OVER VOLLEN EN VOLMOLENS: EEN INDUSTRIËLE REVOLUTIE IN DE VROEGE MIDDELEEUWEN. III
Volmolens in Midden- en Oost-Brabant I. Volmolens in en rond Tilburg: Er wordt in de akten van het Gemeente Archief Tilburg (G. A.T.) vóór 1644 niet gesproken over een volmolen te Tilburg; toch moeten er geweest zijn. In Rotterdam hebben Tilburgse drapeniers het volmolenbedrijf ingevoerd. „De eerste volmolen, nog op het einde van de 16e eeuw gebouwd kwam te staan buiten de stad, dichtbij de Rotte, nabij de nieuwe lakenramen in het voormalige hof van Wena en werd opgericht door uit Tilburg afkomstige drapeniers. In het jaar 1614 volgde de oprichting van een tweeden volmolen, nabij de stadsvest op Pompenburgh, door een uit Leiden afkomstigen korenmolenaar, welke molen aanvankelijk onder toezicht stond van een Tilburgschen meesterknecht, maar al spoedig overging aan een tweetal te Rotterdam woonachtige Tilburgse drapeniers. In het jaar 1620 werd nog een volmolen (met wind tot drijfkracht) gezet aan het einde der Leuvehaven Wz." 3a). Deze Tilburgse drapeniers, die op 5 juni 1615 de volmolen op Pompenburgh kochten waren Pieter Huybrechtsz. en Jan Henricxz. De Leidse korenmolenaar was Otto Jan Molenaar van Uithuizen. Dr. P.C. Boeren 4) zegt dan ook met recht „het feit, dat de immigranten van Tilburg in Rotterdam pioniers in het volmolenbedrijf werden en dat derhalve dit bedrijf in hun vaderland al vroeg moet hebben gebloeid, meen ik in verband te mogen brengen met de molenrijkdom van het gebied TilburgOisterwijk en met de geliefdheid van het muldersberoep bij de inwoners... De
De huidige watermolen van Opwellen, Gemeente Nuenen, bij Eindhoven, eertijds in gebruik als volmolen. Foto Ing. P. W.E.A. van Bussel, Eindhoven
142
conclusie is, dat rond 1550 in Tilburg een bloeiende wolnijverheid heeft bestaan en dat destijds alle fasen der bewerking nog in Tilburg werden verricht", o.a. op ons onbekende volmolens. Waarschijnlijk werden Tilburgse lakens gevold op de water- en volmolen Ter Borch aan de Voorste Stroom te Oisterwijk, die reeds in 1355 bestond en op die van Herlaar bij Den Bosch. De watervolmolen Ter Borgh te Oisterwijk In de 12e-13e eeuw was Oisterwijk dat tot Oost-Tilburg behoorde, belangrijker dan West-Tilburg. Er was in Oisterwijk een bloeiende lakennijverheid; Jacob van Oudenhoven (1670) zegt „dat er wel 500 wollen weefgetouwen plagten te zijn". Reeds in 1212 is er sprake van een burcht en in 1355 van een molen „Ter Borch" op hertogelijk leengoed. In 1598 wordt Jacob Beyherdts, wollenlaken-koopman, de voornaamste drapenier van heel Oisterwijk en zelfs van de gehele Meijerij genoemd 5). In de 15e eeuw en in de 16e eeuw, nl. in 1545 in het Placcaet van Keizer Karel V d.d. 10-4-1545 met voorschriften ter zake de hoogte van de pegel, die de stand van het rivierwater bovenstrooms bepaalde voor de Brabantse watermolens, komen we de watermolen „Ter Borch" telkens tegen en men kan aannemen, dat hij vaak als volmolen diende, reeds vóór 1633, toen, zoals blijkt uit een leenboek van 28 okt. 1633 aan Aldegonda van Ravesteyn o.a. een waterkorenmolen en een watervolmolen op „het goedt ter Borch" in leen worden gegeven 6), 7). In een brief aan Pieter Vreede, Leids lakenfabrikant, van 9 april 1970, toen logerende in het logement De Gouden Leeuw te Tilburg, schrijft de heer Martini, oud-pensionaris van Den Bosch over Oisterwijk „als een Statendorp, waar wolle weefgetouwen van ouds hebben plaats gehad en nog eenige gevonden worden, alsmede een volmolen" "). Pieter Vreede was op zoek naar een plaats in Brabant om „zijne verwerij te etablisseren en een molen te zien te bekomen om te kunnen vollen". Op l nov. 1792 was de watermolen ter