Faculteit Letteren & Wijsbegeerte
Marjon Peirens
Paardengeneeskunde in het Middelnederlands Studie van een vertaling van Laurentius Rusius' († 1347) 'Hippiatria sive marescalia' in hs. 's-Gravenhage, KB, 71 H 44 (15de eeuw)
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de historische taal- en letterkunde
2013
Promotor
Prof. dr. Youri Desplenter Vakgroep Letterkunde
Dankwoord
Deze masterproef zou niet tot stand gekomen zijn zonder de steun en hulp van enkele personen. In dit dankwoord wil ik hen dan ook mijn oprechte dank betuigen. In de eerste plaats wil ik graag mijn promotor prof. dr. Youri Desplenter bedanken voor alle mogelijke hulp. Zijn feedback, voorstellen en opbouwende kritiek zijn erg belangrijk voor mij geweest. Tot slot wil ik kort ook nog alle familie en vrienden bedanken die me tijdens het schrijven van dit werk gesteund hebben.
ii
Inhoudstafel
Deel 1: Studie ......................................................................................................................................... 1 Inleiding.................................................................................................................................................. 1 Hoofdstuk 1
Status questionis ........................................................................................................ 3
Hoofdstuk 2 Bespreking van de middeleeuwse (veterinaire) geneeskunde ............................... 6 2.1 Algemene middeleeuwse kennis van de geneeskunde............................................................. 6 2.1.1 De geschiedenis van de veterinaire geneeskunde ....................................................... 6 2.1.2 De humoraalpathologie ............................................................................................. 12 2.1.3 Melothesia ................................................................................................................. 15 2.1.4 “Die oefeninghe der gheproefden werken maken die const” (f. 2ra) ........................ 17 2.2 Middeleeuwse paardengeneeskunde in het handschrift ......................................................... 21 2.2.1 Auteur, kopiist, vertaler ............................................................................................ 21 2.2.2 Gebruikers van het handschrift ................................................................................. 22 2.2.3 Taalgebruik ............................................................................................................... 24 2.2.4 “Gheen dier en is den mensche gheliker dan die paerde” (f. 94vb) .......................... 26 2.2.5 Ziekten, kwalen en aandoeningen ............................................................................. 28 2.2.6 Geneeswijzen ............................................................................................................ 30 2.2.7 Inhoud en bereiding van de recepten ........................................................................ 34 2.2.8 Maten en gewichten, duur en frequentie van de behandling ..................................... 37 Hoofdstuk 3
Vergelijking hs. 71 H 44 met Latijnse druk (1531) .............................................. 40
Hoofdstuk 4
Conclusie .................................................................................................................. 46
Deel 2: Editie ........................................................................................................................................ 49 Hoofdstuk 5 Diplomatische editie ................................................................................................ 49 5.1 Handschrift 71 H 44............................................................................................................... 49 5.1.1 Formeel ..................................................................................................................... 49 5.1.2 Inhoudelijk ................................................................................................................ 51 5.2
Editie ...................................................................................................................................... 54 5.2.1 Handleiding ............................................................................................................... 54 5.2.2 Inhoudsopgave .......................................................................................................... 56 5.2.3 Geëditeerde kapittels ................................................................................................. 63
Bijlagen 120 Bijlage 1: Humoraalpathologie ...................................................................................................... 120 Bijlage 2: Gelijksoortige regels in hs 2818 .................................................................................... 121
iii
Bijlage 3: Vergelijking van de handen ........................................................................................... 122 Bijlage 4: Hippiatria sive marescalia ............................................................................................ 124 Bijlage 5: f. 1r ................................................................................................................................ 125 Bijlage 6: Aantekeningen ............................................................................................................... 126 Bijlage 7: Correctie: Gorda - jorda................................................................................................. 127 Bijlage 8: Later toegevoegde notities ............................................................................................. 128 Gebruikte afkortingen ...................................................................................................................... 129 Literatuur
129
iv
Deel 1: Studie Inleiding
In deze masterscriptie staat de studie naar het Middelnederlandse handschrift 's-Gravenhage, KB, 71 H 44 centraal, verder afgekort als ‘hs. 71 H 44’. Het is een vijftiende-eeuws traktaat over hoofdzakelijk paardengeneeskunde. Het werk wordt door Braeckman gezien als een gedeeltelijke of volledige vertaling van Laurentius Rusius’ Hippiatria sive marescalia.1 De opzet van deze masterproef is het handschrift op een groot aantal aspecten te onderzoeken om zo algemene uitspraken te kunnen doen over paardengeneeskunde in de Nederlanden in de vijftiende eeuw. Deze masterproef bestaat uit twee delen. In het eerste deel, het studiegedeelte, wordt allereerst de overlevering van paardengeneeskundige teksten en het genre zelf besproken. Daarna wordt de geschiedenis van de humane en veterinaire geneeskunde van oudheid tot middeleeuwen bondig geschetst. We bespreken de belangrijkste en invloedrijkste klassieke en middeleeuwse geneesheren en hun theorieën die soms tot ver na de middeleeuwen doorwerken. Belangrijk daarbij is hoe men in de middeleeuwen met het antieke bronmateriaal omgaat, dus ook daar zullen we even bij stilstaan. Na deze algemene uiteenzetting volgt de toepassing van deze algemene kennis op hs. 71 H 44. We hebben getracht te onderzoeken hoe dit handschrift tot stand kan zijn gekomen en wie de mogelijke gebruikers van dit handschrift kunnen zijn geweest. Een kort stukje is gewijd aan een dialectologische analyse. Daarna wordt het handschrift concreet bestudeerd. We hebben ervoor gekozen om veel citaten uit het handschrift te gebruiken, om zo dicht bij de tekst te blijven. Alle kennis uit de algemene studie komt hier samen met de Middelnederlandse fragmentjes. Ten eerste benadrukken we het feit dat de humane en veterinaire geneeskunde in de middeleeuwen nauw verbonden
1
BRAECKMAN 1987, 13
1
waren. Daarna gaan we in op wat het handschrift inhoudt: recepten en geneeswijzen voor allerhande ziektes, ongemakken en kwalen voornamelijk bij paarden, maar soms ook bij de mens. Aan de hand van een studie naar de middeleeuwse verklaringen voor ziekte, trachten we inzicht te krijgen in de toenmalige denkwijze. De geneeswijzen zijn aan de ene hand uiteenlopend en gevarieerd, maar aan de andere kant worden ook vaak dezelfde geneeswijzen gebruikt voor totaal verschillende ziekten en symptomen. Tot slot gaan we nog in op hoe de recepten er concreet uitzien: wat de middeleeuwse geneeskunde precies als geneeskrachtige ingrediënten beschouwde en met welke maten en gewichten men werkte. Daarop volgt een vergelijkende studie: het vijftiende-eeuwse Middelnederlandse handschrift wordt vergeleken met de Latijnse brontekst, die ons overgeleverd is in een vroege druk uit 1531. We trachten na te gaan in hoeverre de twee teksten gelijkenissen en verschillen vertonen en waar de verschillen zich precies bevinden. Tot slot is er de algemene conclusie die beschrijft hoe de paardengeneeskunde er in de Nederlanden in de vijftiende eeuw moet hebben uitgezien: we vatten onder meer samen wat de denkwijzen waren bij het uitoefenen van het vak van de geneesheer, welke behandelingswijzen er waren, en welke ingrediënten men verwerkte in recepten. Het tweede deel van deze masterscriptie bevat de transcriptie van een vijfhonderddertigtal regels uit het handschrift. Het werk is opgevat als een diplomatische editie. In de eerste plaats wordt het handschrift codicologisch geanalyseerd. Daarna volgen de handleiding, een eigengemaakte inhoudsopgave en de transcripties zelf.
2
Hoofdstuk 1 Status questionis
Eerst en vooral is het belangrijk te weten hoe het met de overlevering van middeleeuwse teksten met als onderwerp ‘paardengeneeskunde’ - ook wel hippiatrie genoemd - gesteld is. Uit het Repertorium van Jansen-Sieben blijkt dat hs. 71 H 44 één van 26 hippiatrische handschriften is die overgeleverd zijn van vóór 1600.1 “De anonieme, volkse, weinig of niet gestructureerde traktaten die overblijven, zijn zonder twijfel, althans gedeeltelijk, ontstaan in de dagelijkse omgang met grote huisdieren door veehouders, smeden, boeren en landelijke ‘paardenmeesters’”, stelt Braeckman.2 Kennis werd generatie op generatie mondeling overgedragen en daarom zijn de schriftelijke neerslagen zo zeldzaam en bijzonder. Het gaat hier zowel om geneeskundige als om magische recepten. Belangrijk voor het historisch hippiatrisch onderzoek is het in 1987 verschenen Zestiende-Eeuwse Veterinaire Literatuur uit de Nederlanden.3 Berns benadrukt dat elke vondst van belang is, enerzijds om de schaarste waarmee we te maken hebben en anderzijds omdat de teksten vaak in compilatiewerken overgeleverd zijn, of zoals Fleischer het stelt:4 De paardenboeken en receptenverzamelingen die vanaf de vijftiende eeuw verschijnen, zijn praktisch allemaal compilatiewerken, dat wil zeggen dat de samenstellers na elkaar verschillende oudere voorbeelden overschreven. Dit overigens in overeenstemming met de middeleeuwse opvattingen van wetenschap. (Fleischer 1964, 11)
1
Zie hiervoor het Repertorium, JANSEN-SIEBEN 1989 Geciteerd uit BRAEKMAN 1997, 205 3 BRAECKMAN 1987 4 BERNS 1992, 29 2
3
Compilatiewerken zijn erg interessant omdat de relatie tot de brontekst meestal nog duidelijk aanwezig is.5 Het belang van de overgeleverde middeleeuwse hippiatrische teksten kan dus niet overschat worden. Deze teksten behoren tot de zogenoemde artesliteratuur, ook wel Fachliteratur genoemd. In het reeds genoemde Repertorium wordt de definitie van artesliteratuur besproken. Tot de artesliteratuur behoren “alle geschriften die een utilitair, instructief, en niet (hoofdzakelijk) een recreatief, esthetisch, religieus of emotioneel doel beogen”.6 Jansen-Sieben wijst op het dubieuze karakter van de term: het is moeilijk een sluitende definitie te geven en vaak is het niet duidelijk wat de term precies betekent. Daarbij komt dat artesteksten […] vaak, op een veel directere wijze dan bij fictionele literatuur het geval is, [laten] zien hoe in de Middeleeuwen gedacht werd over de natuur, kosmos, en de plaats van de mens daarin. In filologisch en lexicaal opzicht bevatten deze teksten woordmateriaal dat men elders niet tegenkomt; ze weerspiegelen een taalgebruik dat dichter bij de spreektaal staat dan het literaire taalgebruik. (Huizenga 1997, 21)
Belangrijk voor het artes-onderzoek was het werk van de Duitse germanist Gerhard Eis, hij wordt door Jansen-Sieben zelfs beschouwd als “pionier op het artes-onderzoeksgebied”.7 Eis bedacht namelijk een classificeringssysteem voor deze teksten dat gebaseerd is op een bestaand middeleeuws referentiekader. De artesliteratuur wordt ingedeeld in drie takken: artes liberales, artes incertae en artes mechanicae.8 De artes liberales, de vrije kunsten, werden nog eens onderverdeeld in het trivium (grammatica, dialectica en retorica) en het quadrivium (arithmetica, geometria, musica en astronomia). De artes incertae waren de ‘onzekere’ kunsten, zoals magie. Tot de artes mechanicae behoorden geneeskunde, chirurgie, gezondheidsregimina, farmaco-botanie, kruidenboeken, lapidaria, gynaecologie en obstetrie, pest- en hygiëneregels, maar ook landbouw, architectuur, jacht en handel.9 Deze
5
Dat is ook bij hs. 71 H 44 het geval. Het Middelnederlands handschrift en de Latijnse brontekst worden vergeleken in hoofdstuk 3. Meer info over de Latijnse brontekst is te vinden in hoofdstuk 5, par. 5.1.2. 6 Geciteerd uit JANSEN-SIEBEN 1989, XII 7 Over het begrip artes en de rol van Eis in het onderzoek, zie JANSEN-SIEBEN 1989, XII en ook JANSEN-SIEBEN 1974, 24 8 Over artesliteratuur en de indelingen, zie ALGEMEEN LETTERKUNDIG LEXICON 2012 9 JANSEN-SIEBEN 1989, XII-XIII
4
middeleeuwse indeling van de wetenschappen gaat terug op een klassiek Grieks-Romeins systeem.10 Sinds de jaren ’80 is er een groeiende belangstelling voor artesliteratuur. Veel teksten zijn echter nog steeds niet beschikbaar in edities of onderzocht en dat is één van de redenen waarom het belangrijk is dat ook hs. 71 H 44 bestudeerd wordt en – voorlopig gedeeltelijk – in editie verschijnt. Daarbij komt dat “[…] de overlevering van de Middelnederlandse artesliteratuur ten opzichte van die in de andere volkstalen heel bijzonder [is]”.11 Huizenga wijst daarbij op de relatief vroege en uitvoerige bloei van de artesteksten, in het bijzonder op enkele
specifieke
gebieden
zoals
de
geneeskunde.
Bovendien
kenmerken
de
Middelnederlandse teksten zich door een grote mate van originaliteit tegenover de Latijnse bronteksten. Een andere reden om het Haagse handschrift te bestuderen is omdat er zo weinig hippiatrische literatuur overgeleverd is en bijgevolg elk stuk van belang is. Daarnaast gelden ook de reeds opgesomde argumenten voor de studie van artesteksten: de taal in artesteksten neigt meer naar het dagelijkse taalgebruik en inhoudelijk leren ze ons iets over de middeleeuwse visie op de wereld.
10
Over de artes en hun ontstaan, zie EYN CORTE DECLERINGHE DESER SPERE 1983, 2-3 Geciteerd uit HUIZENGA 2003, 478. Huizenga wijst er ook op dat Jansen-Sieben ruim duizend Middelnederlandse artesteksten heeft samengebracht, terwijl een database voor Groot-Brittanië slechts een achthonderdtal handschriften bevat. Zie daarvoor p. 478-479. 11
5
Hoofdstuk 2 Bespreking van de middeleeuwse (veterinaire) geneeskunde
2.1
Algemene middeleeuwse kennis van de geneeskunde
Dit hoofdstuk wordt opgedeeld in vier punten. Allereerst wordt de geschiedenis van de veterinaire en humane geneeskunde besproken van oudheid tot middeleeuwen, met de belangrijkste vertegenwoordigers, hun werken en ideeën. Daarna gaan we dieper in op de humoraalpathologie – de kern van de middeleeuwse geneeskundebeoefening –, een medische leer die ziekten verklaart aan de hand van de vier lichaamssappen. Het derde punt gaat over de melothesia, een begrip dat staat voor de eenheid van astrologie en geneeskunde. Tot slot bespreken we nog hoe men in de middeleeuwen met het klassieke bronnenmateriaal omging.
2.1.1 2.1.1.1
De geschiedenis van de veterinaire geneeskunde Humane en veterinaire geneeskunde in de oudheid tot middeleeuwen
Primitieve volkeren schreven ziekte bij mens en dier toe aan kwade geesten of demonen.1 Men trachtte zieken te genezen met behulp van toverformules en bezweringen. Deze gebruiken zouden doorwerken tot in de late middeleeuwen in de vorm van kruistekens of de aanroeping van God. Bij die magische praktijken kwam voor het eerst in Assyrië en Babylonië de astronomie – tegenwoordig gesplitst in astronomie, de wetenschap, en astrologie, de sterrenwichelarij – tot ontwikkeling.2 Wester stelt dat reeds bij alle primitieve volkeren helende eigenschappen toegekend werden aan aderlaten. De behandeling vond dan ook plaats
1 2
Deze hele paragraaf is gebaseerd op WESTER 1939, 1-12 De samenhang tussen astronomie en helende handelingen wordt besproken in hfdst. 2, par. 2.1.3.
6
bij mens en dier. Door insnijdingen met steenpunten of visgraten legde men de ader open. Al sinds de oudheid hield de mens dieren om allerlei, meestal praktische, redenen: voor melk en vlees of als lastdier. Het was zelfs zo dat “de geneeskunde der dieren […] in de oudheid niet lager [stond] dan die van de mens; de waarde van een dier werd dikwijls hoger aangeslagen dan die van een mens.”3 Dieren waren kostbaar en onontbeerlijk in het leven van de primitieve mens. Dankzij de overlevering van enkele veterinaire geschriften op papyrus krijgen we een beeld van de geneeskunde in het oude Egypte. De rollen vertellen ons dat de Egyptenaren ziekte toeschreven aan een verstoord evenwicht van de lichaamsvochten, hetgeen men de humoraalpathologie noemt.4 Dezelfde beginselen zijn terug te vinden bij onder andere Hippocrates (4de eeuw v. C.) en Galenus (2de eeuw). Het gebruik van cauterisatie – het branden van lichaamsdelen met een ijzeren staaf –, purgeermiddelen en braakmiddelen en het gebruik van kruiden zoals absint dateren van bij de Egyptenaren, maar leefden door tot in de middeleeuwen. Dat Hippocrates en Galenus een niet te onderschatten rol speelden in de middeleeuwse geneeskunde, bewijst ook hs. 71 H 44. Beide antieke geneesheren worden letterlijk aangehaald: In steden daer senen of aderen of arterien sijn daer als voerseit is sijn zeer groet noet hoede oec wat zeer datter sij snyden of branden dit seit galyeen Maer ypocras seit wanneer dat een canker behuut is so en is niet beter dan mit snyden of mit brande te cureren want so te cureren doet den te hant ende so niet te cureren so duert hi langhe tijt maer als galyeen seit wilmen den canker sniden of barnen in becommerden steden daer sel weel quaets of comen (f.89ra)
5
‘Galyeen’ en ‘ypocras’, oftewel Galenus en Hippocrates, staan aan de basis van het middeleeuws denken over geneeskunde, maar haalden veel van hun kennis bij de Egyptenaren en andere volkeren uit de oudheid. We bespreken de belangrijkste geneesheren nu in chronologische volgorde.
3
Geciteerd uit WESTER 1939, 2-3 De humoraalpathologie wordt uitgelegd in hfdst. 2, par. 2.1.2. 5 ‘Plaatsen waar zenuwen, aders of slagaders zijn moeten, zoals reeds gezegd, gemeden worden. Die plaatsen moet je niet branden of snijden, hoeveel pijn het ook doet Maar Hippocrates zegt dat wanneer een gezwel verborgen is, het niet zal beteren door te snijden of te branden want op die manier zal de patiënt meteen sterven en als men het niet behandelen zal, dan zal hij langer leven, maar zoals Galenus zei: wil men het gezwel snijden of branden in de aangetaste plekken, dan zal daar niets goeds van komen.’ 4
7
Hippocrates was een Grieks geneeskundige die zoals reeds gezegd in de vijfde eeuw voor Christus leefde.6 Hij werd meer dan tweeduizend jaar lang als autoriteit beschouwd op het vlak van geneeskunde. Hippocrates schiep orde in de overgeleverde oosterse en Egyptische traktaten en scheidde de geneeskunde van de astrologie, de wijsbegeerte en de magie. Belangrijk bij zijn manier van wetenschapsbeoefening is dat inductie centraal stond: theorieën werden alleen geaccepteerd als ze de waarneming bevestigden. Dankzij deze Griekse auteur werd de geneeskunde en daarmee ook de chirurgie, de handmatig uitgevoerde ingrepen, aanvaard als volwaardige wetenschap.7 Hippocrates’ belangrijkste werk is de theorie van de humoren, bekend onder de naam humoraalpathologie, die stelt dat ziekte veroorzaakt wordt door een verstoord evenwicht van de vier lichaamssappen.8 Deze viervochtenleer van Hippocrates verspreidde zich naar oost, west en zuid, met name Voor-Azië, Voor-Indië, Rome en Alexandrië en leefde door tot in de negentiende eeuw. Verder is zeker ook Aristoteles (4de eeuw voor Christus) van belang in de evolutie van de humane en veterinaire geneeskunde. Aristoteles staat aan de basis van de vergelijkende anatomie, dankzij de ontleding van allerlei dierlijke soorten.9 De ontleding van menselijke lijken was verboden, dus verzamelde hij anatomische gegevens bij dieren en paste die dan toe op de mens, net zoals Galenus vele honderden jaren later zou doen. Aristoteles’ Historia naturalis animalium is van het allergrootste belang voor de veterinaire geneeskunde. Het werk beschrijft de natuurlijke historie van de dieren, met ontledingen en enkele vrij correcte anatomische verhoudingen. In de tijd van Hippocrates en Aristoteles stond de dierengeneeskunde echter niet meer op hetzelfde niveau als de humane geneeskunde, zoals bij de Egyptenaren wel het geval was. Men geloofde dat enkel de mens een ziel bezat en bijgevolg beschouwde men dieren als minderwaardig.
6
Over Hippocrates, zie HUIZENGA 2003, 46-51 Over het begrip chirurgie, zie HUIZENGA 2003, 109 en HUIZENGA 1997, 232-238. De term is van Griekse afkomst en werd in de vroege middeleeuwen enkel door vakspecialisten gebruikt. Geleidelijk aan moet er een semantische verschuiving plaatsgevonden hebben van het woord chirurg(ic)us als een omschrijving van de functie (‘met de hand werken’) naar een omschrijving van de beroepsgroep, maar wanneer deze verschuiving plaatsvond, is ons onbekend. We zien vanaf de negende eeuw de termen chirurg(ic)us tegenover medicus optreden. De term chirurgijn wordt in de Nederlanden vanaf de dertiende eeuw het meest gebruikt. In deze masterscriptie kiezen we alsnog voor de term chirurg, naar analogie met onderzoekers zoals Huizenga. 8 Zie hiervoor hfdst. 2, par. 2.1.2. 9 Over Aristoteles’ rol in de ontwikkeling van humane en veterinaire geneeskunde, zie WESTER 1939, 9-11. Aristoteles is voor de veeartsenijkunde van groter belang geweest dan voor de humane geneeskunde. 7
8
Galenus leefde in de tweede eeuw en wordt beschouwd als de belangrijkste Romeinse auteur binnen de geneeskunde.10 Geen enkele schrijver wordt meer genoemd in middeleeuwse medische of chirurgische werken. Maar, stelt De Moulin, “van een dominerende positie van Galenus is in de vroege middeleeuwen nog geen sprake”.11 In Galenus’ theorieën over geneeskunde en chirurgie – Galenus geloofde in de eenheid van de twee, net zoals Hippocrates – speelde de kennis van de anatomie een elementaire rol. Dit was echter kennis die gebaseerd was op vivisecties van dieren, vooral apen, varkens, honden en runderen, doorgetrokken naar de menselijke anatomie. Toch zou Galenus zelf ook wel praktijkervaring gehad hebben. Tijdens zijn verblijf in Pergamon was hij een tijdlang verzorger van gewonde gladiatoren.12 Hij schreef zijn werken in het Latijn, die vervolgens in het Grieks werden vertaald, om dan weer via het Arabische rijk over Sicilië en Spanje weer in Europa te verschijnen. Galenus creëerde geen nieuw systeem, maar nam dat van Hippocrates over. Wester beschouwt Galenus als
“de uitvinder der vier temperamenten, die hij deed
corresponderen met de vier elementen (vuur, water, lucht en aarde) der Grieken en de vier vochten van Hippocrates (bloed, slijm, zwarte gal en gele gal)”.13 Tot slot willen we nog enkele minder bekende artsen vermelden, die ook van belang zijn geweest voor de ontwikkeling van de veterinaire geneeskunde. Columella is er één van. Hij schreef in de eerste eeuw na Christus De re rustica, een boek over de landbouw, met geneeswijzen voor zieke dieren en tips voor de verzorging van ossen.14 Bijgeloof en wijsheid kruisen elkaar, maar sommige ideeën waren juist en vinden we zelfs terug in hs. 71 H 44, bijvoorbeeld dat natte paardenstallen de oorzaak kunnen zijn van rottende hoeven. 15 De vele vertalingen van De re rustica in renaissancetijd en later illustreren de grote invloed van het werk op de ontwikkeling van de veterinaire geneeskunde. Nog belangrijker voor de veeartsenijkunde was Vegetius, die vermoedelijk in de vijfde eeuw leefde.16 Vegetius’ Artis veterinariae sive digestorium Mulomedicinae libra IV staat verder dan het werk van
10
Over Galenus, zie WESTER 1939, 16-20 Geciteerd uit DE MOULIN 1964, 150 12 HUIZENGA 2003, 46-51 13 Geciteerd uit WESTER 1939, 18. Voor een uitwerking van de humorenleer, zie hfdst. 2, par. 2.1.2. 14 Over Columella, zie WESTER 1939, 20-27 15 Bijvoorbeeld f. 67vb: crapparie, een soort infectie aan benen en hoeven kan zich voordoen “als paert mit natten benen inden stalle staet sonder droghen”. 16 Over Vegetius, zie WESTER 1939, 27-33 11
9
Columella en bevat uitsluitend veterinaire geneeskunde. Wester beschouwt het werk als de bron van “waaruit veel van hetgeen nog in de volksveeartsenijkunde leeft, is voortgekomen”.17 Vegetius stelt in zijn werk dat paarden met gebroken benen moeten opgehangen worden in een juk en dat vinden we ook in hs. 71 H 44 terug.18 2.1.1.2
Humane en veterinaire geneeskunde in de middeleeuwen
De Moulin stelt onze kennis van de vroegmiddeleeuwse geneeskunde erg beperkt is. 19 De voornaamste oorzaak daarvan ligt bij schaarste van het bronnenmateriaal maar daarenboven is er erg weinig wetenschappelijke aandacht voor middeleeuwse geneeskunde. De wetenschap, en daarmee de geneeskunde, viel in West-Europa na de val van het West-Romeinse rijk in 476 meer en meer in handen van de Kerk.20 Het was een bloeiperiode voor de studie van de autoriteiten en dat ging ten koste van de eigen waarneming en het individuele denken. Hoewel er vanaf de elfde en twaalfde eeuw een heel aantal universiteiten opgericht wordt waar geneeskunde gedoceerd wordt, bijvoorbeeld in Bologna, Napels en Parijs, is er ook daar geen plaats voor empirische waarnemingen. Dit is één van de redenen waarom de geneeskunde niet meer evolueerde en waarom kwakzalvers macht in handen kregen. Secties op menselijke lijken waren nog steeds verboden, dus werd anatomie op dierenlijken geoefend en gedemonstreerd. “De ontwikkeling van der veeartsenijkunde was in de middeleeuwen [dan ook] gelijk aan die der geneeskunde”.21 De Arabische invloed op middeleeuws West-Europa was erg groot. Die invloed was voornamelijk uit Perzië en Griekenland afkomstig. De medische kennis van de Arabieren was hoogstaander dan die van Europa, met uitzondering van Spanje en Zuid-Italië, gebieden die onder Arabische en joodse invloed stonden. Dat kwam doordat de Arabieren de erfgenamen en verspreiders waren van de Byzantijnse wetenschappen. Vele Griekse werken werden naar het Arabisch vertaald. De belangrijkste onderzoekers van de Arabische geneeskunde waren de Perzen Avicenna (°980 n. C.) en Rhazes (860-932). Beide geneesheren waren volgelingen van
17
Geciteerd uit WESTER 1939, 33 WESTER 1939, 29-30. In hs. 71 H 44 lezen we: “Ende des paerts verwreect been moetmen soe saechtelic te hulpen comen als vanden voet ghescreuen staet die verwreect is in dat paert te houden in haemmen hanghende” (f. 55vb): ‘Het been dat uit de kom is moet men zachtjes verzorgen zoals geschreven staat over de voet die uit de koms is en je moet het paard ophangen in een juk’. 19 Over de geneeskunde in de vroege middeleeuwen, zie DE MOULIN 1964, 2 20 Over de geneeskunde en veeartsenijkunde in de middeleeuwen, zie WESTER 1939, 42-49 21 Geciteerd uit WESTER 1939, 44 18
10
Hippocrates, Aristoteles en Galenus, maar haalden hun kennis ook uit oude Indische en Perzische werken.22 Het feit dat paarden erg hoog in aanzien stonden bij de Arabieren, verklaart het verschijnen van talloze hippiatrische en hippologische werken. Arabische hippiaters gebruikten voornamelijk twee behandelingswijzen: het aderlaten en het
branden.
De beroemdste tekst
over
cauterisatie in
de middeleeuwen
was
hoogstwaarschijnlijk het werk van de Arabische arts Albucasis, die in de tiende en begin van de elfde eeuw leefde.23 Albucasis onderscheidde twee types van cauteriseren: actuele en potentiële cauterisatie. Actuele cauteriseratie, tevens beschouwd als de ‘beste’ methode, houdt in dat de huid gebrand wordt met een gloeiend hete ijzeren staaf. Bij het tweede type, potentiële cauterisatie, brandt men de huid met behulp van brandende, sterk verhitte medicijnen. Verder vermeldt Albucasis ook nog de meest gebruikelijke plaatsen voor cauterisatie op het lichaam, en de te cauteriseren plaatsen, afhankelijk per ziekte. De Arabische paardenkennis werd verspreid door onder andere de Spanjaard Aboe Bekr, van wiens hand het boek De Naceri (13de eeuw) is.24 Dit werk bevat informatie over fokken en opvoeden, dressuur en rijkunst, en over de pathologie en geneeswijzen bij ziekten. Het werk is in het Arabisch geschreven en pas respectievelijk in de negentiende en de twintigste eeuw in het Frans en Duits vertaald. In Spanje verschenen terzelfder tijd nog andere belangrijke hippiatrische werken, maar belangrijk voor ons handschrift is Jordanus Ruffus, dankzij wie de veeartsenijkunde in Italië in de dertiende eeuw bloeide. Ruffus werkte als stalmeester aan het hof van keizer Frederik II (1212-1250) en schreef De medecina equorum.25 Het Arabisch speelde een belangrijke rol aan het hof van de keizer en was toen, naast Grieks, Latijn en Siciliaans, een omgangstaal in Sicilië. Ruffus’ werk moet onder Arabische invloed geschreven zijn, en bevatte de viervochtenleer. [De medecina equorum] gold eeuwenlang als standaardwerk en is gedurende meer dan vier eeuwen een der meest invloedrijke veterinaire schriften geweest. Het was vrij van bijgeloof en
22
WESTER 1939, 42-49 Zie hiervoor HUIZENGA 1997, 163 24 Over Aboe Bekr, zie WESTER 1939, 45-46 25 Het belang van de hippiatrische kennis aan het hof keizer Frederik II wordt zelfs geïllustreerd door hs. 71 H 44: zie daarvoor de transcriptie van kapittel ‘Hoe ende in wat manieren dat men die ionghe paerden temmen sal’ (f. 14rb) op p. 77. Ruffus wordt beschreven in WESTER 1939,46-47 23
11
scholastiek en muntte in dit opzicht ook uit boven medische werken van dien tijd. (Wester 1939, 46-47)
In Rome was Laurentius Rusius (1288-1347) werkzaam. Rusius’ Hippiatria Sive Marescalia – de brontekst van hs. 71 H 44 – was hoofdzakelijk gebaseerd op de kennis in Ruffus’ De medecina equorum.26 We kunnen besluiten dat de veterinaire geneeskunde oorspronkelijk verbonden was met de humane tegenhanger, en zelfs hoger geacht werd. Vele gebruiken, zoals cauterisatie en aderlaten, en ingrediënten die reeds gekend waren bij de primitieve volkeren, werden in de middeleeuwen frequent gebruikt. Men baseerde zich steeds op voorgaande werken en dat belemmerde soms evolutie in de wetenschap. Voor de paardengeneeskunde is de Arabische invloed op Europa erg belangrijk geweest. Aan hs. 71 H 44 gaat een lange traditie van veterinaire literatuur vooraf. We zullen nu verder ingaan op kern van de middeleeuwse geneeskunde.
2.1.2
De humoraalpathologie
Ziekten konden zich van binnenuit of van buitenaf voordoen, vertelt het handschrift ons: Ende die menygherhande siecten te cuereren welke siecte comen van binnen als van oueruloedighen humoren Ende oec soe comen sii van buten ende dat bi menygherhande auentuerlike gheualle (f. 1vb)
27
Als de ziekte van binnenuit kwam, dan was dat te wijten aan overvloedige, uit balans gebrachte humoren. Deze theorie wordt de humoraalpathologie genoemd en werd in de tweede eeuw na Christus uitgewerkt door Galenus, maar gaat terug op theorieën bij primitieve volkeren.28 De humoraalpathologie stelt dat het menselijk lichaam uit vier humoren of lichaamssappen bestaat: slijm of flegma, bloed of sanguis, gele gal of colera en zwarte gal of melancolia.29 Aan elk van deze vier sappen werden verschillende eigenschappen toegekend. Het heelal werd gezien als de macrokosmos, terwijl de mens als microkosmos of als een
26
In hfdst. 5, par. 5.1.2 gaan we dieper in op de inhoud van dit werk en de navolging, alsook op Laurentius Rusius. 27 ‘En allerlei ziekten te behandelen, zowel de ziekten die van binnenuit komen als degene door overvloedige humoren. En ook komen de ziekten van buitenaf en dat in allerhande verschillende gevallen’ 28 HUIZENGA 2003, 266 29 Zie hierover SCHÖNER 1964
12
wereld in het klein werd beschouwd. De inrichting van de macrokosmos is dan ook weerspiegeld in de microkosmos: de humoren werden gekoppeld aan de vier elementen waaruit de macrokosmos is opgebouwd – water, lucht, aarde en vuur –, en nog eens gecombineerd met de contrariën, een combinatie van vier eigenschappen.30 Bovendien wordt elke humore gekoppeld aan de seizoenen, aan drie sterrenbeelden en drie maanden. Hoe en of men een ziekte genas, was afhankelijk van al die elementen. Het kernpunt van de middeleeuwse geneeskunde was dat bij een gezond lichaam de vier humoren perfect in balans waren. Deze toestand wordt eukrasie genoemd.31 Ziekte was dus meestal het gevolg van sappen die uit evenwicht geraakt waren, wanneer men een teveel of net een tekort van een van de sappen had. Deze gedachte wordt aangeduid met de term dyskrasie.32 De oorzaak van het onevenwicht kon te wijten zijn aan “een verkeerd dieet, een verkeerde stand van de planeten of een verkeerd jaargetijde, maar ook zaken als de gesteldheid van de patiënt of zijn leeftijd speelden een rol”.33 Marcelis voegt daaraan toe dat de humore die de ziekte veroorzaakte, ook wel de materia peccans (‘vervuilende materie’) werd genoemd en dat het bloed de materie in het hele lichaam verspreidde.34 Om te kunnen genezen moest deze materie uit het lichaam gedreven worden en dat kon onder andere door aderlaten, spuwen, zaadlozen, overgeven, zweten, purgieren, menstrueren, maar ook via de urine.35 Naast de net opgesomde manieren waarop lichaamsvochten het lichaam kunnen verlaten, bestond er ook nog een andere manier om de verstoorde humoren in balans te brengen en de zieke te genezen. Men trachtte het verstoorde evenwicht te herstellen door tegengestelde geneeswijzen. Dat hield in dat wanneer een lichaam bijvoorbeeld te heet en te droog aanvoelde, men geneesmiddelen of geneeswijzen met koude en vochtige eigenschappen ging gebruiken. Te koude humoren konden gereguleerd worden door vuur omdat “den brant die humoren verdroghe ende stempe” (f. 111rb). Vuur kon dus de verdrogen en tot bedaren
30
Over micro- en macrokosmos en de combinatie met alle eigenschappen, zie EYN CORTE DECLERINGHE DESER SPERE 1983, 11. Voor een overzicht, zie de tabel in bijlage 1. Bovendien geloofde men in de middeleeuwse fysiognomie dat ieder mens over de vier humoren beschikte, maar steeds in een andere verhouding. Die onderlinge verhouding tussen de vier sappen bepaalde het karakter of temperament van de mens. Of deze karaktereigenschappen ook aan dieren toegekend werden, is niet bekend. 31 HUIZENGA e.a. 2002, 21 32 HUIZENGA 2003, 266. Het begrip dyskrasie wordt concreet toegepast op hs. 71 H 44 in hfdst. 2, par. 2.2.5. 33 Geciteerd uit HUIZENGA e.a. 2002, 21-22 met verwijzing naar MARCELIS 1986, 10 34 MARCELIS 1986, 33-49 35 HUIZENGA e.a. 2002, 22
13
brengen. Deze denkwijze verklaart ook het frequent gebruik van cauterisatie, waarbij zoals reeds gezegd gloeiend hete staven tegen het lichaam gedrukt worden bij wijze van medische ingreep.36 De eigenschappen die men aan de geneeswijzen en -middelen toekende, paste men ook toe op andere zaken. Zo geloofde men dat het vrouwelijke geslacht van nature vochtiger was: “sij (de merries) sijn [meer] ghekeert totter vuchticheit dan ter droecheit” (f. 5vb) maar ook kouder van aard: “WAnt van allen dieren die wijflike cunne couder is van natueren dan die manlike cunne” (f. 4rb).Uitersten waren echter steeds uit den boze: Hier om so ist goed dat mense mateliken arbeide want alte groette rust maket te wele vuchticheiden daer natuerlikes hettens hier of so comt cume of ymmermeer ontfanghenisse (f. 5ra)
37
Het evenwicht staat steeds centraal in de humoraalpathologie, of het nu over de hoeveelheid van de humoren gaat, over arbeiden en rusten, of over het aantal keer een hengst mag dekken: men moet “die rechte mate in die middel houden want te weel is onbequaem ende in te luttel dinghe en heuet die materie gheen bequaem aen werc dus so wart sij ghecranct ende vergaet als voerseit is” (f. 5va).38 De humoraalpathologie hielp de mens ook om het voorkomen van ziektes verklaren: “Ende dese siecte die comt hem meer in heten tiden dan in couden om dat die humoren verhetet sijn of smelten vander hetten” (f. 112vb). Het gaat over een bepaalde ziekte waarbij de nieren blokkeren als gevolg van overvloedige humoren en men dacht dat de ziekte meer voorkomt in hete tijden – zomer en lente dus – dan in koude tijden – winter en herfst – omdat de humoren kunnen verhitten of smelten door de hitte van de zon.
