OVERZICHT VAN TOETSVORMEN Om tot een zekere standaardisering van de gehanteerde toetsvormen en de daarbij geldende criteria te komen, is onderstaand overzicht vastgesteld. In de afstudeerprogramma's voor de verschillende vakgebieden (4.3.1 t/m 4.3.7) is de invulling van werkvormen en toetsing op dit overzicht gebaseerd. Expliciete vermelding van de toetscriteria per onderdeel blijft om die reden achterwege. Tentamens Mondeling tentamen
In de masteropleiding wordt deze toetsvorm in beperkte mate gehanteerd. Er ligt een vrij sterk accent op reproductie van kennis, maar de mondelinge gespreksvoering biedt veel mogelijkheid om door te stoten naar hogere niveaus van kennis zoals overzicht, verbanden leggen, inzicht, analyse, evaluatie, eigen standpuntbepaling. De docent is flexibel in het aanboren van deelterreinen van kennis en kan schakelen tussen de verschillende beheersingsniveaus. Bij de beoordeling van mondelinge tentamens wordt doorgaans ook gekeken naar de mate waarin de student ter plekke een gestructureerd betoog kan opzetten. De criteria voor mondelinge tentamens (zie verderop onderdeel 8.1 van deze Studiegids) geven inzicht in het hanteren van de verschillende kennisniveaus. Schriftelijk tentamen
Deze toetsvorm is in de masteropleiding eigenlijk alleen geschikt voor het toetsen van een onderdeel dat sterk op verwerving van vaststaande kennis gericht is. Het karakter is sterk reproductief. Ook overzicht, inzicht en evaluatie kunnen getoetst worden, maar een schriftelijk tentamen biedt daarvoor slechts beperkte mogelijkheden. Bij een schriftelijk tentamen zal de docent van tevoren een correctiemodel vaststellen, waarin per vraag is vastgelegd uit welke elementen het antwoord moet bestaan, en hoe elk van die elementen gewaardeerd wordt. Dit gebeurt zowel voor gesloten als voor open vragen. Open-boek-tentamen
Voor een open-boek-tentamen staat evenveel tijd als voor een normaal schriftelijk tentamen, doorgaans ca. 2 uur. Karakter van het open-boek-tentamen is vrij sterk reproductief: in feite wordt hetzelfde kennisniveau verondersteld als bij een 'gewoon' tentamen. Verschil is dat sterker gelet wordt op inzicht in de structuur van de stof, zodat je snel weet waar je iets kunt vinden, en dat het mogelijk is om meer gedetailleerd antwoord te geven vanuit het boek. Binnen onze opleiding is het mogelijk om door middel van een open-boek-tentamen méér stof via méér vragen te toetsen dan via een gewoon schriftelijk tentamen. Daarnaast kan in beperkte mate een koppeling gelegd worden met toepassing van de stof in de praktijk. Criteria, naast de algemene criteria voor een schriftelijk tentamen: weet de student trefzeker de juiste informatie uit het boek te halen? wordt de informatie goed in eigen woorden weergegeven? Take home tentamen
Vergeleken met een open-boek-tentamen is voor het take home tentamen meer tijd beschikbaar, vaak een hele dag. Bovendien ligt het materiaal dat voor de beantwoording van de vragen gebruikt kan worden minder vast: men heeft thuis de beschikking over meerdere bronnen. Als doel van een take home tentamen geldt: studenten laten zien dat ze in de leerstof behandelde concepten begrijpen en kunnen toepassen. Het vraagt van studenten dat ze uiteenlopende informatie kunnen vinden en omzetten in een helder betoog. Een take home tentamen kan bestaan uit enkele kleine essay-opdrachten. Een goede uitvoering van een take home tentamen veronderstelt dat studenten een goed overzicht hebben over de leerstof, zodat ze weten welke informatie ze voor de beantwoording van vragen nodig hebben. Bij de beoordeling wordt gelet op de kwaliteit van de gebruikte informatie (incl. collegestof) en op het niveau (volledigheid, plausibiliteit, consistentie, helderheid e.d.) van de geleverde argumentatie. Overige toetsvormen
T.a.v. enkele belangrijke schriftelijke toetsvormen die niet direct het karakter van een tentamen hebben, is allereerst een hoofdindeling te maken: A. Toetsvormen die overwegend gericht zijn op reproductie
Hieronder vallen: leesverslag, nota B. Toetsvormen die overwegend gericht zijn op zelfstandige verwerking Hieronder vallen: paper, essay, scriptie A. Reproductie-gerichte vormen Toetsvormen als leesverslag en nota zijn uiteraard niet uitsluitend op reproductie gericht. De docent wil altijd iets zien van analyse, evaluatie, kritische standpuntbepaling. Toch is er verschil met toetsvormen die zich specifiek op zelfstandige verwerking richten.
