jaargang 15 . nummer 1 . juni 2011
Meer marktwerking nodig op Curaçao en Sint Maarten
Veel kunstenaars en musici zien digitalisering als bedreiging
‘Overheidssalarissen hoogopgeleiden blijven achter’
Maatschappelijke kosten-batenanalyses voor nieuwe onderwerpen
inhoud Colofon Topics is een uitgave van SEO Economisch Onderzoek
3 Superstars
SEO Economisch Onderzoek Roetersstraat 29 1018 WB Amsterdam T 020 525 1630 F 020 525 1686 E
[email protected] I www.seo.nl
6 Hypotheekregulering kan effectiever
Redactie Barbara Baarsma (hoofdredactie) Tessa Kempen (traffic) Yolanda van Empel (redacteur)
10 Meer marktwerking nodig op Curaçao en Sint Maarten
Fotografie Yon Gloudemans pagina 8, 9, 10: I-stock pagina 16: Marco de Swart Grafisch ontwerp & Illustratie Wazza, Amsterdam Druk StolwijkGrafax ISSN 1385-0970
4 ‘Overheidssalarissen hoogopgeleiden blijven achter’
7 Alleen koffiedrinken heeft weinig zin 8 Minder kosten van wanbetaling 9 Veel kunstenaars en musici zien digitalisering als bedreiging
12 Associate degree vergroot deelname hoger onderwijs 13 Maatschappelijke kosten-batenanalyses voor nieuwe onderwerpen 14 Faits divers 16 Wie wind zaait, zal storm oogsten
‘Het aanbod van talent vergroten, berust op twee eenvoudige principes: laat geen enkel talent verloren gaan en koester het als je het hebt gevonden.’
Superstars Eén Albert Einstein is genoeg om ons inzicht in de natuurwetten te veranderen, één Warren Buffett is genoeg om Berkshire Hathaway vanuit het niets tot het achtste grootste bedrijf van de wereld te maken en één Johan Cruijff is genoeg om totaalvoetbal te creëren. Talentrijke mensen veranderen de wereld en daar profiteert iedereen van. Tegelijk is het aantal grote talenten in de bevolking net zo klein als het aantal zwarte zwanen in de polder. Waarom koesteren we het dan niet meer? Waarom worden de enkele sprietjes die uitsteken boven het veld nog altijd weggemaaid? Nederland is een plat land, zonder bergen, en misschien is dat de reden dat we meer investeren in breedtesport dan in topsport, meer in gelijke kansen in het onderwijs dan in topopleidingen, dat we onrustig worden als niet iedereen hetzelfde verdient en ons slechts veilig voelen als de middelmaat regeert. Hoe groter de kweekvijver met talent, hoe groter de kans op superstars. Het aanbod van talent vergroten berust op twee eenvoudige principes: laat geen enkel talent verloren gaan en koester het als je het hebt gevonden. Het is pure verspilling dat er nu nog grote aantallen kinderen op zeer jonge leeftijd met onvoldoende bagage en taalkennis het basisonderwijs instromen. Op dat moment is ieder mogelijk talent dat erin verscholen zit, reeds verloren. Denk aan kinderen uit achterstandswijken en etnische minderhe-
Barbara Baarsma en Jules Theeuwes
den. Investeren in talent rendeert in de hoogste mate als je dat zo vroeg mogelijk in het leven doet, want dan zijn er nog vele jaren over om de investeringskosten terug te verdienen en rendement te oogsten. Jim Heckman, Nobelprijswinnaar economie, pleit hier steeds voor in zijn vele publicaties over investeringen in menselijk kapitaal. Vervolgens is het dan zaak om binnen de dan grotere populatie scholieren de bijzonder getalenteerde kinderen meer aandacht te geven en nog meer in hen te investeren dan nu het geval is. Kortom, het draait om investeren in menselijk kapitaal.
en erkenning zijn. Hoe groter de beloning en erkenning hoe meer jongeren worden gestimu leerd om hun talenten te ontwikkelen. Of het beter belonen van toptalent leidt tot grotere inkomensongelijkheid is niet op voorhand te zeggen. Wanneer superstars extreem worden betaald, dan neemt de inkomensongelijkheid toe. Het tegenovergestelde kan echter ook. Juist wegens het tekort aan talent neemt de loonongelijkheid in Nederland nu toe. Hoe schaarser toptalent hoe hoger hun lonen ten opzichte van de rest. Een beleid waardoor meer aanbod van talent tot bloei komt, zal de tendens tot ongelijkheid eerder matigen dan vergroten.
De uitgangspunten om in de breedte ‘geen talent verloren te laten gaan’ en in de hoogte ‘elk talent te koesteren’ betekenen dat er meer dan nu moet worden geïnvesteerd in menselijk kapitaal. Van het investeren in de menselijke top mogen hogere rendementen worden verwacht dan van het subsidiëren van negen topsectoren zoals het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van plan is. Beleid voor toptalenten is zinvoller dan beleid voor topsectoren. Kabinet Rutte heeft bovendien moeite met kiezen en wees 9 topsectoren aan, waaronder voedsel, energie, logistiek en water.
Waar gemiddelde Nederlanders vooral last van hebben is de ongelijkheid van het maaiveld. Sprietjes die eruit steken krijgen met top talentenbeleid meer zonlicht, waar ze nu gelijk worden gemaaid. Doordat verschillen de creat iviteit en hard werken aanmoedigen, is de maatschappij met talentenbeleid gemid deld productiever, innovatiever en welvaren der. Het is als vloed in de Noordzee. Talent doet het niveau van de samenleving stijgen en iedereen stijgt mee, net zoals bij opkomend water alle bootjes hoger komen. •
Beleid voor toptalenten leidt tot grotere verschillen tussen mensen en grotere ongelijkheid. Hoe groter het talent en hoe groter de bijdrage aan de samenleving, des te groter mag de beloning
Barbara Baarsma (algemeen directeur SEO Economisch Onderzoek) Jules Theeuwes (wetenschappelijk directeur SEO Economisch Onderzoek)
3
De overheid wil 6 miljard euro bezuinigen door te snijden in eigen vlees. En dat terwijl er in de nabije toekomst een tekort is aan vooral hoogopgeleide ambtenaren. De vraag is of de overheid zich dan niet uit de markt heeft geprijsd. Want juist de lonen van hoogopgeleide ambtenaren blijven achter, zo blijkt uit onderzoek van SEO Economisch Onderzoek.
