de tijd
overzicht van het thema de tijd Het schooljaar is begonnen. Diverse activiteiten in groep 3 gaan anders dan de kinderen gewend waren in groep 2: een afwijkende dagindeling, onbekende activiteiten, andere afspraken, enz. Deze nieuwe situatie kan kinderen onzeker maken. Het gebruik van dagritmekaarten en een kalender kan een goede structuur geven. De kinderen zien wat ze gaan doen en wanneer. Veel leerkrachten zeggen aan het eind van een les dat de kinderen over 5 minuten gaan opruimen. Voor kinderen is 5 minuten een abstract begrip. Door hen te laten ervaren hoe lang 5 minuten duren, leren ze inschatten wat ze in die tijd nog kunnen doen. Als u na 4 minuten herhaalt dat de kinderen nog 1 minuut hebben, weten ze dat ze de activiteit moeten afronden. Tijd wordt daardoor functioneel. Overzicht van de activiteiten
Benodigde extra materialen
Hoek: Hoe lang nog?
zandloper van 1 minuut • zandloper van 5 minuten • een dobbelsteen • houten bouwblokken • een memoryspel • een puzzel • een kralenplank met voorbeeld • een bakje met tien (gedroogde) erwten • een leeg bakje • per kind een dun rietje
De kinderen ervaren hoe lang 1 minuut of 5 minuten duren en tellen hoe vaak ze bepaalde activiteiten in die tijd kunnen uitvoeren. Daarna schatten ze in of ze een bepaalde activiteit in 1 minuut of in 5 minuten kunnen afronden. Ze voeren de activiteiten uit en controleren of hun geschatte antwoord klopt.
Les 1: De dag begint
kussen • sok • tandpasta • bord • handdoek
De kinderen begrijpen dat de activiteiten ’s morgens als je opstaat in een bepaalde volgorde plaatsvinden. Die volgorde kan per kind verschillend zijn. Maar … zoals de leerkracht het doet, dat kan toch echt niet! De kinderen verwoorden en tekenen wat bij hun de volgorde is na het opstaan. Met behulp van dagritmekaarten ervaren de kinderen welke activiteiten op school plaatsvinden gedurende de dag.
Les 2: De kalender U maakt met de kinderen een maandkalender voor in de klas. De kinderen oriënteren zich op de dagen van de week en de maand. Bijzondere dagen krijgen een plaats op de kalender.
3
de tijd
aansluiting bij Veilig leren lezen
4
Veilig leren lezen
Veilig de wereld in
Thema
De verschillen tussen groep 2 en groep 3 staan centraal. De inrichting van het lokaal, het werken met de nieuwe materialen, nieuwe vriendjes, leren lezen, een eigen tafeltje, minder spelen en nieuwe regels komen aan de orde. Het planbord wordt (indien aanwezig) geïntroduceerd. Op het planbord worden de verplichte taken en de keuzetaken gevisualiseerd.
De activiteiten bieden een zinvolle uitbreiding. In de lessen wordt aandacht besteed aan dagritmekaarten en de kalender. In de hoek leren de kinderen onder andere in te schatten hoe lang een minuut duurt.
Mondelinge communicatie
De kinderen verwoorden hun gevoelens.
De kinderen doen verslag van de activiteiten in de hoek. Zij beschrijven het opstaan, aankleden en naar school gaan. Zij verwoorden welke activiteiten op een bepaald tijdstip zullen plaatsvinden.
Woordenschat
de eerste • de middelste • de laatste • vooraan • achteraan • in het midden • diverse betekenissen van het structureerwoord ‘aan’ worden geïntroduceerd
de wekker • de stopwatch • de zandloper • het horloge • de minuut • opstaan • aankleden • eerst • daarna • vervolgens • kalender • eergisteren • overmorgen • datum • vak
Thematafel
De thematafel kan afwisselend gevuld worden met boeken en attributen die aansluiten bij de inhoud van de prentenboeken bij de structureerwoorden.
Vanaf week 2 wordt de thematafel ingericht met voorwerpen die aangeven hoe laat het is (wekker, horloge, klok) en voorwerpen die de tijd meten (zandloper, stopwatch). Zonkinderen kunnen er opschriften bij maken (zie aanvullende suggesties op p. 8).
Themawand
Bij elk structureerwoord kan een collage gemaakt worden van allerlei plaatmateriaal dat met het aangeboden woord te maken heeft. Laat de kinderen ook woordkaartjes bij de collages stempelen.
De ingevulde kopieerbladen op de themawand zijn aanleiding tot gesprekjes tussen kinderen over de hoek.
kern 1 • mijn klas
de tijd
hoek: hoe lang nog? Doel • Ervaren hoe lang 1 minuut of 5 minuten duren. • Ontdekken wat je in 1 minuut of 5 minuten kunt doen.
