LH No. 155.
_
3 October.
Jaargang 1913.
1 -. ,
ISTATURA
_^
Orgaan der Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging
/
'% ^
/ p
ondor redactie van Dr. H. BURGER en H. R. HOOGENRAAD.
'
Dit blad verschijnt den isten en aden Vrijdag der maand.
^ ' ^
—
—
Boeken en Tijdschriften ter aankondiging, aanbiedingen, vragen en antwoorden in zake Rullverl<eer, Iniichtingendienst en Advertentiën in te zenden bij H. R. HOOGENRAAD, Kromme Kerkstraat 46, Deventer. - Wijzigingen in de Ledenlijst door de leden zelf bij den betrokken Secretaris, door dezen bij den Drukker, Epe. - Verslagen en Aankondigingen van de Afdeelingen, en alle overige stukken bij Dr. H. BURGER, Werfstraat 8, Groningen. Opmerkingen en klacilten in zake de bezorging van Natura te richten tot den Secretaris der Vereeniging: Dr. H. W. HEINSIUS, P. C. Hooftstraat 144, Amsterdam.
^
j^ r j/l Q / l'
f '^
^
M E D E D E E L I N G E N V A N HET HOOFDBESTUUR.
I. SLUITZEOELS VOOR NATUURBESCHERMiNQ. De aandacht wordt nog eens gevestigd op de door de N. N. V. uitgegeven sluitzegels, verkrijgbaar bij Mej. Dr. E. TIMMER, Wilhelminaparlc 26 te Haarlem, tegen de volgende prijzen: I serie van 4 stulcs, franco p. p. f 0.05. 6 serièn „ „ „ „ „ „ - 0.25. IOC „ „ „ „ „ « )j • 3-75' .. Grootere hoeveellieden zijn oolc m commissie te verKojgen, ten verkoop bij vergaderingen, tentoonstellingen, enz. II. LANTAARNPLAATJES. • Bij den aanvang van het winterseizoen wordt in herinnering gebracht, dat met de Lichtbeeldenvereeniging, Spui 23 te Amsterdam, een overeenkomst is aangegaan, krachtens welke de Afdeelingen en de Algemeene leden, bij nauwkeurige opgaaf van datum van gebruik, lantaarnplaatjes van die Vereeniging in gebruik kunnen krijgen, alken tegen vergoeding van verzendingskosten. Alle Afdeelingsbesturen hebben een uitvoerigen catalogus ontvangen, terwijl de Alg. leden dien bij den Conservator kunnen aanvragen. Ook is die, aan bovengenoemd adres, verkrijgbaar tegen toezendmg van f I.—. Voor anderen kost het gebruik der plaatjes f 1.25 per serie. Hieronder volgt een korte opgaaf van eenige serièn natuurhistorische plaatjes. 25 plaatjes. Ontwikkeling van enkele Zoogdieren. 40 „" Ontwikkeling van een Kikvorsch, naar X-stralen foto's. 187 „ Vogels en hunne nesten. 22 „ Aquariums en Terrariums. 22 „ Avonturen van een Dwergmuis, met tekst. 30 „ Over Mieren. 30 „ Bloemen en Insekten, met tekst. 47 „ Honingbij en Bijenteelt, met tekst. 41 „ Krokodillen, Schildpadden, Slangen, met tekst. 43 „ Schadelijke Insekten, met tekst. 43 „ Winterwandeling, met tekst. INHOUD: Mededeelingen van het Hoofdbestuur. —Verslagen: Doetinchem, Breda. - Ingezonden. — Natuurhistorische referaten. - Aankondigingen: Apeldoorn, Amsterdam. — Advertentiën.