36
HUIZENGA 1997, 163. Meer over cauterisatie in hfdst. 2, par. 2.2.6.4. ‘Daarom is het goed dat men de paarden matig laat arbeiden want te grote rust veroorzaakt te veel vochtigheid en dat leidt tot natuurlijke hitte. Daar komt zelfden of nooit bevruchting van.’ 38 ‘de goede maat in het midden houden, want te veel is nutteloos en bij een tekort heeft de materie geen macht en wordt ze ziek en gaan teniet, zoals reeds gezegd is.’ 37
14
2.1.3
Melothesia
Sinds de oudheid bestond bij de Grieken de gewoonte om de sterren en de planeten te bestuderen.39 Men geloofde dat zowel mensen als goden onderworpen waren aan het universum. Vanaf de kerkvaders in de vroege middeleeuwen ging men de kosmos echter zien als een schepping van God. De studie naar sterren en planeten was vanaf dan een manier om dichter bij Gods kennis en het goddelijke plan te komen. “Het rijk der sterren –de astronomiableef de mens boeien omdat men ervan overtuigd was dat het goddelijk heelal nauw verbonden was met de mens en zijn omgeving”, schrijft Veltman (2002, 85). In de middeleeuwen werd de wetenschap astronomia echter opgedeeld in twee takken: de scientia motus en de scientia iudiciorum. De scientia motus hield de studie naar de bewegingen van de hemellichamen in – ‘astronomie’ zoals we die wetenschap nu beschouwen –, terwijl de scientia iudiciorum de eigenschappen van de planeten, de tekens van de dierenriem en hun invloeden op elkaar en de mens bestudeerde, wat wij nu ‘astrologie’ zouden noemen40. Het belang van de astronomia voor de geneeskunde kunnen we illustreren met een citaat uit een Middelnederlands astrologisch traktaat uit de Berlijnse verzamelcodex mgq 1404:“Astronomie, der naturen bant/ Wortel van alre medecinen/ Na dat uns de meister bescryven/ Dese conste gevet uns dat lijff/ Ende die doet al sunder blijff”.41 Astrologie werd dus door middeleeuwse geneeskundebeoefenaars gezien als een belangrijk hulpmiddel bij medische en chirurgische ingrepen. De astrologie hielp de mens ook om de wereld en zijn plaats daarin te begrijpen. Middeleeuwse geneesheren combineerden de vier lichaamsvochten met de astrologische invloeden van de dierenriemtekens en de planeten, een fenomeen dat melothesia genoemd wordt.42 De leer werd opgedeeld in twee takken: de planetaire en de zodiakale melothesia. De planetaire melothesia koppelde de planeten aan inwendige organen of groepen daarvan, waarover zij heersten: het hoofd werd beheerst door de maan, de longen door Mercurius, de nieren door Venus, het hart door de zon, de gal door Mars, de lever door Jupiter en tot slot werd de milt beheerst door Saturnus. Bij de zodiakale melothesia heeft elk
39
Zie hierover VELTMAN 2002, 85 HUIZENGA 1997, 24. 41 Geciteerd uit VELTMAN 2002, 95. Editie zonder benoeming van de folia. ‘De astronomie, hetgeen de schepping samenhoudt, is de wortel van alle geneeskunde, zoals de meesters het ons beschreven. De kunde geeft ons het leven en de dood, zonder twijfel.’ 42 Over de melothesia zie MARCELIS 1986, 40-44 40
15
sterrenbeeld betrekking op bepaalde delen van het lichaam. Men zegt dat het lichaamsdelen ‘regeert’.43 Astrologische traktaten – hetzij in proza, hetzij tabellen of tekeningen – werden dan ook vaak aan medische of chirurgische literatuur toegevoegd, meestal voor- of achteraan.44 Voor de middeleeuwer hoorden geneeskunde en astrologie nu eenmaal samen. Ook in hs. 71 H 44 vinden we verwijzingen naar de invloed van de maan en de tekens van de dierenriem of zodiak, op de mens. Bij het kapittel ‘Vanden paerden te lubben’, over hoe je een paard moet castreren, staat te lezen: “Daer om die wise marscalc sal dat paert lubben inden aprille of inden herfste dat sekerste is ende sal daer toe sien dat die man in een goet teiken is”(f. 50rb).45 Men geloofde dat de maan in een goed teken moest staan om een operatie of een behandeling uit te voeren. In het samenvattende kapittel ‘Vanden notabilen’ (f. 132va), tevens het voorlaatste kapittel in het handschrift, vinden we een vijfentwintigtal regels terug over het verband tussen astrologie en geneeskunde.46 Het stukje vangt aan met: “Voert so seldi weten dat anden hemel sij [sic] seker teiken veranderend ende doerwanderende ende confoermerenden sekeren leden ellic bi sonder” (f. 134va).47 Elk lichaamsdeel staat dus onder invloed van een teken. Zo regeert bijvoorbeeld Taurus (Stier) “den hals ende den strote” en Gemin (Tweelingen): “dien armen die elleboghe ende scouderen ende handen ende alle dat daer an” (f. 134va). De opsomming van de tekens van de dierenriem met hun bijbehorende lichaamsdelen is niet uitzonderlijk. Ook in andere Middelnederlandse handschriften hebben we soortgelijke teksten teruggevonden. Ter illustratie voegen we een citaat toe uit een vijftiende-eeuws handschrift, hs. Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, 2818: “Gemini: die arme, die ellemboge, scouderen, ende die handen, ende al dat daer toe behoert” (fol. 12vb-13ra). 48 Dit citaat moet ongeveer uit dezelfde tijd dateren als het fragment uit hs. 71 H 44 en opmerkelijk is dat de regels identiek zijn. Een diepgaande studie naar de gelijkenissen en verschillen tussen hs. 71
43
HUIZENGA e.a. 2002, 22 HUIZENGA 1997, 199 45 ‘Daarom moet een bekwaam paardenverzorger het paard castreren in april of in de herfst, dat is het veiligste en hij moet erop toezien dat de maan in een goed teken staat’. Het kapittel is opgenomen in de editie op p. 86. 46 Het hele hoofdstuk is terug te vinden in de bijgevoegde diplomatische editie in het kapittel op p. 109. 47 ‘Verder moet je weten dat er aan de hemel bepaalde tekenen zijn, die veranderen en in beweging zijn en betrekking hebben op welbepaalde leden (delen van het lichaam), elk in het bijzonder’ 48 HUIZENGA 1997, 67 44
16
H 44 en hs. 2818 zou echter het bestek van deze masterscriptie te boven gaan. Verder onderzoek kan een eventueel verband tussen de twee handschriften verduidelijken. Wat is nu precies de invloed van de zodiak op de mens en het menselijk handelen? De kopiist legt uit waarom de maan en de stand van de tekenen van de dierenriem zo belangrijk zijn bij het uitoefenen van geneeskundige handelingen: Daer om wil enych man werken in medicinen die moet toe sien dat die mane nit en sij in die stede die hi barne of snide of in die vanchtant vut te trecken ende cortelijc ghesproke in allen saken der medicinen ende oec in purgacien te gheuen inden liue ende in te laten dat bloet Etcetera Want niet allen en is dat te ontsien.om dattet anxtelic is maer wel tijt ist die doot als die mane is in die stede die ghelaten warden ende soe vanden anderen alle des ghelijc (f. 135ra)
49
Een ziek of aangetast lichaamsdeel mag niet behandeld worden wanneer de maan in het teken staat dat die bepaalde plek regeert. Zou men het wel doen, dan wordt de behandeling als een gevaarlijke onderneming beschouwd die zelfs tot de dood kan leiden. We kunnen concluderen dat het geloof in de invloed van de stand van de maan, de planeten en de tekens niet weg te denken was uit de middeleeuwse cultuur. Geneesheren werden verondersteld deze kennis te bezitten en toe te passen, zo niet kon de behandeling slecht uitdraaien en zelfs tot de dood leiden. Omdat de humane geneeskunde gebaseerd was op dierlijke proeven (zoals bijvoorbeeld bij Galenus), waren de humane en de dierengeneeskunde nauw met elkaar verbonden. Hs. 71 H 44 doet ons geloven dat de melothesia-theorie ook gold voor medische en chirurgische ingrepen bij dieren.
2.1.4 2.1.4.1
“Die oefeninghe der gheproefden werken maken die const” (f. 2ra) Receptie van de klassieke wetenschap
Middeleeuwse geneesheren lieten zich door overgeleverde chirurgische traktaten en kennis van de antieke meesters inspireren. In de vroege middeleeuwen oefenden zowel leden van de
49
‘Daarom moet een man die de medische kunde wil uitvoeren toezien dat de maan niet in de plaats (het teken) is dat hij branden of snijden wil, of een melktand uit te trekken en in het kort alle medische zaken en ook het zuiveren van het lichaam en het aderlaten enz. Want niet alleen is dat te vermijden omdat het gevaarlijk is maar soms volgt de dood als de maan in het teken is dat adergelaten wordt en dat geldt ook voor de andere dingen.’ Gelijksoortige regels zijn teruggevonden in andere handschriften, zoals in het traktaat Vanden XII teikenen des hemels (fol. 12vb-13ra) waarmee we reeds een vergelijking maakten. Zie daarvoor bijlage 2.
17
clerus, vooral kloosterlingen maar later ook bisschoppen, als profane leken geneeskunde uit.50 Aanvankelijk, dat wil zeggen tot ten laatste de eerste helft van de veertiende eeuw, stelde men zich tevreden met (slechts) het vertalen van deze chirurgische werken van het Latijn naar de volkstaal. Pas later zou men kritischer met de bronnen beginnen om te gaan. Halleux onderscheidt concreet vier fasen in de receptie van de klassieke wetenschap door de middeleeuwse samenleving.51 In de eerste fase, tot aan de elfde eeuw, bezat Europa slechts een rudimentaire kennis van de wetenschappelijke inzichten van de Grieken en de Romeinen. In de elfde en twaalfde eeuw, beschouwd als tweede fase, ging de theoretische wetenschappelijke kennis er sterk op vooruit dankzij het beschikbaar komen van ArabischLatijnse vertalingen. In de dertiende en de veertiende eeuw beleefde de theorie en het beroep op autoriteiten hun hoogtepunt. Deze derde fase is dan ook de periode waarin vele universiteiten gesticht werden. In de vierde en laatste fase, van ongeveer 1300 tot in de vijftiende eeuw, dringt de wetenschappelijke kennis door tot lagere bevolkingsgroepen, zeker dankzij vertalingen in de volkstaal. Men neemt in deze laatste fase ook afscheid van letterlijke vertalingen. De veertiende eeuw wordt als een overgangsperiode in het medisch denken gezien.52 Enerzijds is er sprake van vernieuwingen, anderzijds zal men anders met de scholastiek beginnen om te gaan. De vernieuwingen zijn te plaatsen in allerlei domeinen: er waren onder meer nieuwe optisch-geometrische inzichten, bijvoorbeeld het gebruik van lenzen en men ontwikkelde betere rekenmethoden en gestandaardiseerde waardematen en gewichten. De autoriteiten werden nog niet echt in vraag gesteld, maar men begon wel kritisch met de teksten om te gaan. Geneeskunde en chirurgie balanceerden op de grens tussen autoriteit en empirie. Huizenga beschrijft die evolutie als volgt: naarmate een nieuwe compilatie vaker overgeschreven werd, toonden kopiisten zich kritischer, en ontpopten zich tot heuse bewerkers. Zij selecteerden, lieten weg wat hun niet beviel, bekritiseerden hun brontekst, en voegden toe waar ze iets vonden ontbreken. (Huizenga 2003, 411)
Huizenga benadrukt wel dat de afkomst van de wetenschappelijke kennis nooit verloochend wordt. Volkstalige kennis en Latijnse wijsheid gingen steeds hand in hand. Dit
50
Over humane geneeskunde in de vroege middeleeuwen, zie DE MOULIN 1964, 149 HALLEUX 1994, 8-10 52 Zie hiervoor HUIZENGA 2003, 32-33 51
18
brengt ons bij een volgende kwestie: tot in de veertiende eeuw werd de boektechnische kennis van de Latijnse autoriteiten voorop gesteld, vaak ten koste van de empirische waarneming. 2.1.4.2
Autoriteit en empirie
Toch deed men al vanaf de dertiende en zeker in de veertiende eeuw pogingen om de empirische waarnemingen toe te passen op de aloude antieke kennis. Enerzijds had men rationele verklaringen nodig om experimentele observaties bij te staan en anderzijds konden theoretische inzichten verrijkt worden door praktijkervaring. In de vijftiende eeuw ontstaat er echter een nieuw type chirurg, waarvan wortels in de veertiende eeuw liggen. 53 Het nieuw type chirurg is een ervaren heler die schrijft over eigen praktijkervaringen, maar toch nog aansluiting zoekt bij de antieke wetenschappelijke bronnen. Men zal in de volkstaal schrijven en zich richten tot een breder, niet uitsluitend academisch publiek. Er ontstond een fenomeen dat in wetenschaps-historische kringen aangeduid wordt met de term gelijktijdigheid van het ongelijktijdige.54 Daarmee doelt men op de tweezijdige insteek van wetenschappelijke literatuur: aan de ene kant staan de antieke, scholastieke gedachten centraal, maar aan de andere kant werd er ook plaats gemaakt voor persoonlijke empirische waarnemingen.55 Ende al heb icse vanden meesters so een deels van buten gheleert nochtant so heb icse meest mit groeten arbeide ende oefeninghe der dinghen gheproeft.ende ghetast ende onderuonden.so dat sulke konst die alleen maer vut den horen en is gheen waerheit al tiit maer die oefeninghe der gheproefder werken die maken die konst (f.1vb)
56
De kopiist beweert een deel van zijn kennis van buiten geleerd te hebben, maar hij benadrukt wel dat hij door grote arbeid en oefening de zaken getest en gezien en ondervonden heeft. De kunde van het genezen enkel vernemen van de grote meesters is niet (altijd) genoeg. De kunde komt pas tot haar recht wanneer de empirische ondervinding centraal staat. De kopiist in hs. 71 H 44 benadrukt ook vaak dat hij zelf de geneeswijzen gezien of ondervonden heeft “ic hebbet onderwonden” (f. 53ra). Talloze andere voorbeelden kunnen in hs. 71 H 44 gevonden worden. Even talrijk zijn echter de voorbeelden waar er naar bekende of onbekende meesters verwezen wordt. De meesters die genoemd worden, komen uit verschillende
53
Over het nieuwe type chirurg, zie HUIZENGA 2003, 345-346 HUIZENGA 2003, 43 55 KELLERMANN 1999, 124-125 56 Dit zijn niet de woorden van de kopiist of de Middelnederlandse auteur, vergelijkbare regels zijn terug te vinden in de Latijnse brontekst. 54
19
historische periodes. Zoals reeds gezegd worden Hippocrates en Galenus vermeld maar ook de onbekende “Mauris die grote meester” (f. 92rb) en “die grote leraer Iheronymo” (f. 135rb).57 Toch wordt er vooral een beroep gedaan op ‘de meesters in het algemeen’: “die oude meesters” (f. 1rb), “Ander meesters” (f. 21va) en “Sommygh meesters” (f. 23rb). Verder in hs. 71 H 44 lezen we: “so wie datment al mitten scriften beduden sal die sal luttel weten want het ghewallet onder tiden dat hem die scriuer ontgaet in te wele of in te luttel te scriuen want een letter die breket somwijllen een gheheellen sijn” (f. 97vb). Degenen die enkel uit geschriften hun kennis halen, zullen weinig weten, want het gebeurt soms dat de auteur te veel of te weinig schrijft omdat een bepaald boek soms het denkvermogen te niet doet. Mogelijk bedoelt men hiermee dat sommige boeken als het ware dogma’s bevatten, die ondanks het feit dat het om foute informatie gaat, toch aanvaard worden. Bovendien is het zo dat in hs. 71 H 44 niet de gehele brontekst letterlijk overgenomen is. De kopiist heeft er de zaken die hij interessant vindt uitgehaald en vertaald, met als bedoeling die zaken kenbaar te maken: “Maer die nutticheit des ghementen dat menighen menschen daer noch of comen sal dat is oec heb vut ghetoghen mit sonderlinghen verclaerden cueren” (fol. 2rb).58 Toch blijkt de kennis uit het boek, zelfs al is die aangepast en aangevuld, niet altijd voldoende te zijn: “die cura van desen is mogheliker te werstaen inden werken dan inden woerden daer om so beueelickes den meester ende sinen oerdel” (f. 56ra).59 Opmerkelijk is wel dat dit niet de woorden zijn van de middeleeuwse auteur of kopiist, maar wel van Rusius zelf.60 Ook gaat de kopiist niet zomaar met zijn brontekst akkoord.61 Hij geeft, weliswaar zelden, kritiek op zijn bronnen, voorgangers of ‘collega’s’: “Somyghe die segghen dat een wilic van twe iaeren is goet dat sij ontfanghe om ioncghen te te winnen ende dit is walsche” (f. 4va).62
57
Meester Mauris is ons geheel onbekend. EYN CORTE DECLERINGHE DESER SPERE 1983, deel 2, 162: Met Iheronymo bedoelt men hoogstwaarschijnlijk de Latijnse kerkvader Hiëronymus (ca. 347-420). Zijn geschriften zijn van grote invloed geweest gedurende de middeleeuwen. 58 ‘Maar het nut voor de gemeenschap, voor vele mensen, heb ik geselecteerd samen met zeldzaam verklaarde geneeswijzen.’ 59 ‘De geneeswijze van deze is beter te verstaan in praktijk dan in theorie, daarom raad ik de meester en zijn oordeel aan.’ 60 Zie hiervoor Cap. CLXVIII in de Latijnse druk. 61 In hoeverre hs. 71 H 44 als een kopie van de brontekst beschouwd mag worden, zal blijken in hfdst. 3, waar we het handschrift met een eerste druk van de Latijnse brontekst vergelijken. 62 ‘Sommigen zeggen dat een jong paard van twee jaar oud volgroeid is, en gedekt kan worden en veulens baren en dit is leugenachtig.’
20
2.2
Middeleeuwse paardengeneeskunde in het handschrift
Eerder werd al aangegeven dat dit handschrift meer bevat dan slechts geneeskundige recepten. Er wordt uitleg gegeven hoe je merries het beste laat dekken en hoe vaak. De dracht van de merrie wordt beschreven, maar ook de opvoeding en het temmen van veulens en paarden komt aan bod. Heel opmerkelijk is dat het handschrift niet uitsluitend recepten voor paardengeneeskunde bevat, maar ook enkele voor de mens.63 In dit hoofdstuk willen we de algemene tendensen van het handschrift meegeven. Allereerst onderzoeken we wie auteur, kopiist of vertaler van hs. 71 H 44 kan zijn geweest en wie dan wel de gebruikers ervan waren. Daaropvolgend proberen we enkele dialectische kenmerken uit het handschrift heel algemeen te beschrijven om het handschrift te lokaliseren. Het handschrift zelf is te uitgebreid, daarom hebben we ervoor gekozen om de meest voorkomende oorzaken van ziekte te beschrijven alsook de meest gebruikte geneeswijzen en dit om de lezer een algemeen beeld te geven van hoe de paardengeneeskunde er in de vijftiende eeuw uitgezien moet hebben. Daarom bespreken we bijvoorbeeld ook met welke materialen men de recepten bereidde en welke ingrediënten en maateenheden men gebruikte.
2.2.1
Auteur, kopiist, vertaler
In gevallen als deze, wanneer compilatiewerken anoniem overgeleverd zijn, is het vaak moeilijk te bepalen wie auteur, kopiist of vertaler was. De term ‘auteur’ hanteren is een riskante onderneming, aangezien dit werk ook een afschrift van een Middelnederlandse legger kan zijn. Er is geen colofon aanwezig dus we kunnen slechts raden naar de auteur(s). In ieder geval hebben we met een aantal verschillende kopiisten te maken.64 Folia 1 tot 24r zijn vermoedelijk in één hand geschreven. Folio 24r is in ieder geval als vreemd te beschouwen, ondanks de volledig liniëring en in tegenstelling tot de andere folia, is het folio niet volgeschreven. Ook de versozijde van f. 24 is blanco. Op folio 25r begint een andere hand, die zwieriger en minder hoekig is. De inkt lijkt ook iets lichter van kleur te zijn. Die hand beschrijft slechts drie kolommen: op f. 25vb lijkt een andere hand, een derde dus, het over te
63
Zie hiervoor hfdst. 2, par. 2.2.4. In bijlage 3 zijn foto’s toegevoegd van de verschillende schrijfwijzen of handen. Daar wordt ook meer uitleg gegeven. 64
21
nemen. Vanaf f. 28vb zien we een vierde hand aan het werk. We besluiten hier dat het handschrift door minimum vier – maar hoogstwaarschijnlijk meer – handen geschreven is. Een diepgaande studie zou echter het bestek van deze masterproef te boven gaan, verder onderzoek is noodzakelijk. We zouden kunnen vermoeden dat deze Middelnederlandse vertaling op zichzelf staat, omdat de kopiist zichzelf zo vaak benoemt in het handschrift. Zoals reeds gezegd komt regelmatig nadrukkelijk een ic naar voren in de tekst, zoals ook hier: “Daer om so willic sommighe manieren segghen bi welken men paert purgieren mach” (fol. 22va). Opmerkelijk is wel dat de kopiist slechts tweemaal in het boek de term ‘wij’ gebruikt: “Dese siecte hietmen ghemeenlic pulsuus ende wi ghelouent te wesen ene manier van […]” (f. 114va) en in het samenvattende kapittel ‘Vanden notabilen’: “Hier mede so laet ic dit bestaen vaden [sic] notabilen al mochten wij daer wel wele meer dinghen in gheset hebben” (f. 135va).65 In het eerste citaat wil de scribent waarschijnlijk slechts duidelijk maken dat het over een ziekte gaat die algemeen bekend (‘ghemeenlic’) is onder de geneesheren, chirurgen en misschien wel geleerde leken. Het tweede citaat is interessanter omdat het de oppositie ‘ik-wij’ bevat. De ‘ik’ verwijst dan hoogstwaarschijnlijk naar de kopiist, terwijl hij spreekt in naam van alle paardengeneesheren. Het handschrift kan zijn opgesteld door figuren als “Jan van Aalter, een geschoolde
veertiende-eeuwse
chirurg
die
belangrijke
medische,
chirurgische
en
farmaceutische kennis uit zijn tijd selecteerde, samenstelde en overschreef voor eigen gebruik”, maar ook door kopiisten die slechts een legger afschreven.66
2.2.2
Gebruikers van het handschrift
Wie waren dan de gebruikers van dit handschrift? Volgens Huizenga, Lie en Veltman schreef iemand artesteksten in de meeste gevallen voor eigen gebruik, of voor zijn naaste omgeving. 67 Dat hield ook in dat teksten later aangevuld konden worden. Zo groeiden losse blaadjes en katernen uit tot heuse verzamelhandschriften. “Vrijwel alle artesliteratuur is ons dan ook overgeleverd in de vorm van verzamelhandschriften”.68 Handschrift 71 H 44 is
65
‘Deze ziekte noemt men over het algemeen pulsuus en wij geloven dat het een manier is van….’ en ‘Hierbij besluit ik het stuk over de notabilen , hoewel we er wel meer over geschreven konden hebben.’ Voor de trans 66 Geciteerd uit LIE 2004, 8 67 HUIZENGA e. a. 2004, 29 68 Over het gebruik en doel van artesliteratuur, zie HUIZENGA e.a. 2002, 31
22
hoogstwaarschijnlijk niet op één moment tot stand gekomen. We beschouwen het werk als een compilatie. Berijmde medische traktaten waren bestemd voor een lekenpubliek; geneeskundige, medisch-farmaceutische en chirurgische prozaïsche traktaten daarentegen werden geschreven en benut door professionele medici.69 Dit geeft al een eerste indicatie voor de gebruiker(s) van het handschrift. Twee gekende redenen waarom er traktaten in de volkstaal vertaald werden, zijn de volgende: allereerst was het een gebruikelijke topos in de Middelnederlandse chirurgieën om een chirurgisch traktaat op te dragen aan een zoon omdat die het Latijn niet beheerst. De andere reden houdt in dat men de kennis in het traktaat wil doorgeven zodat ook anderen ervan notie kunnen nemen.70 De gebruikers van het handschrift worden in elk geval geacht kennis van zaken te hebben: Van desen ende deser ghelike so soude ic so wele winden te scriuen (f. 135ra) dat dies te wele soude siin Doch hebbe ickar [sic] een luttel gheset van welen Ende den ghenen die van verstande siin die sellent seluer wel warder begripen (f. 135rb)
De kopiist heeft net de invloed van de dierenriemtekens op de mens uitgelegd. Hij zou er blijkbaar nog meer over kunnen schrijven, maar toch heeft hij ervoor gekozen dat niet te doen. Het schijnt hem overbodig te lijken, want degenen die kennis van zaken hebben, zullen het wel verder begrijpen, schrijft hij. Vermoedelijk was het boek dan ook bedoeld voor eigen gebruik of circuleerde het werk in een beperkte kring van paardenartsen en/of paardenverzorgers. Dat bewijst ook het volgende citaat: So comt […] weel ander siecte van versumennisse.weel tijt des stalmeesters dat sij onachtelike verswmmet [sic] verden als ic voerseit hebbe.ende oec so heb ic see [sic] daer van weten steruen dat alte lach [sic] waer te scriuen.doch die verstant hebben die is haeste ghenoech gheseit of ghescreuen ende dies gheen verstant en hebben die en sellen gheen scriften vorderen Etcetera (f. 114vab)
71
69
HUIZENGA 2004, 110 Zie hiervoor Huizenga 2002, 177 71 ‘Zo komen vele andere ziekten door nalatigheid, meestal door de stalmeesters die de paarden onaanzienlijk verwaarlozen zoals ik reeds gezegd heb en ook heb ik de paarden daardoor weten sterven. Maar dat is teveel om op te schrijven, maar diegene die verstand hebben, voor hen is bijna genoeg gezegd of geschreven en diegenen die er geen verstand van hebben, zij zullen het geschrevene niet ten uitvoer brengen, enzovoort.’ 70
23
Dit fragment richt zich als het ware tot de gebruiker: wat betreft diegene die er verstand van heeft,voor hem is er genoeg gezegd en geschreven om juist te handelen. Voor diegenen die er geen verstand van hebben, zij zullen het geschrevene niet ten uitvoer brengen. De gebruikers kunnen dus in principe geen leken geweest zijn, omdat ze ten eerste de kapittels niet zouden begrijpen en ten tweede omdat het gevaarlijk zou zijn, mocht een onervaren persoon bepaalde geneeswijzen uitvoeren.
2.2.3
Taalgebruik
Hs. 71 H 44 is dan wel geen groot verzamelhandschrift, het is ook niet klein van omvang. Het aantal taal- en spellingsfouten en -varianten is zo groot dat een grondige analyse het bestek van deze masterproef zou overschrijden. Daarbij komt nog eens het feit dat het werk door een (groot) aantal verschillende handen geschreven is, wat het onderzoek er niet gemakkelijker op maakt. Het doel was dan ook om een heel algemene analyse te maken die geldt voor het hele handschrift. Concrete frequenties van het voorkomen van de vormen worden niet meegegeven. Een analyse per hand zou een interessante studie opleveren, maar dat werk is voorbehouden voor verdere studie. Om de taal van het handschrift te analyseren doen we een beroep op de werken van M.A. Mooijaart (1992), A. Van Loey (1980) en A. Berteloot (1984). Hoewel deze werken het Vroegmiddelnederlands bestuderen, gelden de kenmerken ook voor het Haagse handschrift. We bespreken hier per regio de typische dialectische verschijnselen die we in hs. 71 H 44 terugvinden. Per concrete casus, en dat is meestal in woordparen, worden er één of meer voorbeelden gegeven. Taalkenmerken wijzend naar Holland (zowel West- als Oost-Holland en de Hollandse grafelijke kanselarij) Ten eerste wordt de variant luden in het koppel lieden-luden in Holland gesitueerd. In hs. 71 H 44 komt enkel de variant lude (f. 1rb lude, f. 19vb timmerlude) voor.72 Ten tweede is de vorm mit voor met typisch Hollands. Het handschrift gebruikt bijna consequent de vorm mit (f. 1va mit, f. 126ra mitten ‘met de’). Verder is er ook het fenomeen van -ft in de plaats van cht (f.133rb after). Volgens dialectkaarten komt de vorm ‘after’ uitsluitend in het noorden
72
Deze voorbeelden uit hs. 71 H 44 zijn overigens de enige.
24
voor.73 Kenmerkend voor het Hollands is ook de e voor a in sel (f. 3va sellen, f. 13ra: seldise, ‘zal je ze’). Taalkenmerken wijzend naar de kustregio’s Warf is de kustvariant van werf. We vinden die kustvariant het frequentste terug in het handschrift (f. 1rb waruen). Ook de andere vorm komt voor, maar sporadisch (f. 127rb tweweruen). Verder is er ook het koppel bet-bat. Bet wordt hier als de kustvariant beschouwd. Ook voor dit geval zien we beide varianten opduiken in hs. 71 H 44: bet en bat komen beide voor, maar bat is sterk in de minderheid. Taalkenmerken wijzend naar West- en Oost-Vlaanderen Kustmiddelnederlands of Vlaams is de ontronding van de u tot i (f. 23ra sticken), maar we vinden ook de geronde variant terug (f. 126rb stucke).74 Typisch Vlaams is de depalatalisering van er + consonant tot ar (f. 1va warren, ‘verre’ en f. 2va: starcheit, ‘sterkte’), de palatalisering in vul (f. 21va vul) en up (f. 52ra vp). De procope van de h in anlaut komt nagenoeg niet voor. Tot slot vinden we ook het gebruik van de infinitiefvorm sullen terug in hs. 71 H 44 (f. 55va sullen). Taalkenmerken wijzen naar Noord- en Zuid-Brabant en Limburg Woude (f. 2vb) is een Brabantse vorm, maar komt ook in Holland voor. Limburgs (maar vaak ook Brabants en/of Oost-Vlaams) zijn: de insertie van de svarabhakti-vocaal (f. 14va ghetemmeden), de suffixen -scap en -lick (f. 21vb nutscap, f. 14rb sachteliic ende soeteliken) Algemene opmerkingen Hs. 71 H 44 gebruikt steeds de variant ‘luttel’. Een scherpe grens tussen u en e tekent zich dwars door Brabant. ‘Lettel’, met ontronding, kunnen we eerder zuidelijker plaatsen, terwijl ‘luttel’ een noordelijker variant zou zijn.75 De vorm gaet wordt consequent gebruikt, ae wijst
73
Kaart 133 BERTELOOT 1984, 133 en MOOIJAART 179 krt. 68 De kenmerken per dialect staan opgesomd bij VAN LOEY 1980, 123-129; net zoals bij MOOIJAART 1992, 6065. Deze twee analyses hebben we als richtlijn gebruikt. 75 BERTELOOT 1984, 64 74
25
op een westelijke oorsprong (Vlaanderen, Holland). Willen (westelijk) en wouden (oostelijke vorm) komen allebei frequent voor.76 Conclusie Hoewel de catalogus van de KB hs. 71 H 44 in de Noordelijke Nederlanden situeert, vinden we typische voorbeelden uit zowel oostelijke als westelijke dialecten; het onderzoek leidt ons niet naar één bepaalde regio.77 Die ruime verscheidenheid aan dialectkenmerken doet ons vermoeden dat het handschrift gebaseerd is op verschillende leggers. Vermoedelijk is er met hs. 71 H 44 hetzelfde gebeurd als met het eerder besproken hs. 2818.78 Volgens Huizinga is er wat dat handschrift betreft sprake van leggers uit zowel Brabant, Limburg, Vlaanderen en Holland. Verder onderzoek, in het algemeen maar ook per hand, is echter wel noodzakelijk.
2.2.4
“Gheen dier en is den mensche gheliker dan die paerde” (f. 94vb)
Zoals we in de geschiedenis van de veterinaire en humane geneeskunde reeds hebben besproken, waren beide takken sinds de oudheid nauw verbonden.79 Dat kwam hoofdzakelijk doordat proeven op menselijke lichamen verboden waren en men bijgevolg aangewezen was op dissecties van en vivisecties op dieren, voornamelijk apen, runderen en honden. Men extrapoleerde de opgedane kennis, vooral op het vlak van anatomie, op de mens. Dat verklaart ook waarom men zowel bij mens als dier dezelfde geneesmiddelen toediende of dezelfde geneeswijzen toepaste. In hs. 71 H 44 wordt er regelmatig vermeld dat bepaalde zaken ook voor de mens goed zijn, bijvoorbeeld in het volgende citaat: “een terende puluer ende dat oec mede heelt dat beter is dan alle die ander ende oec goet tot allen wonden also wel den menschen als den paerden” (f. 109v).80
76
MOOIJAART 1992, 265, krt. 136 INVENTARIS VAN DE HANDSCHRIFTEN VAN DE KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK (DEEL 2) 1993, 75 78 HUIZENGA (Ed.) 2004, 54-60: Bij hs. 2818 is er onderzoek gedaan per hand. Wat betreft hand a: voor het samenstellen van het handschrift is gebruik gemaakt van verschillende leggers, die zowel uit het westelijke Middelnederlandse taalgebeid (Vlaams, Hollands), als uit het oostelijk gebied (Brabants, Limburgs) afkomstig waren. Handen b en c wijzen eerder op oostelijk Brabant of een gebied ten oosten daarvan. 79 Zie hfdstk 2, par. 2.1.1 80 ‘Idem een terend pulver dat ook helend is en beter dan alle andere en ook goed voor alle wonden zowel bij mensen als bij paarden.’ 77
26
De grote meesters zeggen algemeen dat er in de natuur geen dier zo gelijk is aan de mens dan het paard: “Want die grote meesters ghemeenlic dat segghen Datter oec inder natuerren gheen dier en is den mensche gheliker dan die paerde” (f. 94vb). Het handschrift bevat dan ook niet uitsluitend hippiatrische recepten. De recepten of tips voor humane geneeskunde bevinden zich zowel in de kapittels bedoeld voor paardengeneeskunde, als in ‘gemengde’ kapittels: ‘Van loepende yucte in handen of voeten der menscen of in enen paerde’ (f. 73v) 81, ‘Vanden teter die den mensche comt of den paerde waer dattet sjj’ (f. 73vb)82 en ‘Een capittel van menigher hande dinghen ten beeste of ten mensche’ (f. 125va).83 Dat laatste kapittel blijkt erg interessant te zijn. Stukjes over mens en dier volgen elkaar meteen op of lopen in elkaar over. Een alinea over wat je moet drinken bij buikpijn (buuc euel) of bij slecht een werkende lever, longen en andere organen, wordt gevolgd door wat je moet doen als je paard verbrand is, als het diarree heeft, of als het zomer is en de dazen de paarden steken. We lezen ook veel tips voor herkenbare kwaaltjes, bijvoorbeeld: “Item een mensche die wer coudet is ende zeer hoestet”. Het is overigens vreemd is dat er in dit kapittel een stukje over te vinden, het daaropvolgende kapittel is namelijk ‘Vanden droghen hoest’ (f. 129r) en daar wordt niet naar verwezen, hoewel soortgelijke verwijzingen heel frequent voorkomen. Verder vinden we bijvoorbeeld: “Item so wie die nose bloet van coude” en “Item die die longhen wee doet”, met tips voor verkouden mensen en mensen met pijn in de longen. Wat erg opmerkelijk is, is dat we in datzelfde hoofdstuk ook twee alinea’s vinden over problemen bij zwangere vrouwen. Item die mit kinde is ende dies niet ghenesen en mach men neme scerleye ende binde die op haeren nauel is dat kint leuende of doet het wart te hants ghebaert (f. 127vb) Een zwangere vrouw die niet kan bevallen, wordt wilde sla op de buik gebonden en dat zorgt ervoor dat ze haar kind terstond kan baren, hetzij levend, hetzij dood. Een vrouw die bloed spuwt in het kraambed werd geholpen met “melc ghemenghet mit betomian” (f. 128ra), een melkdrankje met betonie (koortskruid) in. Na de twee items over zwangere vrouwen wordt er overgegaan op verkoudheden, tandzweren en andere ongemakken tot men bij de omschrijving komt van hoe men een hengst kan castreren zonder te snijden.
81
‘Van gedurige jeuk in handen of voeten van mensen of bij een paard’ ‘Over etter bij mensen of paarden, waar het ook zij.’ 83 ‘Een kapittel met allerhande zaken voor mensen en dieren.’ Dit kapittel is opgenomen in de editie, zie daarvoor p. 82
27
Misschien is het niet verwonderlijk dat er in hs. 71 H 44 ook geneeswijzen en –middeltjes voorkomen voor de mens. In een ander handschrift, meer bepaald handschrift Gent, Universiteitsbibliotheek, 1272 doet zich net het omgekeerde fenomeen voor. Het handschrift bevat allerlei Middelnederlandse geneeskundige recepten – waarvan er 1400 zijn uitgegeven door Braekman – maar, opmerkelijk, ook een handvol recepten waarin middeltjes tegen ziekten van paarden voorgeschreven worden.84 Paarden en mensen werden dus effectief als min of meer gelijk beschouwd. Medische recepten voor beide groepen komen dan ook samen in handschriften terug.
2.2.5
Ziekten, kwalen en aandoeningen
De titels van de kapittels in het handschrift geven meestal meteen aan met welk medisch probleem we te maken hebben.85 Sommige kwalen kennen we vandaag de dag nog altijd, andere zijn verdwenen omdat de geneeskunde nu eenmaal grote evoluties heeft doorgemaakt. Denken we daarbij bijvoorbeeld aan een kapitteltje over wat je moet doen als de hals van het paard gezwollen is na het aderlaten (f. 102rab). De geneeswijzen die besproken worden, gaan van gebroken benen, schurft, kromme hoeven, aambeien, krimpende of gezwollen zenuwen, verlammingen, kwetsuren door slecht passende zadels, over hoe je manen kunt verkleuren of doen groeien, de behandeling van paarden met overgewicht en nog veel meer. Voor al die uiteenlopende ziekten ongemakken had men een bepaald aantal steeds terugkerende verklaringen. In de proloog staat er te lezen: “Ende die menygherhande siecten te cuereren welke siecte comen van binnen als van oueruloedighen humoren Ende oec soe comen sii van buten ende dat bi menygherhande auentuerlike gheualle” (f. 1vb).86 Ziekten waren dus ofwel te wijten aan overvloedige, onevenwichtige humoren ofwel aan externe factoren. Sommige verklaring zijn wetenschappelijk correct, andere kunnen we afdoen als bijgeloof. Een voorbeeld daarvan is dat men dacht dat een paard gekwetst kon worden als er maanlicht op scheen (f. 108vb).87 Tot slot zijn er ook nog enkele oorzaken te wijten aan het gebrek aan kennis. We bespreken hier de drie belangrijkste oorzaken.
84
BRAEKMAN (ED.) 1970, 66 Zie de inhoudstabel onder punt 5.4 86 ‘En allerlei ziekten te behandelen, welke ziekten van binnen komen door overvloedige humoren. Daarnaast komen ze van buitenaf en dat bij allerhande verscheidene gevallen.’ 87 Dit kapittel is opgenomen in de transcriptie: zie pag. 96. 85
28
Genetische oorzaken Ten eerste kan de ziekte of het ongemak een gevolg zijn van ‘slechte materie’ van de moeder of van beide ouders, doorgegeven aan het veulen: “Want vanden goeden vader pleghet te comen goede kinder ende dat wedersins om vanden quaden ouders sellen alte selden goede kinder comen” (f. 3va).88 Een bepaalde zwelling achter aan de benen kan te wijten zijn aan: “te brokene materien daer dat dier van ontfaet in sijne moeder liue” (f. 59rb).89 Soms wist men het blijkbaar zelf niet goed en dan weet men de afwijking aan ‘een dwaling van de natuur’: “DAt die bene crom siin dat comt van dwalinghe der naturen” (f. 55rb). Slechte of nalatige verzorging en behandeling Ten tweede kan ook het slechte voeder van de dieren ziektes veroorzaken: “Oec macht comen van quaden voeder daer dat beest mede ghehouden wart” (f. 59rb).90 Verder kan het paard ook ziek worden door te grote arbeid of door te veel en te haastig bereden te worden: “Oec soe comttet wel van groten arbeide of bi onuersienlic te riden mit haesticheden” (f. 59rb). Ook door de slechte verzorging door paardenhouders kunnen paarden ziek worden. De auteur vindt dit echt beklagenswaardig en geeft verschillende keren kritiek op hen: “Het ghewallet dicwiile dat ouermits versumenissen der maerscalken die hem luttel of niet en verstaen ende onrecht curen besighen of die die zeren laten veruullen dat die paerden daer of lam warden” (f. 101rb).91 De hoeven van de paarden werden aangetast door onbeslagen op harde ondergrond te rijden (f. 95r). Ook vochtige stallen of een natte en slechte ondergrond waar de paarden op gehouden werden, konden tot ziekte leiden (f. 67vb). Humoren Natuurlijk is er ook de verklaring van het verstoorde evenwicht van de humoren. Zoals we reeds bij de humoraalpathologie besproken hebben, wordt ziekte veroorzaakt door een teveel of een tekort aan één van de humoren. In hs. 71 H 44 gebruikt men consequent de term ‘humore’. De medische oorzaak van bijvoorbeeld gezwollen benen wordt als volgt
88
‘Want van een goede vader komen gewoonlijk goede nakomelingen en dat geldt ook in de omgekeerde richting: van slechte ouders zullen al te zelden goede nakomelingen komen’ 89 ‘Gebroken stoffen dat het dier ontvangen heeft in het lichaam van de moeder’ 90 ‘Ook kan het komen door gebrekkig voedsel waarmee het paard gevoederd wordt’ 91 ‘Het gebeurt vaak dat door nalatigheid van de paardenverzorgers, die de paarden weinig of niet begrijpen en verkeerde geneeswijzen hanteren of het zeer laten verergeren waardoor de paarden kreupel kunnen worden.’
29
omschreven: “dat pleghet te gescien als die vlietende humoren hem vergaderen ende ont binden ende sinken neder inden benen want dat die laechste steden sijn des lichaems” (f. 54vb). De benen van een paard gaan zwellen wanneer de gloeiende lichaamssappen zich opeenhopen, zich vervolgens los maken en neerzinken in de benen, omdat dat de laagste plaatsen zijn een het lichaam. Maar de humoren spelen ook een rol bij de bevruchting: “Want totter ontfanghenisse nut sijn die ghetempeerde humoren” (f. 6vb). Wanneer de humoren in evenwicht zijn, dat is in de lente (met name april en mei), dan is dat nuttig voor de bevruchting. De maand mei schijnt ook de beste maand te zijn om jonge paarden te temmen: Ic segghe dat gheen tijt nutter is dan inden meye want dan so pleghen sij wetste te wesen om dat dat den bequamste is vanden iaer.van allen dinghen als voerseit is.ende oec mede sijn sij dan ghepurgiert ouermits dat die cruden dan haer crchten [sic] hebben diese van binnen purgieren (f. 9va).