‘Overheidssalarissen hoogopgeleiden blijven achter’ ‘Bij Defensie wordt gesneden in eigen vlees, en als dat vlees gezond is, doet dat dubbel zoveel pijn.’ Dat zei minister Hans Hillen van Defensie 8 april jl. in een toelichting op de bezuinigingsplannen, waarmee het kabinet akkoord ging. Financieel gezien zijn de bezuinigingen echter noodzakelijk, verklaarde Hillen. Die bezuinigingen zijn deel van een forse besparing op het ambtenarenapparaat die het kabinet aankondigde: een derde van de 18 miljard aan bezuinigingen moet daar vandaan komen. Snijden in en bezuinigen op het ambtenaren apparaat is hard nodig, zo luidt de veronderstelling. Immers, er is zou teveel bureaucratie zijn in Nederland. Het beeld van de overbetaalde ambtenaar die beleidsstukken schrijft, is hard-
Loonontwikkeling van hoogopgeleiden 70% 60% 58% 50% 40% 39% 30% 28% 24%
20% 17%
19%
10% 0% 1996-1999
Overheid
4
1999-2005
1996-2005
‘gelijken’ bij marktsector
nekkig. Even hardnekkig zijn de pogingen om het openbaar bestuur te verkleinen. Het aantal ambtenaren schommelde de laatste decennia wat, met een dieptepunt tijdens de kabinetten Lubbers eind jaren tachtig. Het aantal medewerkers in de zorg en het onderwijs stijgt alleen maar. Hoe dan ook: er moet bezuinigd worden. ‘Dit kabinet kiest ervoor om niet te gaan voor kilometerheffing, beperking van de hypotheekrenteaftrek en verhoging van de pensioenleeftijd’, aldus Jules Theeuwes, wetenschappelijk directeur van SEO Economisch Onderzoek. ‘Als je weigert taken af te stoten, rest de kaasschaaf. Die wordt nu over het openbaar bestuur gehaald. De overheid is een grote werkgever: een kwart van alle werkende Nederlanders werkt in de publieke sector. Zo’n 454.000 mensen werken in het onderwijs en 1,25 miljoen in de zorg. Meer dan een half miljoen mensen werken in het openbaar bestuur (rijk, gemeenten, provincies, waterschappen en zelfstandige bestuursorganen) en bij defensie en de politie. In deze sectoren gaan de grootste klappen vallen. De vraag is of de overheid zich niet vergaloppeert door flink in te krimpen, zonder taken af te stoten. Door de bezuinigingen neemt de personeelsbehoefte weliswaar op korte termijn af. Maar, Nederland staat in de nabije toekomst juist een tekort aan overheidswerknemers te wachten. Alle sectoren in het openbaar bestuur zijn vergrijsd. Is in de marktsector 12 procent van alle werknemers ouder dan 55, in het openbaar bestuur is dat percentage 21 procent. In 2020 is van alle overheidswerknemers 70 procent met pensioen of van baan gewisseld, zo is de verwachting (De grote uittocht, 2010). De beoogde vermindering van het aantal ambtenaren wordt voor een deel dus opgelost door mensen die ander werk vinden of met pensioen gaan. Probleem opgelost? ‘Allerminst’, stelt Theeuwes. ‘Ondanks bezuinigingen ontstaat
er toch een forse personeelsbehoefte in veel deelsectoren in het openbaar bestuur, zo blijkt uit berekeningen van SEO Economisch Onderzoek. Na aftrek van de uitstroom ontstaat nog altijd een netto behoefte aan nieuw te werven personeel. ‘De mensen die overblijven hebben namelijk lang niet altijd de juiste opleiding, werkervaring en competenties. In het openbaar bestuur ontstaat dus op korte termijn een situatie met enerzijds openstaande vacatures en anderzijds een reservoir van boventallige medewerkers’, voorspelt Theeuwes. ‘Let wel’, benadrukt hij, ‘inkrimpen van het overheidsapparaat past in de huidige internationale tendens van een kleinere en betere overheid. Veel overheden, ook de Nederlandse, streven naar minder regels en een meer dienstverlenende overheid. Punt is,’ vervolgt hij, ‘dat betere overheidsdienstverlening staat of valt met een betere focus op kerntaken en met de kwaliteit van de mensen.’ En daar zit ‘m nu net de pijn: door de kaasschaaf dreigt bij de overheid juist een tekort aan mensen met de juiste kwalificaties. In het openbaar bestuur werken relatief veel hoogopgeleiden: liefst 53 procent is hoogopgeleid, tegen 28 procent van de werknemers in de marktsector.
Loon hoogopgeleiden De arbeidsmarkt voor hoogopgeleiden wordt echter een steeds kleinere vijver waarin steeds meer werkgevers vissen. Want het einde van de groei van het aantal hoogopgeleiden is in zicht. Na 2020 wordt zelfs een krimp van de beroepsbevolking verwacht. Het openbaar bestuur moet steeds harder concurreren om het schaarse (jonge) talent met het bedrijfsleven. Theeuwes: ’De grootste uitdaging zit vermoedelijk niet in de grote uittocht of de vele bezuinigingen, maar in de grote wisseling van uitstromend personeel door nieuw personeel in een omgeving van bezuinigingen en een steeds krapper wordende arbeidsmarkt.’
heid, vooral aan hoogopgeleide werknemers. In die periode stegen de lonen van hoogopgeleiden bij de overheid in drie jaar tijd gemiddeld met 17 procent, terwijl de lonen van vergelijkbare werknemers in vergelijkbare functies in de marktsector met 28 procent toenamen. Ook in de periode daarna stegen de lonen in de marktsector harder dan bij de overheid. In negen jaar tijd is de loonontwikkeling van hoogopgeleiden bij de overheid daardoor 19 procentpunten achtergebleven: 39 procent tegenover 58 procent (zie figuur). In het openbaar bestuur is de achterstand in loonontwikkeling nog beperkt gebleven tot 12 procentpunten (44 procent om 56 procent). ‘Maar’, nuanceert Berkhout, ‘loon alleen is natuurlijk niet doorslaggevend voor werknemers bij de keuze van een baan. De overheid wordt door de huidige bezuinigingsronde en de achterblijvende lonen van hoogopgeleiden een minder aantrekkelijke werkgever. Daarmee wil ik niet zonder meer pleiten voor hogere ambtenarenlonen. Maar de overheid moet zich wel realiseren dat haar uitgangspositie op de arbeidsmarkt niet denderend is en dat de arbeidsmarkt één markt is, waar lonen als gevolg van vraag en aanbod tot stand komen.’
‘Door de kaasschaaf dreigt bij de overheid een tekort aan mensen met de juiste kwalificaties.’
Het salaris zal werknemers dan waarschijnlijk niet over de streep trekken. Het loon van hoogopgeleiden bij de overheid steeg tussen 1996 en 2005 weliswaar gemiddeld met 39 procent, zo blijkt uit onderzoek van SEO Economisch Onderzoek, maar, dat is minder dan het loon van vergelijkbare werknemers in vergelijkbare functies in de marktsector, dat met 58 procent toenam (zie figuur). In 2005 konden hoog opgeleiden in de publieke en private sector nog gemiddeld hetzelfde verdienen. Onderzoeker Ernest Berkhout: ‘Weliswaar heeft de marktsector de achterstand ingehaald, maar als dat wordt doorgezet komt de overheid op achterstand. Ambtenaren hebben gemiddeld genomen de cao-salarisverhogingen van de marktsector gevolgd. In die zin staan ze dus gelijk met de marktsector. Maar de werkelijk verdiende lonen in de marktsector stijgen veel harder dan die in de overheidssector.’ Daardoor wordt de doelstel-
Wat kan de overheid dan doen om meer hoger opgeleiden aan te trekken? Daar is geen eensluidend antwoord op, aldus Berkhout. ‘Hoe meer hoogopgeleiden en hoe meer vergrijzing, hoe manifester het probleem. Maar hoger loon kan nooit alleen soelaas bieden, want die race verliest de overheid altijd. Die hebben geen winstuitkeringen en auto’s van de zaak als de conjunctuur een keer meezit.’ ling van de overheid, om concurrerend te zijn en blijven op de arbeidsmarkt, niet gehaald. ‘De overheid baseert haar loonruimte op de gemiddelde ontwikkeling van cao-lonen in de marktsector’, licht Berkhout toe. ‘De feitelijke lonen in de marktsector zijn tussen 1996 en 2005 echter harder gegroeid, vanwege een stijgende individuele looncomponent. En die is vooral aan hoogopgeleiden ten goede gekomen. Omdat de overheid bij de verdeling van haar loonruimte geen onderscheid maakt naar functieniveau, zijn vooral de lonen van hoogopgeleiden minder snel gestegen dan in de markt. De loonontwikkeling van laagopgeleiden heeft daarentegen gelijke tred gehouden met de marktsector.’ Vooral eind vorige eeuw zijn in de marktsector bovenop het cao-loon meer eenmalige belo ningen en periodieken verstrekt dan bij de over-
‘De overheid zou meer reclame kunnen maken voor haar non-monetaire voordelen’, stelt Berkhout. Zoals de inhoud van het werk. Op dat gebied kan zij zich meestal onderscheiden van de marktsector. Maar voor overheidstaken die inhoudelijk concurreren met de marktsector, zal het salaris eerder doorslaggevend zijn bij de keuze voor een baan bij de overheid of in de marktsector. Gelukkig is het salaris voor hoogopgeleide starters wel belangrijk, maar niet het allerbelangrijkste. Affiniteit met het werk staat voor hen voorop, zo blijkt ieder jaar weer uit ons Studie & Werk-onderzoek. Daar zou de overheid hoop uit kunnen putten.’ • E. Berkhout, S. van der Werff, A. Heyma: Het verdiende loon? In opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (SEO-rapport 2010-39).
5
Hypotheekregulering kan effectiever De huidige regulering op de hypotheekmarkt dekt alle problemen op de markt af. Maar die regels kunnen effectiever. Dat blijkt uit onderzoek van SEO Economisch Onderzoek in opdracht van De Nederlandse Vereniging van Banken.