[
114 23 plaatjes. Olifanten, Neushoorns. 30 Leven van een Tarweplant. » Levensgeschiedenis van een Vlinder, mei » 35
69
)i
25 23 17
« » ))
43 73 49
n n
41 41
44 23 24
44 26
34 41 "3 9Ö 5Ö
35 65 44 64 45
« )! » » )) )) » « ); n » » «
)! » )7
» »
kkst. Indische planten. De Amsterdamsche Dierentuin. De Watersalamander, met tekst. De Huismuis, met tekst. Uit het Bloemenleven. Kijkjes in de Dierenwereld. Eencellige Zoetwaterdieren, met tekst. Boomen en Boombloei. Bloemen en Planten. Bergplanten van Java, met tekst. De Wezel, met tekst. De Bever, met tekst. Paddenstoelen en Zwammen Oesterteelt, met tekst. Biologische reiniging van afvalwater. Walvischvangst in de 17e Eeuw, met tekst. Het Hout in Amerika, enz. Zeevisscherijen, met tekst. Algemeene Geologie. Windwerking. Werking van stroomend water. Werking van de Zee. Vulkanen, Druipsteengrotten, meteoorsteenen, enz. Ijsbergen en Gletschers, enz. enz. De Alg. Secretaris: Dr. H. W . HEINSIUS.
Vriendelik verzoekt ondergetekende aan allen, die nog collecties der N. N. V. in bruikleen hebben, speciaal die welke de lantaariiplaatjes van Algemene Geologie bezitten, hem even te willen opgeven tot hoe lang ze de bedoelde collecties nog wensen te gebruiken. In afwachting, De Conservator, Denekamp 18/9 '13. J. B. BERNINK. AFDEELING DOETINCHEM.
I
In memoriam J. ENSINK.
1
De Afdeeling Doetinchem heeft een zeer zwaar verlies geleden. Met het plotselinge overlijden van den heer J. ENSINK ontvalt haar een van hare beste leden. Met een viertal anderen behoorde hij tot degenen die het mitiatief namen tot de oprichting der Afdeeling en sedert onafgebroken lid waren. Vooral in de eerste jaren was ENSINK een van de ijverigste werkende leden, en als hij den laatsten tijd wat minder op den voorgrond trad, dan was dat alleen, doordien zijn zeer drukke bezigheden hem beletten zooveel tijd aan zijn lievehngsstudie te wijden, als hij wel gewenscht zou hebben. Maar hij bleef een trouw bezoeker der vergaderingen en daar was hij steeds de vraagbaak van velen. Want zonder twijfel overtrof hij ons allen door zijn grondige en uitgebreide botanische kennis en zijn bekendheid
115
met de plaatselijke flora. Wie iets bizonders vond, ging er altijd dadeliik mee naar ENSINK. Het liefst bewoog hij zich op botaniscli terrein en vooral de groep der grassen en zeggen trok hem bizonder aan. Gedurende zijn lidmaatschap der Afdeeling hield hij voordrachten over fasciatie of bandvorming; over de Carices; over Monotropa hypopitys (stofzaad); over het afvallen en verkleuren der bladeren; over schade door paddenstoelen aan vruchtboomen toegebracht; over de Grassen en over de Mossen. Maar niet alleen dat ENSINK in veel opzichten onze leermeester was, hij toonde zich ook onzen vriend. De weinige vergaderingen, die hij niet bijwoonde, hadden iets leegs : men miste zijn eenvoudige, gezellige persoonlijkheid, zijn verstandig en gemoedelijk woord. W a a r enkele malen meeningsverschiUen rezen, wist hij meer dan eens door zijn takvol optreden een oplossing te vinden. ENSINK had veel hart voor de Afdeeling en als deze thans in onze gemeente tot een zeer gewaardeerde vereeniging is geworden, danken wij dat niet het minst aan ENSINK, die als redacteur van De Graafschapsbode geregeld in dat blad verslag gaf van onze bijeenkomsten, beschouwingen wijdde aan onze tentoonstellingen en zoodoende ons werk in breeder kring bekend maakte. ENSINK'S heengaan laat in ons midden een leegte achter, die zeer, zeer moeilijk