2.2.6 2.2.6.1
92
Geneeswijzen Algemene denkwijze
Om het paard te genezen moest men “die wortel der siecheden”(f. 67va) ‘uittrekken’. Dat deed men meestal door aderlating of door een gat te snijden of te branden in het geïnfecteerde lichaamsdeel, zodat het slechte bloed en het venijn eruit kon stromen, samen met de slechte humoren. Daarna werd de wonde verzorgd met allerhande middeltjes. Een ander middeleeuws gebruik was het purgeren. Om het paard gezond te houden moest het één keer in het jaar ‘gezuiverd’ worden door het bijvoorbeeld groene kruiden te eten te geven. Andere voordelen daarbij waren: “daer om so levet het langher dant soude ia waert moghelic so soudet weder verionghen daer of” (f. 22va).93 Men had er ook al iets op gevonden om de paarden te verhinderen aan hun wonden te bijten: “wanneer dat een paert gebrant is so maect hem omden hals een collirium van cluppelen” (f. 59v). Een kraag gemaakt van stokken verhinderde het dier aan zijn wonden te bijten. Men waarschuwde ook dat de paarden bij wonden nergens tegenaan mochten schuren en dat er zeker geen vuil of water in de wonde mocht komen.
92
‘Ik zeg dat er geen nuttiger tijd is dan mei want dan zijn de paarden gewoonlijk het dikste omdat het de bekwaamste maand is van het jaar en dat geldt voor alle voorgenoemde dingen en ook worden de paarden dan gezuiverd omdat de kruiden (die dan groeien en bloeien) de krachten hebben om hen te zuiveren.’ 93 ‘Daardoor leeft het paard langer dan het zou zonder de behandeling, ja zo mogelijk zou het paard er weer door verjongen’
30
De geneeswijzen en recepten kunnen simpelweg eenvoudig genoemd worden. De kapittels zien er qua structuur in de meeste gevallen hetzelfde uit. Eerst is er de titel, die gevolgd wordt door een verklaring van de oorzaken van de ziekte of het ongemak en dan lezen we meestal Cura of ‘geneeswijze’. De meerderheid van de recepten begint met “Nem…”. 2.2.6.2
Aderlaten
Aderlaten wordt in het handschrift steeds ‘laten’ genoemd. Het aderlaten behoorde tot de alledaagse routine van een middeleeuws chirurg of geneesheer. Men paste de methode toe op mens en dier, als sinds de oudheid. Het was een erg populaire geneeswijze, omdat het goedkoop en snel uit te voeren was en in de beleving van de patiënt onmiddellijk resultaat teweegbracht.94 Waar op het lichaam en wanneer men mocht aderlaten, hing af van de stand van de maan en de planeten. Wanneer een paard gezwollen benen had omdat de overvloedige humoren zich daar verzameld hadden, moest men het volgende doen: “men sal die ader anden bene laten bouen anden dieen des siecken beens ende latent bloeden als betaemt” (f. 54vb).95 Daarna moet de wonde verzorgd worden en dat kan bijvoorbeeld op de volgende wijze: “dan neemt wit crijt wel ghewreuen mit starken wijn edic ende sout clein ghewreuen ende dit alte samen ghemenghet gheliken deghe ende hier mede beslaet die seer stede ende elx daghes twe waruen” (f. 54vb).96 Als het paard overvloedig bloed in zich had, moest men het meteen aderlaten aan de halsader en drie tot vier pinten bloed aftappen: “men salt ter stonde laten anden ader die mits anden hals leghet nadien dat starc of out is drie pintte bloets of viere” (f. 28vb).97 2.2.6.3
Snijden
In de middeleeuwen had men de gewoonte om oude wonden opnieuw open te maken. De gedachte daarachter was dezelfde als bij het aderlaten: men trachtte op die manier het slechte bloed en de kwade humoren de kans te geven uit het lichaam te stromen. Meestal werd de huid eerst geschoren, dat kon bijvoorbeeld met behulp van een “scaermesse”(f. 103rb). Een
94
HUIZENGA 2003, 203 ‘Geneeswijze: men zal de ader aan het been boven aan de dij van het zieke been aderlaten en het laten bloeden zoals het hoort’ 96 ‘Neem dan wit krijt, goed fijngewreven met sterke wijnazijn en fijngewreven zout en dat tezamen gemengd zoals deeg en bedek hiermee de pijnlijke plek en dat elke dag twee keer’ 97 Hoeveel de inhoud van een middeleeuwse pint bloed bedroeg, is niet duidelijk. Volgens het WNT http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M053938&lemma=pint: : Een inhoudsmaat voor natte waren, van verschillende grootte naar gelang van de streken (en tijden) en van hetgeen men afmeet . 95
31
andere manier om de haren te verwijderen was het volgende: “ghiet cout water op dat sciuelbeen dan legghet daer op een heet yser op dat die haren of gaen” (f. 62v).98 Als een paard wonden heeft op de rug door een slecht zadel of door te zware last te dragen, dan moet je die plek, waar overigens de overvloedige humoren zich vergaard hebben, doorsteken “mitten messe of anderen ynstermente die daer toe nutte sii” (f. 104vb). Met welk instrument er gesneden werd, deed er niet echt toe, zolang de slechte humoren maar uit het lichaam geleid werden. Zelfs bij breuken raadde men aan de huid open te snijden: “Op dat alle broken benen oec waer dat sij inden paerde te broken sijn thant helen slijppet hem die huut op mit enen scarpen (f. 55vb) messe bouen die broke ende eerst die haren of ghescoren daer na neemt der paerden wormen die men ysculi noemt ghesoten mit boem oly ende op die broke gheleit ende ghebonden” (f. 56ra).99 2.2.6.4
Cauterisatie
Huizenga stelt dat een van de belangrijkste redenen voor cauteriseren was de wond tegengaan te beginnen etteren.100 In hs. 71 H 44 brandt men brandt echter vaker op de huid, al dan niet op de plek die behandeld dient te worden, en niet in wonden. In de chirurgie werd het brandijzer veelvuldig gebruikt, onder andere voor de behandeling van gezwellen en ook voor bloedstelping. Patiënten werden bij deze behandeling soms aan een paal vastgebonden, maar daarover vinden we weinig in hs. 71 H 44. Deze methode, ook cauterisatie geheten, werd nog tot in de negentiende eeuw gebruikt bij de behandeling van mens en dier.101 Zwellingen en afwijkingen aan de benen van het paard werden weggebrand met een ijzeren staaf, maar men gebruikte de methode ook bij allerhande andere ziekten. Wanneer een paard kromme benen had, werd aangeraden het volgende te doen: “soe neemt een bequaem yser ende barnt onder anden been binden anden dieen biden cullen (f. 55rb) ende biden liueen of streke ende recht ouer an ander been die oec also te barnen des gheliicke (f. 55va).102 Ook geloofde men dat
98
‘Giet koud water op het scivelbeen (benige verdikking op de pijp, vooral aan het voorbeen, tussen knie en koot) en leg daar dan een heet ijzer op zodat de haren af gaan’ 99 ‘Om alle gebroken beenderen op welke plaats ook in het paard te genezen, snij de huid open met een scherp mes boven de breuk en scheer eerst die haren af, daarna neem paardenworden die men ysculi noemt, fijngestampt met olijfolie en op de breuk gelegd en gebonden.’ 100 HUIZENGA 1997, 163 101 Over branden als chirurgische behandeling in de geschiedenis, zie WESTER 1939, 4 102 ‘Neem een gepaste ijzeren staaf en brand onderaan het been, binnen aan de dij bij de testikels en tussen de gewrichten en recht tegenover aan het ander been, dat moet op dezelfde manier gebrand worden’ NB: Dit kapittel is opgenomen in de diplomatisch editie.
32
wanneer een paard blind aan het worden was, dat men dat met branden kon verhelpen: “Voert of paert bi enighen ghevalle sijn ghesicht verliest dan selment mit enen ghegloeit yser onder sijn oghen een duumbreet barnen of meer Ia dat dat yser comt al opt dat been datment sien mach het sel ghenesen” (f. 31rb).103 Soms maakte het zelfs niet uit of welke methode men gebruikte: “Cura alse men die clyeren siet verheffen also groet als een eye minre of merre soe salmense barnen te gronde wt mit enen scarpen ysere wel ghegloeit of mit enen messe allanx van gronde te sniden” (f. 32vb).104 2.2.6.5
Plaesters en zalven
De andere geneeswijzen hielden het gebruik van allerhande bereidingen in. Men maakte onder meer zalven – ook wel ungenten genoemd–, pleisters en drankjes. Pleisters werden gemaakt van allerhande, meestal gestampte kruiden en werden op de wonde of de zieke plek gelegd of gebonden. Deze pleisters zijn echter niet hetzelfde als de pleisters in modern-farmaceutische zin, die loodzouten van olie- en vetzuren als basis hebben.105 Om een gezwel te laten rijpen kon je zelfs tweemaal gekookte bonen als pleister gebruiken: “Item bonen twewarf ghesoden is een goet pleister op een aposteem gheleit onder te ripen” (f. 126vb). Men gebruikte ook pleisters om wonden te doen ophouden met bloeden: “Cura men sel een pleister van netelen maken ende daer op legghe of binden” (f. 29rb). Zelfgemaakte drankjes werden bijvoorbeeld door de keel van het paard gegoten: “neemt cruut dat heet virgapastoris dit sijn wilde caerden dit cruut stoet mit water ende ghiet dat hem inden becke so dattet so dattet in nemen mach het sal ghenesen” (f. 123vb).106 Zalf kon van allerlei ingrediënten gemaakt worden: “nem dialtea ende half soe wel olye van beiren of olye van bome ende een luttel was maect daer saluen of en besmeert dat ghequetste lit daer mede” (f. 55vb).107 Men gebruikte ook pure ingrediënten: als een paard bloed in zijn ogen had, waarschijnlijk door gesprongen aders, dan moest je daar het wit van een ei op doen (f. 31vb).
103
‘Verder als het paard in een geval zijn zicht verliest, dan zal men het met een gloeiend ijzer onder zijn ogen een duimbreed branden of meer. Ja, zodat het ijzer tot op het bot komt tot men het ziet. Het zal genezen.’ 104 ‘Geneeswijze al men de klieren ziet zwellen ongeveer zo groot als een ei, zal men ze te gronde branden met een scherp, sterk gloeiend ijzer of zal men met een mes diep erlangs te snijden.’ 105 DAEMS 1967, 235 106 ‘Neem het kruid dat heet virgapastoris, dit zijn wilde kaarden, stoot het kruid fijn in water en giet het in de paardenmond zo dat het het (drankje ) inslikt, het zal genezen.’ Dit kapittel is opgenomen in de editie p. … 107 ‘Neem heemst en half zo veel bessenolie of olijfolie en een beetje was, maak daar zalf van en besmeer het gekwetste lichaamsdeel daarmee.’ Zie ook de transcriptie op p.91.
33
2.2.7
Inhoud en bereiding van de recepten
2.2.7.1
Ingrediënten
Daems deelt de grondstoffen van recepten in in drie categorieën: animalia (grondstoffen van dierlijke oorsprong), mineralia (minerale oorsprong) en vegetabilia (plantaardige oorsprong). We nemen deze structuur over.108 De opzet is hier om de lezer een beeld te geven van welke ingrediënten er in middeleeuwse recepten gebruikt werden en wat er allemaal als geneeskrachtig beschouwd werd. Er worden een klein aantal voorbeelden gegeven om de zaken te verduidelijken en te illustreren. Animalia Voor zalven wordt vooral veel vet gebruikt van varkens: “Ende oec teghen die rudicheit piipcruut ende swinen smere dat is salue” (f. 126ra)109 of bijvoorbeeld “versche swinen smout” (f. 49va), maar ook het spek van de varkens werd in medicijnen verwerkt “swinen spec of smeer” (f. 51rb). Een andere benamingen die we vinden voor dezelfde grondstof is “ouden swinen resel” (f. 52vb). Gallen van dieren gebruikt men ook bijvoorbeeld “scaepes galle” (f. 31va). Honing komt erg veel voor en ook boter zien we vaak terugkeren: “mit honich ende mit goeden boteren” (f. 53vb). Van eieren gebruikt men zowel het wit: “witte van eyeren” (f. 69ra), de dooier als de schaal. Ook melk is was een frequent gebruikte grondstof, bijvoorbeeld “gheiten mellic” (f. 127va), “warekoe [sic] mellic” (f. 12ra).Wat het handschrift ook vermeld, is het gebruik van de ingewanden van vissen: “Neemt al dat die groete sculde wisse in hebben of die darmen des wissches ende en is niet ghenoech van enen wissche so neemt dat in ghewant van wele wisschen na dats behoef sij welke inghewant men wel cleyne sal snijden” (f. 23rb).110 Ook slakken moesten eraan geloven: “Ten seluen nem slacken ghestoten” (f. 65rb). Zoals men tegenwoordig nog helende eigenschappen toekent aan ivoor, beschouwde men in de middeleeuwen ook de hoorns van dieren zoals herten en ossen als medicinaal: “neemt puluer ghescaeft van harts horen of van enen ouden osse” (f. 71vb). Ook werden “drec van enen gheit of van enen scape mit haren vrinen ghemenghet” (f. 52vb) als
108
Voor deze indeling, zie DAEMS 1967, 216-225 ‘En ook tegen schurft pijpkruid en vet van varkens, dat is een zalf’ 110 ‘Neem al wat de grote X vis (welke precies is niet duidelijk) in zich hebben of de darmen van de vis en als het niet genoeg is bij één vis neem dan de ingewanden van vele vissen zoals nodig is, welke ingewanden men goed klein zal snijden’ 109
34
geneeskrachtig aanzien. Het gebruik van menselijke en dierlijke urine en uitwerpselen was al gebruikelijk bij Ruffus.111 Mineralia Wat de mineralia betreft, vinden we slechts enkele voorbeelden terug in hs. 71 H 44. We vinden aluin: “allune” (f. 81va). Azijn werd verkregen door vergisting van wijn (door middel van blootstelling aan de lucht) en is al sedert de oudheid in de geneeskunde bekend.112 Azijn werd meestal ‘edic’ genoemd: “som meesters doen daer edic in” (f. 69va), maar enkele keren komt het ook in de hedendaagse vorm terug: “goet asijn” (f. 50ra). Azijn en wijnazijn werden erg vaak gebruikt. Verder was ook zout een basisingrediënt. In Midden- en Noord-Europa gaat het dan vooral om steenzout, maar ook zeezout was al sedert de oudheid bekend. 113 Tot slot werd ook zwavel gebruikt, maar onder de Latijnse benaming ‘sulphur’, bijvoorbeeld wanneer je de zwarte haren van een paard liever in een andere kleur zag, kon je de haren roken met “sulphur” en zo werden ze wit (f. 131rb). Vegetabilia Van planten werden de volgende delen gebruikt: wortels, kruid, bladen, bloemen, vruchten, zaden, schors en hout.114 Sommige planten zijn gekend, andere niet. Soms wordt enkel de Latijnse plantennaam vermeld, soms de Latijnse naam met volkstalige vertaling en soms enkel de volkstalige benaming van de plant. Laten we enkele voorbeelden bekijken. In het kapittel ‘Vanden rasenden paerde’ (f. 123va) vinden we zowel de Latijnse als de Middelnederlandse naam van dezelfde geneeskrachtige plant: “Ten seluen neemt (f. 123va) cruut dat heet virgapastoris dit sijn wilde caerden” (f. 123vb). Het vermelden van Latijnse én volkstalige benaming gebeurt wel vaker. In deze gevallen lijkt het alsof de auteur de gebruikers van het handschrift de hand wil reiken. Hoewel we een absoluut geen lekenpubliek voor ogen hebben bij hs. 71 H 44, kunnen de gebruikers ook niet uitsluitend geneesheren geweest zijn. Waarschijnlijk vermeldt het handschriftde volktalige omschrijving om paardenverzorgers die het Latijn niet steeds niet machtig waren, tegemoet te komen.
111
Zie WESTER 1939, 46 Naar analogie met DAEMS 1967, 219 hebben we azijn opgenomen bij de mineralia. 113 DAEMS 1967, 221 114 DAEMS 1967, 222 112
35
De meest gebruikte planten, vruchten en bloemen zijn: heemst, groot kaasjeskruid, kamille, witte affodille, agrimonie, wilde sla, tarwezemelen, stinkende gouwe (schelwortel), wijnruit, gember (ghenghevaer), drakenbloed (een exotische plant), peper, komijn, anijs, viootjes, venkel en granaatappels. De meest gebruikte derivaten zijn: olijfolie, boomolie, wijn, rozenwater, gerstemeel en sneetjes brood. 2.2.7.2
Middeleeuwse apotheker
Waar men al die medicijnen dan precies vandaan haalde, is niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk plukte men de meeste planten gewoon in een kruidentuin of in de velden als men ze nodig had. Andere moeten verwerkt en opgeslagen zijn geweest bij de apotheker. Hoe een middeleeuwse apotheek er precies uitzag, weten we echter niet. Dankzij overleveringen zoals een inventaris van de raadsapotheek van Lüneburg uit 1475, kunnen we ons er wel iets erbij voorstellen.115 De term ‘apotheker’ is waarschijnlijk voor het eerst gebruikt door Galenus.116 Hij duidde er zijn opslagplaats mee aan, waar hij zijn simplicia, enkelvoudige geneesmiddelen bestaande uit één bestanddeel, en composita, samengestelde geneesmiddelen, bewaarde. De term heeft zich later in de gelatiniseerde vorm apotheca in middeleeuws Europa verspreid.117 De apotheker was in eerste instantie handelaar, maar hij verzamelde, prepareerde, bewaarde en verkocht ook geneesmiddelen.118 Apothekers ontvingen recepten – meestal in het Latijn – uitgeschreven door dokters en prepareerden die. Laten we deze kennis nu eens toepassen op hs. 71 H 44. Tweemaal in het handschrift wordt er verwezen naar apotheken. Het eerste fragment luidt al volgt: “Ten seluen nem apostolicam dat vintmen in apteken wel” (f. 51rb). Mogelijks wordt daarmee bedoeld dat het geneesmiddel apostolicam enkel en alleen bij de apotheker te vinden was. Toch was het blijkbaar niet zeker of je je ingrediënt zou kunnen bekomen of niet: “alsment in die apoteken heeft hoelwortel” (f. 115vb). De tekst
115
ARENDS e.a. 1960 Over de term ‘apotheker’, zie HUIZENGA 1997, 239 117 DE BACKER 1983, 68-69 en HUIZENGA 1997, 239-240. Over het ontstaan van apotheken bestaan drie theorieën. De eerste theorie stelt dat de geneesmiddelenbereiding in de kloosters geleidelijk aan overgegaan is op de lekenfarmacie. Deze theorie wordt dan ook continuïteitstheorie genoemd. De tweede theorie wordt rechtstheorie genoemd en poneert dat het beroep der apothekers is ontstaan als reactie op de toenemende regulering van overheden op de gezondheidspolitiek en om oplichterij en kwakzalverij tegen te gaan. De derde en laatste theorie, kramerstheorie genaamd, houdt in dat het vak van de apothekers ontstaan is als een gespecialiseerde voortzetting van het werk van kruidenhandelaars. Deze laatste theorie wordt als meest gangbaar beschouwd en aanvaard. 118 Over de taken van de apotheker, zie HUIZENGA 1997, 241-242 116
36
vermeldt overigens niet wat je moet doen als je het niet in de apotheek vindt. Eenmaal de ingrediënten verzameld waren, kon men aan het recept en de behandeling beginnen.
2.2.8
Maten en gewichten, duur en frequentie van de behandling
2.2.8.1
Vage recepten
Wanneer we de medische recepten in hs. 71 H 44 bekijken, kunnen we de vergelijking maken met de middeleeuwse kooktraditie. De eerste culinaire receptenverzamelingen zijn overgeleverd vanaf de veertiende eeuw. In die teksten ontbreken meestal de hoeveelheden en kooktijden (en soms ook enkele ingrediënten), net zoals in ons handschrift, en daarbij komt dat veel ingrediënten tegenwoordig door fokken en kweken veranderd zijn van smaak, structuur en formaat. Ook zijn er verschillende levensmiddelen verdwenen.119 De overgrote meerderheid van de recepten in hs. 71 H 44 is zo vaag omschreven als het maar zijn kan. De reden daarvoor is hoogstwaarschijnlijk omdat de gebruikers van het handschrift kennis van zaken hadden en het niet nodig was alles heel precies uit te leggen. Er worden vaak geen aanwijzingen gegeven over hoe veel je van een ingrediënt moet nemen, hoe lang je de ingrediënten moet koken en hoe vaak je de kuur moet toepassen. Laten we eens een voorbeeld bekijken. Item als beesten hebben lusen dit comt hem als sii armeliken warden ghehouden of dat sii langhe in laghen ende natten landen vut gaen Cura nem een hantuol van rogghen meel ende sout ende olye ende goeden edic dit doet al in een panne ende braet dat te samen ende daer mede salmen (f. 126ra) dat beest besmeren Ten selue nem aske ende sift die ende daer mede so bestroeit dat beeste Ten seluen nem quicsulue ende menghet daer toe boter of swjjns smeer ende smout dat te samen daer mede so besmeert dat beeste die lusen steruen dit is oec goet teghen menschen die oec lusen hebben (f. 126rb)
Als dieren luizen hebben dan komt dat omdat ze op een erbarmelijke manier verzorgd worden of omdat ze lang op een lage en natte ondergrond lopen. Het recept gaat als volgt: ‘neem een handvol roggemeel en zout en olie en goede azijn, doe dat samen in een pan en kook het, daarmee zal je het dier besmeren’. Als je het recept wil bereiden, weet je enkel dat je een handvol zout en roggemeel moet gebruiken, de hoeveelheid van olie en azijn wordt niet vermeld. Ook weten we niet hoe lang het papje of brouwsel moet koken. Een andere manier is
119
Over culinaire recepten uit de Middeleeuwen zie MUUSERS 2002, 147
37
de volgende: ‘neem as en zeef die en bestrooi het dier daarmee’ of ‘neem kwikzilver en meng dat met boter of varkenssmeer en smout, besmeer het dier daarmee, de luizen sterven ervan en dit is ook goed tegen luizen bij mensen’. We weten eigenlijk zelden hoeveel er van een ingrediënt gebruikt wordt, tenzij men de gewichten erbij vermeldt en dat gebeurt eerder sporadisch. We weten ook vaak niet hoe vaak je de therapie moet toepassen, ook hier niet. Sommige recepten zijn daarin duidelijker: “besmeert die stede mit desen vngent ijj waruen des daghes” (f.67ra).120 2.2.8.2
Maten en gewichten
In het handschrift is, zoals gebesproken, heel weinig terug te vinden over maten en gewichten. De hoeveelheden worden meestal niet vermeld. Soms worden wel indicaties gegeven zoals ‘een handvol’: “nem een hantuol van rogghen meel” (f. 126ra) of ‘ter grootte van X’: “Ten seluen nem spans groen so groet als een hasel noet ende een lepel wol onghepint honich te samen” (f. 31vb).121 Van planten wordt meestal niet gezegd hoeveel je ervan moet nemen. Uitzonderingen daarop vormen zinnen als deze: “Ten seluen nym een wieke ghemaect van ene vighebloem of van wilden kaerden wortelen of van moerbloemen eens vinghers lanc ende een luttel breet” (f. 106ra).122 Wat de gewichten betreft: in enkele gevallen spreekt men over drachme, bijvoorbeeld op f. 32rb: “een dragman int ghewichte”. De drachme was een traditioneel klassiek apothekersgewicht dat overeenkomt met ongeveer vier gram.123 De drachme werd afgekort door een teken dat erg lijkt op het cijfer 3, bijvoorbeeld f. 68rb: “wieroec iii3 seem vijf 3”. Daarmee bedoelde men dus ‘drie drachmen wierook en vijf drachmen honing’. Naast de drachme vinden we ook nog het terug: “een pont laitargirum” (f.67ra). Dit oude medicinale gewicht staat ook bekend onder de naam libra, afgekort lbr. of ℔ staat gelijk aan 12 ons of 384 gram (gewoonlijk berekend als 375 g.).124 In het handschrift lezen we: “honich ende edic van elk ℔” (f. 72vb): ‘honing en azijn van elk een pond’.
120
‘Besmeer de plek met deze zalf drie keer per dag.’ ‘Ofwel neem spaans groen (groen pigment) zo groot al een hazelnoot en een lepel vol ongepijnde honing.’ 122 ‘Ofwel neem een wiek gemaakt van een vijgebloem of van de wortels van wilde kaarde of zonnebloem één vinger lang een ietwat breed.’ 123 DAEMS 1967, 229 124 Voor de oude medicinale gewichten, zie NIJHOFF 1914, raadpleegbaar op de DBNL: http://www.dbnl.org/tekst/_sur001191501_01/_sur001191501_01_0046.php 121
38
2.2.8.3
Technische hulpmiddelen
De middeleeuwse technische hulpmiddelen om geneeswijzen uit te voeren of om geneesmiddelen te bereiden waren zeer beperkt. Om pleisters, zalven en dergelijke zaken klaar te maken en te bewaren werd er gebruik gemaakt van aarden potten: bijvoorbeeld een “nyewen aerden pot” (f. 109vb). Potten in aardewerk namen namelijk de geuren van de inhoud aan, en moesten bijgevolg vervangen worden bij nieuwe brouwsels of creaties. 125 Maar ook metalen potten werden gebruikt: “een voetkijn van messinghe” (f. 32rb). Sommige ingrediënten moesten worden gekookt en dat gebeurde in “een panne ouer dat vier” (f. 113va) waarin men moest “roeren met een stocke” (f. 113v). Zowel eten koken als recepten bereiden deed men op een open vuur, gemaakt van hout, houtskool of turf. Qua technische hulpmiddelen beschikte men in de meeste gevallen over vijzel en zeef. De vijzel of mortier vinden we ook terug in hs. 71 H 44: bijvoorbeeld: “so stotet in enen wisel of mortier” (f. 128va).Wat de instrumenten voor heelkundige ingrepen betreft, vinden we enkele indicaties terug: met behulp van “enen nalde van elpen benen” (f. 31rb) of met scherpe messen kon men de huid opensnijden. Anderzijds waren de ijzeren staven, reeds besproken, een belangrijk instrument.
125
MUUSERS 2002, 152-153
39
Hoofdstuk 3 Vergelijking hs. 71 H 44 met Latijnse druk (1531)
Zoals reeds vermeld gaat Braekman ervan uit dat hs. 71 H 44 als een gedeeltelijke of gehele overname van Hippiatria Sive Marescalia van Lorenzo Rusio (1288-1347) beschouwd mag worden. Het is tijd om dat te onderzoeken. Laten we allereerst het werk van Laurentius Rusius eens van naderbij bekijken. De titel in de Latijnse druk luidt als volgt: Hippiatria Sive Marescalia Lavrentii Rvsii Ad Nicolavm Sancti Hadriani diaconum Cardinalem, in qua praeter variorum morborum plurima, ac saluberrima remedia, quadragintatres commodissimae frenorvm formae excusae sunt, vt nullum tam nouo oris vitio laborantem equum inuenias, cui non hinc occurrere possis. In de colofon staat te lezen dat het werk gedrukt is te Parijs in oktober 1531. De drukker van dienst was Crestien Wechel (gelatiniseerd Christianus Wechelus, 1495-1554). Over de auteur van het werk, de Italiaan Lorenzo Rusio, is weinig geweten. Toch moet zijn werk een enorme invloed gehad hebben. Dat illustreren de talloze volkstalige afschriften en vermeldingen in anderstalige literatuur over paardengeneeskunde en -verzorging. Naast vier Middelnederlandse afschriften, bestaat er ook een veertiende-eeuwse Italiaans-volkstalige versie, geschreven in een Siciliaans dialect.126 In Frankrijk bleef het werk van Rusio populair in de zestiende en zeventiende eeuw. Dat bewijzen de vier herdrukken, alle in de volkstaal.127 s
Twee ervan zijn te dateren in 1583 en dragen de titel s n
n nu s
n
s u
ssin u i s ns
i us
n
s
un u
i s
s
i
i u
u n
us
usi u s i u s
s. Ze zijn gedrukt in Parijs
door twee verschillende drukkers: G. Auvray en T. Perier. De andere twee zijn gedrukt in 1610 – het gaat hier over een druk en herdruk – door A. Perier en dragen de titel s
i
u n
us
us n
n nus
s
s-singuliers contre les maladies
126
De vier overgeleverde Middelnederlandse afschriften worden besproken in hfdst. 5, par. 5.1.2. De drukken worden opgesomd online op: http://www.worldcat.org/title/mareschalerie-de-laurent-ruse-ousont-contenus-remedes-tres-singuliers-contre-les-maladies-des-chevaux-avec-plusieurs-figures-de-mors-enlaquelle-y-avons-adjouste-un-autre-traicte-de-remedes-le-tout-nouvellement-reveu-corrige-augmente-sus-unvieil-original/oclc/493322703/editions?referer=di&editionsView=true 127
40
des chevaux: avec plusieurs figures de mors. n s
u n u
n
u
i
u u
ns n
us un u
sus un i i
i
i in . Wat erg
opmerkelijk is, is dat in Élémens D'Hippiatrique, Ou Nouveaux Principes Sur La Connoissance Et Sur La Médecine Des Chevaux (1751) door Claude Bourgelat Rusius’ naam opduikt in een lijst over Griekse en Latijnse auteurs die over paardengeneeskunde geschreven hebben en waarover compilaties zijn verschenen en hij in één adem genoemd wordt met bijvoorbeeld Aristoteles en Hippocrates.128 Daarnaast moet Rusio’s Hippiatria ook in Engeland bekend geweest zijn. Hij wordt vermeld in verschillende laat-achttiende-eeuwse, vroeg-negentiende-eeuwse werken waarvan we hier een voorbeeld geven. In A philosophical and practical treatise on horses, and on the moral duties of man towards the brute creation (1802), geschreven door John Lawrence, wordt er verwezen naar Rusio en op welke manier hij de hoeven van paarden verzorgde opdat ze sterk zouden zijn.129 Hoe verhoudt handschrift 71 H 44 zich tegenover de eerste druk? Allereerst is het duidelijk dat de gedrukte Hippiatria een duidelijke structuur bevat, iets wat het handschrift mist. Het Latijnse werk bevat een alfabetische inhoudsopgave. Elk hoofdstuk draagt een titel en is genummerd. De Latijnse druk bevat 181 hoofdstukjes, het handschrift slechts 132. De druk bevat afbeeldingen van paarden en van 43 paardenbitten.130 Het handschrift heeft noch inhoudsopgave, noch afbeeldingen en volgt een geheel andere structuur. Het handschrift bevat kapittels die niet in de druk terug te vinden zijn. De verhouding tussen de het Middelnederlandse handschrift en de Latijnse druk wordt besproken aan de hand van casussen. Casus 1: letterlijke overname met eigen toevoegingen De meerderheid van de hoofdstukjes blijkt letterlijk overgenomen te zijn. Kapittel 1, ‘De natura equi’ , in het handschrift ‘Wander paerden natuer’, blijkt meteen al heel interessant te zijn.131 Het Middelnederlandse afschrift vertaalt de Latijnse tekst erg letterlijk maar voegt
128
Opmerking: Galenus wordt in deze lijst niet vermeld. Over de info van het boek, zie http://www.biodiversitylibrary.org/bibliography/25677#/summary. Rusio wordt vermeld op p. 370-371. 130 Voor enkele voorbeelden zie bijlage 4. 131 Voor het hele Middelnederlandse kapittel, zie de transcriptie in par. 5.5. 129
41
daarna nog zo’n vijfendertig regels toe. Die zijn niet terug te vinden in de Latijnse brontekst en ook niet in een ander hoofdstuk. Vergelijk: Hippiatria Sive Marescalia [CAP. I.] EQuus calidae naturae iudicatur, & temperatae. Calor ostenditur per leuitatem, velocitatem, audaciam, & viatae longitudinem: quia plus aliis animalibus viuit. Temperamentum inuenitur in eo, quia docilis, & mansuetus est erga dominum vel nutritorem suum.
Hs. 71 H 44 [f. 2rb] Wander paerden natuer DAt paert is van heter naturen maer die hetten die is ghetempert die hetten des paerts bewijstinen in sijnre.lichticheit snelheit .coenheit.ende bi lancheit sijns leuens want het weel langher leuen mach dan ander [f. 2va] dieren sijn temperinghe bewijst men in dien dattet leersaem is ende sachmoedich sii sinen heer ende sinen leve of beware
Wat wordt er precies toegevoegd? De Middelnederlandse auteur vond blijkbaar verduidelijking nodig, want hij komt terug op de vier eigenschappen van het paard. Ten eerste is er de lichtheid van het paard. Die lichtheid wordt bewezen doordat het paard zijn heer blij maakt tijdens de strijd. Geen enkel ander dier is zo lustig en levendig te aanschouwen en geen enkel tam dier kan de snelheid – de tweede eigenschap – van een paard evenaren. De reden daarvoor is dat een paard geen milt heeft: de milt wordt namelijk bij de bevalling uitgeworpen, samen met de placenta. De derde eigenschap, de koenheid of moed, is te merken in de strijd. Door middel van een exempel, een lerend voorbeeld, illustreert de auteur die eigenschap. Ooit was er een machtig koning die zijn vijand versloeg in de strijd. Toen hij een gevangen paard van de vijand wou berijden omdat het hem zo beviel, verwondde het paard hem dodelijk omdat het de koning beschouwde als de vijand van zijn heer. Hetzelfde lees je over het paard van Alexander, dat erg koen was en waarmee hij veel vijanden overwon. Het paard wilde enkel zijn heer kennen. De volgende in het rijtje is “gaius den keiser”, waarschijnlijk bedoeld Gaius Iulius Caesar Germanicus, meestal Caligula genoemd, Romeins keizer van 37 tot 41.132 Ook hij zou een wonderlijk paard gehad hebben. De kopiist lijkt zich daarna te herpakken: “Maer doch so en is hier gheen gheloue op te setten”. Blijkbaar moet je niet alles geloven wat er geschreven wordt. Hij komt terug naar het punt waar hij begonnen was: wat de koenheid van het paard nu precies inhoudt. Een moedig paard is opvliegend van
132
Deze info is terug te vinden in het MNW online: http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=VMNW&id=ID4103&lemma=gaius
42
aard en moeilijk te kalmeren. Dan is er nog de vierde eigenschap, de levensduur. Ze moeten goed verzorgd worden en voldoende te eten krijgen. Toch leven de paarden niet overal even lang. In Italië (Puglia en Calabria) en in Barbarije –daarmee kan zowel elk heidens land als het land van de Berbers aangeduid worden, ongeveer huidig Marokko – leven de paarden langer, ze kunnen daar veertig tot wel vijftig jaar worden. “Maer hier beneden in issvangia ende in dutschen lande so hebben sij wele corter daghen want daer sijn haer iaren ghemeenlic.xx of. xxv. iaer”: in de streek van de Lage Landen leven de paarden minder lang, slechts twintig of vijfentwintig jaar.133 Dan komt de auteur terug op de ‘getemperdheid’, eigenlijk de allereerste eigenschap van het paard. Misschien kunnen we het vertalen als ‘gemoedelijkheid’. Die eigenschap bewijst het paard door leerzaam te zijn en zijn meester onderdanig te zijn. Geen enkel dier kent zijn meester beter dan een paard. Ook wordt er gezegd dat het kan voorvallen dat een paard huilt wanneer het zijn meester heeft verloren. Volgens het handschrift huilen enkel mensen, paarden en herten. De kopiist kon nog talloze andere dingen opschrijven over de deugden van paarden, maar besloot dat niet te doen. Hij heeft er immers een aantal uitgekozen opdat men toch iets kan lezen over de aard van paarden. Hij sluit af met: “Doch soe sijn noch so wele ander doegheiden inden paerden die alte loue wallen te scriven.maer dese heb ic vut wesen ghenomen op datmen een luttel weten mach haren natuere E
”
Casus 2: niet opgenomen hoofdstukken De Middelnederlandse versie is zeker geen exacte vertaling van de Latijnse brontekst. In de druk vinden we bijvoorbeeld kapittels die we niet in het handschrift terugvinden. Een voorbeeld daarvan is kapittel V in de druk ‘De coloribus Equorum’, over de kleuren van het paard. Daarin worden alle mogelijk tinten van de paardenvacht opgesomd. Vermoedelijk vond de Middelnederlandse auteur het de moeite niet om te vermelden, of verwachtte hij van de lezer die kennis reeds te bezitten. Een andere reden is echter niet uit te sluiten.
133
Issvangia is zeer moeilijk leesbaar in het handschrift. Het is ons onduidelijk wat ermee bedoeld wordt. Opmerking: paarden worden gemiddeld twintig à dertig jaar oud. Uitzonderingen zoals vijftig jaar zijn weliswaar niet uitgesloten. Paarden leefden vroeger dus niet minder lang dan nu.
43
Casus 3: weglatingen en aanpassingen Sommige hoofdstukken worden overgenomen, maar aangepast. Bepaalde zaken worden weggelaten. Bijvoorbeeld ‘Van ficus int paerts voete’ (f. 81rb) en Cap. CXXVII ‘De ficu quae nascitur in solea pedum’. In de Latijnse druk wordt uitgelegd hoe de ziekte precies ontstaat en er worden voorbeelden gegeven: de ziekte kan komen door in ijzer, een steen of een bot te trappen. In het Middelnederlands lezen we slechts “comt van quetsinghe van enich dincghes hoe of wat dattet oec sii” (f. 81rb). De geneeswijze volgt wel het Latijnse voorbeeld en exact dezelfde ingrediënten worden gebruikt. Mogelijk vond de middeleeuwse vertaler het niet nuttig om de oorzaken te vertalen of misschien wou hij perkament sparen om belangrijkere zaken op te schrijven. Casus 4: overname Latijnse titel De titels in het handschrift zijn steeds vertaald. Wat de auteur soms wel doet, is onder de Middelnederlandse titel nog eens de Latijnse versie herhalen. Dat zien we bijvoorbeeld bij het kapittel ‘Van vermaleditheit in des paerts voete’ (f. 98vb), dat gebaseerd is op ‘Cap. CXXXIII De maledicto in pede’. De Middelnederlandse titel wordt direct gevolgd door de Latijnse: ‘Maledicum in pede’ en daarop volgt de min of meer letterlijke vertaling uit het Latijn. Maar vanaf de woorden “Ten seluen” voegt de Middelnederlandse auteur nog een eigen geneeswijze toe. Vertaaltechnieken Het is tijd om te onderzoeken hoe men het Latijn naar het Middelnederlands vertaald heeft. Daarvoor nemen we als voorbeeld het kleine hoofdstukje over de maan die op het paard schijnt, waardoor het paard gewond zou zijn. Cap. LXXXIII De Equo super quo luna splenduit Cura equi super quem luna splenduit: quando mortificatur, sic fiat: Recipe sepum, lardum, oleum olivarum succum solatri, et farinam, et fac bene bullire omnia in patella, et superpone, saepe immutando, raso prius loco et scarificato
[f. 108vb] Van tpaert daer die maen op scinet ende daer of ghequetset is ALs die mane opt paert ghescenen heeft en daer of beswaert ende dat onghemake wert Cura nemspec wederen ruet boem oly weiten meel ende tsap van nachtscaden ende laet dat al wel te samen sieden in enen panne ende legghet dat dan daer op ende vernyewet dat dicke ende die stede ymmer eerst te sceren ende wel [f. 109ra] scoen te scrappen
44
Erg letterlijk kunnen we deze vertaling niet noemen. Ten eerste wordt de titel al meteen aangevuld. Hoewel de letterlijke vertaling – ‘Van het paard waarop de maan schijnt’ – de (Middel)Nederlandse zinsbouw respecteert, kiest men toch voor een andere, weliswaar duidelijker woordvolgorde én voegt men het gevolg toe. Waar het Latijn dus enkel de oorzaak in de titel opneemt, geeft de Middelnederlandse versie oorzaak en gevolg. Ten tweede komt het kapittel zelf ook niet letterlijk overeen. Waar de Latijnse bron begint met ‘Cura’, kiest het Middelnederlandse stuk ervoor de zinsbouw om te gooien. Ietwat twijfelachtig is de vertaling van ‘mortificatur’. In de Italiaanse vertaling vinden we ‘se mortifica’, hetgeen ‘zich kastijden, zich vernederen’ betekent.134 Het Middelnederlandse ‘ghequetset’ is dan veeleer als een vrije vertaling te beschouwen. De vertaling van ‘sic fiat’, ‘dus doe (als volgt)’ vinden we niet terug bij hs. 71 H 44. Het Latijnse recept luidt: ‘recept: talk, spek, olijfolie, sap van de nachtschade, en meel, en doe het goed koken al tezamen in een pan, en leg het erop, vaak veranderen, scheer eerst de plek en kras het open’. De Middelnederlandse vertaling ziet er lichtjes anders uit: ‘Geneeswijze: neem spek, vet van de ram, olijfolie, korenmeel en het sap van nachtschaden, laat het goed tezamen koken in een pan en leg het dan daarop en vernieuw het dikwijls en eerst moet de plek altijd geschoren en schoongeschraapt zijn’. Het gaat hier dus om een vrij letterlijke vertaling, de structuur is lichtjes anders en alleen het woord ‘sepum’ levert problemen op. In de Italiaanse vertaling vinden we ‘sevu’, hetgeen ‘talk’ betekent. Misschien begreep de middeleeuwse vertaler dit woord niet en heeft hij maar geschreven wat hij dacht dat er bedoeld werd. Of misschien vond hij dat schapenvet een effectiever ingrediënt was? We kunnen besluiten dat hs. 71 H 44 geen exacte vertaling is van Rusio’s Hippiatria sice marescalia. Niet alleen heeft het handschrift een andere structuur en minder kapittels, het bevat ook uitgebreide toevoegingen waarover we niets terugvinden in de druk. Het gaat hierbij soms om anekdotes, soms om verduidelijkingen. De Latijnse tekst is vrij letterlijk vertaald, maar we vinden toch ook aanpassingen terug.