6
Minister van Financiën Jan Kees de Jager maakt echter duidelijk dat dat laatste voorstel (CDA) kondigde aan dat er per 1 augustus geen ernstige repercussies kan hebben. Voor starnieuwe 100 procent aflossingsvrije hypotheters en laagopgeleiden impliceert het hoge beken meer mogen worden afgesloten. Zo wil hij talingsrisico’s. Immers, de hypotheeklasten in consumenten beschermen tegen overkreditede eerste jaren stijgen fors door de maatregel, ring. Het nieuwe beleid is mede gebaseerd op juist in een periode dat deze groepen nog een het SEO-onderzoek Publieke belangen en hyporelatief laag inkomen genieten. Dat vergroot de theekregulering. kans dat ze hun hypotheekverplichtingen niet kunnen nakomen. Dit staat haaks op de norDe maatregelen zijn nodig omdat in Nederland male inkomensontwikkeling, waarin starters veel mensen meer geleend hebben dan hun later in hun carrière naar verwachting meer huis waard is. Dat gaf tot 2008 weinig problegaan verdienen. men, want de huizenprijzen zaten in de lift. Maar dat is Het curieuze is dat sommige maatregelen in het huidige economische het afsluiten van hoge hypotheken beperken, klimaat niet meer het geterwijl andere dit gedrag juist bevorderen.’ val: de huizenprijzen dalen. Onderzoeker Marco Kerste: ‘Mensen met een hoge aflossingsvrije hypoEen betere manier om het restschuldrisico te theek die willen of moeten verhuizen, lopen beperken dan de twaalf procent tophypotheek dan een hoog restschuldr isico. De waarde van in zeven jaar af te lossen, is om maximaal 50 hun woning bij verkoop is mogelijk niet volprocent van de hypotheek aflossingsvrij te madoende om de hypotheek af te lossen. Daarnaast ken. Kerste: ‘Daarmee dek je wel het restschuld kan een gebrek aan aflossing aan het einde van risico af, maar spreid je de extra lasten over de de looptijd een steeds groter probleem gaan looptijd van de hypotheek en beperk je het betavormen met het oog op het versoberende penlingsrisico uit het AFM-voorstel.’ Deze conclusioenstelsel.’ sie uit het onderzoek is nu ook in de nieuwe, door de banken, het ministerie en de AFM geDe AFM wilde dit probleem in eerste instantie adopteerde Gedragscode Hypothecaire Finanaanpakken door te eisen dat de hypotheek maxiciering opgenomen, zij het met een maximale maal 112 procent van de waarde van het huis top van tien in plaats van twaalf procent. vertegenwoordigt. Bovendien zouden huizen bezitters de twaalf procent tophypotheek binDe nieuwe gedragscode is onderdeel van een nen zeven jaar moeten aflossen. Het onderzoek breed pakket aan (bestaande) overheidsregule-
ring op de hypotheekmarkt, waarvan een deel erop is gericht om huishoudens te beschermen tegen het nemen van te grote financiële risico’s. De vraag is of de bestaande regulering de consument, de overheid en de geldverstrekkers voldoende tegen de risico’s beschermt. Ja, zo blijkt uit het onderzoek van SEO Economisch Onderzoek. De meeste publieke belangen zijn afgedekt door de huidige regelgeving. Maar, waarschuwen de onderzoekers, dat wil niet per se zeggen dat deze regels ook altijd (alleen) het gewenste effect hebben. ‘Het curieuze is’, aldus onderzoeker Peter Risseeuw, ‘dat sommige maatregelen het afsluiten van hoge hypotheken beperken, terwijl andere dit gedrag juist bevorderen.’ Zorgplicht en provisie- en transparantieregels moeten ervoor zorgen dat hypotheekadviseurs hun klanten een passend advies geven. Aan de andere kant zijn er maatregelen die consumenten juist stimuleren om te lenen en/of niet af te lossen, zoals de hypotheekrenteaftrek. Die paradox kan onbedoelde effecten met zich meebrengen, zoals het voorbeeld van de tophypotheek laat zien. De maatregelen om het topgedeelte in de eerste zeven jaar af te lossen beoogden immers om de consument te beschermen tegen het restschuld risico. Echter, diezelfde maatregelen zouden het risico vergroten dat laagopgeleiden en starters hun hypotheekverplichtingen niet kunnen nakomen. Risseeuw: ‘Het is dan ook terecht dat dit voorstel niet terugkomt in de gedragscode.’
Welzijnswerk moet meer inzetten op projecten die hun effect bewezen hebben. Maar, daarvoor is meer expertise en onderzoek nodig. ‘Doelgerichte, intensieve trajecten lijken meer op te leveren.’
Alleen koffiedrinken heeft weinig zin Zetten schuldhulpverleningstrajecten zoden aan de dijk? Of projecten om schoolverzuim, drugsgebruik en het aantal tienerzwangerschappen te verminderen? Of om de gezondheid van ouderen te verbeteren? Welzijnsprojecten zijn er in vele soorten en maten. Zeker met het oog op de bezuinigingen willen gemeenten weten wat de maatschappelijke kosten en baten van die projecten zijn. Zo kunnen zij vooraf beoordelen hoe ze het beschikbare budget het beste kunnen inzetten. Leveren ze de samenleving ook wat op, in euro’s?
‘De kredietbeperkende maatregelen, zoals de gedragscode, behoeden sommige groepen mensen weliswaar om onverantwoorde leningen aan te gaan’, aldus Risseeuw, ‘maar ze zetten ook de leencapaciteit onder druk.’ Zo werd in het oorspronkelijke voorstel van de AFM aangestuurd op een strengere behandeling van zelfstandigen, waaronder de groeiende groep zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel). In plaats van gebruik te maken van de kennis die banken vaak hebben over de (private) financiële situatie van deze groep, werden zij verplicht zich te baseren op financiële jaarcijfers over drie jaar die een groeiend verloop moesten laten zien. Dit lijkt in het uiteindelijke voorstel genuanceerd te zijn. Het woord is nu aan de Tweede Kamer. Aandacht hiervoor is van groot belang, volgens Risseeuw. ‘Beperken van de leencapaciteit van zzp’ers past niet in een economie die steeds meer draait op flexibele arbeidskrachten. Daar is het socialezekerheidsstelsel in de volle breedte nog niet op ingericht: niet als het gaat om pensioenen en arbeidsongeschiktheid, en ook niet op het gebied van hypotheekverstrekking. Het beperkt de ruim 600.000 zzp’ers op de woningmarkt, zodat de vraag naar koopwoningen afneemt en huizenprijzen verder dalen.’ • M. Kerste, P. Risseeuw, B. Baarsma, N. Rosenboom. M.m.v. J. Weda: Publieke belangen en hypotheekregulering. In opdracht van de Nederlandse Vereniging van Banken (SEO-rapport 2011-19).
Dat is sterk af hankelijk van het project, zo blijkt uit onderzoek van SEO Economisch Onderzoek. Om zicht te krijgen op het maatschappelijke effect van welzijnsprojecten namen de onderzoekers zeven welzijnsprojecten onder de loep. Zij maakten daarbij onderscheid tussen jongeren- en ouderenwerk en schuldhulpverlening. Wat blijkt? Drie projecten gericht op het verbeteren van de gezondheid van ouderen leidden tot een betere gezondheid van ouderen, met lagere kosten van gezondheidszorg als gevolg. Twee projecten gericht op het verbeteren van competenties van jongeren en het verminderen van risicovol gedrag leidden tot minder schoolverzuim, minder gebruik van alcohol en drugs en minder risicovol gedrag. Bovendien: de schoolprestaties van jongeren verbeterden. Daardoor vonden zij vaker een baan en hoefden minder vaak een beroep te doen op een uitkering. Ook deden zij minder vaak een beroep op gezondheidszorg en vertoonden minder crimineel gedrag. Geen aantoonbaar positief effect hadden daarentegen projecten gericht op het verbeteren van seksueel gedrag van jongeren. En dan de schuldhulpverlening. Daarvoor kunnen ‘veel effecten niet gekwantificeerd worden’, aldus het onderzoek. ‘Mensen die een schuldhulpverleningstraject volgen hebben wel minder stress en zijn zelf minder tijd kwijt aan het regelen van hun financiën’, aldus onderzoeker Lucy Kok. ‘Bovendien hebben ze meer kans om aan het werk te gaan, waardoor hun inkomenspositie verbetert. Woningcorporaties, gemeenten en energiebedrijven hebben minder kosten door huisuit-
zettingen en afsluiting van gas en licht. Ook werkgevers gaan erop vooruit doordat werknemers met schulden zich beter kunnen concentreren en minder tijd kwijt zijn aan het regelen van hun schulden. Maar de kosten voor een traject zijn hoog, en hebben niet altijd het gewenste resultaat.’ Wat zeggen deze tegenstrijdige onderzoeksresultaten nu over de maatschappelijke baten van welzijnswerk? ‘Punt is’, aldus Kok, ‘dat welzijnsorganisaties continu vernieuwen, de projecten veranderen voortdurend. Er bestaat weinig zicht op wat werkt, en wat niet. Dat moet veranderen.’ Vreemd genoeg bestaat er geen specifiek vakgebied dat zich bezighoudt met de effecten van welzijnswerk en maatschappelijke dienstverlening. Welzijnsorgani saties zouden meer moeten werken volgens protocollen, effectstudies doen en herhalen wat werkt door bij de start van een nieuw project samenwerking met een universiteit te zoeken. Kortom, voor meer hoogwaardig effectonderzoek is meer uniformiteit nodig in de werkwijze.’ Kun je op basis van dit onderzoek dan niets zeggen over het maatschappelijk rendement van welzijnsprojecten? ‘Het lijkt erop dat doelgerichte, intensieve projecten meer opleveren’, aldus Kok. ‘Dat zie je heel duidelijk bij de projecten voor ouderen. De gezondheid van ouderen die meerdere keren per week naar gymnastiek gaan, verbeterde aantoonbaar. Dat was niet het geval bij ouderen die een keer per week gingen.’ ‘Welzijnsorganisaties kijken nu veelal alleen naar het aantal mensen dat ze bereiken’, vervolgt Kok. ‘Maar alleen samenkomen heeft vaak geen nut. Goedkoop is dan vaak duurkoop. Specifieke activiteiten gericht op competentieontwikkeling of tegengaan van risicovol gedrag leveren meer op. Zo zijn jongerencentra zonder gestructureerd aanbod weliswaar goedkoop, maar leveren zij geen baten op. Alleen koffiedrinken in een jongerencentrum heeft weinig zin.’ • C. Berden, L. Kok: Kosten en baten van welzijn en maatschappelijke dienstverlening. In opdracht van MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening (SEO-rapport 2011-03).