weer zal zijn te vervullen. Hij blijve bij ons in eerbiedige gedachtenis! N. G. KAM, Secretaris. AFDEELING BREDA. Zondag ij September deden eenige leden een uitstapje naar de Oisterwijksche vennen en bosschen. — Met prachtig, warm, doodstil weer werd een wandeling gemaakt langs den noordelijken oever van het Esschenven. Van vogels was niet veel te bemerken, wel werd onze aandacht een paar malen getrokken door het geschreeuw van een watervogel (meerkoet?) doch enkele meezen waren de eenige vogels. Planten werden nog wel gevonden, zelfs bloeiende exemplaren van Ranuculus lingua, Potentilla, Illecebrum, Scleranthus, -kruipbrem, vogelpootje, viltkruid, bijvoet, watermunt, gagel, waterklaver, veel Ulricularia die, hoewel nog overvloedig bloeiende toch alreeds er aan dachten zich voor den winter toe te rusten. De kleine Hypericum humifusum, wederik, waternavel, walstroo, St -Jacobskruiskruid, gele margriet, ze deden hun best om nog van de warmte en zonneschijn te profiteeren. Daarbij kwam dat de lage waterstand het mogelijk maakte veel op te merken wat anders onbereikbaar was. Tegen den oever zagen we een paars bloempje, slechts één exemplaar, dat, behalve in zijn kleur, geheel het voorkomen had van Alisma natans, forma terrestre. W e zullen trachten door verdere culturen den waren naam van dit exemplaar te weten te komen. — Eikengallen werden in menigte soorten en exemplaren bewonderd en telkens werd de aandacht getrokken door den algemeenen toestand van het landschap. Prachtig was het water, de lucht, het riet, de achtergrond, het loof- en naaldhout, en waar het terrein niet altijd vlak blijft, verandert natuurlijk ieder oogenblik de indruk. De Witte en Choorvennen waren fraai, ook door hun doodsche stilte. Wil men echter een ruim watergezicht te midden van hei en bosschen, dan is een wandeling naar het Tonneven zeer aan te bevelen; dit vergezicht was dan ook een heerlijk slotstuk aan onze groote wandeling. J. E. CouvÉE. INGEZONDEN. Hooggeachte Redactie ! In mijn vorig stukje, Nattira 148, 2 Mei 1913, komen enige zeer storende drukfouten voor. Blz. 69 r. 16 v. o. staat „Dr. A. AERSE", moet zijn Dr. A. SASSE.
ïi6
Op blz. 70 r. 15 V. b. staat „mijn kijker portretten", moet zijn mijn Urker portretten. Dezer dagen was ik weer in Urk gedurende een week, nl. de Pinksterweelc, als wanneer zeer vele Urkers het geboorteplekje weer opzoeken, als ze aan de vaste wal dienen of wonen en ik werd in STRATZ' opvatting bevestigd: dat er daar wel degelik elementen zitten van 't Middellantse- of Zuid-Europese onderras. Deze maal heb ik nog iets te zeggen naar aanleiding van het verslag in Natura 141, 24 Jan. 1913, van Prof. STOMPS' voordracht over de Sahara. Ik lees daar op blz. 20 r. 5 v. o. „Een praehistorische pijlpunt van vuursteen . . . bewijst, dat deze streek reeds honderd eeuwen geleden door menschen was bevolkt." Met zulke uitspraken moet men zeer voorzichtig zijn. Er zijn volkstammen, die nog heden ten dage het niet verder hebben gebracht dan tot het gebruik van steen voor wapenen en werktuigen, maar er zijn er ook die na 't gebruik van steen tot koper of tot brons en daarna tot ijzer kwamen. In Denemarken was men in 1850 a '60 van mening, dat men naar jaren of beter gezegd eeuwen goed tijdrekenkundig kon spreken van een steen-, brons- en ijzertijd. Maar allengs zijn vele geleerden daartegen opgekomen, b.v. in 1872 JAMES FERGUSSON en in de laatste tijd ten onzent Dr. J. H. HoLWERDA jUN. Men moet wel