134
RUSIO 1867, 173
45
Hoofdstuk 4 Conclusie
Aan de middeleeuwse paardengeneeskunde gaat een lange geschiedenis vooraf. Bij de primitieve volkeren stond de dierengeneeskunde op hetzelfde niveau als de humane geneeskunde. Ziekte schreef men toe aan kwade geesten en de geneeswijze bestond dan ook voornamelijk uit bezweringen. Bij de oude Egyptenaren zijn de beginselen gelegd van de humoraalpathologie, een medische leer die ziekte verklaart als een onevenwicht van de vier lichaamsvochten: gele gal, zwarte gal, bloed en slijm. Cauterisatie en het gebruik van purgeermiddelen en geneesmiddelen zoals absint dateert eveneens van die periode. De Griekse geneesheer Hippocrates verdiepte en verspreidde de viervochtenleer. Aristoteles deed anatomische proeven op dieren en extrapoleerde die kennis naar de mens. Galenus deed net zoals Aristoteles proeven op dieren en nam de humoraalpathologie van Hippocrates over breidde de theorie uit met de vier temperamenten en de vier elementen. In de middeleeuwen stond de evolutie van de veterinaire geneeskunde gelijk aan die van de humane geneeskunde. Vanuit Perzië en Griekenland verspreidde de Arabische wetenschappelijke kennis zich in West-Europa. Arabische geneesheren zoals Avicenna, Rhazes en Albucasis combineerden de overgeleverde kennis van Aristoteles, Hippocrates en Galenus met kennis uit oude Indische en Perzische werken. Deze gehele traditie van geneesheren en hun geschriften heeft de geneeskunde in de middeleeuwen bepaald. De humoraalpathologie stond centraal in de middeleeuwse geneeskunde. Deze medische leer stelde dat ziekte het gevolg was van een verstoord evenwicht van de humoren. Hoe en wanneer men de ziekte aanpakte, hing af van de stand van de maan en de tekens van de dierenriem. Aan elk teken van de dierenriem werden één of meer lichaamsdelen toegekend. Stonden de hemellichamen in het teken van een welbepaalde plaats op het menselijk lichaam, dan was het een groot risico om die bepaalde plek te behandelen, met het gevaar van het overlijden van de patiënt of het dier. Middeleeuwse geneesheren lieten zich door overgeleverde chirurgische traktaten en kennis van de antieke meesters inspireren. In de vijftiende eeuw balanceerde de kennis van de geneeskunde op de grens tussen autoriteit en empirie: hs. 71 H 44 bevat praktijkervaringen, maar verwijst nog steeds naar de antieke wetenschappelijke bronnen.
46
Hs. 71 H 44 is een uitermate interessant hippiatrisch handboek. Het bevat informatie over onder meer de schoonheid van het paard en over de verzorging . Geneeswijzen en recepten bij ziekte en ongemak nemen het grootste gedeelte van het handschrift in beslag. Het werk is gebaseerd op een Latijnse bron, Laurentius Rusius Hippiatria sive marescalia. Het betreft hier geen gehele vertaling van Rusius, maar een bewerkte versie, met weglatingen en veel eigen toevoegingen zoals anekdotes. Bovendien volgt het handschrift een geheel andere structuur. Wie vertaler of auteur was, is onduidelijk. Wat we wel weten is dat het handschrift door een groot aantal verschillende handen geschreven is. De recepten zijn zeer beperkt uitlegd en dat wijst erop dat de gebruikers van het handschrift kennis gehad moeten hebben van hippiatrie. We schrijven het handschrift bijgevolg toe aan een breder, niet uitsluitend academisch publiek. Een zeer korte dialectische studie kon ons niet meteen in één richting wijzen, daarom vermoeden we dat er meer dan één Middelnederlandse legger aan de basis moet liggen van hs. 71 H 44 en dat het dus geen directe vertaling is van de Latijnse brontekst. Het handschrift leert ons dat de middeleeuwer paarden als bijna een gelijke zag. We vinden dan ook recepten voor de humane geneeskunde terug in hs. 71 H 44. Sommige titels geven meteen aan dat de geneeswijze goed is voor zowel mens als paard. Het Haagse handschrift beschrijft ook middeltjes tegen bijvoorbeeld verkoudheden en pijn in de borst, maar we vinden ook twee recepten terug voor zieke hoogzwangere vrouwen. De verklaring van ziekten bij paarden kwam neer op steeds terugkerende argumenten. Ten eerste konden ziekten, kwalen en ongemakken het gevolg zijn van slechte genetische materie, doorgegeven van ouders op nageslacht. Ten tweede was er de dyskrasie, het onevenwicht van de humoren. Tot slot kon ook slechte verzorging tot ziekte kon leiden. Vochtige stallen leidden tot infecties aan de voeten en benen en slecht voeder kon ook ziektes bij paarden veroorzaken. Verschillende keren worden nalatige paardenhouders met de vinger gewezen. Wat waren nu de concrete behandelingen bij alle ziekten en kwalen? De medische behandelingen kunnen we in vier categorieën indelen. Ten eerste was er het aderlaten, een geneeswijze die reeds in de oudheid in gebruik was. Ten tweede sneedt men oude wonden, maar ook gezonde plekken, open met een scherp mes. Daarmee trachtte men het geïnfecteerde vlees weg te halen of de overtollige humoren de kans te geven het lichaam te verlaten met het bloed en de etter. Men sneed zowel bij wonden, gezwellen, puistjes en breuken. De derde behandelingswijze is het cauteriseren. Hierbij drukte men een gloeiende ijzeren staaf tegen de huid, soms om wondinfectie tegen te gaan, soms op gezonde plekken om een achterliggend
47
probleem aan te pakken. Tot slot gebruikte men ook nog allerhande pleisters, zalven en drankjes. De ingrediënten van de middeleeuwse recepten waren zeer beperkt. Men gebruikte mineralia,
animalia
en
vegetabilia.
De
meest
gebruikte
ingrediënten
waren
keukeningrediënten zoals honing, azijn, zout, boter, eieren en witte wijn. Daarnaast gebruikte men allerlei soorten planten, bekende en minder bekende soorten, en grondstoffen van minerale afkomst zoals aluin. Middeleeuwse apothekers bewaarden en verwerkten allerlei ingrediënten. Zij ontvingen Latijnse doktersvoorschriften en bereidden die. De recepten zelf zijn meestal erg vaag. Ze vermelden bijvoorbeeld wel de naam van de plant, maar niet welk deel ervan je moet gebruiken en hoeveel. Soms zijn er vage aanduidingen, zoals ‘een handvol’en soms vermeldt men middeleeuwse gewichten: de drachme en het pond. Wat de relatie tussen het Middelnederlandse handschrift en de Latijnse brontekst betreft, kunnen we een aantal opmerkingen maken. Ten eerste is het zo dat het handschrift een totaal andere structuur heeft dan de brontekst. Proloog en epiloog komen wel overeen, hoewel er na de epiloog in het handschrift later nog een hoofdstuk toegevoegd is. Over het algemeen heeft men de Latijnse brontekst zeer letterlijk vertaald. Het handschrift bevat echter een groot aantal eigen toevoegingen. Het gaat hierbij om anekdotes en eigen toegevoegde geneeswijzen. Hier is slechts aanzet gegeven tot verder onderzoek.Verdere studies moeten onder meer uitwijzen hoe het Haagse handschrift zich tegenover de andere Middelnederlandse bewerkingen van Rusio verhoudt, hoeveel handen het werk geschreven hebben en of er een link kan gelegd worden naar hs. 2818.
48
Deel 2: Editie
Hoofdstuk 5 Diplomatische editie
5.1 5.1.1
Handschrift 71 H 44 Formeel
Handschrift 71 H 44 bevindt zich thans in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en stond vroeger bekend onder de signaturen Prim 666a en Olim S 82. Het wordt beschreven in de inventaris van deze bibliotheek, in het Repertorium van Jansen-Sieben en bij Braekman.135 Het handschrift bevat uitsluitend proza. In deze diplomatische editie zijn een 530-tal regels getranscribeerd. Braekman beschouwde het handschrift nog als een gedeeltelijke of volledige vertaling van Laurentius Rusius’ Hippiatria Sive Marescalia, maar ondertussen weten we dat het slechts om een gedeeltelijke bewerking gaat.136 Het bevat traktaatjes over de schoonheid en deugdelijkheid van het paard, over de verzorging en ook en vooral over allerhande ziekten, kwaaltjes en ongemakken bij paarden. Sommige recepten zijn ook goed voor mensen. Codicologie, opmaak en schrift Hs. 71 H 44 is gemaakt uit perkament en bevat 136 folia. Zevenentwintig folia ontbreken: 16-19, 27, 30, 33-48, 57, 60-61, 64 en 105. Er zijn twee schutbladen, zowel voor- als achteraan. De folia zijn consequent genummerd, in Romeinse letters in rode inkt, steeds in het midden bovenaan het folium. Het handschrift is in slechte staat: het perkament is vervuild, vaak is de inkt vervaagd en op enkele folia is er sprake van inktvraat. Het perkament zelf is
135
INVENTARIS VAN DE HANDSCHRIFTEN VAN DE KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK (DEEL 2) 1993, 75; JANSEN-SIEBEN 1989, 319, 336, 403, 431, 464; BRAEKMAN 1987, 13 136 Zie hiervoor hoofdstuk 3, waar de vergelijking tussen hs. 71 H 44 en de Latijnse brontekst gemaakt wordt.
49
niet van de beste kwaliteit, in enkele bladen zitten er kleine ronde gaatjes, waar men omheen geschreven heeft, bijvoorbeeld bij f. 71. De halfleren band die rond het boekblok zit, dateert uit de tweede helft van de achttiende eeuw.137 Dankzij f. 51r weten we dat de katernsignaturen zich onderaan in de rechterhoek moeten hebben bevonden, we vinden er namelijk de katernsignatuur ‘diii’.138 Helaas is het niet mogelijk geweest de katernstructuur van het handschrift te bestuderen. Het handschrift meet 193×137 (153×100) mm en de tekst is telkens verdeeld over twee kolommen met elk vijfendertig regels. Hs. 71 H 44 is door verschillende kopiisten geschreven. Het lettertype is de littera hybrida, met op folio 136v toevoegingen in littera cursiva. Het handschrift bevat twee penwerkinitialen: op f. 1r vinden we een gedecoreerde initiaal met penwerk in blauw en rood, zeven regels hoog waarbij het marginaal penwerk de hele kolom bestrijkt.139 Ook de initiaal bij het tweede en volgende kapittel is versierd met eenvoudig penwerk in blauw en rood, vier regels hoog met marginaal penwerk dat slechts dertien regels bestrijkt. Hs. 71 H 44 bevat een groot aantal bezittersaantekeningen, waarvan één op het voorste schutblad tegenover f. 1r. Het is een aantekening van een latere bezitter, die zijn vermoedens betreffende het ontstaan en de context van het handschrift neergepend heeft in zwarte inkt. Op f. 1r staat ook ‘ex libris’ geschreven bovenaan, samen met ‘HWijn’, onderaan is er een zin bijgeschreven en doorgestreept, en we lezen opnieuw ‘ex libris’, maar met een handtekening deze keer.140 ‘HWijn’ verwijst naar Hendrik van Wijn, een achttiende-eeuws historicus en archivaris.141 Van Wijn bracht zoveel mogelijk oude algemene archieven en van Holland vóór 1795 bijeen, en beschreef ze ook. Hs. 71 H 44 moet hier deel van uitgemaakt hebben. Zijn grote handschriftelijke nalatenschap berust in het Algemeen Rijksarchief en de Koninklijke Bibliotheek. Op de site van de KB lezen we dat het handschrift in 1834 (17 februari en later) gekocht is op de auctie Gebr. van Cleef en B. Scheurleer te Den Haag.142
137
CATALOGUS KB ONLINE 2013
138
Zie bijlage 6 Zie bijlage 5 140 Zie bijlage 5 141 Over Hendrik Wijn, zie MOLHUYSEN EN BLOK 1918, 1487-1490 142 De KB online: http://opc4.kb.nl/DB=1/SET=1/TTL=1/CMD?ACT=SRCHA&IKT=53&SRT=YOP&TRM=71+H+44 Dezelfde info is terug te vinden in INVENTARIS VAN DE HANDSCHRIFTEN VAN DE KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK (DEEL 2) 1993, 75 139
50
In het handschrift zelf vinden we ook regelmatig aantekeningen terug. Op f. 8v staat er in de linkerbovenhoek met potlood een klein pentagram getekend. Andere typische aantekeningen zijn het plusteken (+) en het hekje (#) in potlood.143 Het plusteken vinden we telkens terug bij de rood gerubriceerde titels, in totaal een tiental keer: f. 50vb, f. 51r (twee keer), f. 52ra, f. 55rb, f. 55vb, f. 65vb, f. 73rab (twee keer), f. 73vb. Het plusteken komt ook voor op andere plaatsen, hoogstwaarschijnlijk om dezelfde reden, namelijk zaken in de verf zetten (f. 65ra). Soms zijn er woorden in de kantlijn of de witruimte tussen de twee kolommen bijgeschreven. Dat is het geval bijvoorbeeld op f. 59rb. Daar staat naast het Middelnederlands ‘Gorda’, het woord ‘jorda’ bijgeschreven.144 Op f. 76rb staat het Middelnederlandse woordje ‘het’ onderstreept en heeft men het woord ‘heet’ in de rechtermarge bijgeschreven. Hoogstwaarschijnlijk gaat het hierbij om correcties. Enkele keren vinden we het hekje terug, bijvoorbeeld op f. 69va. De precieze functie is hier niet duidelijk. Soms is er een lijn naast de tekst getrokken om bepaalde regels te onderscheiden van de rest van de tekst, zo heeft men op f. 54ra en f. 72rb een lijn getrokken in de linkermarge om het recept te doen opvallen. Tot slot staat het laatste schutblad, de verso-zijde, volgeschreven met eveneens hippiatrische recepten, maar in een moderner handschrift.145
5.1.2
Inhoudelijk
Algemeen Hs. 71 H 44 wordt beschouwd als een hippiatrisch handboek en wordt gedateerd in het midden of de tweede helft van de vijftiende eeuw. Het werk is vermoedelijk geschreven in de Noordelijke Nederlanden.146 Samenstelling De structuur van het handschrift ziet er grofweg als volgt uit: proloog – een achttiental kapittels over de verzorging en het houden en fokken van paarden – vier kapittels van medische aard – twee kapittels over de schoonheid van de paarden – een 105-tal kapittels over
143
Voor voorbeelden, zie bijlage 5. Zie bijlage 7 145 Zie bijlage 8 146 Voor de algemene informatie over hs. 71 H 44, zie INVENTARIS VAN DE HANDSCHRIFTEN VAN DE KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK (DEEL 2) 1993, 75 of online 144
51
de genezing van allerhande kwaaltjes, ziektes, ongemakken – gevolgd door een epiloog en tot slot volgt er nog een, hoogstwaarschijnlijk later toegevoegd, kapitteltje over de genezing van melaatse paarden. Het geheel bestaat uit 132 kapittels. Elk kapittel heeft een andere omvang, gaande van een tiental regels tot een vijftal folio’s. Brontekst Huizenga onderscheidt twee types in de Middelnederlandse chirurgische teksten.147 Tot het eerste type behoren de vertalingen en bewerkingen van Latijnse originelen. Het gaat hierbij voornamelijk over vertaling van grote chirurgische werken uit de twaalfde en dertiende eeuw. Het tweede type omschrijft Huizenga als ‘oorspronkelijke’ Middelnederlandse werken. Ze zijn niet oorspronkelijk in die zin dat ze geheel nieuwe gedachten presenteren, maar wél in het gebruik van een nieuwe ordening van de feiten, een nieuwe selectie van wat al gekend was en dit vermengd met eigen observaties en anekdotes. Volgens deze indeling kunnen we een derde type opstellen, waartoe hs. 71 H 44 behoort. Dit type beschrijft een compilatiewerk waar de Latijnse brontekst bewerkt wordt en waarbij er nieuwe ideeën worden toegevoegd. Het handschrift wordt beschouwd als een vertaling of bewerking van Hippiatria sive marescalia van Lorenzo Rusio (1288-1347) (gelatiniseerd: Laurentius Rusius).148 Dat werk ontstond ver voor de uitvinding van de boekdrukkunst. De eerste druk dateert van eind vijftiende eeuw, maar het werk moet als handschrift eerder al in Italië gecirculeerd hebben.149 De eerste regels van hs. 71 H 44 luiden: LAurens die men heet of noemt nucius
150
Maerscalc vander stat van romen groetet enen
eersaemen man heer ende vader in goede sinen lieuen here Neapolioen cardenael ende deken bider ghenaden gods te sinte adrians (f. 1ra)
151
Lorenzo Rusio leefde van 1288 tot 1347, maar over zijn geboorte- en sterfteplaats zijn geen gegevens bekend. Hij beoefende de veterinaire kunst in Rome na 1320 en hij droeg zijn traktaat, geschreven rond 1340, op aan zijn beschermheer, kardinaal Napoleone Orsini. Rusio
147
Over de twee types overgeleverde Middelnederlandse chirurgische teksten, zie Huizenga 2004, 106-107 Site KB 149 Collectie Informatie Centrum (Legermuseum) online. Meer is er niet geweten over de Latijnse handschriften. 150 Volgens BRAEKMAN 1987, 13 is nucius een schrijffout voor Rusius 151 ‘Laurens die men noemt Rusius, paardenmeester van Rome groet een eerzame man, heer en vader in zijn goede leven, heer Napoleon kardinaal en deken bij de genade Gods te Sint-Adriaans.’ 148
52
stond tot zijn dienst in Avignon.152 Lorenzo Rusio's werk kende zeer veel navolging, zowel in gedeeltelijke als in volledige vertalingen. Volgens Braekman zijn er vier verschillende Nederlandse handschriften overgeleverd die een gehele of gedeeltelijke vertaling bevatten van het werk van Lorenzo Rusio.153 Twee ervan bevinden zich in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag: hs. 10 E 14 en hs. 71 H 44. Het eerste handschrift, 10 E 14 (103 fols.), wordt in de vijftiende eeuw gedateerd. Deze tekst wordt voorafgegaan door een inhoudstafel (fols. 1-5r). Het tweede handschrift, hs. 71 H 44, staat in deze masterscriptie centraal. Het is eveneens een vertaling van Rusio’s werk maar bevat geen inhoudsopgave. Het derde handschrift bevindt zich in de Bibliothèque nationale van Parijs (M.S. Néerl. 57: 16de eeuw). Het is een papieren handschrift in octavo-formaat, bestaande uit 205 folio’s met vooraan vijf ongenummerde bladen met de inhoudstafel. De tekst telt 173 kapittels. Braekman vermoedt dat het Parijse handschrift een kopie is van het handschrift dat in deze masterproef centraal staat. De voorrede is namelijk zeer vergelijkbaar, net zoals het fragment op fol. 2v-3r. Het aantal kapittels is niet gelijk, bij het Parijse handschrift zijn er een aantal toegevoegd. Het vierde en laatste handschrift dat op het werk van Lorenzo Rusio gebaseerd is, bevindt zich in Londen, meer bepaald in de Wellcome Historical Medical Library en draagt er de signatuur ‘Ms. 714’. Dit werk is Vlaams en wordt geplaatst in de late vijftiende eeuw. Het telt 75 folio’s en op het einde is er een index (fols. 72v-75). Het bestaat uit 111 kapittels, maar elk daarvan is veel korter dan in de reeds genoemde versies. Braekman beschouwt dit handschrift als een heel sterk verkorte versie van Rusio’s werk. Ontstaansmilieu en auteur(s) Er is geen colofon aanwezig in het handschrift. We zijn dus aangewezen op – weliswaar beargumenteerd – gissen over de ontstaanscontext en de auteur.
152
Deze alinea is gebaseerd op: E. Corti, Summa Gallicana (online encyclopedie) geraadpleegd op 6 mei 2013 op http://www.summagallicana.it/lessico/r/Rusio%20Lorenzo.htm 153 BRAEKMAN 1987, 13
53
5.2
Editie
Zoals reeds gezegd is het handschrift vrij uitgebreid. Deze editie bevat slechts een vijhonderddertigtal verzen en daarom hebben we getracht kapittels van allerlei aard te selecteren. Verantwoorden waarom de proloog en het samenvattende kapittel ‘Vanden notabilen’ zijn toegevoegd, is onnodig. De kapittels ‘Wander paerden natuer’ en ‘Die teiken der scoenheit inden paerden’ zijn geselecteerd omdat ze over de eigenschappen van paarden gaan. De kapittels ‘Wat out die willicken wesen sellen die springhen’ en ‘Hoe wele merien een heenst springhen sal’ gaan over de voortplanting bij de paarden. Het daaropvolgende hoofdstuk, ‘Hoe ende in wat manieren dat men die ionghe paerden temmen sal’ beschrijft hoe men jonge paarden moet opleren. ‘Van cromme benen’, ‘Van te broken bene waer dat het sij’ en ‘Van ficus int paerts voete’ geven aan hoe men ziekte behandelde en hoe middeleeuwse recepten eruit zagen. ‘Vanden rasenden paerde’ gaat over dolle paarden en biedt zo variatie in de ziekten. Het kapittel ‘Vanden paerden te lubben’ is interessant omdat het ons leert hoe men in de middeleeuwen paarden castreerde, maar ook omdat er in ‘Een capittel van menigher hande dinghen ten beeste of ten mensche’ een andere manier uitgelegd wordt. Dat laatste kapittel is uitermate interessant omdat het niet teruggevonden is in de Latijnse druk en omdat geneeswijzen voor mens en dier bij elkaar gebracht worden. Tot slot biedt het kapittel ‘Van tpaert daer die maen op scinet ende daer of ghequetset is’ ons zicht op het middeleeuwse bijgeloof.
5.2.1
Handleiding
In deze diplomatische editie zijn de ‘u’, ‘v’ en ‘w’ overgenomen zoals ze terug te vinden zijn in het handschrift. Deze letters laten zich vrij gemakkelijk onderscheiden. Er is steeds getracht het handschrift zo nauwgezet mogelijk weer te geven. Er worden hoofdletters gebruikt voor de met rode inkt opgehoogde letters. De initialen in de transcriptie bestrijken hetzelfde aantal regels als in het handschrift. Er is geen interpunctie toegevoegd, de punten die in de editie opgenomen zijn, zijn ook zo terug te vinden in het handschrift. Zoals in Middelnederlandse handschriften gebruikelijk was, gebruikt de kopiist afkortingen om perkament te sparen. De afkortingen worden voluit geschreven, waarbij de afgekorte letters in cursief weergegeven worden. De afkortingen komen voor bij zowel Middelnederlandse als Latijnse namen van planten.
54
A. Algemeen 1. Liggend streepje -boven en of En, als afkorting voor ende/Ende -boven a: want (f. 79va) -boven e of ee: eersaemen (f. 1ra), een (f. 53rb) -boven i/ii/y: inder (f. 1rb) -boven o: om (f. 106va) -boven u: maledictum (f. 98vb) 2. Apostrof -voor een afkorting van de er in combinatie met a, i, of a: waer (f. 104va) -na u: Ouermits (f. 1ra) - na v: vergaderen (f. 54va) -na o: voersproken (f. 91ra) 3. Superscripte letters -t staat voor eit: behoeflicheit (f. 1rb) 4. Overige -Et : Etcetera B. Vakspecifieke afkortingen 1. Speciale tekens -3 voor dragme (f. 115vb) -Ҍ voor libra (f. 115vb) De kopiist gebruikt vaak een ‘w’ waar wij nu een ‘v’ zouden schrijven en dit kan tot grote verwarring leiden, bijvoorbeeld bij woordjes zoals ‘vut’ (uut: uit), ‘woedster’ (voedster), wijf (vijf), ‘wele’ (vele). We raden de lezer aan deze regel goed in het achterhoofd te houden, maar bij twijfel wordt het woord alsnog verklaard. Verder zien we geregeld een ‘y’ waar we een ‘u’ zouden verwachten, bijvoorbeeld bij ‘ywer’ (uwer). We zien ook het typische gebruik van de ‘e’, ‘i’ of ‘y’ om een klank te rekken bv. bij ‘oec’ en ‘oeic’(ook), ‘daer’ (daar), ‘voert’ (voort: verder). Deze gevallen worden niet verklaard in de glossaria, tenzij ze echt verwarring oproepen. Het verschil tussen de ‘i’ en de ‘j’ in het handschrift is vaak erg moeilijk te zien: ook hier is gestreefd het handschrift zo nauwgezet mogelijk te volgen. Een ander punt waarmee we rekening moeten houden is dat het Middelnederlands nog de dubbele negatie kent, die we nu enkel nog in de dialecten terugvinden. Die negatie is meestal gekoppeld met het negatiepartikel ‘en’ en komt geregeld voor, bijvoorbeeld: “Daer om so is te merken datmen oec behoeft toe te sien datmen den paerde of den wreen nit en verswaer of belaste” (f. 4vb) : ‘Daarom is het op te merken dat men ook dient toe te zien dat men het paard of de
55
hengst niet belaadt of belast’. Het huidige voegwoord ‘en’ komt overeen met het Middelnederlands ‘ende’. De Middelnederlandse schrijfwijze wijkt logischerwijze sterk af van de hedendaagse, en wanneer de woorden niet meer duidelijk herkenbaar zijn, zijn ze opgenomen in de woordenlijst. Tot slot willen we graag nog verwijzen naar het werk van Mooijaart en Van Der Wal, Nederlands van Middeleeuwen tot Gouden Eeuw, waarin deze grammaticaregels van het Middelnederlands uitvoerig uitgelegd staan. Wanneer de kopiist zijn woord niet volledig op één regel kreeg, heeft hij zijn woord gesplitst en tussen de twee woorddeeltjes twee strepen gezet. In de editie zijn de woorden echter in hun geheel overgenomen. Met behulp van gerubriceerde titels is het handschrift onderverdeeld in een 132-tal hoofdstukjes, het ene al wat kleiner dan het andere. Per kapittel is er een aparte woordenlijst voorzien, met als doel het gebruik van deze diplomatische editie te vergemakkelijken. Bij het voorlaatste getranscribeerde kapittel kiest de kopiist er meestal voor om een nieuw item op een nieuwe regel te zetten. In deze editie worden echter naar analogie met de andere transcripties alle items na elkaar geplaatst.
5.2.2
Inhoudsopgave
Zoals reeds gezegd hoort er bij het handschrift geen eigen inhoudsopgave, terwijl er bij andere afschriften van Rusius wel één is. Dat doet ons enigszins vermoeden dat de inhoudsopgave verdwenen is. Daarvoor zijn er slechts twee argumenten: enerzijds is het handschrift groot in omvang en zonder inhoudsopgave erg onhandig in gebruik. Een welbepaald hoofdstukje opzoeken kost enorm veel tijd. Anderzijds verwijzen de kapittels ook naar elkaar, bijvoorbeeld op f. 81v spreekt over de “ingheproeftder const pulmontellus”, f. 107v vermeldt “pulmoncellus [sic] want sii gheliket der longhen ende comt oec van humoren der melancholien” en op f. 106r lezen we “so doet als ic voerseit hebbe inden capittel datmen pulmontellus heet”. Daarenboven zien we ook veel terug- en voortverwijzingen, bijvoorbeeld “cortelijc geseit” (terugverwijzing f. 112v). Hieronder is een eigen inhoudsopgave toegevoegd. We hebben getracht alle kapittels vlot te vertalen. Sommige vertalingen zijn gebaseerd op de inhoud van de kapittels omdat de titel niet altijd eenduidig is, soms is het niet duidelijk wat er bedoeld wordt, dan zijn er vraagtekens geplaatst. f. 1ra (Proloog) Inleiding f. 2rb Vander paerden natuer Over de aard van paarden 56
f. 3va Wat paerde men kiesen sel om of te woeden die goede ionghen dat is groet noet te weten Welke paarden men kiezen zal om goede jongen voort te brengen, dat moet men weten f. 4ra Hoe out die heenst wesen sal die springhen sal Hoe oud de hengst zal zijn wanneer hij merries dekt f. 4rb Wat out die willicken wesen sellen die springhen Hoe oud merries moeten zijn wanneer ze gedekt worden f. 4vb Hoe men den heinxt houden sal als hij onder die merien loepet Hoe men de hengst moet verzorgen wanneer hij tussen de merries loopt (in de weide) f. 5vb Hoe wele merien een heenst springhen sal Hoeveel merries een hengst dekken zal f. 6rb Van die natuere daer merien haer ionghen te draghen ende wat tijt Over hoe merries hun veulens dragen en hoe lang f. 7ra Hoe ende wat datmen sal doen die merien die niet en wouden bestaen noch draghen Wat men zal doen als de merrie niet bevrucht raakt f. 8vb Na dien dat die merien ontfaen hebben soe hoetse Hoe verzorg je de merrie nadat ze bevrucht is f. 9va Want goet is datmen weet daer natueren soe sij ghewoen is Het is goed te weten welke natuurlijke gewoonten er zijn f. 9vb Hoe datmen die merien wachten sal die opren tijt sijn te wolennen of te iongen Hoe moet je de merrie voorbereiden op de bevalling f. 10va Hoe datmen die merie wachten moet die ter seluer stot welent Wat je moet doen als een merrie aan het bevallen is f. 13vb Wat datmen den ionghen paerden doen sal eer dat sij bequaem sijn te arbeiden Hoe men de jonge paarden moet verzorgen vooraleer ze in staat zijn te arbeiden f. 14vb Hoe ende in wat manieren dat men die ionghe paerden temmen sal Hoe en op welke manieren men jongen paarden zal temmen f. 15rb Hoe datmen die iongh paerden hoeden sal na dat sij ghetemmet sijn Hoe men jonge paarden verzorgen moet nadat ze getemd zijn f. 19va Want men weet wat breidel dat hem nut is ende het gheleert is dan soe salment eenpaerlic riden daer gherwchft [sic] is Weten welk bit geschikt is en met welk bit het paard opgeleerd is, dan zo zal men het paard rijden als het gewoon is (?) f. 20ra Wat doechden inden ionghen paerden te merken sijn Welke deugden in jonge paarden op te merken zijn f. 20rb Hoe datmen die paerden kent by haerren tanden Hoe men (de leeftijd van) paarden kan herkennen aan de tanden f. 20vb Van wt te winnen den scachte of den wanctande Over het verwijderen van afwijkende tanden of melktanden f. 22rb Vanden paerden te purgieren eens inden iaer ende waer mede ment doet Over paarden jaarlijks te zuiveren en waarmee men dat doet
57
f. 23vb Van menigherhande suchten die den paerden moghen toe coemen Over allerhande ziekten die de paarden kunnen overkomen f. 24ra Hoemen die aderen luken sal dat sij gheneselic sijn Hoe men de aders zal sluiten opdat het geneest (f. 24v is blanco) f. 25ra Die teiken der scoenheit inden paerden De tekenen der schoonheid in de paarden f. 26ra Van die scoenheit ende doghet ende oeic dat ghebrec inden paerden Over de schoonheid en de deugd en ook over gebreken bij de paarden f. 28va Van oueruloedighen bloede inden paerden Over overvloedig bloed in de paarden f. 29ra Van medicinen teghen te wele te bloeden Over medicijnen bij groot bloedverlies f. 31va Van die hou int oghe Over de slag (met een scherp voorwerp) in het oog f. 31va Van bloet dat comt int oghe Over bloed dat in het oog komt f. 31vb Van scelle inden oghen Over (?) in de ogen f. 32ra Van slach int oghe Over slag in het oog f. 32ra Van roedachtighe oghen Over roodachtige ogen f. 32va Van clieren inden hals bi die keel Over klieren in de hals bij de keel f. 50rb Vanden paerden te lubben Over de paarden te castreren f. 50vb Van water te maken die haeren mede te verwandellen Over water te maken waardoor de haren veranderen f. 51ra Van dat fondament wt te gaen Over een uitstekende aars f. 51rb Van wat wonde of hoe dat paert is ghequetset Over wonden of hoe het paard gewond geraakt is f. 52rb Vanden paerde indat bintseel tret ende daer van ghequetset wort Over paarden die in touw trappen en daardoor gewond raken f. 52va Van quetsinghe anden woete die van alre hande saken comt Over verwondingen aan de voeten met diverse oorzaken f. 53ra Van quetsinghe mitten sporen Over verwondingen door sporen f. 53rb Van quetsinghe anden sekel acter anden woet Over kwetsingen aan de sekel achter aan de voet f. 54ra Van den voet of dat been te verwreken
58
Over de voet of het been dat uit het lid gestoten is f. 54va Het valt wel dat die acterste been swellen Het komt voor dat de achterste benen zwellen f. 55rb Van cromme benen Over kromme benen f. 55vb Van te broken bene waer dat het sij Over gebroken benen, waar het ook zij f. 56rb Van quetsinghe die comt van naghel of doren of stocken Over verwondingen door nagels, dorens of stokken f. 56vb Van quetsinghe der senen hoe datter sij Over verwondingen aan de zenuwen, hoe het ook zij f. 59rb Van doorgaende gallen acter in die haessen Over doorgaande gallen achter in de kniepezen f. 65vb Crappen biden leden vanden vocte Crappen aan de lichaamsdelen door vocht f. 67va Crappen bii die leden ant been Crappen bij de lichaamsdelen aan het been f. 69ra Van crappen die alder anxtelicste sijn ende comen anden voeten ouer dweers Over crappen die het gevaarlijkste zijn en dwars op de voeten verschijnen f. 69vb Van crappen die comen achter biden voet Over crappen die verschijnen achter aan de voet f. 70vb Van veruolghen mit den voeten Het vervolg over de voeten f. 71vb Van die spryue ende comt anden voeten Over (?) dat aan de voeten verschijnt f. 73ra Van rudicheit anden voeten Over schurft aan de voeten f. 73rb Noch van rude of van crappen die coemen anden voeten Nog meer over schurft of crappen die aan de voeten verschijnen f. 73va Van loepende yucte in handen of voeten der menscen of in enen paerde Over gedurige jeuk in handen of voeten bij mens of paard f. 73vb Vanden teter die den mensche comt of den paerde waer dattet sjj Over etter die zich bij mensen of paarden voordoet, waar dan ook f. 74rb Een vugent die wilnisse mede te doen wt die voeten te trecken Een zalf om de vuiligheid uit de voeten te doen trekken f.74va Van te verrocken die zenen Over uitgerekte zenuwen f. 76va Van te seneuen mitten voet Over voeten die pijn doen door te struikelen f. 76vb Van sighende vmmoren ende comen inden voeten Over zinkende humoren die in de voeten terechtkomen f. 78rb Van crumme hoeue an die voeten
59
