactoren effect bestaan. Om dat te achterhalen is het locatiefactoren effect uiteengerafeld naar de bijdragen van de verschillende locatiefactoren. Hier worden de resultaten voor de totale bedrijvigheid getoond. In figuur 1.3 is de som van de bijdragen van alle locatiefactoren gelijk aan het locatiefactoren effect. Weergegeven is ook ‘agglomeratie en ruimte’. Dat is de som van nationale ligging, regionale centrumfunctie en ruimtedruk. Het voert te ver om hier op details in te gaan. Duidelijk is in ieder geval dat ‘aantrekkende’ of ‘agglomererende’ effecten (nationale ligging en regionale centrumfunctie) en ‘afstotende’ of ‘desagglomererende’ effecten (ruimtedruk, waarin zowel gebrek aan ruimte als verkeerscongestie een rol spelen) per saldo positief uitwerken op de omvang van de bedrijvigheid in Rotterdam. Daarin bestaan overigens verschillen tussen economische sectoren.
4. Bij die laatste twee hangt dat overigens samen met het feit dat de kantoren van uitzendbureaus en ambulante activiteiten (zoals schoonmaakbedrijven, thuiszorg en beveiligingsbedrijven) vaak in steden gevestigd zijn, terwijl de werknemers zeker niet altijd in de gemeente waar dat kantoor gevestigd is werkzaam zijn.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 31
Tabel 1.1
Resultaten Benchmarkmodel per economische sector, Rotterdam Bron: Bureau Louter
absoluut: aantal arbeidsplaatsen (x 1.000)
relatief *
locatie-
locatie-
verwacht
totaal
factoren
regionaal
factoren
regionaal
feitelijk
o.b.v. pbb
effect
effect
effect
effect
effect
industrie
22,9
29,6
- 6,7
- 6,3
- 0,3
- 21%
- 1%
groothandel
14,2
17,5
- 3,3
- 2,1
- 1,3
- 12%
- 7%
transport
35,2
10,1
25,1
25,1
0,0
249%
0%
bouwnijverheid
17,9
18,9
- 1,0
- 3,1
2,1
- 16%
11%
0,7
9,2
- 8,5
- 8,6
0,1
- 93%
1%
bank- en verzekeringswezen
17,7
10,2
7,5
6,1
1,4
60%
13%
ICT
10,8
10,1
0,7
3,5
- 2,8
35%
- 28%
zakelijke diensten
47,5
28,9
18,5
14,9
3,6
51%
13%
detailhandel
25,2
26,8
- 1,6
- 0,6
- 1,0
- 2%
- 4%
overige consumentendiensten
16,7
14,3
2,5
1,6
0,9
11%
6%
vrijetijdsactiviteiten
17,2
16,2
1,0
- 1,1
2,2
- 7%
13%
openbaar bestuur
26,7
20,7
6,1
5,0
1,1
24%
5%
onderwijs
24,9
18,1
6,8
4,8
2,0
27%
11%
zorgsector
51,2
39,0
12,3
2,1
10,1
6%
26%
uitzendkrachten
18,0
10,9
7,1
8,1
- 1,0
74%
- 9%
ambulante activiteiten
27,3
15,6
11,7
7,3
4,4
47%
28%
totaal
374,3
296,1
78,2
56,8
21,4
19%
7%
totaal **
328,9
269,6
59,4
41,3
18,0
15%
7%
land- en tuinbouw
* relatief effect: in % van het aantal arbeidsplaatsen dat op basis van het aantal inwoners van 15 tot 65 jaar verwacht zou worden ** totaal excl. uitzendkrachten en ambulante activiteiten
Figuur 1.3
Figuur 1.4
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 32
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 33
Het is de vraag of ‘het nationaal gemiddelde’ wel datgene is waar Rotterdam zich aan wil spiegelen. Daarvoor komen eerder de drie andere grote steden in aanmerking. Daarom is berekend wat, gegeven hun locatiefactoren, het aantal arbeidsplaatsen zou zijn in de groep van de andere drie grote steden in het hypothetische geval dat zij evenveel inwoners van 15 tot 65 jaar zouden hebben als Rotterdam. Daardoor kan Rotterdam met die groep van grote steden worden vergeleken (zie figuur 1.4). Voor de meeste locatiefactoren bestaan bescheiden verschillen in hun bijdrage aan het aantal arbeidsplaatsen tussen Rotterdam en de andere grote steden. Opvallend is bijvoorbeeld dat Rotterdam iets minder last heeft van ruimtedruk dan de andere grote steden. Allesoverheersend is echter het effect van het opleidingsniveau. Wanneer het gemiddeld opleidingsniveau van de regionale beroepsbevolking voor Rotterdam gelijk zou zijn aan het gemiddeld opleidingsniveau van de regionale beroepsbevolking voor de andere grote steden, dan zouden er in Rotterdam 45.000 arbeidsplaatsen meer zijn. Dat zijn vooral arbeidsplaatsen in kennisintensieve diensten als het bank- en verzekeringswezen, ICT en zakelijke diensten en, in mindere mate, in non-profit sectoren.
Figuur 1.3
Figuur 1.4
Resultaten Benchmarkmodel: Rotterdam t.o.v. nationaal gemiddelde
Resultaten Benchmarkmodel: Rotterdam t.o.v. andere grote steden (G3)
Bron: Bureau Louter.
Bron: Bureau Louter.
relatief effect*
absoluut effect x 1.000**
Europese ligging
- 1%
-3
Europese ligging
4
nationale ligging
22%
65
nationale ligging
-1
regionale centrumfunctie
20%
59
regionale centrumfunctie
- 28%
- 82
- 2%
-7
infrastructuur
3%
9
infrastructuur
kenmerken bevolking
1%
2
kenmerken bevolking
woonomgeving
- 1%
-2
woonomgeving
-6
clustereffecten
- 1%
-4
clustereffecten
-4
7%
21
specifieke clusters
19%
57
effect locatiefactoren
7%
21
regionaal effecten
totaal effecten
26%
78
totaal effecten
agglomeratie en ruimte
14%
42
agglomeratie en ruimte
bijdrage locatiefactoren
ruimtedruk opleidingsniveau
specifieke clusters
effect locatiefactoren regionaal effecten
- 30
- 15
0
15
30
- 100
- 50
0
50
100
relatief effect*
bijdrage locatiefactoren
absoluut effect x 1.000**
- 12 7
ruimtedruk
- 45
opleidingsniveau
-3 2
9
- 50 39 - 11
-5 - 20
- 15
- 10
-5
0
5
10
* relatief effect: in % van het aantal arbeidsplaatsen dat op basis van het aantal inwoners van 15 tot 65 jaar verwacht zou worden
* relatief effect: in % van het aantal arbeidsplaatsen dat op basis van het aantal inwoners van 15 tot 65 jaar verwacht zou worden
** absoluut effect: in duizenden arbeidsplaatsen dat op basis van het aantal inwoners van 15 tot 65 jaar verwacht zou worden
** absoluut effect: in duizenden arbeidsplaatsen dat op basis van het aantal inwoners van 15 tot 65 jaar verwacht zou worden
15
20
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 34
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 35
Meer banen in Rotterdam dan verwacht op basis van locatiefactoren Vergeleken met de andere drie grote steden worden er in Rotterdam op basis van de locatiefactoren in totaal 50.000 arbeidsplaatsen minder verwacht dan in de situatie waarin voor Rotterdam dezelfde locatiefactoren zouden gelden als gemiddeld in de andere drie grote steden (zie het locatiefactoren effect). Toch blijft de feitelijke werkgelegenheid in Rotterdam slechts 11.000 arbeidsplaatsen achter bij de andere grote steden (wanneer die ‘herschaald’ zouden worden naar de omvang van Rotterdam). De reden is dat het regionaal effect voor Rotterdam maar liefst 39.000 arbeidsplaatsen hoger ligt dan voor de groep van andere grote steden (ook weer: na herschaling naar de omvang van Rotterdam). Gecorrigeerd voor de invloed van locatiefactoren presteert Rotterdam dus goed. Dat hangt vooral samen met de Rotterdamse arbeidsplaatsen die (naast de sector transport zelf) gerelateerd zijn aan de havenfunctie.
overige delen van het stadsgewest Rotterdam ten opzichte van de overige delen van de andere grote stadsgewesten. Veel meer dan in de andere grote stadsgewesten is de werkgelegenheid in het stadsgewest Rotterdam dus geconcentreerd binnen de kernstad. Dat is vooral zo omdat de havengerelateerde bedrijvigheid binnen de gemeentegrenzen van Rotterdam ligt, terwijl een groot deel van de werknemers bij die bedrijven buiten de stad woont. (I.t.t. de nationale luchthaven Schiphol die niet valt binnen de gemeentegrenzen van Amsterdam).
Dat is echter niet het volledige verhaal. Economische ontwikkelingen en hun samenhang met de arbeidsmarkt moeten in feite op regionaal niveau worden bezien. Wanneer met het Benchmarkmodel eenzelfde analyse als voor Rotterdam wordt uitgevoerd op het niveau van het stadsgewest Rotterdam (vrij ruim gedefinieerd, tot en met Dordrecht) blijkt dat er in het stadsgewest Rotterdam 723.000 arbeidsplaatsen zijn. Dat is 17.000 arbeidsplaatsen minder dan op grond van het aantal inwoners van 15 tot 65 jaar verwacht zou mogen worden. De 17.000 arbeidsplaatsen kunnen weer worden verdeeld over het locatiefactoren effect en het regionaal effect. Het locatiefactoren effect bedraagt min 22.000 duizend arbeidsplaatsen. Voor het uitgebreide stadsgewest Rotterdam zou de invloed van de locatiefactoren dus leiden tot een kleiner aantal arbeidsplaatsen dan op grond van het bevolkingsaandeel werd verwacht. Dat is voor een grootstedelijk gebied opmerkelijk. Het regionaal effect is licht positief (plus 5.000 arbeidsplaatsen). Laag opleidingsniveau beroepsbevolking punt van aandacht Het Rotterdamse stadsgewest kan ook worden vergeleken met de andere drie stadsgewesten in plaats van met het nationaal gemiddelde. Dan blijkt dat, mochten voor het stadsgewest Rotterdam dezelfde locatiefactoren gelden als voor de andere grote stadsgewesten, er niet 723.000 arbeidsplaatsen, maar 850.000 arbeidsplaatsen zouden zijn in het stadsgewest Rotterdam. Voor ruim 70% wordt dat verschil verklaard door het lage opleidingsniveau van de beroepsbevolking in de regio Rotterdam, waardoor de regio vooral voor bedrijven waarvoor de nabijheid van hoogopgeleide werknemers een belangrijke locatiefactor is, minder aantrekkelijk is dan de andere drie stadsgewesten. Een verhoging van het opleidingsniveau is dus cruciaal voor de aantrekkelijkheid van de Rotterdamse regio voor allerlei typen bedrijvigheid. Het Centraal Planbureau5 herinnerde ons onlangs weer aan de oude makelaarswijsheid ‘Drie factoren zijn beslissend voor de prijs: locatie, locatie en locatie’. Analoog daaraan kan worden gesteld: ‘Drie factoren zijn beslissend voor de economische vitaliteit van de regio Rotterdam: opleiding, opleiding en opleiding’. Ten eerste is het nodig het opleidingsniveau van de huidige bevolking op te voeren en ten tweede zal de regio nog aantrekkelijker moeten worden als woonplaats voor hoog opgeleiden. Maar als er voor de hoger opgeleiden geen geschikt werk is, zullen zij verhuizen naar elders, al dan niet na het voltooien van hun studie. Tegelijkertijd moet er aandacht zijn voor zowel het opvoeren van het opleidingsniveau als het aantrekken en stimuleren van hoogwaardige bedrijvigheid. Die hoogwaardige bedrijvigheid levert overigens ook weer banen voor laagopgeleiden. Ten eerste doordat de koopkracht van de bevolking toeneemt (meer werkgelegenheid bij op consumenten gerichte bedrijvigheid) en ten tweede omdat hoogwaardige bedrijvigheid leidt tot uitbesteed werk in activiteiten als schoonmaken, catering en bewaking. Wanneer het stadsgewest Rotterdam wordt vergeleken met de andere drie grote stadsgewesten, is het verschil in regionaal effect (het verschil tussen het feitelijk aantal arbeidsplaatsen en het aantal arbeidsplaatsen dat wordt verwacht op basis van de locatiefactoren) plus 2.000. De plus 2.000 vormt echter het saldo van een 39.000 arbeidsplaatsen hoger regionaal effect voor de stad Rotterdam ten opzichte van de andere grote steden en een 37.000 arbeidsplaatsen lager regionaal effect voor de
5. Centraal Planbureau (2010) Stad en land.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 36
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 37
Het vitaliteitsweb gerevitaliseerd Evenals in vorige jaren bevat deze Economische Verkenning Rotterdam een ‘vitaliteitsweb’. Daarin staat de positie van Rotterdam ten opzichte van de andere drie grote steden. Het vitaliteitsweb maakt in een oogopslag duidelijk waar de sterke en zwakke punten van Rotterdam liggen. Dit jaar is het vitaliteitsweb volledig herzien6. In de bijlage staan de indicatoren waar het vitaliteitsweb uit is opgebouwd. Dat biedt veel detailinzicht in de Rotterdamse economie en de diverse aspecten die daarmee samenhangen. Overzicht wordt geboden door per domein totaalscores te bepalen. Dat is gebeurd in figuur 1.5 voor de stad Rotterdam, het gemiddelde van de andere drie grote steden en het gemiddelde van de dertig kernsteden van stadsgewesten. In figuur 1.6 zijn tevens de scores per grote stad en per groot stadsgewest weergegeven. Naarmate de scores verder naar buiten wijzen, zijn ze gunstiger (zie ook het ‘Het vitaliteitsweb: een toelichting’, waarin ook een uitleg staat van het begrip ‘z-scores’, waarvan gebruik wordt gemaakt in het vitaliteitsweb). Een score in het ‘grijze gebied’ van het vitaliteitsweb duidt op een score onder het nationaal gemiddelde.
Het vitaliteitsweb: een toelichting Het nieuwe vitaliteitsweb is opgebouwd uit 76 indicatoren, verdeeld over zeven domeinen. De indicatoren zijn op verschillende wijzen gemeten en de verschillen in score zijn daarom moeilijk direct onderling vergelijkbaar. Om die vergelijkbaarheid te waarborgen is gebruik gemaakt van zogenaamde ‘z-scores’.
6. Zie voor een uitgebreide toelichting: Bureau Louter, (2011).
z-scores Bij z-scores wordt het gemiddelde voor alle waarnemingen op 0 gezet en gedeeld door de standaarddeviatie. Het gevolg hiervan is dat voor elke indicator ongeveer 16% van de gebieden een score hoger dan 1 behaalt en ook ongeveer 16% een score lager dan -1. Een score hoger dan 2 wordt naar verwachting door 2,5% van de gebieden gerealiseerd en dat geldt ook voor een score lager dan - 2. Alle indicatoren en de scores in het vitaliteitsweb zijn daardoor direct vergelijkbaar.
Figuur 1.5 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 38
Op het niveau van stadsgewesten (figuur 1.5b) is de boodschap duidelijk: het stadsgewest Rotterdam scoort op alle domeinen lager dan het gemiddelde van de andere drie grote stadsgewesten. Voor de domeinen Ruimte en Ligging en infrastructuur (die betrekking hebben op fysieke factoren, of ‘harde factoren’) is het verschil overigens veel kleiner dan voor de domeinen Arbeidsmarkt, Kennis en innovatie en Woon- en leefmilieu (die vooral betrekking hebben op ‘human capital’ of ‘zachte factoren’). De resultaten voor Economie liggen lager dan het gemiddelde van de andere drie grote stadsgewesten, maar hoger dan het nationaal gemiddelde7. Voor Welvaart resulteren voor stadsgewest Rotterdam ook lagere scores dan voor de andere drie grote stadsgewesten en ook lager dan het nationaal gemiddelde. Economie sterk in Rotterdam Op het niveau van de stad vergeleken met 83 gebieden (zie figuur B.2 in de bijlage voor de gebiedsindeling) is de boodschap minder duidelijk (zie figuur 1.6a). Voor Economie ligt het resultaat van de stad Rotterdam boven het gemiddelde van de andere drie grote steden. Gemeten naar massa, efficiency en ondernemerschap presteert de Rotterdamse economie uitstekend8. Dat hangt vooral samen met de ‘harde factoren’. Voor Ligging en infrastructuur staat Rotterdam, net als de andere drie grote steden, zeer sterk. Op Ruimte scoort Rotterdam onder het nationaal gemiddelde. Dat is echter gangbaar voor steden: vergeleken met de andere drie grote steden presteert Rotterdam op Ruimte relatief goed. Zwakker staat Rotterdam ervoor in die domeinen die samenhangen met ‘human capital’. De scores voor Arbeidsmarkt en vooral Woon- en leefmilieu zijn voor Rotterdam lager dan voor de andere drie grote steden. En hoewel het verschil niet groot is, bereikt Rotterdam ook voor Kennis en innovatie niet het niveau van de andere drie grote steden (die gemiddeld iets lager scoren dan het nationaal gemiddelde). Een duidelijke min resulteert voor Welvaart. Slechts Enschede en Heerlen scoren daarop lager. Ook voor de andere drie grote steden en de groep van kernsteden liggen de scores overigens onder het nationaal gemiddelde. In steden, met name in grote steden, wonen weliswaar veel hoogopgeleiden, maar ook groepen die minder sterk staan op de arbeidsmarkt. De gemiddelde welvaart is er daardoor veelal lager dan in de suburbs, waar veel van de hoogopgeleiden wonen die in de stad werken. Dat geldt in sterke mate voor Rotterdam. 7. Het stadsgewest Rotterdam/Dordrecht staat op plaats 7 van de veertig regio’s, na respectievelijk de stadsgewesten Utrecht, Amsterdam/Haarlemmermeer, ’s-Hertogenbosch, Hilversum, Eindhoven en Breda. Dat zijn regio’s in de Noordvleugel van de Randstad en in Noord-Brabant (vooral langs de A2-as). 8. Binnen de lijst van 83 gebieden neemt Rotterdam hier positie 3 in, weliswaar na Utrecht en Amsterdam, maar ruim voor Den Haag, dat een positie in de subtop inneemt.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 39
Figuur 1.5
Vitaliteitsweb Rotterdam, gemiddelde G3 en gemiddelde G30 Bron: Bureau Louter.
economie a. Rotterdam, gemiddelde G3 en gemiddelde G30
3
Weergegeven zijn de z-scores. Een hoge score is gunstig. Het gemiddelde voor de 83 gebieden is 0.
2 1
welvaart
ruimte
0 -1 -2 -3 woon- en leefmilieu
ligging en infrastructuur
Rotterdam overige G3 G30
kennis en innovatie
arbeidsmarkt economie
b. Stadsgewest Rotterdam en drie andere grote stadsgewesten Weergegeven zijn de z-scores. Een hoge score is gunstig.
3 2
Het gemiddelde voor de 40 regio’s is 0.
1
welvaart
ruimte
0 -1 -2 -3 woon- en leefmilieu
ligging en infrastructuur
Rotterdam (stadsgewest) overige G3 (stadsgewesten)
kennis en innovatie
arbeidsmarkt
Figuur 1.6 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 40
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 41
Samenhangen binnen het vitaliteitsweb De domeinen in het vitaliteitsweb staan niet alleen naast elkaar, maar hangen in meerdere of mindere mate ook samen. Nu voor de verschillende domeinen van het vitaliteitsweb scores zijn bepaald, is het de vraag wat de samenhang is tussen die domeinen. De mate van samenhang staat in tabel 1.2. Dat is gedaan voor 40 regio’s, omdat sommige verbanden, bijvoorbeeld tussen Arbeidsmarkt en Economie vooral op regionaal niveau gelden.
Figuur 1.6
Vitaliteitsweb vier grote steden en stadsgewesten Bron: Bureau Louter.
economie a. de vier grote steden
3
Weergegeven zijn de z-scores. Een hoge score is gunstig. Het gemiddelde voor de 83 gebieden is 0.
2 1
welvaart
ruimte
0 -1 -2 -3 woon- en leefmilieu
ligging en infrastructuur
Rotterdam Amsterdam Den Haag Utrecht
kennis en innovatie
arbeidsmarkt economie
b. de vier grote stadsgewesten
Tabel 1.2
3
Weergegeven zijn de z-scores. Een hoge score is gunstig.
Relaties tussen domeinen vitaliteitsweb (scores R-kwadraat), niveau 40 regio’s
2
Het gemiddelde voor de 40 regio’s is 0.
Bron: Bureau Louter.
1
welvaart
ruimte economie
0 economie
-1 -2 -3 woon- en leefmilieu
ligging en infrastructuur
Rotterdam
kennis en
woon- en
markt
innovatie
leefmilieu
0,09
0,76
0,65
0,23
0,39
0,36
0,29
0,09
ligging
0,76
0,36
arbeidsmarkt
0,65
0,29
kennis
0,23
woonmilieu
0,39
0,26 0,11
0,68 0,68 0,22
0,21
0,50
0,48
0,26 0,22
0,50
0,21
0,48 0,44
0,44
0,15
Toelichting: De R-kwadraat kan liggen tussen 0 (in het geheel geen samenhang) en 1 (een perfecte samenhang). De samenhang kan zowel positief als negatief zijn. Alleen statistisch significante verbanden zijn weergegeven.
Den Haag Utrecht
arbeids-
infrastructuur
ruimte
welvaart
Amsterdam
ligging en ruimte
kennis en innovatie
arbeidsmarkt
vette cijfers: negatief verband
welvaart
0,11
0,15
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 42
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 43
De samenhang tussen Economie en Ligging en infrastructuur is zeer hoog. Ligging (op diverse ruimtelijke schaalniveaus) is dus in sterke mate bepalend voor de huidige kracht van de economie. Anders gezegd: er is sprake van een sterk verband tussen agglomeratievoordelen en economische kracht. Ook tussen Arbeidsmarkt en Ligging en infrastructuur bestaat een vrij sterk positief verband. De samenhang tussen Ruimte en de andere domeinen is veelal negatief. Daar waar sprake is van een gunstige ligging (Ligging en infrastructuur) is de ruimte vaak schaars. Ook lijkt er een soort ‘trade-off’ te bestaan tussen Ruimte en Arbeidsmarkt. Dat verband loopt indirect. In gebieden met veel ruimte vestigen zich vooral typen bedrijvigheid waar relatief weinig hoogopgeleiden werken (wat bijdraagt aan een lage score op Arbeidsmarkt). De relaties tussen Kennis en innovatie en de andere domeinen zijn veelal positief, maar niet in sterke mate. Een uitzondering vormt het vrij sterke verband tussen Kennis en innovatie en het Woon- en leefmilieu. Dat kan duiden op een neiging van innovatieve bedrijvigheid om zich te vestigen in gebieden met een goed Woon- en leefmilieu om daarmee aantrekkelijk te zijn voor hoogopgeleid personeel. Het verband tussen Economie en Arbeidsmarkt is zeer sterk.
Economie versus Kennis en innovatie: Huidige kracht en vernieuwing In figuur 1.7 staat het verband tussen de domeinen Economie en Kennis en innovatie, zowel voor de 83 gebieden als voor de 40 regio’s. Economie kan hierbij vooral worden opgevat als de huidige economische kracht, gemeten in termen van efficiency, massa en ondernemerschap. Kennis en innovatie benadrukt vooral de vernieuwingskracht van de economie (R&D, innovatie, hoogwaardige bedrijvigheid). Tussen de huidige economische kracht en economische vernieuwing blijkt een positief verband te bestaan. Steden scoren in het algemeen hoger op beide dimensies. Wat echter opvalt in de figuur is dat de score op Economie (de huidige economische kracht) voor alle grote steden hoger is dan de score op Kennis en innovatie. Ook Rotterdam kent een score op Kennis en innovatie die aanzienlijk lager is dan de score op Economie. Betekent dat ook dat de grote steden niet voldoende vernieuwingskracht hebben om hun huidige sterke economische positie te behouden? Dat is maar de vraag. Allereerst zien we dat de grote steden vooral uitblinken in andere soorten innovatie dan de rest van het land: organisatorische en marktinnovatie. Wellicht concentreren zich economische activiteiten, waar innovatie een wat minder grote rol speelt, in de grote steden. Tenslotte is het denkbaar dat grote steden hun economische vernieuwing realiseren op andere manieren dan door innovatie binnen bestaande bedrijven: innovatieve starters of simpelweg door het ‘importeren’van de vernieuwing.
Zeer opvallend tenslotte is dat er nauwelijks statistische samenhang bestaat tussen Welvaart en de andere domeinen, ook niet tussen Welvaart en Economie en tussen Welvaart en Arbeidsmarkt. Mogelijk bestaan die samenhangen op een nog hoger ruimtelijk schaalniveau dan dat van de stadsgewesten. Zo scoren bijvoorbeeld de landelijke gebieden Bollenstreek en Groene Hart zeer hoog op Welvaart. Zij maken geen deel uit van één stadsgewest, maar profiteren wel van de kracht van de economie in verschillende omliggende verstedelijkte gebieden. Een tweede mogelijke verklaring is dat de Welvaart een gemiddelde is. Zoals eerder al werd aangegeven, zijn stedelijke gebieden van oudsher plaatsen waar zowel veel kansrijken als veel kansarmen zich concentreren. Dat resulteert in gemiddelde scores op Welvaart, terwijl desalniettemin sprake kan zijn van een hoge score op Economie (werk en een sterke economie trekken zowel kansrijke als kansarme baanvinders en baanzoekers aan). Onderzoek is nodig voor een beter inzicht in wàt nu oorzaak en wàt gevolg is. Er liggen nog vele uitdagingen voor onderzoek naar de stedelijke dynamiek van de sociale stijging. Tussen de verschillende onderdelen van het vitaliteitsweb bestaan dus verbanden. Op twee verbanden gaan we hier nader in, namelijk het verband tussen de huidige kracht van de economie en de vernieuwingskracht (gemeten via Kennis en innovatie) en het verband tussen Economie en Welvaart.
In hoofdstuk 4 zal specifiek aandacht worden besteed aan het domein Kennis en innovatie. Omdat Rotterdam, evenals de andere drie grote steden, goed scoort op Economie (de huidige kracht / massa), maar relatief minder goed op Kennis en innovatie wordt dieper ingegaan op een element van die vernieuwing, namelijk innovatie binnen het bestaande bedrijfsleven. Aan innovatieve starters (bijvoorbeeld technostarters en nieuwe vormen van dienstverlening), een andere bron van vernieuwing, wordt hier geen aandacht besteed. Mogelijk zit de vernieuwingskracht van grote steden juist in die nieuwe vormen van economische bedrijvigheid en niet zozeer in het al gevestigde bedrijfsleven. Wisselend beeld Rotterdamse innovatiekracht Er zijn twaalf economische sectoren beoordeeld op hun innovatiekracht. Dat is gebeurd aan de hand van zeven indicatoren. Voor elke sector zijn de scores voor de indicatoren berekend als index van de nationale score op die indicatoren voor de totale bedrijvigheid. Nationaal gezien komt dan als meest innovatieve sector naar voren ‘chemie en kunststof’, op de voet gevolgd door ‘ICT en research’ en ‘metalelectro’. ‘Technisch advies’ neemt de vierde plaats in9. De drie laatste plaatsen worden ingenomen door detailhandel en horeca, transport en bouw. Voor Rotterdam belangrijke sectoren als ‘chemie en kunststof’ en ‘transport’ zijn dus zowel in de top als in de staart van de lijst te vinden. De scores op de indicatoren per sector staan voor Nederland, Rotterdam en de andere drie grote steden in figuur 1.8. In chemie en kunststof zijn in Rotterdam de R&D-inspanningen en het percentage van de omzet uit nieuwe producten laag. Gemeten naar de vier typen innovatie en naar het percentage bedrijven dat samenwerkt bij innovatie scoort de Rotterdamse chemie ongeveer conform het nationaal gemiddelde. Transport is in het algemeen een weinig innovatieve sector. Wel scoort Rotterdam op zes van de zeven indicatoren boven het nationaal gemiddelde. De sector transport is in Rotterdam dus relatief innovatief. Wordt niet naar de indeling in sectoren, maar naar het type indicator gekeken, dan blijkt dat in Rotterdam relatief veel sprake is van organisatorische innovaties. 9. Zie Bureau Louter, (2011).
Figuur 1.7
Figuur 1.8
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 44
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 45
Figuur 1.8
Figuur 1.7
Verband tussen Economie en Kennis en innovatie (weergegeven zijn de z-scores) Bron: Bureau Louter.
Innovatieprofielen per sector Bron: Bureau Louter, o.b.v. CIS-enquête 2004, 2006 en 2008.
adviesdiensten a. 83 gebieden
index
ICT en research
index
% R&D in omzet
2
% samenwerkend
3,2 Eindhoven
kennis en innovatie
% productinnovaties % procesinnovaties % organisatorische innovaties
1
% marktinnovaties % omzet nieuwe producten 0
0
1
2
3
4
index
technisch advies
0
1
2
3
4
index
financiële diensten
% R&D in omzet -1
% samenwerkend % productinnovaties % procesinnovaties % organisatorische innovaties
Rotterdam
-2
% marktinnovaties
andere G3
% omzet nieuwe producten
overige steden
0
suburbane gebieden
-3
landelijke gebieden
-2
-1
0
1
2
3 economie
1
2
3
4
index
metalelectro
0
1
2
3
4
index
chemie en kunststof
% R&D in omzet % samenwerkend % productinnovaties
2
b. 40 regio’s
3,1 Eindhoven (SG)
kennis en innovatie
% procesinnovaties % organisatorische innovaties % marktinnovaties % omzet nieuwe producten
1
0
1
2
3
index
overige industrie
0
4
0
1
2
3
4
index
bouw
% R&D in omzet % samenwerkend % productinnovaties
-1
% procesinnovaties % organisatorische innovaties % marktinnovaties % omzet nieuwe producten
-2
0
1
2
3
4
0
stadsgewest Rotterdam andere drie grote stadsgewesten overige stadsgewesten landelijke gebieden
Leeuwarden (SG) -3
-2
-1
0
1
Nederland 2
3 economie
Rotterdam G3, gemiddeld
1
2
3
4
Figuur 1.9 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 46
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 47
Economie versus Welvaart Een ander verband is dat tussen Economie en Welvaart. Ook dat is zowel weergegeven voor de 83 gebieden als voor de 40 regio’s (zie figuur 1.9). Op het niveau van de 83 gebieden is het verband licht negatief, op het niveau van de 40 regio’s is het licht positief. Dat verschil wordt verklaard door het feit dat in de indeling in 83 gebieden stedelijke kernen en hun suburbane gebieden zijn gescheiden. Hoewel sommige steden een hoge score op Economie combineren met een hoge score op Welvaart, zijn er ook diverse steden waar een sterke economie samengaat met een lage welvaart. Rotterdam is daar bij uitstek een voorbeeld van. Dat geldt vooral voor de stad. Op het niveau van het stadsgewest Rotterdam is er aanzienlijk minder sprake van. Figuur 1.8
vervolg
Innovatieprofielen per sector Bron: Bureau Louter, o.b.v. CIS-enquête 2004, 2006 en 2008.
groothandel
index
transport
index
% R&D in omzet % samenwerkend % productinnovaties % procesinnovaties % organisatorische innovaties % marktinnovaties % omzet nieuwe producten 0
1
2
3
4
index
detailhandel, horeca
0
1
2
3
4
index
overig
% R&D in omzet % samenwerkend % productinnovaties % procesinnovaties % organisatorische innovaties % marktinnovaties % omzet nieuwe producten 0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
speerpuntsectoren
index
HIC
index
creatieve sector
% R&D in omzet % samenwerkend % productinnovaties % procesinnovaties % organisatorische innovaties % marktinnovaties % omzet nieuwe producten 0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
Mikken op zowel hoogproductieve als op werk genererende bedrijven De sterk tegengestelde score op Economie en Welvaart voor de stad Rotterdam wordt door twee factoren bepaald. Ten eerste profiteren inwoners van buiten Rotterdam van de economische kracht van de stad (zie ook de in de figuur weergegeven score voor de suburbs van Rotterdam). Velen werken er in goed betaalde ‘Rotterdamse banen’, onder andere in het havengebied. Dat levert echter niet de volledige verklaring, want ook op het niveau van de stadsgewesten blijft de score op Welvaart achter bij de score op Economie. Een waarschijnlijke verklaring is hier dat de economie van Rotterdam zeer veel toegevoegde waarde levert, vooral in materiaalgeoriënteerde bedrijvigheid (de arbeidsproductiviteit is zeer hoog), maar dat dit maar gedeeltelijk wordt vertaald in welvaart van de inwoners. Over een langere termijn beschouwd is het aantal banen in de zeehavengerelateerde bedrijvigheid teruggelopen, juist als gevolg van de sterke groei van de arbeidsproductiviteit: meer productie met minder mensen. De sterke economie van Rotterdam is dus prima voor de BV Nederland, maar de vertaling naar welvaart voor de inwoners van Rotterdam is veel minder evident. Het verder ontwikkelen van de hoogproductieve delen van de Rotterdamse economie èn het stimuleren van sectoren met veel kans op groei van de werkgelegenheid verdienen dus beiden aandacht. Dat weerspiegelt zich in de speerpuntsectoren HIC (hoogproductief) en zorg (werkgelegenheid).
Figuur 1.10 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 48
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 49
Geconcludeerd kan worden dat de stad Rotterdam een sterke economie heeft. De innovativiteit van het Rotterdams bedrijfsleven houdt echter te wensen over, hoewel er verschillen tussen sectoren bestaan. Uit hoofdstuk 4 zal overigens wel blijken dat de innovatieprestaties van het Rotterdams bedrijfsleven tussen 2004 en 2008 verbeterd zijn. Dat past in het beeld van verbeteringen in de participatie op de arbeidsmarkt (zie hoofdstuk 3) en de verbetering in de werkgelegenheidsontwikkeling in het laatste decennium vergeleken met de jaren negentig. In feite is Rotterdam volop bezig met een transformatieproces dat in gang is gezet met het verloren gaan van vele duizenden arbeidsplaatsen als gevolg van verregaande automatisering en mechanisering in de haveneconomie. Die pijler van de Rotterdamse economie heeft zich in enkele tientallen jaren omgevormd van arbeidsintensief naar zeer kapitaalsintensief. De sterke groei van de toegevoegde waarde werd daarbij overtroffen door een nog sterkere groei van de arbeidsproductiviteit. Dat leidde per saldo tot verlies van banen, vooral voor laaggeschoolden. Omdat de Rotterdamse woningvoorraad vooral op deze groep met lage inkomens was afgestemd bleven ze ook grotendeels in de stad wonen. Rotterdam heeft te kampen met deze erfenis uit het verleden. Voor de toekomst verdienen twee dingen vooral de aandacht: het verhogen van het opleidingsniveau (van de beroepsbevolking en van de beschikbare werkgelegenheid) en het op een breed front (niet alleen in bepaalde ‘clusters’) stimuleren van de innovativiteit van het Rotterdams bedrijfsleven.
Figuur 1.9
Verband tussen Economie en Welvaart (weergegeven zijn de z-scores) Bron: Bureau Louter.
a. 83 gebieden welvaart
2
1
suburps Rotterdam
0
-1
Rotterdam
-2
andere G3 overige steden suburbane gebieden
-3
landelijke gebieden
b. 40 regio’s
-2
-1
0
1
2
3 economie
welvaart
2
De uitdaging voor Rotterdam: blijven vernieuwen! Een vitale, gezonde economie is vooral een economie die zich steeds weer vernieuwt. De denkkracht van de beroepsbevolking (zowel ondernemers als werknemers) is daarbij cruciaal. Dit ‘human capital’ vormt de basis voor vernieuwing en een ‘vitale’ veerkrachtige economie waarin verlies van banen in de ene sector weer wordt opgevangen door winst van banen in andere, nieuwe sectoren. Niet alleen ‘harde factoren’ als bedrijfsruimte en infrastructuur, maar ook ‘zachte factoren’ als de kwaliteit van het woon- en leefmilieu en de kwaliteiten en talenten van de beroepsbevolking zijn daarbij van belang. Het is vervolgens de vraag hoe en in hoeverre de gemeente Rotterdam hier beleidsmatig invloed op uit kan oefenen. Daarop zal in het vervolg van dit hoofdstuk worden ingegaan.
1
0
-1
-2
stadsgewest Rotterdam andere drie grote stadsgewesten overige stadsgewesten landelijke gebieden
-3
De ervaring leert dat steden een opgebouwde voorsprong in bepaalde economische sectoren niet altijd tot in lengte van jaren behouden. Andere steden groeien harder en halen de oorspronkelijke koploper soms zelfs in. Er is sprake van de ‘wet van de remmende voorsprong’. Ook kunnen sommige sectoren gewoon het einde van hun levenscyclus bereiken waardoor zij zelfs zonder concurrentie door andere steden steeds minder werk en inkomen voor de bevolking leveren. Vaak worden met name aan (grote) steden ‘agglomeratievoordelen’ toegedicht. Deze voordelen zijn het gevolg van de samenbundeling van bedrijven en mensen, waardoor allerlei interacties ontstaan. Steden zouden daardoor meer potentie hebben voor de groei van bedrijvigheid. Zoals uit het voorgaande blijkt is dat echter niet altijd een garantie voor groei binnen al bestaande economische sectoren. Agglomeratievoordelen zijn vooral van belang vanwege de potentie tot vernieuwing. Wanneer stedelijke gebieden er steeds weer in slagen voorop te lopen bij het ontwikkelen van nieuwe economische sectoren, is het geen probleem als de dragers van de huidige economie minder sterk groeien.