weten, dat deze tijden veeleer beschouwd moeten worden als tijdperken in de beschavingsgeschiedenis, tijdperken, die vaak ongemerkt in elkaar overgingen. De heer W. J. DE W I L D E te Utrecht zegt dat ook in deel VII der Mededeelingen van 's Rijks Oudheidkundig Museum te Leiden : „men moet die tijden opvatten zooals men ook spreekt van een jongelingstijd, van een zomertijd". Wanneer men dus ergens een stene pijlpunt vindt, moet men eerst onderzoeken of die heden ten dage nóg gebruikt worden in de omtrek van de vindplaats of misschien kort geleden gebezigd werden. Zeer zeker heeft men zo maar niet dadelik het recht om zulk een pijlpunt praehistories te noemen of te verklaren dat het ding honderd eeuwen oud is. Dit bezwaar klemt te meer, wanneer men hoort, dat in 1066 n. C. bij de slag van Hastings nog stene pijlpunten gebruikt werden. Waren deze pijlpunten nu nog in Egypte gevonden met z'n buitengewoon oude beschaving, waarvan men vroeger dacht, dat het geen steentijd gekend had, dan kon het nog wat. Latere onderzoekingen hebben evenwel aangetoond, dat ook E. zijn steentijd_ gehad heeft. Ook de uit het Noorden gekomen Vandalen kunnen misschien - - via Italië Afrika bereikende - ingewerkt hebben op de Saharavolkeren of de invloed van 't kalifaat van Bagdad, dat zich uitstrekte tot in Spanje, langs de N.-kust van Afrika, kan deze stammen geleerd hebben, dat het veel beschaafder is mens en dier te doden met lood en kruit datï met steen. Doch dit zou ik ook nog niet zo dadelik durven beweren, want volkeren, die niet bepaald aan de grote (handels)wegen liggen, waarlangs de beschaving zich voortplant, blijven vaak eeuwen bij eeuwen aan 't oude hangen. Misschien kunnen Prof. STOMPS of de verslaggever, de heer J. HEIMANS, hierover nog wel nadere inlichtingen verschaffen. In ieder geval is een nader onderzoek en beschrijving wel de moeite waard, maar dan door iemand als Dr. HOLWERDA, in overleg met iemand op de hoogte van N oord-Afrikaanse beschavingstoestanden. Amsterdam, 21 Mei 1913.
J. SASSE A Z .
NATUURHISTORISCHE REFERATEN. De invloed van Aluminiumzouten op levende plantencellen. Voor eenige jaren heeft FLURI ontdekt, dat plantencellen, die een tijd lang in een oplossing van een aluminiumzout hadden gelegen, een verandering hebben ondergaan van dien aard, dat het niet meer gelukt, ze te plasmolyseeren. Kort geleden is een hernieuwd onderzoek van die verschijnselen gepubliceerd door Szücs (Jahrbiicher für wissenschaftliche Botanik
117
191J) en hoewel deze de feiten door FLURI waargenomen in hoofdzaak kon bevestigen, geeft hij er een geheel andere verklaring van. FLURI had gemeend, dat uit zijn proeven de slotsom te trekken was, dat aluminiumzouten de doorlaatbaarheid van het protoplasma voor de plasmolyseerende stof yerhoogen. Szücs toont aan, dat deze verklaring onjuist is, maar dat het aluminium de eigenschap bezit, om het protoplasma min of meer te doen verstijven. Een overmaat van aluminiumzout kan dan de verstijving weer opheifen; dit herinnert aan hetgeen men waarneemt bij het neerslaan van eiwitstoffen door zware metalen. De werking van het aluminium is omkeerbaar; wanneer de plantencellen in hun oorspronkelijke kultuurvloeistof worden teruggebracht, kunnen zij zich namelijk geheel en al herstellen. Dit is zeker hoogst merkwaardig, wanneer men bedenkt welke diepingrijpende verandering het aluminium in de levende substantie teweeg brengt. Het onderzoek van Szücs heeft meer belangrijke