Over kromme hoeven aan de voeten f. 78va Vanden paerde dat lijt wele couden anden voeten Over paarden die veel kou lijden aan de voeten f. 78vb Van vernaghellen die voeten Van vernagelen (ziekte) in de voet f. 79va Van vernaghelt tusschen den weken voet bynnen Over vernageling in het zachte gedeelte in de voet f. 80rb Van die vernaghelinge inden leuenden voet Over vernageling in het levende gedeelte van de voet f. 81ra Van seerte die daer comt op die crone des voets Over pijn op de kroon van de voet f. 81rb Van ficus int paerts voete Over ficus in de paardenvoet f. 81vb Vanden fistelen die in die voeten coemen Over zweren die in de voeten ontstaan f. 86va Van fistellen die wassen inden ouden wonden Over zweren die in oude wonden ontstaan f. 88ra Van die canker inden voeten Over kanker in de voeten f. 90ra Noch van fycus ende comt menich sijns int tpaert Meer over ficus dat in het paard voorkomt f. 90vb Van dattet paert heft ix oghe Over het paard dat 9 ogen heeft (ziekte gelijkend op ficus) f. 91va Vanden aenbei ant paert Over paarden met aambeien f. 92ra Van dat paert dat verwaen is of flucci heft Over het paard dat (?) is of flucci heeft f. 95ra Van te versolen dat paert Over pijn in de zool van de paardenvoet f. 95va Van die hoef te heffen vanden voet Bepaalde ziekte aan de hoef (?) f. 96va Van die hoef te verwandellen Hoe de hoef veranderen f. 98va Van toe syghende vmoren in des paerts voet Over neerzinkende humoren in de paardenvoet f. 98vb Van vermaleditheit in des paerts voete Over vervloeking in de paardenvoeten (ziekte) f. 99ra Oft paert sijn voet wee doet van arbeide Als het paard zijn voet pijn doet door arbeid f. 99rb So wanneer tpaert wee heft in sijnen voeten Wanneer het paard pijn heeft in zijn voeten f. 99rb Van vercrimpinghe der paerden seennen hoe dattet sij
60
Over gekrompen zenuwen bij de paarden f. 100rb Van den paerde dat ouer coettnede is in sijn ganghe Over paarden die over hun koten gaan in de gangen f. 101rb Vanden lammen paerden hoe dat het hem comt Over kreupele paarden hoe het komt f. 101vb Van die ghyct in des paerden hals Over jeuk of jicht in de paardenhals f. 102ra Oft paert sijn hals swelt van laten Als het paard zijn hals zwelt door aderlaten f. 102vb Van menygher hande quetsinghe in des paert rugghe Over allerhande verwondingen op de paardenrug f. 104va Oft paerts rugge is ghequetset vanden sadel Als de paardenrug wonden heeft door het zadel f. 106va Vanden hoeren in des paerts rugghe Over hoorn (ziekte) in de paardenrug f. 107rb Van grote swellen inden paerde Over grote gezwellen in de paarden f. 107va Van quetsynghe die comt van ongadeliken sadellen Over verwondingen die komen door slechte zadels f. 108vb Van tpaert daer die maen op scinet ende daer of ghequetset is Over het paard waar de maan op schijnt en daardoor gewond is f. 109ra Van seerkijns ende comen van ouerulodich bloe int paert Over pijn die komt door overloedig bloed in het paard f. 109ra Van cleyne puustekijn inden paerden Over kleine puistjes op de paarden f. 109rb Van zeericheit in die scoft des paerts Over pijn aan de schoft van de paarden f. 109va Van puluer die scoft mede te helen Over poeder om de schoft te genezen f. 110ra Van quetsinghe inden boeghe op waert Over verwonding aan de schenkel f. 110vb Vanden verboechtden paerde Over schouders of schenkels die uit het lid staan f. 111rb Van seericheit int paerts borst Over pijn in de paardenborst f. 112ra Oft dat paert vore op is (onleesbaar kapittel, niet duidelijk wat bedoeld wordt) f. 112rb Oft dat paert is verwaert Onduidelijk welke ziekte bedoeld wordt f. 112rb Van quetsinghe die comt in die hanken Over verwondingen die ontstaan in de heupen f. 112vb Van bitynghe der nieren
61
Over krampen in de nieren f. 113rb Van wete omtrent die nyeren Wat te weten in verband met de nieren f. 114rb Van die siecte der longhen des paerts Over ziekte in de longen van het paard f. 116va Een siecte die men heet scamatura Een ziekte die men heet scamatura f. 118vb Vader paerden rede Over een ziekte waarbij paarden hun hoofd laten hangen en niet of nauwelijks eten f. 119vb Van quaet bloet in die aederen besloten Over kwaad bloed dat in de aders zit f. 120ra Vanden loeppe in des paerdes lyuue Over (buik)loop in het lijf van het paard f. 121va Vanden paerde dat mit weten sijn vrine maket (hoogstwaarschijnlijk schrijffout: bedoeld is ‘weren’) Over paarden die pijn hebben bij het plassen f. 122ra Vanden traeichen paerde Over trage, lusteloze paarden f. 122rb Vanden paerde dat swaerheit heft Over paarden die zwaar en lusteloos zijn f. 122va Vanden paerde dat plumen of vulheit ghegeten heft Over paarden die pluimen of vuil gegeten hebben f. 122vb Vanden paerde dat wel eten mach ende niet wet en wert Over paarden die goed eten en niet dik worden f. 123rb Van den paerde alte wet wart Over het paard dat te dik wordt f. 123va Vanden rasenden paerde Over dolle paarden f. 123vb Hoe men den rasenden of den onghedoechsamen mach curen dat v niet en misdoe Hoe men dolle of ongehoorzame paarden moet verzorgen opdat je niets verkeerd doet f. 124rb Vanden paerde dattet vier heft in die keel Over het paard dat het vuur heeft in de keel f. 124vb Vanden paerde dat binnen is gheborsten Over paarden die inwendig gebarsten zijn f. 125rb Vanden paerde dat sijn rugghe been is gespleten Over paarden waarbij het ruggenbeen gespleten is f. 125va Een capittel van menigher hande dinghen ten beeste of ten mensche Een kapittel over allerhande dingen voor dieren of mensen f. 129ra Vanden droghen hoest Over droge hoest f. 129va Vanden stedichen paerde Over koppige paarden
62
f. 130va Vanden haren te wallen vut paert start Over haren die uit de paardenstaart vallen f. 131ra Van eenrehande siecte in des paerts start Over een zekere ziekte in de paardenstaart f. 131rb Van te verwandelen die haren Over de haren te veranderen f. 131vb Van die haeren te doen weder wassen Over haren terug te doen groeien f. 132va Vanden notabilen (slotkapittel) f. 135va Vanden malaexken paerde Over melaatse paarden
5.2.3 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
Geëditeerde kapittels [f. 1ra] (Proloog) [f. 2rb] Wander paerden natuer [f. 4rb] Wat out die willicken wesen sellen die springhen [f. 5vb] Hoe wele merien een heenst springhen sal [f. 14rb] Hoe ende in wat manieren dat men die ionghe paerden temmen sal [f.25ra ] Die teiken der scoenheit inden paerden [f. 32ra] Van roedachtighe oghen [f. 50rb] Vanden paerden te lubben [f. 55rb] Van cromme benen [f. 55vb] Van te broken bene waer dat het sij [f. 81rb] Van ficus int paerts voete [f. 108vb] Van tpaert daer die maen op scinet ende daer of ghequetset is [f. 123va] Vanden rasenden paerde [f. 125va] Een capittel van menigher hande dinghen ten beeste of ten mensche [f. 132va] Vanden notabilen
64 69 73 75 77 81 85 86 88 91 93 96 97 98 109
63
[f. 1ra] 1
Aurens Aurens die men heet of noemt nucius Maerscalc vander stat van romen groetet enen eersaemen man heer ende vader in goede sinen lieuen here Neapolioen cardenael ende deken bider ghenaden gods te sinte adrians Ic die die minste ben van jiven dienst knechten mine eweliken dienst tot orbaer ende nutscap uwer beuelinghe Want die ouerste meyster alre creatueren die een werker ende een scepper alre dinghen is.onder anderen creaturen heeft hi ghescepen dieren die sijn tot solaes der menschen Als paerde die hi hevet gheeert inder eerster ghiften mit sommygher sonderlingher sedenheit edelheit ende vroemheit bouen anderen creaturen of dieren Op datmen bi haren hoghen dienst [f. 1rb] der menscheliker oefeninghe oec sierliken warde gheopenbaert want die groetheit der hogher personen ende der alre meester ende edelste heren en moghen horen154 dienst niet onberen.Ende die lude vanden minsten staet ende moghen haere behoefticheit oec niet sonder wesen Ouermits dese paerden voersproken die princen die hoecste ere der coninghen harte hem verbliden daer in.die heren die warden daer bi vergadert die viande warden daer mede ghedestruueert Ende dese paerde sijn int beghinsel als een hulpe der menscheliker natueren Daer om soe hebbense die oude meesters hier voermaele in enen ghemenen name Iuninta ghenoemt op dat worde bekent haer edelheit bi ghelijcheit haers naems ende in nutscap haere behoeflicheit. Want sonder haere
5
10
15
20 [f. 1va] hulpe en mochten die pelegrime die vremede prouincien niet doer wanderen Noch die vloede der wateren niet ouer comen Noch die personen mit moeden leden en mochten hem niet misten Noch oec die ghemeen bouwe der aerden en mochte ghescien sonder haren hulpe.Noch gheen ander kennelike ondersceit en soude men moghen.weten ten waer bi hare daden van hare edelheit ende onedelheit Daer om heb ic ghestudiert van minen kincschen daghen om te kennen die edelheit hare natueren van desen dieren Ende hier om ic my toe voeghede menynghen gheleerden meesteren ende maerscalken die also van warren quamen niet alleen vut enen lande maer van allen hoeken vander werelt ende Want ic die dinghen die ic leerde mii piinde [f. 1rb] mit alre ersticheit te onthouden so heb icse oec selue dicke ende menych waruen besocht dat ic hier na scriuen sal meest van onder winden gheproeft hebbe seluer Als inden eersten van wreneen te soeken daer goede welenen of comen mochten ende oec om te kennen den goeden merrien of woetsteren of te winnen ende haer ionghen te bewaren ende te woeden ende oec haer doeghet Ende die menygherhande siecten te cuereren welke siecte comen van binnen als van oueruloedighen humoren Ende oec soe comen sii van buten ende dat bi menygherhande auentuerlike gheualle Daer ic teghen gheleert hebbe menygherhande sonderlinghe cuere Ende al heb icse vanden meesters so een deels van buten gheleert nochtant so heb icse meest mit groeten arbeide ende oefeninghe der dinghen gheproeft.ende ghetast ende onderuon
25
30
35
40
154
Sic
64
45
50
[f. 2ra] den.so dat sulke konst die alleen maer vut den horen en is gheen waerheit al tiit maer die oefeninghe der gheproefder werken die maken die konst Want dese menigherhande werken en waren niet ghenoeghlic den hoghen personen te horen alleen ten waer dat sijse oec mede inden rechten reden oec also waer proeuen mochten Ende daer om so heb ic alre weghen vlitelic elke bescreuen cure inden werk besocht Ouermits welke oefeninge der werken men die rechte warheit vynden mach Welker leringhe mitter gheproefder const ic in een boekiin dat ic scriuen wil in ywer eren ende soeteliken vergaderen ende te samen setten in uwen loeue ende mit groeter wilte vergadert hebbe Waer om o warde vader ic u bidde dat dit teghenwaerdighe werc in ywen naem ghemaect u ontfankeliken of [f. 2rb] ghenaeme sij van uwen oetmedighen knecht niet an te sien miinre onwiisheit Maer die nutticheit des ghementen dat menighen menschen daer noch of comen sal dat is oec heb vut ghetoghen mit sonderlinghen verclaerden cueren Maer in desen werke so is te prisen den dienst uwes knechts waerde vader of ghijt ghenoeghlike ontfaen wilt so dat ic v coenlike segghe dat dat lof van desen boeke ywe is ende my niet Hier endet die woersprake of dat prolighus Hier na so beghint dat boekiin
Glossaria [f. 1ra] r.1 u ns… Nucius: Braeckman 1987, 13: schrijffout van de kopiist. Er had moeten staan Rucius. Deze naam verwijst naar Lorenzo Rusio oftewel Laurentius Rusius (1288-1347), Italiaans auteur van Hippiatria sive marescalia, de brontekst voor dit handschrift. r. 1 Maerscalc, MNW, maerscalc: de oorspronkelijke betekenis was paardenknecht, stalknecht, iemand die zich met de verzorging van paarden bezig houdt, hoefsmid (Frans: maréchal ferrant), of ook paardendokter, paardenarts. Het beroep van hoefsmid en paardendokter was in de middeleeuwen in dezelfde persoon verenigd. r. 1-2 der stat van romen: de stad Rome r. 3 sinen lieuen, VMNW, leven: zijn leven r.3 Neapolioen: Summa Gallicana: Napoleone Orsini Frangipani (Rome ca. 1263 - Avignon 1342) was kardinaal-deken te Rome. r. 3 bider: bij de r. 4 sinte adrians, VMNW, adriaen: Heilige Adrianus, martelaar (4de eeuw); feestdag: 4 maart. In 1110 werden er relieken van hem naar Geraardsbergen overgebracht. r. 4 jiven: uw r. 5 mine eweliken dienst, MNW, ewelike: mijn eeuwige, voortdurende dienst r.5 orbaer, MNW, orbare: nut, dienst r. 5 nutscap, MNW, nutscap: nuttigheid, voordeel r. 5 beuelinghe, MNW, bevelinge: bevel r. 6 die ouerste meyster, MNW, overste: opperste meester: men bedoelt hiermee God r. 6 alre creaturen, MNW, creature: genitief: van al wat geschapen is r. 7 werker, MNW, werkere: gezegd van God: schepper, vervaardiger r. 7-8 onder anderen creaturen: tussen alle andere schepsels r. 8 gescepen, MNW, scapen: scheppen r. 8 solaes, MNW, solaes: troost, verlichting, verzachting r. 8-9 hi hevet geeert, MNW, eren: beschenken, vereren: hij (God) heeft vereerd r. 9 ghiften, VMNW, ghifte: gave
65
r. 9 sommygher, MNW, somich: enkele r. 9 sonderlingher, VMNW, sonderlinghe: uitzonderlijk r. 9 sedenheit, MNW, sedelijcheit: zedelijkheid r. 9 vroemheit: vroomheid [f. 1rb] r. 11 menscheliker oefeninghe, MNW, oefeninge: gebruik, gewoonte: de gewoonten van de mens r. 11 warde gheopenbaert, MNW, openbaren: bekend worden of maken r. 11 groetheit, MNW, grootheit: aanzien r. 12 meester, MNW, meester: leermeester, leraar r. 12 horen: vermoedelijk schrijffout voor ‘haren’: haar r. 13 onberen, MNW, ontberen: zonder zijn, missen r.13 lude vanden minsten staet, MNW, liede: mensen, mensen van de laagste komaf r. 13 ende: waarschijnlijk bedoeld en, als negatiepartikel r. 13 behoefticheit, MNW, behoeftich: nodig; noodzakelijkheid r. 14 overmits, MNW, overmids: aangezien r.14 voersproken, VMNW, voresproken: al eerder genoemd r. 14 hoecste: hoogste r. 15 verbliden, MNW, verbliden: verheugen, blij maken r. 15 vergadert, MNW, vergaderen: met elkaar in vijandelijke aanraking komen in een strijd of gevecht r.15 viande, MNW, viant: vijand r.16 gedestruueert, VMNW, destruweren: vernietigen r. 16 int beghinsel, MNW, beginsel: vooreerst r. 17 hebbense: hebben ze r. 17 die oude meesters: hiermee worden de klassieke auctores zoals Galenus en Hippocrates bedoeld r. 17 voermale, MNW, voremaels: eertijds r. 18 ghemenen, MNW, gemeen: algemeen r. 18 Iuninta: niet duidelijk waarom deze naam er staat en wat het betekent, het wordt niet vermeld in de Latijnse brontekst, noch in het Italiaanse afschrift. r. 18 bi gelijcheit, MNW, gelijcheit: het vertonen van overeenkomsten r. 19 nutscap: zie verklaring r. 5 r.19 hoeflicheit, MNW, hovelike: schittering, pracht [f. 1 va] r. 20 pelegrime, VMNW, pelegrim: vreemdeling, pelgrim, bedevaartganger r. 20 vremede prouincien, MNW, provincie: gewest, landstreek, provincie, vooral ten opzichte der kerkelijke indeling: vreemde (andere) landstreken r. 20 doer wanderen, MNW, wanderen: rondlopen, rondtrekken r. 21 vloede, MNW, vloet: water in het algemeen: men bedoelt er waarschijnlijk mee dat men te paard bijvoorbeeld rivieren kon oversteken r. 21 moeden leden, MNW, lit: vermoeide lichaamsdelen r. 22 misten, MNW, missen: missen, ontberen r. 22 ghemeen bouwe, MNW, bouw: de algemene inzameling van de oogst r. 22 gescien, MNW, gescien: gebeuren, geschieden r. 23 kennelike, MNW, kenlijc: duidelijk r. 25 van minen kincschen dagen, MNW, kintsc: jong: van toen ik jong was r. 25 hare natueren, MNW, nature: aard
66
r. 26 toe voeghede, MNW, voegen: toevoegen r. 26 meesteren ende maerscalcen: zie verklaringen r. 12 en r. 1 r. 27 warren, MNW, varde: verre r. 27 vut: uit r. 27 ende, VMNW, ende: uithoek r. 28 mii piinde, MNW, pinen: zich inspannen, zijn best doen [f. 1rb] r. 28 alre ersticheit, MNW, ernsticheit: alle ernstigheid r. 29 icse: ik ze (de dingen) r. 29 selue, MNW, selve: zelf r. 29 dicke, MNW, dicke: dikwijls, menigmaal r. 29 menych waruen, MNW, werf: keer; meermaals r.29 besocht, VMNW, besoeken: onderzoeken r. 30 onder winden: ondervinden r. 30 gheproeft, MNW, proeven: onderzoek instellen, bewijzen, aantonen r. 30 als inden eersten, MNW, eerst: vooreerst, in de eerste plaats r. 30 wreneen, MNW, wrene: hengst, strijdros of paard in de algemene zin r. 31 welenen: veulens r. 31 of comen mochten: van mogen komen r. 32 woetsteren, MNW, voester: voedster, zoogmoeder r. 32 of te winnen, VMNW, winnen: daarvan te verkrijgen r. 32 woeden: voeden r. 33 doeghet, MNW, doget: kracht r. 33 cuereren, MNW, curen: een zieke genezen, behandelen r. 33 van binnen, VMNW, binnen: inwendig r. 34 humoren, MNW, humore: vocht, sap, een vloeistof of vloeibare zelfstandigheid; vooral in het mv. sappen, vochten, vooral die in het dierlijke lichaam; bepaaldelijk kwade sappen r. 34 van buten, VMNW, buten: van buitenaf r. 35 aventuerlike, MNW, aventuerlijc: gevaarlijk, verscheiden r. 37 sonderlinghe , MNW, sonderlinc: uitzonderlijk, buitengewoon r. 37 cuere, MNW, cure: zorg of behandeling van den geneesheer, zowel van de dokter, geneeskundige behandeling, geneeswijze, als van de chirurg: in het laatste geval betekent cure hetzelfde als operatie, of heelkundige behandeling. r. 38 groeten arbeide, MNW, arbeit: moeite: met grote moeite r. 39 gheproeft.ende ghetast, MNW, tasten: door onderzoek tot inzicht komen, zie ook verklaring r. 30 [f. 2ra] r. 40 konst, MNW, conste: kennis r. 40 vut den horen, MNW, horen: van horen zeggen r. 41 gheproefder: zie verklaring r. 30 r. 42 ghenoeghlic, VMNW, ghenoechlijc: voldoenend r. 43 ten waer: tenzij r. 43 sijse: zij ze r. 43 inden rechten reden, MNW, recht: juist, precies; VMNW, reden: redenering r. 43 waer proeven mochten: als waar aannemen r. 44 alre weghen, MNW, wech: richting; alle richtingen
67
r. 44 vlitelic, MNW, vlitelike: met ijver, met inspanning r. 44 cure: zie verklaring r. 37 r. 44 inden werk besocht, VMNW, besoeken: in praktijk onderzoeken r. 44 ouermits: zie verklaring r. 14 r. 46 boekiin, MNW, boekijn: voorbeeld, maar hier eerder: ‘boekje’ r. 46 ywer: uw r. 46 soeteliken, MNW, soetelike: op aangename wijze r. 46 vergaderen, MNW, vergaderen: bijeenbrengen, verzamelen r. 47 loeue, MNW, love: de lof, gunst waarin men staat r. 47 mit groeter wilte vergadert hebbe: met grote bereidheid verzameld te hebben r. 48 warde: waarde r. 48 bidde, MNW, bidden: vragen r. 48 teghenwaerdighe: huidige r. 49 ontfankeliken of ghenaeme sij: dat u het goed ontvangt [f. 2rb] r. 49 oetmedighen, MNW, ootmoedich: onderdanig r. 50 die nutticheit des ghementen, VMNW, ghemeente: gemeenschap: het nut voor de gemeenschap r. 51 vut ghetoghen, MNW, utetien: uittrekken, selecteren; maar ook: vertalen r. 51 s n in n… u n: zie verklaring r. 37 r. 52 prisen, MNW, prisen: waarderen r. 52 ghijt: gij het r. 52 ghenoeghlike, MNW, genoechelic: aangenaam, welgevallig r. 53 ontfaen, MNW, ontfaen: ontvangen r. 53 v: u r. 53 coenlike, VMNW, coenlike: op dappere wijze, met een gerust hart r. 53 ywe: uwe r. 53 my niet: ‘niet van mij’ r. 54 endet, MNW, enden: eindigen r. 54 woersprake of dat prolighus, MNW, vorewort: een woord vooraf, voorafspraak r. 52 boekiin: zie verklaring r. 46
68
1
[f. 2rb] Wander paerden natuer At paert is van heter naturen maer die hetten die is ghetempert die hetten des paerts bewijstmen in sijnre.lichticheit.snelheit.coenheit.ende bi lancheit sijns leuens want het weel langher leuen mach dan ander
5
[f. 2va] dieren sijn temperinghe bewijst men in dien dattet leersaem is ende sachmoedich sii sinen heer ende sinen leve of beware Ten eersten so is een paert lichtich of luchtich van naturen want dat is openbaer in dien dat een recht edel paert dat verbliit hem so wanneer datment beryt then stride.ende inden opganghe der blasinen of tromppetten so verwroeghet het hem ende het scijnt recht oft daer een betrouuen daer starcheit vut heeft .oec mede so machmen sijn luchticheit hier openbaer in merken .want gheen dier en is.dat so leuendich ende lustich is.ende der menschen oghen an te scouwen so ghenoghelijc is bouen anderen dieren Sijn snelheit is hier in te merken want gheen tam dier en is dat so snel is.ende dit daer om want het en heuet ghenen milt [f. 2vb] want so w155 als een merrie welent so comit die milt mitten haeme vut.ende oft die milt niet ende loeset so steruet dat welen Sijn coenheit die is hier by te merken want het seer coen is inden stride teghen sine vianden Hier of so lestmen een merkelijc exempel van een machtich coninc die in enen stride sijn vianden verwan ende doe hij op een sijnre vianden paert was gheseten om dattet hem so wel ghenoeghede te hant so voer hem dit paert aen ende quetsede hem ter doet toe want het bekende hem te wesen sijns heren viant Des ghelijc so lestmen van den groten Alixander die oec een paert hadde dat wonderliken was van maechsel ende coen teghen die vianden daer hij menich ghescaerde heren mede verwan ende dat niemant kennen ende woude dan hem ende hete butijfel Ende oec van gaius den keiser
10
15
20
25
30
35
40
155
[f. 3ra] die oec een paert hadde dat wonderlic was ende een kenne Maer doch so en is hier gheen gheloue op te setten Dat stoute of coene paert dats licht verwecket totter toernicheit ende quaet ist naden toeren te sachten ende als sij verwinnen so sijn sij blide ende warden sij verwonnen So bedroeffen sij hem Die lancheit sijns leuens is na dat sij ghemeenlijc warden bewaert ende in goeden regiment gheheuden Doech so leuen sij inden enen lande langher dan inden ander want in barberie ende in poelgen ende in calaberien ende daer ometren pleghe sij ondertiden te leuen .xl. of .l. iaren maer hier beneden in issvangia ende in dutschen lande so hebben sij wele corter daghen want daer sijn haer iaren ghemeenlic.xx of. xxv. iaer Sijn ghetempertheit is daer in bewijst in dien dat het leersaem is ende sinen [f. 3rb] heer ende sinen beware of die ghene die daer mede omme gaen ghebuechsaem ende onderdanich sijn ende kennende.want gheen diere en sijn die also wel haren here kennen als paerden of honden ende oec merkender ende leersaemer sijn Oec soe seitme dat een paert screiet oft dat sonderlinghe soe wanneer dat sijnen here verloren verloren heuet ende dit en lestmen van ghene creaturen dat sij screien dan vanden menschen inden eersten ende vanden paerde ende vanden herte daer of soe wintmen so wanneer dat die harte siet dat hij ymmer steruen moet dan so wallett hem die tranen vut sijn oghen Doch soe sijn noch so wele ander doegheiden inden
Twee onleesbare letters
69
paerden die alte lanc wallen te scriven.maer dese heb ic vut welen ghenomen op datmen een luttel weten mach haren natuere Etcetera Glossaria [f. 2rb] r. 1 wander paerden natuer, MNW, nature: aard; ‘over de aard van de paarden’ r. 2 heter naturen: van nature heet, gaat terug op de middeleeuwse humorenleer r. 2 hetten, MNW, hette: hitte of gloed, gezegd van de humoren r. 2 ghetempert, VMNW, temperen: in de juiste verhouding brengen r. 2-3 des paerts: genitief: van het paard r. 3 lichticheit, MNW, luchticheit: koelheid r. 3 coenheit, MNW, coenheit: dapperheid, strijdvaardigheid r. 3-4 lancheit sijns leuens, VMNW, lankheit: lengte: lange duur van zijn leven r.4 weel: veel [f. 2va] r. 5 temperinghe, MNW, temperinge: juiste vermenging van verschillende eigenschappen r. 5 dattet: dat het r. 6 sij sinen heer: is tegenover zijn heer r. 6 sinen leve of beware, MNW, bewaren: oppassen, bewaken: zijn leven bewaakt r. 6 lichtich of luchtich: zie verklaring lichticheit r. 3 r. 7 openbaer, VMNW, openbaer: zichtbaar, duidelijk r. 7 in dien dat: moeilijk letterlijk te vertalen, bedoeld is ‘dat wordt duidelijk in het feit dat’ r. 7 recht, MNW, recht: oprecht r. 7 edel, MNW, edel: voortreffelijk r. 7 verbliit hem, MNW, sich verbliden: zich verheugen r. 8 datment: dat men het r. 8 then stride: ten strijde r. 8 opganghe, MNW, opganc:het opkomen, begin r. 8 der blasine, MNW, basine: van de bazuin r. 9 verwroeghet, MNW, vervrogen: verblijden r. 9 het scijnt recht, MNW, recht: juist; ‘het schijnt juist te zijn’ r. 9 oft: of het r. 9 betrouuen, MNW, betrouwen: vertrouwen r. 9 starcheit, MNW, starcheit: sterkte, moed r. 9 vut heeft: uit haalt r. 10 machmen: mag men r. 10 luchticheit: zie verklaring r. 3 r. 10 openbaer: zie verklaring r. 7 r. 10-11 gheen dier en is: er is geen dier r. 12 ghenoghelijc, MNW, genoechelijc: aangenaam, welgevallig r. 13 heuet: heeft [f. 2vb] r. 14 welent: niet opgenomen in MNW; betekenis: baren r. 14 i … u : komt…eruit r. 14 mitten haeme, MNW, hame: bedekking/omhulsel, waarschijnlijk bedoeld ‘met de placenta’
70
r. 14 oft: als r. 14 ende: negatiepartikel en r. 15 loeset, MNW, losen: loslaten r. 15 welen, MNW, velen: veulen r. 16 sine vianden, MNW, viande: zijn vijanden r. 16 hier of: hierover r. 16 lestmen: leest men r. 16 merkelijc, MNW, mercelijc: opmerkelijk, belangrijk r. 16 exempel, MNW, exempel: voorbeeld r. 17 stride, MNW, stride: strijd r. 17 verwan, MNW, verwinnnen: overwinnen r. 17 doe, VMNW, doen: toen r. 18 dattet: dat het r. 18 ghenoeghede, VMNW, ghenoeghen: bevallen t. 18 te hant, MNW, hant: meteen t. 18-19 … n, MNW, aenvoeren: iemand ergens heenbrengen r. 19 quetsede…ter doet: ter dood verwonden r. 19 bekende, MNW, bekennen: herkennen r. 20 viant: zie verklaring r. 16 r. 20 des ghelijc, MNW, gelike: hetzelfde r. 20 lestmen: zie verklaring r. 16 r. 20 den groten Alixander, VMNW, alexander: Alexander III (de Grote) van Macedonië (356-323), zoon en opvolger van Philippus II van Macedonië r. 20 - 21 dat wonderliken was van maechsel, MNW, maecsel: vorm, uiterlijk ‘dat wonderlijk was van gedaante’ r. 21 - 22 gescaerde heren, MNW, gescaert: geordend, gezegd van een leger r. 22 mede verwan: mee overwon r. 22 hete butijfel, Encyclopaedia Brittanica: Bucephalus was het favoriete paard van Alexander de Grote, ‘het paard heette Butijfel’ r. 23 gaius den keiser, MNW, gaius: Gaius Iulius Caesar Germanicus, meestal Caligula genoemd, Romeins keizer van 37 tot 41 [f. 3ra] r. 24 kenne: waarschijnlijk bedoelde men ‘koene’ r. 24-25 doch so en is hier gheen gheloue op te setten: toch moet je dit niet geloven r. 25 stoute, MNW, stout: moedig r. 25 dats licht verwecket totter, MNW, verwecken:snel onstemd worden tot de r. 26 toernicheit, MNW, tornich: opvliegendheid r. 26 quaet, MNW, quaet: moeilijk r. 26 naden toeren, MNW, toren: na de toorn, woede r. 26 sachten, MNW, sachten: tot bedaren brengen r. 26 verwinnen: zie verklaring r. 17 r. 26 blide, MNW, blide: blij r. 27 ende warden sij verwonnen So bedroeffen sij hem , MNW, bedroeven: bedroefd zijn, treurig gestemd worden, terneergeslagen zijn: als ze overwonnen worden, zijn ze bedroefd r. 27 lancheit sijns leuens: zie verklaring r. 3
71
r. 28 ghemeenlijc, MNW, gemeenlijc: gemeenzaam r. 28 bewaert, MNW, bewaren: beschermen, op een veilige plaats houden r. 28 regiment, MNW, regiment: heerschappij r. 28 doech: toch r. 29 barberie, MNW, barbarie: Barbarije, benaming die voor elk heidens land gebruikt kon worden. Oorspronkelijk stamt de benaming van de Grieken af, die alle niet-Grieken Barbaren noemden. Later is dit overgegaan op allen die niet christelijk waren. Het kan echter ook meer bepaals de aanduiding zijn van het land van de Berbers in Noord-Afrika, ongeveer het huidige Marokko. r. 29 poelgen, MNW, poelge: Puglia, regio in Zuid-Italië r. 30 calaberien, MNW, calabre: naam van een gewest in Italië, Calabrië r. 30 daer ometren: daar omtrent r. 30 pleghen, MNW, plegen: gewoon zijn r. 30 ondertiden, MNW, ondertiden: van tijd tot tijd, soms r. 30.xl. of .l.: Romeinse cijfers: 40 of 50 r. 30 - 31 hier beneden: misschien bedoelt de auteur hiermee ‘in de Lage Landen’ r. 31 issvangia: onleesbaar op het handschrift, het is niet duidelijk wat er bedoeld wordt. Dit stuk is toegevoegd door de Middelnederlandse kopiist, dus hier kan de Latijnse brontekst geen duidelijkheid scheppen. r. 31 dutschen lande, MNW, duutsc: hetzelfde als dietsc, doch vooral gebruikt in de zin van Hollands, zoals het Eng. Dutch. Maar ook in de ruimere zin van Nederlands en zelfs Germaans komt duutsc voor. r. 31 wele: vele r. 32 ghemeenlic, MNW, gemeenlijc: gewoonlijk r. 32 ..xx of. xxv: Romeinse cijfers: 20 of 25 r. 32 ghetempertheit, MNW, getempertheit: kalmte, bedaardheid r. 32 - 33 bewijst in dien dat: bewezen in het feit dat [f. 3rb] r. 33 sinen beware, MNW, bewaerre: zijn opzichter, bewaarder r. 34 ghebuechsaem: niet in MNW, betekenis: buigzaam, onderdanig tegenover zijn heer en verzorgers r. 34 kennende, MNW, kennen: erkennen, begrijpen r. 35 merkender, MNW, merken: opmerkend r. 36 seitme: zegt men r. 36 screiet, MNW, schreyen: huilen r. 36 oft, MNW, oft: vaak r. 36 sonderlinghe, MNW, sonderlinc: buitengewoon r. 37 lestmen: leest men r. 37 creaturen, MNW, creature: schepsel r. 39 wintmen: vindt men r. 39 harte, MNW, hert: hert r. 39 ymmer, MNW, emmer: ongetwijfeld r. 39 wallett, MNW, vallen: vallen r. 40 vut wele: uit vele r. 40 doecheiden, MNW, doget: deugdzaamheid r. 41 welen: velen r. 42 luttel, MNW, lettel: een weinig, iets
72
1
[f. 4rb] Wat out die willicken wesen sellen die springhen Ant van allen dieren die wijflike cunne couder is van natueren dan die manlike cunne daer om so comen sij eer tot hare volmaectheit Daer omme als die willicken sijn out drie iaeren dan so machmense mit recht ten heynxt brenghen Ende ontfaen sij eer so sal die dracht onnutte wesen ende om dese saken want sij noch seluer niet
5
[f. 4va] volmaecht en sijn in hem seluen Somyghe die segghen dat een wilic van twe iaeren is goet dat sij ontfanghe om ioncghen te te156 winnen ende dit is walsche Inden eersten om dat voergheseit is Ten anderden mael want een paert gheen tijt so wecke en is in alle sinen leuen alst ghesont is dan van drie iaren.want dan so wisselen sij die woerste tanden ende die kiesen des ghelijcke.ende hier of so hebben sij so grote were inden becke so datmen daer onder tiden toe moet sien.ende moet hem oec te bet te eten gheuen of sij mochten verderuuen Ende sonderlynghe of sij arbeit deden.ende oft die paerden aldus quaet hebben in hem seluen.hoe so souden sij dan die ioncghe woeden Hier om soe bederuet die een mitten anderen als die moeder mitten [f. 4vb] ionghe Wilt oec weten dat die merie al die daghen hares leuens te weker sal sijn Weet dat die merien die out sijn twisken wijf iaren ende xvi die sijn best of te woeden want dan so sijn sij crachtich.ende alte oude paerden die warden hol bouen den oghen ende die ioncghen die daer of comen die warden des ghelijc oec hol bouen die oghen Om dat sij oec of nemen na haerre x dracht beide van macht ende doechden so proeftmen haer dracht woert onnutte te wesen
10
15
20
Glossaria [f. 4rb] r. 1 wat out die willicken wesen sellen die springhen: willicken (wilic): benaming voor merrie, springhen, MNW, springen: bevruchting van dieren; ‘hoe oud merries zullen zijn wanneer ze gedekt kunnen worden’ r. 2 wijflike cunne, MNW, conne: geslacht; het vrouwelijk geslacht r. 2 couder: heeft betrekking op de humorenleer r. 2 manlike, MNW, manlijc: mannelijk r. 3 eer, MNW, eer: eerder r. 3 volmaectheit, MNW, volmaectheit: volmaaktheid, afgewerktheid; bedoeld is: de volwassenheid r. 4 willicken: merries r. 4 machmense: mag men ze r. 4 mit recht, VMNW, recht: juist: ‘met reden’ r. 5 ontfaen, VMNW, ontvaen: de bevruchting van vrouwelijke wezens r. 5 onnutte, MNW, onnutte: nutteloos r. 5 seluer, MNW, zelve: zelf [f. 4va] r. 7 volmaect: volgroeid r. 7 hem seluen: zichzelf
156
Sic
73
r. 7 somyghe, MNW, somich: sommigen; waarschijnlijk bedoeld: ‘sommige meesters’, naar analogie met andere regels in het handschrift r. 7 wilic: zie verklaring willicken r. 4 r. 8 ontfanghe, MNW, onvaen: ontvangen, gezegd van de bevruchting r. 8 winnen, MNW, winnen: verkrijgen r. 8 walsche, MNW, valsch: onwaar r. 8-9 in n s n… n n n : ‘ten eerste’ en ‘ten tweede, vervolgens’ r. 9 om dat voergheseit is, MNW, voresegghen: reeds gezegd hebben: om datgene dat reeds gezegd is r. 9 gheen tijt, MNW, tijt: nooit r. 9 wecke, MNW, weec: zwak, teer van lichaamsgestel r. 10 woerste: voorste r. 11 des ghelijcke, MNW, gelike: op dezelfde wijze r. 11 hier of: hierdoor r. 11 were, MNW, were: verzet r. 11 becke, MNW, bec: mond van het paard r. 12 onder tiden, MNW, ondertiden: van tijd tot tijd, nu en dan, soms r. 12 te bet, MNW, bet: beter r. 13 verderuuen, MNW, verderven: omkomen, sterven r. 13 sonderlynghe, MNW,sonderlinc: uitzonderlijk r. 14 quaet, MNW, quaet: iets dat niet deugt r. 14 hem seluen, MNW, selve: zichzelf r. 14 woeden, MNW, voeden: voeden, grootbrengen r. 15 bederuet, MNW, bederven: in het verderf storten r. 15 mitten: met de(n);‘de ene bederft de andere’ [f. 4vb] r. 17 twisken, MNW, twischen: tussen r. 17 wijf iaren ende xvi: Romeinse cijfers: vijf jaar en zestien r. 17 of te woeden: op te voeden r. 17 crachtich, MNW, crachtich: sterk r. 18 alte: al te r. 18 daer af: daarvan r. 19-20 Om dat sij oec of nemen na haerre x dracht beide van macht ende doechden: omdat de merrie haar kracht en deugden afnemen na haar tiende dracht’ r. 20 doechden, MNW, dogedichheit: deugdzaamheid en voortreffelijkheid r. 20 proeftmen, MNW, proeven: ondervindt men r. 20 woert onnutte te wesen: ‘ was onnuttig’