Leesverslag
Bij een leesverslag gaat het om de volgende elementen: Weergave van opgegeven of zelfgekozen literatuur. Bij die weergave kan op de volgende aspecten gelet worden: o inkadering, al dan niet d.m.v. een eigen vraagstelling (bij keuzestof ook verantwoording van de keus); o juistheid van de weergave; o onderscheid hoofd- en bijzaken; o terzake keus van besproken onderwerpen. Analyse. Is de student in staat om de bijdrage van de bestudeerde literatuur aan kennis, inzicht en visie m.b.t. het onderwerp te peilen? o gaat de analyse in op kernzaken uit de bestudeerde literatuur? o worden verbanden binnen het besproken betoog goed gelegd? o worden kernbegrippen goed gehanteerd? o komen relevante aspecten vanuit de stof óf vanuit een breder referentiekader goed in beeld? Evaluatie/standpuntbepaling. Bij een leesverslag is dit geen hoofddoel, het komt er echter wel vaak in mee. Relevante beoordelingsvragen in dit opzicht: o zijn de gekozen punten van evaluatie relevant, bezien vanuit de besproken stof? o doet de evaluatie recht aan de besproken positie? o maakt de student z'n eigen uitgangspunten voldoende expliciet? o is de (beknopte) argumentatie voor het eigen standpunt plausibel? Nota
Een nota verschilt van een leesverslag op het punt dat niet een voorgegeven stuk literatuur, maar een inhoudelijk (deel)onderwerp of een beperkte vraagstelling centraal staat. De informatie wordt vanuit dat onderwerp of die vraagstelling ingebracht. Een overeenkomst is dat een nota een vrij sterk weergevend / verslagleggend karakter heeft. Als afsluiting voor een volledige module binnen het masterprogramma is een nota op beperkte schaal toepasbaar instrument. Voor deze vorm kan, eventueel als tussenstap binnen een module, gekozen worden met het oog op een verkenning / inventarisatie van een wat breder terrein waarop geen volledig onderzoek / standpuntbepaling nodig of haalbaar is. Voorbeelden:
inventarisatie en korte beschrijving van bronnenmateriaal m.b.t. een kerkhistorisch onderwerp; inventarisatie van representatieve opties rond een systematisch-theologische vraagstelling; bespreking van een detailkwestie uit exegese of inleidingswetenschap. In al deze voorbeelden heeft een nota een sterk refererend karakter. Relevante beoordelingspunten:
-
vraagstelling goed afgebakend en goed geoperationaliseerd; selectie van materiaal terzake, relevant, voldoende dekkend; weergave correct, en terzake met het oog op vraagstelling; resultaten expliciet gemaakt, eventueel met het oog op verdere bewerking
B. Verwerkings-gerichte vormen Ook binnen deze groep zijn de verschillen soms moeilijk aan te geven. Paper
De term 'paper' blinkt niet uit door eenduidigheid. Een 'paper' op een wetenschappelijk congres is een onderzoeksbijdrage die mondeling gepresenteerd wordt, en later in de vorm van een artikel gepubliceerd wordt. In het kader van deze masteropleiding wordt bij een 'paper' gedacht aan een schriftelijke productie met de volgende kenmerken: beperkte omvang (max. 8 à 10 pag.); beperkte vraagstelling, vaak opgegeven door docent; zelfstandig betoog, met gebruikmaking van literatuur / bronnen; beknopte conclusies, evt. uitlopend op voorstel voor verder onderzoek. Op basis van die kenmerken zijn de criteria voor beoordeling van een paper ook eenvoudig te geven: vraagstelling goed uitgewerkt en behandeld; adequate selectie van relevante informatie;
-
correcte weergave van gebruikte informatie; helder, herkenbaar eigen betoog; conclusies die gedekt worden door argumentatie; evt. zinnige vragen/aandachtspunten voor vervolg.