-2
-1
0
1
2
3 economie
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 50
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 51
Aan de knoppen draaien; hoe valt de economische ontwikkeling van Rotterdam te beïnvloeden?
sinecure. Laat staan dat op deze plek, in de Economische Verkenning, een gedetailleerd, alomvattend en definitief ‘oordeel’ kan worden geveld over de meest effectieve beleidsinzet en investeringen voor de Rotterdamse economie. Op deze plaats zetten we een aantal richtingen uit waarin gezocht kan worden naar effectief beleid. De hoofdlijnen zijn geïnspireerd door de benchmarkanalyse, het vitaliteitsweb en ander onderzoek naar effecten van beleid op de lokale economie.
Geluk, welvaart en economie: alles is economie Alles is economie. De Rotterdamse economie is er om de welvaart te verhogen en daarmee Rotterdammers de hoogst mogelijke kwaliteit van leven te bieden. Dit met als ultieme doel het nastreven van geluk. De kwaliteit van leven bestrijkt facetten als toegang tot kennis en informatie, mobiliteit, cultuur en vermaak, gezondheidszorg, groen en rust. Al deze facetten hebben een wederkerige relatie met economie. Het verwerven van kennis kost geld, door investeringen in het onderwijs en onderzoek. Als het goed is verdient die investering zich echter dubbel en dwars terug, doordat opgeleide mensen voor een hogere toegevoegde waarde en een hoger inkomen zorgen. Inkomen dat weer elders in de economie wordt besteed. Het verbeteren van de bereikbaarheid van Rotterdam vergt investeringen in infrastructuur, maar bereikbaarheid is een vereiste voor het verkeer van goederen en arbeid. En die laatste zijn weer basisvoorwaarden voor economische groei in de stad. Het is voor Rotterdam dus de kunst zodanig te investeren in factoren, die de economie versterken, dat de kwaliteit van leven er optimaal mee wordt bediend. De invloed van beleid op de kwaliteit van leven loopt dus zowel via factoren direct als via de invloed die deze factoren op de economische ontwikkeling hebben. Hierna zal daarom nader worden ingegaan op voor de economische ontwikkeling van Rotterdam relevant beleid. Richting geven aan het economisch beleid Een van de doelstellingen van de gemeente Rotterdam is de economische ontwikkeling van de stad te bevorderen. Alles is economie betekent weliswaar dat er veel aangrijpingspunten voor beleid zijn, maar tegelijk zal duidelijk zijn dat er keuzes moeten worden gemaakt! Kort samengevat moet de aandacht zich richten op twee dingen: 1. die factoren in het ondernemingsklimaat die een aantoonbare, wezenlijke impuls aan de lokale economie geven; en 2. die instrumenten waarmee ook daadwerkelijk de gewenste, significante invloed op voornoemde relevante factoren kan worden uitgeoefend. De benchmarkanalyse geeft reeds inzicht in de eerste stap richting een effectief economisch beleid. Uit die analyse komt naar voren dat zaken als opleidingsniveau van de beroepsbevolking, innovatiekracht van het bedrijfsleven, en de kwaliteit van het leefmilieu een positieve relatie hebben met de ontwikkeling van de Rotterdamse economie. De tweede stap veronderstelt inzicht in de relatie tussen een mogelijke beleidsmaatregel en een economische ontwikkeling, via invloed op de voor economische groei relevante factoren. Maar de relaties zijn complex en ook al hebben we meestal inzicht in welke factor wát beïnvloedt, dan weten nog niet hoe dat precies in zijn werk gaat. Dit komt omdat effecten van beleidsmaatregelen vaak indirect tot stand komen. Gemeentelijk beleid is maar één van de vele factoren die de de lokale economie beïnvloeden: ondernemers, instellingen en bedrijven en de wereldhandel en de nationale economie bepalen immers het grootste deel van de ontwikkeling. Een grootstedelijk gebied als het Rotterdamse begint niet bij ‘nul’ waar het om economische ontwikkeling en vestigingsklimaat gaat. Bovendien spelen ontwikkelingen en beleidsmaatregelen op verschillende geografische schaalniveaus. Invloed van beleid op de Rotterdamse economie is lastig te kwantificeren Een apart aandachtspunt vormt de vraag wat precies onder ‘een wezenlijke impuls aan de lokale economie’ te verstaan is, in combinatie met de vraag op welk moment er sprake is van de ‘gewenste, significante invloed’ op factoren. Zijn de richting en grootte van het beleidseffect, samen met alle bijwerkingen, wel wenselijk en staan zij in verhouding tot de investeringen en inspanningen van de gemeente? In de praktijk wordt doorgaans gebruik gemaakt van zogenoemde ‘kosten-baten analyses’ om de investeringen en beleidsinzet (kosten) af te wegen tegen de economische opbrengsten (baten). Op het niveau van lokale, specifieke interventies, blijken dergelijke analyses vaak geen
Doseren van beleid Effectief beleid voeren heeft niet alleen betrekking op het selecteren van de best te beïnvloeden en voor de economie belangrijkste factoren. Het beleid gericht op de ‘juiste’ factoren moet ook gedoseerd worden ingezet. Overinvesteringen leiden, hoe vreemd het misschien ook klinkt, tot een ‘teveel’ aan economie. De samenhang tussen welvaart en kwaliteit van leven is niet een grenzeloos positieve. De vraag is tot wanneer het verhogen van de welvaart en consumptie de kwaliteit van leven en het geluk van de Rotterdammers verhoogt. Mondiaal gezien neemt vanaf een gemiddeld jaarinkomen van ongeveer $10.000 in een land de levenskwaliteit niet meer evenredig toen met de stijging in het inkomen10. Hoe voorkomen wij hier in Rotterdam dat bij het draaien aan de (beleids) knoppen niet te ver wordt ‘doorgedraaid’ en er onevenredig veel middelen naar minder effectieve beleidsrichtingen uitgaat. Economie en ligging & infrastructuur De geografische ligging van Rotterdam is relevant voor de economie, maar is een gegeven dat via beleid niet kan worden veranderd. Verschuivingen in de economie elders in Nederland en de wereld kunnen op de langere termijn wel voor een veranderde economische ligging van Rotterdam zorgen. De massale verplaatsing van de industriële productie naar Oost-Europa en Azië heeft gevolgen voor de Rotterdamse haven en beïnvloedt de (relatieve) ligging van die haven. Daarnaast wordt die relatieve ligging van Rotterdam bepaald door de bereikbaarheid van stad en regio. Voor Nederlandse ondernemers is en blijft dit zelfs de belangrijkste factor in het ondernemingsklimaat van een stad.11 De vraag is alleen hoe de kosten van infrastructurele investeringen in de Rotterdamse regio zich verhouden tot de opbrengsten in termen van economische groei. Investeren in infrastructuur voor inkomend woon-werkverkeer of leefbaarheid In Nederland lijken, volgens modelcalculaties, vooral investeringen in de lange afstandsverbindingen tussen agglomeraties en die in het onderliggende wegennet de economie positief te beïnvloeden.12 Het gaat daarbij in het bijzonder om investeringen die ervoor zorgen dat het woon-werkverkeer de stad kan bereiken. Dergelijke investeringen verbeteren de ruimtelijke werking van de regionale arbeidsmarkt. Rotterdam is afhankelijk van de beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel uit een grotere regio en dus ook van een goede koppeling tussen het hoofdwegen- en spoorwegnet enerzijds en het onderliggend wegennet en lokaal OV anderzijds. Investeringen in de belangrijkste verbindingen, namelijk de provinciale, rijks- en spoorwegen, worden slechts voor een deel door de gemeente Rotterdam bepaald en gefinancierd. Rotterdam gaat primair over haar eigen, doorgaans kleinschaliger investeringen in infrastructuur met een lokaal effect. Dergelijke investeringen zijn nodig om het woon- en leefklimaat op peil te houden, maar hebben geen grote, directe impact op de economische groei. Ze veroorzaken hoofdzakelijk distributieve effecten, ofwel ruimtelijke verschuivingen van bedrijvigheid en werkgelegenheid binnen de stad. Denk bijvoorbeeld aan het verbeteren van de bereikbaarheid van een winkelcentrum wat misschien leidt tot minder bezoek aan een ander winkelcentrum. 10. Ruut Veenhoven (2002), Het grootste geluk voor het grootste aantal, Geluk als richtsnoer voor beleid. 11. Ecorys (2010), Benchmark Gemeentelijk Ondernemingsklimaat. 12. RPB (2006).
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 52
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 53
Teveel investeren in infrastructuur is contraproductief In een regio als de Rotterdamse, met een dicht wegennetwerk, is het lastig om met additionele investeringen in infrastructuur overstijgende economische baten te realiseren. Uit meta-onderzoek naar de relatie tussen infrastructuur en economie blijkt dat in ontwikkelde landen investeringen in infrastructuur slechts een beperkte invloed hebben op de economische groei.13 Sterker, te omvangrijke investeringen in infrastructuur brengen hoge onderhoudskosten met zich mee en kunnen leiden tot ‘overagglomeratie’ en congestie, wat ten koste gaat van de welvaart.14
Economie en kennis & innovatie Kennis en innovatie in het bedrijfsleven zijn gericht op het versterken van de concurrentiepositie door via productiviteitsverhoging kosten te besparen en via het ontwikkelen van nieuwe producten meer toegevoegde waarde te realiseren. Volgens het Innovatieplatform zal het uitvoeren van ‘hun’ economische agenda structureel tot een extra groei van de Nederlandse economie van 0,5% tot 1%-punt per jaar leiden.17 In voor datzelfde Platform uitgevoerd onderzoek komt naar voren dat de helft van de economische groei tussen 1995 en 2008 te danken is aan investeringen in kennis en innovatie.18
Economie en ruimte: vermijden van overbelasting Rotterdam beschikt over een paar miljoen vierkante meter aan allerlei vormen van bedrijfshuisvesting om bedrijvigheid en werkgelegenheid te kunnen accommoderen. Een te grote schaarste aan bedrijfsruimte leidt tot prijsstijgingen en daardoor tot verdringing van – meer laagwaardige vormen van – bedrijvigheid. Dat is de afgelopen jaren in Rotterdam gebeurd met bedrijven uit de industrie en logistieke sector. Tussen dergelijke vertrekkende bedrijven en instellingen kunnen er ook zitten die van belang zijn voor de economie en de kwaliteit van leven in de stad. Bovendien is voldoende ruimte nodig om groeiende bedrijven naar een ruimere huisvesting te kunnen laten verplaatsen en de autonome groei van de economie in de stad niet af te remmen. De daarvoor benodigde bedrijfsruimte hoeft niet in Rotterdam zelf, maar kan ook in direct rond de stad gelegen gemeenten worden gerealiseerd. Invloed nieuwe bedrijventerreinen en kantoren op economische groei beperkt Het ontwikkelen van nieuwe bedrijfsruimte in Rotterdam resulteert echter niet automatisch in extra economische groei voor de stad. De praktijk leert dat nieuwe bedrijventerreinen vooral distributieve effecten veroorzaken. Dat wil zeggen dat bedrijvigheid vooral binnen de regio van terrein naar terrein verschuift. De economische groei genererende effecten van een nieuwe bedrijfslocatie, bijvoorbeeld door het aantrekken van bedrijven van buiten de regio, zijn beperkt.15 In Nederland verplaatst namelijk 75% van de bedrijven naar een bedrijventerrein binnen de eigen gemeente.16 Niettemin neigt het beleid gericht op de realisatie van nieuwe bedrijfs- en kantoorruimte ‘taakstellend’ te worden bepaald. Het blijkt namelijk lastig ontwikkelingen in de vraag naar bedrijfshuisvesting goed te voorspellen. Overaanbod door te ruime planning ligt dan ook op de loer. Het voorkomen van en omgaan met overaanbod Hoofdstuk 5 geeft aan dat het aanbod van bedrijfsruimte in Rotterdam en de regio structureel aan de krappe kant is en tegelijkertijd er een grootschalig overaanbod van kantoorruimte dreigt. Het overaanbod aan kantoorruimte is een voorbeeld van overinvesteringen. Het ‘terugdraaien’ van de knop dient hier door twee partijen te gebeuren: (1) de markt moet het overaanbod grotendeels zelf oplossen via herbestemming en sloop, maar tegelijkertijd is (2) de gemeente ook een grote vastgoedeigenaar in de stad. Het vasthouden van of mogelijk zelfs ‘terugdraaien’ aan de beleidsknop kan bestaan uit het stellen van zeer hoge eisen aan nieuwbouwplannen en voorrang geven aan kleinschalige ontwikkeling van kantoren. Het krappe aanbod aan bedrijfsruimte in de Rotterdamse regio is het gevolg van terughoudend beleid om ‘doordraaien’ van knoppen te vermijden. Er is immers sprake van een hoge druk op de ruimte, waardoor afwegingen met andere bestemmingen, zoals wonen, infrastructuur en groen, moeten worden gemaakt. Bovendien veroorzaken nieuwe, grootschalige concentraties van bedrijvigheid een verhoogde druk op de bereikbaarheid. 13. Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2010), Infrastructuur en economische structuurversterking. 14. RPB (2006), Wegen naar economische groei. 15. Zie onder andere: Olden (2010), Weterings et al. (2008). 16. PBL (2009), De toekomst van bedrijventerreinen.
Innovatieve bedrijvigheid is niet voorbehouden aan steden Rotterdam als grootstedelijk gebied lijkt bij uitstek geschikt te zijn voor de vestiging en het ontstaan van innovatieve bedrijvigheid. Hier wonen, meer dan in veel andere delen van ons land, relatief veel hoogopgeleiden, zijn grote kennisinstellingen gevestigd en is een ‘jonge’ afzetmarkt beschikbaar voor nieuwe producten. In de Nederlandse praktijk is innovatie echter niet primair een zaak van stedelijke regio’s, zoals uit figuur 1.7 blijkt.19 Ook Rotterdam blijkt niet op alle innovatiegebieden hoger te scoren dan het landelijk gemiddelde (zie hoofdstuk 4). Het Rotterdamse bedrijfsleven doet relatief veel aan zachte (niet-technologische) innovaties en relatief minder aan technologische innovaties. Niettemin geldt het belang van innovatie voor een regio als Rotterdam evenzeer als voor andere gebieden in Nederland. Innovatieve bedrijven staan in de belangstelling van ambitieuze hoogopgeleiden. Vooral organisatori-sche of sociale innovatie maakt een bedrijf aantrekkelijk als werkgever, doordat het de betrokkenheid bij en motivatie voor het werk vergroot. Kortom meer innovatieve bedrijven vergroten de aantrek-kingskracht van Rotterdam als werkstad. Gemeentelijke invloed op innovatie Innoveren is primair een zaak van bedrijven, in nauwe afstemming met kennisinstellingen en de Rotterdamse overheid. Kennisuitwisseling door uitwisseling van ideeën en personeel, zorgt voor meer innovativiteit. De gemeente Rotterdam speelt een faciliterende en een stimulerende rol. Het grootste deel van het innovatiebeleid en de funding daarvan worden bepaald op het Europese en nationale overheidsniveau. Van daaruit wordt getracht innovatie te stimuleren met subsidies en fiscale maatregelen, zoals de WBSO 20. Daarnaast kan samenwerking tussen verschillende partijen aangemoedigd worden, bijvoorbeeld door een kennisinstelling als de Erasmus Universiteit doelstellingen te geven die samenhangen met kennisvalorisatie. De gemeente Rotterdam kan een actieve rol spelen door bedrijven die innovatief zijn te helpen bij hun activiteiten of ze aan andere partijen te koppelen, zoals bijvoorbeeld in het Science Port Holland gebeurt. Ook het helpen realiseren van incubators voor innovatieve starters, zoals de Van Nelle Ontwerpfabriek, past binnen het gemeentelijk beleid. Van een ‘teveel’ aan innovatiebevordering kan sprake zijn, wanneer innovatie-activiteiten teveel steunen op grote subsidiestromen van de overheid. Investeringen in innovaties dienen primair commercieel rendabel te zijn en door bedrijven zelf gedragen te worden. Economie en arbeidsmarkt Voor werkgevers, bedrijven en instellingen, is het aanbod op de arbeidsmarkt van gekwalificeerd personeel een belangrijke vestigingsplaatsfactor. In het vitaliteitsweb scoort Rotterdam hoog op agglomeratie-effecten, vanwege de omvangrijke potentiële beroepsbevolking. Het werkelijke kwantitatieve aanbod van gekwalificeerd personeel hangt ook af van de participatiegraad.21 17. Innovatieplatform (2010), Nederland 2020: terug in de top 5. 18. The Conference Board (2010), Intangible Capital in the Netherlands and its Implications for Future Growth. 19. Dit blijkt ook uit CBS (2010), Innovatie als motor van de Nederlandse economie – een regionale analyse. 20. Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk. 21. Aandeel mensen tussen de 15 en 65 jaar oud dat werkt of werk zoekt.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 54
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 55
Uit Nederlands onderzoek blijkt de relatie tussen opleiding en economie ook in bredere zin te bestaan: één jaar extra onderwijs voor iedereen in Nederland leidt tot een structurele verhoging van het BBP met 0,3%.22 Uit tabel 1.2 is gebleken dat er een sterk positief verband bestaat tussen de economie van een regio en het opleidingsniveau van de beroepsbevolking. Die economische kracht zit ‘m in het bijzonder in de aanwezigheid van hoger opgeleiden. De benchmark-analyse heeft laten zien dat het lagere opleidingsniveau van de beroepsbevolking deze regio 90.000 arbeidsplaatsen ‘kost’. Zoals eerder in dit hoofdstuk al is beschreven, is de relatie economie-arbeidsmarkt een wederkerige. De aanwezigheid van hoogwaardige werkgelegenheid trekt namelijk ook hoger opgeleiden aan. Zonder topbedrijven en –instituten in Rotterdam, zoals het Erasmus Medisch Centrum, Unilever, maar ook kleinere werkgevers in de stedenbouw en de creatieve industrie, weet de stad geen talent aan zich te binden. Daarnaast speelt het Rotterdamse woon- en leefmilieu een belangrijke rol bij het aantrekken en behouden van hoger opgeleiden.
Investeren in het woon- en leefmilieu De relatie tussen woon- & leefmilieu en economie is lastig in cijfers te vangen. Wel is vastgesteld dat de waarde van woningen in Nederland voor meer dan de helft wordt bepaald door de kwaliteit van de woonomgeving.23 Er bestaat dus een positieve correlatie tussen het financiële eigen vermogen van Nederlanders en de kwaliteit van de woonomgeving. Gerichte investeringen in veiligheid, voorzieningen en gewenste woonmilieus dragen ertoe bij dat hoger opgeleiden en beter verdienende inwoners van Rotterdam beter aan de stad kunnen worden gebonden dan tot dusver het geval is. Het is overigens niet de fysieke kwaliteit van het woonklimaat, maar het zijn functionele (voorzieningen, bereikbaarheid) en sociale (bevolkingssamenstelling, veiligheid) kenmerken in de woonomgeving die de grootste invloed op de woningwaarde hebben. Het zijn bovendien kenmerken waar via beleidsinterventies op kortere termijn en met lagere investeringen resultaat te behalen valt dan met woningbouw. De jaarlijkse nieuwbouw van woningen in Rotterdam bedraagt namelijk slechts 0,8%24 van de voorraad.
Beïnvloedingsmogelijkheden gemeente op de arbeidsmarkt Op de omvang, het opleidingsniveau en de opleidingsrichting van de beroepsbevolking in de regio hebben veel verschillende factoren invloed. Het opleidingsniveau kan stijgen doordat meer jongeren uit Rotterdam hogere opleidingen afronden. Later in de carrière kunnen mensen zich omscholen of een hogere opleiding volgen. Het opleidingsniveau kan ook stijgen als hoogopgeleiden van buiten de regio zich tot de stad aangetrokken voelen. Goed aangeschreven opleidingen in het Rotterdamse hoger onderwijs, zoals die in de economie en de medicijnen, zorgen voor een instroom van jongeren die in Rotterdam komen studeren (zie hoofdstuk 3 Opleidingsindex studiekans).
Het voorzieningenniveau en de ambiance van Rotterdam verhogen Uit het vitaliteitsweb blijkt dat Rotterdam vergeleken met de andere grote steden op het punt cultuur en horeca nog veel kan winnen. Beleid ter versterking van dergelijke voorzieningen moet uitgaan van eenduidige doelgroepen en streven naar samenhang tussen voorzieningen onderling en met de verblijfsomgeving. Een mooi theater in een aantrekkelijk stadscentrum trekt meer publiek en zorgt voor meer spin-off effecten dan wanneer van die aantrekkelijke omgeving geen sprake is. Een impuls van het stadscentrum vergt vooral ondernemerschap en particulier initiatief. De balans kan hierin doorslaan naar teveel ruimte voor vermaak waardoor weer overlast ontstaat en het woonmilieu juist onaantrekkelijk wordt voor verschillende doelgroepen. Bovendien dreigt het gevaar van overaanbod van (dure) voorzieningen en winkels, wanneer zij als panacee voor sociale problemen in Rotterdam en elke afzonderlijke wijk worden gezien.
De gemeente heeft beperkte invloed op de kwaliteit van het hoger onderwijs. De onderwijsinstellingen en het Rijk zijn daarvoor verantwoordelijk. Op het basis- en voortgezet onderwijs, waar Rotterdammers worden klaargestoomd voor hoger onderwijs, heeft de gemeente wel degelijk invloed. De gemeente kan optreden tegen zwak presterende scholen en kan beleid ontwikkelen om schooluitval te beperken, te beginnen met het samen met andere betrokkenen opsporen en ondersteunen van kwetsbare groepen jongeren. Uit de Economische Verkenning van vorig jaar is naar voren gekomen dat onderwijsinvesteringen het meest effectief zijn wanneer daarmee leerachterstanden van kinderen worden voorkomen of zo vroeg mogelijk worden aangepakt. Bij beleid gericht op re-integratie en het op latere leeftijd inlopen van onderwijsachterstanden is de kans op te ver ‘doordraaien’ van de (geld)knop aanzienlijk, gezien het beperkte rendement. Verder is in de Verkenning van vorig jaar gebleken dat investeringen in het hoger onderwijs de grootste economische spin-off genereren, doordat hooggeschoold werk relatief veel indirecte werkgelegenheid (voor lager geschoolden) oplevert. Economie en een goed woon- en leefmilieu De relatie tussen de Rotterdamse economie en het woon- en leefmilieu is een complexe, waarin het opleidingsniveau een belangrijke verbindende factor is. Een goed woon- en leefmilieu is een voorwaarde voor het behoud van een hoogopgeleide beroepsbevolking voor de stad. De aanwezigheid van hoger opgeleiden heeft, via de arbeidsmarkt en de koopkracht, een positieve invloed op de Rotterdamse economie. Personengeoriënteerde bedrijven profiteren van de koopkracht van hoger opgeleiden. Daarnaast is een goed woon- en leefmilieu een belangrijke vestigingsplaatsfactor voor informatiegerelateerde en veel personengeoriënteerde bedrijven. Het investeren in een goed woon- en leefmilieu beperkt echter de ondernemersruimte voor ruimte extensieve, meestal materiaalgeoriënteerde bedrijven, zoals de transportsector en de industrie. Dit spanningsveld is bijvoorbeeld terug te zien in de transformatie van oude havengebieden in de stad. 22. SBO (2003), Investeren en terugverdienen.
Economie en welvaart, een wederkerige relatie Tot slot is er in het vitaliteitsweb de relatie tussen economie en welvaart. De (beleids)aandacht voor Rotterdamse economie is uiteraard bedoeld om de welvaart van de inwoners te vergroten. Omgekeerd biedt een welvarende bevolking een aantrekkelijke afzetmarkt voor het Rotterdamse bedrijfsleven. Een groot deel van de Rotterdamse bedrijven en instellingen profiteert direct van een stijgende koopkracht van de eigen bevolking. Dit vertaalt zich tevens in een toename van de ‘surpluswerkgelegenheid’. Een opvallend gegeven uit de analyses eerder in dit hoofdstuk is dat voor de meeste steden in ons land een licht negatief verband blijkt te bestaan tussen de vitaliteit van hun economie en het welvaartspeil. Uit het vitaliteitsweb valt op te maken dat in Rotterdam die discrepantie tussen de staat van de economie en het welvaartsniveau aanzienlijk is. Zoals we zagen is het feit dat inwoners van buiten Rotterdam van de economische kracht van de stad profiteren een belangrijke verklaring daarvoor. Zij werken in goedbetaalde banen in de stad en nemen het inkomen dat ze daarmee verdienen de stad mee uit. Verder hangt de kracht van de Rotterdamse economie voor een deel samen met de mainportfunctie. Daarvan profiteert de Nederlandse economie, maar de Rotterdamse bevolking, in termen van werkgelegenheid en inkomen, veel minder. Beleid gericht op andere factoren, zoals onderwijsniveau en woonmilieus, lijkt meer invloed te hebben op de welvaart in Rotterdam. Goede woningen, een aantrekkelijk verblijfsklimaat, goede opledingen en de talenten van de Rotterdamse bevolking zijn daarom net zo goed economie als de groei van het bruto regionaal product. Vandaar dat ‘Alles is economie’ staat voor een brede opvatting van wat economie is. Meer en meer blijkt dat sociale factoren als bijvoorbeeld opleiding, samenwerking en sociale innovatie het verschil maken tussen economische succesvolle steden en stagnatie. 23. Dam, F. van en P. Visser (2006), De prijs van de plek. 24. Gemiddeld tussen 2000 en 2009, Syswov, 2009, ABF Research.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 1 De economische vitaliteit van Rotterdam – pagina 56
Tabel 1.3
Overzicht van het belang van factoren voor de economie van Rotterdam en de beïnvloedbaarheid ervan via gemeentelijk beleid Bron: Bureon en Oaser.
factoren
invloed op economische
beïnvloedbaarheid door
beïnvloed door ander
groei Rotterdam
gemeentelijk beleid
beleid
kantoorruimte bedrijventerreinen zeehaventerreinen ligging hoofdwegennet onderliggend wegennet hoger onderwijs basis-, voortgezet en MBO-onderwijs innovatie voorzieningen woonmilieu natuurlijke omgeving ambiance
beperkt matig groot
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 59
Hoofdstuk 2
De economie van Rotterdam
• De economie in Rijnmond is in 2009 met 3,3% gekrompen, landelijk bedroeg de krimp 4%. • Het Rotterdamse bedrijfsleven heeft in 2009 een sterkere omzet- en winstdaling gekend dan dat in de andere grote steden. • De werkgelegenheid over heel 2009 is licht toegenomen, meer dan het landelijk gemiddelde. • Zakelijke dienstverlening en zorgsector zijn verantwoordelijk voor de banengroei. • De economische crisis heeft de werkgelegenheid in de industrie, groothandel en logistiek geraakt. • Het zittende bedrijfsleven is verantwoordelijk voor 60% van de werkgelegenheidsdynamiek. • De top-25 grootste werkgevers in Rotterdam blijft gedomineerd door de non-profit sector.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 60
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 61
Economisch is Rotterdam een stad met twee gezichten. Het eerste is dat van het havenindustrieel complex, dat volledig afhankelijk is van de ontwikkeling van de wereldeconomie. Het tweede gezicht is dat van de stadseconomie, dat zich veel sterker richt op de binnenlandse en vooral de lokale (consumenten)markt. De vraag is hoe Rotterdam de economische crisis zal doorstaan. In de Economische Verkenning van verleden jaar is uitgebreid aandacht geschonken aan de gevolgen van de recessie voor Rotterdam. Gedurende 2009 verslechterde het economisch klimaat volgens de Rotterdamse ondernemers snel, bijna de helft van de ondernemers zag hun afzet slinken, de overslag in de Rotterdamse haven nam fors af en de groei van de werkgelegenheid kwam bijna tot stilstand. De negatieve economische ontwikkeling in 2009 heeft in 2010 niet doorgezet.
Forse krimp Rotterdamse economie in 2009, vergelijkbaar met andere G4-regio’s Volgens voorlopige cijfers van het CBS is de economie van Rijnmond in 2009 met 3,3% gekrompen. Deze economische terugval is historisch fors en staat in schril contrast met de 2,4% groei die in 2008 nog werd gerealiseerd. Rotterdam heeft het niet slechter gedaan dan de Nederlandse economie als geheel, want landelijk bedroeg de krimp zelfs 4%.1 Deze voorlopige cijfers geven verder aan dat de krimp in Rijnmond evenmin wezenlijk groter is uitgevallen dan die in de regio’s Amsterdam en Utrecht. Over de ontwikkeling van de economie in Rotterdam in de loop van 2010 zijn nog geen cijfers bekend. Wel houdt de Kamer van Koophandel op kwartaalbasis bij wat bedrijven en instellingen van de economie en hun eigen situatie verwachten.2 Uit die cijfers blijkt dat gedurende 2010 een steeds groter deel van de Rotterdamse ondernemers positieve verwachtingen heeft. Over de eigen omzetontwikkeling zijn Rotterdamse ondernemers in de loop van 2010 positiever geworden. Tot en met het eerste kwartaal van 2010 gaven ondernemers vaker aan een dalende in plaats van een stijgende omzet te verwachten. In het tweede en derde kwartaal hielden de groepen die een dalende respectievelijk een stijgende omzet verwachtten elkaar in evenwicht. De verwachtingen voor het vierde kwartaal zijn positief, want daarvoor verwacht een meerderheid van ondernemers dat hun omzet zal stijgen.
1. Het gaat hier om voorlopige CBS-groeicijfers, die nog kunnen worden bijgesteld. De ervaring heeft geleerd dat voorlopige CBS-cijfers de economische groei van stedelijke regio’s als Rijnmond meestal onderschatten. De definitieve cijfers pakken daardoor gunstiger uit. Als dat voor de cijfers over 2009 wederom geldt, heeft Rijnmond het ten opzichte van de Nederlandse economie nog minder slecht gedaan dan deze voorlopige cijfers aangeven. 2. Kamer van Koophandel (2010), COEN 1 t/m 4 - 2010.
Figuur 2.4 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 62
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 63
Ontwikkeling arbeidsplaatsen Rotterdam volgt nationale trend De ontwikkeling van de werkgelegenheid in Rotterdam volgens het Bedrijvenregister laat tussen 2000 een zwakke ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen zien: beginnend met 320.000 personen in 2000, met een hoogtepunt in 2002 van 326.000 en een dieptepunt in 2007 van 313.000 werkzame personen. De meest recente stand is die van 1 januari 2010: 324.000. In de Economische Verkenning is meestal gebruik gemaakt van de bestanden van het Bedrijven register Zuid-Holland en dat van de bedrijvenregisters uit de andere grote steden. De Bedrijven registers hebben het voordeel dat ze direct gekoppeld zijn aan de gegevens van werkgevers, bedrijven en instellingen en daardoor gedetailleerd de werkgelegenheid per bedrijfsvestiging en gebied in kaart brengen. Ook het CBS meet de werkgelegenheid maar er zijn een aantal opmerkelijke verschillen. Rekenen de Bedrijvenregisters de stand van de werkgelegenheid op een bepaalde datum (meestal 1 januari), het CBS berekent het gemiddeld aantal werkzame personen over het hele jaar en telt uit bevolkings onderzoek ook de uitzendkrachten met een kort contract en de oproepkrachten mee, die bij de Bedrijvenregisters meestal ongeteld blijven. Dankzij uitzendkrachten, seizoenwerkers en oproep krachten komen de CBS-cijfers meestal hoger uit dan die van de bedrijvenregisters.
Figuur 2.1
Economische groei in G4-regio’s en Nederland, 1996 – 2009 Bron: CBS (2010).
economische groei (brp) 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0% - 1% - 2% - 3% - 4% 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Rijnmond Amsterdam Haaglanden * nader voorlopige cijfers ** voorlopige cijfers
stadsgewest Utrecht Nederland
2007 *
2008**
2009**
- 5%
Als we de CBS cijfers voor de werkgelegenheidsontwikkeling van Rotterdam vanaf 1999 vergelijken met die van de andere grote steden dan ziet het beeld er positiever uit dan de getallen uit de Bedrijvenregisters. In Rotterdam groeide de werkgelegenheid sinds 1999 slechts 0,1% per jaar minder dan het nationaal gemiddelde (zie figuur 2.2). Dat geldt ook voor Amsterdam en Den Haag. Utrecht blijft daar de laatste tien jaar zelfs bij achter. Duidelijk is dat de jaarlijkse ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen in Rotterdam een afspiegeling vormt van de nationale trend. De lijnen voor Rotterdam en Nederland hebben immers vrijwel dezelfde vorm. Een ‘overheidsstad’ als Den Haag golft veel minder mee met de conjunctuur dan de andere steden. Het is vooral in de negentiger jaren dat Rotterdam een achterstand opliep. Toen groeide, net als in de andere steden, de zakelijke dienstverlening en de publieke sector, maar nam dankzij grote investeringen in arbeidsbesparende technieken de werkgelegenheid in transport en industrie sterk af. Van december 1994 tot december 1999 nam het aantal arbeidsplaatsen in Nederland toe met 2,4%. In Amsterdam en Utrecht lag de groei toen zelfs op respectievelijk 2,7% en 2,9% per jaar. In Rotterdam was toen de groei slechts 0,9% per jaar. Dat is maar liefst 2%-punt minder dan in Utrecht en Amsterdam. Sindsdien heeft Rotterdam de landelijke ontwikkeling gevolgd, maar de achterstand van toen is nooit ingehaald. Daarom blijft het beeld bestaan van een achterblijvende werkgelegenheid.
Figuur 2.1 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 64
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 65
Non-profit en consumentendiensten leiden Rotterdam naar lichte banengroei in 2009 Volgens de cijfers van het Bedrjvenregister heeft de zorg- en welzijnssector de grootste bijdrage geleverd aan de werkgelegenheidsontwikkeling van Rotterdam in 2009. Op afstand volgen de horeca en de detailhandel als de tweede en de derde grootste groeier. De groei die het Bedrijvenregister registreert voor die laatste twee, op consumenten gerichte sectoren, is opvallend. Gezien het landelijk stagneren van de consumentenbestedingen zou banenkrimp in 2009 meer voor de hand gelegen hebben. Een aantal toevallige ontwikkelingen heeft geleid tot een bescheiden groei. In hoofdstuk 6 wordt daarom dieper op de verrassende banengroei in de consumentensector ingegaan. De zorgsector is al een aantal jaar achtereen een banenmotor in de Rotterdamse economie. De vraag naar zorg neemt, onder meer door de vergrijzing, structureel toe en daarmee tot op heden ook de jaarlijkse uitgaven aan zorg. Toekomstige overheidsbezuinigingen lijken met deze trend te gaan breken, waardoor een voorzetting van het huidige groeitempo voor de komende jaren niet waarschijnlijk is. Het banenverlies in 2009 is het grootst geweest in de sector industrie. Ook de bouwnijverheid, de transportsector en de post- en communicatiesector hebben met een forse banenkrimp te maken gehad. De industrie werd geconfronteerd met een afnemende vraag op de wereldmarkt. De bouwnijverheid zag de vraag naar vooral nieuwbouwwoningen dalen en de uitvoering van grote vastgoedprojecten stilvallen door financieringsproblemen. De transportsector leed onder de afgenomen industriële productie, de matige ontwikkeling van de internationale handel en de stagnerende consumentenbestedingen. De banenkrimp in de post- en communicatiesector, tenslotte, heeft vooral betrekking gehad op forse reorganisaties in de postmarkt, die binnen TNT in het bijzonder.
Figuur 2.2
Ontwikkeling van de werkgelegenheid in Rotterdam en de andere grote steden, 1999 – 2009 Bron: CBS (2010), Bewerking Bureau Louter.
index: 1999 = 100 112 110 108 106
Tabel 2.1
Werkgelegenheidsontwikkeling per sector in Rotterdam, 2009 – 2010 Bron: Bedrijvenregister Zuid-Holland (2010).