Borch in het bezit van Pieter Vreede, die hem als volmolen voor zijn fabriek te Tilburg liet exploiteren '. Op 23 oktober 1807 werd hij overgeschreven op naam van zijn zonen Paulus en Hendrik Vreede, die hem op 24 juli 1812 verkochten aan G.A.A. Verbunt, maar op 20 nov. 1821 kwam de volmolen weer aan de Vreede's, die hem wederom voor hun fabriek te werk stelden; in 1826 had de fabriek een post van 10.000 gld. voor een „établissement te Oisterwijk". In 1836 verkochten de Heren Vreede de volmolen aan Joh. Kievits, die de molen in 1875 verkocht aan Arn. Schoenmakers te Tilburg. In 1881 kwam hij aan de gemeenten Tilburg, Berkel en Oisterwijk, die hem lieten afbreken in het begin van deze eeuw '°). ., Onder Oisterwijk heeft nog een andere zeer oude watermolen gestaan, nl. te Heukelom; reeds in 1340 stond daar een korenwatermolen van Jan van Huculem "); in 1612 wordt hij nogmaals genoemd en in de 20e eeuw spreekt men nog van de Heukelomse molen bij de herberg van Mie Pieters en een molenhuis op Tilburgs gebied. Deze watermolen heeft in de 17e eeuw ook als volmolen gediend. In een notariële akte van 3 februari 1693 leest men, dat de rent143
meester van jonker Mattijs van Cannaert, heere in Turnhout en Beerse, verhuurt voor 6 jaren aan Jan Cornelis Baeten een watermolen nl. een korenmolen, olie- en volmolens, alsmede een huis met aangelag te Heukelom l2 ). De watermolen te Moergestel aan het Stokeind, gelegen aan de rivier de Aa, heeft reeds in de 17e eeuw als volmolen voor Tilburgse lakens gediend l 3 )- In een notariële akte van 1670 staat dat Adriaan Soffaerts, oud-schepen en oudburgemeester van Tilburg een watermolen, bestaande uit een graan-, olie- en lakenvolmolen in de heerlijkheid Moergestel verhuurt aan Jan Michielsen van de Crabben, wonende te Gasteren onder Liempde. In akten 14-8-1702 en 26-61704 is er weer sprake van deze volmolen, nu behorende aan Jan Baptist Soffaerts en Adriaan Bogaerts te Tilburg en van reparaties die moeten gebeuren aan de volkommen van de molen. A.J. v.d. Aa noemt in 1846 nog deze waterkorenmolen op de rivier de Aa in Moergestel, die niet langer malen mag dan van l oktober tot 16 maart; in 1851 deed hij ook dienst als oliemolen, maar ook toen niet meer als volmolen. In het Placcaet van Karel V in 1545 wordt hij eveneens genoemd '"). Bij de Waterstaatskaarten van 1878 heeft de molen 2 onderslagaderen. De volmolen te Herlaar
>s
)
Dit is waarschijnlijk de eerste volmolen in Noord-Brabant. Reeds in een akte van 1340 wordt er gesproken over een volmolen te Nieuw-Herlaer en over „den weverhuijsen" "). In het jaar 1560 doet de rentmeester opgave van de aantallen lakens die op de volmolen gevold zijn, nl. Bosch-lakens en ,guitenlakens" van Oisterwijk, Tilburg, Dongen, Boxtel en Breda. Opgave van aantallen gevolde lakens op de molen van Nieuw Herlaer: Jaar: 1560 1561
Bossche lakens: 859 868
1562 1563 1564 1565 1566 1567
885 665 '/2 475'/2 327 2411/2 320
Buiten lakens: • 423 110 (?) niet goed leesbaar 136 60 55'/2 100 (?) 80 90
In 1570 krijgt rentmeester Peter van Middegael de opdracht een nieuwe volmolen te bouwen van vrijbaanderheer Johan van Merode. Uit de rekening in het familiearchief de Merode-Westerloo (ARA, Brussel) kan men het gehele bouwproces volgen ")• In 1583 ging Gerrit Adriaanzn. van Spaendonck lakens halen bij de volmolen van Herlaar. De volmolen van Herlaar komt nog ter sprake op 11 sept. 1616 (R.A. 's-Bosch no. 2665) toen verboden werd op zaterdag en zondag te vollen. In het Gemeente Archief te Tilburg bevindt zich een notariële akte ") van notaris Johan van Rotterdam waarin Johan Wouters Hoefnagels, pachter van de watervolmolen te Nieuw Halder (== Herlaar) met 144
!