resultaten opgeleverd; maar met het oog op de lengte van het referaat schijnt het voldoende, nu op de bovengenoemde hoofdzaken de aandacht gevestigd is. WENÏ. Chromoplasten in vegetatieve deelen van hoogere planten. Vrij algemeen is de meening verspreid, dat gele of oranje kleurstoflichamen bij hoogere planten alleen in of in de onmiddellijke nabijheid van de bloem worden aangetroffen. Als eenige uitzonderingen op dien regel vindt men opgegeven de wortels van de peen en de fertiele stengels van sommige paardestaarten. Uit een onderzoek van ROTHERT {Bulletin de rAcadémie des Sciences de Cracovie, Classe des Sciences Mathématiques et Naturelles, Série B: Sciences Naturelles, rpis) is gebleken, dat deze voorstelling niet_ geheel juist is. In het bizonder werden tropische planten onderzocht en hier werden bij tal van vertegenwoordigers van 42 der meest verschillende plantenfamilies van vaatplanten chromoplasten aangetroffen in vegetatieve deelen. Zonder ook maar in het minst een opsomming te willen geven, laat ik hier enkele voorbeelden volgen: luchtwortels van Orchideae, worteldragers van Selaginella, onderaardsche stengels van Dischidia, schijnknollen van Orchideae, jonge spruiten van Gnetiim, bladschijven van Vanda, Ficus, haken van Desmoncus, enz. Wat hun ontstaan betreft, kon aangetoond worden, dat zij zich nu eens uit de groen gekleurde chloroplasten, dan weer uit de kleurlooze leukoplasten vormen. Somtijds gaan zij ook weer in chloroplasten over, of er komen tusschenvormen voor, die een klein weinig bladgroenkleurstof bevatten. Uit het onderzoek blijkt weer duidelijk, dat de chromoplasten morphologisch gelijkwaardig zijn met leukoplasten en chloroplasten. W a t hun functie betreft, meent de schrijver, dat hoogstens gezegd kan worden, dat zij voor de plant niet nadeelig zijn, maar dat van eenig direct nut geen sprake kan zijn, tenzij, voegt hij er aan toe, dat zij er toe mee kunnen werken, om bij sommige doelmatigheidsdweepers de oogen te openen voor verschijnselen in het plantenrijk, die blijkbaar in het geheel geen „doel" hebben, maar waarvan in het beste gevalgezegd kan worden, dat zij onschadelijk zijn voor de plant. WENT. Katalepsie bij Phasmiden. Over de biologie van de „wandelende takken" [Carausius s. Dixippus morosus Br. v. W.) is in den laatsten tijd een en ander geschreven. Daarbij is echter geen melding gemaakt van den „kataleptischen" toestand, waarin deze dieren vaak verkeeren. P. SCHMIDT wijst daarop in Biolog. Centralbl. V. 20 April 191J. In het algemeen zijn het weinig beweeglijke dieren ; zij zitten + 7io van hun leven stil, waarbij zij voelers en voorste pooten langs den kop naar voren uitstrekken. De voorste pooten bezitten zelfs een uitholling, waarin de kop geborgen kan worden. Gewoonlijk zetten zij zich bij duisternis in beweging om te gaan eten, waarbij zij eerst op hun
ii8 pooten heen en weer wiegen, alsof zij deze buigzaam willen maken (volgens U. MEISSNER „een middel om zich tegen vijanden te beschutten en deze at te schrikken'"). Duwt men bij een rustig-zittend dier met een pincet voorzichtig den kop omhoog, zoodat hij een hoek van 40—45° maakt met metathorax en abdomen, dan blijft het dier uren lang in deze onnatuurlijke en vermoeiende houding; hierbij kan men dan nog voorpooten en sprieten uitspreiden. Men kan het dier bok op zijn kop zenen, steunende op vooren middenpooten met het achterlijf loodrecht omhoog, of het aan beide uiteinden van het lichaam ondersteunen, waarbij