104 102 100 98 dec. 1999
dec. 2000
dec. 2001
dec. 2002
dec. 2003
dec. 2004
dec. 2005
dec. 2006
Rotterdam Amsterdam Den Haag Utrecht Nederland
dec. 2007
dec. 2008
dec. 2009
96
2009
2010
abs. ontw.
industrie en nutssector
32.603
31.680
- 923
% ontw. - 2,8%
bouwnijverheid
16.067
15.390
- 677
- 4,2% - 3,8%
groothandel
16.663
16.033
- 630
detailhandel en reparatie
25.113
25.778
665
2,6%
horeca
10.303
11.000
697
6,8%
transport
31.121
30.427
- 694
- 2,2%
4.669
4.009
- 660
- 14,1% - 2,5%
post en communicatie financiële diensten
15.278
14.896
- 382
zakelijke diensten
59.825
60.284
459
0,8%
overheid
17.260
17.714
454
2,6%
onderwijs
26.690
27.208
518
1,9%
zorg en welzijn
56.077
57.404
1.327
2,4%
overige diensten TOTaal
11.083
11.422
339
3,1%
322.752
323.245
493
0,2%
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 66
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 67
Prognose: groei toegevoegde waarde Rotterdamse economie, maar blijft iets achter bij Nederland De komende twee jaar wordt in Rotterdam een toename van het aantal arbeidsplaatsen met 0,8% per jaar voorzien (zie tabel 2.2). Op wat langere termijn (de periode 2013 – 2015) zal de groei naar verwachting nog iets hoger zijn. De ontwikkeling is ongeveer gelijk aan het nationaal gemiddelde. De hoogste procentuele groei wordt gerealiseerd in de horeca en de zorgsector, gevolgd door zakelijke diensten. In absolute zin is de toename van het aantal arbeidsplaatsen vooral te danken aan zakelijke diensten en de zorgsector. In de industrie, de bouw, de financiële sector en (als gevolg van bezuinigingen) de overheid zal het aantal arbeidsplaatsen naar verwachting afnemen. De economische groei, ofwel de groei van de toegevoegde waarde, blijft in Rotterdam iets achter bij het nationaal gemiddelde. De sterkste procentuele groei wordt gerealiseerd door groothandel, transport, zakelijke diensten en de zorgsector. In de industrie groeit de toegevoegde waarde, terwijl het aantal arbeidsplaatsen naar verwachting afneemt. Dat is te danken aan de sterke groei van de arbeidsproductiviteit in die sector. In absolute zin wordt de groei van de toegevoegde waarde naar verwachting vooral gedragen door zakelijke diensten en transport, op enige afstand gevolgd door industrie, groothandel en de zorgsector.
Tabel 2.2
Prognose voor de groei van de toegevoegde waarde en de werkgelegenheid (CBS-cijfers) per sector in Rotterdam per jaar, 2011 – 2012 en 2013 – 2015 Bron: Bureau Louter, o.b.v. AREA-model.
startsituatie OBR-sector
(prognose) arbeidsplaatsen industrie
ontwikkelingen gemiddeld per jaar
01-01-11
2011 – 2012 Rotterdam
2013 – 2015
Nederland
Rotterdam
Nederland
abs
%
%
abs
%
%
25.947
- 497
- 1,9%
- 1,3%
- 243
- 1,0%
- 0,5%
bouw
13.597
- 296
- 2,2%
- 3,0%
- 16
- 0,1%
- 0,7%
groothandel
14.506
-9
- 0,1%
0,7%
89
0,6%
1,3%
detailhandel
27.758
- 58
- 0,2%
- 0,3%
155
0,6%
0,4%
horeca
12.166
375
3,0%
2,7%
445
3,3%
2,9%
transport
32.874
395
1,2%
1,8%
204
0,6%
1,2%
financiële diensten
15.584
- 170
- 1,1%
0,3%
- 52
- 0,3%
0,9%
zakelijke diensten
84.034
1.681
2,0%
2,4%
1.824
2,0%
2,4%
overheid
33.930
- 427
- 1,3%
- 1,2%
- 297
- 0,9%
- 0,9%
onderwijs
24.428
171
0,7%
0,4%
276
1,1%
0,5%
zorgsector
60.900
1.795
2,9%
2,2%
2.068
3,1%
2,2%
overige diensten
15.524
21
0,1%
0,5%
102
0,7%
0,9%
361.249
2.982
0,8%
0,8%
4.555
1,2%
1,1%
3.216
51
1,6%
1,7%
48
1,4%
1,2%
799
8
1,0%
0,4%
14
1,7%
1,1%
TOTaal
toegevoegde waarde (€ mln.) industrie bouw groothandel
1.239
35
2,8%
3,6%
37
2,7%
3,4%
detailhandel
817
12
1,5%
1,4%
12
1,4%
1,2%
horeca transport
281
7
2,3%
2,0%
5
1,8%
1,4%
2.788
75
2,7%
3,2%
78
2,6%
3,2%
financiële diensten
1.612
-6
- 0,4%
1,0%
5
0,3%
1,5%
zakelijke diensten
3.293
92
2,7%
3,4%
89
2,5%
3,0%
overheid
1.810
- 18
- 1,0%
- 1,0%
- 17
- 0,9%
- 1,0%
815
2
0,3%
0,0%
5
0,6%
0,0%
1.788
45
2,5%
1,8%
51
2,7%
1,8%
onderwijs zorgsector overige diensten TOTaal
679
8
1,2%
1,6%
9
1,2%
1,5%
19.136
311
1,6%
1,9%
335
1,7%
1,8%
Figuur 2.3 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 68
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 69
Groot verschil in productiviteitsgroei tussen sectoren De arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per arbeidsjaar) is een graadmeter voor de concurrentiekracht van de economie. Dat de arbeidsproductiviteit in de industrie in Rotterdam sterk toeneemt, blijkt ook uit figuur 2.3. Daarnaast zal ook de arbeidsproductiviteit in de bouw, de groothandel en transport en logistiek naar verwachting sterk groeien. In sectoren waar de bedrijfsprocessen moeilijker geautomatiseerd of gemechaniseerd kunnen worden, is de verwachte productiviteitsgroei aanzienlijk lager. Dat geldt met name voor de non-profit sectoren onderwijs, zorg en welzijn en de horeca.
Ruime voldoende voor kracht Rotterdamse economie, een onvoldoende voor groeiprestaties De afdeling Kennis en Economisch Onderzoek van Rabobank Nederland waardeert de economische groei en kracht van de Rotterdamse economie aan de hand van een ‘economische thermometer’. De economische kracht zegt iets over het karakter van de economie en is van invloed op de economische groei. Met een rapportcijfer van 6,8 presteerde Rotterdam volgens de economische thermometer in 2008 beter dan de andere grote steden. In 2009 zijn de economische prestaties van Rotterdam echter achtergebleven bij die van Amsterdam, Den Haag en Utrecht. Het rapportcijfer voor het economisch presteren van de Maasstad is op een 5,4 uitgekomen. Den Haag heeft in 2009 het best gepresteerd van de G4-gemeenten. De regio Haaglanden behaalde dan ook de eerste positie in de jaarlijkse Regio Top 40 van Rabobank Nederland. De Rabobank-cijfers geven een ongunstiger beeld van de Rotterdamse conjunctuur in 2009 dan de CBS-cijfers uit figuur 2.4. Beide bronnen zijn echter niet direct met elkaar te vergelijken. Rabobank hanteert namelijk een bredere groeidefinitie en andere brongegevens dan het CBS. In de Rabobank-methodiek worden onder andere de dimensies productiegroei, groei van het arbeidsvolume, investeringsgroei en winstgroei van bedrijven en instellingen onderscheiden. Het CBS neemt voor de regionale groeicijfers alleen de bruto toegevoegde waarde in beschouwing. Verder hebben de CBS-cijfers betrekking op de regio Rijnmond, terwijl de Rabobank-cijfers de gemeente Rotterdam betreffen. Een toelichting op de aanpak van deze Rabobank-analyse is in de bijlage opgenomen.
Figuur 2.3
Groei van de arbeidsproductiviteit en de toegevoegde waarde per sector in Rotterdam 2011 – 2012 en 2013 – 2015 Bron: Bureau Louter, o.b.v. AREA-model.
arbeidsproductiviteit
De thermometer meet op het gebied van economische kracht3 nog steeds de hoogste score voor Rotterdam van de G4-gemeenten. De waardering voor de economische groei4 van de Maasstad valt echter veel lager uit. Met een 4,5 behaalt Rotterdam het laagste rapportcijfer voor economische groei van de G4-gemeenten. De economie van de andere drie G4-gemeenten is dan ook minder gevoelig voor conjuncturele schommelingen dan het Rotterdamse bedrijfsleven. Dit heeft vooral betrekking op het Rotterdamse havencomplex, dat in termen van toegevoegde waarde en productie een groot aandeel heeft in de Rotterdamse economie. Het Rotterdamse bedrijfsleven had te maken met een veel sterkere productie- en winstdaling.
industrie bouwnijverheid groothandel detailhandel horeca transport en logistiek
3. Rabo meet de economische kracht op basis van vier indicatoren: werkfunctie (banen/beroepsbevolking), investeringsratio (investeringen/toegevoegde waarde), arbeidsproductiviteit en rentabiliteit op het eigen vermogen van bedrijven en instellingen. 4. Rabo meet de economische groei op basis van de indicatoren: groei bruto toegevoegde waarde, groei arbeidsvolume, groei investeringen en winstgroei van bedrijven en instellingen.
financiele diensten zakelijke diensten overheid onderwijs zorg en welzijn overige diensten totaal - 2,0
- 1,5
- 1,0
- 0,5
0
0,5
1,0
1,5
2,0
2,5
3,0
groei arbeidsproductiviteit 2011 – 2012 groei arbeidsproductiviteit 2013 – 2015 groei toegevoegde waarde 2011 – 2012 groei toegevoegde waarde 2013 – 2015
3,5
Figuur 2.5
Figuur 2.6
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 70
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 71
Hoge waardering werkfunctie en arbeidsproductiviteit Rotterdamse economie De economische kracht van Rotterdam krijgt voor 2009 een lagere waardering dan voor 2008. Niettemin ligt de waardering met een 6,4 nog altijd ruim boven die van de andere drie grote steden. Een ruime voldoende geeft de Rabo aan Rotterdam voor de werkfunctie van de stad en de arbeidsproductiviteit. De hoge werkfunctie van Rotterdam betekent dat de economie hier veel banen telt in verhouding tot de omvang van de eigen beroepsbevolking (zie hiervoor ook hoofdstuk 3). De arbeidsproductiviteit ligt, in verhouding tot de meeste andere Nederlandse regio’s, op een uitzonderlijk hoog peil. De olie- en chemiesector binnen het havenindustrieel complex, is daarvoor verantwoordelijk. Deze kapitaalintensieve sector heeft een hoge productiviteit per werknemer. Beduidend lager dan de andere grote steden scoort het Rotterdamse bedrijfsleven op het gebied van de investeringsgraad en de rentabiliteit op het eigen vermogen. De lage waardering van de Rotterdamse groeiprestaties is terug te voeren op de relatief lage groei van de bruto toegevoegde waarde en de sterk achtergebleven winstontwikkeling van het bedrijfsleven. De winstgevendheid en rentabiliteit, alsmede de investeringscijfers van het Rotterdamse bedrijfsleven krijgen een rapportcijfer dat onder de zes ligt, ofwel onder het Nederlandse gemiddelde (dat op een zes is gesteld). Dit duidt op een relatief kwetsbare financieel-economische staat van het Rotterdamse bedrijfsleven. Het gaat daarbij wel om een gemiddelde voor de economie als geheel. Zo lag het rendement over het eigen vermogen in 2009 in Rotterdam in de industrie, bouw en zakelijke dienstverlening onder het Nederlands gemiddelde. Daarentegen lag datzelfde rendement in handel, horeca en logistieke sector in Rotterdam juist hoger dan het landelijk gemiddelde. Figuur 2.4
Rapportcijfers voor het economisch presteren van de G4, 2008 – 2009 Bron: Rabobank (2010), Regionaal Economische Thermometer.
Figuur 2.5
rapportcijfers 9
Rapportcijfers voor indicatoren uit de thermometer voor Rotterdam en Groot-Rijnmond, 2009 Bron: Rabobank (2010), Regionaal Economische Thermometer.
8 7 6 5 4 3 2 2008 GROEI
2009
2008 KRACHT
2009
2008 PRESTATIE
2009
1
score werkfunctie investeringsratio arbeidsproductiviteit rentabiliteit eigen vermogen bruto toegevoegde waarde groei arbeidsvolumegroei investeringsgroei winstgroei
Rotterdam Amsterdam
1
2
3
4
5
6
Den Haag
Rotterdam
Utrecht
Groot-Rijnmond
7
8
9
Figuur 2.7 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 72
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 73
Grootste banengroei in de zorgsector, meeste nieuwe vestigingen in de zakelijke diensten Het aantal bedrijfsvestigingen in Rotterdam is vorig jaar gegroeid met 1.248 tot bijna 26.000. Vooral de zakelijke dienstverlening liet een sterke toename van het aantal vestigingen zien. Dit is deels een reële ontwikkeling geweest, en heeft te maken met de grotere rol die de ZZP-ers (zelfstandigen zonder personeel) op de arbeidsmarkt zijn gaan spelen. Veel kleiner is het effect van de wettelijk verplichte inschrijving van elke ondernemer in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Nieuwe sectorindeling toont belang van de informatiesector: 2,7% van de werkgelegenheid In deze Economische Verkenning wordt een nieuwe sectorindeling voor de Rotterdamse economie geïntroduceerd. In de volgende edities wordt deze indeling als de nieuwe standaardindeling gehanteerd. Aanleiding voor de invoering van de nieuwe sectorindeling is de door het CBS in 2008 ingevoerde wijziging van zijn zogenoemde ‘Standaard Bedrijfsindeling’ (SBI). De nieuwe indeling speelt in op de al langer bestaande trend van economische structuurvernieuwing van de Nederlandse en ook de Rotterdamse economie. Zo is de dienstverlening, in het bijzonder de communicatie- & informatietechnologie, steeds belangrijker geworden in vergelijking met bijvoorbeeld de industrie. En ook het economische en maatschappelijke belang van water en milieu is gegroeid.
De verruimde inschrijvingsplicht heeft nog minder gevolgen gehad voor de Rotterdamse werkgelegenheidscijfers, omdat het vooral kleine ondernemers betreft. Maar door betere registratie zowel door het Bedrijvenregister zelf als door een aantal werkgevers in onder andere de detailhandel en vooral de horeca zien we de werkgelegenheid groeien. Een groot deel van de groei in de horeca is te danken aan het verzelfstandigen van de La Place restaurants uit de V&D-warenhuisketen. Het beeld mag dan door verschillende oorzaken ‘geflatteerd’ zijn, het is wel opvallend dat in een jaar van economische crisis de werkgelegenheid niet is afgenomen! De grootste mutaties in de werkgelegenheid zijn het gevolg van het schrappen danwel uitbreiden van het aantal banen in middelgrote en grote bedrijven. Als gevolg van de economische crisis is de banenkrimp in de – door grotere bedrijven gedomineerde – industrie, groothandel en logistiek aanzienlijk geweest. De Rotterdamse consumentensector en vooral de zorgsector hebben, ondanks de crisis, juist meer werkgelegenheid gecreëerd.
Tabel 2.3 laat zien hoe de economische structuur van Rotterdam eruit ziet volgens de nieuwe versus de tot dusver gebruikte sectorindeling van de Economische Verkenning Rotterdam. De grootste verandering is de introductie van de informatiesector, waaronder de vroegere telecommunicatiesector en andere vormen van informatiedienstverlening vallen. Hierdoor valt de omvang van werkgelegenheid in de sector zakelijke dienstverlening lager uit. Postactiviteiten zijn verschoven naar de transportsector. Verder is een deel van de handel in voertuigen verschoven van de sector groothandel naar de sector detail- en autohandel.
Figuur 2.6
De werkgelegenheidsontwikkeling in Rotterdam per sector, 2009 – 2010 Bron: Bedrijvenregister Zuid-Holland (2010), bewerking Bureon.
vestigingen
banen
0
- 100
- 250
- 200
- 500
- 300
- 750
- 400
- 1.000
vestigingen (linker as)
banen (rechter as)
overige diensten
0
zorg en welzijn
250
onderwijs
100
overheid
500
zakelijke diensten
200
financiële diensten
750
post en telecommunicatie
300
transport
1.000
horeca
400
detailhandel en reparatie
1.250
groothandel
500
bouwnijverheid
1.500
industrie en nutsbedrijven
600
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 74
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 75
Banenkrimp binnen zittend bedrijfsleven, nieuwe bedrijvigheid zorgt voor banengroei De ontwikkeling van de werkgelegenheid wordt bepaald door drie zogenoemde ‘mutatie’redenen: • Natuurlijke aanwas van bedrijven: starters en oprichting van nieuwe bedrijven minus opheffing van bestaande bedrijven • Migratie van bedrijven: bedrijfsvestigingen die uit Rotterdam vertrekken danwel er zich vestigen. • In situ ontwikkeling van bedrijven: werkgelegenheidsontwikkeling binnen bestaande of ‘zittende’ bedrijven in Rotterdam
Tabel 2.3
Werkgelegenheidsontwikkeling Rotterdam volgens oude en nieuwe sectorindeling, 2009 Bron: Bedrijvenregister Zuid-Holland (2010), bewerking Bureon.
oude indeling
nieuwe indeling werkzame vestigingen
werkzame
personen
abs
%
abs
%
industrie en nutssector
1.419
5,5%
31.680
9,8%
bouwnijverheid
1.851
7,2%
15.390
4,8%
groothandel
2.204
8,5%
16.033
5,0%
detailhandel en reparatie
3.790 14,7%
25.778
8,0%
horeca
1.606
6,2%
11.000
transport
1.234
4,8%
post en communicatie
225
financiële dienstverlening
387
vestigingen
personen
abs
%
abs
%
milieu en landbouw
1.324
5,1%
30.226
9,4%
bouwnijverheid
1.851
7,2%
15.390
4,8%
1.571
6,1%
12.004
3,7%
auto's e.d.
4.284
16,6%
29.507
9,1%
3,4%
horeca
1.606
6,2%
11.000
3,4%
30.427
9,4%
transport en post
1.348
5,2%
33.094
10,2%
0,9%
4.009
1,2%
informatiesector
1.167
4,5%
8.826
2,7%
1,5%
14.896
4,6%
financiële dienstverlening
387
1,5%
14.896
4,6%
7.072 27,3%
60.284
18,6%
zakelijke dienstverlening
6.296
24,3%
54.939
17,0%
131
0,5%
17.714
5,5%
industrie, energie, water,
groothandel en handelsbemiddeling (niet in auto's e.d.) detailhandel en handel in
zakelijke dienstverlening openbaar bestuur, overheidsdiensten, soc. verzek.
openbaar bestuur, overheids131
0,5%
17.714
5,5%
diensten, soc. verzek.
onderwijs
1.039
4,0%
27.208
8,4%
onderwijs
1.039
4,0%
27.208
8,4%
zorg en welzijn
2.581 10,0%
57.404
17,8%
zorg en welzijn
2.581
10,0%
57.404
17,8%
overige dienstverlening
2.329
11.422
3,5%
overige dienstverlening
2.283
8,8%
11.037
3,4%
100% 323.245
100%
TOTaal
100% 323.245
100%
TOTaal
25.868
9,0%
25.868
Over het algemeen zijn ‘zittende’ bedrijven verantwoordelijk voor het grootste deel van de werkgelegenheidsdynamiek (de in situ ontwikkeling) (zie figuur 2.7). De verplaatsing van bedrijven (migratie) en start en opheffing van bedrijven (natuurlijke aanwas) hebben een veel beperktere directe invloed op de werkgelegenheidsdynamiek. Ook in Rotterdam is dit het geval. 59% van alle in 2009 nieuw gecreëerde banen in Rotterdam is op het conto te schrijven van het zittende bedrijfsleven. Het zittende bedrijfsleven is tevens verantwoordelijk voor 61% van de werkgelegenheid die vorig jaar in Rotterdam verloren is gegaan. De ‘natuurlijke aanwas’ van bedrijven (starters minus opheffingen) heeft als enige ‘mutatie’categorie een positieve bijdrage geleverd aan de werkgelegenheidsontwikkeling in Rotterdam. Het netto effect hiervan is op + 2.400 banen uitgekomen. Dat is vooral te danken aan de oprichting van filiaalbedrijven naast het geringe administratieve effect van de inschrijvingsplicht bij de Kamer van Koophandel. Het migratie-effect (vestiging in minus vertrek uit Rotterdam) heeft geresulteerd in een verlies van 1.500 banen. De op zichzelf omvangrijke banendynamiek binnen het zittende bedrijfsleven, de zogenoemde ‘in situ’ ontwikkeling, heeft per saldo een krimp van 400 banen opgeleverd. Uiteraard kan voornoemde dynamiek sterk verschillen tussen sectoren. In de zorgsector, de detail- en autohandel en de horeca heeft de natuurlijke aanwas van bedrijven een grote positieve bijdrage aan de werkgelegenheidsontwikkeling geleverd (respectievelijk + 1.500, + 540 en + 440 arbeidsplaatsen). In de groothandel, de bouwnijverheid en de informatiesector hadden migratiestromen van bedrijven van en naar Rotterdam de grootste en een per saldo negatieve invloed op de werkgelegenheid.
Figuur 2.8
Figuur 2.15
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 76
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 77
Aantal starters blijft stijgen, ondanks economische crisis Ondanks de economische crisis is in 2008 en 2009 het aantal bedrijfsstarts in Rotterdam toegenomen (zie figuur 2.8). In 2009 lag het aantal starters 500 hoger dan het jaar ervoor. Starters zijn inschrijvingen van ondernemers die in de afgelopen drie jaar niet zijn voorgekomen in het register van de Kamer van Koophandel. De toename van het aantal starters in 2009 was tegen de landelijke neergaande trend in.5 Ook in het eerste kwartaal van 2010 lag het aantal starters in Rotterdam hoger dan het kwartaal ervoor en tevens hoger dan het eerste kwartaal van 2009. Het tweede kwartaal van 2010 liet een afname van het aantal starters zien, maar dat is een ‘gebruikelijk’ seizoenseffect. Veel mensen kiezen er, om administratieve of praktische redenen, namelijk voor hun bedrijf aan het begin van het kalenderjaar op te starten. Het aantal opheffingen volgt globaal dezelfde ontwikkeling als het aantal starters. Die onderlinge samenhang is eigenlijk altijd aanwezig. Faillissementen vormen een vrij beperkt deel van de opheffingen, gemiddeld zo’n 10%. Het vierde kwartaal van 2009 gaf een piek in het aantal faillissementen te zien: 235 voor het hele Kamergebied Rotterdam. Normaliter schommelt dat aantal tussen de 150 en 200. Sinds 2010 daalt het aantal faillissementen overigens weer. Figuur 2.7
Sinds 2009 neemt het aantal ‘overige’ oprichtingen af. Oprichtingen zijn ondernemingen die worden gevestigd door een ondernemer die reeds een onderneming drijft of dat in de afgelopen 3 jaar heeft gedaan. Blijkbaar is de behoefte bij die groep ondernemers ook afgenomen.
Werkgelegenheidsmutaties in de Rotterdamse economie naar mutatiereden, 2009 – 2010 Bron: OBR (2010), bewerking Bureon.
5. VVK (2010), Startersprofiel 2009.
werkgelegenheidsmutaties overige diensten
Figuur 2.8
Ontwikkeling aantal starters, overige oprichtingen en opheffingen, Rotterdam, 2008 – 2010
zorg en welzijn onderwijs
Bron: KvK Rotterdam (2010).
openbaar bestuur, overheid, soc. verzekering zakelijke diensten
ontwikkeling
financiële diensten
1.600
informatiesector
1.400
horeca
1.200
transport en post
1.000
detail- en autohandel
800
groothandel en handels-bemiddeling
600
bouwnijverheid
400
industrie, nuts, milieu en landbouw
200 - 8.000
- 6.000
- 4.000
- 2.000
0
2.000
4.000
6.000
I 2008
II
III
IV
I
II
III
IV
2009
I 2010
gekrompen
gegroeid
opgeheven/failliet
gestart/opgericht
starters
vertrokken
gevestigd
oprichtingen opheffingen
II
0
KLEIN
KLEIN
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 78
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 79
Vestigingen van buitenlandse bedrijven zorgen voor 7% van de Rotterdamse werkgelegenheid Als grootste Europese zeehavenstad is Rotterdam een interessante vestigingsplaats voor buitenlandse bedrijven die actief zijn in de (havengebonden) industrie en de logistieke sector. Uit cijfers van het Bedrijvenregister blijkt dat ongeveer driekwart van alle werkgelegenheid van buitenlandse bedrijven in Rotterdam zich concentreert in bedrijven die in deze sectoren actief zijn. Vestigingen van buitenlandse bedrijven zorgen tezamen voor ongeveer 23.500 duizend banen. Zij leveren daarmee een bijdrage aan de totale werkgelegenheid in Rotterdam van 7,3%.
Non-profitsector domineert top-25 grootste werkgevers in Rotterdam De 25 grootste werkgevers in de regio Rotterdam zorgen begin 2010 tezamen voor 103.000 arbeidsplaatsen, ongeveer 19% van de totale werkgelegenheid in de regio Rijnmond. De meeste bedrijven en instellingen in de top 25 stonden daar vorig jaar ook al in. In de top drie heeft alleen de politie Rijnmond zijn derde plek prijsgeven aan Koninklijke Ahold. De top 25 wordt nog altijd gedomineerd door instellingen in de non-profit sector. Grote commerciële werkgevers als TNT, Unilever en Bas van der Heijden zijn wat op de lijst gezakt. ECT en het Sint Franciscus Gasthuis zijn net buiten de top 25 gevallen. Zij staan nu op respectievelijk nummer 26 en 27.
De meeste buitenlandse werkgevers hebben Europese wortels. Bedrijven uit de Verenigde Staten zijn echter de belangrijkste buitenlandse werkgever. Opvallend is dat de sterkste toename van de werkgelegenheid in 2009 te danken is aan niet-haven gerelateerde bedrijven. Zo is het Franse softwarebedrijf Sogeti het afgelopen jaar met 131 banen uitgebreid en is de grootste toename van de werkgelegenheid het gevolg geweest van een vestiging van de Ierse damesmodeketen Primark.
Stijgers zijn Stichting Humanitas, Eneco Energie en Hogeschool Rotterdam. Stijgingen zijn niet altijd het gevolg van een forse toename van het eigen personeelsbestand. ‘Concurrenten’ op de lijst hebben soms met personeelskrimp te maken gehad, zoals Thuiszorg Rotterdam en Unilever. Een toename van de werkgelegenheid is gerealiseerd bij onder meer Ahold en Stichting Laurens.
Ondanks de economische crisis was van groot banenverlies door vertrek of reorganisatie van buitenlandse vestigingen in 2009 geen sprake. Per saldo nam de werkgelegenheid met 219 banen ofwel 0,9% toe, wat iets meer is dan de groei van de totale werkgelegenheid in Rotterdam.
Tabel 2.5
Grootste werkgevers in de Rotterdamse regio, begin 2010 Bron: Bedrijvenregister Zuid-Holland (2010).
positie
bedrijf/instelling
hoofdvestiging
1
Gemeente Rotterdam
Rotterdam
17.183
2
Erasmus Medisch Centrum
Rotterdam
10.289
3
Koninklijke Ahold NV
Wormer
6.375
4
Formatie Beheer Politie R'dam-Rijnmond / AMB
Rotterdam
6.041
5
Stichting Laurens
Rotterdam
5.665
6
BOOR
Rotterdam
4.062
7
GOM Schoonhouden BV
Schiedam
3.789
8
ENECO Energie
Delft
3.560
9
ING Nederland
Amsterdam
3.548
ontwikkeling 2009
10
Careyn
Schiedam
3.440
Tabel 2.4
Aantal vestigingen en werkgelegenheid van (neven-)vestigingen van buitenlandse bedrijven in Rotterdam, 2009 – 2010 Bron: Bedrijvenregister Zuid-Holland (2010), bewerking Bureon.
aantal banen
werkzame personen
2009
2010
% aandeel 2010
abs
%
11
Hogeschool Rotterdam
Rotterdam
3.189
Verenigde Staten
5.849
5.739
25,0%
- 110
- 1,9%
12
Koninklijke TNT Post
Dordrecht
3.022
Verenigd Koninkrijk
3.288
3.245
14,0%
- 43
- 1,3%
13
De Stromen Opmaat Groep
Rotterdam
2.955
Duitsland
2.923
2.851
12,5%
- 72
- 2,5%
14
Maasstad Ziekenhuis
Rotterdam
2.840
België
2.159
2.207
9,2%
48
2,2%
15
Stichting Humanitas
Rotterdam
2.730
Frankrijk
1.938
2.111
8,3%
173
8,9%
16
Unilever Nederland BV
Rotterdam
2.681
Zweden
1.898
1.874
8,1%
- 24
- 1,3%
17
Erasmus Universiteit Woudestein
Rotterdam
2.615
Zwitserland
1.300
1.252
5,5%
- 48
- 3,7%
18
RET
Rotterdam
2.613
Japan
622
617
2,7%
-5
- 0,8%
19
Stichting Thuiszorg Rotterdam
Rotterdam
2.578
Noorwegen
589
601
2,5%
12
2,0%
20
Bas van der Heijden
Rotterdam
2.500
Finland
551
536
2,4%
- 15
- 2,7%
21
Argos Zorggroep
Schiedam
2.449
1.121
1.131
4,8%
10
0,9%
22
Parnassia Bavo Groep
Capelle a/d IJssel
2.400
overig Europa
967
1.267
4,1%
300
31,0%
23
ROC Albeda College
Rotterdam
2.309
overig
233
226
1,0%
-7
- 3,0%
24
Ver. voor Chr. Voortgez. Ond. R'dam en Omgeving
Rotterdam
2.249
23.438
23.657
25
Imtech NV
Gouda
2.248
overig Azië
TOTaal
Figuur 2.11
Figuur 2.12
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 80
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 81
Gestage groei werkgelegenheid in speerpuntsectoren medisch en creatief Rotterdam heeft in het economisch beleid bijzondere aandacht voor drie clusters, die om verschillende redenen als kansrijk worden aangemerkt. Dit zijn de creatieve industrie, het medisch cluster en het haven-industrieel complex (HIC). Het laatstgenoemde speerpuntsector zal worden besproken in hoofdstuk 7. Het aantal arbeidsplaatsen in de speerpuntsectoren ‘medisch en zorg’ en ‘creatief’ is de laatste twintig jaar gestaag toegenomen, vooral sinds het midden van de jaren negentig6 (zie figuur 2.9).
Creatieve industrie ondervindt gevolgen economische crisis Van de drie speerpuntsectoren is de creatieve sector in termen van het aantal arbeidsplaatsen de kleinste sector. Op langere termijn beschouwd kent de sector in Rotterdam echter wel een duidelijke groei, die ligt boven de groei van de totale werkgelegenheid (zie figuur 2.10). De creatieve sector staat bekend als een innovatieve sector, maar is bij uitstek conjunctuurgevoelig. In een hoogconjunctuur groeit de sector sterker dan gemiddeld. Maar wanneer het economisch tegenzit, merkt de creatieve sector dat ook in versterkte mate. In de komende jaren komen daar ook nog eens de gevolgen van de voor deze sector relatief omvangrijke bezuinigingen van de overheid bij. Duidelijk is dat, na een aantal jaren van sterke groei van de werkgelegenheid, het aantal arbeidsplaatsen zich de laatste twee jaar ongunstig ontwikkelt. Kunsten kenden sinds het einde van de jaren tachtig de sterkste procentuele groei van de werkgelegenheid, maar de creatieve zakelijke dienstverlening is in termen van het aantal arbeidsplaatsen de belangrijkste deelsector binnen de creatieve sector.
6. Bij het afbakenen van de creatieve industrie is uitgegaan van de definitie van TNO. Bij het afbakenen van medisch en zorg is uitgegaan van de definitie uit Bureau Louter (2010) Ruimte voor zorg; Economische ontwikkelingen in de zorgeconomie. Die definitie is in nauw overleg met OBR vastgesteld, in het kader van het programma Economische ontwikkeling Rotterdamse gezondheidszorg (ER).
Figuur 2.10
Ontwikkeling werkgelegenheid creatieve sector, 1988 – 2010 Bron: Bedrijvenregister Zuid-Holland (2010), bewerking Bureau Louter.
index 1998 = 100 250 225 Figuur 2.9
200
Ontwikkeling van de werkgelegenheid van kansrijke clusters ‘medisch en zorg’ en ‘creatief’, 1988 – 2010
175 150
Bron: Bedrijvenregister Zuid-Holland (2010), bewerking Bureau Louter.
125 banen
100
60.000
75
50.000
50
40.000
25
30.000 20.000 10.000 1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
2010
0
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
kunsten media en entertainment creatieve zakelijke dienstverlening
medisch
totaal creatief
creatief
totale bedrijvigheid
2010
0
Figuur 2.13 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 82
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 83
Ontstaan van nieuwe bedrijvigheid een vereiste voor continuïteit Rotterdamse economie Rotterdam is erbij gebaat dat zich nieuwe ondernemingen in de stad vestigen en Rotterdammers een bedrijf starten. Weliswaar vindt de grootste economische dynamiek plaats binnen het ‘zittende’ bedrijfsleven, voor de lange termijn is de groei van de economie afhankelijk van voldoende ‘nieuw bloed’. Wel verdwijnt een aanzienlijk deel van de nieuwe vestigingen alweer binnen de eerste vijf jaar van zijn bestaan. Door de jaren heen blijkt dat gemiddeld ongeveer de helft van alle oprichtingen in de Maasstad na vijf jaar niet meer actief is. Dat beeld is niet vreemd en is redelijk conform landelijke cijfers over de levensloop van nieuwe bedrijven.7 Wel opvallend is dat oprichtingen die na 1999 zijn gestart er minder vaak al na een jaar weer mee ophouden dan oprichtingen voor die tijd. De overlevingskans voor de daarop volgende jaren is door de jaren heen echter wel wat afgenomen. Van de oprichtingen van circa 20 jaar oud (uit begin jaren ’90) is inmiddels ruim 80% opgehouden te bestaan. Deze generatie bedrijven zorgde op haar hoogtepunt in 1993 voor 8.800 banen in Rotterdam. Daarvan zijn er anno 2010 nog een kleine 5.000 over. Dit toont aan dat er voordurend behoefte is aan nieuwe bedrijvigheid om de continuïteit van de Rotterdamse economie te kunnen garanderen. De startfase van een bedrijf beslaat grofweg de eerste vijf levensjaren. Door de jaren heen hebben nieuwe generaties Rotterdamse oprichtingen aan het eind van hun startfase voor nogal wisselende aantallen banen gezorgd. Zo had de generatie uit 1991 na vijf jaar 2.900 banen gecreëerd, de generatie uit 1998 5.800 banen en die uit 2005 2.500. Deze verschillen zijn deels het gevolg van de variatie in het jaarlijkse aantal oprichtingen in Rotterdam. Deels heeft het ook te maken met verschillen in capaciteit tussen de generaties om banen te creëren. Bedrijfsvestigingen van de generatie uit 1991 hadden na vijf jaar een omvang van gemiddeld 3 arbeidsplaatsen, die van de generatie uit 1998 een omvang van 4 banen en die uit 2004 van 2,6 banen. Deze verschillen in groeicapaciteit hangen grotendeels samen met het feit dat het economische tij (conjunctuur) voor elke generatie weer anders is geweest.
Figuur 2.11
Aandeel van de vestigingen van een geboortejaar dat in een bepaald levensjaar ophoudt te bestaan Bron: Bedrijvenregister Zuid-Holland, bewerking Bureon.
Voor alle generaties bedrijfsvestigingen vanaf 1991 is 2009 het zwaarste economische jaar geweest. In 2009 is maar liefst 1 op de 5 vestigingen uit alle generaties tussen 1991 en 2009 opgeheven. Dat is ongeveer het dubbele van wat gebruikelijk is. Opvallend is ook dat alle generaties vestigingen in 2009 ongeveer even zwaar getroffen zijn. Zoals eerder opgemerkt vinden normaliter in de startersfase de meeste opheffingen plaats. Maar in 2009 was het aandeel opheffingen onder jonge vestigingen niet hoger dan onder oudere generaties.
% van het cohort 90% 80% 70% 60%
7. Zie onder andere EIM (2009), Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid.
50% 40% 30% 20% 10% ’91
’92
’93
’94
’95
’96
’97
’98
’99
’00
’01
’02
’03
’04
’05
’06
’07
1e levensjaar
5e levensjaar
2e levensjaar
6e – 10e levensjaar
3e levensjaar
11e – 15e levensjaar
4e levensjaar
16e – 20e levensjaar
’08
’09
0%
Figuur 2.16
Figuur 2.14
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 84
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 2 De economie van Rotterdam – pagina 85
Flink herstel in aantal verleende exportvergunningen in 2010 De Rotterdamse economie is relatief conjunctuurgevoelig, vanwege de directe relatie van de haven met de wereldeconomie. De buitenlandse handelsrelaties beperken zich echter niet tot aan de haven gebonden bedrijvigheid. De conjuncturele neergang die in de tweede helft van 2008 inzette, is duidelijk af te leiden uit de ontwikkeling van het aantal verleende exportvergunningen aan Rotterdamse bedrijven. Dit aantal daalde van 20.500 duizend in het tweede kwartaal van 2008 tot 16.500 tijdens het dieptepunt in het eerste kwartaal van 2009. In de eerste drie kwartalen van 2010 is het aantal vergunningen echter al weer gegroeid naar het niveau van voor de crisis of zelfs daarboven.
Nieuwe generaties Rotterdamse bedrijven zorgen door de tijd heen voor werkgelegenheidsgroei Nieuw ondernemerschap is nodig om verouderd ondernemerschap te vervangen en te zorgen voor economische groei. Uit figuur 2.12 blijkt dat de vestigingen die sinds 1991 in Rotterdam zijn opgericht door de jaren heen gezamenlijk voor een aanzienlijke banengroei hebben gezorgd van circa 55.000. Door de jaren heen neemt bij de meeste generaties de werkgelegenheid af, maar nieuwe generaties compenseren dat verlies ruimschoots. De grafiek toont ook de impact van de economische crisis op de generaties bedrijven die tussen 1991 en 2009 in Rotterdam zijn gestart. Gezamenlijk verloren zij bijna 10.000 banen. Overigens is ook de laagconjunctuur tijdens het begin van dit millennium uit de grafiek af te lezen: een duidelijke knik in de werkgelegenheidsontwikkeling in de jaren 2002 – 2005. Door de oogharen heen valt een soort ‘golfbeweging’ in de grafiek waar te nemen die strookt met de conjuncturele ontwikkeling. Als topjaren zijn in die golfbeweging 2001 en 2008 aan te wijzen, als daljaren 2005 en 2009.