Jan Lauwrijs Colen de Jonge, ingezetene van Tilburg, overeenkomt dat hij alle wollen lakenen uit de heerlijkheid Tilburg mag vervoeren ,,om te laten vollen naar den volmolen tot Nieuw-Halder". De volmolen bij Kasteel Stapelen in Boxtel In 1644 wordt daar een volmolen genoemd. Het kasteel was eeuwenlang eigendom en residentie van de Prinsen van Home en van Salm-Kierburg. In een akte van dat jaar staat dat Gerrit, zoon van Adr. Jan Wouters in de stroom van de Dommel valt bij de volmolen "). In 1834 verkocht Baron de Senarolens de Grancy van Haanwijk te St.Michielsgestel de goederen van 't Kasteel van Stapelen aan Gerard Bogaers (1770-1850) lakenfabrikant en gemeenteraadslid van Tilburg 20 ). Er bevonden zich toen 4 molens op de landgoederen van het kasteel aan de Dommel, waarvan twee volmolens; Gerard Bogaers liet hier ongetwijfeld zijn lakens vollen, maar hij onderhield het vorstelijk kasteel met alle molens en gebouwen slecht. In 1857 kocht Jan Hendrik Makie het goed van de erven van Gerard Bogaers. De uitgebreide veiling-catalogus 21 ) met situatie-schetsen is op het Gemeentearchief te Tilburg bewaard gebleven. Bij de 12e koop: „Molens" staat „een goed beklante water-, graan-, schorsen volmolen", gedreven wordende door 2 raderen, benevens een water-, volen oliemolen op het daarbij gelegen smalwater, met al het daarin aanwezige gaande werk, slagbank, wrijfstenen, pan-volkommen, en andere gereedschappen. . ., verder een stoom-graanmolen. Kadastraal bekend en in de schets te zien in totaal 4 molens, nl. no. 352 de oliemolen, no. 249 de volmolen (dubbele watermolen), no. 251 de stoomgraanmolen en daartegenover de lakenvolmolen no. 1052, die later het eigendom zou worden van de Erven van P.G. van Hoorn in 1889. P.G. van Hoorn was graan-, olie- en volmolenaar op de molen te Gasteren bij Liempde, die eveneens eigendom was van G. Bogaers. Hieruit blijkt dat ook bij Liempde onder Gasteren aan de Dommel een volmolen gestaan heeft, waarvan in 1962 nog resten te zien waren 22 ). De watermolens van Boxtel en Liempde worden ook genoemd in het Placcaet van Karel V in 1545. De watermolen van Liempde was in 1857 een dubbele molen, nl. een graan-, olie- en velvolmolen met 2 raderen 23 ). Hij bestond reeds in 1532. Te 's-Hertogenbosch, waar reeds in de 13e eeuw een bloeiende nijverheid aanwezig was, bleef het voetvollen lange tijd in zwang 24 ). In de keuren voor het ambacht der vollers van 12 maart 1377 en van 23 april 1420 en in tal van verordeningen op „die draperijen ende Wolwerck" van 1471 tot die van 9 nov. 1541 en in de keur van het gilde van olieslagers en molenaars van 24 mei 1550 is er alleen maar sprake van voetvollen „het gaan van de vollers in de kommen" en nergens wordt een volmolen te 's-Hertogenbosch vermeld. 145
Er was een vollerswijk met namen als Vollerstraatje en Vollersgat enz.; het is zeer waarschijnlijk, dat tot in het midden van de 17e eeuw lakens met voeten werden gevold in die wijk. In de 16e eeuw werden vele „Bossche lakens" in de molen te Herlaer gevold. In 1802 richt de lakenfabrikant Martin Coolen te 's-Hertogenbosch een windvolmolen op aan de Stadswal bij het Oranje-bastion en bij de St.-Jorisstraat. In 1812 werkten 6 arbeiders in deze molen, die 2i ) jaarlijks 2.000 stukken laken van 50 ellen volden voor drie Bossche lakenfabrikanten, die 50 arbeiders in de fabriek en 150 daarbuiten aan het werk hadden. Martin Coolen was de belangrijkste fabrikant; vele wevers, die voor hem werkten waren gevangenen uit het Tuchthuis in de St.