Materiaal en voorbereiding hoekenboek plaat 1 • kopieerblad 1 en 2 • werkboek p. 2 en 3 • verzamel de extra materialen (zie p. 3)
Hoekopdrachten 1 In 1 minuut: Hoe vaak kun je 6 gooien met een dobbelsteen? Hoeveel blokken kun je op elkaar stapelen voordat de toren omvalt? Begin opnieuw als de toren omvalt. Schrijf het aantal blokken op van de hoogste toren. Hoe vaak kun je ‘Lang zal ze leven’ zingen? 2 In 5 minuten: Hoeveel gelijke kaartjes kun je vinden als je in je eentje memory speelt? Draai steeds twee kaartjes om. Als ze niet gelijk zijn, draai je de kaartjes terug. Daarna draai je opnieuw twee kaartjes om.
Introductie van de hoek Bekijk met de kinderen de praatplaat op p. 2 en 3 in het werkboek. De kinderen vertellen wat ze zien op de plaat. Vraag wie er al kan klokkijken. Bekijk samen of het horloge en de klok op de plaat gelijk staan. Laat de kinderen de overige meetinstrumenten van tijd aanwijzen. Bespreek welke voorwerpen meten hoe lang iets duurt en welke laten zien hoe laat het is. In de hoek gaan de kinderen ervaren hoe vaak ze iets kunnen doen in 1 minuut of in 5 minuten.
Bied ter verdieping kopieerblad 2 aan. De kinderen schatten per activiteit in of ze dit binnen 1 minuut of binnen 5 minuten kunnen. Ze zetten een kruis in het vakje bij de juiste zandloper. Daarna voeren de kinderen de activiteiten uit en controleren ze of ze gelijk hadden. Het eerste kind voert de opdracht uit, het tweede controleert of het goed gebeurt en het derde draait beide zandlopers tegelijk om en houdt de tijd bij. Na iedere activiteit kruisen de kinderen de zandloper aan die aangeeft of ze de activiteit binnen 1 minuut of binnen 5 minuten kunnen uitvoeren. De kinderen verzinnen ook zelf nog een activiteit. Ze tekenen die in het laatste vak op kopieerblad 2 en voeren hem uit. Let er goed op dat de rietjes die de kinderen bij het verplaatsen van de erwten gebruiken dun genoeg zijn. De kinderen moeten de erwten er niet doorheen kunnen zuigen. Hang ter afsluiting de kopieerbladen in de hoek op zodat de kinderen de scores kunnen bekijken en vergelijken. Benadruk dat er bij de verschillende opdrachten steeds een beroep wordt gedaan op een andere vaardigheid en soms op een dosis geluk.
Richtvragen Werken in de hoek De kinderen werken in groepjes van drie in de hoek. Het eerste kind voert de opdracht uit, het tweede telt het aantal keren dat de opdracht wordt uitgevoerd en het derde houdt de tijd bij. Alle kinderen voeren alle opdrachten één keer uit. Ze kleuren de resultaten in op kopieerblad 1.
woordenschat
Introductie • Hoe laat is het op de klok? En op het horloge? • Welke voorwerpen laten je zien hoe laat het is? • Welke voorwerpen meten hoe lang iets duurt? Afsluiting • Kun je vooraf zeggen hoe lang je met iets bezig zult zijn?
wekker • stopwatch • zandloper • horloge • minuut
5
kern 1 • mijn klas
de tijd
les 1: de dag begint Doel • Kunnen plaatsen van activiteiten in een bepaalde volgorde in de tijd. • Kunnen gebruiken van bijwoorden van tijd (eerst, daarna, toen enz.) in gesprekken.