Over de totale economische waarde van de export die met deze vergunningen gepaard gaat is niets bekend. Daardoor kan niet met zekerheid worden gezegd of de Rotterdamse export inmiddels ook omvangrijker is dan voor de crisis.
De bijdrage aan de werkgelegenheid varieert tussen de generaties onderling behoorlijk. De generatie vestigingen uit de eerste helft van de jaren ’90 zorgde voor relatief weinig werkgelegenheid (getuige de dunne vlakjes die zij door de jaren heen vertegenwoordigen). Wel is de werkgelegenheid die deze generatie creëert door de jaren heen redelijk stabiel gebleven, met 2009 als uitzondering. De generatie uit de tweede helft van de jaren ’90 zorgde aanvankelijk voor meer banen, maar dat aantal is in de jaren daarna sterk afgenomen. Het is nog altijd wel zo dat deze generatie voor meer banen zorgt dan de generatie voor hen. Figuur 2.12
Cumulatieve werkgelegenheidsontwikkeling van opeenvolgende generaties vestigingen in Rotterdam 1991 – 2009 Bron: Bedrijvenregister Zuid-Holland, bewerking Bureon.
werzame personen 60.000 55.000
Figuur 2.13
Ontwikkeling aantal exportvergunningen in de regio Rotterdam, 2008 – 2010 Bron: Kamer van Koophandel Rotterdam (2010).
50.000
’91
’92
’93
’94
’95
’96
’97
’98
’99
’00
’01
’02
’03
’04
’05
’06
’07
’08
’09
’10
j-o-j ontwikkeling per kwartaal in %
45.000
30%
40.000
25%
35.000
20%
30.000
15%
25.000
10%
20.000
5%
15.000
0%
10.000
- 5%
5.000
- 10%
0
I 2008
II
III
IV
I 2009
II
III
IV
I 2010
II
III
- 15%
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 87
Hoofdstuk 3
Arbeidsmarkt
• • • •
In Rotterdams stadsgewest veel banen in de stad, maar weinig buiten de stad. Bruto participatiegraad (beroepsbevolking als percentage van inwoners 15 – 64 jaar) ontwikkelt zich laatste jaren gunstig. Beroepsbevolking Rotterdam relatief jong. Aandeel kortdurige werklozen (minder dan een jaar) in totaal werklozenbestand sterk toegenomen. • Aantal langdurig werklozen (meer dan drie jaar) sinds 2007 gehalveerd. • Relatief groot aantal Rotterdamse jongeren gaat naar het VMBO, kans dat Rotterdamse jongere gaat studeren (HBO of universiteit) is relatief klein.
Figuur 3.1 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 88
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 89
In dit hoofdstuk staan ontwikkelingen op de arbeidsmarkt centraal. In het vorige hoofdstuk is ingegaan op de ontwikkeling van de werkgelegenheid. Hier wordt volstaan met een korte beschrijving van de spreiding van de werkgelegenheid over stad en omgeving en het niveau van de Rotterdamse banen. De aandacht in dit hoofdstuk gaat vooral uit naar de Rotterdamse beroepsbevolking en naar de ontwikkeling van het aantal werklozen.
Veel werkgelegenheid in Rotterdam, maar niet in de omgeving De vier grote steden hebben een belangrijke werkgelegenheidsfunctie (het aantal arbeidsplaatsen bij bedrijven en instellingen in een stad per duizend inwoners van 15 tot 65 jaar). De werkgelegenheidsfunctie van Rotterdam is hoger dan Den Haag, vergelijkbaar met Amsterdam en lager dan Utrecht (zie figuur 3.1). Op het niveau van stadsgewesten gemeten is de werkgelegenheidsfunctie van de regio Rotterdam het laagst. De werkgelegenheidsfunctie van de Rotterdamse ‘suburbs’is ook lager dan het Nederlandse gemiddelde. Meer dan de andere grote steden zorgt de stad Rotterdam voor de werkgelegenheid in het stadsgewest. Kortom, in de regio Rotterdam is meer dan in de andere regio’s de werkgelegenheid geconcentreerd in de stad. In de Economische Verkenning Rotterdam 2008 werd al geconstateerd dat in het personeelsbestand van Rotterdamse bedrijven hoogopgeleiden een iets hoger aandeel innemen dan nationaal gemiddeld, maar dat dit aandeel achterblijft bij het gemiddelde van de andere drie grote steden. Dat bleek gedeeltelijk te kunnen worden verklaard uit de samenstelling van de bedrijvigheid. Ook binnen elk van de vier brede economische sectoren (industrie, transport, kennisdiensten en zorg) is het gemiddeld opleidingsniveau in Rotterdam lager dan in de andere drie grote steden. Recentere cijfers wijzen uit dat dit nog steeds het geval is (zie figuur 3.2). Veel van de hoogopgeleide werknemers van Rotterdamse bedrijven wonen bovendien buiten de stad.
Figuur 3.1
Arbeidsplaatsen per 1.000 inwoners van 15 tot 65 jaar, vier grote steden Bron: Bureau Louter, op basis van CBS Statline.
arbeidsplaatsen 1.200 1.000 800 600 400 200 steden
suburbs
stadsgewesten
Rotterdam Amsterdam Den Haag Utrecht Nederland
0
Figuur 3.2
Figuur 3.3
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 90
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 91
Relatief weinig Rotterdammers werken De relatief lage werkgelegenheidsfunctie van het Rotterdamse stadsgewest weerspiegelt zich in de achterblijvende netto participatiegraad in de stad Rotterdam. De inkomende pendel vanuit de regio en het feit dat de beroepsbevolking in de regio relatief hoger opgeleid is, speelt hierbij een rol. De netto participatiegraad – de werkzame beroepsbevolking als percentage van het totaal aantal inwoners van 15 tot 65 jaar – is sinds 2000 gestegen, maar blijft nog wel achter bij het nationaal gemiddelde en bij de drie andere grote steden (zie figuur 3.3). Dit hangt ondermeer samen met het feit dat de Rotterdamse beroepsbevolking voor een relatief groot deel bestaat uit laagopgeleiden. De participatie van lager opgeleiden is in de afgelopen jaren sterker toegenomen dan de totale participatie. Na een flinke klap bij de vorige economische recessie voor deze groep was het herstel bovengemiddeld toen de economie weer aantrok. In alle steden is sinds 2000 de netto participatiegraad van mannen iets afgenomen en de netto participatiegraad van vrouwen toegenomen.
Figuur 3.2
Arbeidsplaatsen naar opleidingsniveau bij bedrijven, grote steden, 2007 – 2009 Bron: Bureau Louter, op basis van CBS (EBB).
totaal
aandeel opleidingsniveau in totaal
Rotterdam overige grote steden Nederland industrie Rotterdam overige grote steden Nederland
Figuur 3.3
Netto participatiegraad, vier grote steden, 2000 en 2009
transport Rotterdam
Bron: CBS; Bewerking Bureau Louter.
overige grote steden
participatiegraad
Nederland
80
kennisdiensten
70
Rotterdam
60
overige grote steden
50
Nederland
40
zorg
30
Rotterdam
20
overige grote steden
10
Nederland
2000 0%
20%
40%
60%
80%
100%
MANNEN
2009
2000 VROUWEN
2009
2000 TOTAAL
basis
Rotterdam
laag
Amsterdam
middelbaar
Den Haag
hbo
Utrecht
wo
Nederland
2009
0
Figuur 3.4
Figuur 3.10 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 92
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 93
Gunstige ontwikkeling participatie op de arbeidsmarkt in Rotterdam Werkenden plus werkzoekenden vormen de beroepsbevolking. Hun percentage van het totaal aantal inwoners van 15 tot 65 jaar (bruto participatiegraad) is in Nederland sinds het tweede deel van de jaren negentig gestaag toegenomen (zie figuur 3.5). Wanneer de bruto participatiegraad van de vier grote steden in afwijking van het nationaal gemiddelde wordt bepaald, blijkt dat deze in Rotterdam weliswaar lager ligt dan bij de andere grote steden en het nationaal gemiddelde, maar dat Rotterdam haar achterstand inloopt. Het verschil met de andere grote steden is duidelijk kleiner dan tien jaar geleden. Het verschil in bruto participatiegraad lijkt overigens volledig verklaard te worden door de samenstelling van de bevolking tussen 15 en 65 jaar.
Figuur 3.5
Ontwikkeling bruto participatiegraad, vier grote steden, 1996 – 2009 Bron: Bureau Louter, op basis van CBS (EBB).
bruto participatiegraad* 5 4 3 2
Figuur 3.4
Ontwikkeling participatie van lager opgeleiden ten opzichte van het totaal, Rotterdam, 2002 – 2009
1 0
Bron: OBR, op basis van CBS (EBB).
-1 ontwikkeling
-2
110
-3
105 100
-4 ‘96/’98
’97/’99
’98/’00
’99/’01
’00/’02
’01/’03
’02/’04
’03/’05
’04/’06
95 2002/2004
2003/2005
2004/2006
2005/2007
2006/2008
2007/2009
Rotterdam
90
Amsterdam Den Haag
totaal lager opgeleiden
* afwijking van nationaal gemiddelde (in %-punten, 3 jaarsgemiddelden)
Utrecht
’05/’07
’06/’08
’07/’09
-5
Figuur 3.5 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 94
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 95
Aandeel vrouwen en ouderen in beroepsbevolking neemt toe Het aandeel van vrouwen in de beroepsbevolking is de laatste jaren gestaag toegenomen. Dat geldt ook voor het aantal oudere werknemers. Het aandeel van de leeftijdsgroep 45 tot 55 jaar en vooral de leeftijdsgroep 55 tot 65 jaar is sinds het midden van de jaren negentig sterk gestegen Dat hangt enerzijds samen met het feit dat de gemiddelde leeftijd binnen de ‘potentiële beroepsbevolking’ (alle inwoners van 15 tot 65 jaar) is toegenomen, en anderzijds met het feit dat de participatiegraad binnen die leeftijdsklassen ook veel sterker is toegenomen dan binnen de jongere leeftijdsklassen. Een groter aandeel ouderen in de beroepsbevolking betekent ook dat de vraag naar vervangende werknemers voor degenen die met pensioen gaan groter wordt. In sommige delen van de economie kan dat bij een aantrekkende economie tot krapte op de arbeidsmarkt leiden. Voor de komende vijf jaar wordt vooral een hoge ‘vervangingsvraag’ voorzien voor verzorgende, transport- en (in iets mindere mate) pedagogische beroepen 1. Ook in de haven is de komende jaren sprake van een relatief omvangrijke vervangingsvraag 2. Maar ondanks de stijgende participatie van ouderen ligt de participatiegraad van deze groep nog ruim onder het gemiddelde. Door in te zetten op het langer aan het werk houden van ouderen kan een deel van de vervangingsvraag worden terug gedrongen.
Opleidingsindex en studiekans In onderstaande tabel staan de scores op de opleidingsindex en de studiekans van de vier grote steden. Nationaal lopen de scores op de opleidingsindex uiteen van 2.12 (Rozendaal bij Arnhem) en 2.09 (Oestgeest) tot 0.77 (Pekela) en 0.76 (Reiderland). De scores op de studiekans liggen in de range 91.9 (Bloemendaal) en 81.6 (Blaricum) tot 24.4 (Pekela) en 20.4 (Urk). Uit een verklarend model (zie Bureau Louter (2010), De economische vitaliteit van Rotterdam) blijkt dat het opleidingsniveau van inwoners van 30 tot 50 jaar, het gemiddeld inkomen (beide in positieve zin) en het percentage niet-Westerse allochtonen in de bevolking (in negatieve zin) voor een groot deel de gemeentelijke verschillen in opleidingsindex bepalen. Gemeentelijke verschillen in studiekans worden vooral verklaard door het verschil in inkomen per inwoner, alsmede (in iets mindere mate) het percentage niet-Westerse allochtonen (een negatief verband) en het percentage inwoners van 40 tot 60 jaar met een afgeronde academische opleiding (met een gewicht van 2) of HBO-opleiding (een positief verband).
1. Bureau Louter (2010) Arbeidsmarktprognoses Rotterdam 2010. Achtergrondrapportage voor de Werkgelegenheidsmonitor Rotterdam, najaar 2010. 2. ECORYS (2010) Arbeidsmarktverkenning Mainport Rotterdam 2009 – 2013.
Leeftijdsverdeling werkzame beroepsbevolking, Nederland, 2009 Bron: Bureau Louter, op basis van CBS Statline.
totaal
leeftijdsopbouw
Rotterdam Den Haag Amsterdam Utrecht Nederland 20%
40%
60%
15 tot 25 jaar 25 tot 35 jaar 35 tot 45 jaar 45 tot 55 jaar 55 tot 65 jaar
studiekans
gemeente
score
rang (n = 401)
gemeente (10.000 +)
score
251
Utrecht
1.22
256
Den Haag
1.22
171
Utrecht
46.6
214
Amsterdam
45.1
324
Amsterdam
1.14
282
Den Haag
42.8
388
Rotterdam
1.06
360
Rotterdam
37.3
Toelichting: Een indicator die iets zegt over het ‘talent’ van de jeugd om een hoge opleiding te volgen is de ‘opleidingsindex voortgezet onderwijs’. Deze is bepaald als een gewogen som van vier niveaus in het voortgezet onderwijs. VWO, HAVO, VMBO TL (Theoretische Leerweg; de vroegere mavo) en overig VMBO (basis, gemengd en kader) krijgen daarbij respectievelijk de gewichten 3, 2, 1 en 0. Deze score wordt vervolgens gedeeld door het totaal aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs. De score kan liggen tussen 3 (allen volgen VWO) en 0 (allen volgen VMBO basis, laag of gemengd). Dit is gemeten voor het laatste leerjaar in het voortgezet onderwijs.
Figuur 3.6
0%
opleidingsindex rang (n = 441)
80%
100%
Ook kan er een ‘studiekans’ worden bepaald. Van degenen die nu een opleiding volgen is bekend in welke gemeenten zij woonden op het moment dat zij hun diploma voor het voortgezet onderwijs haalden. De studiekans is berekend als het aantal studenten (in 2009) dat aan een universiteit is gaan studeren (met een gewicht van 2) en het aantal studenten dat aan een HBO-instelling is gaan studeren (met een gewicht van 1) per honderd inwoners in de leeftijdsklasse 12 – 17 jaar in 2004. Bij de ‘opleidingsindex is uitgegaan van de 441 gemeenten per 2009. Bij de ‘studiekans’ zijn kleine gemeenten samengevoegd met andere gemeenten, zodat alle (combinaties van) gemeenten minstens 10.000 inwoners hebben. Het gaat dan om 401 ‘10.000 + gemeenten’. Zowel wat betreft de opleidingsindex als wat betreft de studiekans resulteert voor Rotterdam de laagste score van de vier grote steden. Dat kan volledig worden verklaard uit de kenmerken van de Rotterdamse bevolking. Volgens het model voor de opleidingsindex zou op grond van die kenmerken van de bevolking voor Rotterdam zelfs positie 439 (van 441 gemeenten) resulteren. De feitelijke positie (nummer 388) is dus beter dan verwacht. En voor de studiekans zou positie 397 (van 401 waarnemingen) resulteren. Ook hier is de feitelijk positie (nummer 360) dus gunstiger dan verwacht. Desalniettemin ligt er voor Rotterdam een grote uitdaging om het opleidingsniveau van de beroepsbevolking van morgen en overmorgen op te voeren.
Figuur 3.6
Figuur 3.7
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 96
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 97
Werkloosheid in Rotterdam hoger dan in andere grote steden Het NWW-percentage (het aantal niet-werkzame werkzoekenden als percentage van de beroepsF3.7 NWW-‐percentage en ontwikkeling 2003-‐2010 de Gnationaal 4 en Nederland (alle jaren stand augustus) bevolking) ligt 2in010 Rotterdam ruim bovenin het gemiddelde enin ook boven de werkloosheid in de andere drie grote steden (zie figuur 3.8). Na twee jaren van een sterke afname van het aantal Indeling % NWW, aug 2006 2010t.o.v. 2003 2007 t.o.v. 2006 2008 t.o.v. 2007 2009 t.o.v. 2008 2010 t.o.v. 2009 werklozen (van september 2006 85,9 tot september 2008) nam het aantal werklozen tussen september Ro<erdam 12,7% 100,1 85,6 105,3 101,1 en september toe. Met name 104,1 in de periode Amsterdam 2008 9,9% 91,4 2009 83,6 93,2 105,2 september 2008 tot september 2009 DenHaag ontwikkelde 8,2% 85,0 79,2 110,8 107,9 het85,2 aantal werklozen in Rotterdam zich relatief gunstig (een lage toename). Opvallend is Utrecht 5,1% 93,8 79,3 81,9 121,6 82,2 dat het aantal werklozen in de periode september 2009 tot september 2010 nationaal nauwelijks Nederland 6,3% 99,1 81,2 toenam, maar in Rotterdam nog 84,1 wel. De 117,4 effecten 102,3 van de crisis op de werkloosheid bleven redelijk beperkt . De arbeidsmarkt heeft zich in Nederland % NWW, aug 2010 2006 t.o.v. 2003 2007 t.o.v. 2006 snel hersteld 2008 t.o.v. van 2007 de gevolgen 2009 t.o.v. van 2008de kredietcrisis. 2010 t.o.v. 2009 Ro<erdam Tussen 2009 – 2010 herstelt de arbeidsmarkt in de twee steden in de Noordvleugel van de Randstad Amsterdam (Amsterdam en Utrecht) zich sneller dan in de Zuidvleugel (Rotterdam en Den Haag). Dit duidt erop DenHaag dat de steden in de Noordvleugel vooroplopen in het economisch herstel.
Beroepsbevolking Rotterdam relatief jong Sinds 2000 is het aandeel 45-plussers in de beroepsbevolking in de vier grote steden en in Nederland als geheel toegenomen (zie figuur 3.7). Onder mannen is het aandeel 45-plussers groter dan onder vrouwen. Zowel onder mannen als vrouwen ligt het aandeel 45-plussers in Rotterdam lager dan het nationaal gemiddelde en in Amsterdam en Den Haag. De verwachting is dat Rotterdam niet bovengemiddeld te kampen zal krijgen met een ‘vervangingsvraag’, hoewel dit per sector en beroep wel kan verschillen.
Utrecht Nederland
122
00%
05%
10%
15% 60
80
100
120 60
80
100
120 60
80
100
120 60
80
100
120 60
80
100
120
Figuur 3.7
Aandeel 45- tot 65-jarigen in de beroepsbevolking, vier grote steden, 2000 en 2009 Bron: Bureau Louter, op basis van CBS (EBB).
participatiegraad
Figuur 3.8
45
NWW*: stand en ontwikkeling, G4 en Nederland, 2003 – 2010**
40
Bron: Bureau Louter, op basis van UWV / WERKbedrijf.
35 30
NWW-ontwikkeling 15%
130
25 20
120 10%
110
15 10
100 5%
90
5 2000 MANNEN
2009
2000 VROUWEN
2009
2000 TOTAAL
2009
0
80 0%
%NWW aug 2010
2006 t.o.v. 2003
2007 t.o.v. 2006
Amsterdam
Amsterdam
Utrecht Nederland
2009 t.o.v. 2008
Rotterdam
Rotterdam
Den Haag
2008 t.o.v. 2007
* NWW = Niet-werkzame werkzoekenden. Dit door UWV / WERKbedrijf gehanteerde werkloosheidsbegrip is anders gedefinieerd dan het werkloosheidsbegrip van het CBS. Daardoor wijken de werkloosheidscijfers van de beide instellingen van elkaar af. ** alle jaren stand in augustus
Den Haag Utrecht Nederland
2010 t.o.v. 2009
70
Figuur 3.9
Figuur 3.8 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 98
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 99
Aantal kortdurig werklozen sterk toegenomen, langdurige werkloosheid gehalveerd sinds 2007 Een onderscheid naar werkloosheidsduur maakt duidelijk dat het aantal kortdurig werklozen sterk toe is genomen, in Rotterdam meer dan gemiddeld in Nederland. Het aantal langdurig werklozen (minstens drie jaar werkloos) is zowel nationaal als in Rotterdam in de periode 2006 – 2010 afgenomen (zie figuur 3.9). Het aantal langdurige werklozen is de laatste drie jaar gehalveerd in Rotterdam (van 20 duizend naar 10 duizend). De samenstelling van het werklozenbestand is sterk veranderd vergeleken met 3 jaar geleden. Toen was in Rotterdam van alle werklozen slechts 22% korter dan een jaar werkloos. Momenteel is dat 53%. Aangezien de kans op een baan groter is als men kort werkloos is, vormt dat dus een goed uitgangspunt om werklozen snel naar werk te leiden wanneer de economie weer aantrekt.
Figuur 3.10
NWW naar duur werkloosheid, Rotterdam en Nederland, 2007 – 2010 Bron: Bureau Louter, op basis van UWV / WERKbedrijf.
A. totaal
2007
B. korter dan 1 jaar
2008
2009
2010
250
250
200
200
150
150
100
100
50
2007
2008
2009
2010
50
Figuur 3.9
Aandeel NWW in beroepsbevolking naar werkloosheidsduur, G4 en Nederland, 2006 – 2010*
C. 1 tot 3 jaar
D. langer dan 3 jaar
Bron: Bureau Louter, op basis van UWV / WERKbedrijf.
18% 16% 14%
2007
2008
2009
2010
250
250
200
200
150
150
100
100
50
2007
E. aandelen, kort, middel en langdurig werkloos Rotterdam
6% 4% 2% 2006 … 2010
2006 … 2010
2006 … 2010
3e kwartaal 2008 2006 … 2010
Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
Nederland
> 3 jaar 1 - 3 jaar * alle jaren stand in augustus
< 1 jaar
4e kwartaal 2008 1e kwartaal 2009 2e kwartaal 2009 3e kwartaal 2009
2010
50
Nederland
10%
2006 … 2010
2009
Rotterdam
12%
8%
2008
0% 2007
2008
2009
2010
F. aandelen, kort, middel en langdurig werkloos Nederland 100%
100%
75%
75%
50%
50%
25%
25%
0%
2007
2008
> 3 jaar 1 - 3 jaar < 1 jaar
2009
2010
0%
Figuur 3.17
Figuur 3.18
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 100
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 101
De diensteneconomie als banenmachine voor laaggeschoolden De overgang naar een postindustriële economie – of wel de afnemende werkgelegenheid in de industrie en de toenemende werkgelegenheid in de dienstensector – verloopt niet in elke stad even snel. In sommige steden is de industrie nog sterk aanwezig, terwijl in andere steden daarvan nog amper sprake is. Tegelijkertijd zien we dat een bepaald type werkgelegenheid in de dienstensector in de afgelopen decennia een hoge vlucht heeft genomen: geavanceerde producentendiensten zoals accountancy, consultancy en financiële dienstverlening. Niet alleen de aanwezigheid van deze diensten, maar ook de toename daarvan, verschilt echter aanzienlijk per stad. Het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld van een sterke aanwezigheid van geavanceerde producentendiensten is uiteraard de Zuidas in Amsterdam, maar ook in een stad als Utrecht zijn zij sterk vertegenwoordigd. In steden die van oudsher een sterk industrieel profiel hebben, zoals Rotterdam, is de toename in de werkgelegenheid in deze diensten daarentegen aanzienlijk minder sterk geweest in de afgelopen decennia.
dat wordt voor een groot deel veroorzaakt door de aanwezigheid van dienstverlening in de publieke sector, in plaats van de aanwezigheid van diensten in de commerciële sector.
Dit is duidelijk zichtbaar in de eerste onderstaande figuur die de postindustrialiseringstrends van de vier grote steden tussen 1997 en 2007 afbeeldt. Daarin zien we dat de diensten-industrie ratio (voor een exacte beschrijving van de gebruikte data en methoden in dit stuk zij verwezen naar onderstaande bronnen) het hoogst is in Utrecht, en het laagst in Rotterdam. Daarnaast is de toename van deze ratio tussen 1997 en 2007 in zowel Utrecht als Amsterdam sterker dan in Rotterdam. In Den Haag is in deze periode de diensten-industrie ratio vrij stabiel, maar daarbij moet worden opgemerkt dat overheidsdiensten en publieke diensten niet in deze ratio zijn opgenomen. Anders gesteld: Den Haag heeft weliswaar een veel postindustriëler karakter dan Rotterdam, maar
Deze verschillen in de mate waarin steden een postindustrieel profiel kennen zijn van grote invloed op de werkgelegenheidsstructuur. Uiteraard voor het type werkgelegenheid, maar ook voor het aantal banen dat voor laaggeschoolden wordt gecreëerd. Veel industriële productie is namelijk geautomatiseerd, en daardoor weinig arbeidsintensief. Steden die nog sterk leunen op de industriële sector kennen daarom per saldo weinig banen voor laaggeschoolden. Een sterke aanwezigheid van geavanceerde dienstverlening, of in het geval van Den Haag publieke dienstverlening, levert echter wel veel banen voor laaggeschoolden op. Denk hierbij aan schoonmakers, cateraars, beveiligers en dergelijke. Dit werk in en rondom kantoorgebouwen is, in tegenstelling tot industriële productie, erg arbeidsintensief. Voor het laden of lossen van een containerschip in de Rotterdamse haven zijn bijvoorbeeld veel minder mensen nodig dan voor het schoonhouden en onderhouden van een kantoorgebouw. Dit wordt meteen duidelijk uit de tweede figuur, dat de werkloosheidscijfers voor laaggeschoolden tussen 1997 en 2007 in de vier grote steden toont. Deze cijfers fluctueren weliswaar met het economisch getij, maar de rangorde van de vier steden blijft in die periode grofweg dezelfde. In tegenstelling tot in de eerste figuur met de diensten-industrie ratio’s scoort Rotterdam niet het laagste, maar het hoogste – en voor Utrecht geldt precies het omgekeerde. Amsterdam en Den Haag zijn in de tweede figuur van plaats verwisseld ten opzichte van de eerste figuur, zij het dat het verschil in werkloosheid onder laaggeschoolden tussen deze twee steden niet zo uitgesproken is.
Trends in de diensten-industrie ratio van de vier grote steden, 1997 – 2007
Trends in werkloosheid onder laaggeschoolden in de vier grote steden, 1997 – 2007
Bron: J. van der Waal, EUR.
Bron: J. van der Waal, EUR.
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
diensten-industrie ratio
werkloosheidspercentage
9
9
8
8
7
7
6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
1
1
2006
2007
0
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Rotterdam
Rotterdam
Amsterdam
Amsterdam
Den Haag
Den Haag
Utrecht
Utrecht
2005
2006
2007
0
Figuur 3.16 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 102
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 103
Dit komt vermoedelijk omdat de sterk aanwezige publieke dienstverlening in Den Haag deels compenseert voor de minder sterk aanwezige geavanceerde producentendiensten. Beide vormen van dienstverlening leveren aan de onderkant van de arbeidsmarkt immers grotendeels soortgelijke banen op. Ook overheidsgebouwen moeten worden schoongemaakt en bewaakt, en ook werknemers die in die gebouwen werkzaam zijn creëren vraag naar catering en dergelijke.
Rotterdam, stad met vele talenten Rotterdam heeft talent, maar wordt het herkend en erkend? De Rotterdamse vestiging van Hogeschool INholland deed een verkennend onderzoek op dit thema. Moet Rotterdam zijn talenten beter inzetten of juist meer ontwikkelen? Deze bijdrage is een weergave van literatuurstudie, expertmeetings en interviews met vertegenwoordigers van overheid, onderwijs, studenten en bedrijfsleven. Het resultaat zijn vijftien principes die bijdragen aan talentgebruik en -ontwikkeling in Rotterdam. De principes zijn geclusterd en worden vervolgens toegelicht. 1. Heb het talent om talent bij jezelf en anderen te (h)erkennen.1 2. Talent kent veel variabelen. Laat meerdere perspectieven toe in beleid en uitvoering, bijvoorbeeld zowel de persoon als prestatie, zowel duurzaamheid als tijdelijkheid, etc. 3. Als de wereld om ons heen verandert, verander dan ook je zienswijze.
Dit verband tussen de mate waarin een stedelijke economie draait om (geavanceerde) dienstverlening en de werkloosheid onder laaggeschoolde stedelingen is overigens robuuster dan hier wordt getoond aan de hand van de vier grote steden in Nederland. Een vergelijking van de 22 grootstedelijke gebieden die Nederland telt levert dezelfde resultaten op. Daarnaast blijkt zowel in Duitsland als in de Verenigde Staten – de enige landen waarvan in de wetenschappelijke literatuur verslag is gedaan over dit verband – hetzelfde patroon te bestaan. Alles wijst kortom in de richting dat hier sprake is van een algemeen geldend verschijnsel in hoogontwikkelde economieën, en geen specifiek Nederlands fenomeen. De conclusie die hieruit kan worden getrokken is dat het industriële karakter van Rotterdam, en van soortgelijke (haven)steden in de ons omringende landen, in enkele decennia tijd een van haar meest gewaardeerde aspecten heeft verloren. Eens waren sterk op industrie gerichte steden banenmachines voor laaggeschoolden, maar inmiddels is dit stokje overgenomen door steden die sterk op dienstverlening zijn gericht. Deze dienstverlening heeft echter sterk de neiging om te clusteren in steden die reeds sterk op diensten georiënteerd zijn. Of deze clustering in de nabije toekomst een oplossing kan bieden voor de werkloosheidsproblematiek in voormalige industriesteden zoals Rotterdam is daarom hoogst onzeker.
Beleidsmakers, onderwijzers, werkgevers en werknemers hebben niet altijd dezelfde focus als het gaat om talent en interpreteren het begrip verschillend. Aanleg en begaafdheid zijn synoniemen die weergeven dat men het heeft meegekregen, terwijl bekwaamheid, kundigheid en capaciteit meer staan voor toetsbare criteria die ontwikkeld kunnen worden. De talentenjachten enerzijds en de vele regels en normen in het onderwijs en de arbeidsmarkt anderzijds zijn hier een uiting van. De één kijkt meer vanuit de mens en persoonlijkheid en de ander meer vanuit startkwalificaties, meetbare prestatie-indicatoren en functiebouwwerken. Na jaren trainen kan het ‘kwartje vallen’ wanneer één betekenisvolle aanwijzing wordt gegeven. Talent lijkt hiermee afhankelijk van een groot aantal variabelen zoals tijd, toevalligheid, leeftijd, levensfase, omgeving, voorgeschiedenis, functionele setting, discipline, wil, doorzettingsvermogen, niveau, inspiratie en motivatie.
Jeroen van der Waal, EUR
Meer informatie kunt u opvragen via de auteur
[email protected]
Literatuur Waal, J. van der (2010a) Stedelijke economieën in een tijd van mondialisering. Arbeidsmarktkansen en etnocentrisme van laagopgeleiden in Nederlandse steden. Amsterdam: Amsterdam University Press. Waal, J. van der & J. Burgers (2010) Post-Industrialization, Job Opportunities and Ethnocentrism. A Comparison of 22 Dutch Urban Economies. Urban Studies (in druk).
Talentendriehoek Bron: INHolland.
onderzoek
educatie
ondernemen
onderwijs
triple helix
werk en
Rotterdam city
consument
leven lang leren
overheid
arbeidsmarkt
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 104
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 105
Een andere economie vraagt om andere maatstaven (Klamer, 2009): bevredigend, inclusief, visionair, in ontwikkeling, rechtvaardig, duurzaam, participatief, innovatief, divers, toegankelijk 2. De maatstaven lijken aan te sluiten bij de principes die talent helpen ontwikkelen. Arjo Klamer 3 geeft aan dat je talent je als mens onderscheidt: ‘Dat gaat verder dan de competenties die we hebben, maar heeft ook iets te maken met hart en ziel’.
Een terugkerend onderwerp is de wijze waarop keuzes worden gemaakt. Als je selecteert op zichtbare competenties en talenten, of op wat men niet kan, blijft een groot potentieel mogelijk onbenut. Het switchen van studenten tussen studierichtingen wordt meestal gezien als probleem en kostenpost. De switch kan echter ook unieke combinaties opleveren van inzichten en competenties die later van nut blijken te zijn. De geïnterviewden pleiten voor meer snuffelstages, academia vitae, schakeljaren, summerclasses, dagelijkse of wekelijkse masterclasses ter oriëntatie of reflectiecoaches. 12. Creëer perspectief en leer mensen kansen te zien. 13. Ken je beperkingen, je bronnen en hoe je je verhoudt tot anderen.
‘People followed jobs, now jobs follow talented people’ Deze uitspraak van Richard Florida geeft aan dat talenten zich niet volgens een plan of een gespecificeerde marktbehoefte ontwikkelen. Veel functies waar afgestudeerden nu op solliciteren, bestonden een aantal jaar geleden nog niet; nieuwe functies zullen nog worden gecreëerd. 4. Creëer ontmoetingsplaatsen. Sluit mensen aan op ‘het netwerk’ zodat kansen op ontwikkeling van talent en arbeid toenemen. 5. Faciliteer en activeer interactie, dialoog en conversatie in een betekenisvolle omgeving.
Kansen zijn te vinden in de directe omgeving en in dit (digitale) tijdperk ook steeds meer wereldwijd. Arjo Klamer wijst er op dat om die kansen te benutten aandacht voor elkaar, dialoog en bewustzijn van de eigen bronnen en beperkingen nodig is. ‘In de dialoog leert men hoe men zich verhoudt tot anderen en kan men nieuw perspectief krijgen. […] Reputatie en status zijn voor velen belangrijk en in dit proces is enige bescheidenheid gewenst’. In de regio Rotterdam beëindigt gemiddeld de helft binnen vijf jaar na oprichting de onderneming. Hiermee gaat talent en veelal laagdrempelige werkgelegenheid verloren. Er bestaat een positief verband tussen ondernemerschap, economische groei en innovatiekracht. Innovatie wordt in Nederland voor een groot deel gedragen door jonge, startende bedrijven en ondernemende werknemers 6. Uit onderzoek blijkt dat ondernemerschaponderwijs de kansen op succes van een ondernemer vergroot 7. Om ondernemersvaardigheden effectief aan te leren is het van belang om zo jong mogelijk te beginnen. Kinderen zijn beter in staat om ondernemende kwaliteiten als creativiteit, zelfredzaamheid, doorzettingsvermogen en een positieve risicohouding te ontwikkelen 8. 14. Stel vragen in plaats van regels. 15. Ontwikkel manieren waardoor mensen hun eigen weg kunnen vinden, zowel in de rol van leraar als leerling.
Om talent voor Rotterdam een context te geven is een model ontwikkeld (zie figuur Talentendriehoek). Hierin zijn de partijen herkenbaar die samenwerken en overleggen in het kader van talent en economische groei, innovatie, onderwijs, wonen, werken, participatie, etc. Wanneer mensen elkaar ontmoeten en in gesprek gaan, kunnen kennis, ervaring en relaties worden uitgewisseld en kan iemand getriggerd worden om talenten te ontwikkelen of in te zetten. In de dialoog wordt begrip voor elkaar vergroot. Met internet en sociale media wordt de ontmoeting en interactie bovendien steeds makkelijker en dynamischer. 6. Koppel kennis- en talentontwikkeling aan de samenstelling en cultuur van de stad en beroepsbevolking. Nieuwe kennis moet bijvoorbeeld naar rato laag geschoold of cultureel georiënteerd werk opleveren voor jongeren. 7. Vergroot bonding en bridging. Eer de identiteit en de groep waar toe je behoort, maar ga ook voor gezamenlijke doelen buiten de eigen groep. Rotterdam kent diverse initiatieven gericht op het aantrekkelijker maken van de stad voor studenten van hogere opleidingen en hoger opgeleiden. Guido Walraven 4: ‘Het gaat hierin niet alleen om het aantrekken, maar vooral om het boeien en binden van mensen. Het potentieel, het sociaal kapitaal, van Rotterdam kan veel beter benut worden, wanneer naast bonding, vanuit je eigen identiteit en mensen die op je lijken, ook bridging wordt toegepast. Bridging is juist naar mensen toegaan die heel anders zijn in cultuur, economisch opzicht, leeftijd, religie, etc.’ Functionele identificatie betekent dat mensen primair worden gezien als lid van een sportvereniging, beroepsgroep, werknemer bij een bepaald bedrijf, lid van een politieke partij of student aan een bepaalde school, en niet meer worden gezien als allochtoon of autochtoon, blanke Nederlander of Irakees (Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid, 2007). Regio’s met de grootste regionale economische groei hebben naast een tolerante omgeving een hoog percentage talent 5 en een kennisintensieve economie (Florida, 2002). 8. Innovatie wordt gestimuleerd in heterogene en multidisciplinaire groepen. Pas dit toe in de verschillende contexten: wonen, werken, leren, recreëren. 9. Werk betekenisvol en leer bewust. Bewust leren in concrete situaties en de diepte in gaan geeft voldoening. Mensen leren beter wanneer ze betekenisvol leren en bewust kiezen voor leren in een concrete uitdaging of situatie. Onderzoeken laten tevens zien dat betekenisgeving een relatie heeft met de voldoening die het geeft (van Gelderen, van der Sluis & Jansen, 2004). De ontwikkeling, werkgelegenheid en ontplooiingsmogelijkheden vinden hun betekenis in de functionele setting van het onderwijs, een onderneming, de maatschappij of persoonlijke situatie. Studenten geven aan graag aan reële vraagstukken te werken van echte opdrachtgevers. Waar de afgelopen decennia veel focus heeft gelegen op efficientie en productiviteit, lijkt de discussie te verschuiven naar zin- en betekenisgeving, of zoals Frans van der Reep dit zegt: ‘Van lean en mean naar lean en meaningful’.