-Jorisstraat. Jan Diepen, die lakenkoopman was moet ook in relatie gestaan hebben met deze volmolen. In 1808 was hij te Tilburg een compagnieschap aangegaan onder de naam „Diepen, Jellinghaus en Co.", maar hij bleef vooralsnog in Den Bosch wonen 26). Het is waarschijnlijk, dat voor deze Tilburgse firma op de genoemde volmolen in Den Bosch lakens zijn gevold. In 1814 was Frederik van den Bergh de volmolenaar; hij heeft zoals zal blijken een grote rol gespeeld in het volmolenbedrijf in deze streken. Van der Aa noemt in zijn „Aardrijkskundig Woordenboek" in 1844 nog in Den Bosch deze volmolen. De eerstgenoemde volmolen te Tilburg was een windvolmolen Pas in 1650 wordt door de heer van Tilburg, graaf Lancelot van Grobbendonck, aan de Staten Generaal der Verenigde Nederlanden een request gericht tot oprichting „van een volmolen ende een coornmole te winde". De vergunning voor deze twee windmolens kwam op 10 jan. 1651 „mits dat den gemelden Graeff... voor het gebruik van de windt jaerlickx aan den domeynen uyt ijder molen sal hebben te betalen een recognitiecijns van acht ponden achttien schellen artois op Bamis" ". In 1652 verrijst een windvolmolen in deAbcoven bij de grens van Tilburg en Goirle en wel in de vlek Heese of Vrangh, gebouwd door Willem Egbert Timmermans. In 1656 verhuurt de graaf de volmolen voor 6 jaren aan Peter Colen. In archiefstukken van 1712 en 1735 wordt de windvolmolen bij de Vrangh nog genoemd. Zelfs in 1756 2S), is er in een akte van 28 september naar aanleiding van een incident, waarbij de Graaf van Hogendorp door een paar vissers met een knuppel geslagen werd, nog sprake van „de karspoor naar de volmolen' bij het Ezelsven. Op de kaart van Zijnen (1760) wordt 4 jaar later de windvolmolen bij Abcoven aangeduid als de „ruïne van de volmolen" 30). In 1780 is de molen verder afgebroken. In de 17e eeuw werden te Tilburg weinig lakens gevold in volmolens, wel in de volmolens tot ca. 30 km in de omtrek. Volgens akten ") van het Gemeente-archief werd voor Tilburgse drapeniers in 1620 gevold in de watervolmolen van Wolfswinkel bij St.-Oedenrode, in 1628 op de watervolmolen te Hoogstraten, die reeds in 1380 genoemd wordt en in 1613 heropgericht was, in 1644 op de watervolmolen van Boxtel en in het land van Luik! Tot het Prins-Bisdom Luik behoorde destijds een groot gedeelte van de Kempen en Belgisch Limburg, waar reeds in de 16e eeuw vele watermolens aanwezig waren. Ook lieten zij vollen in de volmolen van Herlaer en Moergestel. 146
In de tijd van de commissionaire industrie, vooral na 1629, werd in Tilburg door de lage lonen veel geweven voor de Hollanders; de appretuur dus vooral het vollen, ruwen, scheren en verven, geschiedde nog steeds in de Hollandse steden o.a. Dordrecht, Leiden, Amsterdam en in de Zaanstreek, waar vele volmolens stonden. In de 2e helft van de 17e eeuw wordt het vollen meer uitgevoerd in Tilburg en omgeving, vooral in St.-Oedenrode, Boxtel, Moergestel, Herlaar enz. waarschijnlijk omdat het in Brabant goedkoper kon geschiedden 31 ). Mede daardoor werd in de 18e eeuw de Leidsche wolindustrie door die van Tilburg geheel overvleugeld. In 1739 werkten in Tilburg niet minder dan 700 weefstoelen voor Leidse opdrachtgevers 32). Het verval der Leidse laken-industrie was omstreeks 1740 volkomen. In de 18e eeuw kwamen verschillende Leidse drapeniers en lakenfabrikanten o.a. Adriaan Kooien, Michiel van Bommel en Pieter Vreede naar Tilburg. Er ontwikkelde zich een eigen industrie, het tijdperk der commissionaire industrie was voorbij en er werden eigen volmolens opgericht. In 1798 werd een vennootschap opgericht