7
Minder kosten van wanbetaling Wie de Nederlandse klassieken kent, is bekend met de gerechtsdeurwaarder A.B. Dreverhaven in de roman Karakter van Ferdinand Bordewijk. Dreverhaven is een bullebak en mede door dit boek is het onsympathieke beeld van de gerechtsdeurwaarder als meedogenloze uitvoerder van een gerechtelijk vonnis bij het grote publiek blijven hangen. Ondertussen is Nederland al lang niet meer de klassenmaatschappij die wordt geschetst in de roman van Borderwijk en is de omgang van gerechtsdeurwaarders en schuldenaars veel zakelijker en professioneler. Uit het recente SEO-rapport Kosteneffectiviteit domeinmonopolie gerechtsdeurwaarder, over de rol van de gerechtsdeurwaarder in de samenleving blijkt dat het nog altijd beter kan. Beter in de zin van kosteneffectiever. De gerechtsdeurwaarder speelt een centrale rol bij het gerechtelijk incasso van onbetaalde rekeningen of andere vorderingen. Bij die invorderingsprocedures horen ambtshandelingen die alleen de gerechtsdeurwaarder mag uitoefenen en die daarmee tot het zijn domeinmonopolie behoren. De boodschap van het rapport is volgens onderzoeker Barbara Baarsma: ‘dat sommige ambtshandelingen binnen het domeinmonopolie van de gerechtsdeurwaarders goedkoper kunnen worden uitgevoerd, zonder daarbij tekort te doen aan de kwaliteit en de rechtszekerheid. Dat is wat wordt bedoeld met kosteneffectiviteit.’ Wat volgens projectleider Jules Theeuwes opvalt bij het inspecteren van het domeinmonopolie van de gerechtsdeurwaarder is dat er ‘in wezen twee belangrijke soorten ambtshandelingen zijn, namelijk het dagvaarden en exploten van betekening en het dwang uitoefenen.’ In het eerste geval meldt de gerechtsdeurwaarder aan de schuldenaar dat hij voor de rechter moet verschijnen, of laat hem weten dat de rechter een uitspraak heeft gedaan. De tweede soort ambtshandeling heeft te maken met het uitvoeren van de rechterlijke uitspraak, bijvoorbeeld het leggen van beslag op het loon of een uitkering. Baarsma: ‘Belangrijk onderscheid is dat het eerste alleen maar gaat over het brengen van een boodschap, het verschaffen van informatie en dat het tweede gepaard gaat met dwang uitoefenen, iets wat in een democratische samenleving wettelijk alleen door de overheid mag.’ Bij het uitoefenen van dwang is de gerechtsdeurwaarder ook het verlengde van de overheid. Het brengen van een boodschap is van een heel andere orde en zou je anders kunnen organiseren, buiten het domeinmonopolie van de gerechtsdeurwaarder. Een voorstel hoe dagvaarden en exploten van betekeningen anders kan, wordt in het rapport uitgewerkt. Theeuwes vult aan dat die tweedeling in dagvaarden en beteken versus dwang uitoefenen in alle landen terug te vinden is. Maar voegt hij eraan toe: ‘opvallend is dat in alle landen dwang uitoefenen zonder uitzondering tot het domeinmonopolie van de gerechtsdeurwaarder wordt gerekend, maar dat
Sommige ambtshandelingen binnen het domeinmonopolie van de gerechtsdeurwaarders kunnen goedkoper worden uitgevoerd, zonder daarbij tekort te doen aan rechtszekerheid. 8
landen onderling verschillen wat betreft de ambtshandeling dagvaarden en betekenen. In Nederland en België behoort het wel tot het domeinmonopolie, maar bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland niet.’ In het rapport wordt doorgerekend wat het zou schelen als de ambtshandeling ‘dagvaardingen en exploten van betekening’ van de gerechtsdeurwaarder vervangen wordt door het sturen van een aangetekende brief met ontvangstbevestiging. Waarbij altijd kan teruggevallen worden op het huidige arrangement met de gerechtsdeurwaarders voor de hardnekkige gevallen van schuldenaars die de aangetekende brief weigeren in ontvangst te nemen. Theeuwes: ‘Het gaat daarbij om een eerste verkenning van de orde van grootte van de kostenbesparing’. De kostenbesparing is per geval behoorlijk groot, een aangetekende brief kost 8,15 euro terwijl de vergelijkbare gerechtsdeurwaarderkosten ongeveer 74 euro zijn. ‘Het gaat om honderd duizenden gevallen per jaar’ aldus Baarsma, ‘dat tikt aan en we hebben het dan ook over een jaarlijkse besparing van om en nabij de 60 miljoen.’ Het tweede rekenvoorbeeld in het rapport becijfert de potentiële kostenbesparingen van de invoering van een vereenvoudigde gerechtelijke procedure voor niet-betwiste incasso’s. In heel veel gevallen gaan incasso’s over rekeningen die niet worden betaald, maar waarbij niet betwist kan worden dat de debiteur een verplichting heeft om te betalen, omdat zijn handtekening op het contract staat. Denk aan huurschulden, studieschulden en schulden bij postorderbedrijven. Dit soort onbetwiste vorderingen komt relatief vaak voor en gaat niet altijd over enorme bedragen. De huidige gerechtelijke procedure met inschakeling van gerechtsdeurwaarders is te omslachtig en kan vervangen worden door een veel simpeler procedure zonder gerechtsdeurwaarder en waarbij ook de tussenkomst van de rechter tot het strikte minimum wordt teruggebracht. Een dergelijke vereenvoudigde procedure is al mogelijk voor internationale vorderingen binnen de Europese Unie. Het rapport concludeert dat deze vereenvoudigde juridische procedure ook binnen Nederland ingevoerd zou moeten worden. Uit de berekeningen blijkt dat hiermee jaarlijks meer dan honderd miljoen euro kan worden uitgespaard. De kosten van de ambtshandelingen van de gerechtsdeurwaarder zijn een onderdeel van de maatschappelijke kosten van wanbetaling. Volgens Baarsma is ‘wanbetaling onvermijdelijk in economie, maar wat je wel kan doen is streven naar zo laag mogelijke kosten van dit euvel.’ ‘Zonder dat dit de kwaliteit of rechtszekerheid aantast’, vult Theeuwes aan. Wat Dreverhaven van deze voorstellen zou vinden, staat niet in het boek van Bordewijk. • B. Baarsma, J. Theeuwes. M.m.v. M. Barendrecht: Kosteneffectiviteit domeinmonopolie gerechtsdeurwaarders. In opdracht van DAS (SEO-rapport 2010-81).