10. Maak talent zichtbaar in een veilige en respectvolle omgeving. 11. Stel oordelen zo lang mogelijk uit. Een talent kan later tot bloei komen.
Arjo Klamer: ‘Door vragen te stellen kunnen we van elkaar meer te weten komen en wordt je je bewust van je eigen waarden en emoties. Zonder een wil en zonder overtuiging ergens voor te staan, is talent stuurloos’. Het nut van ontwikkelen van talent is het activeren van een denkproces, waardoor een wil naar voren komt. Tot slot Het thema van deze Economische Verkenning is ‘Alles is economie’, dus ook talent. De historie laat zien dat daar waar mensen er op uit zijn gegaan en toegang hebben gecreëerd tot nieuwe bronnen, er meer netwerken en economische activiteiten zijn ontstaan en de mens zich ontwikkeld heeft. Talent is één van de bronnen in onze economie en lijkt in belang toe te nemen. Wanneer we deze bron goed aanboren en de talenten van anderen zien en inzetten, groeien we zelf en leggen we een duurzame basis voor economische en persoonlijke ontwikkeling. Welke talenten wilt u inzetten?
Peter van den Heuvel, INHolland Meer informatie en aanvullende onderzoeksrapporten kunt u opvragen via de auteur
[email protected] 1. Uitspraak Frans van der Reep, Lector Digital World Hogeschool Inholland. 2. Vertaald uit het artikel ‘Een andere economie vraagt om andere maatstaven (Klamer, 2009), Image ’Ten goals of a good economy’ source: the sustainable economy dialogue, University of Cambridge, Programme for Industry. 3. Arjo Klamer is Hoogleraar Economie van kunst en cultuur aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. 4. Guido Walraven is lector Dynamiek van de Stad bij Hogeschool Inholland. 5. Met talent bedoelt Richard Florida hoog opgeleiden en mensen met een onconventionele lifestyle. 6. Entrepreneurship update - Onderwijs en ondernemerschap in Nederland - Mirjam van Praag, ACE, 2007. 7. Maatschappelijke urgentie van ondernemerschap, EIM, 2005. 8. Bijdrage van Aad Hoogduijn, beleidsadviseur bij de Kamer van Koophandel.
Figuur 3.15 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 106
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 3 Arbeidsmarkt – pagina 107
Rotterdam behoudt talent, maar minder dan de andere grote Randstedelijke universiteitssteden Rotterdam en omgeving (inclusief Delft) is een van de belangrijkste studieregio’s van Nederland, er studeren hier meer dan 80.000 HBO- en WO-studenten. 17,7% van de Nederlandse WO-studenten, en 13,1% van de Nederlandse HBO-studenten studeert in Rotterdam en omgeving. Waar deze studenten vandaan komen, waar ze tijdens hun studie wonen, en waar ze na hun studie hun woon- en werkcarrière opbouwen zijn voor Rotterdam cruciale vragen voor de verwezenlijking van de ambitie het opleidingsniveau van de beroepsbevolking te verhogen. Viktor Venhorst, promovendus aan de Rijksuniversiteit Groningen, biedt in zijn studie ‘Hoger opgeleiden in grote steden in Nederland. Brain drain of brain gain’ uit 2010 eerste antwoorden op deze vragen. De studie is verricht in het kader van het Nicis onderzoeksprogramma ‘Kennis voor krachtige steden’; naast Rotterdam participeerden Groningen, Leeuwarden, Maastricht en Tilburg in het onderzoeksproject. Een van de centrale figuren in het eindrapport is de figuur die op pagina 107 voor een zestal universiteitssteden is weergegeven. Voor elke stad is voor de aan de eigen universiteit afgestudeerde studenten aangegeven waar deze woonden op 16-jarige leeftijd en waar ze anderhalf jaar na afstuderen werken en wonen.
WO-afgestudeerden: woonlocatie op 16-jarige leeftijd, werk- en woonlocatie 1,5 jaar na afstuderen Bron: Viktor Venhorst, RUG.
Rotterdam 16 jaar werk
Een eerste belangrijke conclusie is dat Rotterdam het voor wat betreft het aantrekken en vasthouden van WO-opgeleiden relatief goed doet. Anderhalf jaar na afstuderen werkt 29%, en woont zelfs 37% van de EUR-alumni in de stad. Voor werken is dit een tweede, en voor wonen een derde plaats onder de zes onderzochte steden. Dit lijkt zeer positief. Tegelijkertijd moeten wel twee kanttekeningen gemaakt worden. De cijfers geven een beeld op het moment van anderhalf jaar na het afstuderen. Inzicht in wat er hierna met de alumni gebeurt, is onvoldoende aanwezig. Daarnaast biedt het vergelijken van de Rotterdamse woning- en arbeidsmarkt met buiten de Randstad gelegen steden wellicht een vertekend beeld. Zeker qua wonen (Amsterdam en Utrecht) en ook qua werken (Amsterdam) kan Rotterdam hier zijn positie nog verbeteren. Een andere conclusie die getrokken kan worden uit de figuur is dat WO-afgestudeerden een neiging hebben in de studiestad te blijven wonen, in elk geval in de eerste anderhalf jaar na het afstuderen: er wonen meer alumni in de stad dan dat er werken. Dit geldt voor alle onderzochte steden. Het feit dat er zoveel meer afgestudeerden in Rotterdam wonen wordt wellicht veroorzaakt door het feit dat deze mensen bereid zijn te forenzen. Op termijn echter is er het risico dat deze groep dichterbij de baan gaat wonen. Om het opleidingsniveau van de bevolking te verhogen moet de stad zowel voldoende aantrekkelijke werkgelegenheid als voorzieningen en woonkwaliteit blijven bieden. Viktor Venhorst, RUG
woon Amsterdam 16 jaar werk woon Utrecht 16 jaar werk woon Groningen 16 jaar werk woon Maastricht 16 jaar
Meer informatie kunt u opvragen via de auteur
[email protected]
werk woon Tilburg 16 jaar werk woon 0%
20%
40%
60%
80%
studiegemeente
westen inclusief G4
studieregio
overig Nederland
overig studielanddeel
buitenland
100%
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 109
Hoofdstuk 4
Kennis en innovatie
• Aantal kenniswerkers in Rotterdam lager dan in de andere drie grote steden. • Sterke groei ‘ideegenererende activiteiten’ in Rotterdam, vooral bij adviesbureaus. • Rotterdam heeft nog veel te winnen op de andere drie grote steden als het om innovatie gaat. • Innovatiegraad in Rotterdam in industrie lager dan nationaal gemiddelde, maar in distributie en zakelijke diensten hoger. • Rotterdam scoort hoog op organisatorische en marktinnovaties maar minder op technische innovaties. • Tussen 2004 en 2008 verbetering van innovatieprestaties in Rotterdam • Door Unilever zijn er veel octrooiaanvragen in Rotterdam, maar het percentage bedrijven met octrooiaanvragen is laag.
Figuur 4.1 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 110
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 111
Bedrijven moeten voortdurend vernieuwen om concurrerend te blijven. Naarmate er meer vernieuwende bedrijven in een stad of regio zijn, zal dat leiden tot meer groei in die stad of regio. Dat vertaalt zich uiteindelijk in meer welvaart. Kundig en goed opgeleid personeel vormt de bron van ideeën om te komen tot de vernieuwing van de economie. Die vernieuwing kan de vorm aannemen van nieuwe producten of diensten, nieuwe manieren om op efficiënte wijze goederen te maken of diensten te leveren, verbeteringen in de organisatie van de productie binnen bedrijven en instellingen of het aanboren van nieuwe markten.
De onderverdeling naar technische, economische en verzorgende opleidingen (onder andere lerarenopleidingen, verpleegkunde, geneeskunde en sociale wetenschappen) maakt duidelijk dat het aandeel kenniswerkers zowel binnen de stuwende bedrijvigheid als binnen de overige bedrijvigheid een vrij nauwkeurige afspiegeling vormt van het nationaal gemiddelde (zie figuur 4.1). In de overige bedrijvigheid zijn universitair opgeleiden in Rotterdam wel iets sterker vertegenwoordigd dan het nationaal gemiddelde, met name technisch en economisch opgeleiden. Hoger opgeleiden vormen een aanzienlijk groter deel van het totale personeel in de overige drie grote steden dan in Rotterdam. Op basis van het opleidingsniveau van de werknemers kan dus gesteld worden dat de economie van de andere grote steden kennisintensiever is dan de Rotterdamse economie.
In dit hoofdstuk is de innovatiekracht van de Rotterdamse economie in beeld gebracht. Eerst wordt nagegaan hoeveel kenniswerkers er bij Rotterdamse bedrijven en instellingen werken en hoeveel ‘ideegenererende activiteiten’ er gevestigd zijn. Daarna wordt aan de hand van de vragen van het CIS-onderzoek van het CBS gekeken hoe Rotterdamse bedrijven aankijken tegen hun eigen inspanningen en resultaten op het gebied van innovatie in vergelijk met andere steden. Vervolgens wordt specifiek ingegaan op Research & Development en innovatie bij het Rotterdams bedrijfsleven. Tenslotte wordt een ‘innovatieprofiel’ van Rotterdam opgesteld.
Aantal kenniswerkers lager dan in andere grote steden Het aandeel ‘kenniswerkers’, hier eenvoudig afgebakend als degenen met een voltooide opleiding op HBO- of universitair niveau, is in Rotterdam ongeveer even hoog als in Nederland (zie tabel 4.1). Dat geldt zowel voor stuwende bedrijvigheid als voor de overige bedrijvigheid. Vergelijken we Rotterdam met de andere drie grote steden dan ligt het aandeel kenniswerkers vooral wat betreft de universitair opgeleiden in de stuwende bedrijvigheid1 hoger in de andere steden. Heeft bij de in de andere grote steden gevestigde bedrijven en instellingen in stuwende bedrijvigheid één op de vijf werknemers een opleiding op universitair niveau in Rotterdam is dat één op de tien.
1. Economische activiteiten die wat hun economisch functioneren en vestigingsplaatskeuze betreft niet hoofdzakelijk afhankelijk zijn van het lokaal / regionaal bevolkingsdraagvlak.
TABEL 4.1
Figuur 4.1
Aandeel kenniswerkers in stuwende bedrijvigheid en totale bedrijvigheid
Aandeel kenniswerkers in totaal aantal arbeidsplaatsen in stuwende bedrijvigheid en in overige bedrijvigheid, 2010
Bron: Bureau Louter, o.b.v. CBS (EBB).
sector/gebied
aandeel in totaal aantal arbeidsplaatsen naar opleiding
stuwende bedrijvigheid
WO
HBO
WO + HBO
Rotterdam
10,8%
17,8%
28,6%
overige drie grote steden
21,1%
22,4%
43,4%
Nederland
10,0%
18,3%
28,4%
Bron: Bureau Louter, op basis van CBS (EBB).
30% 25% 20% 15% 10%
overige bedrijvigheid
5%
Rotterdam
12,2%
22,2%
34,4%
overige grote steden
17,8%
27,3%
45,1%
9,8%
23,5%
33,4%
Nederland Toelichting: Stuwende bedrijvigheid bestaat uit land- en tuinbouw, industrie, groothandel, transport, bank- en verzekeringswezen en zakelijke dienstverlening.
Technisch
Economisch
STUWENDE BEDRIJVIGHEID
Verzorgend
Technisch
Economisch
Verzorgend
OVERIGE BEDRIJVIGHEID
HBO, resp. Rotterdam, G3, Nedderland WO, resp. Rotterdam, G3, Nedderland
0%
Figuur 4.2 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 112
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 113
Ondanks de economische crisis toch groei ‘ideegenererende activiteiten’ Sommige activiteiten zijn voornamelijk gericht op het genereren van ideeën of het ontwikkelen van vaardigheden om ideeën te genereren. Deze ‘ideegenererende activiteiten’ kunnen worden onderverdeeld in ‘kenniswerkers opleiden’ (universiteiten en hogescholen), ‘nieuwe producten / diensten bedenken’ (onder te verdelen in research, ICT, technische adviesbureaus, overige adviesbureaus en artistieke activiteiten) en ‘nieuwe producten maken’ (de high-tech industrie) 2. Het totaal aantal arbeidsplaatsen in ideegenererende activiteiten is van begin 2008 tot begin 2010 toegenomen van 47.200 naar 48.700, ondanks de economische crisis. De werkgelegenheidsontwikkeling is uitgesplitst naar deelsectoren in figuur 4.2. Het aandeel in het totaal aantal arbeidsplaatsen van dit zeer kennisintensieve deel van de Rotterdamse economie is sinds 1988 toegenomen van 10,5% naar 15,1%.
Innovatieprofiel Aan de innovatie-enquête van het CBS zijn voor bedrijven uit de marktsector met tien of meer werkzame personen zeven indicatoren ontleend, namelijk: • R&D-uitgaven: De uitgaven aan R&D per inwoner van 15 tot 65 jaar; • % samenwerking bij innovaties: Het percentage van de bedrijven dat met andere bedrijven samenwerkt in innovatieprocessen. • % productinnovaties: Het percentage van de bedrijven met productinnovaties in de laatste drie jaar. Een productinnovatie is het op de markt brengen van nieuwe of sterk verbeterde goederen of diensten. Nieuwe producten kunnen leiden tot het aanvragen van een patent of octrooi. • % procesinnovatie: Het percentage van de bedrijven met procesinnovaties in de laatste drie jaar. Een procesinnovatie is de toepassing van een nieuw of sterk verbeterd(e) productieproces, distributiemethode of ondersteunende dienst voor de goederen of diensten van een bedrijf. • % organisatorische innovaties: Het percentage van de bedrijven met organisatorische innovaties in de laatste drie jaar. Een organisatorische innovatie is een vernieuwing van of een ingrijpende verandering in de bedrijfsstructuur of managementmethoden. • % marketing innovaties: Het percentage van de bedrijven met marketing innovaties in de laatste drie jaar. Een marketing innovatie is het doorvoeren van nieuwe of sterk verbeterde productontwerpen / -uitvoeringen of verkoopmethoden om goederen of diensten van een bedrijf aantrekkelijker te maken of om nieuwe markten te veroveren. • % omzet nieuwe producten: Het percentage van de omzet uit in de laatste drie jaar door een bedrijf op de markt gebrachte goederen en diensten.
De categorie ‘kenniswerkers opleiden’ is gegroeid met 98%, de categorie ‘nieuwe producten / diensten bedenken’ in totaal met 75% en bij de categorie ‘nieuwe producten maken’ is het aantal arbeidsplaatsen afgenomen. In absolute zin leverden de overige adviesbureaus (juridisch en financieel / economisch advies) de grootste bijdrage aan de werkgelegenheidsgroei. 2. Zie Bureau Louter (2008) Economische Monitor Delft 2008 voor een nadere toelichting.
Figuur 4.2
Ontwikkeling ideegenererende activiteiten Rotterdam, 1988 – 2010 Bron: Bedrijvenregister Rijnmond; bewerking: Bureau Louter.
18.000 16.000 14.000 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006
research ICT technisch adviesbureaus overige adviesbureaus artistieke activiteiten kenniswerkers opleiden nieuwe producten maken
2008
2010
0
Daarnaast staan in het innovatieprofiel nog de volgende indicatoren: • Studenten: Het aantal studenten (naar woonplaats) per duizend inwoners. Hierbij hebben WO-studenten een gewicht van 2 gekregen en HBO-studenten een gewicht van 1. • Studenten techniek: Idem, maar dan studenten in de richting techniek. • Kenniswerkers totaal: Het aantal hoogopgeleide werknemers bij bedrijven en instellingen in Rotterdam per duizend inwoners van 15 tot 65 jaar. Hierbij hebben wetenschappelijk opgeleiden een gewicht van 2 gekregen en hoog opgeleiden (HBO) een gewicht van 1. • Kenniswerkers technici: Idem, maar dan voor leden van de beroepsbevolking die een opleiding in de richting techniek hebben afgerond. • Octrooien high-tech: Het aantal octrooien per inwoner van 15 tot 65 jaar. Dat betreft alle octrooiaanvragen in high-tech technologiegebieden van bedrijven en personen uit Nederland (Bron: Octrooicentrum Nederland, OCNL). • Octrooien overig: Idem, maar dan voor andere dan high-tech technologiegebieden. • Technologisch hoogwaardig: Het aantal arbeidsplaatsen per inwoner van 15 tot 65 jaar in high-tech sectoren (met een gewicht van 2) en medium-tech sectoren. • Kennisintensieve diensten: Het aantal arbeidsplaatsen per inwoner van 15 tot 65 jaar in ICT, creatieve diensten en adviesbureaus.
Figuur 4.3 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 114
Rotterdam scoort vooral goed op organisatorische innovatie Voor verschillende innovatie-indicatoren (R&D, samenwerking bij innovaties, vier typen innovaties, aandeel nieuwe producten in de omzet) zijn scores bepaald voor Rotterdam en de andere drie grote steden (zie figuur 4.3). Weergegeven zijn de gemiddelde scores over de jaren 2004, 2006 en 2008 voor de stuwende bedrijvigheid. Binnen de totale stuwende bedrijvigheid is een onderscheid gemaakt naar drie brede economische sectoren. De score voor Rotterdam is daarbij steeds uitgedrukt als index ten opzichte van het Nederlands gemiddelde en vergeleken met de drie andere grote steden. Uit figuur 4.3 blijken opmerkelijke verschillen tussen de scores van de grote steden en Nederland en op verschillen in het soort innovatie waarop de grote steden scoren. Grote steden scoren veelal beter op organisatorische innovatie en marktinnovatie en minder op R&D, productinnovatie en procesinnovatie. Dat neemt niet weg dat Rotterdam voor de totale stuwende bedrijvigheid tov de andere steden nog veel te winnen heeft. Uiteraard kan de hoogte van de scores samenhangen met de samenstelling van de bedrijvigheid. Indien in een gebied veel bedrijvigheid is gevestigd met een nationaal gezien lage innovatiegraad, mag verwacht worden dat de innovatiegraad van de totale stuwende bedrijvigheid in dat gebied niet hoog is, vergeleken met het nationaal gemiddelde. Gecorrigeerd voor de sectorsamenstelling verandert er wel iets maar niet veel aan de score voor de Rotterdamse bedrijven.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 115
Figuur 4.3
Scores op innovatie-indicatoren naar brede stuwende sectoren, Rotterdam en drie grote Steden (G3), gemiddelde 2004, 2006 en 2008 Bron: CBS innovatie-enquête 2004, 2006 en 2008; Bewerking: Bureau Louter.
index, Ned. = 1
industrie
naar componenten Rotterdam
R&D-uitgaven per 1.000 inw. 15-64 jaar
positie* 36
% samenwerking bij innovatie
5
% productinnovaties
32
% procesinnovaties
34
% organisatorische innovaties
11
% marktinnovaties
12
% omzet nieuwe producten
38
distributie R&D-uitgaven per 1.000 inw. 15-64 jaar
16
% samenwerking bij innovatie
22
% productinnovaties
32
% procesinnovaties
25
% organisatorische innovaties
10
% marktinnovaties
34
% omzet nieuwe producten
22
zakelijke diensten R&D-uitgaven per 1.000 inw. 15-64 jaar
14
% samenwerking bij innovatie
23
% productinnovaties
26
% procesinnovaties
23
% organisatorische innovaties
16
% marktinnovaties
22
% omzet nieuwe producten
22
totaal R&D-uitgaven per 1.000 inw. 15-64 jaar
31
% samenwerking bij innovatie
25
% productinnovaties
34
% procesinnovaties
33
% organisatorische innovaties
4
% marktinnovaties
32
% omzet nieuwe producten
0
37 0,5
1
1,5
2
2,5
3
Rotterdam, totaal effect overige G3, totaal effect * positie: plaats Rotterdam in ranglijst van 38 gebieden G3 = Amsterdam, Den Haag, Utrecht
innovatiescore van Rotterdam gecorrigeerd voor de sectorsamenstelling van de Rotterdamse economie
Figuur 4.4 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 116
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 117
Innovativiteit Rotterdams bedrijfsleven gestegen In de Economische Verkenning 2008 werd over Rotterdam geconstateerd: ‘Het opvoeren van de innovativiteit vormt een belangrijke uitdaging’. Die uitspraak was gebaseerd op gegevens uit 2004. In deze Economische Verkenning zijn gegevens over 2008 verwerkt. In figuur 4.4 staan de scores (in de vorm van rapportcijfers) voor de stuwende bedrijvigheid en de drie deelsectoren daarbinnen. Dit rapportcijfer is samengesteld op basis van de zeven innovatie-indicatoren. Tevens zijn de scores per indicator voor de totale stuwende bedrijvigheid weergegeven, als index ten opzichte van het nationaal gemiddelde. Dit is vergeleken met de drie andere grote steden. Tevens is de ontwikkeling sinds 2004 berekend.
Voor de afzonderlijke innovatie-indicatoren geldt dat Rotterdam in 2008 wat betreft ‘niet-technische innovaties’ (het percentage bedrijven met organisatorische innovaties en het percentage bedrijven met marktinnovaties) boven het nationaal gemiddelde scoort. Als het gaat om R&D-uitgaven en het percentage van de omzet uit nieuwe producten staat Rotterdam minder sterk. De scores voor de andere drie grote steden liggen rond of boven het nationaal gemiddelde maar zijn ook het sterkst op het punt van organisatorische innovaties en marktinnovaties. In de periode 2004 – 2008 heeft Rotterdam de scores op een aantal indicatoren zien verbeteren. Het gaat dus de goede kant op met de innovativiteit van het Rotterdams bedrijfsleven. Dat geldt vooral voor het percentage van de bedrijven met marktinnovaties. Tegelijkertijd nam de gemeenschappelijke score van de andere drie grote steden ook toe.
In industrie en distributie is de innovatiegraad in Rotterdam toegenomen tussen 2004 en 2008. Dat geldt niet voor de zakelijke diensten (waarvoor sprake is van een licht afname). Per saldo is de innovatiegraad ook voor de totale stuwende bedrijvigheid toegenomen. Voor alle drie brede sectoren en voor de totale stuwende bedrijvigheid scoort Rotterdam lager dan de andere grote steden.
Figuur 4.4
Innovatiegraad Rotterdam en groep van drie grote steden, 2008 en ontwikkeling 2004 – 2008 Bron: CBS innovatie-enquête 2004, 2006 en 2008; bewerking: Bureau Louter.
2008
verandering 2004 – 2008
totaal industrie distributie zakelijke diensten 2
4
6
8
index Nederland = 1
10
-2
-1
2008
0
1
2
verandering 2004 – 2008
R&D-uitgaven per 1.000 inw. 15 – 64 jaar % samenwerking bij innovatie % productinnovaties % procesinnovaties % organisatorische innovaties % marktinnovaties % omzet nieuwe producten 0
0,5
1
1,5
2
Rotterdam G3 = Amsterdam, Den Haag, Utrecht
G3
-1
- 0,5
0
0,5
1
Figuur 4.5 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 118
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 119
Innovatie in clusters In Nauta, F. en P. Veling (mei 2010) Herijking innovatiebeleid Rotterdam; naar regionale ecosystemen van innovatie, is de innovatiekracht van Rotterdam tegen het licht gehouden. Het doel van het project was om: • de kwaliteit van het innovatiesysteem in de regio in kaart te brengen voor de thema’s waar de gemeente zich op heeft gericht de afgelopen jaren (haven, medisch, creatief en duurzame energie); • aanbevelingen te doen om de innovatiesystemen binnen deze thema’s te versterken.
Innovativiteit in Rotterdam lager dan in andere grote steden In figuur 4.5 is een ‘innovatieprofiel’ opgesteld waarin de complete innovatieketen, van opleiden tot de valorisatie van kennis wordt gekwantificeerd (zie ‘Innovatieprofiel’ op pagina 113 voor een beschrijving van de indicatoren).
Dit onderzoek is complementair aan de analyse zoals die in dit hoofdstuk is uitgevoerd. Ten eerste richten Nauta en Veling zich meer op de ‘voorwaarden’ voor innovatie via een innovatiesysteemmodel met twintig indicatoren, terwijl in dit hoofdstuk meer de nadruk ligt bij het meten van de innovatieprestaties. Ten tweede richten Nauta en Veling zich op een deel van de bedrijvigheid (geselecteerde clusters), terwijl in dit hoofdstuk het volledige stuwende Rotterdamse bedrijfsleven wordt onderzocht, met een onderscheid naar drie brede economische sectoren. Ten derde baseren Nauta en Veling zich op literatuuronderzoek en een aantal interviews, terwijl in dit hoofdstuk gebruik is gemaakt van onderzoek onder bedrijven. Nauta en Veling komen, met de Rotterdamse speerpuntsectoren als uitgangspunt tot een aantal clusters (of clusters-in-wording), waarvan het innovatiesysteem-model wordt gevuld voor logistiek, deltatechnologie, CO2-opslag, medische technologie en architectuur. Daarnaast zijn er kwalitatieve beschrijvingen voor zorg, media, duurzame energie en ‘energiebesparing en decentrale energie opwekking stedelijke omgeving’. In onderstaand overzicht staan steeds drie sterke punten en drie zwakke punten (waarvan sommige kansen vormen) per cluster. Er is geen cluster dat hoog scoort op alle onderdelen in dit innovatiesysteem-model. De inventarisatie van Nauta en Veling leert wel dat CO2-opslag en medische technologie wat meer zwakke punten kennen dan de andere drie clusters (waarbij aan CO2-opslag wel veel marktpotentie wordt toegedicht).
Figuur 4.5
Scores op innovatieprofiel, Rotterdam en drie overige grote steden, gemiddelde 2004, 2006 en 2008 Bron: Bureau Louter, o.b.v. diverse statistieken (CBS EBB, CBS innovatie-enquête, Cfi, LISA).
relatieve score, Nederland = 1
opleiden studenten
studenten techniek
kenniswerkers totaal
technici
research Rotterdamse clusters haven logistiek
deltatechnologie
chemie: CO2-opslag
medische technologie
architectuur
zwak
R&D per inwoner
Zeer veel massa, internationale uitstraling
Weinig starters
% samenwerkend
Veel kennis/gekwalificeerd personeel
Vermarkten kennis buiten de regio (kans!)
Ondersteuning lokale/regionale overheid
Weinig aandacht voor R&D (zorgelijk!)
octrooien high-tech
Veel massa, internationale uitstraling
Weinig aandacht voor starters
octrooien overig
Veel kennis/gekwalificeerd personeel
Gebrek aan risicokapitaal
% productinnnovaties
Aandacht voor netwerkvorming
Organiserend vermogen in de regio
% procesinnovaties
Zeer grote potentiële markt
Nog geen bewezen technologie (kans!)
% organisatorische innovaties
Veel massa (uitstoot CO2)
Geen financiering voor netwerkvorming
% marktinnovaties
sterk
innovatie
effecten
Steun nationaal innovatieklimaat
Wel visie, weinig beleidsbudget
Veel risicokapitaal beschikbaar
Weinig massa (productiebedrijven)
% omzet nieuwe producten
Voldoende gekwalificeerd personeel
Weinig R&D bij bedrijven
technologisch hoogwaardig
Ondersteuning lokale/regionale overheid
Weinig ondersteuning netwerkvorming
kennisintensieve diensten
Internationale uitstraling
Impuls R&D nodig
Hoog gekwalificeerd personeel
Conjunctuurgevoelig
Veel starters en spin-offs
Weinig buitenlandse opdrachten (kans!)
0
0,5
1
1,50
Rotterdam gemiddelde G3
2
2,5
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 120
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 121
Voor indicatoren aan de ‘inputkant’ van innovatieprocessen, namelijk het aantal studenten en het aantal kenniswerkers scoort Rotterdam veelal boven het nationaal gemiddelde. Zoals we bij de innovatiegraad al zagen is Rotterdam geen typische R&D-stad en staan de Rotterdamse bedrijven sterker op het punt van organisatorische en marktinnovatie dan op het punt van product en procesinnovaties. De hoge score voor octrooien is te danken aan het hoofdkantoor van Unilever dat veel octrooien aanvraagt (zie ‘Octrooiaanvragen: overheersende rol van Unilever’). Waarom Rotterdamse bedrijven minder omzet uit nieuwe producten halen is een zaak die verder onderzocht moet worden… want het is in deze laatste schakel van de keten dat het geld verdiend wordt!
Octrooiaanvragen: overheersende rol van Unilever Op een technologische innovatie die industrieel toepasbaar is, kan octrooi worden aangevraagd. Het kan gaan om een nieuw product zijn, maar ook om een technologische verbetering van een bestaande werkwijze of een productieproces. Een octrooiaanvraag kost geld. Wanneer bedrijven of personen een octrooi aanvragen, wil dat zeggen dat zij het zowel in technisch als commercieel opzicht waard vinden om hun innovatie te beschermen. Het aantal octrooiaanvragen vormt dus een indicatie van de mate waarin hoogwaardige innovatie plaatsvindt.
Terwijl Rotterdam op de indicatoren in het innovatieprofiel afwisselend boven en onder het nationaal gemiddelde scoort komt Rotterdam voor twee indicatoren boven het gemiddelde van de andere drie grote steden.
In de Economische Monitor Zuid-Holland 2009 werd geconstateerd dat Zuid-Holland na NoordBrabant de provincie is met de meeste octrooiaanvragen per inwoner. In de technologievelden chemie / landbouw / voeding bezet Zuid-Holland zelfs de eerste plaats. Sindsdien zijn twee onderzoeken uitgevoerd waarin de ruimtelijke spreiding van octrooiaanvragen meer in detail is onderzocht, namelijk: • EIM, i.s.m. NL Octrooicentrum (2010) Octrooien in KvK-gebied Rotterdam; in opdracht van KvK Rotterdam. • Bureau Louter (2010) De regionale arbeidsmarkt van technici tot 2016. Speciaal topic: Octrooiaanvragen per regio; in opdracht van Platform Bèta Techniek. Veel innovatie en daaraan gekoppelde octrooiaanvragen vinden plaats in grote R&D-centra. Van belang is dat de plaats waar de R&D-activiteiten plaatsvinden niet gelijk hoeft te zijn aan de plaats van waaruit de octrooiaanvraag wordt ingediend. Zo neemt Unilever in Nederland de zevende plaats in (na zes in het zuidoosten van Nederland gevestigde bedrijven), gemeten naar R&D-uitgaven, met € 149 mln. in 2009 (bron: Technisch Weekblad). Het laboratorium van Unilever staat in Vlaardingen, maar de octrooiaanvragen worden ingediend vanuit het hoofdkantoor in Rotterdam. Van alle octrooiaanvragen in Rotterdam komt maar liefst 80% van Unilever (EIM 2010). Het onderzoek van Bureau Louter wijst uit dat Rotterdam, na Eindhoven en Den Haag de derde plaats inneemt op de gemeentelijke ranglijst van het totaal aantal octrooiaanvragen. Door Octrooi-centrum Nederland worden dertig technologievelden onderscheiden. Van alle gemeenten vinden in Rotterdam de meeste octrooiaanvragen plaats in farmacie en cosmetica en in landbouw en voedingsmiddelen. Rotterdam bezet de tweede plaats in basischemie, transport, consumenten-producten en werktuigbouw / bouw en de derde plaats in medische apparatuur. Dat sluit aan bij de speerpunten haven-industrieel complex en medische technologie en bij de vestiging van Unilever. Op typische high-tech technologievelden scoort Rotterdam minder hoog. Uit het onderzoek van EIM blijkt dat Kamer van Koophandelgebied Rotterdam in de ranglijst van twaalf KvK-gebieden in Nederland op de elfde plaats staat wat betreft het percentage van de bedrijven dat in de periode 2003 – 2007 een octrooiaanvraag heeft gedaan (de ‘octrooidichtheid’). Binnen KvK Rotterdam scoort de gemeente Rotterdam nog iets onder dat gemiddelde. De octrooidichtheid in Rotterdam behoort tot het laagste kwart van 49 ‘KvK-subregio’s’. Gemeten exclusief de overheersende positie van Philips (nationaal in high-tech) en Unilever (binnen KvK Rotterdam) specialiseert KvK Rotterdam zich vooral in de hoofdtechnologievelden industriële processen, werktuigbouw en machines en consumentenproducten / bouw. Voor de stad Rotterdam staan in het rapport van EIM geen afzonderlijke cijfers. Met 1.407 octrooiaanvragen van de in totaal 1.762 aanvragen in de periode 2003 – 2007 is Unilever de absolute nummer 1 in Rotterdam. Op de tweede en derde plaats staan het Erasmus Medisch Centrum (59 aanvragen) en Hunter Douglas (46 aanvragen). De hoge score op het aantal octrooiaanvragen voor Rotterdam (zie figuur 4.5) is dus hoofdzakelijk te danken aan Unilever. Exclusief Unilever scoort Rotterdam laag wat betreft het aantal octrooiaanvragen.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 122
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 123
Dat komt overeen met de lage scores op technische innovatie in figuur 4.3. Wel signaleert EIM dat het aantal octrooiaanvragen in de periode 2003 – 2007 sterker is toegenomen dan het nationaal gemiddelde. Een verbetering van de innovativiteit van het Rotterdams bedrijfsleven werd ook geconstateerd in figuur 4.4. Het gaat dus wel de goede kant op.
Maken steden werknemers productiever of vestigen productieve werknemers zich vooral in steden? Dankzij micro-data van bedrijven is het tegenwoordig mogelijk de economie te bestuderen op het niveau waar het gebeurt: het bedrijfsniveau. Dat geeft de kans om te onderzoeken wat bedrijven productiever en innovatiever maakt naast de vraag wat die bedrijven daar zelf van vinden zoals in het Community Innovation Survey van het CBS. Een studie van Martijn Smit1 naar de effecten van agglomeratie op innovatie kwam tot de conclusie dat de kans dat een bedrijf innoveert meer wordt bepaald door factoren binnen het bedrijf dan door factoren uit de omgeving. Als dat zo is, heeft stedelijk of regionaal innovatiebeleid dan wel zin? Omdat innovatie belangrijk is voor de vernieuwing van de economie, voeren veel steden en regio’s beleid op dat terrein. Deze krijgen van Smit een waarschuwing ‘tegen het al te optimistisch willen inplannen van clusters en agglomeratievoordelen’. Een ander proefschrift, dat van Alexander Alexiev2, legt ook de nadruk op de bedrijfsinterne verhoudingen en de rol van het management daarin. Bedrijven en organisaties waarderen hun relaties te weinig als het om kennis voor innovatie gaat. Het management moet investeren in zowel de interne relaties als de externe relaties, het sociale kapitaal van de onderneming, om kennisstromen op gang te brengen die nodig zijn voor innovatie. Ook het onderzoek van Martijn Smit toont aan dat factoren die samenhangen met het vermogen van bedrijven om nieuwe dingen over te nemen (R&D intensiteit, scholing, organisatieveranderingen en samenwerking met andere bedrijven) de innovativiteit van een bedrijf kunnen verklaren. De mate waarin bedrijven in staat zijn vernieuwing te ‘absorberen’ of investeren in hun sociale kapitaal (de relaties binnen en buiten het bedrijf) zijn aldus de onderzoekers de belangrijkste sleutels tot innovatie.Het zijn innovatieve bedrijven die een regio innovatief maken en niet omgekeerd. Maar speelt de stad of regio dan helemaal geen rol? Dankzij de micro-data komt er ook meer zicht op de factoren achter de loonverschillen tussen de stedelijk gebieden. Het gemiddelde uurloon in Rotterdam ligt op € 19,70. Tussen de stedelijke agglomeraties liggen de verschillen tussen € 17,90 in Heerlen en € 21,90 in Amsterdam3. Verschillen in opleidingsniveau en de urbanisatie (o.a. concurrentie op de arbeidsmarkt) verklaren voor een goed deel die verschillen. Dat is nog geen antwoord op de vraag wáárom sommige regio’s méér hoogopgeleiden en banen voor hoopopgeleiden aantrekken dan andere. Het opleidingsniveau van de bevolking is de uitkomst van zowel onderwijs en opleiding in de stad, als het niveau van de banen. Meer nog dan voorheen blijkt dat de arbeidsmarkt niet langer een factor is die eenvoudigweg vanuit de vraag kan worden ingevuld. Omgaan met de regionale arbeidsmarkt vraagt om een subtiel spel waarbij vraag en aanbod beiden een rol moeten spelen. Juist als het gaat om het aanbod heeft Rotterdam als opleidingsstad een aantal sterke troeven in handen. Samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid is in Rotterdam nog te gefragmenteerd. Samenwerking tussen de drie partners moet de initiatieven beter met elkaar verbinden en daarmee tot een betere arbeidsverdeling leiden4. De (mogelijke) bijdrage van universiteiten en hogescholen aan de economische vernieuwing is nog weinig onderzocht. Omdat mensen voor voorzieningen minder ver willen reizen5 dan voor hun werk krijgt ook de verzorgende economie (de stedelijke voorzieningen, de consumptiestad) een steeds belangrijker rol om zowel aanbod als vraag op de arbeidsmarkt aan de stad te binden. Ook uit het themahoofdstuk blijkt dat er een sterk verband bestaat tussen kennis en innovatie en het woon- en leefklimaat.Oók voor innovatie blijken sociale factoren als voorzieningen en sociaal kapitaal van groter belang dan verwacht. 1. 2. 3. 4. 5.