tot stichting en exploitatie van de windvolmolen aan de Hoeven onder Loven 33) perceel 991 bij teken S van de kadasterkaart 1830, op de weg naar Moergestel, links vóór de Leybrug. Dit geschiedde op initiatief van Martinus van Dooren, die ook daarvoor een verzoekschrift had gericht aan de Hoogmogenden van Den Haag. Op 2 juni 1797 werd hiervoor een octrooi verleend, ter name van Joh. Christ. Zwagemakers, één der vennoten van de windmolen. Deze vennoten waren: 1. Martinus van Dooren en Gerardus Gommarus Dams, handelende namens de firma Van Dooren en Dams voor één zesde gedeelte. 2. Augustinus Verbunt en Anthony Verbunt voor één zesde gedeelte. 3. Petrus Sebastianes Brouwers voor één zesde gedeelte. 4. Adriaan B. Mutsaers voor één zesde gedeelte. 5. Joh. Christ. Zwagemakers voor één zesde gedeelte. 6. J.B. Verheyen uit Loon op Zand voor één zesde gedeelte. Het stamkapitaal bedroeg 6.000 gulden; de eerste steen werd gelegd op 5 juni 1798 en het eerste laken werd er gevold op 7 mei 1799. In de maanden mei en juni van 1817 werd deze Tilburgse windvolmolen weer afgebroken. Dr. Boeren heeft van deze interessante volmolen een oude tekening gepubliceerd en noemt de molen een unicum in den lande. Zie onder 3I ). Van de windvolmolen aan Het Galgeven tussen Tilburg en Moergestel werd de eerste steen gelegd op 14 juni 1811 (34, 35). Hiervoor was op 20 dec. 1810 een perceel heide en waters, gelegen in de „gemeentens-heide" van Enschot en Huykelom aangekocht door Gerard Bogaers (fabrikant), C. H. Jansen (koopman) en Matth. Verschueren (winkelier) uit Tilburg, ieder voor één derde gedeelte. Er werd een windvolmolen en een molenhuis gebouwd. De drie oprichters verhuurden op 9 oktober 1814 voor f 950,- aan J.B. Dickens, voller te Enschot. Deze volmolen komt in 1821 deels via de firma Schoffers en Bogaers en in 1825 geheel via Gerard Bogaers in handen van Frederik van den Bergh, 147
volmolenaar van beroep en oorspronkelijk uit Dordrecht (gedoopt 12-1-1785) afkomstig. Dordrecht was vanouds bekend om zijn volmolens. In 1811 woonde hij in Enschot en heeft zeer waarschijnlijk daar of in de omgeving zijn beroep uitgeoefend. In 1814 was hij voller op de volmolen te 's-Hertogenbosch, zoals reeds werd opgemerkt. Van 1816 en tot 1821 volde hij op de volmolen te Waalre, in 1822 keert hij terug naar Enschot, waar hij verblijft tot 1827 als voller en op 28 september 1827 koopt hij het huis N 1370 op den Heuvel voor f 3.000,-. Hij was toen volmolenaar van de windvolmolen op het Galgenven, welke hij in 1825 in eigendom had verworven. In 1836 kreeg de volmolen stoomkracht. Van den Bergh heeft derhalve op verschillende belangrijke molens een rol gespeeld. Hij was de vader van Pieter Johan van den Bergh (1811-1894) die in 1853-1854 de wollenstoffenfabriek van Van den Bergh-Krabbendam te Tilburg oprichtte, die van grote betekenis werd voor deze industriestad. De volmolen aan het Galgenven verloor met de oprichting van de fabriek aan betekenis en werd overbodig. In 1835 werd aan de Donge langs de weg naar Breda bij Dongewijk door de firma Diepen, Jellinghaus & Co. een door stoom gedreven lakenvollerij, ververij en wolwasserij (broeierij) opgericht 36). „Benevens een aldaar aangelegde buitenplaats en woonhuis aan de overzijde van den straatweg, benevens eenige mede door hen gebouwde arbeiderswoningen het gehucht uitmakende, dat thans ") 5 huizen bevat, bewoond door 13 huisgezinnen, uitmakende 51 zielen". Reeds in 1836 werd tot uitbreiding van de fabriek aan Dongewijk overgegaan; een nieuw gebouw van 121 voet lang werd