74
1
5
10
15
[f. 5vb] Hoe wele merien een heenst springhen sal Ant also onghelijc als die paerde sijn in haeren lichaem also onghelijc sijn sij in haeren macht Daer om so is te merken datmen oec behoeft toe te sien datmen den paerde of den wreen nit en verswaer of belaste mit alte wele te springhen want ouermits die ghenoechte der natueren so en gheuoelt dat paert seluer den last niet Maer sij souden eer onder tiden verderuen eer dat sij hem onthouden souden van haeren [f. 6ra] ghenoechten ende wellusten Hier om so ist noet daer ene ghemene leeringhe hier toe te doen so datmen hem die natuer niet en laet verderven Dus so segghen die oude dat het ghenoech sij een heynxt dat sij achte of x merien mede loepen Maer een dinc dat ic segghen sal dat verstaet.dat alle die oude meesters segghen dat die oueruloedicheit der ghenoechten des natuerliken ghebrukens dat buten reden gaet dat doot ende verderuet niet allene den paerden maer alle creatueren Maer bisonder den menschen ende den paerden Want van gheen creatuere so en lestmen dat sij natuerliken lustes ghebruken dan vanden mensche ende vanden paerde acter die tijt dat sij ontfaen heben157 Ende dit ghebrec is so wel inden wijfliken cunne als inden manliken Maer doch [f. 6rb] die wijflike cunne is die coutste
Glossaria [f. 5vb] r. 1 Hoe wele merien een heenst springhen sal: ‘hoeveel merries een hengst dekken zal’ r. 2 s … s , MNW, also: zo…zo r. 2 onghelijc, MNW, ongelijc: onderling verschillend r. 2 in haeren lichaem: van gedaante r. 3 macht, MNW, macht: kracht, vermogen r. 3 merken, MNW, merken: opmerken r. 3 behoeft, MNW, behoeven: nodig zijn, dienen r. 4 wreen, MNW, wrene: hengst r. 4 nit: niet r. 4 verswaer, MNW, verswaren: beladen r. 4 alte wele: al te veel r. 4 springhen, MNW, springen: dekken r. 4 ouermits, MNW, overmids: aangezien dat r. 5 ghenoechte der natueren, VMNW, ghenoechte: natuurlijke geneugte r. 5 gheuoelt, MNW, gevoelen: gewaarworden r. 5 seluer, MNW, selve: zelf r. 6 eer, MNW, eer: eerder r. 6 onder tiden, MNW, ondertiden: van tijd tot tijd r. 6 verderuen, MNW, verderven: omkomen r. 6 hem: zich
157
Sic, bedoeld is: ‘hebben’
75
[f. 6ra] r. 7 noet: nood r. 7 ghemene, MNW, gemeen: algemeen r. 7 leeringhe, MNW, leringe: (nuttige) les r. 8 die oude: waarschijnlijk bedoeld, de wijze meesters, de klassieke auctores zoals Galenus en Hippocrates r. 9 achte of x: Romeins cijfer: acht of tien r. 9 mede loepen: bedoeld is dekken (of een poging doen tot) r. 10 verstaet, MNW, verstaen: doorzien r. 10 oueruloedicheit, MNW, overvloedicheit: overtolligheid, overvloed r. 11 ghebrukens, MNW, gebruken: genieten r. 11 buten reden, MNW, rede: richtsnoer; ‘buitensporig’ r. 11 doot ende verderuet: doodt en vernielt r. 12 creatueren, MNW, creature: wat geschapen is r. 12 Maer bisonder: maar in het bijzonder r. 13 lestmen: leest men r. 13 natuerliken lustes: natuurlijke lust r. 13 ghebruken, MNW, gebruken: gebruik maken van r. 14 acter die tijt dat sij ontfaen heben: na de bevruchting r. 15 wijfliken, MNW, wijflike: vrouwelijk r. 15 cunne, MNW, conne: geslacht r. 15 manliken, MNW, manlike: mannelijk [f. 6rb] r. 16 coutste: gaat terug op de humorenleer
76
1
5
10
15
20
25
30
35
158 159
[f. 14rb] Hoe ende in wat manieren dat men die ionghe paerden temmen sal Adien dat die paerde comen tot haeren oude dat men die ioncghe neemt vuten cudde ende mense temmen sal dan salmense sachteliic ende soeteliken stricken mit enen [f. 14va] grouen halter die sacht is ende staricke Ende men salt temmen in couden tyden om dat die nute is Ic segghe dat gheen tiit nutter is dan inden meye want dan so pleghen sii wetste te wesen om dat dat den bequaemste is vanden iaer.van allen dinghen als voerseit is.ende oec mede sijn sij dan ghepurgiert ouermits dat die cruden dan haer crchten158 hebben diese van binnen purgieren Men en sal die ioncghe paerden niet stricken of binden om te temmen in heten tiden Want die onghewoenten der wanghenisse die soudese verhetten indien arbeide want sijs onghewoen sijn Waer bi haer lijf haer lede of haer lenden ghequetset mochten warden Daer om als sij gheuanghen sijn dan salmense mit enen halster soeteliic leiden.mit enen ghetemmeden paerde te water op ende neder [f. 14vb] al dickewile thent dat het ghewoen warde wel te gane Daer na salment allene leiden sonder gheselscap van anderen paerden thent het wel ghewoen is alleen te gane Daer na salment leiden lanx den weghe ende te water mit enen breydel inden mont ende daer na mit enen sadel Die paerden machmen temmen als sij twe iaer out sijn.maer gaen sij langher dat ys hem beter so dat sij warden ghetemmet van drie iaren vut.want dan hebben sij ghewisselt voer inden becke daer sij zeer mede te achteren sijn Maer ouer dien oude so sijn sij quaet te temmen Doch so seitmen dat die keyser vrederijc nemmermeer merie en dede temmen na sijnen wille sij en waren iiii iaer out ende hi seide dat die merien starker ende ghesonder waren of te voeden ende wat daer of quam dat was machtich Ende dit [f. 15ra] is proeflijc want dan so sijn die paerde van zeer nae uol wassen Ende haer scenen gheset ende reyne Na dier tijt woert so en ghecrighen sij gheen galse ist dat sij bewaert warden Wanneer men die ionc paerden sal temmen.dan salmense wliteliken hoeden als datmen dat paert sal binden uut tween longien of an beiden siden so wast te maken dat hem dat paert gheen zeer en doe an die bene of anders sijns.om sijn onghetmpertheit159 willen an dese voernoemde halfter Men salt bi enen ghetemmeden paerde stallen so machmen te bet ende te sekerliker daer toe gaen ende dicke salment ghemackeliken clouwen ende sachtelike die bene die schene ende die voet. ende ander lede wriven ende striken dus so wart het sachtmoedich ende wel ghetemt Want bouen al so warttet tam ende sachtmoedich van staedeliken te handellen [f. 15rb] mitter hant Ia datmen ouer al sine lede sachteliken ouerstriken ende sonderlinghe den voet dicke op heffe ende daer onder te cloppene of men den voet den voet beslaen soude Maer of ghij moghet so en arbeit gheen paert binnen sijn twe iaeren om weel saken willen die ene yeghellijc best kennen mach dan men hem scriuen mach dies verstant heeft Etcetera
Sic, bedoeld is crachten Sic
77
Glossaria [f. 14rb] r. 1 Hoe ende in wat manieren dat men die ionghe paerden temmen: ‘ Hoe en op welke manieren men de jonge paarden temmen zal’ r. 2 Nadien, MNW, nadien: nadat r. 2 oude, MNW, oude: leeftijd, ouderdom r. 2 vuten: uit de r. 3 mense: men ze r. 3 salmense: zal men ze r. 3 sachteliic ende soeteliken, MNW, soetelike: zachtjes, op een zachte wijze r. 3 stricken, MNW, stricken: vangen [f. 14va] r. 4 grouen, MNW, grof: grof, niet fijn; groot r. 4 halter, MNW, halfter: strik of strop waarmee het paard wordt geleid r. 4 staricke, MNW, starc: sterk r. 4 salt: zal het r. 4 couden tyden: hiermee bedoelt men herfst en winter r. 5 nute, MNW, nutte: voordelig, nuttig r. 5 nutter, MNW, nutte: nuttiger r. 5 meye: de maand mei r. 5 so pleghen sii, MNW, plegen: gewoon zijn, ‘dan zijn de paarden gewoonlijk’ r. 6 wetste: vetste r. 6 bequaemste, MNW, bequame: nuttig, geschikt r. 6 voerseit, MNW, voreseggen: wat eerder al gezegd werd r. 7 oec mede: ook omdat r. 7 ghepurgiert, MNW, purgeren: zuiveren r. 7 ouermits, MNW, overmids: aangezien dat r. 7 cruden, MNW, cruut: al wat uit den grond ontspruit en geen stam vormt, groen kruid, kruid, gewas, groen r. 7 crchten: schrijffout voor crachten r. 8 diese: die ze: hen, de paarden r. 8 binden, MNW, binden: vastmaken r. 9 heten tiden: lente en zomer r. 9 onghewoenten der wanghenisse, MNW, vangenisse: het gevangenschap: het niet gewoon zijn aan gevangenschap r. 9 soudese: zou hen r. 9 verhetten, MNW, verhitten: heter maken r. 10 indien: in die r. 10 sijs: zij het r. 10 lede, MNW, lit: lid van het lichaam r. 11 salmense: zal men ze r. 11 halster: zie verklaring r. 4 r. 12 soeteliic: zie verklaring r. 3 r. 12 enen ghetemmeden paerde: een getemd paard
78
r. 12 op ende neder: heen en weer [f. 14vb] r. 13 dickewile, MNW, dicwile: dikwijls r. 13 thent, MNW, thent: totdat r. 13 wel, MNW, wel: op een goede manier r. 13 salment: zal men het (paard) r. 14 thent: zie verklaring r. 13 r. 15 lanx: langs r. 15 breydel, VMNW, breidel: bit r. 16 twe: twee r. 16-17 maer gaen sij langher dat ys hem beter: ‘maar wacht je langer, dan is dat beter’ r. 17 so dat sij warden ghetemmet van drie iaren vut: ‘zodat ze getemd worden vanaf de leeftijd van drie jaar’ r. 17-18 ghewisselt voer inden beck: heeft betrekking op het wisselen van de tanden vooraan in de mond r. 18 daer sij zeer mede te achteren sijn: ‘waar ze achter mee kunnen zijn’ (de tandenwisseling nog niet meegemaakt hebben, ) r. 18 ouer dien oude, MNW, oude: na die ouderdom r. 18 quaet, MNW, quaet: moeilijk r. 19 doch so seitmen: toch zo zegt men r. 19 keyser vrederijc, Eyn corte decleringhe deser spere (deel 2) 1983, 162: kan verwijzen naar Frederik II de Grote (1194-1250), Duits keizer, arts en filosoof. Wester 1939, 46: hij was stichter van de universiteiten te Napels en Padua en van de geneeskundige school te Salerno. r. 19 nemmermeer, VMNW, nemmermeer: ooit r. 19-20 temmen na sijnen wille: temmen naar zijn (keizer Vrederijcs) wil r. 20 iiii: Romeinse cijfers: 4 r. 20 starker: sterker r. 21 of te voeden: op te voeden, grootbrengen r. 21 wat daer of quam: bedoeld is: het nageslacht r. 21 machtich, MNW, machtich: krachtig, sterk [f. 15ra] r. 22 proeflijc, MNW, proevelike: iets dat gemakkelijk met bewijzen gestaafd of niet behoeft bewezen te worden r. 22 nae, MNW, na: nabij r. 22-23 scenen gheset ende reyne, VMNW, schene: scheenbeen; MNW, setten: ontwikkelen: ‘de scheenbenen zijn goed ontwikkeld’ r. 23 na dier tijt woert: vanaf dan r. 23 ghecrighen, MNW, gecrigen: krijgen r. 23 galse: waarschijnlijk bedoeld: gallen r. 23 bewaert, MNW, bewaren: behoeden r. 24 salmense: zal men ze r. 24 wliteliken , MNW, vlitelijc: ijverig r. 24 hoeden, MNW, hoeden: bewaken r. 25 uut: met r. 25 iongien, MNW, longe: (lange) halsterriem
79
r. 25 siden, MNW, side: zijde r. 25 wast: vast r. 25-26 dat hem dat paert gheen zeer en doe an die bene: dat het paard zich niet bezeert aan de benen r. 26 anders sijns, MNW, andersins: anderzijds r. 26 onghetmpertheit willen, MNW, ongetempertheit: onstuimigheid van zijn wil r. 27 voernoemde halfter: reeds genoemde halster r. 27 salt: zal het r. 27 te bet, MNW, bet: beter, meer r. 28 sekerliker, MNW, sekerlike: met zekerheid r. 28 dicke, MNW, dicke: vaak, dikwijls r. 28 salment: zal men het r. 28 ghemackeliken, MNW, gemackelijc: rustig r. 28 clouwen, MNW, clouwen: krabben (liefkozen) r. 29 sachtelike: zie verklaring r. 3 r. 29 lede: zie verklaring r.10 r. 29 wriven, MNW, wriven: wrijven, zacht met de hand langs iets gaan r. 29 striken, MNW, striken: strelen r. 30 warttet: wordt het r. 31 staedeliken, MNW, stadelijc: gestadig r. 31 handellen, MNW, handelen: behandelen, te werk gaan met [f. 15rb] r. 31 mitter: met de r. 32 ouerstriken, MNW, overstriken: strijken over iets r. 32 sonderlinghe, MNW, sonderlijc: afzonderlijk, ‘elke voet afzonderlijk’ r. 32 dicke, MNW, dicke: vaak r. 32 cloppene: kloppen r. 32-33 of men den voet den voet beslaen soude: alsof men de voet zou beslaan (hoefijzers aanbrengen) r. 33-34 of ghij moghet so en arbeit gheen paert binnen sijn twe iaeren: ‘als je kan, laat dan geen paard werken als het niet ouder is dan twee jaar’ r. 34 saken willen, VMNW, sake:genitief: om veel oorzaken, redenen r. 34-35 die ene yeghellijc best kennen mach dan men hem scriuen mach dies verstant heeft, VMNW, ieghelijc: ieder; waarschijnlijk bedoeld: ‘die zaken moet iemand het best kennen, zodat diegene die er verstand van heeft het niet moet opschrijven’
80
1
5
10
15
20
25
30
35
[f.25ra] Die teiken der scoenheit inden paerden It sijn die saken der scoenheit diemen inden paerden merken sal Inden eersten dattet hebbe sijn hoeft te maten clene ende droghe ende sijn vel an die bene sijn hoeft wel draghende Sijn oren cort ende scarp sijn oghen groet ende niet hol sijn naestric vuitputende of si gheheuen waren oec sel een goet paert hebben barnende oghen ende sijn kinnebacken smal ende doer sijn mont groet ende wel ghestrot sijn hals lanc ende smal biden hoefde die scoft verheuen ende een licht maenstal niet hangende ende sijn rugghe cort ende slecht die lendene ront ende grof die ribben ende die binden160 lancken alsosachtich ende die hancken lanc ende wel te maten gherecht niet te hoghe op testaen noch te laghe neder te han [f. 25rb] ghen want als dat paert magher waer so soudehet seer onsien wesen die manen ende dat haer anden start luctijc ende dat die dien breet sijn ende vleysachtich so wel van binnen als van buten die haessen breet ende wel sij161 verrect die scinckellen anden haessene crum int ghemate ende breet ende platte scenen ende dun ende sijn benen beneden hassen wel ghehaert int ghemate ende die dorre sijn ende die voetten cort van leden ende groet ende ruum hoefslach hebbende ende dat die bene ende die lede alte samen dor sijn dattat paert heeft die voetten grof ende niet vleisachtich biden hoeuen dat is een goet teiken die hoeuen ront ende gheheel ende wel op ghesteken Ende dattat paert heuet al sine leden ghelijc na sinen twe also wel in sijnre [f. 25va] lancheit als in sijnre breetheit of dicten ende dat goede paert sel wesen hogher achter dan voer ghelijc dat die hart is ende alle sijn woetten sellen staen steil recht als der herten woetten die sijn [rasuur] licht ende bereit ten lopen ende te springhen Ende sijn hals salt draghen verheuen ende dat hoeft salt verheffen ende bouen den borst onder in die keel opuaert hallen ende dit en mach gheen paert doen dat cort van halsse is ende swaer van hoeuede Exempel vant hoe dat een stochke langher ende suanker is hoe dat hi bet bughen mach weder omme van een stiuen stake ende cort die en is niet lichte te bughen Ende woert so sal dat goede paert hebben een brede borst niet hol noch alte scarp maer gadelic wt ghehaec [f. 25vb162] ket Ende sijn lijf sel wesen ront ende wel ghescurt niet hanghende van buke ghelijchke merrien of koeien maer dat heinst paert acter dat dat vier of wif iaer out is en dattet te coren staet soe salt wesen als woer seit is Ende ist dattet een goet paert wesen sel soe moettet wol maect wesen ende sonder ghebrec nochtan dit aen als dat dat paert wel draue ende dat dat sij leuende ende luchtich ende alsme163 een recht edel paert sel tomen of sadellen so sel het hem natuerlic verbliden ende sij oren steil op rechten en alle leden sellen hem van leuendichheit beuen ende dat is oec een teiken van starcheit Oec selt hebben goede weruue of goet haer steile oren over alle lustich ende leuende van natuerren ende alle sijn leden gheheel ende gaens
160
Moeilijke lezing Sic 162 Vanaf hier een andere hand of andere pen, dikkere manier van schrijven 163 Sic 161
81
Glossaria [f. 25ra] r. 1 Die teiken der scoenheit inden paerden: ‘De tekenen der schoonheid in de paarden’ r. 2 diemen: die men r. 2 merken, MNW, merken: (op)merken r. 3 dattet: dat het r. 3 hoeft: hoofd r. 3 te maten, MNW, mate: op de juiste maat, in een juist voldoende mate, tamelijk r. 3 clene, MNW, cleine: klein r. 3 droghe: niet duidelijk wat bedoeld wordt. Gaat waarschijnlijk terug op de humorenleer. r. 4 wel draghende, MNW, wel: goed dragend: het paard moet een mooi rechtopstaand hoofd hebben r. 4 scarp, VMNW, scarp: scherp r. 4 groet: groot r. 4-5 naestric vuitputendec: navel die uitpuilt r. 5 of si gheheuen waren: ‘alsof de navel verheven is (tegenover het lichaam)’ r. 5 oec sel: ook zal r. 5 barnende, MNW, bernen: branden r. 6 kinnebacken, MNW, kinnebacke: het onderste deel van het aangezicht, kinnebak, kaak r. 6 doer: door r. 6 groet: groot r. 6 wel gestrot: met een degelijk strottenhoofd r. 7 biden hoefde: bij het hoofd r. 7 scoft, MNW, schoft: schoft, voorschouderblad van paard of koe r. 7 licht, MNW, licht: niet zwaar r. 7 maenstal: niet helemaal duidelijk, misschien is bedoel ‘meestal’ r. 8 slecht, MNW, slecht: vlak, zonder oneffenheden r. 8 binden lancken: met binden wordt waarschijnlijk een deel van de benen, dat geacht wordt lang te zijn r. 9 alsosachtich, MNW, sachtich: zachtmoedig; ook niet helemaal duidelijk r. 9 hancken, MNW, hanke: heup, schenkel r. 9 te maten: zie verklaring r. 3 r. 9 gherecht, MNW, gherechte: volkomen [f. 25rb] r. 10 soudehet: zou het r. 10 onsien, MNW, ontsien: vrezen, bezorgd zijn voor r. 11 start:staart r. 11 luctijc, MNW, luchtich: licht r. 11 dien, MNW, die: dijen r. 12 vleysachtich, MNW, vleeschachtich: goed in het vlees zittend r. 12 haessen, MNW, haessene: knieschijf of kniepees r. 12 verrect, MNW, verrecken: uitrekken, van elkaar gaan r. 13 scinkellen, MNW, schenkel: schenkel, been, ook hol been, pijp, en in het bijzonder het bovenbeen, het been van knie tot heup r. 13 crum, MNW, crom: krom, scheef r. 13 int ghemate, MNW, gemate: met maat r. 14 hassen: zie verklaring r. 12 haessen
82
r. 14 wel ghehaert, MNW, gehaert: ‘goed van haar voorzien’ r. 14 dorre, MNW, dorre: kort r. 15 cort van leden, MNW, lit: lichaamsdeel; ‘kort’ r. 15 groet: groot r. 15 ruum hoefslach, MNW, hoefslach: hoefslag, spoor van de paardenhoeven r. 16 alte: al te r. 16 dor: zie verklaring r. 14 r. 16 dattat: dat dat r. 18 op ghesteken, MNW, steken: geplant zijn in iets r. 18 leden, MNW, lit: lid van het lichaam [f. 25va] r. 19 lancheit, MNW, lancheit: lengte r. 19 sel: zal r. 19-20 hogher achter dan voer: het achterste moet hoger zijn dan de schoft r. 20 ghelijc, MNW, gelike: zoals r. 20 hart, MNW, hert: hert r. 20 woetten: voeten r. 20 sellen: zullen r. 20-21 der herten woetten: genitief, ‘de voeten van een hert’ r. 22 hoeft: hoofd r. 23 opuaert hallen: opwaarts houden r. 23 mach, MNW, mogen: kunnen r. 23 hoeuede: hoeven r. 23 exempel, MNW, exempel : leerzaam verhaal r. 23 stochke, MNW, stoc: stokje r. 24 suanker, MNW, slanc: slap r. 25 bet, MNW, bet: beter r. 25 bughen mach, VMNW, bughen: buigen; ‘buigen kan’ r. 25 stiuen, MNW, stif: stijf r. 25 stake, MNW, stake: stok r. 25 lichte, MNW, lichte: gemakkelijk r. 26 woert: voort, verder r. 26 alte: al te r. 26 scarp: zie verklaring r. 4 r. 27 gadelic, MNW, gadelijc: gepast r. 27 wt ghehaecket, MNW, haken: vasthechten [f. 25vb] r. 27 ghescurt: niet helemaal duidelijk wat bedoeld wordt, mogelijks: MNW, scheren: spannen r. 28 niet hanghende van buke: niet met een hangende buik r. 28 ghelijcke: zoals r. 28 dat heinst paert: de hengst r. 28 acter dat: nadat r. 29 vier of wif: vier of vijf r. 29 dattet: dat het r. 29 woer seit, MNW, voreseggen: eerder zeggen
83
r. 30 moettet: moet het r. 30 wol maect, MNW, volmaect: zonder gebreken, smetteloos, geheel gezond van lijf en leden r. 31 wel draue: ‘goed draaft’ r. 31 leuende: levendig r. 31 luchtich, MNW, luchtich: licht r. 31 alsme: waarschijnlijk bedoeld: alsmen; als men r. 32 recht, MNW, recht: oprecht r. 32 tomen of sadellen, MNW, tomen: het toom (hoofdstel) aandoen of zadelen r. 32 natuerlic, MNW, natuurlijc: van nature, aangeboren r. 32 … b i n, MNW, verbliden: zich verheugen r. 33 op rechten, MNW, oprechten: oprichten r. 33 leden, MNW, lit: ledematen r. 33 beuen, MNW, beven: trillen r. 34 starcheit, MNW, starcheit: sterkte, kracht r. 34 selt: zal het r. 34 weruue, MNW, werve: wervels r. 35 gheheel ende gaens: geheel en gans, helemaal, volledig
84
1
5
10
[f. 32ra] Van roedachtighe oghen [f. 32rb] En roedachtighe salue weder die roetheit daer oghen ende ieghen twee vanden bloede ende teghen den doec ouer die oghen Ia of die saken van coude comt of van slaghen int oghe of van wat ander saken dat comt nem sinober ende wrijfse wel cleine ia een dragman int ghewichte ende doetse in een vaetkijn van messinghe ende x dragman van weyten bloemen die cleynste die men vint eerst sel die sinober wriuen ende temperense mit water dan nem meel ende menghet daer to al dunne ende doet dan so dattet in dat watekijn half vol waert soe selgijt dan vollen mit ghepuerden goeden honighe dan salment sieden bi enen clein viere so langhe dattet dic warde als seem ende rortent seer so dattet niet an en barne besmeer daer mede
Glossaria [f. 32ra] r. 1 Van roedachtighe oghen: ‘Van roodachtige ogen’ [f. 32rb] r. 2 salue, MNW, salve: zalf, als geneesmiddel en als schoonheidsmiddel r. 2 weder, MNW, weder: tegen r. 2 roetheit: roodheid r. 2 daer: waarschijnlijk bedoeld: der (genitief) r. 2 ieghen, MNW, jegen: tegen r. 2-3 twee vanden bloede: waarschijnlijk bedoeld: het wee: de pijn van het bloed r. 3 den doec ouer die oghen: vermoedelijk wordt hiermee cataract bedoeld r. 4 sinober : mogelijks verband met sinoper, VMNW, zekere oker-rode kleurstof r. 4 wrijfse wel cleine: wrijf het goed klein r. 5 dragman, M. Nijhoff (DBNL): drachme, een oud medicinaal gewicht dat overeenkomt met ongeveer 4 gram. r. 5 doetse: doe ze r. 5 een vaetkijn van messinghe, MNW, messinc: vaatje van geel koper r. 5 x dragman: Romeins cijfer: tien drachme r. 6 weyten bloemen, MNW, weiten: tarwebloemen r. 6 eerst sel die sinober wriuen: eerst zal je de sinober fijnwrijven r. 7 temperense, MNW, temperen: mengen; meng ze r. 7 daer to: daartoe r. 8 waterkijn, VMNW, vatekin: vaatje r. 8 selgijt…vollen, MNW, vullen: vullen: zal je het vullen r. 8 ghepuerden, MNW, puren: zuiveren, puur maken; gezuiverde (goede honing) r. 9 salment: zal men het r. 9 sieden, VMNW, sieden: koken r. 9 viere, MNW, vier: vuur r. 9 so langhe dattet: zo lang totdat het r. 9 seem, MNW, seem: ongepijnde honing, het zoetste en vetste van den honing r. 10 rortent seer, MNW, roeren: roer het goed r. 10 an..barne, MNW, bernen: aanbranden r. 10 daer mede, MNW, mede: daarmee
85
1
[f. 50rb] Vanden paerden te lubben En sel weten dat in den paerden te lubben grote vrese is gheleghen ende men moetse verwaren mit groter versienicheit Daer om die wise marscalc sal dat paert lubben inden aprille of inden herfste dat sekerste is ende sal daer toe sien dat die man in een goet teiken is ende en moet in dat liet niet wesen datmen laeten of siden164 sal of lubben doech soe selmen dat paert twe daghen houden sonder drinken te zeer ende wanttet anxtelic is
5
[f. 50va] die paerde mit messen die cullen of te sniden ten sij dat die maerscalc in deser consten gheoefent sij anders is dat grote vrese Dit is beterze ende sekersze soe als men die ossen doet den ballich wat of te sniden ende die cullen of te binden maer maer men moet die banden wel vast maken soe verliest dat paert alle genoechten ende hoeuerdie ende of men niet so en bewaert dat die senen noch macht hebben soe en is dat paert noch onghelubbet Voert als die senen wel ghebonden sijn dan salmen die dien ende die zeer stede dagelix smeeren mit warmen boem olie thent alle die swellige165 vergaen is ende die wonde selmen dwaen mit edic of goeden wijn ende men sel dat paert ymmer eerst alle daghen leiden of een stap riden ij waruue dan salment dat doen dat voerseit is ende men sal daer wijn droese om den broecke besmeren ende woert soe moechdi die cure daer mede toe doen die in dat capittel woergheseit is of des noet sij maer ymmer dat dat paert wel ghedecket waerde ende warm ghehouden
10
15
Glossaria [f. 50rb] r. 1 Vanden paerden te lubben: ‘Van de paarden te castreren’ r. 2 sel: zal r. 2 lubben, MNW, lubben: lubben, een man of mannelijk dier snijden of van teelkracht beroven r. 2 vrese, MNW, vrese: vrees, gevaar r. 3 moetse: moet ze r. 3 verwaren, MNW, verwaren: behoeden, toezien op r. 3 versienicheit, MNW, versienicheit: vooraf opgesteld plan of opzet r. 3 wise, MNW, wijs: wijs, verstandig r. 3 maerscalc, MNW, maerscalc: De oorspronkelijke betekenis was paardenknecht, stalknecht, iemand die zich met de verzorging van paarden bezig houdt, hoefsmid (Frans: maréchal ferrant), of ook paardendokter, paardenarts. Het beroep van hoefsmid en paardendokter was in de middeleeuwen in dezelfde persoon verenigd r. 4 sekerste, MNW, seker: veilig r. 4 man: maan r. 5 teiken, MNW, teken: hemelteken, teken van den dierenriem, sterrenbeeld r. 5 liet, MNW, lit: lid r. 5 laeten: bedoeld is: aderlaten r. 5 siden: bedoeld is: sniden, snijden
164 165
Sic Sic
86
r. 6 doech, MNW, doch: toch r. 6 selmen: zal men r. 6 te zeer, MNW, sere: nagenoeg geheel r. 7 wanttet: want het r. 7 anxtelic, MNW, anxtelijc: gevaarlijk [f. 50va] r. 8 cullen, MNW, cul: teelbal r. 8 of: af r. 9 consten, MNW, conste: het kunnen, de kennis r. 9 Dit is beterze ende sekersze: dit is het beste en het veiligste r. 10 ballich: niet in MNW, vermoedelijk bedoeld: de teelballen of de balzak r. 10 of: af r. 11 banden, MNW, bant: mogelijks bedoeld: de bindweefsels r. 11 ghenoechten, MNW, genoechte: geneugte r. 11 hoeuerdie, MNW, hovaerde: trotsheid r. 12 bewaert, MNW, bewaren: toezien r. 12 senen, MNW, sene: zenuw, pees, spier r. 12 macht, MNW, macht: kracht r. 13 onghelubbet: ongecastreerd r. 13 Voert: voort, verder r. 13 wel, MNW, wel: op een goede manier r. 13 salmen: zal men r. 13 dien, MNW, die: dijen r. 13-14 die zeer stede, MNW, stede: plek, de pijnlijke plek r. 14 boem olie, VMNW, boomolie: boomolie, olijfolie r. 14 thent, MNW, thent: opdat r. 14 swellige, MNW, swellinge: de opgezwollen plek r. 15 selmen: zal men r. 15 dwaen, MNW, dwaen: wassen, reinigen r. 15 edic, MNW, edic: azijn r. 15 sel: zal r. 15 ymmer, MNW, immer: steeds r. 16 ii waruue: Romeinse cijfers; MNW, werf: twee keer r. 16 dan salment dat doen dat voerseit is: dan zal men hetgene doen dat reeds gezegd is r. 17 wijn droese, MNW, wijndroesene: wijndroesem r. 17 broecke, MNW, broec: verwijst waarschijnlijk naar de plaats die de broek bedekt, de schaamstreek r. 17 woert: voort r. 17 moechdi: mag je r. 17 cure, MNW, cure: zorg of behandeling van den geneesheer, zowel van den dokter, geneeskundige behandeling, geneeswijze, als van den chirurg: in het laatste geval betekent cure hetzelfde als operatie, of heelkundige behandeling r. 18 woergheseit: reeds eerder gezegd r. 18 noet: nood r. 19 ghedecket waerde, MNW, decken: beschermen, toedekken
87
[f. 55rb] Van cromme benen166 At die bene crom siin dat comt van dwalinghe der naturen welke men dus te helpen comt Of dat achterste been inwaert crummede soe dattet die een voet teghen den anderen slaet of striict in sijn gange soe neemt een bequaem yser ende barnt onder anden been binden anden dieen biden cullen
1
5
[f. 55va] ende biden liueen of streke ende recht ouer an ander been die oec also te barnen des gheliicke daer na bi ghewoenten daghelix te riden want in sijnen ganc dwinghet dattet die een die yeghens die ander te wriuen waer om dattet vanden stadeliken wriuene die dien te samen die zeerre die dus malcander raken soe scwet167 dat paert die zeerte ende het set die bene bet van malkander op dat het die smerte niet en voele Des gheliics salmen doen anden vowsten benen of sij crumen sijn soe maect brande anden been daer sij malcander raken ende siet daer toe dat ghi seennen noch aderen onttween en barnet Het is wel te ghelouen dat sij niet volcomen recht gaen en sullen maer het betert daer wel waet mede Ende of een paert sijn [f. 55vb] been verwreect waer ende daer toe moetmen sien dat dat te rechte gheset worde soe dattet niet crom en bliue Ende des paerts verwreect been moetmen soe saechtelic te hulpen comen als vanden voet ghescreuen staet die verwreect is in dat paert te houden in haemmen hanghende Cura nem dialtea ende half soe wel olye van beiren of olye van bome ende een luttel was maect daer saluen of en besmeert dat ghequetste lit daer mede ende daer op legget sindale Ende oft dat been swellet soe legghet daer op heems wortellen ende zwijn smeer op dat zeer gheleit het slinket daer onder
10
15
20
Glossaria [f. 55rb] r. 1 Van cromme benen: ‘over kromme benen’ r. 2 siin: zijn r. 2-3 te helpen comt: te hulp komt r. 3 inwaert crummede, MNW, crommen: inwaarts krommen r. 3 dattet: dat het r. 4 striict, MNW, striken: strijken r. 4 gange: de gangen van het paard (stap, draf, galop) r. 4 soe: zo r. 4 bequaem, MNW, bequaeme: geschikt r. 4 barnt, MNW, bernen: branden r. 5 binden, MNW, bin: binnen, in r. 5 dieen, MNW, die: dij, bovenschenkel van mens en dier r. 5 biden cullen, MNW, cul: bij de teelballen [f. 55va]
166 167
Dit kapittel is gemerkt met een plusteken Sic
88
r. 6 liueen, vermoedelijk bedoeld: liden, MNW, lit: lichaamsdeel tussen twee gewrichten r. 6 streke, MNW, streke: streek r. 6 also: zo r. 6 barnen: zie verklaring r. 4 r. 7 des gheliicke, MNW, gelike: op dezelfde manier r. 7 bi ghewoenten: naar gewoonte r. 7 ganc, MNW, ganc: het gaan r. 8 dattet: dat het r. 8 yeghens, MNW, jegen: tegen r. 8 stadeliken wriuene, MNW, stadelike: gestadig wrijven r. 9 die dien te samen die zeerre: ‘het gedurig wrijven van de benen tegen elkaar veroorzaakt de pijn’ r. 9 malcander, MNW, malcander: elkaar r. 9 scwet, MNW, schuwen: schuwen (waarschijnlijk schrijffout voor ‘scuwet’) r. 9 die zeerte, MNW, seerte: pijn, ongemak r. 10 bet, MNW, bet: beter r. 10 malcander, MNW, malcander: mekaar r. 10 smerte, MNW, smarte: pijn r. 10 Des gheliics, MNW, gelike: hetzelfde r. 11 salmen: zal men r. 11 vowsten: voorste r. 11 of sij crumen sijn: als ze krom zijn r. 11 s b n n n b n…: zo brand het been waar… (cauteriseratie) r. 12 seennen, MNW, senuwe: zenuw, spier, pees r. 12 onttween, MNW, ontwee: in twee stukken vaneen, uit elkaar halen r. 12 barnet, MNW, bernen: branden r. 13 wel, MNW, wel: goed r. 14 waet: wat r. 14 mede: mee [f. 55vb] r. 14 verwreect, MNW, verwreken: uit het lid stoten of trekken r. 14 waer: zou zijn r. 15 dattet: dat het r. 15 te rechte gheset: recht gezet r. 15 dattet: dat het r. 16 saechtelic, MNW, sachtelike: op zachte wijze r. 16 te hulpen comen: zie verklaring r. 2-3 r. 17 haemmen hanghende, MNW, hame: halsjuk voor paarden r. 17 dialtea, Braekman 1987, 150: dealthea: een zalf waarvan het actieve bestanddeel heemst (Lat. althea) is r. 18 half soe wel: half zo veel r. 18 olye van beiren: niet duidelijk wat hiermee bedoeld wordt, ‘beirenolie’ zou olie kunnen zijn van een beer, een mannelijk varken of misschien een vrucht: MNW, bere: bes r. 18 olye van bome: boomolie of olijfolie r. 18 een luttel, MNW, luttel: een weinig, een beetje r. 18-19 maect daer saluen of: maak daar zalf van r. 19 lit, MNW, lit: lid van het lichaam
89
r. 19 daer mede, MNW, mede: daarmee r. 19 sindale, MNW, sindael: fijn linnen, of een doek daaruit vervaardigd r. 19 oft: als r. 20 heems wortellen, Daems 1967, 289: Althaea officinalis L. of heemst, de wortelen daarvan r. 20 zwijns smeer, MNW, smeer: vet van varkens r. 21 gheleit, MNW, leggen: gelegd r. 21 slinket, MNW, slinken: doen slinken, gezegd van een gezwel
90
1
5
10
[f. 55vb] Van te broken bene waer dat het sij P dat alle broken benen oec waer dat sij inden paerde te broken sijn thant helen slijppet hem die huut op mit enen scarpen [f. 56ra] messe bouen die broke ende eerst die haren of ghescoren daer na neemt der paerden wormen die men ysculi noemt ghestoten mit boem oly ende op die broke gheleit ende ghebonden Ten seluen of die been breken ende of die lede vut haren stede ghinghen staen die cura van desen is mogheliker te werstaen inden werken dan inden woerden daer om so beueelickes den meester ende sinen oerdel Doch seldi weten soe wanneer die been te broken sijn ende weder gheset in haer stede dan salmen die lede die te broken sijn spalken ghaedelicke ende maken op dat zeer een gat mit brande of mit eennen anderen ynsterment op dat die seennen die te zeer gherecket waren weder in haer stede krimpen ende ghewest verden ende staende bliuen ende die wonde salmen helen alsmen anderen quetsinge doet na dat die broke is [f. 56rb] ende sij best dienen te doen dat ghi dochghenoech winden selt