Martijn J Smit Agglomeration and Innovation 2010. Alexander Alexiev Exploratory Innovation: The Role of Organisational and Top Management Team Social Capital. Gegevens uit 2005 ontleend aan CPB Henri de Groot ea Stad en Land 2010. OECD Higher Education in regional and city development Rotterdam the Netherlands 2010. CPB Stad en Land, 2010.
Figuur 4.10 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 124
De skill-bases van Rotterdam en Amsterdam In de huidige diensten- en kenniseconomie vormen de vaardigheden en kennis van werknemers één van de belangrijkse bronnen van welvaart voor een regio. Dit zogeheten menselijk kapitaal is het resultaat van een aanzienlijke hoeveelheid tijd en geld die geïnvesteerd zijn in opleidingen, maar ook van jarenlange werkervaring. Doordat veel vaardigheden ofwel zijn verworven met het oog op een bepaalde baan ofwel zijn opgedaan tijdens het werk, zijn zij vaak maar beperkt inzetbaar buiten de huidige baan. Met andere woorden, het menselijk kapitaal van een werknemer is niet overal even goed inzetbaar, maar is specifiek voor een bepaald soort werk. Dit inzicht heeft verstrekkende gevolgen.
Figuur 4.11 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 125
een indicator voor vaardighedengerelateerdheid: de skill-relatedness index (Neffke en Henning 2009). Aan de andere kant zullen bedrijven op zoek zijn naar werknemers met vaardigheden die passen
Zo zullen mensen niet graag een baan accepteren waar ze de kennis en vaardigheden niet voor hebben. Dit zou namelijk gelijk staan aan een vernietiging van hun menselijk kapitaal. De grootste (bedrijfstakoverschrijdende) arbeidststromen zullen daarom gevonden worden tussen bedrijfstakken die een zelfde soort kennis of vaardigheden vragen van hun personeel: bedrijfstakken zijn op die manier ‘skill-related’. Hieruit kan worden opgemaakt dat de arbeidsstromen tussen bedrijfstakken een goede indicatie zijn voor de mate waarin bedrijfstakken aan elkaar gerelateerd zijn in termen van de vaardigheden die vereist worden van werknemers. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van
Skill-bases van Amsterdam
Skill-bases van Rotterdam
Bron: www.franknefke.com
Bron: www.franknefke.com
agriculture and forestry fishing mining manufacturing utilities construction wholesale and retail hotels and restaurants transport finance bussiness services public administration education health care miscellaneous
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 4 Kennis en innovatie – pagina 126
bij de bedrijfstak waarin zij actief zijn. Daardoor zullen zij zich bij hun keuze voor een bepaalde locatie (moeten) afvragen of de lokaal aanwezige werknemers voor hen geschikte vaardigheden bezitten. Met andere woorden, bedrijven zullen zijn aangetrokken tot regio’s waarin veel skill-related bedrijfstakken voorkomen. Daarnaast maakt de aanwezigheid van gerelateerde bedrijvigheid het voor bestaande bedrijven eenvoudiger om geschikte werknemers te vinden. Sterker nog, de circulatie van werknemers tussen gerelateerde bedrijfstakken maakt technologische kruisbestuiving tussen bedrijfstakken mogelijk (Neffke, Henning en Boschma 2010). Tot slot kunnen gerelateerde bedrijfstakken in tijden van economische neergang ontslagen werknemers opvangen, zonder grootschalige omscholing. Gebruikmakend van de skill-relatedness index uit Neffke en Henning (2009) kan de economie worden weergegeven als een netwerk van skill-related bedrijfstakken. In dit netwerk kan vervolgens ook de werkgelegenheid van de verschillende bedrijfstakken in een bepaalde regio worden afgebeeld. Op deze wijze kan een regio gepositioneerd worden in de industriële ruimte. De figuren hiernaast illustreren dit door de industriële portfolio’s van Rotterdam en Amsterdam naast elkaar te zetten. In deze figuren zijn bedrijfstakken weergegeven met gekleurde symbolen die aangeven tot welke brede sector zij behoren. Een lijn tussen twee symbolen geeft aan dat de bijbehorende bedrijfstakken sterk aan elkaar gerelateerd zijn. De omvang van de symbolen geeft de mate aan waarin de regio is overgespecialiseerd in de betreffende bedrijfstak ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Onmiddellijk springen de structurele verschillen tussen de lokale economieën van ’s lands grootste steden in het oog. Waar Amsterdam met name in het linker gedeelte van de industriële ruimte actief is (waar de creatieve industrie (lichtblauwe driehoeken), de zakelijke (roze vierkanten) en financiële dienstverlening (gele vierkanten) te vinden zijn), is Rotterdam duidelijk meer gericht op de rechterkant van de industriële ruimte (waar transportactiviteiten(groene vierkanten) en de maakindustrie (blauwe cirkels) te vinden zijn). Tot slot is een aantal symbolen ook van een groene of rode rand voorzien. Deze rand laat zien of de bedrijfstak goed (groen) of slecht (rood) is ingebed in de lokale arbeidsmarkt. Dat wil zeggen, de rand geeft aan in hoeverre er werkgelegenheid in gerelateerde bedrijfstakken in de regio te vinden is. Opvallend is dat de relatief kleine financiële sector goed lijkt ingebed in de lokale arbeidsmarkt. Maar ook grote delen van de maakindustrie zijn goed ingebed (zoals bijvoorbeeld de petrochemische industrie), terwijl deze in Amsterdam slechts met moeite gerelateerde activiteiten zouden vinden. Onderzoek (Neffke en Henning 2010; Neffke, Henning en Boschma 2010) wijst uit dat goed ingebedde activiteiten (dus activiteiten waarvoor veel gerelateerde werkgelegenheid in de regio aanwezig is) een kleinere kans hebben om uit de regio te vertrekken. Bovendien geldt voor sectoren die in principe goed ingebed zouden zijn in de regio, maar die er nog niet aanwezig zijn, een verhoogde kans hebben om tot de lokale economie toe te treden. De werknemers die in een regio aanwezig zijn – en hun kennis en vaardigheden – bepalen daardoor voor een groot deel welke nieuwe activiteiten zouden kunnen worden aangetrokken en welke bestaande activiteiten zouden kunnen verdwijnen. Gedegen kennis van de positie die de huidige activiteiten van een regio innemen in de industriële ruimte is daarom van groot belang voor een goed begrip van hoe de lokale economie zich in de toekomst zal ontwikkelen. Frank Neffke, Erasmus Universiteit Rotterdam
Meer informatie kunt u opvragen via de auteur
[email protected]
Neffke FMH, Henning M., 2009. Skill relatedness and firm diversification (Papers on Evolutionary Economics 2009-06). Neffke FMH, Henning M., 2010. Seeds of regional structural change. The role of entrepreneurs and expanding firms in shaping local path dependencies (Papers in Evolutionary Economic Geography 10.05). Neffke FMH, Henning M., Boschma R.A., 2010. How do regions diversify over time? Industry relatedness and the development of new growth paths in regions Papers in Evolutionary Economic Geography 09.16) Meer informatie, voorbeelden en verwijzingen naar de geciteerde bronnen kan worden gevonden op www.frankneffke.com.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 5 Ruimte voor ondernemen – pagina 129
Hoofdstuk 5
Ruimte voor ondernemen
• Overgrote deel nog regionaal beschikbare bedrijventerreinen ligt buiten de gemeente Rotterdam. • Problematiek verouderde bedrijventerreinen concentreert zich binnen Nederland in Noord-Brabant en Rijnmond. • Regionale markt voor bedrijventerreinen blijft krap voor logistieke en groothandelsbedrijven. • Overaanbod op de Rotterdamse kantorenmarkt neemt toe. • Leegstand winkels daalt in Rotterdamse ‘vervangingsmarkt’.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 5 Ruimte voor ondernemen – pagina 130
De beschikbaarheid van bedrijfsruimte vormt een belangrijke voorwaarde voor economische ontwikkeling van een regio. Weliswaar groeit het ‘nieuwe werken’, het flexibele werken vanuit huis of openbare locaties, aan populariteit, maar verreweg de meeste mensen werken nog altijd vanuit kantoor of een bedrijfspand. Traditioneel wordt binnen de bedrijfsruimtemarkt onderscheid gemaakt tussen het segment bedrijventerreinen, het segment kantoren en de specifieke markt voor winkels (en andere voorzieningen). Typisch voor Rotterdam is natuurlijk dat het grootste deel van de bedrijventerreinen zich in de havengebieden bevindt, bestemd voor havengerelateerde bedrijven. Voor kleine bedrijven, zoals starters, is de beschikbaarheid van kleinschalige kantoor- en bedrijfsruimten van belang. In 2010 heeft het OBR ook gegevens over kleinschalige bedrijfshuisvesting gepubliceerd in de tweede rapportage Navigator 2010.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 5 Ruimte voor ondernemen – pagina 131
2 x gemaakt nieuwe data
Schaarste aan bedrijfsterrein concentreert zich aan de zuidzijde van Rotterdam De regio Rijnmond is traditioneel een regio met veel industrie en logistieke bedrijvigheid. Begin 2010 besloeg de voorraad aan bedrijventerreinen in Groot-Rijnmond dan ook een oppervlak van bijna 13.000 hectare. Dat is 63% van het totale bebouwde oppervlak in de regio. Het gaat hier om het zogenaamde ‘bruto’ oppervlak, waarbij tevens de openbare ruimte en infrastructuur op de bedrijventerreinen zijn meegeteld. Het deel dat daadwerkelijk beschikbaar is voor bedrijfsactiviteiten, het zogenoemde ‘netto’ oppervlak, bedroeg bijna 9.200 hectare. Ruim twee derde van de bedrijventerreinen in de regio (6.400 hectare) is zeehaventerrein. Over de ontwikkeling van de zeehaventerreinen is meer te vinden in hoofdstuk 7 ‘Haveneconomie’. De 2.800 hectare aan ‘droge’ terreinen in de regio zijn vooral gemengde bedrijventerreinen, bestemd voor lichte industrie, logistiek en groothandel en direct daaraan gekoppelde kantooractiviteiten. Bijna een vijfde van de ‘droge’ bedrijventerreinen in de regio, namelijk 527 hectare, is in de gemeente Rotterdam geconcentreerd. Daarvan was begin 2009 al 483 hectare uitgegeven. Op dat moment was nog 12 hectare direct uitgeefbaar en nog eens 25 hectare in planning danwel beschikbaar om bouwrijp te maken. Het overgrote deel van de regionaal nog beschikbare terreinen ligt buiten de gemeente Rotterdam. Begin vorig jaar waren de grootste direct beschikbare arealen te vinden in Lansingerland (Prisma en Oudeland). Grotere, nog niet beschikbare arealen, betroffen Rotterdam Airport, regionaal bedrijventerrein Nieuw-Reijerwaard en Hoefweg Zuid (Bleiswijk).
Tabel 5.1
Voorraad ‘droge’ bedrijventerreinen in Rotterdam en regio, stand: januari 2010 Bron: Zuid-Holland (2010), Infodesk.
2009
2009
2010
netto
Rotterdam overig Groot-Rijnmond % aandeel Rotterdam in regio
terstond
niet-terstond
bruto ha
netto ha
uitgegeven
netto uitgifte
uitgeefbaar
uitgeefbaar
719,8
526,9
483,4
2,0
12,2
25,0
2.956,9
2.204,7
1.878,0
25,2
128,0
220,0
19,6%
19,3%
20,4%
11,6%
9,8%
11,2%
Figuur 5.1
Figuur 5.2
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 5 Ruimte voor ondernemen – pagina 132
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 5 Ruimte voor ondernemen – pagina 133
De Rotterdamse markt voor bedrijfsruimte verruimt, maar blijft structureel krap Rotterdam heeft door de jaren heen te maken met een betrekkelijk krappe markt voor bedrijfsruimte. Het aanbod kan de vraag naar bedrijfsruimte nauwelijks bijhouden. De ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen kost veel ruimte, ruimte die in de stad Rotterdam en in de directe omgeving schaars is. Bovendien is het lastig om vraag en aanbod van individuele ruimtebehoevende bedrijven goed op elkaar af te stemmen.
Regionale aanpak verouderde bedrijventerreinen gestart in 2010 Circa een derde van de bedrijventerreinen in Nederland is verouderd. Het gaat daarbij meestal om economische veroudering (bereikbaarheid en inrichting van het terrein en de panden voldoen niet langer aan de eisen van de gebruikers) of fysieke veroudering (slijtage en verpaupering). Maar een terrein kan ook qua geografische ligging uit de gratie raken of niet langer voldoen aan de eisen door veranderingen in de wet- en regelgeving.
De laatste jaren neemt de omvang van de opname van bedrijfsruimte in de regio Rijnmond wel af. Tussen juli 2009 en juli 2010 bedroeg de opname 164.000 m2 v.v.o.1. Dat is ruim 100.000 m2 minder dan in de twaalf maanden daarvoor. De grootste afnemers van bedrijfsruimte in de eerste helft van 2010 waren Handelsveem (32.500 m2) en Pacorini (7.100 m2), beiden op Distripark Botlek.
Binnen Nederland is de schaal waarop de verouderingsproblematiek speelt het grootst in NoordBrabant en de regio Rijnmond. Het gaat in Rijnmond om circa duizend hectare aan bedrijventerreinen, ruim een derde van het totale oppervlak ‘droge’ terreinen in deze regio. Iets minder dan de helft daarvan bevindt zich binnen de gemeente Rotterdam: de terreinen Spaanse Polder en Rotterdam Noord West. Het overgrote deel van de verouderde bedrijventerreinen behoudt zijn functie als bedrijventerrein. Voor ongeveer 50 hectare is een transformatie naar onder andere woonbestemming voorzien.
De verhouding tussen het opnamecijfer en het aanbod aan bedrijfsruimte, de zogenaamde ‘bedrijfsruimtemarktratio’, is door de terugval in de opname fors gedaald naar 34%. Dit betekent dat de bedrijfsruimtemarkt in kwantitatieve zin is verruimd. Dat is tweemaal zo laag als de ratio van 75% die als norm geldt voor een ‘gezonde’ marktsituatie. De meerjarige ontwikkeling toont een lichte terugloop van de vraag versus een redelijk constante omvang van het aanbod. De gemiddelde marktratio over de afgelopen vier jaar is uitgekomen op 64%, wat redelijk in de buurt van de gewenste normratio ligt. De verruimde marktsituatie resulteert in de eerste helft van 2010 in een lichte daling van de huurprijzen met 0,6% naar gemiddelde € 55 per m2 per jaar. De verruimde marktsituatie betekent echter niet automatisch dat het voor bedrijven makkelijker is geworden om geschikte, kwalitatief goede bedrijfsruimte te vinden. Het betrekken van nieuwe bedrijfsruimte leidt doorgaans tot het vrijkomen van de oude locatie van de onderneming en dus tot een toevoeging aan het aanbod. Een aanzienlijk deel van die vrijkomende locaties is echter verouderd en niet aantrekkelijk of geschikt voor potentiële gegadigden. Vooral voor bedrijven in de logistieke en groothandelssector blijft de regionale bedrijfsruimtemarkt krap. De ligging en ontsluiting van veel aangeboden locaties laat namelijk te wensen over. 1. Verhuurbaar vloeroppervlak.
Figuur 5.1
Verouderde bedrijventerreinen in de G4-regio’s, 2009 Bron: IBIS (2010).
Figuur 5.2
aantal hectare droge terreinen 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500 Rijnmond
Aggl. Amsterdam
Aggl. Den Haag
Stadsgewest Utrecht
0
Aanbod en opname van bedrijfsruimte in regio Rotterdam, medio 2006 – medio 2010 Bron: Dynamis (2010), Sprekende Cijfers - Jaarrapport Bedrijfsruimtemarkten 2009/2010.
x 1.000 m2 vvo - 500
1,0
- 400
0,8
- 300
0,6
- 200
0,4
- 100
0,2
- 100 verouderde terreinen overige terreinen
marktratio
2006/2007
2007/2008
aanbod
opname (linker as)
2008/2009
ratio (rechter as)
2009/2010
0
Figuur 5.9
Figuur 5.10
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 5 Ruimte voor ondernemen – pagina 134
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 5 Ruimte voor ondernemen – pagina 135
Aanbod aan kantoorruimte Rotterdam en regio verder gegroeid, ondanks afname nieuwbouw Het aanbod aan kantoorruimten op de Rotterdamse markt is de afgelopen paar jaar sneller gegroeid dan de opname van kantoorruimte door bedrijven en instellingen. Hierdoor is de kantorenmarktratio in 2009, de verhouding tussen opname en aanbod van kantoorruimte, naar 20% gedaald. Dat is ver beneden de gewenste ratio van circa 75%, waarbij kan worden gesproken van een ‘gezonde’ marktontwikkeling.
Verdere verruiming en oplopende leegstand Rotterdamse kantorenmarkt dreigt Er is sprake van overaanbod op de Rotterdamse kantorenmarkt. De daadwerkelijke leegstand op de kantorenmarkt van 10% is drie maal zo hoog als gewenst. Het aanbod aan kantoorruimte overstijgt de laatste jaren de vraag fors. Bovendien is een steeds groter deel van het aanbod structureel van aard. Dit betekent dat kantoorruimte minstens drie jaar te huur of te koop staat aangeboden. Het gaat daarbij om onaantrekkelijke en verouderde kantoorruimten, waarvoor de kans steeds verder afneemt dat zich hiervoor huurders of kopers zullen aandienen.
In 2009 is het aanbod gegroeid, ondanks een verdere afname van de nieuwbouw van kantoren. De terugval van de nieuwbouw is het gevolg van de economische crisis en de financiële crisis in het bijzonder. Zo is de vraag naar kantoorruimte afgenomen, maar zijn tevens de financieringsmogelijkheden voor het ontwikkelen van nieuwe kantorenprojecten flink beperkt. Tot twee jaar geleden bedroeg de jaarlijkse Rotterdamse nieuwbouw circa 3% van de in de stad aanwezige voorraad aan kantoorruimte. Dat aandeel is vorig jaar tot onder de 1% gedaald.
Om in de situatie van overaanbod verandering te brengen zou de vraag naar kantoorruimte fors moeten aantrekken en tegelijkertijd een deel van het aanbod uit de markt moeten worden genomen. Beiden lijken op de kortere termijn bezien niet aan de orde. Het economisch herstel is onzeker en de vraag naar kantoorruimte daalt trendmatig, onder invloed van efficiënter ruimtegebruik. De financiële sector, in het verleden een grote afnemer van kantoorruimte in Rotterdam, krimpt. Bovendien voldoet een deel van het aanbod niet aan de eisen en wensen van de afnemers. Perspectief op grootschalige onttrekking van bestaande kantoorruimte uit de markt is er voor de komende jaren evenmin. Voor eigenaren van kantoren (veelal beleggers) is het voorlopig aantrekkelijker leegstaand bezit af te schrijven of partieel te verhuren dan het te herbestemmen of herontwikkelen. Het omzetten van kantoren naar andere functies is immers kostbaar en de vraag naar alternatieve functies is onzeker.
Dat, ondanks de beperkte nieuwbouw, het aanbod aan kantoren toch is toegenomen, is te danken aan het groeiend aangeboden metrage van reeds bestaande kantoren. Een steeds groter deel van dat aanbod is economisch verouderd en lastig te verhuren of te verkopen. Inmiddels bestaat bijna 40% van het aanbod uit kantoren die geheel of gedeeltelijk al minstens drie jaar voor huur of verkoop worden aangeboden. Daarbij hoeft nog niet altijd sprake te zijn van leegstand. Te huur of te koop staande ruimten kunnen onderwijl tijdelijk of niet-commercieel in gebruik zijn. De werkelijke leegstand in deze regio bedroeg eind 2009 11,5% van de voorraad en in de stad Rotterdam 10%. Het leegstandsprobleem is binnen de regio Rotterdam het grootst in kantorenpark Rivium (Capelle).
Bovenop de huidige ruime marktsituatie komen nog de forse nieuwbouwplannen die in de stad momenteel in uitvoering zijn of voor de komende jaren op stapel staan. In totaal gaat het daarbij om bijna 450.000 m2 b.v.o. (bruto vloeroppervlak), ofwel circa 10% van de voorraad. Daar tegenover staat een verwachte behoefte aan kantoorruimte in de markt van circa 310.000 m2 b.v.o.. Dit resulteert in een verdere toename van het totale aanbod naar tussen de 16% en 18% van de voorraad in de deelgebieden Noord, Zuid en Midden Rotterdam. En dat terwijl volgens makelaars het aanbod idealiter 5% – 7% van de voorraad dient te zijn. Het grootste deel van de tot 2015 geplande nieuwbouw is evenwel al in gang is gezet en een gegarandeerde afzet of verplichtingen voor de uitvoering ervan zijn reeds aangegaan. De grootste projecten in uitvoering of planning tot 2015 zijn De Rotterdam (70.000 m2), Oosterflank (43.000 m2) en First Tower (o.a. plm. 40.000 m2 kantoren).
De vraag is of de situatie op de Rotterdamse kantorenmarkt in 2010 verbetert ten opzichte van het problematische jaar 2009. Er zijn tekenen van enig herstel. In de eerste helft van 2010 is 66% meer kantoorruimte opgenomen dan in de eerste helft van 2009.2 Grootste afnemers waren Shell, Stedin en de RET met elk 12.000 m2 kantoorruimte in het centrum. Wel zijn de huurprijzen in het eerste halfjaar van 2010 licht gestegen. Dat laatste kan ook te maken hebben met het feit dat een deel van de huurmarkt, namelijk het hoogwaardig segment, nog altijd courant is. Zo zijn de huurprijzen in het topsegment in centrum van Rotterdam gestegen van € 190 naar € 195 per m2 per jaar. 2. DTZ (2010), Factsheets kantoren- en bedrijfsruimtemarkt – medio 2010.
Figuur 5.4
Verwachtingen voor de Rotterdamse kantorenmarkt tot 2015
Figuur 5.3
Aanbod van kantoorruimte in regio Rotterdam, 2005 – 2009
Bron: OBR (2010), Navigator Rotterdamse werklocaties.
Bron: Dynamis (2010), Sprekende Cijfers - Jaarrapport Kantorenmarkten 2010.
x 1.000 m2 bvo
x 1.000 m2 vvo
marktratio
% aanbod van de voorraad
500
20%
600
1,2
400
16%
500
1,0
300
12%
400
0,8
200
8%
300
0,6
100
4%
200
0,4
0
100
0,2
0
2005
2006
aanbod
2007
opname (linker as)
2008
ratio (rechter as)
2009
0
Rotterdam Noord
Rotterdam Midden
Rotterdam Zuid
Rotterdam West
oplevering minus behoefte 2010 – 2015 (linker as)
% aanbod van de voorraad 2010 (rechter as)
aanbod per 1 juli 2010
% aanbod van de voorraad 2015
0%
Figuur 5.6
Figuur 5.7
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 5 Ruimte voor ondernemen – pagina 136
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 5 Ruimte voor ondernemen – pagina 137
Grootschalige nieuwbouw voor kwaliteit versus incourante kleine winkelpanden in de wijk Rotterdam is, afgemeten naar winkelareaal, al een aantal jaar de op één na grootste winkelstad van Nederland. De Rotterdamse markt voor winkelruimte is een ‘vervangings-markt’. Voor omvangrijke groei van het winkelaanbod ontbreekt in de Maasstad de marktruimte. Die is er nog wel voor het ontwikkelen van specifiek en kwalitatief hoogwaardig aanbod. Tegelijkertijd telt Rotterdam ook winkelpanden die niet langer aantrekkelijk ofwel ‘courant’ zijn om te verhuren of verkopen. Het karakter van de vervangingsmarkt komt tot uiting in de lichte krimp tot 928.000 m2 v.v.o. die het Rotterdamse winkelareaal in 2009 heeft ondergaan. De reductie van het areaal heeft zich voorgedaan in de sector ‘in en om het huis’, (interieurwinkels, doe-het-zelf zaken, tuincentra). Het areaal in de dagelijkse sector (o.a. supermarkten) en de mode-en-luxe-artikelen branche is vorig jaar verder toegenomen. In de supermarktbranche groeide het areaal en nam het aantal verkooppunten af.
In het vorige stuk is opgemerkt dat de leegstand in het Rotterdamse winkelbestand in 2009 licht is gedaald naar 9% van de voorraad. Niettemin grossiert de Maasstad in plannen voor nieuwbouw van winkelruimten in de stad, waarvan een groot deel overigens nog niet hard is. Maar ook bij de harde plannen, die tussen nu en 2015 gerealiseerd worden, gaat het al om circa 170.000 m2 b.v.o. aan nieuw winkeloppervlak, ofwel 15,6% van de voorraad. Indien deze harde plannen worden gerealiseerd groeit het totale aanbod uitgedrukt als percentage van de winkelruimtevoorraad tot 15,7% in 2015. Dat is drie maal zo hoog als het gewenste ‘frictieaanbod’ van 4,5% tot 6%. De belangrijkste harde plannen betreffen centrumlocaties als de B-Tower, de Markthal en de Tunnellocatie, Port City in Waalhaven Oost en Alexandrium. Op locaties als de laatstgenoemde en bijvoorbeeld ook de wijken om het stadscentrum zullen plannen sterk gericht moeten zijn op kwaliteitsverbetering in plaats van het simpelweg toevoegen van extra winkelruimte. Op deze en ook andere locaties in Rotterdam is de markt verzadigd.
Begin 2010 was ook de leegstand afgenomen naar 9% van de voorraad, maar dat is nog altijd hoger dan landelijk (5,4%). Belangrijkste oorzaak van de hoge leegstand is de aanwezigheid van veel verouderde winkels in vooroorlogse stadswijken. Het betreft hier incourante panden, met als minpunten de onaantrekkelijke locatie en de gebrekkige kwaliteit en beperkte omvang van de winkelruimte. Dit laatste is ook terug te zien in de ontwikkeling van de schaalgrootte van leegstaande panden; deze is de laatste jaren afgenomen van gemiddeld 157 m2 in 2006 naar 129 m2 in 2010. Bijna een kwart van de voorraad (circa 200.000 m2 v.v.o.) is geconcentreerd in de binnenstad. Daar is de marktdynamiek ook het hoogst, in termen van vertrek en vestiging van winkels en winkel-formules. De winkelruimten in het stadshart zijn echter groot van omvang in vergelijking met die in veel andere steden. Hierdoor is het voor kleine speciaalzaken lastig zich er te vestigen en zijn winkelketens (nog) sterker aanwezig dan elders. In het gebied Cool-Stadsdriehoek-Stationskwartier behoort 27% van de winkels tot een filiaalbedrijf. In de binnensteden van Utrecht, Den Haag en Amsterdam ligt dat aandeel op respectievelijk 25%, 16% en 15%.3
Figuur 5.6
Kaart ruimtelijke spreiding van werkgelegenheid Bron: Bureau Louter.
3. Bron: Locatus (2010).
Figuur 5.5
Rotterdamse winkelvoorraad (winkels en metrage), 2010 Bron: Gemeente Rotterdam.
verkooppunten
v.v.o. x 1.000 m2
1.600
320
1.400
280
1.200
240
1.000
200
800
160
600
120
400
80
200
40
0
0
dagelijks
mode & luxe
vrije tijd
verkooppunten (linker as)
in/om het huis
overig detailhandel
leegstand
vloeroppervlak 2010 (rechter as)
aantal werkzame personen per km2
8.758 of meer
865 tot 1.539
3.614 tot 8.758
491 tot 865
2.442 tot 3.614
169 tot 491
1.539 tot 2.442
minder dan 169
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 5 Ruimte voor ondernemen – pagina 138
Gemeentelijke dienstverlening aan ondernemers Voor ondernemers zijn adequate fysieke werklocaties, een goede bereikbaarheid en een kwalitatief goed woonklimaat van belang. Ruimte voor ondernemen heeft naast een fysieke component ook een figuurlijke betekenis met het bevorderen van het ondernemerschap. Ondernemers vinden ook de kwaliteit van de gemeentelijke dienstverlening belangrijk. Aan ondernemers is in drie metingen gevraagd om het algehele ondernemingsklimaat in één waardering uit te drukken. In onderstaande figuur is zichtbaar dat de waardering van het gemeentelijk ondernemingsklimaat in de G4 sinds de nulmeting van een voldoende naar een ruim voldoende is gestegen. Dit positieve verschil in het overkoepelende oordeel van de ondernemer hebben de G4 gemeenten, ondanks de economische crisis, weten vast te houden of zelfs te vergroten. Rotterdam scoort daarin hoog en is in de ogen van ondernemers nog aantrekkelijker geworden.
Tabel 5.2
Algemeen oordeel ondernemers over het ondernemingsklimaat in de stad Bron: ECORYS, Eindmeting Benchmark Gemeentelijk Ondernemingsklimaat 2010.
2005
2007
2010
nulmeting
tussenmeting
eindmeting
Amsterdam
6,3
6,7
6,8
Rotterdam
6,5
6,8
6,9
Den Haag
6,4
6,5
6,6
Utrecht
6,4
6,9
6,9
gemiddelde G4
6,4
6,7
6,8
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 6 Consumentenstad – pagina 141
Hoofdstuk 6
Consumentenstad
• • • • • •
Economische crisis raakt koopkracht Rotterdammers. Rotterdam iets gezakt op ranglijst woonaantrekkelijkheid. Migratie van en naar Rotterdam heeft negatief effect op lokale koopkracht. Veiligheidsniveau Rotterdam is gehandhaafd in 2010. Detailhandel in Rotterdam weet lokale bevolking goed aan zich te binden. Rotterdamse hotelsector herstelt zich licht gedurende 2010, na de terugval in 2009.
Figuur 6.1 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 6 Consumentenstad – pagina 142
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 6 Consumentenstad – pagina 143
Naast het havencomplex vormen lokaal en regionaal georiënteerde bedrijven en instellingen een ander deel van het economisch gezicht van Rotterdam. Een groot deel van het Rotterdamse bedrijfsleven is gericht op de consumentenmarkt. Deze zogenoemde ‘consumentensector’ (vrijetijdseconomie, horeca, detailhandel) wordt daarom jaarlijks in een afzonderlijk hoofdstuk onder de loep genomen.
Inkomensniveau Rotterdammers lager, maar wel stijgend volgens landelijke trend De bevolkingsomvang (massa) en het welvaartsniveau van de bevolking vormen samen de basis voor de afzetmarkt van de consumentensector. Deze sector vormt een belangrijk deel van de Rotterdamse economie. Het inkomen van de Rotterdammers is daarom een belangrijk gegeven voor de lokale economie. In 2007 nam het aantal inwoners in Rotterdam licht af. Tegelijkertijd steeg het gemiddeld besteedbare jaarinkomen per inwoner van € 12.600,– naar € 13.500,– . Deze forse stijging van 8% is in lijn met de landelijke ontwikkeling. Per saldo resulteerde dit in een toename van de koopkracht van alle Rotterdammers tezamen van € 7,4 naar € 7,9 miljard1. Het inkomensniveau ligt in Rotterdam traditioneel lager dan in de andere grote steden. Dit hangt samen met de relatief lage arbeidsparticipatie van de Rotterdammers en ook doordat het gemiddelde inkomensniveau per inkomenstrekker lager ligt. Over het effect van de economische crisis op het inkomensniveau en de koopkracht van Rotterdammers in 2008 en 2009 zijn nog geen cijfers bekend. De werkloosheid is in Rotterdam vorig jaar wat minder snel gestegen dan landelijk. De netto arbeidsparticipatie is echter sneller gedaald dan in Nederland gemiddeld. De kans is dan ook groot dat de koopkracht van Rotterdammers vorig jaar is gedaald, aangezien het besteedbaar inkomen per inwoner in Nederland slechts zeer licht is gestegen. 1. Bron: CBS (2009), Inkomensstatistieken.
Figuur 6.1
Besteedbaar jaarinkomen per inwoner en per persoon met volledig jaarinkomen, 2006 – 2007 Bron: CBS (2009), Inkomensstatistieken.
x € 1.000 22 20 18 16 14 12 Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
Nederland
2006 2007 besteedbaar inkomen per persoon met heel jaarkomen 2007
10
Figuur 6.2 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 6 Consumentenstad – pagina 144
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 6 Consumentenstad – pagina 145
Positie Rotterdam binnen G50 qua woonaantrekkelijkheid licht gedaald 2 Rotterdam eindigt op het gebied van woonaantrekkelijkheid lager dan de overige G4-steden, evenals vorig jaar jaar. Bovendien is de Maasstad binnen de vijftig grootste gemeenten in Nederland twee posities gedaald, namelijk van nummer 10 naar nummer 12. Op de aspecten cultureel aanbod en culinaire kwaliteit is de situatie ten opzichte van andere steden achteruitgegaan. Dat hoeft overigens geen absolute verslechtering in te houden in de zin dat het aanbod in omvang of kwaliteit achteruit is gegaan ten opzichte van vorig jaar. Het kan ook zijn dat in andere steden de situatie sterker is verbeterd dan in Rotterdam.
Lagere inkomensgroepen domineren migratie van en naar Rotterdam De beschikbaarheid van banen en opleidingen zijn de belangrijkste motieven voor vestiging in en vertrek uit Rotterdam. Daarnaast bepaalt de woonaantrekkelijkheid van Rotterdam vooral of mensen er willen blijven wonen of de stad verlaten. Rotterdam fungeert namelijk als een ‘roltrapregio’, die starters op de arbeidsmarkt en studenten aantrekt en mensen verder op de carrièreladder ziet vertrekken. Vertaald naar inkomen betekent dit dat de stad vooral huishoudens met een lager inkomen aantrekt en huishoudens met een hoger inkomen verliest. Oftewel, de migratie van en naar Rotterdam zorgt per saldo voor het weglekken van koopkracht uit de stad. Migratiecijfers over 2009 3 laten zien dat 17% van de vestigers in Rotterdam een hoger inkomen had, terwijl 31% van de vertrekkers tot de hogere inkomensgroep behoorde. Het aandeel lagere inkomens onder vestigers en vertrekkers lag op respectievelijk 59% en 42%. In vergelijking met cijfers over 2006 is het aandeel lagere inkomensgroepen zowel onder vertrekkers als onder vestigers wat toegenomen.
Veiligheid en het aandeel koopwoningen in de woningvoorraad zijn de aspecten die de positie van Rotterdam in de index het meest negatief beïnvloeden. Saillant detail is dat op die beide punten de Maasstad nog wel Amsterdam achter zich laat. Positief in Rotterdam zijn de aanwezigheid van de Erasmus Universiteit en de goede bereikbaarheid van werkgelegenheid in en om de stad.
Het vertrek van hogere inkomens uit de stad betekent nog niet dat daarmee de koopkracht van de vertrekkers voor de Rotterdamse consumentensector geheel verloren gaat. Zo’n 70% van de vertrekkers in 2009 gaf in het onderzoek aan gebruik te zullen blijven maken van grootstedelijke voorzieningen als Rotterdamse musea, theaters en bioscopen. Circa 60% van hen gaf aan ook bij hen passende winkels, restaurants en cafés in Rotterdam te zullen blijven bezoeken. De meeste vertrekkers verhuizen naar een andere gemeente in de directe omgeving en zullen Rotterdam voor de grootstedelijke voorzieningen blijven aandoen. Rotterdam heeft een sterke centrumfunctie. Voor op de lokale bevolking gerichte voorzieningen in de (eerstelijns)zorg, het (basis- en voortgezet) onderwijs en dagelijkse boodschappen zullen de vertrekkers Rotterdam vanzelfsprekend wel minder aandoen.
2. De woonaantrekkelijkheid wordt gemeten aan de hand van een index waarin acht factoren zijn opgenomen, die in de index elk een eigen gewicht hebben gekregen. De woonaantrekkelijkheidsindex bestaat, in volgorde van gewicht, uit de bereikbaarheid van banen, het culturele aanbod, veiligheid, het aandeel koopwoningen in de woningvoorraad, de bereikbaarheid van natuurgebieden, de kwaliteit van het culinaire aanbod, de aanwezigheid van een universiteit en het historische karakter van een stad. De selectie van factoren die deel uitmaken van de woonaantrekkelijkheidsindex en de bijbehorende wegingsfactoren zijn de uitkomst van een objectieve econometrische analyse waarin het woongedrag van economisch kansrijke Nederlandse huishoudens is onderzocht. Bron: Atlas voor gemeenten 2010.
3. Gemeente Rotterdam/COS (2009), Komen en Gaan – Selectieve migratie in Rotterdam in 2009.
Figuur 6.2
Tabel 6.1
Positie van de G4 op onderdelen van de woonaantrekkelijkheidsindex van de G50, 2010
Bron: Gemeente Rotterdam/COS (2007 en 2009), Komen en Gaan – Selectieve migratie in Rotterdam in 2006 en 2009.