Materiaal en voorbereiding werkboek p. 4 • dagritmekaarten (als deze al gebruikt worden of aanwezig zijn) • verzamel de extra materialen (zie p. 3)
Gesprek
Werkboek
Beeld het ochtendritueel uit in een onlogische volgorde, bijv. opstaan, aankleden, tanden poetsen, eten en wassen. Gebruik per onderdeel steeds één voorwerp ter ondersteuning, zoals een kussen, sok, tandpasta, bord en handdoek. Leg de voorwerpen daarna zichtbaar voor de kinderen neer. Eén kind legt de voorwerpen in de volgorde die u net hebt laten zien. Let op dat dit vanuit de kinderen gezien van links naar rechts gebeurt. Laat de kinderen vertellen of dit een logische volgorde is. Om de beurt vertellen enkele kinderen in welke volgorde zij vanochtend de activiteiten uitgevoerd hebben. Een ander kind legt daarbij steeds de voorwerpen in de volgorde die verteld wordt. Wijs de kinderen erop dat er verschillende logische mogelijkheden zijn. Sommige kinderen doen ’s morgens nog meer dan u uitgebeeld hebt, bijv. de hond uitlaten, tvkijken of spelen. Laat hen hierover vertellen en bedenk of zoek samen naar een voorwerp in de klas dat past bij die activiteit. Ook op school doen de kinderen allerlei activiteiten in een bepaalde volgorde. Wellicht wordt er al gewerkt met dagritmekaarten. Bespreek in dat geval (nog eens) de betekenis van de verschillende kaarten en de volgorde waarin ze vandaag hangen. Indien u geen dagritmekaarten gebruikt, vertellen de kinderen welke activiteiten ze op school al gedaan hebben deze ochtend. Help hen hierbij een chronologische volgorde aan te houden. Bijv.: eerst deden we …, daarna … en vervolgens … Vertel hen ook welke activiteiten vanmiddag op school nog aan bod komen. (Zie de aanvullende activiteiten op p. 8 voor het maken van dagritmekaarten.)
De kinderen nemen p. 4 van het werkboek voor zich. De opdracht is om te tekenen wat zij deze ochtend gedaan hebben na het opstaan. Zij tekenen de verschillende activiteiten in de vakken. Wijs erop dat zij de activiteiten in de goede volgorde moeten tekenen (wat deed je eerst, wat daarna enz.). De volgorde wordt aangegeven door het aantal ogen op de dobbelsteen bij ieder tekenvak. Kinderen die dat kunnen mogen ten slotte onder iedere tekening schrijven wat ze gedaan hebben. Laat de kinderen de opdracht in tweetallen nabespreken. De een vertelt in één minuut in chronologische volgorde wat hij of zij getekend heeft. De ander mag intussen kort vragen stellen. Op uw teken krijgt de volgende één minuut de tijd. Deze opdracht kan ook in een groepje van vier uitgevoerd worden. Vraag ter afsluiting naar de verschillen die de kinderen opgemerkt hebben.
woordenschat
6
Richtvragen Gesprek • Wat deed je eerst? En daarna? Vervolgens? • Vertel in de goede volgorde wat je doet als je ’s morgens wakker wordt. • Wie doet er ’s morgens iets wat niet genoemd is?
opstaan • aankleden • eerst • daarna • vervolgens
kern 1 • mijn klas
de tijd
les 2: de kalender Doel • Weten hoe een week en een maand zijn ingedeeld. • Kennen de dagen van de week en hun onderlinge volgorde. • Kunnen omgaan met een kalender.
Materiaal en voorbereiding werkboek p. 5 • stiften • groot vel papier (A2 of A1) • teken op het vel papier een maandkalender, vul de data nog niet in
Gesprek Start deze les met een korte herhaling van wat in les 1 aan de orde is geweest. Bespreek de activiteiten die deze dag in uw groep hebben plaatsgevonden. Vraag de kinderen wat ze al gedaan hebben en wat ze verwachten nog te gaan doen. Laat de kinderen zoveel mogelijk zelf vertellen. Als u beschikt over dagritmekaarten maakt u daar tijdens het gesprek gebruik van. Dan stapt u over naar het onderwerp van deze les. Vraag de kinderen welke dag het is. Welke dagen gaan ze naar school en wanneer is het weekend? Laat de kalender zien die u op het vel papier getekend hebt.
Opdracht Wijs de dag van vandaag aan op de kalender. Zet het cijfer van de datum eronder in het goede vak. De kinderen noemen de dag van vandaag, gisteren, eergisteren, morgen en overmorgen. Wijs de dagen aan en noteer de cijfers van de data in de goede vakken. Maak de kalender af door samen met de kinderen terug te tellen en verder te tellen. Noteer de dag, de maand en het jaar (in cijfers). Om de beurt strepen enkele kinderen de data die al voorbij zijn door. Vul met de kinderen bijzondere activiteiten in op de kalender. Gebruik woorden en tekeningen om duidelijk te maken wat er gaat gebeuren. Vraag bijvoorbeeld wie er deze maand jarig zijn. De jarigen zoeken de datum op de kalender en schrijven hun naam met een ballon erbij. Of teken een bal bij de sportdag of een boom als de groep naar het bos gaat en vraag de kinderen wat ze denken dat ze die dag gaan doen. Schrijf het woord erbij. Tel samen over hoeveel dagen een bepaalde activiteit plaatsvindt of hoe lang het geleden is dat ze
woordenschat
een bepaalde activiteit gedaan hebben. Laat de kinderen dagelijks de vorige dag doorstrepen en laat ze benoemen welke dag en datum het vandaag, morgen, overmorgen, gisteren en eergisteren is. Tel regelmatig hoeveel dagen het duurt tot aan een verjaardag of activiteit die op de kalender staat. Als u maandelijks een nieuwe kalender maakt, of door de kinderen laat maken, groeit het tijdsbesef van de kinderen. Maanden en weken krijgen zo betekenis.