Essay
Onder een essay verstaan we een zelfstandig en afgerond betoog over een tamelijk omvattend onderwerp. De kracht van een essay zit niet in detaillering en verantwoording, maar in een creatief en overtuigend eigen betoog. Criteria voor een essay: duidelijke vraagstelling; samenhangende en plausibele argumentatie; eigen standpunt; originaliteit en creativiteit; verzorgde verwoording.
Scriptie
Met 'scriptie' wordt de meest omvangrijke en meest volledige schriftelijke productievorm aangeduid die in de masteropleiding gebruikt wordt. De scriptie combineert de kenmerken van zelfstandigheid in de keus van vraagstelling en de opbouw van het betoog met de eisen van zorgvuldigheid in documentatie, weergave en analyse van het daarbij gebruikte materiaal. De vraagstelling van een scriptie moet enerzijds voldoende afgebakend zijn, maar heeft anderzijds wel een vrij omvattende strekking. Ter vergelijking: een vraagstelling voor een beschrijvende scriptie kan de vorm hebben "wat is de opvatting van theoloog x over onderwerp y?". Bij een nota gaat het eerder om een vraagstelling als "hoe hanteert theoloog x het concept y in zijn boek z?". Voor de eindscriptie van de opleiding worden de Algemene eindtermen als criteria gehanteerd (zie ook de Checklist beoordeling scripties, onderdeel 7.1 in deze Studiegids). Deze eindtermen zijn voor een deel ook inhoudelijk bepaald. Bij korte scripties in de eerdere fases van de opleiding kunnen, als afgeleide van die eindtermen, criteria worden gehanteerd als: Vraagstelling: o helder en eenduidig? o onderzoekbaar? o goed geoperationaliseerd in het vervolg van het onderzoek? Hierbij wordt ook het type vraagstelling in de beoordeling betrokken: een evaluatieve vraagstelling vergt doorgaans meer van de student dan een puur descriptieve vraagstelling, en kan dan ook (mits goed behandeld) met een hoger cijfer beoordeeld worden. Betoog: o wordt een eigen argumentatie opgebouwd? o draagt de argumentatie aantoonbaar bij aan het beantwoorden van de vraagstelling? o is het betoog helder en correct opgebouwd? o worden begrippen eenduidig en correct gehanteerd? worden argumenten op overtuigende wijze gepresenteerd? o worden eigen vooronderstellingen expliciet gemaakt c.q. op transparante wijze gehanteerd? Weergave: o vindt er een goede selectie plaats van materiaal dat voor beantwoording van de vraagstelling nodig is? o wordt goed onderscheid gemaakt tussen hoofd- en bijzaken? o wordt informatie, inclusief standpunten van anderen, correct weergegeven? o wordt informatie geplaatst in bredere kaders van theorieën, stromingen etcetera? o wordt op relevante punten doorgevraagd en een zinnige analyse gepresenteerd? Conclusies: o komen de conclusies voort uit het eerdere betoog? o worden elementen uit het voorafgaande betoog goed samengebracht in de conclusies? o wordt in de conclusies een zelfstandige positie ten opzichte van het onderzochte materiaal ingenomen? o worden de conclusies argumentatief voldoende uitgewerkt?