Bron: Atlas voor gemeenten (2010).
Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
3
4
1
8
cultureel aanbod
14
1
8
3
veiligheid
49
50
36
40
percentage koopwoningen
49
50
41
37
nabijheid natuurgebieden
24
11
32
2
culinaire kwaliteit
14
4
5
22
aanwezigheid universiteit
3
1
12
1
percentage vooroorlogse woningen
7
2
4
5
12
1
4
2
bereikbaarheid van banen
woonAAntRekkelijkHeiDsinDex
Inkomensselectiviteit van vestigers in en vertrekkers uit Rotterdam, 2006 en 2009
100% 80% 60% 40% 20% vestigers 2006
vertrekkers
blijvers
vestigers
vertrekkers
2009
hoog inkomen midden inkomen laag inkomen
blijvers
0
Figuur 6.3
Figuur 6.4
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 6 Consumentenstad – pagina 146
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 6 Consumentenstad – pagina 147
Rotterdams veiligheidsniveau gehandhaafd in 2010 Uit de Veiligheidsindex 4 blijkt dat het veiligheidsniveau in Rotterdam vorig jaar is gehandhaafd op dat van 2007 en 2008. Daarmee is voorlopig dus wel een einde gekomen aan de opwaartse trend, waarvan in de jaren 2003 – 2006 sprake was, maar het in die periode bereikte resultaat is wel vastgehouden. Voor de stad als geheel bevindt het veiligheids-niveau zich nu op het niveau van ‘redelijk veilig’.
Hoge koopkrachtbinding Rotterdamse bevolking aan eigen winkelbestand Figuur 6.4 laat zien dat Rotterdammers (lichtgroene balken) ruim driekwart van hun winkeluitgaven in hun eigen stad doen. Deze zogenoemde ‘koopkrachtbinding’ is relatief hoog in vergelijking met de andere grote steden. Niet alle retailbestedingen van Rotterdammers komen echter bij winkels in de stad zelf terecht. Zo wordt al een aantal jaren een groeiend deel van de bestedingen gedaan door aankopen via internet. In het eerste halfjaar van 2010 nog zijn de internetverkopen landelijk met 10% gestegen, terwijl de omzet in de detailhandel licht kromp. Het Rotterdamse consumentengedrag zal niet sterk van deze nationale trend afwijken. Daarnaast doen Rotterdammers een deel van hun winkeluitgaven buiten Rotterdam. Een deel van hun koopkracht lekt weg naar de retailsector in gemeenten als Den Haag, Westland en Spijkenisse. Dagelijkse inkopen worden voor 82% in de eigen gemeente gedaan, vaak zelfs om de hoek. Bestedingen in de sector ‘in en om het huis’ (interieurzaken, doe-het-zelf zaken en tuincentra) worden voor een groter deel buiten Rotterdam gedaan. Het gaat daarbij waarschijnlijk vooral om bestedingen in grootschalige winkelcentra in de directe omgeving van Rotterdam, zoals Barendrecht-Reijerwaard, Woonboulevard Capelle XL en de IKEA’s in Barendrecht en Delft.
Op het gebied van diefstal en inbraak is de veiligheid verbeterd. Op specifieke gebieden als ‘algemene overlast’ en drugsoverlast is de situatie in 2009 wel iets achteruitgegaan. Kijkend naar afzonderlijke wijken is de situatie in Delfshaven, Oud-Charlois en Beverwaard verbeterd. Bloemhof en Zuidplein kampen met een achteruitgang van de veiligheidssituatie. 4. Gemeente Rotterdam (2010), Veiligheidsindex 2010 – Meting van de veiligheid in Rotterdam.
Aan het andere kant staat de detailhandel zelf (zie de donkergroene balken in de grafiek). De Rotterdamse retailsector haalt bijna driekwart van haar omzet van Rotterdamse consumenten. Het overige deel is afkomstig van klanten van buiten de stad. Winkels met mode- en luxeartikelen zijn zelfs voor bijna 40% op consumenten van buiten gericht. Een aanzienlijk deel van het recreatieve winkelpubliek in Rotterdam is van buiten de stad afkomstig, met Den Haag, Schiedam en Capelle a/d IJssel als belangrijkste herkomstgemeenten.
Figuur 6.4
Kooporiëntatie van inwoners en marktoriëntatie van consumentenbedrijven op Rotterdam, per branche, 2009
Figuur 6.3
Veiligheidsindex: waardering van de veiligheidssituatie in Rotterdam, 1999 – 2009 Bron: Gemeente Rotterdam (2010), Veiligheidsindex Rotterdam 2010.
Bron: Rabobank (2010), Koopstromenmodel.
veiligheidsindex
kooporiëntatie
8
85%
7
80%
6
75%
5
70%
4
65%
3 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
veiligheidsindex onveilig probleem bedreigd aandacht
2008
2009
60%
2
55% dagelijks
in/om huis
mode & luxe
vrije tijd
overige detailhandel
totaal
bestedingen door bevolking bij Rotterdamse consumentenbedrijven aandeel bestedingen door Rotterdammers in de omzet van Rotterdamse consumentenbedrijven
50%
Figuur 6.6 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 6 Consumentenstad – pagina 148
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 6 Consumentenstad – pagina 149
Werkgelegenheid consumentensector stijgt, ondanks banenkrimp uitzendbranche De consumentensector kent een waaier aan branches en activiteiten. De kern wordt gevormd door de detailhandel, de horecasector en de consumentendiensten. Onder de consumentendiensten vallen branches als kappers, apotheken, zonnebanken en uitzendbureaus. Deze dienstverleners, winkeliers en horeca-exploitanten hebben met elkaar gemeen dat zij direct afhankelijk zijn van het koopgedrag van consumenten en ondernemen op commerciële basis. Daarom worden ze tot de kern van de consumentensector gerekend. De detailhandel zorgt voor ruim 7% van de Rotterdamse werkgelegenheid. De horeca neemt 3% voor zijn rekening, maar is het afgelopen jaar wel sneller gegroeid. Deze toename wordt veroorzaakt door een verbetering van de registratie in de horecasector, en door het administratief overhevelen van de werkgelegenheid bij de La Place restaurants van de detailhandel naar de horeca. Zonder deze twee zaken zou de werkgelegenheid in de horeca waarschijnlijk afgenomen zijn ten opzichte van 2009. Opvallend is de afname van de werkgelegenheid in de consumentendiensten. Deze banenkrimp is voor het belangrijkste deel veroorzaakt door de uitzendbranche. De economische crisis heeft de uitzendsector hard geraakt. Verder kan worden opgemerkt dat alleen in de dagelijkse detailhandel een groot deel van de werkgelegenheid uit kleine deeltijdbanen, minder dan 12 uur per week, bestaat. In de meeste andere branches schommelt het aandeel kleine banen zo rond de 10%.
Volgens de Bezoekersindex Binnenstad is het aantal bezoekers aan de Rotterdamse Binnenstad weinig veranderd ten opzichte van 2009. Belangrijkste verschil van 2010 met 2009 zijn de tegenvallende bezoekersaantallen in de zomer. Dat is vooral toe te schrijven aan minder bezoekers bij de warenhuizen. De andere grootwinkelbedrijven en winkelcentra in de Binnenstad registreerden voor de zomer ongeveer eenzelfde aantal bezoekers als in 2009. Met spanning zien de ondernemers in de binnenstad uit naar de resultaten voor de laatste maanden van 2010. Dat zijn zoals blijkt uit figuur 6.6 de topmaanden voor de winkels in de binnenstad, maar de hoge aantallen in 2008 tonen dat er ruimte voor verbetering is. Met langere openingstijden en andere acties in de laatste twee maanden hopen de grootwinkelbedrijven het eindresultaat nog te verbeteren. De Bezoekersindex Binnenstad is gebaseerd op de bezoekerstellingen van een aantal grootwinkelbedrijven en winkelcentra in de binnenstad van Rotterdam. Voor winkels is natuurlijk niet alleen het aantal bezoekers maar ook hoeveel er besteed wordt van belang. De bezoekersindex geeft echter geen informatie over omzet.
Door het onderwijs en de zorgsector bij de kernbranches op te tellen neemt het aandeel van de consumentensector in de Rotterdamse economie fors toe tot bijna 40% van de totale werkgelegenheid. Daarmee zijn dan nog steeds niet alle op de consumentenmarkt gerichte bedrijven en instellingen in de cijfers meegenomen. Zo zijn er veel bedrijven die zich zowel op consumenten als op het bedrijfsleven en de overheid richten. Denk aan het bankwezen, de vastgoedsector, de bouwnijverheid en de gemeentelijke overheid. Indien het mogelijk zou zijn de aan de consumentenmarkt gerelateerde werkgelegenheid van dergelijke activiteiten evenredig aan de consumentensector toe te rekenen, dan zou het aandeel van de consumentensector in de totale Rotterdamse werkgelegenheid de 50% ruimschoots overstijgen. Tabel 6.2
Werkgelegenheid in de Rotterdamse consumentensector, 2009 en 2010 Bron: Bedrijvenregister Zuid-Holland (2010), bewerking Bureon.
aantal banen > 12 uur p.w. (x 1.000)
ontwikkeling 2009
% fulltime
% aandeel
banen
economie
2009
2010
abs.
%
2010
2010
5,6
5,7
111
2,0%
58%
1,9%
15,6
15,8
131
0,8%
85%
5,2%
daghoreca
7,0
7,4
411
5,9%
82%
2,4%
logies
1,8
1,8
35
2,0%
90%
0,6%
12,6
11,1
- 1.509
- 12,0%
95%
3,7%
6,6
6,7
176
2,7%
92%
2,2%
onderwijs
24,3
24,0
- 290
- 1,2%
92%
8,0%
zorg & welzijn
44,0
45,5
1.456
3,3%
90%
15,1%
117,5
118,0
521
0,4%
88%
39,2%
detailhandel food detailhandel non-food (incl. autohandel en reparatie)
consumentendiensten cultuur, sport & recreatie
consUmentensectoR totAAl
Figuur 6.5
Ontwikkeling van het aantal bezoekers in de Rotterdamse binnenstad, 2008 – 2010 Bron: OBR (2010).
index: januari 2008 = 100 140 120 100 80 jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
2008 2009 2010
sep
okt
nov
dec
60
Figuur 6.8
Figuur 6.9
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 6 Consumentenstad – pagina 150
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 6 Consumentenstad – pagina 151
Herstel in Rotterdamse hotelmarkt in 2010 door meer gasten, niet door langer verblijf Het effect van de economische crisis op de hotelmarkt in de vier grote steden is niet eenduidig. In 2008 liet de Nederlandse hotelmarkt en die in de vier grote steden, met uitzondering van Utrecht, een daling van het aantal gasten en overnachtingen zien.5 Vorig jaar was in zowel Rotterdam als Amsterdam sprake van enig herstel van het aantal gasten en overnachtingen. Dat was toen nog tegen de landelijke ontwikkeling in. In de eerste helft van 2010 zet dit herstel door: in het eerste kwartaal steeg het aantal hotelgasten met 2%, in het tweede kwartaal met 8% ten opzichte van hetzelfde kwartaal vorig jaar. Deze groeicijfers blijven inmiddels juist wat achter bij de landelijke. Van de G4 heeft Rotterdam de laatste twee jaar de grootste teruggang in de gemiddelde verblijfsduur van hotelgasten gekend; een daling van 1,75 nachten per gast in 2007 naar 1,66 in 2009. Het aandeel buitenlandse gasten in Rotterdamse hotels liet eveneens een daling zien, van 52% in 2008 naar 44% vorig jaar. Dat aandeel is overeenkomstig het landelijk gemiddelde, maar lager dan in Amsterdam: 78%. Gedurende 2010 zet de daling van het aandeel buitenlandse gasten door. Buitenlandse gasten verblijven nu echter wel langer in Rotterdam dan in 2009. Daardoor kan inmiddels weer meer dan 50% van de Rotterdamse hotelovernachtingen op conto van buitenlandse gasten worden geschreven.
Gedurende 2010 herstelt de bezettingsgraad van Rotterdamse hotels licht In de zomermaanden van 2010 veert de bezettingsgraad in de Rotterdamse hotels op naar iets boven het niveau van de zomer van vorig jaar.6 Ook de opbrengsten per kamer zijn gestegen. Een duidelijke opleving van de hotelbezetting als gevolg van de start van de Tour de France (in juli) valt niet uit de cijfers op te maken. De hotelbezetting lag in juli 2010 0,4%-punt hoger dan in dezelfde maand het jaar daarvoor. Het recente herstel van de bezettingsgraad wordt gevoed door een betere hotelbezetting in de weekenden. Voorlopige cijfers over het najaar 2010 laten zien dat dit lichte herstel doorzet. Door het jaar heen genomen zijn Rotterdamse hotels beter bezet op doordeweekse dagen dan in het weekend. Rotterdam leunt namelijk sterk, meer dan bijvoorbeeld Amsterdam, op het zakelijk toerisme. 6. Bron: STR Global (2010).
5. Bron: CBS (2010), Statline.
Figuur 6.6
Aantal hotelgasten in de G4, 1999 – 2009 Bron: CBS (2010), bewerking Bureon.
index: 1998 = 100 170 160 150 140
Figuur 6.7
Bezettingsgraad van Rotterdamse hotels, 2009 – 2010 Bron: STR Global (2010).
130 bezettingsgraad
120
70%
110
65%
100
60%
90 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009*
55%
80
50%
Rotterdam Amsterdam Den Haag
45% januari
februari
maart
april
mei
juni
Utrecht
2009
Nederland
2010
juli
40%
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 7 Haveneconomie – pagina 153
Hoofdstuk 7
Haveneconomie
• • • • • • •
Rotterdamse haven presteert relatief goed tijdens crisis. Overslagniveau Rotterdam herstelt snel na crisis. Marktaandeel Rotterdam in de Hamburg - Le Havre range komt op niveau van 1990. Afvoer naar Afrika en Azië stijgt sterk in 2009. Containeroverslagcapaciteit in Rotterdam neemt sterk toe. Toegevoegde waarde neemt toe. Werkgelegenheid in zeehavengerelateerde bedrijvigheid neemt langzaam af in 2009.
Figuur 7.1 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 7 Haveneconomie – pagina 154
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 7 Haveneconomie – pagina 155
Rotterdam is vanuit internationaal perspectief een relatief kleine stad met een grote haven. De grootte van de haven blijkt uit de overslag, het aandeel in de Rotterdamse ruimte en de economische betekenis van de haven voor Nederland. Het is niet meer dan logisch dat de Economische Verkenning van Rotterdam speciale aandacht geeft aan de recente ontwikkelingen in de haveneconomie.
Overslag Overslag is de kernactiviteit van de haven. Overslagcijfers zijn dan ook een belangrijke indicator voor de conjuncturele ontwikkeling van de havenactiviteiten. Als gevolg van de crisis daalt in 2009 de overslag in Rotterdam met 8,1%. De daling van de totale overslag komt voornamelijk door een sterke daling in de overslag van ertsen en schroot die het gevolg is van minder staalproductie in het achterland. Alleen de overslag van nat massagoed blijft op peil en groeit zelfs licht in 2009. In 2010 is de goederenoverslag in de Rotterdamse haven toegenomen tot 430 miljoen ton. Dat is 11,1% meer dan 2009 en 2,1% meer dan in het vorige recordjaar 2008. Vooral een herstel in de overslag van containers, ijzererts en schroot zorgt voor het nieuwe overslagrecord.
Figuur 7.1
Ontwikkeling van overslag naar productgroep in Rotterdam, 2000 – 2010 Bron: Havenbedrijf, bewerking Oaser.
x 1.000 ton 500.000 450.000 400.000 350.000 300.000 250.000 200.000 150.000 100.000 50.000 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
stukgoed massagoed droog containers * schatting op basis van kwartaalcijfers
massagoed nat
2009
2010*
0
Figuur 7.7 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 7 Haveneconomie – pagina 156
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 7 Haveneconomie – pagina 157
Europese havens De totale overslag in Europese havens daalt sterk in 2009. De daling van de overslag in Rotterdam is vergeleken bij de top 10 Europese havens klein. Alleen Primorsk in Rusland en Algeciras in Spanje presteren beter dan Rotterdam. Bij de directe concurrenten van Rotterdam in de Hamburg - Le Havre range is er zelfs geen enkele haven die beter presteert dan Rotterdam. Het marktaandeel van Rotterdam in overslag in de Hamburg - Le Havre range stijgt dus en komt in 2009 zelfs weer dichtbij het niveau waar het was in 1990: een aandeel van 36%.
Handelspartners over zee Rotterdam is een aanvoerhaven. Vanaf ieder werelddeel heeft Rotterdam over zee een grotere instroom dan uitstroom aan goederen. Gemeten in massa zijn de belangrijkste herkomstlanden Rusland, het Verenigd Koninkrijk en Brazilië. In 2008 verandert het aandeel van de aanvoer per werelddeel aanmerkelijk. Het belang van de aanvoer vanuit Europese en Afrikaanse havens neemt af, terwijl de aanvoer vanuit Amerika en Azië juist sterk toeneemt. Sinds 2008 is de aanvoer vanuit Azië dan ook groter dan vanuit Afrika (figuur 7.2).
Ook in de eerste helft van 2010 lijkt het marktaandeel van Rotterdam in de Hamburg - Le Havre range te groeien. Antwerpen en Hamburg hebben een groei van respectievelijk 13% en 8% ten opzichte van de eerste helft van 2009. In Rotterdam komt die groei uit op 15%. Rotterdam presteert in 2010 relatief goed op de overslag van minerale oliën en containers.
Figuur 7.2
Herkomst van lading in Rotterdam per werelddeel, 2001 – 2009 Bron: Havenbedrijf.
x 1.000 ton 325.000 300.000 275.000 Tabel 7.1
250.000
Overslag in Europese havens, in miljoen ton, 2004 – 2009
225.000
Bron: Havenbedrijf, andere havens.
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2008 – 2009
2004 – 2009
1. Rotterdam
387
421
409
382
370
353
- 8%
10%
2. Antwerpen
158
189
183
167
160
152
- 17%
3%
3. Novorossiysk
113
123
114
113
nb
nb
- 8%
nb
4. Hamburg
110
140
140
135
126
114
- 21%
- 3%
5. Amsterdam
87
95
88
84
75
73
- 8%
19%
6. Marseille
83
96
96
100
97
94
- 13%
- 12%
7. Primorsk
79
76
74
66
59
53
5%
48%
8. Le Havre
74
80
79
74
75
76
- 8%
- 3%
9. Algeciras
70
75
72
64
66
61
- 7%
14%
63
75
69
65
54
52
- 16%
20%
1.223
1.369
1.324
1.250
1.081
1.030
- 11%
19%
10. Bremen ToTaal Top 10
bruto gewicht x 1 mln metrische tonnen
200.000 175.000 150.000 125.000 100.000 75.000 50.000 25.000 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Oceanië Afrika Azië Amerika Europa
2008
2009
0
Figuur 7.8
Figuur 7.2
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 7 Haveneconomie – pagina 158
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 7 Haveneconomie – pagina 159
De belangrijkste overzeese bestemmingen zijn het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, China en Singapore. Opmerkelijk is dat in 2009 de afvoer naar alle werelddelen verder steeg, ondanks de crisis (figuur 7.3).
Containeroverslag in wereldhavens Binnen de havens is de concurrentie het sterkst op het gebied van containeroverslag. Containeroverslag is makkelijker te verplaatsen naar een andere haven dan de overslag van andere goederen. Opvallend is dat de daling van de containeroverslag in Rotterdam minder sterk is dan in de top drie havens van de wereld, en ook minder sterk dan in Hamburg en Antwerpen, de twee grootste concurrenten van Rotterdam. Tijdens de crisis hebben verschillende reders besloten om containerschepen minder bestemmingen te laten aandoen om zo kosten te besparen. Bij het schrappen van bestemmingen is Rotterdam zelden geschrapt, terwijl andere Europese havens wel geschrapt zijn uit de vaarschema’s. Dat betekent dus dat Rotterdam in 2009 en 2010 ook de lading afhandelt die in een normaal jaar naar andere havens zou zijn gegaan. Bij het dikker worden van de vervoersstromen kunnen reders weer meer havens in hun vaarschema’s opnemen en zou het aandeel van Rotterdam in de containeroverslag in de Hamburg - Le Havre range weer kunnen dalen.
Figuur 7.3
Bestemming van lading in Rotterdam per werelddeel, 2001 – 2009 Bron: Havenbedrijf.
x 1.000 ton 120.000
Figuur 7.4
110.000
Containeroverslag grote zeehavens in de wereld, 2003 – 2009
100.000
Bron: Havenbedrijf.
90.000
x 1.000 TEU’s*
80.000
35.000
70.000
30.000
60.000
25.000
50.000
20.000
40.000
15.000
30.000
10.000
20.000 10.000 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
5.000 2003
2004
2006
2007
0 1. Singapore
Oceanië
2. Shanghai
Afrika
3. Hong Kong
Azië
10. Rotterdam
Amerika Europa
2005
13. Antwerpen * Twenty-Feet Equivalent Units
15. Hamburg
2008
2009
0
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 7 Haveneconomie – pagina 160
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 7 Haveneconomie – pagina 161
Capaciteit containeroverslag groeit sterk In Rotterdam, Hamburg en Antwerpen wordt geïnvesteerd in uitbreidingen en aanpassingen aan infrastructuur om de capaciteit van de containeroverslag te vergroten. In juni 2010 opende in Rotterdam de nieuwe Euromax terminal van ECT. Daarmee is er op dit moment voor ongeveer 15 miljoen TEU (Twenty-Feet Equivalent Units) aan overslagcapaciteit in de Rotterdamse haven. Daar komt tot 2020 nog zo’n 10 miljoen TEU bij, beginnend in 2013 wanneer de nieuwe Rotterdam World Gateway terminal op de Tweede Maasvlakte in gebruik komt. Om gelijke tred te houden met de uitbreidingen tussen 2011 en 2020 moet de groei in containeroverslag gemiddeld ruim 5% op jaarbasis zijn.
Belangrijkste trends Aan een aantal verschillende experts1 is gevraagd naar wat zij de belangrijkste trends vinden voor de Rotterdamse haven.
De overcapaciteit blijft bestaan zolang de groei in de overslag nog niet de groei in capaciteit heeft overtroffen. De belangrijkste drijfveren achter een groei in de containeroverslag zijn een groeiende handel in en met Europa en de goede concurrentiepositie van Rotterdam. Het Havenbedrijf verwacht een autonome groei van gemiddeld ruim 3% per jaar en een verdere toename van de containeroverslag door een groter marktaandeel van Rotterdam. Het Havenbedrijf verwacht de concurrentie aan te kunnen door de aantrekkelijke ligging van bestaande en nieuwe terminals op de Maasvlakte voor de nieuwe generatie mega-containerschepen. De toelating van twee nieuwe terminal operators tot de Rotterdamse haven in combinatie met de bestaande overcapaciteit leidt ertoe dat ook binnen de haven van Rotterdam concurrentie ontstaat tussen terminal operators. Dat kan leiden tot lagere prijzen voor de rederijen en tot lagere marges voor de terminal operators.
Kansen • Logistiek wordt een zelfstandige bedrijfstak Productie wordt steeds meer over de hele wereld uitgespreid. Logistieke bedrijven bewijzen steeds meer dat zij de specialisten zijn. Logistieke activiteiten vinden echter buiten Rotterdam plaats (Brabant, Duitsland). Logistieke kennis kan zich wel in Rotterdam concentreren (advocaten, financiering, verzekeringen, etc.). • ‘Door to door time’ van belang? Kies Rotterdam In logistiek gaat het steeds meer om de deur-tot-deur tijden. Tijdsbeslag per haven wordt een steeds belangrijker punt. Op weg naar Antwerpen kunnen grote schepen elkaar niet meer passeren in de bocht (Schelde). Hamburg heeft ook een relatief lange omkeertijd. De Tweede Maasvlakte maakt de omkeertijd in Rotterdam nog korter. • Schepen worden nog groter Middelgrote schepen zullen nog lang een belangrijke rol blijven spelen. Sommige type schepen zullen echter nog groter worden. Rotterdam bevindt zich in een goede concurrentiepositie om de grootste schepen naar zich toe te trekken. Bedreigingen • Duurzaamheidsontwikkeling Bedrijven en de haven merken meer en meer hoe belangrijk het is om duurzaam te produceren. Overlast beperken, emissies beperken, efficiënter gebruik maken van hulpbronnen. Een duurzamere samenleving zal minder afhankelijk zijn van olie. De helft van de overslag bestaat nu uit minerale oliën. • West-Europa krijgt te maken met bevolkingskrimp Verschillende landen in West-Europa hebben al te maken met bevolkingskrimp en de verwachting is dat dit sterker zal worden. Het gevolg is dat de groei die voortkomt uit bevolkingsgroei in West-Europa verleden tijd is. • Productie trekt weg uit West-Europa Productie vindt meer in Oost-Europa en Azië plaats. Dat leidt tot andere handelsstromen. De haven van Rotterdam zal meer te maken krijgen met halffabricaten en gereed product. • Opkomst van Midden-Oosten als logistieke draaischijf Politieke instabiliteit in het Midden-Oosten is niet meer van invloed op investeringen in de regio. Het Rotterdamse Havenbedrijf investeert bijvoorbeeld in Oman. Het Midden-Oosten kan gaan functioneren als logistieke draaischijf. • Groter belang Middellandse Zee Door het wegtrekken van productie naar Oost-Europa, waarvoor havens in de Middellandse Zee dichtbij zijn, en de rol die het Midden-Oosten gaat spelen als logistieke draaischijf kan het zijn dat de Middellandse Zee weer van groter belang wordt voor goederenstromen. 1. Voor geraadpleegde experts zie colofon.
Figuur 7.4
Figuur 7.5
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 7 Haveneconomie – pagina 162
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 7 Haveneconomie – pagina 163
Havengerelateerde toegevoegde waarde De directe toegevoegde waarde die de zeehaven in de gemeente Rotterdam voor Nederland oplevert is 13,5 miljard euro in 2008. Dat is 2,3% van de totale toegevoegde waarde in Nederland. Indirect komt daar nog eens zo’n 6,7 miljard, oftewel 1,3% van de totale toegevoegde waarde in Nederland, bij.
Havengerelateerde werkgelegenheid De werkgelegenheid in de Rotterdamse haven en in de zeehavengerelateerde bedrijvigheid kan bijdragen aan de Rotterdamse economie. Tussen 2002 en 2008 groeide de overslag in de haven met ruim 30%. De toegevoegde waardedie de haven genereerde voor Nederland nam in die periode toe met 53%, maar de werkgelegenheid in de zeehavengerelateerde bedrijvigheid van de gemeente Rotterdam neemt licht af (zie figuur 7.6).
In Rotterdam is de totale toegevoegde waarde van de transportfunctie relatief groot ten opzichte van de vestigingsplaatsfunctie. Dit betekent dat de haven ook veel banen oplevert in de transportsector, waarvan de werknemers voor het grootste deel buiten Rotterdam wonen.
De twee belangrijke verklaringen hiervoor zijn dat de arbeidsproductiviteit in de zeehavengerelateerde bedrijvigheid toeneemt en dat de banen die de Rotterdamse zeehaven genereert voor een groot deel neerslaan buiten de gemeente Rotterdam.
In de periode van 2002 tot 2008 stijgt de toegevoegde waarde met gemiddeld 6,3% per jaar. Het blijft nog de vraag in hoeverre de toegevoegde waarde in de sector stijgt tijdens de crisisjaren. In de jaren voor 2008 is de werkgelegenheid gedaald en de toegevoegde waarde gestegen, wat betekent dat de arbeidsproductiviteit in de zeehaven gerelateerde bedrijvigheid verder is gestegen.
1. De sub-sectorcategorieën zijn gelijk aan die in de havenmonitor, maar de cijfers zijn anders. Het verschil tussen havenmonitor en deze cijfers ontstaat doordat de havenmonitor de arbeidsplaatsen in andere delen van Nederland, die bestaan dankzij de zeehaven, ook toebedeelt aan Rotterdam. De havenmonitor bekijkt de haven dus vanuit nationaal perspectief, terwijl deze cijfers de werkgelegenheid vanuit lokaal perspectief bezien. De beveiligingssector is buiten beschouwing gelaten. Weliswaar werken veel beveiligers in de haven, maar de omvang daarvan is uit bestaande statistiek moeilijk af te leiden.
Figuur 7.6
Directe zeehavengerelateerde werkzame personen per subsector in de gemeente Rotterdam1, 2000 – 2010 Bron: Bedrijvenregister, bewerking Oaser.
Figuur 7.5
Directe zeehavengerelateerde toegevoegde waarde per sector, 2002 – 2008
werkzame personen
Bron: Nijdam e.a. (2010), Havenmonitor 2008.
50.000 45.000
x € miljoen
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
16.000
40.000
14.000
35.000
12.000
30.000
10.000
25.000
8.000
20.000
6.000
15.000
4.000
10.000
2.000
5.000
0
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
dienstverlening
dienstverlening
groothandel
groothandel
dienstverlening t.b.v. het vervoer
vervoer
opslag & overslag
dienstverlening t.b.v. het vervoer
vervoer
opslag & overslag
industrie
industrie
2010
0
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 7 Haveneconomie – pagina 164
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 7 Haveneconomie – pagina 165
Oppervlakte zeehaventerrein De Rotterdamse haven investeert sterk in nieuwe en bestaande ruimte voor havenbedrijvigheid. De investeringen zijn ruim drie maal zo groot als de afschrijvingen. In totaal investeert het havenbedrijf dit jaar € 545 miljoen. De aanleg van de Tweede Maasvlakte is daarbij de grootste investering van naar schatting € 370 miljoen.
Betuwelijn De Betuwelijn wordt steeds meer gebruikt. In oktober 2010 rijden er per week 350 treinen over de Betuwelijn. In 2011 verwacht men structureel de 400 treinen per week te overschrijden. In Duitsland is de aansluiting op de Betuweroute echter nog altijd niet gerealiseerd, waardoor treinen moeten omrijden door Oost-Nederland, wat overlast geeft op verschillende plaatsen.
Het Rotterdamse havengebied beslaat in totaal, inclusief water, 10.500 hectare. Hiervan is ongeveer de helft uitgeefbaar. In 2009 is er in het totaal 5.272 ha uitgegeven. Verspreid over het bestaande Rotterdamse havengebied is ongeveer 175 hectare netto bedrijventerrein met (milieu)beperkingen mogelijk uitgeefbaar. Hier zitten geen grote kavels tussen. De aanleg van de Tweede Maasvlakte zal in totaal 1.000 ha netto uitgeefbaar terrein opleveren, waarvan in de eerste fase 700 hectare havengebied reeds is gereserveerd door bedrijven (de contracten hiervoor zijn al getekend). De genoemde 700 hectare zullen in 2013 worden opgeleverd. Het tempo van de aanleg wordt in feite bepaald door de snelheid waarmee het Havenbedrijf klanten weet te contracteren. Door de vlakte in delen aan te leggen, wordt voorkomen dat terreinen worden opgespoten waar nog geen klanten voor zijn.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 7 Haveneconomie – pagina 166
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 7 Haveneconomie – pagina 167
Van pull naar push: een containerrevolutie in het achterland Er is een revolutie gaande in de afhandeling van deepseacontainers van de zeehavens naar het achterland. Een revolutie die kan worden samengevat met ‘van pull naar push’. Deze revolutie heeft vergaande gevolgen voor de containerlogistiek.
Grote voordelen: flexibiliteit, efficiëntie, duurzaamheid en bereikbaarheid De grote voordelen van extended gates liggen op een toegenomen flexibiliteit en een toename van de efficiëntie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Doordat de extended gates op korte afstand van de klant zijn gesitueerd kan veel sneller en flexibeler op vragen vanuit de markt worden gereageerd dan in de oude situatie. Indien een retailer in Keulen zijn container nodig heeft en deze bevindt zich al in de extended gate in Venlo, is sprake van een veel kortere doorlooptijd in vergelijking met de situatie waarbij de container van de deepseaterminal op de Maasvlakte moet worden ‘gepikt’.
Extended gates Kern van de revolutie is dat terminal operators de toegangspoort van hun deepseaterminal naar het achterland hebben verplaatst – naar locaties als Venlo, Moerdijk of Duisburg. Een container vanuit China bijvoorbeeld, met bestemming Keulen, wordt op een terminal in Venlo geplaatst. Op deze terminal zijn alle faciliteiten aanwezig die ook op een deepseaterminal zijn te vinden, zoals douanefaciliteiten, tracking & tracing et cetera. De container wordt door de terminal operator – denk aan bedrijven als ECT of APM Terminals – op grootschalige wijze met inzet van binnenvaart of spoor naar de extended gate vervoerd. In feite gaat het hier om een ‘interne operatie’ op de deepseaterminal. Deze terminal is in ruimtelijk opzicht ‘opgerekt’. De organisatie van het achterlandvervoer van containers wordt doorgaans ingedeeld in de begrippen ‘carrier haulage’ en ‘merchant haulage’. Bij carrier haulage regelt de containerreder het achterlandtransport, bij merchant haulage de verlader – doorgaans de expediteur. Merchant haulage is verreweg dominant: zo’n 70% van al het achterlandtransport wordt op deze wijze geregeld. Door de ontwikkeling naar extended gates gaat de terminal operator ook een deel van dit transport regelen, namelijk het transport van de deepseaterminal naar de extended gate. Dit wordt daarom wel aangeduid met ‘terminal haulage’.
Pullsysteem: containers worden in kleine hoeveelheden van deepsea containerterminals in de havens als Rotterdam per binnenvaart, spoor of weg naar het achterland vervoerd. (De oranje bolletjes zijn de inlandterminals.)
De ‘push’ operaties zijn in veel gevallen ook efficiënter, ondanks de extra benodigde overslaghandeling. Er wordt bespaard door de grootschalige transporten naar de gate, in plaats van dat deze containers één voor één moeten worden opgehaald van de deepseaterminals. Het ‘shoppen’ van containerbinnenvaart in de haven wordt gereduceerd, evenals het vervoer per truck. Daarnaast zal de deepsea terminal efficiënter kunnen functioneren doordat een groot pakket containers zich in de gates bevindt. Tenslotte zal het grootschalige transport van de deepsea terminal naar de extended gate met binnenvaart en spoor milieuwinst per vervoerde container betekenen. Naast de extended gates is sprake van een ‘containertransferium’ in Alblasserdam. Dit is een initiatief van het Havenbedrijf Rotterdam en enkele andere maritieme spelers om de Rijksweg A15 te ontlasten. Deze ‘publiekprivate’ extended gate, in paars op de kaart Pushsysteem, heeft daardoor positieve effecten op de bereikbaarheid van de haven.
Pushsysteem: de eigenschappen van containerterminals worden opgerekt en de toegangspoort van de terminal wordt verlegd naar het achterland: de ‘extended gate’. Containers worden in grote hoeveelheden naar deze extended gates ‘gepushed’. (De oranje bolletjes zijn de inlandterminals en de vierkantjes de extended gates.)
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 7 Haveneconomie – pagina 168
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 7 Haveneconomie – pagina 169
Minder doen met lading in de haven De ontwikkeling van pull naar push is een uitdrukking van een nieuwe bezinning op de kerntaken van de haven. De containers worden steeds meer zo snel mogelijk naar het achterland gepushed, en steeds minder in een distributiecentrum in de havenomgeving geopend om toegevoegde waarde diensten te realiseren. Zeehavens zijn vooral aantrekkelijk als wereldwijd vervoersknooppunt. Locaties in het achterland, zoals Venlo of Tilburg zijn meer aantrekkelijk als locatie voor distributiecentra. Daar wordt vooral méér met lading gedaan en worden diensten als ‘value added logistics’ en ‘value added services’ gerealiseerd.
Conclusie Rotterdam heeft in de afgelopen twee jaar goed geconcurreerd met andere havens in de Hamburg - Le Havre range. Het marktaandeel van de Rotterdamse haven in de Hamburg - Le Havre range groeit weer voor het eerst in lange tijd. Het lijkt erop dat het marktaandeel weer terugkomt op het niveau van 1990.