Kunstenaars en musici hechten waarde aan auteursrecht in een digitale omgeving. Dat blijkt uit onderzoek onder ruim 4.000 mensen met een creatief beroep. De meningen verschillen desondanks sterk.
Veel kunstenaars en musici zien digitalisering als bedreiging Digitale distributie van hun werk zien de meeste makers eerder als een bedreiging dan als een kans, zo blijkt uit het onderzoek van SEO Economisch Onderzoek. Dat geldt zowel voor het downloaden van auteursrechterlijk materiaal zonder toestemming (filesharing) als creatief hergebruik van hun werk (remixing). Er moet dan ook harder opgetreden worden tegen consumenten en websites waar consumenten gratis muziek downloaden, vindt een meerderheid. Ook de onderhandelingspositie ten opzichte van opdrachtgevers en exploitanten vinden de meeste kunstenaars en musici ‘zwak’. Wel beoordelen zij de ‘collectieve beheersorganisaties’, zoals Buma/Stemra, Sena, Norma Norma en Lira, positief. Deze cbo’s regelen collectief goed wat ze individueel niet kunnen, vinden de meesten. De meningen verschillen desondanks sterk. De onderzoekers maakten onderscheid tussen zeven typen makers en uitvoerenden. Digitale ontwikkelingen hebben relatief weinig invloed op de activiteiten van de ‘digitaal resistenten’: regisseurs, ontwerpers en beeldend kunstenaars. De zogeheten handhavers zien weliswaar kansen in digitale ontwikkelingen, maar vinden de bedreigingen minstens zo groot.
‘Generatie 2.0’ ziet juist kansen in filesharing en remixing. Deze groep is relatief jong en voelt zich financieel niet of nauwelijks bedreigd door digitale ontwikkelingen. De muziekwereld is oververtegenwoordigd in deze groep. En dat is opvallend aangezien de muziekwereld grondig is veranderd door digitalisering. Waarschijnlijk komt dat doordat hun inkomsten voor het grootste deel uit gages komt, en niet uit rechten. De ‘analoge generatie’ – waaronder veel auteurs, journalisten, fotografen en vertalers – ziet daarentegen weinig brood in digitalisering. Deze groep is relatief oud, werkt veel en heeft vaak te maken met een negatieve inkomensontwikkeling. De muziekwereld is ondervertegenwoordigd in deze groep, evenals regisseurs, scenaristen en beeldend kunstenaars. De ‘digitale debutanten’ zien kansen in digitale ontwikkelingen, maar weten nog niet zo goed hoe zij deze kansen moeten benutten. Onder hen zijn veel scenaristen, acteurs en regisseurs, veelal ouder dan 45 jaar.
gages, en zij kampen met een negatieve inkomensontwikkeling. De ‘zelf bewuste makers’, ten slotte, verdienen hun brood vooral door exploitatie in eigen beheer en werken zelden in dienstverband. Oververtegenwoordigd zijn fotografen, beeldend kunstenaars, tekenaars en ontwerpers. Zij zijn beducht voor filesharing en remixing, maar zien desalniette min veel kansen in digitale ontwikkelingen. Hun inkomensontwikkeling is relatief gunstig. Onderzoeker Joost Poort: ‘Onder de gemiddelde opvattingen van makers en uitvoerend kunstenaars ligt dus een verscheidenheid aan opinies. Leeftijd is daarbij de belangrijkste scheidslijn, maar het doet geen recht alles af te doen als een generatieconflict. Zo zijn ook opleiding, inkomen en creatieve discipline duidelijk van invloed.’ • J. Weda, I. Akker, J. Poort, P. Rutten, A. Beunen. M.m.v. P. Risseeuw: Wat er speelt. In opdracht van WODC (SEO-rapport 2011-17).
‘Verontruste jongeren’ lijken in leeftijd en professionele achtergrond op generatie 2.0 maar staan aanzienlijk negatiever tegenover digi talisering. Hun inkomsten bestaan vooral uit
9
Meer marktwerking nodig op Curaçao Er is veel winst te behalen met effectievere concurrentie op Sint Maarten en Curaçao, de nieuwe landen binnen het Koninkrijk. Hoe ziet effectief mededingingsbeleid voor deze kleine eilandeconomieën eruit? Dat onderzoekt SEO Economisch Onderzoek.
Curaçao en Sint Maarten zijn eilanden met een heel eigen economisch karakter, cultuur en politiek-bestuurlijke omgeving. Sinds ‘10-10-10’ zijn het autonome landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Vanaf 2005 is er gewerkt aan een gezonde financiële en economische startpositie voor de nieuwe landen, onder meer door de schuldsanering en door het Sociaal Economisch Initiatief (SEI), dat per eiland uit diverse projecten bestaat. SEO Economisch Onderzoek voert in dat kader voor zowel Sint Maarten als Curaçao onderzoek uit naar passend mededingingsbeleid. Hoe ziet effectief mededingingsbeleid voor deze kleine eilandeconomieën eruit? Hoewel beide onderzoeken nog in volle gang zijn, valt een aantal zaken op. Koert van Buiren, hoofd cluster Markt & Overheid bij SEO Economisch Onderzoek: ‘Uit de onderzoeken blijkt
10
dat er in vrijwel alle markten iets mis is met concurrentie. En dan met name in de condities die de overheid er zelf schept, waardoor concurrentie veel minder effectief is dan zou kunnen zijn. Daarnaast leidt de beperkte omvang van eilanden veel vaker tot monopolistische of oligo polistische marktstructuren. Ook is er meer sprake van verwevenheid tussen de politieke besluitvorming en de gevestigde economische belangen, maar ook tussen ondernemers die concurrenten van elkaar zijn.’ Daardoor kom je eerder in een grijs gebied. Hoewel de stap naar een mededingingsautoriteit een grote is, is er juist op deze eilanden veel winst te behalen met een onaf hankelijke bewaker van gezonde concurrentie. Niet alleen is een cruciale eigenschap van kleine eilandeconomieën de hoge mate van concentratie in de meeste markten, er is ook regelgeving die deze concentratie in de hand werkt. Zoals in de
en Sint Maarten markt voor geneesmiddelen. Van Buiren: ‘De huidige regelgeving beschermt de importeurs tegen concurrentie op de importmarkt voor geneesmiddelen. En dat heeft z’n weerslag op de zorgkosten.’ Ook is het zaak om juridische toetredingsbarrières zoveel mogelijk weg te nemen. ‘Zo is er nu een Wet vestigingsvergunning’, aldus Van Buiren. ‘Buitenlandse bedrijven kunnen geweigerd worden wanneer toetreding ‘het algemene belang’ schaadt. Dat zou veranderd kunnen worden in een wet die stelt dat bedrijven in principe mogen toetreden, mits er dringende redenen zijn dat niet te doen omwille van de gezondheid of de veiligheid.’ Bovendien werkt sommige bestaande wetgeving nu contraproductief. ‘Levensmiddelen zijn duur op Curaçao en Sint Maarten. Daarom stelt de regering maximumprijzen vast voor bepaalde eerste levensbehoeften. Ons onderzoek toont
aan dat dat juist prijsverhogend werkt’, aldus Van Buiren.
en anderzijds het voorkomen van misbruik van economische machtsposities.’
Meer marktwerking
Dat realiseert Van Buiren zich terdege: ‘OverEffectief mededingingsbeleid zou zich al met al heidsingrijpen in het algemeen, en mededinmoeten richten op het slechten van toetredingsgingstoezicht en regulering in het bijzonder barrières, het creëren van een gelijk speelveld kan ook falen. Het scheppen van de condities en regulering van natuurlijke monopolies. Van die moeten bijdragen aan welvaartsoptimaliBuiren: ‘Naast het vrijsatie is in een kleine geven van markten is ‘In vrijwel alle markten is er iets economie als Curaçao goed en onaf hankelijk minstens zo ingewikmis met de concurrentie.’ toezicht nodig. Maar keld, zo niet nog injuist door de genoemde gewikkelder, dan in schaaleffecten zou dat toezicht in een kleine grotere economieën. Maatregelen die bezien economie wel eens aanzienlijk lastiger kunnen door onze bril aantrekkelijk zijn, kunnen in de zijn dan in een grotere. Een mededingingsautopraktijk van kleine eilanden in een heel ander riteit op Curaçao en St. Maarten zal veel meer deel van de wereld met een eigen ‘way of doing dan bijvoorbeeld de NMa, de balans moeten business’ onwerkbaar of onacceptabel zijn. zoeken tussen enerzijds het toestaan van bedrijDaarmee moeten we bij het vertalen van de onven die groot en geïntegreerd genoeg zijn om derzoeksresultaten naar een advies over het meop minimum-efficiënte schaal te produceren, dedingingsbeleid scherp rekening houden.’ •
11
De Associate degree voorziet in een behoefte. De onderwijsvorm vult het gat tussen een mbo- en een vierjarige bacheloropleiding. De korte duur is aantrekkelijk voor werkenden en mbo’ers, net als de mogelijkheid om na afstuderen in twee jaar de hbobachelor te behalen.