het niet doorbuigt zelfs bij eenige belasting van het middengedeelte. Hieruit blijkt wel, dat de dieren niet in een gewonen rusttoestand verkeeren, want zijn zij eenmaal ontwaakt, dan bewerken allerlei prikkels (aanraken, beademen, enz.) wegvluchten. Uit het gespannen en toch kneedbaar en iets veerkrachtig zijn der spieren in den „rust"-toestand mag men afleiden dat zij — volgens de omschrijving van „katalepsie", door CHARLES RICHET gegeven — in kataleptischen toestand verkeeren, waarop de dan optredende ongevoeligheid ook wijst. Knipt men bijv. bij een in „rust" verkeerenden Carausius stukken van de sprieten, van de pooten of van het abdomen af, dan behoudt het dier zijn eenmaal aangenomen stand; knijpt men het daarna even met een pincet in het achterlijf, dan ontwaakt het en loopt het weg. Worden bij een kataleptisch dier kop met prothorax en voorste helft van mesothorax afgesneden, dan blijft de rest op de 4 achterpooten staan, alsof niets gebeurd is. Na eenige minuten echter kunnen de pooten het achterstuk van het lichaam niet meer dragen en zakken zij in; zij zijn echter hoogst gevoelig voor prikkels geworden; sommige spieren schijnen zelfs stijfkramp te krijgen, daar de pooten dikwijls bij de geledingen afbreken. Dergelijke afgesneden deelen blijven verwonderlijk lang leven; een achterlijf, door afbinden beschut tegen verbloeden en uitdrogen, blijft dagen lang — soms 12 — leven, met alle eigenschappen van hèt levende dier. Het kopstuk blijft onder dezelfde omstandigheden niet zoo lang leven, maar behoudt de kataleptische eigenschappen, waaruit zou blijken, dat de kopganglieën invloed uitoefenen op het al of met optreden van den kataleptischen toestand. De biologische waarde der katalepsie zou liggen in de energiebesparing en in het meer gelijken op onbeweeglijke voorwerpen. NIERSTRASZ. Over de ontwikkelingsgeschiedenis der HoIIandsche Duinflora. Sinds de Deensche plantkundige WARMING in 1895 en onafhankelijk van hem de Amerikaan MAC MILLAN in 1897 het begrip „oekologie" in de botanische wetenschap invoerden, is de literatuur met tal van onderzoekingen verrijkt, die den physiologischen samenhang tusschen klimaat, bodem en plantengroei tot onderwerp gekozen hadden. De studie van dezen samenhang leidde weer tot ontdekkingen van discontinuïteiten tusschen de flora eenerzijds, het klimaat en den bodem anderzijds, in dier voege, dat uit het optreden van bepaalde planten geconcludeerd werd tot de voormalige aanwezigheid van een ander klimaat, een andere grondsgesteldheid. Voor studiën als hier bedoeld, biedt ook de Nederlandsche flora gelegenheid te over, en jammer is het, dat ten onzent daarvoor zoo weiniobelangstelling bestaat, wat des te meer klemt, wijl vooral de geologie en de physische geografie daarvan zeer veel konden profiteeren. Niets bewijst de juistheid dezer meening meer dan het proefschrift, dat dezer dagen verscheen van de hand van Dr. JESWIET, een leerling van Prof. D E VRIES, over: Die Entwickhmgsgeschichte der Flora der hoUandischen Dünen (Zurich 1913), en waarin hij tot gevolgtrekkingen komt, die van geologische zijde bevestigd, en gelijktijdig met hem, ten deele reeds gepubliceerd zijn. ') Volgens den Schr. nu moeten op grond van de plantenverspreiding •) Men zie daarvoor het art. over den vertikalen bouw der zeeduiuen in het Tijdschrift van l!®',.^^':°'''j''*''""°'?,^<^°°°'schap, 1913, September-aflevering. Met kaart en lo foto's. Ook afzonderlijk m den handel.