Werkboek De kinderen doen de opdracht op p. 5 van het werkboek. Ze zoeken steeds twee dezelfde letters en die kleuren ze daarna in. Er blijven drie letters over die maar één keer voorkomen. De kinderen vormen een naam met de drie letters (nik). Ze noteren de naam bij de ballon in het werkboek. Een deel van de kalender staat niet op het blad. Weten de kinderen welke dagen en data weggevallen zijn?
Richtvragen Gesprek • Welke dag is het vandaag? • Welke dag was het (eer)gisteren? En welke dag is het (over)morgen? • Wat is de datum van vandaag?
kalender • eergisteren • overmorgen • datum • vak
7
de tijd
aanvullende activiteiten Tijdspelletje in de kring
Verjaardagskalender maken
Zet een doos met verkleedspullen in de kring. Een kind kiest iets uit de doos. Zet de kookwekker, zandloper of stopwatch op 1 minuut. De kinderen geven het kledingstuk in de kring aan elkaar door zolang de tijd loopt. Als de tijd om is, trekt het kind dat op dat moment het kledingstuk vast heeft de kleding aan. Hij of zij pakt een nieuw kledingstuk uit de doos en het spel start opnieuw.
Teken een ballon op A4-papier. Kopieer voor ieder kind de ballon op gekleurd papier. Zet de verjaardag en de naam van ieder kind op een ballon. De kinderen tekenen zichzelf erbij en knippen de ballon uit. Plak aan iedere ballon een touwtje of chenilledraad en hang ze in chronologische volgorde naast elkaar in de klas aan de muur. Wie jarig is geweest krijgt zijn ballon mee naar huis. Door de ballonnen naast elkaar te hangen ervaren de kinderen dat de tijd voorbijgaat. Ze zien ook wie de volgende jarige is en wie er daarna nog jarig zullen zijn.
Klok knutselen van een schoenendoos Laat de kinderen verschillende klokken zien. Zet de schoenendoos rechtop. Teken met behulp van een schoteltje een cirkel op de doos of plak er een rond vouwblaadje op. De kinderen schrijven daar de getallen 1 t/m 12 bij. Ze knippen van stroken papier een grote en een kleine wijzer. Bevestig de wijzers met een splitpen in het midden van de cirkel. De kinderen versieren de rest van de klok.
Dagritmekaarten tekenen De kinderen maken zelf dagritmekaarten die in de klas gebruikt kunnen worden. Bespreek welke verschillende kaarten er moeten komen en wat daarbij getekend kan worden. Voor activiteiten die vaker op een dag voorkomen, worden meerdere dezelfde kaarten gemaakt. Spreek af wie welke activiteit gaat tekenen. Schrijf met een stift de naam van de activiteit op ieder stuk papier. De kinderen maken er een tekening bij. Plak de tekeningen op karton en plastificeer de kaarten. Maak er gaatjes in en hang ze aan een lat met spijkers. Hang de kaartjes met de activiteiten van die dag in chronologische volgorde op en bespreek ze ’s morgens met de kinderen.
woordenschat
Gebruik ter ondersteuning van kinderen met een zwakke taalontwikkeling het kopieerblad woordenschat op p. 39. Zie ook p. 00 van de gebruikswijzer.
8
Boekje van de week Leg 4 A4-vellen op elkaar en vouw ze dubbel tot een boekje. Niet de bladzijden aan elkaar vast. Op de voorkant schrijft het kind zijn of haar naam. Per dag is er een bladzijde beschikbaar om een tekening te maken van de activiteiten van die dag, thuis en/of op school. Als de kinderen dit boekje thuis vullen, kunnen ze hun ouders vragen er zinnetjes of woorden bij te schrijven. Leg de boekjes na een week in de leeshoek.
Boekenhoek Verzamel met de kinderen boeken over dit thema en leg die bij de andere leesboeken van het thema in de boekenhoek. Denk aan boeken over diverse soorten klokken en het meten van tijd, maar bijvoorbeeld ook aan boeken waarin activiteiten in een bepaalde volgorde worden beschreven, zoals een dag van opstaan tot slapengaan. Als de kinderen een week lang hun activiteiten thuis bijhouden in het ‘boekje van de week’ (zie hierboven), kunt u die ook in de boekenhoek leggen.