opgetrokken, maar een geweldige storm, die de 29e november overal in de omtrek ontzettende schade aanrichtte, wierp het, nog in aanbouw zijnde, geheel omver. Na een zware brand op 2 juni 1839 in de fabriek van Diepen op Korvel werd ongeveer terzelfde plaatse een nieuwe fabriek gebouwd en de vollerij en ververij van Dongewijk werd daarin geïnstalleerd, daar de exploitatie op Dongewijk geen grote voordelen opleverde. Het „Memoriaal van Dongewijk" eindigt op 31 dec. 1844 38). In 1847 werd „het pand met alle aanhorende huizingen, gebouwen, landerijen en bosschen verkocht aan Z.M. Willem II; deze liet er groote veestallen inrichten om te voorzien in de bemesting der nabijgelegen heidegronden". In de stoomvollerij van J.N. Diepen & Co. bevonden zich in 1848 9 ijzeren machinevolkommen, misschien reeds cylinder-volkommen. Intussen had de volmolen aan de Donge daar slechts enkele jaren gestaan. Waarschijnlijk heeft de concentratie van het gehele produktie-proces binnen de fabriek hier een rol gespeeld. Het valt echter wel eens vaak op hoe vlug of vlot een volmolen verdwijnt, dat kan men in de gehele geschiedenis van de volmolens constateren. Zo ook een nog niet genoemde volmolen gevestigd in 1659, ook aan de Donge, een stroompje aan de westkant van de Heerlijkheid Tilburg en Goirle tussen de huidige Dongewijk en Dongen. Op 26 mei 1659 was deze opgericht door de drossaard Hendrik Verschueren en Jan Wijtens, chirurgijn 39). In 1670 is die molen door baldadigheid verwoest 40) en niets wijst erop dat hij opnieuw in gebruik is gesteld. 148
II De volmolens in Eindhoven en omgeving Het betreft hier de volmolens in het stroomgebied van de Dommel en de daarop aansluitende riviertjes. Deze onderscheiding van die van Tilburg en omgeving is zuiver van geografische aard, het gaat niet om structureel andere volmolens. Wel is in dit gebied rond en in Eindhoven de wollenlakenfabricage niet zo dominerend, hier werden meer linnen- en katoenstoffen vervaardigd; niets wijst erop dat het aantal volmolens daarom minder zou zijn. De gemaakte onderscheiding in beide gebieden geeft aanleiding tot een niet onbelangrijke opmerking n.l. dat de betekenis van enkele volmolens sterk naar voren springt, omdat men én vanuit Midden Brabant en vanuit Oostelijk Brabant naar deze molens komt om lakens te laten vollen. Deze molens liggen nu juist in het te bespreken gebied van de Dommel en betreffende die van Hooijdonk, Wolfswinkel en Waalre. Opgemerkt moet ook worden, dat voor zover viel na te gaan geen samenhang heeft bestaan tussen de volmolens in welk gebied ook. Het wollenstoffencentrum in dit gebied was Geldrop. De Geldropse volmolen op de Kleine Dommel De inwoners van Geldrop hebben eeuwenlang hun bestaan gevonden in het weven van wollenlakens, die door 40-50 kooplieden werden verkocht. De wollenlakennijverheid was nagenoeg de enige bestaansbron. De fabrikeurs beschikten over een lakenvolmolen op de Kleine Dommel of Rul genaamd. In een akte van 12 aug. 1728 verklaarden de „Wolle Laakenmakers en Cooplieden" van Geldrop", dat de Laaken voll-moolen in dese Dorpse leggende op het reviertje de Aa, mits het wijnige water alle de Laakenen alhier gemaakt wordende niet kan vollen, de Coopluijden genootsaakt sijn die in andere vreemde plaatsen en lande met groote kosten te vervoeren om gevolt te werden"; in de 18e eeuw geschiedde dit vollen in Hooijdonk o.a. "'). De watermolen, die reeds in 1403 wordt genoemd 42 ), is in 1545 in het bezit van de heer van Gaesbeek 43 ). In 1620 zou het een dubbele waterradmolen geweest zijn met Adriaan