119 de duinen tusschen den Hoek van Holland en Den Helder geologisch en botanisch ingedeeld worden in een ouder complex, dat sterk verweerd en uitgeloogd is en dientengevolge een andere flora draagt, en een jonger complex, hetwelk in het geheel niet verweerd is. De vorming onzer duinen geschiedde dus niet in éen, maar in twee tempo's. Tusschen beide in ligt een tijdruimte, gedurende welke een groot deel der oude duinen verwoest en vernietigd werd en het eerst gevormde complex aan een sterke uitlooging en verweering blootstond. Op dit uitgeloogde duincomplex groeien v.n.l. Sarothamnus scoparius, Ulex europaeus, Calluna vulgaris, Dianthus delioïdes. Euphorbia Cyparissias, Genista tinctoria, Genista anglica, Primula acaulis, Carex hirta, Holcus mollis, Festuca ovina, Brachypodium sylvaticiim, Pteridiiim aqiiilintim, Rubus fruticosiis, Galium verum, Jasione montana enz., terwijl op de geologisch jongere, dus minder of niet verweerde duinen Anthyllis vulneraria, Eryngium maritimum., Echium vulgare enz. thuis hooren. Een oud duin jin geologischen zin) bestaat, volgens den Schr., uit drie lagen: onderaan ligt een kalkhoudende zandlaag, daarop een uitgeloogde, kalklooze zandlaag en daarop een geelgekleurde, eveneens kalkarme zandlaag. Een jong duin bestaat daarentegen geheel en al uit kalkhoudend zand, en volgens den Schr. zijn de jongere duinen na de 6e eeuw na Chr. gevormd, een conclusie, die echter naar de meening van referent niet gerechtvaardigd is. Deze bouw is, volgens den Schr., het gevolg van klimaatschommelingen en wel aldus: Vorming der oude duinen: klimaat droog. Veenvorming in de duinvalleien: klimaat vochtig. Uitbreiding der oude duinen: klimaat droog. Uitlooging der oude duinen: klimaat vochtig. Vorming van nieuwe duinen: klimaat droog. Ook deze gevolgtrekkingen worden niet voldoende door feiten gesteund en wat wij van den vertikalen bouw der hoogvenen weten, levert geen steun aan die beweringen. Onze huidige duinflora is ten deele het gevolg van aanpassing aan 'die veranderde klimaats- en bodemgesteldheid, ten deele is zij geheel jong, en in historischen tijd, waarschijnlijk van Frankrijk uit, ons land binnengedrongen. Voor de zeer belangwekkende détails omtrent bodem en klimaat van onze duinen zij ten slotte verwezen naar het geschrift zelf, dat, naar wij hopen, eenmaal gevolgd wordt door een beschrijving onzer duinen, gelijk MASSART die voor de Belgische, WARMING voor de Deensche en REINKE voor de Duitsche duinen gaf. VAN BAREN.
AFDEELING APELDOORN. In de tweede helft van October, de tweede helft van November en vermoedelijk ook in December, zal onze Afdeeling vergaderen. De agenda wordt nog nader in dit blad aangekondigd, maar, waar als een der punten wel steeds „bijdragen der leden" erop voorkomt, spoort het bestuur de leden nu reeds aan, van iedere bijzonderheid (voor hen zelf) die ze opmerken, even een kleine aanteekening te maken. Nog eens, in de natuur is alles belangrijk genoeg om er op de vergadering van haar vrienden melding van te maken. Denk vooral ook aan onze vragenbus, die we, in figuurlijken zin, sterk op den voorgrond trachten te schuiven dezen winter. Weet ge niets mee te brengen, kom dan toch trouw ter vergadering. Kijk altijd even naar aankondigingen in Natura. H. PEUSENS.
I20
AFDEELING AMSTERDAM. A. Bezoek aan het Museum van het Aquarium en aan het Aquarium zelf op Zondagmorgen 12 October om 9 uur. Ingang PI. Middenlaan bij de Muiderpoort. Aangifte tot deelname vóór 9 October aan den Secretaris. Kosten: 10 cents per persoon.