Associate degree vergroot deelname hoger onderwijs Dat blijkt uit onderzoek van SEO Economisch Onderzoek tussen 2006 en 2010 naar de pilots Associate degree. De Associate degree zorgt voor extra deelname aan het hoger onderwijs. Dat is wenselijk, want Nederland staat een tekort aan hoogopgeleiden te wachten in de nabije toekomst. Een Associate degree is een tweejarig onderdeel van een vierjarige bacheloropleiding, maar heeft een eigen graad: de Associate degree. De instroom is de afgelopen vier jaar gegroeid, van circa 450 studenten in het studiejaar 2006/2007 tot ruim 2200 in 2009/2010. Associate degree-programma’s zijn er in vele soorten en maten. Relatief veel studenten volgen het programma Management in de zorg en Small business, Accountancy and Retail management. Daartegenover staan de kleinere, specifieke opleidingen als Civiele techniek directievoering en Dirigent. Ongeveer de helft van de studenten volgt het Associate degree-programma in duale vorm of in deeltijd. De meesten van hen komen vanuit een werksituatie. Circa een kwart van de Associate degree-studenten komt rechtstreeks van het mbo. De studenten zijn tevreden over de Associate degree. Zij kiezen ervoor vanwege de korte duur, het officiële diploma en de mogelijkheid verder te gaan met de hbobacheloropleiding. De Associate degree leidt niet tot verdringing ‘De Associate degree leidt niet hbo-bachelor-studenten. De tot verdringing van hbo-bachelor- van helft van de Associate degreestudenten.’ studenten was weliswaar eerst van plan een bacheloropleiding te doen, maar na de Associate degree stroomt ook de helft door. Zo blijft het aantal bachelorstudenten op lange termijn ongeveer gelijk. Tegelijkertijd zijn de afgestudeerden die met een Associate degree de arbeidsmarkt betreden pure winst. De arbeidsmarktpositie van mensen met een Associate degree is gunstig. Afgestudeerden vinden in de meeste gevallen hun weg op de arbeidsmarkt. Het startsalaris houdt ongeveer het midden tussen dat van een mbo’er en dat van een hbo-bachelor. Wel werken ze vaker op basis van een een tijdelijk contract dan hbo-bachelors. Dat heeft waarschijnlijk ook te maken met de onbekendheid van de Associate degree. Kennelijk kijken werkgevers liever even de kat uit de boom. Meer bekendheid zou de positie van mensen met een Associate degree op de arbeidsmarkt kunnen verbeteren, aldus het onderzoek. Ook zorgt meer bekendheid naar verwachting voor meer instroom van studenten. Een definitieve invoering in het beroepsonderwijs zou de Associate degree een verdere impuls geven. •
12
D. de Graaf, E. van den Berg: Monitor Associate degree 2006-2010. In opdracht van het ministerie van OCW (SEO-rapport 2010-77).
Kader:
MKBA’s, het CPB en de OEI-leidraad Grote infrastructuurprojecten roepen vaak heftige discussies op. Zo ontstond in de jaren negentig een heftig maatschappelijk debat over de Betuweroute. Verschillende onderzoeksbureaus kwamen met verschillende prognoses over de rentabiliteit van de projecten. Deze gang van zaken leidde bij de ministeries van Verkeer en Waterstaat en Economische Zaken tot de wens om onderzoek een betere rol te laten spelen. In 1998 startten zij een groot ‘Onderzoeksprogramma Economische Effecten Infrastructuur’ waar alle transporteconomische onderzoeksbureaus bij werden betrokken. Het eindresultaat was de zogenaamde‘OEI-leidraad’, die stelt dat een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) de beste onderzoeksmethode is. Het kabinet besloot daarop om de MKBA verplicht te stellen voor grote infrastructuurprojecten. Daarbij geldt dat MKBA’s die niet door het CPB worden uitgevoerd, door het CPB worden getoetst. De MKBA beschouwt alle effecten als economisch, in die zin dat ze de welvaart in brede zin beïnvloeden en zo mogelijk in geld worden uitgedrukt.
‘Vaak wordt economen verweten dat zij mensenlevens in geld uitdrukken. Maar die afweging maken politici.’
Maatschappelijke kosten-baten analyses voor nieuwe onderwerpen
Maar dat is nog niet het geval bij de ‘zachtere’ en ‘nieuwe’ onderwerpen. Zo voerde SEO Economisch Onderzoek recent een MKBA uit voor welzijnsprojecten. Koopmans: ‘Welzijnspro jecten bleken verrassend vaak te renderen’ (zie pagina 7).’ Ook verrassend: de MKBA naar de effecten van een langer zwangerschapsverlof (zie Topics, december 2010). Langer verlof bleek ongunstig te zijn voor de arbeidsproductiviteit van vrouwen, terwijl de gezondheidseffecten verwaarloosbaar bleken. ‘Dat had ik niet verwacht’, aldus Koopmans.
Carl Koopmans
Sinds de invoering van de OEI-leidraad (zie kader) voeren verschillende onderzoeksinstituten en consultants MKBA’s uit voor infrastructuurprojecten. ‘Ze zitten daarbij vaak in een spagaat tussen een deugdelijke MKBA en de wensen van de opdrachtgever’, aldus Carl Koopmans. ‘Het Centraal Planbureau toetst of de MKBA volgens de OEI-leidraad is gebeurd. Het is goed dat die leidraad er is; die biedt handvatten voor gestructureerd onderzoek. SEO Economisch Onderzoek heeft de naam streng in de leer te zijn, net als het CPB. Maar we werken sneller en leggen meer nadruk op een heldere presentatie.’ Zijn bij transportprojecten MKBA’s intussen gemeengoed, en is er sprake van een uitgewerkte methodiek, dat is op andere gebieden nog lang niet het geval. Interessant vindt Koopmans de projecten in sectoren waar MKBA’s nog niet gangbaar zijn. ‘Je ziet dat SEO Economisch Onderzoek vaak wordt gevraagd om kosten-batenanalyses te verrichten voor nieuwe onderwerpen. Zoals recent de MKBA naar energietransitie (zie Topics, december 2010). In deze
MKBA werd voor het eerst door ‘harde economen’ vastgesteld dat investeren in duurzame energie loont. ‘Duurzaamheid’ bleek goed mee te nemen in de MKBA. De MKBA hield daarbij rekening met prijsdalingen van duurzame energie. Door investeringen goed te timen, worden ze rendabel. Dergelijke analyses zijn essentieel voor de politiek om goed afgewogen keuzes te kunnen maken.’ Hoewel, sommige MKBA’s zijn niet echt nodig, stelt Koopmans. ‘Zo voorspelde ik daags voor de onthulling van een MKBA van de IJmeerverbinding: ‘die MKBA valt negatief uit.’ Soms is het verstandig om vooraf een verkenning te doen. Zo’n treinverbinding over het IJmeer is niet alleen duur, het ontsluit ook niet alle gebieden in en rond Amsterdam. Het is nog maar de vraag of mensen die werken op Schiphol of in Amsterdam-Zuidoost, de IJmeerbrug ook zouden gebruiken. Vooral doordat er veel ervaring is met MKBA’s op het gebied van infrastructuur is vooraf vaak al veel te zeggen over dergelijke investeringsbeslissingen.’