Kannibalisme? De komst van het containertransferium en de extended gates betekent dat nieuwe, omvangrijke knooppunten zich in het achterland gaan manifesteren. Het is de vraag in hoeverre deze nieuwe knooppunten gevolgen hebben voor het bestaande, omvangrijke netwerk van inland containerterminals in ons land. Het is niet ondenkbaar dat de spoeling dunner wordt en wellicht enkele inland terminals zullen omvallen. Anderzijds heeft de Rotterdamse haven zich gecommitteerd aan een modal split doelstelling voor het achterland-vervoer per binnenvaart, waarin het aandeel toeneemt van 30 naar 45% van het totale achterlandvervoer. Ook signaleert het Havenbedrijf voor de komende twintig jaar een solide groei van containervolumes in de haven. Dit betekent ruimte voor zowel inland terminals als extended gates door de voortdurende omvangrijke containerstromen. Bart Kuipers, Erasmus Universiteit Rotterdam
Meer informatie kunt u opvragen via de auteur
[email protected]
De economie van en de handel met Azië groeien sterk en Rotterdam merkt dat. De handel met Azië neemt sneller toe dan de handel met andere continenten. Rotterdam investeert op dit moment sterk in uitbreiding en verbetering van haventerreinen. De haven wil daarmee nog verder vooruit lopen op concurrentie in de Hamburg - Le Havre range. Ondanks de crisis houdt het havenbedrijf de investeringen op een hoog niveau. De Tweede Maasvlakte zal een grote uitbreiding van de haven betekenen. De overslagcapaciteit voor containers zal sterk toenemen in Rotterdam, maar ook in Antwerpen en Hamburg. De concurrentie binnen de haven en binnen de Hamburg - Le Havre range zal steviger worden. De haven van Rotterdam neemt met 10.500 ha een derde van de oppervlakte van de gemeente in beslag en drukt daarmee ook letterlijk een grote stempel op Rotterdam. De Rotterdamse zeehaven en alle bedrijvigheid die aan de zeehaven gerelateerd is, zijn goed voor zo’n 3,5% van de totale toegevoegde waarde in Nederland en voor bijna 45.000 werkzame personen in de gemeente Rotterdam.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 8 Milieu en energie – pagina 171
Hoofdstuk 8
Milieu en energie
• De milieudruk van de grote bedrijven daalt sinds 2005 licht. Echter de doelstelling voor 2010 wordt niet gehaald. • Door de recessie was in 2009 de CO2-uitstoot lager dan in 2008. Het tussendoel voor 2010 is in 2009 bereikt. De uitdaging blijft de CO2 verder te verlagen. • De terugval in de economie heeft, door een lagere productie, tot lagere emissies naar de lucht geleid. • Het aantal meldingen van milieuhinder was in 2009 lager, vooral als gevolg van minder nachtvluchten. • De fijnstofwaarden in Rotterdam voldoen op de meeste plaatsen in de gemeente aan de grenswaarden. • In Rijnmond wordt 35% van het afval gescheiden. Het ligt hierbij onder de norm van 43% zoals in 2006 gesteld door AgentschapNL. • Per saldo vindt 18%van de Nederlandse elektriciteitsproductie in Rotterdam plaats. • Ruim de helft van de elektriciteit die in Rotterdam wordt geproduceerd, is voor verbruik buiten de gemeente. • Het grootste aandeel van het verbruik van elektriciteit komt voor rekening van industrie in de haven.
Figuur 8.2 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 8 Milieu en energie – pagina 172
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 8 Milieu en energie – pagina 173
Milieu De kwaliteit van het milieu is van belang voor de gezondheid en het welzijn van Rotterdammers. Een goed milieu maakt het aantrekkelijker voor bedrijven om zich hier te vestigen en voor mensen om in Rotterdam te wonen. De economie heeft directe en indirecte invloed op het milieu. Zo wordt de hoeveelheid fijnstof en geluid in de leefomgeving voor een belangrijk deel direct door bedrijvigheid veroorzaakt. De economie heeft daarnaast ook indirecte effecten op de leefomgeving door bijvoorbeeld de uitstoot van CO2, lozing van stoffen in het water en de hoeveelheid afval van consumenten.
Milieudruk grote bedrijven De index voor milieudruk door grote bedrijven bestaat uit: de lozingen naar water van zware metalen, nutriënten, organische stoffen en olie en de uitstoot naar de lucht van verzurende stoffen, zware metalen, koolwaterstoffen, kankerverwekkende stoffen, stof en CO2. Verder is de ondervonden hinder door stank, stof en lawaai afkomstig van bedrijven meegenomen als maat voor de druk op de woonomgeving. De milieudruk daalt sinds 2005 licht. De milieudruk is echter nog niet onder het niveau van 2001 en er het zal moeilijk zijn de doelstelling voor 2010 te behalen. De afstand tot de totale doelstelling wordt veroorzaakt door de lozingen van fosfaat en stikstof naar water, de luchtemissies, en door hinder (geluid, stank en stof).
Figuur 8.1
Index Milieudruk grote bedrijven, regio Rijnmond, 1999 – 2009 Bron: DCMR.
milieudruk 350 300 250 200 150 100 50 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
index mileudruk doel 2010
2007
2008
2009
0
Figuur 8.3
Figuur 8.5 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 8 Milieu en energie – pagina 174
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 8 Milieu en energie – pagina 175
Meldingen van overlast uit het milieu Meldingen van overlast geven aan hoe vaak mensen zich bijzonder ergeren aan lawaai, stank of stof. Het totale aantal meldingen was in 2009 lager dan in 2008. Dat komt voornamelijk door bijna 2.000 minder meldingen van geluidhinder in 2009. De meeste meldingen van overschrijdingen van geluidhinder worden veroorzaakt door vliegverkeer en horecameldingen. In 2009 was het rustiger in de horeca en waren er 20% minder nachtvluchten vanaf Rotterdam The Hague Airport.
CO2-uitstoot Rotterdam heeft grote ambities de uitstoot van CO2 in 2025 te reduceren tot de helft van het niveau van 1990. Het Rotterdam Climate Initiative (RCI) is in 2007 gestart om deze ambitie te realiseren. In 2009 lag de uitstoot lager dan in 2008 en was het tussendoel voor 2010 bereikt. Tot 2025 moet de CO2-uitstoot met nog bijna de helft worden terug gebracht. Dit vraagt extra inspanningen zeker in het licht dat de komende jaren nieuwe centrales in Rotterdam elektriciteit gaan opwekken. Belangrijk hierbij is de afvang en opslag van CO2 en het bereiken van minder uitstoot via energiebesparing, toepassing van meer duurzame energiebronnen en zuiniger vervoer.
Figuur 8.3
CO2-uitstoot Rotterdam in Mton CO2, 2005 – 2009 Bron: DCMR, bewerking Oaser.
Figuur 8.2
Aantal meldingen stank, lawaai en stof, regio Rijnmond, 1999 – 2009
CO2-uitstoot in Mton 30
Bron: DMCR.
25
x 1.000
20
25
15
20
10
15
5
10 5 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
1990
2005
2006
2007
2008
2009
2010
tussendoel RCI
0 gebouwde omgeving
totaal
verkeer en vervoer
lawaai
overige industrie
stank
raffinaderijen
stof
elektriciteitscentrales
2025
doel RCI
0
Figuur 8.6
Figuur 8.4 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 8 Milieu en energie – pagina 176
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 8 Milieu en energie – pagina 177
Fijnstof Fijnstof (PM10) komt vrij bij industriële verbrandingsprocessen en door weg- en scheepvaartverkeer. Zeker de helft is afkomstig van buiten de regio en daarvan is een deel weer afkomstig uit het buitenland. De rest is wel afkomstig uit Rotterdam zelf. De figuur toont het verloop van het gemeten fijnstof op twee meetpunten: één van het RIVM in het centrum van Rotterdam (Schiedamsevest) en één van DCMR in Overschie. De gemiddelde fijnstofconcentraties bij de twee meetpunten zijn al sinds 2004 onder de grenswaarde en dalen nog steeds. Op enkele locaties in Rotterdam, nabij snelwegen, komt het nog wel voor dat fijnstofconcentraties stijgen tot boven de grenswaarden.
Afval De hoeveelheid huishoudelijk afval per inwoner in Nederland is in 2000 bijna vier keer zo hoog als in 19501. In het laatste decennium steeg de hoeveelheid afval minder snel. Ook in de regio Rijnmond is de hoeveelheid afval per inwoner sinds 1999 nauwelijks gestegen. De gemiddelde inwoner in Rijnmond biedt iets minder afval aan dan de gemiddelde bewoner van Nederland, maar scheidt daarentegen ook een kleiner aandeel van het afval. In Rijnmond wordt 35% van het afval gescheiden aangeboden, terwijl dat in Nederland gemiddeld 49% is. De regio Rijnmond loopt dus achter op het gemiddelde en heeft de doelstelling van 43% gescheiden afval in 2006, zoals vastgesteld door AgentschapNL, nog niet gehaald. 1. CBS, Gemeentelijke afvalstoffen.
Figuur 8.5
Luchtkwaliteit, fijnstofconcentraties PM10 in µg/m , Rotterdam, 1999 – 2009
Gescheiden huishoudelijk afval ontwikkeling in kilo’s per inwoner, regio Rijnmond, 1999 – 2009
Bron: DCMR.
Bron: CBS. Cijfers voor 2009 zijn voorlopig.
Figuur 8.4
3
in µg/m3
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
kilo’s afval
aandeel gescheiden
50
600
50%
45
540
45%
40
480
40%
35
420
35%
30
360
30%
25
300
25%
20
240
20%
15
180
15%
10
120
10%
5
60
5%
0
0
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
meetpunt Rotterdam RIVM
overig
meetpunt Overschie DCMR
gescheiden
grenswaarde
aandeel gescheiden
2008
2009
0%
Figuur 8.10 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 8 Milieu en energie – pagina 178
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 8 Milieu en energie – pagina 179
Energie De primaire energie die in Nederland wordt verbruikt, bestaat voor 45% uit aardgas 2. Een deel van het aardgas gebruiken industrie, huishoudens, bedrijven en instellingen direct en een ander deel van de energie uit gas wordt eerst in elektriciteitscentrales omgezet in elektriciteit en warmte. Na aardgas is aardolie de belangrijkste energiedrager die Nederlanders verbruiken. Aardolie is goed voor 38% van het primair energieverbruik. De olie wordt vrijwel volledig voor transport en industrie gebruikt. Andere energiebronnen, zoals steenkool, biomassa, kernenergie en windenergie zijn samen goed voor de overige 17% van het primaire energieverbruik in Nederland. In deze Economische Verkenning kijken we voor het eerst naar een deel van de energievoorziening in Rotterdam, namelijk naar aardgasverbruik, elektriciteitsverbruik en elektriciteitsproductie. De elektriciteit, warmte en het gas dat energiebedrijven direct aan eindgebruikers leveren is een belangrijk deel van het totale energieverbruik in Rotterdam. Het andere deel, dat we in de Economische Verkenning buiten beschouwing laten, is het verbruik van aardolie in bijvoorbeeld transport en industrie. In Rotterdam wordt meer elektriciteit opgewekt dan er wordt verbruikt. De opwekking gebeurt voornamelijk met behulp van gas- en kolencentrales, raffinaderijen en warmtekrachtkoppeling installaties (WKK). Daarnaast wordt er nog elektriciteit opgewekt in afvalverbrandingsinstallaties (AVI) en met windenergie. Zonne-energie is nog van een relatief kleine omvang. In totaal wordt er in de gemeente Rotterdam 74 PJ aan elektriciteit opgewekt . Dat is 18% van alle elektriciteit die in Nederland wordt opgewekt 4. Gezien het feit dat in Rotterdam 3,6% van de mensen in Nederland wonen, wordt er in Rotterdam naar verhouding veel elektriciteit opgewekt. 3
Figuur 8.6
Elektriciteitsverbruik in Rotterdam en omgeving per vierkante kilometer, 2009 Bron: Stedin, bewerking: Bureau Louter/Oaser.
Het verbruik van elektriciteit in de stad is ook groot. Bedrijven, instellingen en inwoners in Rotterdam verbruiken 24,7 PJ aan elektriciteit, ongeveer 6% van het totaal finaal verbruik in Nederland 5. Ook de bedrijven die elektriciteit opwekken in Rotterdam verbruiken zelf elektriciteit. Per saldo blijft nog ruim de helft van de opgewekte elektriciteit over om te ‘exporteren’ naar andere delen van Nederland. Het Rotterdamse verbruik van elektriciteit vindt vooral in de haven plaats, dat is duidelijk te zien in figuur 8.6. 2. 3. 4. 5.
CBS, energiebalans. 72,6 PJ in opgave DCMR en 1,4 PJ schatting van windenergie in Rotterdam, Oaser. CBS, energiebalans. Verbruik in Rotterdam volgens Stedin. Finaal verbruik, energetisch, in 2009 is volgens, CBS Energiebalans (389 PJ).
In TJ per km2
285 of meer
43 tot 63
143 tot 285
29 tot 43
97 tot 143
11 tot 29
63 tot 97
minder dan 11
Figuur 8.11
Figuur 8.9
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 8 Milieu en energie – pagina 180
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 8 Milieu en energie – pagina 181
Het verbruik van gas is lager op de zeehaventerreinen en juist hoger in dichtbewoonde gebieden. Daarnaast valt op dat in sommige delen van de stad het gasverbruik laag is. Dat komt door de stadsverwarming. Eindgebruikers krijgen daar direct warmte van het energiebedrijf.
Figuur 8.7
Gasverbruik door eindgebruikers in Rotterdam en omgeving per vierkante kilometer, 2009 Bron: Stedin, bewerking: Bureau Louter/Oaser.
In TJ per km2
Figuur 8.8
Warmteverbruik Warmtebedrijf Eneco door eindgebruikers in Rotterdam, 2009 Bron: Eneco, bewerking: Bureau Louter.
400 of meer
104 tot 147
In TJ per km2
561 of meer
20 tot 64
320 tot 400
55 tot 104
298 tot 561
8 tot 20
211 tot 320
7 tot 55
125 tot 298
4 tot 8
147 tot 211
minder dan 7
64 tot 125
minder dan 4
Figuur 8.7
Figuur 8.12
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 8 Milieu en energie – pagina 182
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 8 Milieu en energie – pagina 183
In Rotterdam kiest een groeiend aandeel van de elektriciteitsgebruikers voor groene stroom.
De toename in het verbruik van warmte door eindgebruikers komt voor een deel door de toename van het aantal locaties waar warmte wordt geleverd. Dat aantal groeide van 54.143 in 2007 naar 56.714 in 2009.
Figuur 8.10
Warmteverbruik door eindgebruikers in de gemeente Rotterdam, 2007 – 2009
Figuur 8.9
Bron: Eneco.
Afname van stroomsoort in de gemeente Rotterdam, 2007 – 2010 Bron: Eneco.
verbruik in PJ 3,7
stroomsoort
oktober 2007
oktober 2008
oktober 2009
oktober 2010
grijs groen
100%
3,6
80%
3,5
60%
3,3
40%
3,3
20%
3,2
0%
3,1 2007
2008
2009
warmteverbruik
3,0
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – HOOFDSTUK 8 Milieu en energie – pagina 184
Conclusie De haven van Rotterdam is een belangrijke doorvoerhaven voor energiedragers, met name voor olie. Dat Rotterdam ook een elektriciteitsstad genoemd zou kunnen worden, blijkt uit de grote productie en het relatief hoge verbruik van elektriciteit door centrales en industrie in Rotterdam. In een ruimtelijk beeld van de stadsregio Rotterdam is te zien dat vooral in de gebieden met industrie en andere bedrijvigheid veel energie wordt verbruikt. Vooral elektriciteit wordt naar verhouding veel door bedrijven gebruikt. Met het milieu in Rotterdam gaat het de laatste vijf jaar niet veel slechter, maar ook niet veel beter. Het blijft moeilijk gestelde doelen wat betreft een lagere milieudruk te bereiken door grote bedrijven en het gescheiden inzamelen van afval. Rotterdam zal naar verwachting wel de gestelde doelen voor het terugdringen van fijnstofconcentraties en de CO2-uitstoot in 2010 behalen. De beperking van de CO2-uitstoot in de toekomst is een grote uitdaging, tot 2025 moet de CO2-uitstoot nog met bijna de helft worden gereduceerd.
Bijlage
Figuur 1.11 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – BIJLAGE – pagina 188
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – BIJLAGE – pagina 189
Het nieuwe vitaliteitsweb In het nieuwe vitaliteitsweb zijn zeven domeinen onderscheiden: • Economie. De score op economie is gebaseerd op drie pijlers, namelijk massa, efficiency en ondernemerschap. Deze worden respectievelijk geoperationaliseerd via het aantal arbeidsplaatsen per duizend inwoners van 15 tot 65 jaar (de ‘werkgelegenheidsfunctie’), arbeidsproductiviteit en het aantal starters per duizend inwoners van 15 tot 65 jaar. • Ruimte. Onderscheid wordt gemaakt tussen ruimte voor materiaalgeoriënteerde bedrijvigheid en informatiegeoriënteerde bedrijvigheid. • Ligging en infrastructuur. De indicatoren spelen een rol op verschillende ruimtelijke schaalniveaus, namelijk respectievelijk de Europese ligging, de nationale ligging en potentiaal en de regionale centrumfunctie. Daarnaast zijn de bereikbaarheid per trein en de ligging aan het wegennet van belang. • Arbeidsmarkt. Bij dit domein is geredeneerd vanuit de aanbodkant van de arbeidsmarkt: de omvang en het niveau van de beroepsbevolking in de regio. Dit is relevant voor de vestigingsplaatskeuze van bedrijven en instellingen. Er zijn vijf indicatoren, namelijk de participatiegraad van laag en middelbaar opgeleiden, de participatiegraad van hoog en wetenschappelijk opgeleiden, het aantal kenniswerkers, het aantal studenten (HBO en universiteit) en het gemiddeld opleidingsniveau (de opleidingsindex). Tenslotte is de migratieratio toegevoegd. Dat is de verhouding van inkomende en uitgaande migranten in de leeftijdscategorie 18 – 49 jaar, waarbij de verhuisafstand minimaal 35 kilometer is. • Kennis en innovatie. Daar waar bij het domein Economie vooral de huidige betekenis en de ‘massa’ van de bedrijvigheid in een gebied wordt gemeten, levert het domein Kennis en innovatie zicht op de vernieuwing van de bedrijvigheid. • Woon- en leefmilieu. Bij de keuze van een woonplaats zijn verschillende aspecten relevant. Met name woonmotieven, werkmotieven en opleidingsmotieven spelen een rol. Vooral voor kenniswerkers wordt de uiteindelijke keuze van de woonplaats bepaald door de nabijheid van geschikt werk in de regio en door de kwaliteit van het woon- en leefmilieu. • Welvaart. Via dit domein wordt zicht gekregen op de samenstelling van de bevolking van een gebied in termen van het inkomen en de positie op de arbeidsmarkt. Er moet daarbij op worden gewezen dat een rechtstreekse relatie met de vijf domeinen die samenhangen met de bedrijvigheid hier minder voor de hand ligt dan het lijkt. Binnen stadsgewesten kan namelijk sprake zijn van een ruimtelijke verdeling tussen de kernstad en de ‘suburbane’ delen van het stadsgewest, waarbij de omvang en kwaliteit van de bedrijvigheid het hoogst is in de kernstad, terwijl de meest welvarende inwoners juist in de suburbs wonen. Met name hoogopgeleide werknemers van de bedrijven en instellingen in de kernstad wonen namelijk vaak buiten de stad.
De indicatoren zijn onderling vergelijkbaar gemaakt door gebruik te maken van zogenaamde ‘z-scores’. Het gemiddelde voor de 83 gebieden is altijd 0. De kans op een score hoger dan 1 is 16%, evenals de kans op een score lager dan -1. De kans op een score hoger dan 2 is 2.5%, evenals de kans op een score lager dan -2.
Bij de eerste vijf domeinen is vooral geredeneerd vanuit de invalshoek van bedrijven, bij Woon- en leefmilieu en Welvaart vooral vanuit de invalshoek van bewoners. Voor Kennis en innovatie en Woon- en leefmilieu is een groot aantal indicatoren onderscheiden, die via statistische analyses zijn samengevat tot een beperkt aantal ‘factoren’ (zie figuur B.1 A en B). Voor 83 gebieden zijn per indicator scores bepaald. De 83 gebieden bestaan uit 43 stedelijke kernen, 24 suburbane gebieden en 16 landelijke gebieden (zie figuur B.2).
Figuur B.1 A
Indicatoren vitaliteitsweb vier grote steden Bron: Bureau Louter.
Z-score
economie
positie*
arbeidsproductiviteit
M
1
arbeidsplaatsen per inw. 15-64 jaar
M
16
starters per inw. 15-64 jaar
M
3
arbeidsproductiviteit
I
14
arbeidsplaatsen per inw. 15-64 jaar
I
10
starters per inw. 15-64 jaar
I
12
arbeidsproductiviteit
P
11
arbeidsplaatsen per inw. 15-64 jaar
P
22
starters per inw. 15-64 jaar
P
13
ruimte voor ondernemen ruimte-intensiteit
M
24
voorraad bedrijventerreinen
M
13
terstond uitgeefbaar bedrijventerreinen
M
9
netto uitgegeven bedrijventerreinen
M
16
voorraad kantoorruimte
I
13
aanbod kantoorruimte
I
8
nieuwbouw kantoorruimte
I
22
Europese ligging
A
17
nationale ligging
A
9
agglomeratie-effecten
A
2
regionale centrumfunctie
A
20
bereikbaarheid per trein
A
18
ligging aan wegennet
A
ligging en infrastructuur
14 -3
-2
-1
0
1
2
3
Rotterdam, indicator * positie: positie Rotterdam in ranglijst van 30 kernsteden M = materiaalgeoriënteerd, I = informatiegeoriënteerd, P = personengeoriënteerd, A = algemeen
G3, gemiddeld
zeer hoge score
G30 (kernsteden), gemiddeld
zeer lage score
Figuur 1.12
Figuur 1.13
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – BIJLAGE – pagina 190
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – BIJLAGE – pagina 191
Figuur B.1 B
Indicatoren vitaliteitsweb vier grote steden Bron: Bureau Louter.
Z-score
arbeidsmarkt
positie*
participatie techniek, laag/middelbaar
M
22
participatie techniek, hoog opgeleid
M
18
nabijheid kenniswerkers techniek
A
17
studenten techniek hbo/wo
M
12
gemiddeld opleidingsniveau techniek
M
15
Indicatoren vitaliteitsweb vier grote steden
participatie economisch, laag/middelbaar
I
27
Bron: Bureau Louter.
participatie economisch, hoog opgeleid
I
20
nabijheid kenniswerkers economisch
I
11
studenten economisch hbo/wo
I
5
gemiddeld opleidingsniveau economisch
I
12
participatie verzorgend, laag/middelbaar
P
13
participatie verzorgend, hoog opgeleid
P
6
nabijheid kenniswerkers verzorgend
P
19
studenten verzorgend hbo/wo
P
14
gemiddeld opleidingsniveau verzorgend
P
16
migratieratio (lange afstand)
A
7
kennis en innovatie uitgaven R&D
M
26
samenwerking bij innovatie
M
22
hoogopgeleiden techniek
M
17
% productinnovaties
M
28
% procesinnovaties
M
27
% organisatorische innovaties
M
13
Figuur B.1 C
Z-score
factorscores kennis en innovatie
positie*
hoogwaardige industrie
M
27
innovatieprestaties
M
25
hoogwaardige diensten
I
15
nieuwe diensten
I
18
organisatie en markten
I
22
nabijheid natuur
A
28
waardering leefomgeving
A
29
concentratie monumentale gebouwen
A
21
nabijheid onderwijs
A
2
nabijheid medische zorg
A
6
nabijheid kindervoorzieningen
A
4
nabijheid cultuur
A
17
nabijheid cafes
A
18
nabijheid restaurants
A
18
nabijheid luxe detailhandel
A
15
woon- en leefmilieu
% marktinnovaties
M
26
% omzet uit nieuwe producten
M
29
high-tech bedrijvigheid
M
28
medium-tech bedrijvigheid
M
10
uitgaven R&D
I
18
samenwerking bij innovatie
I
22
hoogopgeleiden economisch
I
9
% productinnovaties
I
23
% procesinnovaties
I
17
inkomen per inwoner
A
23
% organisatorische innovaties
I
18
inkomen per huishouden
A
28
% marktinnovaties
I
23
bruto participatiegraad
A
26
% omzet uit nieuwe producten
I
9
netto participatiegraad
A
26
ICT
I
21
% werklozen, hoog opgeleid
A
20
creatieve diensten
I
16
% werklozen, laag/midd. opgeleid
A
30
adviesdiensten
I
9
% inwoners met bijstandsuitkering
A
-3
-2
-1
0
1
2
3
factorscores woon- en leefmilieu nabijheid voorzieningen
A
4
natuurlijke omgeving
A
30
ambiance
A
24
welvaart
29 -3
Rotterdam, indicator * positie: positie Rotterdam in ranglijst van 30 kernsteden M = materiaalgeoriënteerd, I = informatiegeoriënteerd, P = personengeoriënteerd, A = algemeen
-2
-1
0
1
2
3
Rotterdam, indicator
G3, gemiddeld
zeer hoge score
G30 (kernsteden), gemiddeld
zeer lage score
* positie: positie Rotterdam in ranglijst van 30 kernsteden M = materiaalgeoriënteerd, I = informatiegeoriënteerd, P = personengeoriënteerd, A = algemeen
G3, gemiddeld
zeer hoge score
G30 (kernsteden), gemiddeld
zeer lage score
Figuur 1.14 Economische Verkenning Rotterdam 2011 – BIJLAGE – pagina 192
Figuur B.2
Gebiedsindelingen Bron: Bureau Louter.
stadsgewest G4 overige stadsgewest landelijk gebied kernsteden stadsgewesten overige stedelijke kernen
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – BIJLAGE – pagina 194
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – BIJLAGE – pagina 195
Deelnemers expertbijeenkomsten
Deelnemers expertbijeenkomst Talentontwikkeling Albert de Jong
Bestuursdienst, Gemeente Rotterdam
Deelnemers expertbijeenkomst Arbeidsmarkt
Korrie Louwes
College van Burgemeester en Wethouders, Wethouder Arbeidsmarkt,
Marike Dijksterhuis
Bureau Arbeidsmarktmeester, Gemeente Rotterdam
Hoger Onderwijs, Innovatie en Participatie, Gemeente Rotterdam
Roelof Eleveld
INHolland
Piet Alblas
Hogeschool INHolland
Peter van der Heuvel
INHolland
Roelof Eleveld
Hogeschool INHolland
Geert-Jan Waasdorp
Intelligence Group
Hans den Hartog
Hogeschool INHolland
Huub Kleinrouweler
KMR
Mirjam Louter
Hogeschool INHolland
Noortje Poot
Laurens
Hans Nijeboer
Hogeschool INHolland
Werner Klaassen
Randstad
Jan Pieters
Hogeschool INHolland
Rebecca Valk
Randstad
Frans van der Reep
Hogeschool INHolland
Marjan v/d Bogt
Samenwerkende Rijnmond Ziekenhuizen
Ellen Steijvers
Hogeschool INHolland
Joke van der Waal
Samenwerkende Rijnmond Ziekenhuizen
Ernest Diederik
Hogeschool INHolland, student
Mike Jansen
Studentalent
Sanne den Hartog
Hogeschool INHolland, student
Michiel de Wit
Studentalent
Paul Hendriks
Hogeschool INHolland, student
Karsten Bulling
UWV/ Werkbedrijf
Steven Maas
Hogeschool INHolland, student
Lia vander Sman
UWV/ Werkbedrijf
Jasper Marsman
Hogeschool INHolland, student
Peter Bakker
VNO-NCW
Jan Kingma
Jeugd, Onderwijs en Samenleving, Gemeente Rotterdam
Geerte L.M. Wijffels
VNO-NCW
Peter van den Heuvel
nextpractice-institute
Catharina Bieringa
VNO-NCW West
Rebecca Valk
Randstad uitzendbureau
John Marapengopie
Yacht
Jan de Jager
Rotterdamse Ondernemers Academie
Deelnemers expertbijeenkomst Consumentendiensten
Geïnterviewde personen m.b.t. talentontwikkeling
Jacqueline Veenendaal
Bijenkorf
Petra Biemans, Guido Walraven (Hogeschool INHolland), Arjo Klamer (Erasmus Universiteit) en Ernest Diederik,
Nicole Janssen
Den Haag Marketing en Events
Sanne den Hartog, Paul Hendriks, Steven Maas, Ruben Maas en Jasper Marsman (studenten INHolland).
Jaap Brantenaar
Horeca Nederland
Met dank aan Aad Hoogduijn voor zijn bijdrage.
Frank Roolaart
Horeca Nederland
Roelof Eleveld
INHolland
Geraadpleegde experts haven
Rianne van Loon
Kamer van Koophandel Rotterdam
Cees Jan Asselbergs
Deltalinqs
Marcel Capitein
Mediamarkt
Michiel Nijdam
Erasmus Universiteit Rotterdam
Huub van de Zande
Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam, Gemeente Rotterdam
Edwin van der Stam
KPMG
Maarten Suijker
Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam, Gemeente Rotterdam
Carolina Tubbing
Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam, Gemeente Rotterdam
Henk van Roon
Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam, Gemeente Rotterdam
Bram van der Staaij
Havenbedrijf Rotterdam
Ans Weustink
Peek & Cloppenburg
Arjen van Klink
Rabobank
Ton Wesselink
Rotterdam Marketing
Matthieu van Roermund
Rhinecontainer
Deelnemers expertbijeenkomst Ruimte voor Ondernemen M.Gommers
DTZ Makelaars
Joost van den Hoek
INBO
Marco van Hoek
INBO
Bas van Gerwen
Kamer van Koophandel Rotterdam
Peter van Nederpelt
Ooms Makelaars
Klaas Bart van den Berg
Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam, Gemeente Rotterdam
Caroline Bosscher
Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam, Gemeente Rotterdam
Hans Mani
Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam, Gemeente Rotterdam
Peter van der Valk
Stadsregio Rotterdam
Agnes Franzen
TU Delft Bouwkunde
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – BIJLAGE – pagina 196
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – BIJLAGE – pagina 197
Geraadpleegde bronnen
• Neffke, F.M.H., M. Henning en R.A. Boschma R.A. (2010), How do regions diversify over time? Industry relatedness and the development of new growth paths in regions. In: Papers in Evolutionary Economic
• ABF (2010), Vastgoedmonitor najaar 2010. Delft. • ABF Research (2009), Syswov 2009. Delft. • Bureau Louter (2010), Arbeidsmarktprognoses Rotterdam 2010. Achtergrondrapportage voor de
Werkgelegenheidsmonitor Rotterdam, najaar 2010. Delft.
• Bureau Louter, Louter, P.J. en W. van Eikeren (2011), Bronnen van regionaal economische vitaliteit; een casestudie voor Rotterdam. Bureau Louter. Delft.
Geography 2009-16. Utrecht. • Neffke, F.M.H. en M. Henning, (2009) Skill relatedness and firm diversification. In: Papers in Evolutionary Economics 2009-06. Utrecht. • Nijdam, M., L. van der Lugt en B. van der Biessen (2010), Havenmonitor 2008 - De economische betekenis van Nederlandse zeehavens. Rotterdam. • OBR (2010), Navigator Rotterdamse werklocaties – 2010 nr. 1. Rotterdam.
• Bureau Louter (2010), De regionale arbeidsmarkt van technici tot 2016. Speciaal topic: Octrooiaanvragen
• Olden, H. (2010), Uit voorraad leverbaar. Utrecht.
• Planbureau voor de Leefomgeving (2009), De toekomst van bedrijventerreinen. Den Haag.
per regio. Delft.
• Bureau Louter (2009), Economische Monitor Zuid-Holland 2009. Delft.
• Provincie Zuid-Holland (2010), Bedrijvenregister Zuid-Holland 2010. Den Haag.
• Bureau Louter (2008), Economische Monitor Delft 2008. Delft.
• Provincie Zuid-Holland (2010), Infodesk Bedrijventerreinen. Den Haag.
• CBS (2010), Enquête Beroepsbevolking. Den Haag/Heerlen.
• Rabobank (2010), Regionaal Economische Thermometer. Utrecht.
• CBS (2004, 2006 en 2008), CIS-enquête. Den Haag/Heerlen.
• Rabobank (2010), KoopstromenMonitor. Utrecht.
• CBS (2010), Innovatie als motor van de Nederlandse economie – een regionale analyse. Den Haag/Heerlen.
• Ruimtelijk Planbureau (2006), Wegen naar economische groei. Den Haag.
• CBS Statline (2010) – website.
• SBO (2003), Investeren en terugverdienen – Kosten en baten van onderwijsinvesteringen. Amsterdam.
• Centrum voor Onderzoek en Statistiek Rotterdam (2010), Komen en Gaan – Selectieve migratie in Rotterdam
• Stedin (2010), cijfers energie- en gasverbruik Rotterdam en omgeving 2009. Rotterdam.
• Stichting LISA (2010), Werkgelegenheidsregister 2010. Enschede.
in 2009. Rotterdam.
• Centrum voor Onderzoek en Statistiek Rotterdam (2007), Komen en Gaan – Selectieve migratie in Rotterdam
• STR Global Ltd. (2010), Data STR Global Rotterdam Hotels.
• The Conference Board Europe (2010), Intangible Capital in the Netherlands and its Implications for Future
in 2006. Rotterdam.
• CPB (2010), Stad en Land. Den Haag.
Growth. Brussel.
• Dam, F. van en P. Visser (2006), De prijs van de plek – de invloed van de woonomgeving op de woningprijs.
• UWV WERKbedrijf (2010), website: werk.nl, statistische informatie.
• Veenhoven R. (2002), Het grootste geluk voor het grootste aantal. Geluk als richtsnoer voor beleid. Rotterdam.
Den Haag.
• DCMR (2010), diverse statistieken over het Rotterdamse milieu. Rotterdam.
• VVK (2010), Startersprofiel 2009. Woerden.
• Dynamis (2010), Sprekende Cijfers - Jaarrapport Bedrijfsruimtemarkten 2009/2010. Amersfoort
• Weterings, A., J. Knoben en H. van Amsterdam (2008), Werkgelegenheidsgroei op bedrijventerreinen.
• Dynamis (2010), Sprekende Cijfers - Jaarrapport Kantorenmarkten 2010. Amersfoort. • DTZ (2010), Factsheets kantoren- en bedrijfsruimtemarkt – medio 2010. Amsterdam. • ECORYS (2010), Arbeidsmarktverkenning Mainport Rotterdam 2009-2013. Rotterdam. • ECORYS (2010), Benchmark Gemeentelijk Ondernemingsklimaat. Rotterdam. • EIM i.s.m. NL Octrooicentrum (2010), Octrooien in KvK Rotterdam; in opdracht van KvK Rotterdam. Zoetermeer. • EIM (2009), Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Zoetermeer. • Eneco (2010), cijfers warmteverbruik Rotterdam 2009. Rotterdam. • Gemeente Rotterdam (2010), Veiligheidsindex Rotterdam 2010 - Meting van de veiligheid in Rotterdam. Rotterdam. • Havenbedrijf (2010), Haven in cijfers 2009. Rotterdam. • Innovatieplatform (2010), Nederland 2020: terug in de top 5 - De economische agenda: innovatief, internationaal, involverend. Den Haag. • Kamer van Koophandel Rotterdam (2010), COEN – Conjunctuur Enquête Nederland, kwartaal 1 t/m 4 2010. Rotterdam. • Kamer van Koophandel Rotterdam (2010), bedrijvendynamiek. Rotterdam. • Kamer van Koophandel Rotterdam (2010), Exportvergunningen in de regio Rotterdam, 2008-2010. Rotterdam. • Knol, A.B. en B.A.M. Staatsen (2005), RIVM, Trends in the environmental burden of disease in the Netherlands 1980 – 2020, p.97. Bilthoven. Online: http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/500029001.pdf • Locatus (2010), Basisregister Verkooppunten. Woerden. • Marlet, G. en C. van Woerkens (2010), Atlas voor Gemeenten (2010). Utrecht. • Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2010), Infrastructuur en economische structuurversterking. Den Haag. • Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2008), Zeehavens als draaischijven naar duurzaamheid. Den Haag. • Ministerie van VROM (2010), IBIS-enquête 2010. Den Haag. • Nauta, F. en P. Veling (2010), Herijking innovatiebeleid Rotterdam; naar regionale ecosystemen van innovatie. • Neffke, F.M.H. en M. Henning (2010), Seeds of regional structural change. The role of entrepreneurs and expanding firms in shaping local path dependencies. In: Papers on Evolutionary Economic Geography 2010-05. Utrecht.
Achtergrondstudies Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag/Bilthoven.
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – COLOFON – pagina 198
Economische Verkenning Rotterdam 2011 – COLOFON – pagina 199
Economische Verkenning Rotterdam 2011
Participanten van de Economische Verkenning Rotterdam 2011
Onderzoek en samenstelling
Albeda College
Bureon
Sergej Bulterman
DCMR Milieudienst Rijnmond
Bureau Louter
Peter Louter
Eneco
Pim van Eikeren
Oaser
Erasmus Universiteit Rotterdam
Tjaco Twigt
Frans Roozen Bart Been Hans Kursten Ronald van den Bos
Havenbedrijf Rotterdam Grafisch Ontwerp
Nathalie Backx
Studio Minke Themans
Bram van der Staaij
Hogeschool INHolland Rotterdam Tabellen en Grafieken
Studio Minke Themans i.s.m. Klaar voor gebruik
Kamer van Koophandel Rotterdam
Roelof Eleveld
Opdrachtgever en eindredactie
Rianne van Loon
Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam
Kees Vrijdag KPMG
Willem Hamel (projectleider)
Marco Noorlander
Beatriz Cueva
Edwin van der Stam
Edith Jacobs
Ooms Makelaars
Bart Nijhof
Peter van Nederpelt
Rabobank Rotterdam Druk
Mediacenter, Rotterdam
Randstad
Arjen van Klink
Werner Klaassen
Oplage
Rebecca Valk
3.000
Stedin
Bestellingen Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam Afdeling Strategie Postbus 6575 3002 AN Rotterdam
[email protected] .nl © Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam, januari 2011 Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden de auteurs en het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam geen aansprakelijkheid. Overname van gegevens is toegestaan met bronvermelding ‘Economische Verkenning Rotterdam 2011’.
Norbert Detollenaere
Martijn van der Steen