B. EXCURSIE naar IJmuiden op 19 October of bij slecht weer op 26 October. Vertrek per boot om 8 uur 30 minuten van den IJmuider Steiger aan de' De Ruyterkade. Terug over Zandvoort of bij minder geschikt weer over Wijk aan Zee. Kosten: ongeveer f i.—. Aangifte tot deelname vóór 16 October aan den Secretaris. Dr. G. VAN RIJ, Corn. Schuytstraat 54. ADVERTENTIËN a 10 ets. per regel of overeenkomstige ruimte. Qevraagd: Goede microscoop. Beschrijving en prijsopgave: E. G. VAN 'T HOOG, Koninginneweg 187, Amsterdam.
Ledenlijst. Alg. leden. 'Mej. A. E. van der Brugghen, Ubbergen. — J. Th. Ummels, Progymnasium, Venlo. — Mej. IJ. van der Werf, Ondervirijzeres, Veenhuizen I bij Assen. — Mej. H. Brandsma, Onderwijzeres, Bergpoortstraat 9, Deventer. - Afd. Amsterdam. A. Mijs, Leerling 3e klasse van de se H. B. S. 5 j . c, 3e Schinkelstraat 7. - *Mevr. H. H. E. Brouwer ten Gate, Alphen (vroeger Mej. H. H. E. ten Cate, Amstelv. weg). — 'Mevr. H. Wiesrersma Glasz, West- Terschelling (Overgeschreven van Afd. Amsteraam). - *H. C. Funke, Biol Stud. Stargardiaan, Bussnm. 'Mej. S. Kolkmeijer, Bsrkenrodestraat 11, Heemstede - 'M. Coeterier, Bloemgracht 119. *A. Wulff Wageningen, Heerenstraat 298. - Afd. Apeldoorn. *J. H de Boer, Onderwijzer, Wescpe (gem. Olst). — Afd. Arnhem. 'R. O. v. Holthen tot Echten, Assen. — 'Fr. Broersma, Apeldoornsche weg 104. — 'M. van Dissel-Dozy, Prins Hendrikstraat 61. — ' O . Behrens, Emmastraat 39 (Overgeschreven van Afd. Haarlem). — *J. Spinossa Cattela, Eusebius Buitensingel 3, (Overgeschreven van Afd. Leeuwarden). - Afd Breda. *J. W. Lugt, Gansoordstraat 481, Naarden. - 'Dr. J. E. Couvée, Seeligsingel 9. - *J. C. C Kaijser, Koningslaan 26, Bussum. — Afd. Leiden. *C. W. Kramers, Witte Singel loa. — H. G. Kramers, Witte Singel loa. — Afd. Oost-Noord-Brabant. 'Jan Den Doop, Biol. Stud,, Rogstraat D 66, Grave. - Afd. Twenthe. 'Hugo Reerink van Cheribou, p. a. den heer Korteling, Diepenveense weg 45, Deventer. Afd. Utrecht. ' F . de Muunik, Burgemeester Reigerstraat 71. - 'M. de Vries, Bolsfaat gbis. •E. G. Duyvis Jr., Villa „Den Horst", Bosch en duin, Zeist. - W. v. Daatzelaar, Damrak 10, ae Etage, Amsterdam. 'Mej. E. J. Koperberg, Frans-Halstraat i. - Afd. Wageningen. ' J . M. Telders, Engendaalschool, Soest. - Afd. Zwolle. 'W. A. Molenbeek, Notaris, Willemskade.
N. V. Stoomdrukkerij v/h. A. HOOIBERG te Epe. Agentuur van de BAR-LOCK Typewriter Cy. Aan de BAR-LOCK Typewriter Cy. viel de eer t e beurt een tweede schrijfmachine t e mogen leveren aan H. M. de Koningin. STOOMDRUKKERIJ V / H . A . HOOIBERG TE EPE.