Ook de maatschappelijke kosten-batenanalyse naar brandveiligheid die SEO Economisch Onderzoek recent uitvoerde, was deels onontgonnen terrein. Daaruit blijkt dat investeren in, zeg, rookmelders rendeert. ‘Dergelijke MKBA’s leveren vaak ethische discussies op’, aldus Koopmans. ‘Vaak wordt economen verweten dat zij mensenlevens in geld uitdrukken. Maar die afweging maken politici. Zij besluiten over zaken als de hoogte van een dijk of de aanleg van een rotonde. Impliciet maken zij dan ook een afweging tussen mensenlevens en de investeringen. De kans bestaat immers altijd, ook bij hoge dijken, dat een overstroming mensenlevens kost. Of dat er meer of minder verkeersdoden vallen. De samenleving maakt keuzes, de economen brengen de kosten en baten in kaart.’ Koopmans: ‘Wanneer je in het verkeer bijvoorbeeld gratis rijstroken hebt en betaalstroken aanlegt, en twintig procent van de mensen maakt gebruik van die betaalstroken, dan kun je daaruit afleiden wat het de automobilisten waard is. In de Verenigde Staten wordt zo de waarde van sneller reizen berekend.’ Soms gaat een MKBA met een negatief resultaat toch door. ‘Heel goed’, volgens Koopmans, ‘anders leven we straks in een verlichte technocratie. Kostenbatenanalyses zijn een goed hulpmiddel, maar welk gewicht je eraan hangt, dat is aan de politiek.’ Wat Koopmans’ meest gedroomde MKBA is? ‘Mijn handen jeuken om de MKBA-methodiek vaker toe te passen bij ruimtelijke investeringen. Wat ga je waar bouwen en waarom? Of een gestructureerde evaluatie van het Vinexbeleid. Er is nog genoeg te doen.’ •
13
Faits divers Arbeid en Onderwijs Afgerond onderzoek Actualisatie regionale arbeidsmarktcijfers en - prognose 2011, A. Heyma, P. Risseeuw, M. Volkerink. Opdrachtgever: Provincie NoordHolland, SEO-rapport 2011-05. Monitor Associate Degree 2006-2010, D. de Graaf, E. van den Berg. Opdrachtgever: ministerie van OCW, SEO-rapport 2010-77. Tussenmeting versterking functiemix 2010, D. de Graaf, M. Volkerink. M.m.v. R. Dosker, A. Heyma. Opdrachtgever: ministerie van OCW, SEO-rapport 2010-57. Publicaties en lezingen Berkhout, E., Berkhout, P. & Webbink, D. (2011). The Effects of a Dutch High School Curriculum Reform on Performance in and After Higher Education. De Economist, 159, (1), 41-61. Berkhout, E. (2011, 18 februari). De moderne migrant, een economische visie op arbeidsmigratie. Presentatie op expertmeeting Regionale Woonvisie 2011-2020. Asten. Berkhout, E. (2011, 30 maart). Wat beweegt kennismigranten? Presentatie seminar arbeidsmigratie NIDI-NVD-CBS. Den Haag.
14
Theeuwes, J. (2011). Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de implicaties voor toekomstig hrm-beleid. Handboek HRM in de praktijk, aflevering 52. Theeuwes, J. (2011). Moeten we langer doorwerken? Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 89, (2), 67-68. Theeuwes, J. (2011). Transities op de arbeidsmarkt. In: Dynamiek op de Nederlandse arbeidsmarkt: De focus op kwetsbare groepen, 36-39. CBS: Den Haag. Theeuwes, J. (2011). Het wantrouwen van het loonmechanisme. In: Albert Jolink (red.), Ooggetuigen van de crisis, 110-115. Sdu Uitgevers, Den Haag. Theeuwes, J. (2011, 7 april). Investeren in duurzame inzetbaarheid. Studiedag SER Nederland en SER Vlaanderen, Antwerpen. Theeuwes, J. (2011, 26 januari). Bijdrage aan het symposium over ‘Het Nederlandse Werkloosheidswonder’. Ministerie SZW, Den Haag.
Kosten-baten & Bedrijvigheid
milieueffecten in kosten-batenanalyses. TPEdigitaal, 5, (1), 15-26. Koopmans, C. & Bijvoet, C. (2011). The Effectiveness of Regional Policy. In: W. Manshanden & W. Jonkhoff (eds.), Infrastructure Productivity Evaluation. Springer, New York. Koopmans, C. & Oosterhaven, J. (2011). SCGE modelling in cost-benefit analysis: The Dutch experience. Research in Transportation Economics, 31, (1), 29-36. Koopmans, C. & Tang, P. (2011, 11 Januari). Wie controleert het Vereveningsfonds? Het Parool, 26. Willebrands, D. (2010). Risk Attitude and Profits among Small Enterprises in Nigeria. Presentatie op congres Ratio Institute. Stockholm. Lammers, J., Willebrands, D. & Hartog, J. (2010). Risk Attitudes and Profits among Small Enterprises in Nigeria. Tinbergen Discussion Paper 10-053/3. Tinbergen Institute, Amsterdam. Personalia Paul Koutstaal versterkt sinds 1 juni het cluster K&B. Hij is gespecialiseerd in milieu- en energievraagstukken. De afgelopen jaren was hij programmaleider bij het Centraal Planbureau.
Berkhout, E. (2011, 19 april). The deserved wage? Presentatie bij Centraal Planbureau, Den Haag.
Afgerond onderzoek Groenbedrijven in tijden van crisis, R. Dosker, P. Risseeuw. Opdrachtgever: VHG Branchevereniging voor ondernemers in het groen, SEO-rapport 2011-04.
Heyma, A. (2011). Wat moet een kabinet met de onderkant van de arbeidsmarkt? Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 27, (1), 94-96.
Marktaandelen volmachtkanaal 2009, P. Risseeuw. Opdrachtgever: NVGA, SEO-rapport 2010-56.
Afgerond onderzoek Het economisch belang van korter vliegen, G. Burghouwt, J. Zuidberg. Opdrachtgever: LVNL. SEO-rapport 2011-02.
Heyma, A. & Theeuwes, J. (2011, 1 mei). Gij zult vrijwillig van baan veranderen. Me Judice, 4.
Publicaties en lezingen Koopmans, C. (2011). Van zacht naar hard:
Publicaties en lezingen Burghouwt, G. (2011, 3 februari). Over bad
Luchtvaart
kuipen en catchment areas. www.luchtvaartnieuws.nl Burghouwt, G. (2011, 4 april). India. www.luchtvaartnieuws.nl Lieshout, R., Veldhuis J. Burghouwt, G. Matsumoto, H. (2010). Estimation of Route Choice Probabilities with regard to Passengers departing from Kyushu: Which Airport is the Primary Hub to Kyushu Region? A viewpoint to East Asia, 21, (4), 33-46. Suau-Sanchez, P. & Burghouwt, G. (2010). The geography of the Spanish airport system: spatial concentration and deconcentration patterns in seat capacity distribution, 2001-2008. Journal of Transport Geography, 19, (2), 244–254. Veldhuis, J. (2011). The impact of airline network strategies for service quality of airports: the case of Amsterdam Schiphol and Paris. In: R. Macario & E. van de Voorde (eds.), Critical issues in air transport economics and business, 203-221. Routledge, London. Wit, J. de & Burghouwt, G. (2011). Towards a more efficient use of airport capacity at Euro pe’s hubs. In: R. Macario & E. van de Voorde (eds.), Critical issues in air transport economics and business, 234-250. Routledge, London.
Markt en Overheid
Van teelt tot schap, R. van der Noll, B. Baarsma & N. Rosenboom. Opdrachtgever: Frugi Venta, SEO-rapport 2010-74.
Kerste, M. & Koopmans, C. (2011). Subsidie of participatie bij woningbouw. Economisch Statistische Berichten, 96, (4604), 122-124.
Assessing the economic contribution of the copyright-based industries, R. van der Noll, J. Poort. Opdrachtgever: the Computer & Communications Industry Association, SEOrapport 2010-63.
Marlet, G., Poort, J., Woerkens, C. van (2011). De waarde van cultuur voor de stad. Inleiding in: Atlas voor Gemeenten 2011.
Uitwerking arbeidsovereenkomstenfonds op de postmarkt, B. Baarsma & S. van Wijnbergen. M.m.v. J. Weda. Opdrachtgever: Werkgeversvereniging Postverspreiders Nederland, SEOrapport 2011-12. Publicaties en lezingen Baarsma, B.E. (2010). Kabinet Rutte laat marktwerking links liggen. Over de positie van marktwerking in het regeerakkoord. Tijdschrift voor Openbare Financiën, 42, (4), 246-256. Baarsma, B.E. & Theeuwes, J., m.m.v. Barendrecht, M. (2011). Domeinmonopolie gerechtsdeurwaarder is te duur. Nederlands Juristenblad, 86, (8), 479-485. Baarsma, B. & Theeuwes, J. (2011). Naschrift bij Domeinmonopolie gerechtsdeurwaarder is te duur. Nederlands Juristenblad, 18, (479), 919. Baarsma, B. (2011). Vrees voor kartelverbod belemmert kwaliteitsverbetering ziekenhuiszorg; Verzekeraar kan impasse doorbreken. Zorgvisie, 41,(3), 34-35.