Glossaria [f. 55vb] r. 1 van te broken benen waer dat het sij: ‘over gebroken beenderen, op welke plaats ook’ r. 2 broken: gebroken r. 2 te broken sijn: waarschijnlijk bedoeld ‘gebroken zijn’ r. 2 thant, MNW, thent: opdat r. 3 slijppet, MNW, slipen: slijpen, maar hier waarschijnlijk: de huid openmaken m.b.v. een scherp voorwerp r. 3 huut, MNW, huut: huid, vel r. 3 scarpen, VMNW, scarp: scherp, puntig [f. 56ra] r. 4 broke, MNW, broke: breuk r. 4 of: af r. 5 paerden wormen of yscul, Veterinair parasitologisch laboratorium: inwendige parasieten die met de mest het lichaam verlaten. De meest pathogene maagdarmwormen zijn de kleine bloedworm (Cyathostominae spp.), de larvale stadia van de grote bloedworm (Strongylus vulgaris) en de spoelworm (Parascaris equorum). Welk type worm bedoeld wordt, is niet duidelijk. In het Italiaanse afschrift staat ‘sculi’ (p. 405). r. 5 ghestoten, MNW, stoten: (fijn)stampen r. 5 boem oly, MNW, boomolie: boomolie, olijfolie r. 6 gheleit, MNW, leggen: leggen r. 6 ten seluen of, MNW, selve: hetzelfde als r. 6 vut hare stede, MNW, stede: plaats; uit de kom r. 7 die cura van desen is mogheliker te werstaen inden werken dan inden woerde, MNW, mogelike: op een passende wijze; ‘de geneeswijze van deze (breuk) is beter te begrijpen wanneer men het ziet (ermee werkt) dan in woorden (wanneer men het leest of moet opschrijven)’ r. 8 beueelickes, MNW, bevelen: iemand de zorg voor iemand of iets aanbevelen: beveel ik r. 8 meester en sinen oerdel: een geleerd en kundig paardendokter en zijn oordeel r. 8 seldi: zal je
91
r. 9 weder, MNW, weer: weer r. 9 salmen: zal men r. 10 ghaedelicke, MNW, gadelike: op een gepast wijze r. 10 maken op dat zeer een gat: in de pijnlijke plek, waar de breuk zit, een gat maken r. 10 brande, MNW, brant: kan een brandend stuk hout betekenen, maar ook wapen, een slagzwaard r. 11 ynsterment, MNW, histerment: werktuig, instrument r. 11 seennen, MNW, sene: zenuwen r. 11 gherecket, MNW, recken: rekken, langer worden r. 12 ghewest verden ende staende bliven, MNW, vesten: vast gaan zitten en zo blijven r. 12-13 helen alsmen anderen quetsinge doet: helen zoals men bij andere kwetsuren doet [f. 56rb] r. 14 dat ghi dochgenoegh winden selt: wat je toch genoeg vinden zal (waarschijnlijk bedoeld: ‘zie andere verzorgingstips in dit boek’)
92
1
5
10
15
[f. 81rb] Van ficus int paerts voete Icus is een siecte of een quetsinghe indes paerts voete onder die hoefe mits ynden soele vanden voet ende comt van quetsinghe van enich dincghes hoe of wat dattet oec sii daert paert of ghequetset wart ende in sijn voet tret al totten leuenden vleysche in binnen den hoefe waer bi dat die leuende voet bitide haestelic ghequetst [f. 81va] waert van welker quetsinghe als bi versumenisse der maerscalken die die hoefe qualic of gheseneden hebben noch die wonde niet wel ondersocht Dat ghewallet dat oec ander sijns mede als sij mit onrecte curen dat vleysche so weldich maken so dat daer comet vut dien wonde quaet vleysche ghelic vut putende als een droghe vighe waer of dattet ontfaet sijn naem so dattet ficus heettet Cura men snide den wonde om ende om te gronde vut die vuilheit ymmer so wel van die hoefe als vanden sole ende als sij dus of ghesneden sijn dan sijt dat ficus of al totter solen toe daer na als het niet meer en bloede so salmen daer al wast op binden zpangia marina op dattet verteer dat onder quade vleische of men mach daer op [f.81vb] binden ghebarnt allune of spaens groen Ende als dat quaet vleysche is verteert dan salmen die quetsinghe curen alsmen cuert [168]er ghequetste voete als heir169 voer gheseit is Of men die spongie niet en heft so machmen die ander puluer nemen die voergheseit is of deser gheliic dan risalgar die is hier te machtich toe affrodillus is goet oeic so sellmen gheen brant maken want dat mochte den voet te mael verderuen so dat die hoef of wallen soude
Glossaria [f. 81rb] r. 1 Van ficus int paerts voete: ‘Over ficus in de voet van het paard’ r. 1 ficus: bepaalde aandoeningen aan de voet. Het moet een soort gezwel geweest zijn dat leek op een vijg, vandaar de naam. r. 2 hoefe: hoef r. 2 mits ynden, MNW, mids: midden in de r. 3 soele, MNW, sole: voetzool r. 3 dincghes, MNW, dinc: ding, aangelegenheid r. 3 dattet: dat het r. 4 sii: zij r. 4 daert paert of ghequetset wart: waar het paard gekwetst door raakt r. 4 tret al totten leuenden vleysche, MNW, tretten: betreden: betreedt tot aan het vlees waar het paard gevoel in heeft r. 5 leuende voet: bedoeld is: het gevoelige deel van de voet (i.t.t. de hoef, die uit hoorn opgebouwd is) r. 5 bitide, MNW, bitide: bijtijds, vroegtijdig r. 5 haestelic, MNW, haestelijc: snel, onverwacht [f. 81va] r. 6 versumenisse, MNW, versumenisse: verzuim, nalatigheid, zorgeloosheid
168 169
Onduidelijke lezing, mogelijks ‘ander’ Sic
93
r. 6 maerscalken, MNW, maerscalc: De oorspronkelijke betekenis was paardenknecht, stalknecht, iemand die zich met de verzorging van paarden bezig houdt, hoefsmid (Frans: maréchal ferrant), of ook paardendokter, paardenarts. Het beroep van hoefsmid en paardendokter was in de middeleeuwen in dezelfde persoon verenigd. r. 7 qualic, MNW, qualike: slecht, niet zoals het hoort r. 7 of gheseneden: afgesneden r. 7 ondersocht, MNW, ondersoeken: onderzoeken, aan een nauwgezet onderzoek onderwerpen r. 7 ghewallet, MNW, gevallen: geschieden, gebeuren r. 8 ander sijns mede, MNW, andersins: aan de andere kant r. 8 onrecte, MNW, onrechte: anders dan het hoort r. 8 curen, MNW, cure: zorg of behandeling van den geneesheer, zowel van den dokter, geneeskundige behandeling, geneeswijze, als van den chirurg: in het laatste geval betekent cure hetzelfde als operatie, of heelkundige behandeling. r. 8 weldich, MNW, weldich: gewelddadig r. 9 comet vut: komt uit r. 9 quaet, MNW, quaet: verdorven, slecht r. 9 ghelic vut putende als een droghe vighe, MNW, utepulen: uitpuilen; uitpuilend zoals een droge vijg r. 9 waer of: waarvan r. 10 dattet: dat het r. 10 ontfaet, MNW, ontfaen: ontvangen, verkrijgen r. 10 om ende om: rond en rond r. 10-11 te gronde, MNW, gront: volkomen, geheel en al r. 11 die vuilheit, MNW, vuulheit: het bederf, hier: de aangetaste, geïnfecteerde plek r. 11 ymmer, MNW, emmer: steeds r. 11 s w … s…: zowel… als… r. 11 of: af r. 12 sijt: waarschijnlijk bedoeld: snijt. Bovendiens staat er een nasaalstreep boven de ij, de kopiist moet zich bewust zijn geweest van zijn spelfout. r. 12 totter solen toe: tot de zool toe r. 13 salmen : zal men r. 13 wast: vast r. 13 zpangia marina: onbekende plant, waarschijnlijk spons r. 14 op dattet verteer dat onder quade vleische: opdat de spons het kwade vlees verteert r. 14 mach, MNW mogen: mogen, kunnen [f.81vb] r. 14 ghebarnt, MNW, bernen: branden r. 14 allune, VMNW,aluun: aluin: kleurloos, doorschijnend, sterk samentrekkend dubbelzout, dat in regelmatige octaëders kristalliseert r. 14 spaens groen, MNW, spaenschgroen: kopergroen, spaansgroen: groen pigment dat voortkomt uit koper r. 15 salmen: zal men r. 15 curen, MNW, curen: genezen, behandelen, zie verklaring r. 8 r. 15 alsmen cuert: zoals men behandelt r. 16 heir voer: hiervoor, eerder r. 16 gheseit, MNW, seggen: zeggen
94
r. 16 spongie, MNW, spongia: spons r. 16 heft: heeft r. 16 machmen: mag men r. 17 puluer, MNW, pulver: poeder r. 17 of deser gheliic, MNW, gelike: of een gelijkaardige r. 17 risalgar: onbekende materie, misschien een plant, misschien een mineraal r. 17 machtich, MNW, machtich: vermogend r. 18 affrodillus, Daems 1967, 263: waarschijnlijk bedoeld ‘affodillos’ (wetenschappelijke naam), Lat. Asphodelus ramosus L. of de witte affodille r. 18 oeic: ook r. 18 sellmen: zal men r. 18 brant, MWN, brant: brand, bedoeld is: cauteriseren r. 18-19 te mael, MNW, mael: ten volle r. 19 verderuen, MWN, verderven: vernietigen r. 19 of wallen: af vallen
95
1
5
[f. 108vb] Van tpaert daer die maen op scinet ende daer of ghequetset is Ls die mane opt paert ghescenen heeft en daer of beswaert ende dat onghemake wert Cura nemspec wederen ruet boem oly weiten meel ende tsap van nachtscaden ende laet dat al wel te samen sieden in enen panne ende legghet dat dan daer op ende vernyewet dat dicke ende die stede ymmer eerst te sceren ende wel [f. 109ra] scoen te scrappen
Glossaria [f. 108vb] r. Van tpaert daer die maen op scinet ende daer of ghequetset is: ‘Van het paard waar de maan op schijnt en dat daardoor gekwetst is’ r. 1 scinet en r. 2 ghescenen: MNW, schinen: schijnen r. 1 daer of: daardoor r. 2 beswaert, MNW, beswaren: kwellen; als… [het paard] daardoor gekweld wordt en ongemakkelijk wordt r. 3 nemspec: waarschijnlijk bedoeld: neem spek r. 3 wederen ruet, van Leersum 1912, 279: vet van de ram r. 3 boem oly, MNW, boomolie: boomolie, olijfolie r. 3 weiten meel, MNW, weit: meel van koren r. 3 tsap van nachtscaden, MNW, nachtscade: benaming van een plant, nachtschade: het sap van de nachtschade r. 4 wel, MNW, wel: goed r. 4 sieden, VMNW, sieden: koken r. 5 vernyewet, MNW, vernieuwen: vernieuwen, verversen r. 5 dicke, MNW, dicke: dikwijls r. 5 stede, MNW, stede: plaats r. 5 ymmer, MNW, immer: steeds [f. 109ra] r. 6 scoen te scrappen, MNW, schrappen: schrapen, schoonschrapen (haar en vuil verwijderen)
96
1
5
10
[f. 123va] Vanden rasenden paerde Quus momatus Oft paert raest so dattet bitet ende slaet of mit anderen teikenne openbaert Ende dit comt den costeliken paerden meest ende dit comt van ouertallicheit van bloede ende humoren Boete of cuere hier teghen is dit Nem witten lichten turf ende die puluerizeert in wijn edic ende dit ghiet hem te samen int lijf het sel cesseren ende ghenesen Ten seluen neemt [f. 123vb] cruut dat heet virgapastoris dit sijn wilde caerden dit cruut stoet mit water ende ghiet dat hem inden becke so dattet so dattet in nemen mach het sal ghenesen Het was een goet ridder die quam riden daer hij want een rasende coe welke rasende coe hij sach stoten een scaep wellic scaep te hant mede rasede Ende des ghelijc sach hij een wijf ghestoten haer sinnen bijster te werden Dese goede ridder dede hem gheuen dit voersproken cruut te nutten ende te hant al sijt ghenuttich hebben so is ghenesen die coe dat scaep ende dat wijf Dit voernoemde cruut is oec sonderlinghe goet teghens den steen
Glossaria [f. 123va] r. 1 Vanden rasenden paerde, rasende, MNW, rasen: dol/waanzinnig zijn, ‘Over de dolle paarden’ r. 2 dattet: dat het r. 2 bitet, MNW, biten: bijten r. 2 slaet, MNW, slaen: slagen toebrengen (met de achterbenen) r. 3 openbaert, MNW, openbaren: duidelijk of zichtbaar zijn, tonen r. 3 costeliken, MNW, costelijc: kostbaar, van grote waarde r. 4 humoren, MNW, humore: vocht, sap, een vloeistof of vloeibare zelfstandigheid, gaat terug op de humorenleer van Galenus r. 4 boete, MNW, boete: geneesmiddel r. 4 cuere, MNW, cure: zorg of behandeling van den geneesheer, zowel van den dokter, geneeskundige behandeling, geneeswijze, als van den chirurg r. 5 puluerizeert, MNW, pulveren: fijn malen r. 5 wijn edic, MNW, edic: azijn; wijnazijn r. 6 cesseren, MNW, cesseren: ophouden, niet voortgaan r. 6 Ten seluen: oftewel [f. 123vb] r. 6 virgapastoris: virga pastoris, de medicinale naam van caerde r. 7 wilde caerden, MNW, caerde: plant, de kaarde(bol), kaarddistel, volkerskaarde r. 7 stoet, MNW, stoten: fijn stampen r. 9 want, MNW, vinden: vinden r. 9 stoten, MNW, stoten: een stoot toebrengen r. 9 te hant, , MNW, tehant: nu r. 10 des ghelijc, MNW, gelijc: op dezelfde manier r. 10 wijf, MNW, wijf: vrouw r. 11 sinnen, MNW, sin: verstand r. 11 dede hem gheuen: hem: de koe, het schaap en de vrouw; ‘de ridder deed hen dit besproken kruid geven’ r. 13 sonderlinghe, MNW, sonderlinc: in het bijzonder r. 13 den steen: waarschijnlijk bedoeld: nierstenen
97
1
5
10
15
20
25
30
35
[f. 125va] Een capittel van menigher hande dinghen ten beeste of ten mensche Tem vennekeel sap ghedronken verdiift170 dat water dat inden lichaem leyt ende is hulpelic der quader leuer ende der longhen ende der milten ende der gallen ende brecten schier Enentsaet is [f. 125vb] goet der ontfanghenre vruchten Item verbena bugger agrimonia vyoletten crude doen wtwaert draghen alle quade ghenutte materien vut den liue mit drancke ghebesicht Item wegheblaeden saet ghedaen in goeden witten wiin alsment ghecrighen can is goet ghebesicht ieghen dat buuc euel Item of scapen hebben rude van bynnen men sal hem int liif ghieten alsen dranc sap van agrmonia171 bugger ende terre dit te samen mit honts loec violetten crude ende ghemenghet mit goeden edic hem of den paerde in dat liif ghegoten doet reynighen ende vutwaert driuen die malaetscheit Item als een paert heeft een aposteem in die borst Nem dan boenen meel ende siet dat in goeden edic ende ghiet dat hem int [f. 126ra] liif het sal vutwaert draghen daer mede Item als een paert is verbroeyt mit enen heten yser in die quetsynghe is goet ghedaen die sape van matelieuen nassaden margrieten cruut dat sap van scabiosen Item ladik bladen ende piip cruut ende eghelentier siin goet ter harten brant Ende oec teghen die rudicheit piipcruut ende swinen smere dat is salue Ende oec doet swinen smere tot die sape mede alst paert verbroeit is mitten yser daer ic hier voer of seide Item als beesten hebben lusen dit comt hem als sii armeliken warden ghehouden of dat sii langhe in laghen ende natten landen vut gaen Cura nem een hantuol van rogghen meel ende sout ende olye ende goeden edic dit doet al in een panne ende braet dat te samen ende daer mede salmen [f. 126rb] dat beest besmeren Ten selue nem aske ende sift die ende daer mede so bestroeit dat beeste Ten seluen nem quicsulue ende menghet daer toe boter of swjjns smeer ende smout dat te samen daer mede so besmeert dat beeste die lusen steruen dit is oec goet teghen menschen die oec lusen hebben Item als die tiit comt dat die breemsen den paerde of den beesten steke dan neemt est bladen ende wriiftse mit uwen handen dat sii sapen dan besmeert dat paert siin buuc ende siin rugghe daer mede sii sellen dat paert scuwen Item of een paert een ongheliic stucke vleisch in dat liif wast Nem gansiaen galiga poptien siet dat in wine tot dat dat derden deel in is ghesoden ghif hem dan dat [f. 126va172] te drincken het sal te niete gaen Item wiin edic ende cley te samen is een goet pleister op een lopende gat des paerts te legghen Item honts loec is heet ende droghe als hi in dat water ghesoden is so verdriift hi den beesten in dat liif ghedaen alle quade humoren ende dat water dat om dat hert leyt ende den wormen wt den liue Ende is goet teghen quade leuer ende longhen ende quade galle milten die oec quaet siin ende verdriift veniin Item als paerde of ander beesten hebben onghemac in haren liuen als dat hem oec leuer longhen milte of galle te groot siin dat sii verheffen ghiet hem int liif water daer galant vleder vennecoel in ghesoden siin Ende dit is oec goet tot den sapen Noch een
170
Sic Sic 172 Vanaf dit folium worden de initialen zwieriger: waar ze op de vorige folia slechts max. 2 rijen bestreken, bestrijken sommige lussen hier tot wel 4 rijen 171
98
ander ten seluen Epatica leuer [f. 126vb] cruut ende te samen mit edic ghenuttet dient tottet boser leuere Ende beuenelle also ghenuttet totter longhen ende ten steen Ende suderic of suric totter wech drupender leuer van heten Ende salye ten leuer hoefter Item scapen salmen hoeden voer den rughen riip ende den douwe daer of Ende sonderlinghe voor aemblade want hier of so souden sii dat water laden Item bonen twewarf ghesoden is een goet pleister op een aposteem gheleit onder te ripen Ende of ghii wilt so siet die laeste reise mit soet mellic want dat riipet so wele te bet Item soete mellic mit lijnsade ghesoden is een goet pleister hete zwollen onder teripen Item breem ghesoden in wine ende ghedronken doet die bule vut den hoeuede breken Item zwiin smout ende heemse te samen
40
45
[f. 127ra] ghestoten ende ghewart is goet.een pleister daer of ghemacht te legghen op een zeer been dat gheswollen is want het shnc173 daer onder en saft Item die virtute van olye van wine so wie dat aders of senen ontcrompen siin vander couder gichten hy besmeer die senen of die aderen of leden daer mede Ende sii verdriift die gichte vut allen leden die men daer mede besmeert des sii van couden comt Ende so wie gheuallen hadde of die gheslaghen ware mit stocken en tween hi besmeerse mit deser olyen hii gheneset op datmen daer yet toe siet ende niet vouden en laet noch vervidlen [?]nisse Ende sii gheneset oec wonden ende scurftheit daer mede besmeert Ende is goet ghnuttet174 yeghen die gadoet Item ieghen dat rode buuc euel Nem wilde [f. 127rb] sleeyen ende barntse te puluer ende eetse het stempet daer of Etcetera Item teghen sinte corneliis euel scuwet bonen erweten spec azijn soet melc case ende rooctvleysche ende bouen al merrich Item tyeloes twee hoefden ghestoten ende daer een haer ghedrucket of ghewronghen dit ghebesicht tweweruen zweets loeu doet coren Item die den worom heeft in sinen liue hy neme somynum dat wast in die weyden ende heeft witte bloemen als een beker dat salmen dan stoeten mit edic ende wrighent doer een doec dat lynnen is dan so salment drinken daer of so steruen die worme ende walle vut Item die bloet spuwet hi neme ses hoefde cluufloecs ende siede dat in goeden wiin in enen nauwen pot ende dan so drincket
50
55
60
65
[f. 127va] dat sop so vergaet dat Item so wie die nose bloet van coude hij neme eppe ende stampse of stoetse ende drinke dat sap so vergaet dat hem Item so wie sijn borst wil goet maken hij neme eppen saet ende honich ende siede dat te gader ende drinke dat nucteren hem wart te bet Item wie sijn borst wee doet die neme groenne kersen ende stoetse ende menghe daer toe tot dien sape onghepiint honich ende gheiten mellic ende drinke dat Item so wie dat herte wee doet of die borst hij ete polioen nuchteren Item nem polioen ende wriuet die te puluer ende et dat puluer mit natten brode dat is goet ter herten ende den oghen Item die die longhen wee doet hij neme vennicoel ende stoete die ende drinke dat sap Item die dat buucchel [f. 127vb] heuet hi neme noch weghe bladen ende stoet die mit wine of mit biere ende drinke dat Item die siin spiis niet binnen houden ende mach hi neme gherwe ende stoetse ende maec daer of een pleister ende binde die op siin nauel het sel vergaen Item die die maghe is vercout so dat hii eenpaerlik spuwet hi neme
70
75
173 174
Sic Sic
99
80
85
90
95
100
105
110
115
goet was ende mele ende make daer een broet of ende ete dat hi sel ghenesen Item die rode oghen heuet hii neme warm duuen bloet ende drupet in die oghen sii ghenesen daer mede Item die mit kinde is ende dies niet ghenesen en mach men neme scerleye ende binde die op haeren nauel is dat kint leuende of doet het wart te hants ghebaert Item of sii bloet [f. 128ra] spouwet in haer kinder bedde sii drinke melc ghemenghet mit betomian Item een mensche die wer coudet is ende zeer hoestet.die sal nemen anijs amijn soet houte ende gherste.ende doent in een sachkekijn ende siedent in water dan soe sal hi van dien water drinken ende of hi wil so machij dat sackekijn al warm op sijn borst binden hij gheneset daer of Item so wie dat heuet den tant sweer die neem den schille van enen appel van ghernaten die graue is een stucke van twe duumbreet ende een tyt lanch.ende legget dat in goeden175 witten wiin een half minghellen ende siet dit te samen in enen potte een goet wille dan soe neemt dien wijn ende daer mede so dwaet vuen mont harde zeer ende onder tiden te vernien ende dat stuke moghet [f. 128rb] dij op den tan176 legghen daer dat wee in is Item so wie dat heeft duime wel an sijn handen so dat hii hem dicwilen dat wel of stotet die doe dit Cura neemt gaghel beyen ende ghebarnde galnoten ellics een half loot litargirum een vierendel loot hier maket een poer of ende maect mit oly van rosen daer toe ghedaen een dume salue daer mede so besmeert v handen dicwile het beter177 Ten seluen nem wicken ende scillen van appelen van garnaten ellics een hantuol dese stolet groflicke ende laetse sieden mit een menghelen waters wt die smit tot dat dat derden deel versoden is ende besitet oeic also het gheuet hart wek den handen Item om te ripen een apstoem neemt heenis wortel twe loot fiolen bladen popelen bladen ellicx twie hantuol lijnzaet een hantuol [f. 128va] kamillen bloemen ende malloten bloemen ellics anderhalf hant uol Item een puluer die zeren opten rugghe mede te ghenesen of an die scoft des paerts om te verdroghen vander wochticheit Neemt ghedroeghet roecket ryntvleische ende braet dat op een roster die opt tvier leit maer dat vleische sal magher sijn ende niet wet dan alst ghebraden is so stotet in enen wisel of mortier die niet loeickch en is mit desen puluer soe bestroeit die zere Item of ghi een paert wilt runen of lubben sonder snyden so doet dit ten ersten soe spant dat paert onder den voet satelike ende dan soe seldi des paerts sceuel mit ywen handen vut halen of lesen ende hebben dan laeue water daet mede soe dwaet des paerts sceuel wel [f. 128vb] reine dan soe droeghetse weder mit enen sachten linnen clede al droghe als dat ghedaen is dan soe nemet claewen smout van enen runde als een osse of een koe ende besmeert des paerdes scacht of sceuel daer mede seer wel ende doet daer oeic wat mede in des paerts broeke dan soe neemt staric gaerne dat gheen man an twe halen en mach ende bestricket daer mede die senen vanden cullen ten buke waert recht bouen die cullen ende laet an elke side een man sitten ende haelen dien draet soe wast toe als sij mogen ende dan waste te besetten so dat die zene daer van verdowen ende
175
Staat buiten de kolom, in de witruimte tussen snede en kolom Sic 177 Sic 176
100
laet dan tpaert weder op staen voert soe en dordij daer niet toe doen dan oft ghewille dat het wat swelt dan so latet wat wanderen ende het sal van hem seluen doer breken ende te niet gaen maer of daer die vlieghen dan in quamen so besmeert het mit tarre
Glossaria [f. 125va] r. 1 Een capittel van menigher hande dinghen ten beeste of ten mensche: een kapittel over allerhande dingen voor dieren en mensen r. 2 Item, MNW, item: woord dat een recept inleidt r. 2 vennekeel sap, MNW, venekel: venkel; ‘venkelsap’ r. 2 verdiift: bedoeld is waarschijnlijk: verdrijft r. 2 leyt, MNW, liggen: huizen r. 3 hulpelic, MNW, hulpelijc: nuttig, voordelig, goed r. 3 quader, MNW, quaet: gebrekkig r. 4 brecten schier, MNW, breken: stuk gaan; MNW, schier: snel; niet duidelijk wat bedoeld wordt r. 4 Enentsaet: onduidelijk welk kruid er bedoeld wordt [f. 125vb] r. 4 ontfanghenre vruchten: waarschijnlijk bedoeld: de ontvangen vrucht bij de voortplanting r. 4 verbena, Daems 1967, 263: bepaalde plant, Lat. Verbena officinalis r. 5 bugger , Daems 1967, 266: mogelijks bedoeld: ossentong (bernaedze) r. 5 agrimonia, Daems 1967, 263: bepaalde plant, Lat. Agrimonia Eupatoria. Deze plant kreeg tot in de vijftiende eeuw ook de naam verbena. r. 5 vyoletten crude, Daems 1967, 300: violen r. 5 wtwaer draghen, MNW, dragen: naar buiten brengen r. 5 quade: zie verklaring r. 3 r. 5 ghenutte, MNW, nuttigen: nuttigen, gebruiken r. 5 materien , MNW, materie: stof, grondstof r. 6 vut den liue, MNW, lijf: lichaam; ‘uit het lichaam’ r. 6 ghebesigt, MNW, besigen: gebruiken, eten r. 6 wegheblaeden saet, Daems 1967, 268: bredeweghe: zaad van de grote weegbree r. 7 alsment ghecrighen can: als men die bekomen kan r. 7 ieghen, MNW, jegen: tegen r. 7 buuc euel, MNW, evel: kwaad, euvel van de buik, waarschijnlijk buikpijn r. 8 rude, MNW, rude: schurft r. 8 hem: hen, de schapen r. 8 alsen dranc, MNW, alsene: het bittere kruid, thans alsem geheten; drank gemaakt daarvan r. 9 terre, MNW, terre: eer, vloeibaar pek r. 9 honts loec, Daems 1967, 277: mogelijks bedoeld: huusloec of huislook r. 10 edic, MNW, edic: azijn r. 11 malaetscheit, MNW, malaetscheit: melaatsheid r. 11 aposteem, MNW, aposteme: gezwel r. 11 boenen meel, MNW, bone: (tuin)boon; meel gemaakt van bonen r. 12 siet, VMNW, sieden: koken
101
[f. 126ra] r. 13 verbroeyt, MNW, verbroeyen: verbranden, verschroeien r. 14 die sape van matelieuen, MNW, matelieve: benaming der bekende bloem, die thans madelief, madeliefje heet; het sap ervan r. 14 nassaden, MNW, nachtscade: benaming van een plant, nachtschade r. 15 margrieten cruut: misschien bedoeld: het kruid of de plant thans margriet genoemd r. 15 scabiosen, Van leersum 1912, 271: de plant Scabiosa arvensis, L. r. 15 ladik bladen, MNW, ladic: tamme en wilde latuw ofwel oeverzuring, waterzuring; de bladen ervan r. 15 piip cruut, WNT, pijpkruid: benaming voor verschillende planten met holle stengel r. 15 eghelentier, MNW, eglentier: benaming der wilde roos als heester, rozebottel r. 16 harten brant, MNW, brand: gloed; een gloeiend hart r. 16 swinen smere, MNW, swinensmeer: varkensvet, reuzel r. 17 salue, MNW, salve: zalf als geneesmiddel r. 17 sape: het sap van margrieten etc., het brouwsel dat je gecreëerd hebt r. 18 voer of: eerder al r. 18 lusen, MNW, luus: luis r. 18 armeliken, MNW, armelike: op een armoedige wijze r. 19 vut gaen, MNW, utegaen: uitgaan, naar buiten komen r. 19 rudicheit: zie verklaring r. rude r. 19 landen, MNW, lant: (vaste) grond r. 20 edic: zie verklaring r. 10 [f. 126rb] r. 22 aske, MNW, assce: as r. 22 sift, MNW, siffen: zeven r. 22 quicsulue, MNW, quicsikver: kwikzilver, kwik r. 23 smout, MNW, smout: vet, smeer, olie (van dieren) r. 25 breemsen, MNW, breemse: naam van een insect, hier: paardenvliegen, misschien dazen r. 26 est bladen, MNW, est: tak, waarschijnlijk is bedoeld: bladen van de es r. 26 wriiftse: wrijf ze r. 26 sapen, MNW, sapen: vocht afgeven r. 26 buuc, MNW, buuc: buik r. 27 sellen: zullen r. 27 scuwen, VMNW, scuwen: vrezen, mijden r. 27-28 ongeliic stucke vleisch, MNW, ongelike: een ongelijk stuk vlees, waarschijnlijk bedoeld: gezwel r. 28 wast, MNW, wassen: groeien r. 28 gansiaen: vermoedelijk een leesfout van galigaen, zie volgende regel r. 28 galiga, MNW, galigaen: benaming van een welriekende wortel, de Alpinia galanga officinalis; of maranta galanga. r. 28 poptien: onduidelijk wat bedoeld wordt r. 29 in… s n, VMNW, sieden: inkoken
102
r. 29 ghif: geef [f. 126va178] r. 30 wiin edic, MNW, edic: azijn; wijnazijn r. 31 lopende gat, MNW, gat: aars; vermoedelijk bedoeld: paard met diarree r. 31 honts loec: zie verklaring r. 9 r. 31 heet ende droghe: gaat terug op de humorenleer r. 32 ghesoden: zie verklaring r. 29 r. 32 beesten in dat liif ghedaen: waarschijnlijk bedoeld: wormen in het lichaam r. 33 humoren, MNW, humore: vocht, sap, een vloeistof of vloeibare zelfstandigheid r. 33 hert: hart r. 33 leyt, MNW, leggen: huizen r. 33 wt den live: uit het lijf r. 34 quade: zie verklaring r. r. 35 veniin, MNW, venine: venijn r. 36 verheffen, MNW, verheffen: hoger worden, waarschijnlijk hier: ‘zwellen’ r. 37 galant, MNW, galant: alantswortel r. 37 vleder, MNW, vlieder: vlier r. 37 vennecoel, MNW, venekel: venkel r. 37 sapen: de vier sappen in de humorenleer r. 38 Epatica leuer cruut, Daems 1967, 281: de plant Hepatica of leverkruid r. 39 boser leuere, MNW, boos: slecht, wat niet deugt, een slechte lever r. 39 beuenelle, MNW, bevenelle: benaming van een plant: pimpernel; ook steenbreker r. 39 steen: waarschijnlijk: nierstenen r. 40 suderic of suric, MNW, suric: wilde zuring r. 40 wech drupende, MNW, drupen: wegdruipen r. 40 heten, MNW, hette: hitte r. 40 salye, MNW, saelge: salie r. 40 hoefter: niet duidelijk wat bedoeld wordt r. 41 hoeden, MNW, hoeden: beschermen, beletten r. 41 rughen riip, MNW, ruuch: grof, ruw; MNW, rijp: bevroren dauw, rijm, rijp r. 41 sonderlinghe, MNW, sonderlinge: in het bijzonder r. 42 aemblade: onduidelijk wat bedoeld wordt r. 42 laden, MNW, laden: ophopen r. 42 twewarf, MNW, werf: keer; twee keer r. 43 aposteem: zie verklaring r. r. 44 laeste reise, MNW, reise: laatste keer r. 44 soet mellic: zoete melk r. 44 te bet, MNW, bet: beter r. 44 lijnsade, MNW, lijnsaet: lijnzaad, vlaszaad r. 45 hete zwollen onder teripen: gloeiende gezwellen te rijpen
178
Vanaf dit folium worden de initialen zwieriger: waar ze op de vorige folia slechts max. 2 rijen bestreken, bestrijken sommige lussen hier tot wel 4 rijen
103
r. 45 breem, MNW, braem: braam r. 46 bule, MNW, bule: buil, blaas of bochel r. 46 hoeuede: hoofden r. 46 heemse, MNW, heimen: bergen; berg ze [f. 127ra] r. 48 ghewart, MNW, gewerden: geschieden; onduidelijk wat precies bedoeld wordt r. 48 daer of: daarvan r. 48 ghemacht, MNW, maken: maken r. 49 shnc: slinkt r. 49 saft, MNW, sacht: verzachten r. 49 virtute, MNW, virtuut: kracht, werking r. 50 so wie: bij wie r. 50 senen, MNW, sene: zenuw, pees, spier, vooral van het menselijke lichaam r. 50 ontcrompen, MNW, ontcrimpen: te kort zijn of worden, te kort komen, gebrek hebben r. 50 couder gichten, MNW, gicht: jicht, jeuk; jeuk door de koude r. 52 des: als r. 54 yet: iet r. 54 vouden, MNW, vouden: ombuigen r. 54 vervidlen: waarschijnlijk bedoeld: ‘vervuilen, laten vuil worden’ r. 55 scurftheit, MNW, schorftheit: schurftigheid, schurft r. 55 yeghen, MNW, jegen: tegen r. 56 gadoet, VMNW, gadoot: plotselinge dood of beroerte r. 56 rode buuc euel: mogelijk ziekte waarbij men rode uitslag op de buik had [f. 127rb] r. 56 wilde sleeyen, MNW, slee: wilde pruim, de vrucht van den sleeboom of sleedoorn, slee, sleepruim r. 56-57 barntse te puluer, MNW, bernen: branden: tot pulver branden r. 57 eetse: eet ze r. 57 stempet, MNW, stempen: stoppen, ophouden te bloeden r. 57 daer of: daardoor r. 57 sinte corneliis euel, MNW, cornelis: heilige die bij stuipen werd opgeroepen r. 57 scuwet, MNW, scuwen: vermijden r. 58 erweten: erwten r. 58 merrich: onduidelijk wat bedoeld wordt r. 59-60 Item tyeloes twee hoefden ghestoten ende daer een haer ghedrucket of ghewronghen dit ghebesicht tweweruen zweets loeu doet coren: geheel onduidelijk; coren, MNW, coren: braken r. 60 worom, MNW, worm: wormen, ingewandswormen r. 61 somynum: onduidelijk wat bedoeld wordt r. 61 wast, MNW, wassen: groeien r. 62 salmen dan stoeten: zal men dan stoten r. 62 wrighent: wring het r. 62 doec dat lynnen is: een linnen doek r. 62 salment: zal men het r. 63 walle vut, MNW, utevallen: tenietgaan
104
r. 63 ses: zes r. 64 hoefde: hier een inhoudsmaat r. 64 cluufloecs, MNW, cluuflooc: knoflook [f. 127va] r. 65 nose, MNW, nose: neus r. 65 eppe, MNW, eppe: een plant van de familie der schermbloemigen, waartoe o. a. peterselie en selderij behoren r. 66 stampse of stoetse: stampt het of stoot het fijn r. 67 sijn borst wil goet maken: misschien bedoeld ‘borst vrijmaken’ bij verkoudheden r. 67 eppen saet: zaad van de eppe, zie verklaring eppe r. 65 r. 67 honich: honing r. 68 hem wart te bet: hij wordt beter r. 68 wee, MNW, wee: pijn r. 69 onghepiint honich, MNW, ongepijnt: ongeperst, gezegd van honing r. 69 mellic: melk r. 70 herte, MNW, herte: hart r. 70 polioen, MNW, polioen: polei, vlooienkruid r. 71 puluer, MNW, pulver: poeder r. 71 ter herten: voor het hart r. 72 vennicoel, MNW, venekel: venkel r. 72 stoete: stoot r. 73 buucchel: misschien bedoeld: buuc euel, pijn in de buik [f. 127vb] r. 73 weghe bladen: onduidelijk, mogelijk bedoeld: bladen van de weegbree r. 74 ende: bedoeld: negatiepartikel ‘en’ r. 75 gherwe, MNW, garve: bos graanhalmen r. 75 stoetse: stamp ze fijn r. 76 vercout, MNW, vercouden: zijn warmte verliezen r. 76 eenpaerlik, MNW, eenpaerlijc: aanhoudend r. 77 goet was, MNW, was: goede was (voor kaarsen e.d.) r. 77 mele: meel r. 77 make daer een broet of: maak daar een brood mee r. 78 heuet: heeft r. 78 duuen, MNW, duve: duif r. 78 drupet, MNW, drupen: druppelen r. 79 die mit kinde is ende dies niet ghenesen en mach: diegene die zwanger is en niet kan baren r. 79 scerleye, MNW, scharleye: benaming van een kruid, scharlei, scherlei, wilde salie r. 80 doet: dood r. 80 wart te hants, MNW, tehant: wordt meteen [f. 128ra] r. 83 spouwet, MNW, spuwen: overgeven r. 83 kinder bedde, MNW, kinderbedde: kraambed r. 83 anijs, VMNW, anis: anijs, schermbloemige plant (Pimpinella anisum L.).