Publicaties en lezingen Baarsma, B. & Buiren, K. van (2010). Marktafscherming bij forensisch onderzoek, Economisch Statistische Berichten, 95 (4599), pp. 758-761
Baarsma, B. (2011, 7 februari). Eurozone moet achterdeur openzetten. Column voor televisieprogramma Tegenlicht.
Buiren, K. van & Baarsma, B. (2011, 20 januari). Pas marktregels voor overheid beter aan. Het Financieele Dagblad, 8.
Baarsma, B. & Risseeuw, P. (2011, 12 maart). Les uit 1960 over omgang met complexe financiële producten; Lappendeken van regels niet nodig om klant te beschermen. Het Financieele Dagblad, 28.
Buiren, K. van & Gerritsen, M. (2011, 12 mei). Ov-aanbesteding is niet voldoende. Het Financieele Dagblad, 7.
Mededinging en Regulering De schat van de stad, G. Marlet, J. Poort & C. van Woerkens. Opdrachtgever: de Nederlandse Museumvereniging, SEO-rapport 2011-23. Addendum waarde commerciële radiovergunningen, J. Poort, M. Kerste, I. Akker & J. Prins. M.m.v. S. van Wijnbergen. Opdrachtgever: ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie, SEO-rapport 2011-09. Investeren in brandveiligheid, I. Akker, B. Tieben, J. Bos & M. van der Veen. Opdrachtgever: ministerie van Veiligheid en Justitie, SEOrapport 2010-78.
Baarsma, B. (2011, 29 maart). Overheid faalt en kiest op postmarkt voor deelbelang – Onmogelijk voor nieuwe postbedrijven om volwassen plek op postmarkt te verwerven. Het Financieele Dagblad, 9. Baarsma, B. (2011, 17 maart). Economisch perspectief op overheidsingrijpen – Wat is publiek belang, workshop in het kader van de Dag van de wetgeving. Scheveningen. Baarsma, B. (2011, 19 mei). Rewriting antitrust law from an economic perspective, ICN annual conference, Special Project – Plenary Competition Enforcement and Consumer Welfare: Setting the Agenda. World Forum, Den Haag. Baarsma, B. (2011, 12 mei). Economisch perspectief op woningcorporaties, keynote speech bij de IPD/aeDex Marktpresentatie. De Heerlickheijd van Ermelo.
Poort, J. (2011, 1 juni). File sharing: consumers, creators, welfare and business models, presentatie op congres Future of copyright in a digital era. European Parliament, Brussel. Tieben, B en Koopmans, C. (2011). Kosten en baten van duurzame energie. Economisch Statistische Berichten, 96, (4606), 172-174 Tieben, B. (2011, 15 maart). The Unfulfilled Promise of the Swedish Revolution in the Development of Economic Theory, presentatie voor Economic History Seminar. Stockholm School of Economics. Personalia Per 1 juli vertrekt Joost Poort naar het Instituut voor Informatierecht (IViR). Dr. Bert Tieben, thans senior onderzoeker in het cluster volgt hem op als hoofd Mededinging en Regulering.
Zorg en Zekerheid Afgerond onderzoek Gemeentelijk re-integratiebeleid vergeleken, L. Kok & A. Houkes. Opdrachtgever: Raad voor Werk en Inkomen, SEO-rapport 2011-06. Kosten en baten van welzijn en maatschappelijke dienstverlening, C. Berden & L. Kok. Opdrachtgever: MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening, SEO-rapport 2011-03. Kunnen kiezen in de AWBZ, A. Houkes, I. Akker & C. Berden. Opdrachtgever: ministerie van Economische Zaken, SEO-rapport 2010-34. De kosten van verruimen of loslaten van de nume rus fixus, A. Houkes. Opdrachtgever: Raad voor de Volksgezondheid & Zorg, SEO-rapport 2010-82. Publicaties en lezingen Atlamaz, M., Berden, C., Peters, H., Vermeulen, D. (2011). Non-cooperative solutions for estate division problems. Games and Economic Behavior, doi: 10.1016/j.geb. 2010.12.008 Berden, C. & Kok, L. (2011). Gevolgen van vraagfinanciering in kinderopvang. TPEdigitaal, 5, (1), 81-96.
15
De Nederlandse beheerder van het hoogspanningsnet, staatsbedrijf TenneT, gaat miljarden extra investeren in net aangekochte Duitse netten. De netbeheerder heeft dit jaar in Duitsland al zeven keer stroom af komstig van windparken op zee moeten af koppelen, omdat het hoogspanningsnet het niet aankon. Soms waait het letterlijk te hard. Let wel: dit is windenergie waar de Duitsers veel subsidie voor hebben betaald.
bert tieben
Wie wind zaait, zal storm oogsten
16
Bij TenneT liggen ze er wakker van. Wat als de herfststormen straks ouderwets over het land razen? Afschakelen of een hele dikke koperen plaat aanleggen? In beide gevallen gaat er veel geld verloren: ‘Duitse toestanden’ liggen in het verschiet. Een directeur van TenneT noemt de plannen voor windenergie op zee ‘economisch gezien niet erg handig. Het kan wel, maar het is kostbaar. Het is aan de maatschappij en de politiek om aan te geven of we dat willen.’ Hij raakt de kern van de zaak. Volgens berekeningen van SEO Economisch Onderzoek loopt de beta-
Bericht uit een ander buurland. In België is een politieke rel uitgebroken door snel stijgende energierekeningen. Oorzaak: het ontsporende subsidiebeleid voor zonne-energie. Subsidies voor groene energie worden ‘Wat als de herfststormen straks in Vlaanderen automatisch doorbereouderwets over het land razen?’ kend in tarieven voor eindgebruikers. Nu de verkoop van zonnepanelen een onverwacht succes is, valt de rekening bij huislingsbereidheid van de Nederlandse samenlehoudens en bedrijven op de deurmat. In somving voor 80 procent emissiereductie in 2050 mige gevallen wordt dit jaar voor energie tot 30 op tot maximaal 183 miljard euro, uitgedrukt in procent meer betaald. euro’s van nu. Daar kun je heel wat windmolens van betalen. Dat is ook nodig, want ondanks In Nederland is het allemaal veel beter geretechnologische vooruitgang is ‘duurzaam’ nog geld, toch? Was het maar waar. Stimulering steeds flink duurder dan fossiele energie. van duurzame energie vraagt ook in ons land miljarden aan subsidie. De belangrijkste regeEconomische analyse kan beleidskeuzes in dit ling hiervoor – SDE+ – is door het kabinet Rutte dossier ondersteunen. Baten van duurzame gedefiscaliseerd. Dat is een mooi woord voor: u energie, zoals voorzieningszekerheid en extra betaalt de rekening voor groene energie straks banen, kunnen het kostennadeel compensedirect via de energierekening. Dit kost een ren. Maar, dan moeten de voordelen wel reëel huishouden volgens het ministerie van Econozijn. Zeker voor aanmerkelijke investeringen mische Zaken, Landbouw en Innovatie in 2015 zoals een stopcontact op zee, moeten nut en gemiddeld 25 euro per jaar. noodzaak worden hardgemaakt, voordat we de samenleving belasten met de kosten van deze Maar wat als de ambities op het terrein van investeringen. Dit betekent een koerswijziging duurzame energie niet worden niet gehaald? voor de huidige reguleringssystematiek met Krijgen we dan ‘Belgische toestanden’? Het een grotere rol voor economische analyse aan aandeel duurzaam in de totale energieproductie de start van het besluitvormingsproces. Eerst is nu zo’n 4 procent. Dat moet volgens Europese denken, dan doen. • afspraken in 2020 14 procent zijn. Volgens de ramingen van ECN lukt dat in ieder geval niet met het nu vastgestelde beleid. Het verschil is Bert Tieben zelfs 8-procentpunt. Ik denk dat we de minister (clusterhoofd Mededinging & Regulering) nog wel terugzien in de Tweede Kamer voor een pittig gesprek over de energietarieven. Nederland telt nu twee windparken op zee met een totaal vermogen van 228 megawatt. Dat vermogen moet in 2020 zo’n 6000 megawatt zijn.