105
r. 83 betomian, VMNW, betonia: betonie (Stachys officinalis (L.)), in de middeleeuwse geneeskunde gebruikte plant. Hieraan werd een zuiverende werking toegeschreven. r. 84 wer coudet: verkouden r. 84 zeer, MNW, seer: heel erg r. 84 amijn: niet duidelijk wat bedoeld wordt r. 84 soet houte: zoethout r. 85 gherste, MNW, gerste: gerst r. 85 doent: doet het r. 85 sachkekijn, MNW, saecskijn: zakje r. 85 siendent, VMNW, sieden: koken; kook het r. 86 machij: mag hij r. 87 tant sweer, MNW, tantswere: tandpijn, kiespijn r. 88 appel van ghernaten, MNW, garnate: de vrucht van den granaatappelboom, de granaat r. 88 graue, MNW, grau: grauw, grijs r. 88 stucke van twe duumbreet: een stuk van twee duimen breed r. 88 een tyt lanch: heden in Oost-Vlaams een tuit: stuk, beetje r. 89 minghellen , MNW, mengelen: vermengen, mengen r. 90 een goet wille, MNW, wile: tijd; een lange tijd r. 90 dwaet, MNW, dwaen: wassen, reinigen r. 90 vuen: ‘uwen’, uw r. 90 harde zeer, VMNW, harde: zeer, heel erg r. 91 onder tiden, MNW, ondertiden: van tijd tot tijd, nu en dan r. 91 vernien, MNW, vernieuwen: vernieuwen r. 91 stuke: de geweekte en gekookte granaatappelschil [f. 128rb] r. 91 dij: jij r. 91-92 tan daer dat wee in is: de tand die pijn doet r. 92 so wie dat heeft duime wel an sijn handen: niet duidelijk wat bedoeld wordt r. 92 dicwilen, MNW, dicwile: dikwijls r. 93 … s n, VMNW, avestoten: van zich weg duwen, zich stoten: onduidelijk wat bedoeld wordt r. 93 gaghel beyen, MNW, gagel: benaming van een heestergewas, nog heden gagel genaamd (de mirtedoorn, muisdoorn of steekpalm, myrica gale L.), hier: de bessen ervan r. 93 gebarnde galnoten, MNW, bernen: branden: gebrande galnoten r. 93 ellics: van elk r. 94 loot, MNW, lote: twijg r. 94 litargium, MNW, litaerge: glid, glit, loodglid, loodoxyde, een verbinding van lood met zuurstof; ook goudschuim, goudglid en zilverschuim, zilverglid. r. 94 vierendel, MNW, vierendeel: vierendeel, één vierde r. 94 poer, MNW, poer: poeder, gemalen of fijngestampte kruiderij of specerij r. 94 k … : maak… van r. 94-95 oly van rosen: rozenolie r. 95 v: uw r. 95 beter: bedoeld ‘betert’ r. 96 wicken, WNT, wikke: zaad van een vrucht, eventueel tot meel gemalen r. 96 scillen: schillen
106
r. 96 appelen van garnaten, MNW, garnate: granaatappel r. 97 stolet: waarschijnlijk bedoeld ‘stotet’ r. 97 groflicke, MNW, groflike: in hoge mate r. 97 laetse sieden, VMNW, sieden: koken: laat het koken r. 97 een menghelen waters wt die smit: niet duidelijk wat bedoeld wordt: gemengd water uit de smederij? r. 97 versoden, MNW, versieden: door koken verminderen r. 98 besitet oeic also het gheuet hart wek den handen: onduidelijk, waarschijnlijk ook schrijffouten r. 99 ripen een apstoem, MNW, aposteme: een gezwel doen rijpen r. 99 heenis wortel, Daems 1967, 289: Althaea officinalis L. of heemst: de wortelen daarvan r. 99 twe loot: twee loot (onbepaalde maateenheid) r. 99 fiolen bladen, Daems 1967, 300: de blaadjes van violen r. 99 popelen bladen, MNW, popel: populier: de bladeren daarvan r. 99 ellicx twie: van elk twee [f. 128va] r. 101 kamillen bloemen, MNW, camomille: de bloemen van geneeskrachtige plant, de kamille r. 101 malloten bloemen: bloemen van een onbekende plant r. 102 puluer, MNW, pulver: poeder r. 102 n n u … n i s : zeer aan de rug of aan de schoft van het paard r. 103 verdroghen vander wochticheit: verdrogen van de vochtigheid, heeft betrekking op de humorenleer r. 103 ghedroeghet roecket ryntvleische, MNW, rintvleesch: gedroogd gerookt rundsvlees r. 104 roster die opt vier leit: rooster die op het vuur ligt r. 104 wet: vet r. 105 stotet, MNW, stoten: fijnstampen r. 105 wisel of mortier, MNW, visele: vijzel, een vaatwerk om iets in fijn te stampen r. 105 loeickck: niet duidelijk wat er bedoeld wordt, mogelijks: zonder gaten of putten r. 106 bestroeit die zere: bestrooi de pijnlijke plek r. 106 runen en lubben, MNW, runen: lubben; MNW, lubben: een man of mannelijk dier snijden of van teelkracht beroven r. 107 spannen, MNW, spannen: vastmaken met gespen r. 107 satelike, MNW, satelike: op een kalme of ordentelijke manier r. 107 soe seldi: zo zal je r. 107 des paerts sceuel: het mannelijk lid van het paard r. 108 ywen: uwen r. 108 vut halen of lesen, MNW, lesen: bijeenbrengen, oprapen: hier: vastgrijpen r. 108 laeue: lauw r. 108 daet mede: daarmee r. 108 dwaet, MNW, dwaen: reinigen, wassen r. 109 wel, MNW, wel: goed [f. 128vb] r. 109 droeghetse weder: droog het opnieuw r. 109-110 enen sachten linnen clede, MNW, cleet: lap stof van zacht linnen r. 110 claewen: niet in MNW, de betekenis is ons onduidelijk r. 110 smout van enen runde, MNW, smout: rundsvet
107
r. 111 scacht of sceuel, MNW, scacht: mannelijk lid r. 112 des paerts broeke: misschien bedoeld: de schaamstreek in het algemeen r. 112 staric gaerne, MNW, starc: sterk; MWN, gaern: garen r. 112-113 dat gheen man an twe halen en mach: dat niemand stuk (in twee) krijgen kan r. 113 bestricket, MNW, bestriken: zacht langs de oppervlakte van iets strijken r. 113 senen vanden cullen, MNW, sene: zenuw; MNW, cul: teelbal: de zenuwen van de teelballen r. 113-114 ten buke waert recht bouen die cullen: aan de zijde van de buik, recht boven de teelballen r. 114 side, MNW, side: zijde r. 115 wast: vast r. 115 moghen, MNW, mogen: kunnen r. 115 waste te besetten: de draad vastzetten r. 115 zene: zie verklaring r. 113 r. 115 verdowen, MNW, verdoven: van kracht beroven r. 116 dordij daer niet toe doen oft ghewille: verder zal je er niks aan doen tenzij r. 117 latet wanderen, MNW, wanderen: laat het paard rondlopen r. 117-118 het sal van hem seluen doer breken ende te niet gaen: de zenuwen zullen van zichzelf scheuren en teniet gaan r. 118 of: als r. 118 tarre, MNW, terre: teer, vloeibaar pik
108
1
5
10
15
20
25
30
35
40
[f. 132va] Vanden notabilen ier wil ic setten somyghe notabiliadies wel waert sijn datmense in memorien houde waer om wilt weten wildy paert in tidigher ghesontheit houden so dat hem gheen leemten [f. 132vb] noch onghemach vut en wasse alse galle of sciuelbeen of spille noch spaede of doergaende gallen noch leesten noch ouerhoef Ende ghiit nochtan wel wriliken moede arbeiden moghet want van oueruloedighen arbeide wassen den paerde dese voernoemden siecte Inden eersten sult dij een besochten ende gheleerden maerscalc van paerden tpaert op die stede doen barnen daer dese siecte pleghen te wassen Ghi sult weten of ment paert barnet als sij sien van twe iaren of drien eer sij volwassen sijn ende eer sij vuten cudde versceiden sijn ende mense daer na ledich in die weyden laet lopen mitten beesten al vri ende onbecommert ende men hem anders gheen cure ende doe die brande sellen te bet ghenesen ende te scoenre scynen want die dowe die verdriuet den brant ende die yuchte des brants voert [f. 133ra] wlitelic scone so dat die medicyne des brants.dat paert hout in sulken staet als het vint Daer om of ghiit tpaert vont in doghen van enich deser voersprokenre siecten so en salmen die cuere des viers of brants daer niet an doen thent die siecte cesseert is dat die gheleerde maerscalc mit groeter hoede pijnt te voersiene ende te hoeden Voert wilt weten datment paert nyemmermeer en sal laten an die scuft of an die borst noch den ghelubberden paerde of die gheblasen sijn niet laeten want dus ghedaen paerde die soeken die gheuoenten meer dan die rechte behoefte want dat bloet inden lubbeden paerde te mael vercout is Maer dit verstaet ten sij om enigher hande saken of om enighe siecte willen waer bii sij des latens behoeuen maer anders en selmen ghene van desen laten noch oec op die steden als ic voersiede Voert [f. 133rb] so suldi weten dattet zeer is te ontsien ter ader te laten of te steken want van dier tiit voert so en wortet tpaert nemmermeer van alsulker doeghet ende starchachte als te voren was Noch sien nemen in gheenre dync toe sonder allene dat sii scoenre sceynen Voert so seldi weten datmen die worte of stricke nymmermeer den paerde legghen of steken en sal in die borst sonder kenlike sake ende van noden want van dier tiit voert ist meer al swaer ende het ghedoghet swaerheit der borst Voert wilt weten after die tijt dat dat paert eens den worin heeft so bliuet eweliken swaer ende niemmermeer ende waertet also smal alst te voren was al zietment ghenesen Voert wilt weten so vanneer dat dat paert moede wart van wanderen of van anderen arbeide dan [f. 133va] salment alle weghe laten stallen eerment dryncken laet al soudemen oec beiden ten auonde toe andaers waert lichte dat hem best[?] dat nuceuel of een siecte die noch heet ragiatura welke siecte deerlijc is Voert wilt weten uanneer dat paert inden rugghe ghequetst is ende ist te doen dat ment riden moet of dattet sacken of last draghen moet dan en salmen hem ghenen harden sadel op legghen ia op die sere stede want om die [?] des sadels die omtrent die sere comt so soude die stede so te meer warden ghequetst die lynnen doec die onder den sadel is ieghens die quetsinghe salmen cruuswiis ontwe [?] ghenoech danso neemt die selle die [?] die quet [f. 133vb] synghe sal comen te legghen ende plucse ende teset wel cleynne mitter hant dan legghetso weder in haer stede daer sij in lach Dan so naeyt die lynnen doec weder toe die ghii also op ghesneden hebt ende also sactelike ende also hol dattet die sere stede niet en rake Ende dan so doet die quetsinghe mediscinen als haer betaemt.ende dus so macht paert sacken of lasten draghen
109
45
Voert oft paert seer moede waer gheworden van gaen of van arbeide so dat het scijnt dat het niet meer en mach arbeiden noch gaen bi dese dat hier na volghet so ghecrighet het weder crachte ende werscheit recht oft van dien daghe nyet ghearbeit en hadden Als ghi siet dat paert aldus vermoeit dan doet hem of den sadel ende toem ende ghi moghet an enen halter of an een bint seel in een huus leide dat ghii daer
50
[f. 134ra] biden weghe wint staende ende leidet opden stalle ende laettet daer in sinre ghenoechten wentellen als esels ende mulen pleghen te doen Ende of ghi gheen huus na vensin[?] ghecrighen en moghet dan so moghet dijt in den welde doen maer wachten voer reghen ende wint ende siet daer toe dattet niet en vercoude.ende wetet dat sii dan so versche siin als sii van dien daghe hebben hebben gheweest eer dat sii arbeiden dan so legghet hem weder op den sadel ende ridet waer ghi wilt Voert so seldi weten dat die tiit den vanctant of den scafte vut te trecken best ende nutste is te doen in die tijt dat die wijndruuen te eten sii cuereren die wonden so dat daer bi gheneset.ende het houdet die wonde also reyn so dat daer gheen quaet vleysche in wassen en mach Ende van dese wiin [f. 134rb] druuen te ete so wart hem den mont binnen wast.ende dat liif wart hem daer af ghesont van bynnen.ende het wart daer te gradigher of dats te verstaen.het heuet te mere luust te eten ende het wart bouen maten wet Voert wilt weten wildijt paert ghesont houden ende bequaeme te arbeiden so houttet in goeden regyment dat is te verstaen van eten.ende van drinken ende van allen dinghen als oec te riden in tiden die bequaem siin ende te arbeiden ende naden arbeit ghadeliker te decken cortelix gheseit in allen dinghen recht regiment te houden inden lenten so heuet hem groene crude ghenoech Maer inden harfste salmen hem gheuen groene bedouweden cruden ende en salmen hem des auonts gheen voedercoeren gheuen.dat coeren
55
60
65
[f. 134va] datmen hem ghemenliic gheuen sal dat sal ghemeenlijc sal wesen gherste of hauer of bonen of ghi wilt die gherste of die bonen die moeghet di scroen ende menghense mit draue ende in allen dinghen een goet ondersceit te hebben dat is een grote const ende aldus so machmen dat paert ghesont houden ende machtich Voert so seldi weten dat anden hemel sij179 seker teiken veranderend ende doerwanderende ende confoermerenden sekeren leden ellic bi sonder Want dat teiken datmen aries noemt verantwoert of conformeert dat hoeft ende anders die lede die daer an sien ende toe hoeren Taurus regiert den hals ende den strote Gemim dien armen die elleboghe ende scouderen ende handen ende alle dat daer an [f. 134vb] hout Cancer alle die borst ende die twe grote ribben ende dat daer an gheheft sii Leo dat hart ende alden maghe ende den crop vander maghe Virgo dat onderscoet dat is middelrift leuer longhen het versiet oec den gront vander maghen al tot den nauel toe Libera die versiet den darmen den nauel ende alle dat daer toebehoert ende die nieren ende al tot der ghemacht toe.ende het versiet oec die nederste knopen des rugghes.ende alle die ribben die nederwaert sinken vanden rugghe knoken Scorpio versiet beneden dat gemachte ende die leden der naturen mit alle die leden die ter scaemten toe horen beide achter ende voer Sagittario versiet die hanken ende dat groefste der dien daer die hancken vergadert Capercorna versiet die
70
75
80
179
Sic
110
85
90
95
100
105
110
knieen ende dat subijlste vanden dien Aquarius [f. 135ra] die versiet die bene ende die scenen Ende piscis den voet Daer om wil enych man werken in medicinen die moet toe sien dat die mane nit en sij in die stede die hi barne of snide of in die vanchtant vut te trecken ende cortelijc ghesproke in allen saken der medicinen ende oec in purgacien te gheuen inden liue ende in te laten dat bloet Etcetera Want niet allen en is dat te ontsien.om dattet anxtelic is maer wel tijt ist die doot als die mane is in die stede die ghelaten warden ende soe vanden anderen alle des ghelijc Voert wilt weten alsmen den paerde die vanctande vut wil doen.of brande wil maken of des ghelike of van anderen cueracien dat salmen doen als die mane brekende is ende niet als sii wassende is Want die humoren die wassen mede mitter manen Van desen ende deser ghelike so soude ic so wele winden te scriuen [f. 135rb] dat dies te wele soude siin Doch hebbe ickar180 een luttel gheset van welen Ende den ghenen die van verstande siin die sellent seluer wel warder begripen Voer alle dinghen en is gheen so orberliker in allen dynghen als goet regiment te hebben in eten ende drinken niet alleen den beesten of paerden die sonder sien Maer oec den mensche want die grote leraer Iheronymo die seit selue waer of so coemet int ghemeen siecte ende ontiitliic doet dan van ouertalliker spise ende dranckes Etcetera.daer om of een mensche die een redeliic creatuer is ende reden ghebraket ende gheen ondersceit en heeft in hem seluen te regieren Wat so moghen vuy dan segghen wanden onredelike creaturen diment al an dient dies sij behoeftich sijn ende als dan die bewaerres versummende sijn ende gheen ondersceit en ghebruken maer nv so gheuen sij den paerde wee181 [f. 135va] dan luttel nv goet voeder dan quaet nv so arbeiden sise bouen maten. ondertiden so rusten sij sonder mate.onder tiden so warden sij zeer heet ghearbeit dan so laten sise onghedecket staen vercouden Ende een beest en can sijn ghebrech seluer niet claghen ten sij dattet hem veropenbaer mit siecten of leemten of ander onghemake Hier om so mochte men wel mit reden segghen dat ondertiden die menschen onredeliker sii dan beesten die gheen reden en ghebruken Hier mede so laet ic dit bestaen vaden182 notabilen al mochten wij daer wel wele meer dinghen in gheset hebben Etcetera
Glossaria [f. 132va] r. 1 Vanden notabilen: ‘Van de opmerkelijke verhalen’ r. 1 notabilen, MNW, notabel: een gelijkenis, een verhaal, dienende tot verklaring en redenering r. 2 somyghe, MNW, somich: enkele r. 2 notabiliadies: zie verklaring r. 1 r. 2 waert: waard r. 2 datmense: dat men ze
180
Sic Er moet hier weel gestaan hebben, de laatste letter is echter bij het snijden van het boek verdwenen. 182 Sic 181
111
r. 2 in memorien, MNW, memorie: geheugen r. 3 wildy: wil je je r. 3 tidigher, MNW, tidich: telkens herhaalde r. 4 leemten, MNW, leemte: lichaamsgebrek, verlamming [f. 132vb] r. 4 vut en wasse, MNW, wassen: groeien r. 4 alse: zoals r. 4 galle, MNW, galle: gal, de door de lever afgescheiden vloeistof, welke donkergeel of groen van kleur en bitter van smaak is, oorzaak van ziekte r. 4 sciuelbeen, Braekman 1987, 167: sc(h)iuelbeen(n): benige verdikking op de pijp, vooral aan het voorbeen, tussen knie en koot r. 4 spille, MNW, spille: spil, as r. 5 spaede, MNW, spade: spade r. 5 doergaende gallen, MNW, gaen: bewegende, passerende gallen r. 5 leesten, MNW, leest: model, vorm van de voet; waarschijnlijk aanduiding van een bepaalde afwijking aan de paardenvoet r. 5 ouerhoef, MNW, overhoef: overhoef, uitwas aan een paardenhoef, overbeen r. 5 ghiit: gij het (paard) r. 6 wriliken, MNW, vrilike: onbezorgd r. 6 moede arbeiden: het paard laten werken tot het moe is r. 6 oueruloedighen, MNW, overvloedich: overvloedig, overtollig r. 6 wassen, MNW, wassen: groeien, ontstaan r. 7 voernoemde: eerder genoemde r. 7 inden eersten: ten eerste r. 7 sult dij: zal je r. 7 besochten, MNW, besocht: iemand die veel ondervinding heeft, ervaren, bekwaam, verstandig r. 7-8 maerscalc van paerden, MNW, maerscalc: de oorspronkelijke betekenis was paardenknecht, stalknecht, iemand die zich met de verzorging van paarden bezig houdt, hoefsmid (fra. maréchal ferrant), of ook paardendokter, paardenarts. Het beroep van hoefsmid en paardendokter was in de middeleeuwen in dezelfdn persoon verenigd r. 8 stede, MNW, stede: plaats r. 8 barnen, MNW, bernen: branden, een van de meest voorkomende geneeswijzen was het paard (of de mens) branden met een ijzeren staaf op een welbepaalde plaats (cauteriseren) r. 8 daer: waar r. 9 ment: men het r. 9 sij sien van twe iaren of drien: zij zijn twee of drie jaar (oud) r. 9 eer, MNW, eer: eerdat r. 10 vuten cudde versceiden: uit de kudde gescheiden r. 10 mense: men ze r. 10 ledich, MNW, ledich: van een paard of ander rijdier gezegd: zonder berijder, onbeheerd r. 11 vri: vrij r. 11 hem: het paard r. 12 cure, MNW, cure: zorg of behandeling van den geneesheer, zowel van den dokter, geneeskundige behandeling, geneeswijze, als van den chirurg: in het laatste geval betekent cure hetzelfde als operatie, of heelkundige behandeling. r. 12 brande, MNW, branden: (ver)branden (cauterisatie)
112
r. 12 sellen te bet, MNW, bat: zullen beter, nog beter r. 12 te scoenre, MNW, scoon: nog schoner r. 12 scynen, MNW, schinen: zich vertonen, zichtbaar zijn r. 12 dowe, MNW, dau: dauw r. 12-13 iu … , MNW, verdriven: uitdrijven, doen verwijderen r. 13 yuchte, MNW, joocte: jeuk, schurftachtige aandoening [f. 133ra] r. 14 wlitelic, MNW, vlitelijc: ingespannen, ijverig, toegewijd r. 14 medicyne des brants, MNW, medicine: geneeswijze, de geneeswijze van het branden r. 15 ghiit tpaert: je het paard r. 15 in doghen, VMNW, doghen: leed r. 15 voersprokenre: zie voernoemde r. 7 r. 16 salmen: zal men r. 16 cuere des viers of brants: zie verklaring regel 12; ‘geneeswijze van het vuur of branden’ (dit kon met een ijzeren staaf, of met sterk verhitte kruiden) r. 16 thent, MNW, thent: totdat r. 16 cesseert, MNW, cesseren: ophouden, niet voortgaan r. 17 groeter hoede, MNW, hoeden: grote waakzaamheid r. 17 pijnt, MNW, pinen: zich uitsloven, inspannen r. 17 te voersiene ende te hoeden: toe te zien en te behoeden r. 17 voert: voort, verder r. 18 datment: dat men het r. 18 nyemmermeer, MNW, nemmermee: nooit r. 18 laten: bedoeld is: aderlaten r. 18 scuft, MNW, schoft: voorschouderblad van koe of paard, schouder r. 19 ghelubberden, MNW, lubben: een man of mannelijk dier snijden of van teelkracht beroven r. 19 gheblasen, MNW, blasen:”vleesch blasen”, het opblazen, blazen tussen het vel en het vlees ten einde het een beter aanzien te geven, een misbruik dat nog wel voorkomt. r. 19 dus ghedaen: paarden die die behandelingen al ondergaan hebben r. 20 gheuoenten, MNW, gewoonte: gebruik r. 20 rechte, MNW, recht: juiste r. 20 behoefte, MNW, behoefte: wat men nodig heeft r. 20 lubbeden: gecastreerde r. 21 te mael, MNW, mael: in alle opzichten r. 21 vercout, MNW, vercouden: kouder worden, heeft betrekking op de humoren r. 21 ten sij: hetzij r. 22 enighe siecte willen: genititef: de wil van een bepaalde ziekte r. 22 des latens behoeven: nood hebben aan aderlaten r. 22 selmen: zal men r. 23 stede: zie verklaring r. 8 r. 23 voersiede: waarschrijnlijk bedoeld: ‘voorseide’: wat ik eerder zei [f. 133rb] r. 23 Voert: zie verklaring r. 17 r. 23 suldi: zal je r. 23 dattet: dat het
113
r. 24 ontsien, MNW, ontsien: vrezen r. 24 ter ader te laten of te steken: aderlaten of de ader doorsteken r. 24 van dier tiit voert: vanaf dan r. 24 wortet tpaert: wordt het paard r. 25 nemmermeer, VMNW, nemmermeer: nooit meer r. 25 alsulker doeghet, VMNW, doghet: zulke deugdzaamheid r. 25 starchachte, MNW, starcachtich: sterkte r. 26 Noch sien nemen in gheenre dync toe sonder allene dat sii scoenre sceynen: en als een eigenschap bij hen toeneemt, dan is dat schijn r. 27 worte of stricke, MNW, stric: knoop r. 28 kenlike, MNW, kenlike: op een duidelijke wijze r. 28 want van dier tiit voert: zie verklaring r. 24 r. 29 swaer en r. 30 swaerheit, MNW, swaer: zwarigheid, leed, maar ook: dik r. 29 ghedoghet, MNW, gedogen: verdragen, dulden r. 29 after: achter r. 29 den worin:hier bedoeld: lintwormen r. 30 bliuet: blijft het r. 30 eweliken, MNW, ewelike: eeuwig of voortdurend r. 30 waertet: wordt het r. 31 zietment: ziet men het r. 31 moede wart: moe wordt r. 32 wanderen, MNW, wanderen: rondlopen [f. 133va] r. 33 salment: zal men het r. 33 alle weghe, VMNW, alleweghe: altijd r. 33 eerment: eerdat met het r. 33 soudemen: zou men r. 34 beiden, MNW, beiden: (af)wachten r. 34 ten auonde toe: naar de avond toe r. 34 andaers waert lichte: niet duidelijk wat bedoeld wordt, mogelijks: tot het weer licht wordt r. 34-35 nuceuel of ragiatura: onbekende ziekte r. 35 deerlijc, MNW, deerlijc: schadelijk r. 36 ist te doen: valt het voor r. 36 ment: men het r. 36 dattet: dat het r. 37 sere stede, MNW, stede: plek; pijnlijke plek r. 38-39 so te meer warden ghequetst: nog meer gekwetst worden r. 39 lynnen: linnen r. 39 ieghens, MNW, jegen: tegen r. 39 cruuswiis: kruisgewijs r. 40 danso: dan zo r. 40 selle: Frans voor zadel [f. 133vb] r. 41 plucse, MNW, plucken: plukken r. 41 teset wel cleynne, MNW, tesen: rukken en plukken aan iets, tot het fijn wordt
114
r. 41 mitter hant: met de hand r. 41-42 legghetso weder in haer stede daer sij in lach: leg het zo terug op de plaats waar het lag r. 43 sactelike, MNW, sachtelike: op een zachte wijze r. 46 mach, MNW, mogen: kunnen r. 46 bi dese dat hier na volghet: door hetgene dat hierna volgt r. 46 gecrighet, MNW, gecrigen: verkrijgen r. 47 weder: weer r. 47 werscheit, MNW, werscheit: frisse kracht r. 47 recht oft van dien daghe: het lijkt echt alsof het die dag r. 47 nyet: niet r. 48 doet.. of: afdoen r. 49 toem: toom r. 49 halter, MNW, halfter: strik, strop, bepaaldelijk halster, de strik of strop, waarmee een paard wordt geleid, lederen halsriem voor paarden r. 49 bint seel, MNW, bintseel: bindtouw, touw (om de paarden mee te leiden) r. 49 huus, MNW, huus: een klein huisje, voor een bepaald doel opgeslagen (vb. tent) [f. 134ra] r. 50 biden weghe vint staende: langs de weg vindt staan r. 50 i … : leid het paard en laat het r. 50-51 in sinre ghenoechten, MNW, ghenoechte: genoegen, vermaak: ‘naar hartenlust’ r. 51 wentellen, MNW, wentelen: zich wentelen r. 51 mulen, MNW, muul: muilezel r. 52 ghecrighen, MNW, gecrigen: verkrijgen r. 52 dijt: je het r. 52 welde: waarschijnlijk bedoeld: weide r. 52-53 wachten voer regen of wint: wachten tot het ophoudt te regenen of te waaien r. 53 siet daer toe dattet niet en vercoude: waak dat het paard het niet koud krijgt r. 54 versche, MNW, versch: fris, krachtig, sterk, nog niet door iets verzwakt of vermoeid r. 54 eer, MNW, eer: voordat r. 56 vanctant of scafte: waarschijnlijk bedoelt men hiermee de melktanden. Wanneer melktanden te lang in de mond bleven zitten, leidde dat tot eetstoornissen en verzet tegen het bit. r. 56 vut: uit r. 56 nutste, MNW, nutte: nuttig r. 57 wijndruuen, MNW, wijndruve: wijndruiven r. 57 cuereren, MNW, cureren: beter maken, genezen r. 58 quaet vleysche in wassen en mach: wild vlees erin kan groeien [f. 134rb] r. 59 wart: wordt r. 59 wast: vast r. 59 daer af: daardoor r. 60 gradigher: niet in MNW, maar volgens het handschrift moet het iets betekenen in de trant van ‘gulziger, eetlustig’ r. 61 luust te eten: eetlust r. 61 bouen maten wet, VMNW, bovenmate: uitermate vet r. 61 wildijt: wil je het
115
r. 62 houttet: hou het r. 62 regyment, MNW, regiment: heerschappij r. 63 tiden die bequaem siin, MNW, bequame: geschikt: tijden die geschikt zijn r. 64 ghadeliker, MNW, gadelijc: aangenaam, welgevallig r. 64 decken, MNW, decken: toedekken, warm houden r. 64 cortelix gheseit, MNW, cortelike: kortgeleden gezegd r. 65 recht, MNW, recht: goed r. 65 inden lenten so heuet hem groene crude ghenoech: in de lente zijn er genoeg groene kruiden en grassen voor het paard r. 66 harfste: herfst r. 66 bedouweden: bedauwde r. 67 voedercoeren: voederkoren [f. 134va] r. 68 ghemenliic, MNW, gemeenlijc: in het algemeen r. 69 moeghet di scroen: mag je… ; scroen staat niet in het MNW en het is niet meteen duidelijk wat ermee bedoeld wordt r. 70 menghense mit draue: waarschijnlijk bedoeld: meng ze met druiven (druue) r. 70 ondersceit, MNW, ondersceit: afwisseling r. 71 conste, MNW, conste: kennis, kunde r. 71 machtich, MNW, machtich: vermogend, krachtig r. 72 anden hemel sij seker teiken:, MNW, teken: sterrenbeeld; aan de hemel zijn er welbepaalde tekens r. 72 doerwanderende, MNW, wanderen: lopen; doorlopen m.b.t. de bewegingen in de kosmos r. 73 confoermerende , MNW, conformeren: vormen of scheppen r. 73 sekeren leden ellic bi sonder: bepaalde leden of lichaamsdelen elk in het bijzonder r. 73 aries: sterrenbeeld Ram r. 74 verantwoert, MNW, verantworden: vertegenwoordigen r. 74-75 hoeft ende anders die lede die daer an sien ende toe hoeren: hoofd en de delen die daar aan vast hangen en toebehoren r. 75 Taurus: sterrenbeeld Stier r. 75 regiert, MNW, regeren: regeren, besturen r. 75 strote: strot r. 75 Gemim: sterrenbeeld Tweelingen [f. 134vb] r. 76 hout: hangt r. 76 Cancer: sterrenbeeld Kreeft r. 77 an gheheft: aan vastgemaakt r. 77 Leo: sterrenbeeld Leeuw r. 77 alden maghe: mogelijks bedoeld: al de magen r. 78 crop vander maghe, MNW, crop: voormaag bij vogels, maar wat bij de mens bedoeld wordt, is niet duidelijk r. 78 Virgo: sterrenbeeld Maagd r. 78 onderscoet: niet duidelijk wat bedoeld wordt, misschien ‘onderschoot’; kan mogelijks ook een vorm zijn van het werkwoord ondersceiden: onderscheiden of aanwijzen r. 78 versiet oec , MNW, versien: het heeft ook betrekking op
116
r. 79 den gront vander maghen, MNW, gront: bodem van de maag r. 79 Libera: sterrenbeeld Weegschaal r. 79 versiet: zie verklaring r. 78 r. 80 ghemacht, MNW, gemachte: de intieme streek van man of vrouw ofwel de lies r. 81 nederste knopes des rugghes: laagste ruggenwervels r. 81-82 die ribben die nederwaert sinken vanden rugghe knoken: de ribben die neerwaarts hangen vanaf de ruggegraat r. 82 Scorpio: sterrenbeeld Schorpioen r. 82 beneden dat ghemachte: onderaan de intieme streek r. 82 leden der naturen: mogelijks bedoeld: de voortplantingsorganen r. 83 leden die ter scaemten toe horen: schaamstreek en voortplantingsorganen r. 83 beide achter ende voer: zowel voor- als achteraan r. 83 Sagittario: sterrenbeeld Boogschutter r. 84 hanken, MNW, hanke: heup, schenkel r. 84 groefste der dien, MNW, die: dij, het grofste van de dijen r. 84 vergadert, MNW, vergaderen: bijeenbrengen r. 84 Capercorna: sterrenbeeld Steenbok r. 85 subijlste vanden dien, MNW, subtijl: smal, dun: het smalste deel van de dijen r. 85 Aquarius: sterrenbeeld Waterman [f. 135ra] r. 86 piscis: sterrenbeeld Vissen r. 86-87 enych man: iemand r. 87 werken in medicinen, MNW, medicine: geneeskunde; het vak geneeskunde uitoefenen r. 87-88 mane nit en sij in die stede die hi barne of snide: maan niet is op de plaatsen die hij branden of snijden wil r. 88 vanchtant vut te trecken: melktand (die te lang aanwezig was) uit te trekken r. 89 purgacien, MNW, purgacie: reiniging, zuivering r. 89 te geven inden liue, MNW, lijf: lichaam; uit te voeren in het lichaam r. 89 ende in te laten dat bloed: het bloed in het lichaam laten (niet aderlaten dus) r. 90 allen: alleen r. 90 ontsien, MNW, ontsien: vrezen, duchten r. 90 anxtelic, MNW, anxtelijc: angstwekkend, gevaarlijk r. 90 wel tijt, MNW, wel: toegevende wijs, ‘het gebeurt wel’ r. 90-91 ist die doot als die mane is in die stede die ghelaten warden ende soe vanden anderen alle des ghelijc: volgt de dood als de maan in de plaats is die adergelaten wordt en hetzelfde geldt voor alle andere r. 92 vanctande: zie verklaring r. 88 r. 92 brande wil maken: bedoeld is: cauteriseren r. 93 des ghelike: of iets gelijkaardigs r. 93 cueracien, MNW, cure: zorg of behandeling van den geneesheer, zowel van de dokter, geneeskundige behandeling, geneeswijze, als van den chirurg: in het laatste geval betekent cure hetzelfde als operatie, of heelkundige behandeling r. 93 brekende, MNW, breken: afnemen (gezegd van de maan) r. 94 wassende, MNW, wassen: groeien, toenemen
117
r. 94 humoren, MNW, humore: vocht, sap, een vloeistof of vloeibare zelfstandigheid; vooral in het mv. sappen, vochten, vooral die in het dierlijke lichaam; bepaaldelijk kwade sappen. Gaat terug op de humoraal-pathologische leer. r. 94 wassen mede mitter manen: groeien mee met de maan r. 95 welde winden: veel vinden [f. 135rb] r. 95 dies te wele: het teveel r. 96 ickar: ik er r. 96 n u … n w n, VMNW, luttel: weinig: een weinig van vele r. 96 den ghenen die van verstande siin: diegene die verstandig zijn, gestudeerd hebben r. 97 die sellent seluer wel warder begripen: die zullen het zelf wel verder begrijpen r. 97 gheen: niets r. 97 orberliker, MNW, orbaerlike: op eene voordelige of nuttige wijze; zó dat voor iemand voordeel of nut uit iets voortvloeit, zowel ten opzichte van 's mensen stoffelijke als van zijne geestelijke belangen. r. 98 regiment: zie verklaring r. 62 r. 99 die sonder sien: die zonder zijn, iets ontberen r. 99 Iheronymo, Eyn corte decleringhe deser spere (deel 2) 1983, 162: waarschijnlijk bedoeld: Hiëronymus (ca. 347-420), Latijns kerkvader. Zijn geschriften zijn van grote invloed geweest gedurende de middeleeuwen. Hij staat vooral bekend als degene die de Bijbel in het Latijn vertaalde. Deze vertaling heet de Vulgaat. r. 99-100 seit selue: zegt zelf r. 100 waer of so coemet: waarvan komt r. 100 int ghemeen, MNW, gemeen: algemeen r. 100 ontiitliic doot, MNW, ontidelijc: ontijdige dood r. 100 ouertalliker spise: overtallige spijs r. 101 redeliic, MNW, redenlijc: begaafd met rede, met oordeel des onderscheids tusschen goed en kwaad, met redelijk en zedelijk bewustzijn r. 101 creatuer, MNW, creature: al wat geschapen is r. 102 reden ghebraket: de rede (spraak- en denkvermogen) gebruikt r. 102 regieren, MNW, regeren: besturen, regelen r. 102 vuy: wij r. 103 wanden: van de r. 103 onredelike creaturen, zie verklaring regel 103: schepsels zonder rede r. 103 diment al an dient: die men alles aanbrengt r. 103 dies sij behoeftich, MNW, behoeftich: nodig; omdat ze het nodig hebben r. 104 bewaerres, MNW, bewaerre: regent, paardenhouder r. 104 versummende, MNW, versumende: nalatig, zorgeloos, traag r. 104 nv: nu r. 105 wee: er moet ‘weel’ geschreven staan: veel [f. 135va] r. 106 luttel, MNW, lettel: weinig r. 106 quaet, MNW , quaet: slecht r. 106 so arbeiden sise bouen maten: zo laten zij (de paardenhouders) hen (de paarden) overmatig arbeiden, werken
118
r. 107 ondertiden, MNW, ondertiden: van tijd tot tijd, nu en dan, soms r. 107 so rusten sij sonder mate: dan rusten ze weer mateloos r. 107 heet ghearbeit: wanneer de paarden gewerkt hebben tot ze zweten r. 107-108 dan so laten sise onghedecket staen vercouden : dan laten ze de paarden zonder deken koud krijgen r. 108 ghebrech, MNW, gebrec: treurige toestand r. 108 seluer, MNW, selve: zelf r. 109 claghen, MNW, clagen: aanklagen r. 109 ten sij dattet hem veropenbaer: tenzij dat het zich uiterlijk toont r. 109 leemten, MNW, leemte: lichaamsgebrek r. 110 mit reden segghen: met recht zeggen r. 110 ondertiden: zie verklaring r. 107 r. 110 sii: zijn r. 111-112 dit bestaen vaden notabilen, MNW, bestaen: bestaan, tegenwoordig zijn r. 112 wele: veel
119
Bijlagen
Bijlage 1: Humoraalpathologie
Zon in
Maanden Kwaliteiten (Humoren) Temperamenten Dominerend element
LENTE Pisces, Taurus
ZOMER HERFST WINTER Aries, Gemini, Cancer, Virga, Libra, Saggitarius, Leo Scorpio Capricornus, Aquarius febr., ma., apr. mei, juni, juli aug., sept., okt. nov., dec., jan. heet, vochtig heet, droog koud, droog koud, vochtig sangwijn colerijn melancolijn fleumaticus lucht
Vuur
aarde
water
Uit: W.L. Braekman (Ed.), Der scaepherders kalengier, Brugge, 1985, p. 15.
120
Bijlage 2: Gelijksoortige regels in hs 2818 Hs. Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, 2818 Vanden XII teikenen des hemels (fol. 12vb-13ra) D Aer om sal ennich meester jn medecijnen wercken /soe sie waer hy hem voer hoeden sal dat die mane nyet en sy jn dat teyken dat die leden verantwoert [f. 13ra] jn wolcke leden des wercxs behoeft / want nyet allene en eest te myden om datmen seit dat anxtelick is / mer daer mach die doot wt comen Uit: E. Huizenga, Een nuttelike practijke van cirurgien : geneeskunde en astrologie in het Middelnederlandse handschrift Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, 2818. Hilversum,1997, p. 24.
121
Bijlage 3: Vergelijking van de handen Hand 1: f. 1 – 24r (f. 24v is leeg) - donkere inkt, dikke, korte en hoekige letters
(f. 7ra) Hand 2: f. 25r – f. 25va - lichtere inkt, zwieriger handschrift, dunnere en langere stokken bij bv. de letter ‘s’
(f. 25rb) Hand 3: f. 25vb – f. 28va - opnieuw dikkere en donkerdere letters, toch niet dezelfde als de eerste hand, iets zwieriger dan de eerste hand, s en f iets langer onder de regel, niet zo geblokt als eerste hand
(f. 25vb) Hand 4: f. 28vb - dikkere letters e en donkere inkt, beentje van de h is erg lang
122
(f. 28vb)
123
Bijlage 4: Hippiatria sive marescalia
Voorbeeld van een bit:
124
Bijlage 5: f. 1r Links bezittersnotities, rechts het eerste beschreven folio. Merk op: bovenaan Ex libris en Hwijn. Onderaan doorgestreepte zin en nogmaals exlibris met handtekening.
125
Bijlage 6: Aantekeningen Merk op: plustekens bij de titels van de kapittels en ook de katernsignatuur onderaan rechts.
126
Bijlage 7: Correctie: Gorda - jorda
127
Bijlage 8: Later toegevoegde notities
128
Gebruikte afkortingen
WNT: Woordenboek der Nederlandse Taal MNW: Middelnederlands Woordenboek VMNW: Vroegmiddelnederlands Woordenboek
Literatuur
Handschriften Hs. ‘s Gravenhage, KB, 71 H 44
Gedrukte bronnen ARENDS e.a. 1960 D.Arends, E. Hickel en W. Schneider, Das Warenlager einer mittelalterlichen Apotheke (Ratsapotheke Lüneburg 1475). Braunschweig, 1960. Veröffentlichungen aus dem pharmaziegeschichtlichen Seminar der Technischen Hochschule Braunschweig 4. BERNS 1992 C.Berns, 'Een handvol recepten voor ziekten van het paard [...]', in: Cultuurhistorische caleidoscoop aangeboden aan Prof. Dr. Willy L. Braekman, Gent, 1992. BERTELOOT 1984 Amand Berteloot, Bijdrage tot een klankatlas van het dertiende-eeuwse Middelnederlands. Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent, 1984 BOURGELAT 1751 C.Bourgelat. Élémens D'Hippiatrique, Ou Nouveaux Principes Sur La Connoissance Et Sur La Médecine Des Chevaux: Contenant un Abbrégé Hypposteologique, Myologique & Angeiologique, Volume 2, Nummer 1, Lyon, 1751. BRAEKMAN (ED.)1970
129
Willy L. Braekman (ed.), Middelnederlandse geneeskundige recepten. Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent, 1970. BRAECKMAN (ED.) 1985 W.L. Braekman , Der scaepherders kalengier. Brugge, 1985. BRAEKMAN 1987 W. L. Braekman, Zestiende-eeuwse veterinaire literatuur uit de Nederlanden. Brussel, 1987. BRAEKMAN 1997 W. L. Braekman, Middeleeuwse witte en zwarte magie in het Nederlands taalgebied. Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent, 1997. DAEMS 1967 W. F. Daems, Boec van medicinen in dietsche: een Middelnederlandse compilatie van medischfarmaceutische literatuur. Leiden, 1967. DE BACKER 1983 C.M.E. de Backer, ‘Vroegste ontstaan en ontwikkeling van het apothekersberoep in Vlaanderen, voornamelijk te Gent’. In: Academiae Analecta. Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Wetenschappen 45 (1983), nr. 3, 67-88. DE MOULIN 1964 D. De Moulin, De heelkunde in de vroege middeleeuwen. Leiden, 1964. FLEISCHER 1964 Deutsche Pferdearzneibücher in Kopenhagener Handschriften. des 17 . Jahrhunderts. Inauguraldissertation. Hannover, 1964. HALLEUX 1998 R. Halleux, ‘Besluit’; In: R. Halleux, C. Opsomer en J. Vandersmissen (ed.), Geschiedenis van de wetenschappen in België van de Oudheid tot 1815. Brussel, 1998, 415-417. HET WEENSE ARTESHANDSCHRIFT 2004 Het Weense arteshandschrift. HS. Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, 2818. Editie E. Huizenga, Hilversum, 2004. HUIZENGA 1997 E. Huizenga, Een nuttelike practijke van cirurgien : geneeskunde en astrologie in het Middelnederlandse handschrift Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, 2818. Hilversum,1997. HUIZENGA e.a. 2002 E. Huizenga, O. Lie en L. Veltman. ‘Een wereld van kennis’. In: Een wereld van kennis, Bloemlezing uit de Middelnederlandse artesliteratuur, Hilversum, 2002. HUIZENGA 2002 E. Huizenga, <
>. In: Een wereld van kennis, Bloemlezing uit de Middelnederlandse artesliteratuur, Hilversum, 2002. HUIZENGA 2003 E. Huizenga. Tussen autoriteit en empirie : de Middelnederlandse chirurgieën in de veertiende en vijftiende eeuw en hun maatschappelijke context. Hilversum, 2003. HUIZENGA 2004 E. Huizenga, ‘Het wonderbaarlijke leven van meester Jan Framons. Handschriftelijke context, structuur en intentie van de Middelnederlandse overlevering’. In: Artes in context : opstellen over het handschriftelijk milieu van Middelnederlandse artesteksten / onder red. van Orlanda S. H. Lie, Joris Reynaert, Hilversum, 2004. HUIZENGA 2004 E. Huizenga. Bitterzoete balsem : geneeskunde, chirurgie en farmacie in de late Middeleeuwen. Hilversum, 2004. JANSEN-SIEBEN 1974
130
R. Jansen-Sieben, ‘Middelnederlandse Vakliteratuur’, In: Gundolf Keil und Peter Assion (red.), Fachprosaforschung. Acht Vorträge zur mittelalterlichen Artesliteratur. Berlijn, 1974. JANSEN-SIEBEN 1989 R. Jansen-Sieben. Repertorium van de Middelnederlandse Artes-literatuur . Utrecht, 1989. MARCELIS 1986 K. Marcelis, De afbeelding van de aderlaat- en de zodiakman in astrologisch-medische handschriften van de 13de en de 14de eeuw. Brussel, 1986. Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België [AWLSK], Klasse der Schone Kunsten 48 (1986), nr. 43. MOOIJAART 1992 M.A. Mooijaart, Atlas van Vroegmiddelnederlandse Taalvarianten. Utrecht, 1992. MOOIJAART & VAN DER WAL 2008 M. Mooijaart & M. van der Wal, Nederlands van Middeleeuwen tot Gouden eeuw. Cursus Middelnederlands en Vroegnieuwnederlands, Nijmegen, 2008. MUUSERS 2002 C. Muusers, ‘<<Ende dienet ter tafelen>>. Culinaire recepten uit de Middeleeuwen’. In: Een wereld van kennis, Bloemlezing uit de Middelnederlandse artesliteratuur, Hilversum, 2002. RUSIO 1531 L. Rusio. Hippiatria Sive Marescalia Lavrentii Rvsii Ad Nicolavm Sancti Hadriani diaconum Cardinalem, in qua præter variorum morborum plurima, ac saluberrima remedia, quadragintatres commodissimæ frenorvm formæ excusæ sunt, vt nullum tam nouo oris vitio laborantem equum inuenias, cui non hinc occurrere possis. Parijs, 1531. RUSIO 1583 L. Rusio. s i u n us s n n nu s s sin u i s n s maladies s u usi u s i u s s n u ns us un u i s Parijs : G. Auvray, 1583. RUSIO 1583 L. Rusio. s i u n us s n n nu s ssin u i s n s maladies des u usi u s i u s s n u ns i us un u i s. Parijs : Thomas Perier, 1583. RUSIO 1610 L. Rusio. s i u n us u s n n nus s s-singuliers contre les maladies des c u usi u s i u s s n u ns us un u i s u n u n u i u n sus un i i i in Parijs, Adrian Perier, 1610. RUSIO 1610 L. Rusio. s i u n us u s n n nus s s-sin u i s n s i s s u usi u s i u s s n u ns us un u i s u n u n u i u n sus un i i i in Parijs, Adrian Perier, 1610 (Herziene en verbeterde druk van de hierboven vermelde). RUSIO 1867 L. Rusio. La mascalcia di Lorenzo Rusio volgarizzamento del secolo XIV., messo per la prima volta in luce da Pietro Delprato, aggiuntovi il testo latino per cura di Luigi Barbieri. Bologna, 1867. SCHÖNER 2002 E. Schöner, Das Viererschema in der antiken Humoralpathologie. Wiesbaden, 1964.SA Beihefte 4. VAN LEERSUM 1912 De Cyrurgie van Meester Jan Yperman : naar de handschriften van Brussel, Cambridge, Gent en Londen. Editie E. C. Van Leersum, Leiden, 1912. VAN LOEY 1980 A.Van Loey, Middelnederlandse spraakkunst. II. Klankleer. Groningen, 1980.
131
VELTMAN 2002 L.M. Veltman, ‘Een astrologisch traktaat voor een adellijke dame in’. In: Een wereld van kennis, Bloemlezing uit de Middelnederlandse artesliteratuur, Hilversum, 2002. EYN CORTE DECLERINGHE DESER SPERE 1983 Werkgroep van Utrechtse Neerlandici (ed.), Eyn corte decleringhe deser spere. Instituut De Vooys, Utrecht, 1983. WESTER 1939 J. Wester, Geschiedenis der veeartsenijkunde. Utrecht, 1939.
URL ALGEMEEN LETTERKUNDIG LEXICON 2012 G.J. van Bork, D. Delabastita, H. van Gorp, P.J. Verkruijsse, G.J. Vis Enkel beschikbaar op de DBNL op: http://www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_00192.php
BIODIVERSITY HERITAGE LIBRARY 2013 Biodiversity Heritage Library collectie online geraadpleegd op 25 april 2013 op http://www.biodiversitylibrary.org/bibliography/25677#/summary COLLECTIE INFORMATIE CENTRUM LEGERMUSEUM Collectie Informatiecentrum Legermuseum, geraadpleegd online op 20 maart 2013 op http://www.collectie.legermuseum.nl/strategion/strategion/i008387.html CORTI E. Corti, Summa Gallicana (online encyclopedie) geraadpleegd op 6 mei 2013 op http://www.summagallicana.it/lessico/r/Rusio%20Lorenzo.htm ENCYCLOPAEDIA BRITTANICA 2012 Encyclopaedia Brittanica, raadpleegbaar online op http://corporate.britannica.com/ 2012. GEÏNTEGREERDE TAALBANK 2009 De Geïntegreerde Taalbank (GTB), Historische woordenboeken op internet. Gebruik van het Woordenboek der Nederlandse Taal, het Vroegmiddelnederlands Woordenboek en het Middelnederlandsch Woordenboek, raadpleegbaar online op: http://www.wnt.inl.nl/ KB-CATALOGUS ONLINE Catalogus van de nationale bibliotheek van Nederland, geraadpleegd op 2 mei 2013: http://opc4.kb.nl/xslt/DB=1/SET=1/TTL=1/SHW?FRST=4 MOLHUYSEN & BLOK 1918 P.C. Molhuysen en P.J. Blok (red.), Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4. A.W. Sijthoff, Leiden, 1918. Tevens beschikbaar op de DBNL: http://www.dbnl.org/tekst/molh003nieu04_01/molh003nieu04_01_2120.php NIJHOFF 1914 M. Nijhoff, ‘Medicinaal gewicht (oud)’, in: De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1915. Martinus Nijhoff, Den Haag 1914. Tevens raadpleegbaar op de DBNL: http://www.dbnl.org/tekst/_sur001191501_01/_sur001191501_01_0046.php VETERINAIR PARASITOLOGISCH LABORATORIUM ‘HET WOUD’ Veterinair Parasitologisch Laboratorium 'Het Woud', geraadpleegd op 22 maart 2013 http://www.wormbestrijding.nl/paard_wormen.html
132