de Laure als molenaar 44). Tal van schrijvers vermelden deze molen 45), het was een ,,coorn-slag- en volwatermolen" 46), eigenlijk drie molens. In de doelstelling van .dit artikel is deze volmbïen van minder betekenis, omdat de capaciteit ontoereikend is. Wat deden de Geldropse fabrikeurs in dit verband: zij, althans 21 fabrikeurs bouwden in het nabijgelegen Zes Gehuchten een tweede volmolen in 1811. Het was een windvolmolen, tevens koren- en boekweitmolen. Op 3 febr. 1813 wordt de windmolen verpacht aan Joseph de Roos, molenaar te Oerle. Reeds in 1818 werd de windmolen verkocht, omdat het te grote aantal eigenaren bezwaren met zich bracht 47 ), maar in het algemeen waren de windvolmolens geen succes omdat de wind te onregelmatig was en te onzeker. Daarom waren de watervolmolens veel doelmatiger, zij beschikten over een regelmatige stroom van het water 48). De Geldropse fabrikeurs moesten voor het vollen buiten hun gemeente gaan en zo werden tal van notariële contracten afgesloten tussen fabrikeurs en landbouwers, die de lakens naar de volmolen te Wolfswinkel moesten vervoeren om te laten vollen. Zo moest de „bouwman" Francis Bernards te Zes Gehuchten dagelijks voor een drietal fabrikeurs 149
's-Hertogenbosch „\Vught
Nuenen Alfen
Geldrop
Valkenswaard
Volmolens in Midden- en Oost-Brabant in vroegere eeuwen (Het jaartal achter de plaatsnaam geeft aan, in welk jaar de molen het eerst als volmolen wordt vermeld)
10: bij Herlaar (1340). 11: bij Gasteren onder Liempde (1790). 12: bij Wolfswinkel onder SintOedenrode (1620). 13: bij Hooydonk onder Nederwetten (begin 18e eeuw). 14: bij Woensel, Schimmelse molen (1790). 15: bij Gestel, Genneper molen (1649). 16: bij Geldrop (1728). 17: bij Waalre (einde 18e eeuw). 18: bij Dommelen (1841). 19: bij Opwetten (1826). 20: bij Zes Gehuchten (1811). 21: bij 's-Hertogenbosch (1802). 22: bij Stratum (ca. 1800).
1: bij Dongewijk aan de Donge (1659). 2: bij Abcoven aan de Vrangh (1652). 3: bij de fabriek van Pieter van Dooren aan de Hilvarenbeekseweg; vóór 1827 windvolmolen, daarna stoom volmolen. 4: bij de Hoeven aan de Ley (1798). 5: aan het Galgeven (1811). 6: bij Heukelom (1693). 7: bij Moergestel (1670). 8: bij Ter Borgh, Oisterwijk (1633). 9. bij Boxtel (1644).
150
de lakens met de kar van Geldrop naar de molen te Wolfswinkel vervoeren, als er vijf of meer stukken werden opgegeven, 's Maandags moest hij altijd rijden of er vracht was of niet, hij moest dan de lege „pisvaten" meebrengen en bij de eigenaren terugbezorgen 49). Vooral in de Franse tijd, toen 1000 mensen voor de Geldropse industrie werkten, moeten vele lakens o.a. naar Wolfswinkel zijn vervoerd om gevold te worden. De Geldropse watervolmolen is in 1854 gekocht door de wollenstoffenfabrikant Van den Heuvel, die hem jarenlang gebruikt heeft vooral voor het aandrijven van de vollerij so).
De Stratumse Watermolen Gelet op het belangrijke historische verleden wordt thans aandacht geschonken aan de Stratumse watermolen, destijds gelegen aan de Dommel op de grens van Eindhoven en Stratum (bij Stratumseind-Molenstraat), reeds genoemd als korenmolen in 1442, maar die in 1545 eigendom was van Prins Willem van Oranje 5 ') en behoorde tot de Nassause Domeinen. In 1683 moesten de Eindhovenaren hun koren laten malen op de molen van de Prins en zij mochten niet malen op de Schimmelse of Gennepermolen. In 1791 behoort de Stratumse molen nog onder de gewezen domeinen van de vorst van Nassau en in 1807 spreekt men nog van de dominiale molenaar van Stratum. In 1812 werd de molen aangekocht door Jan Theodoor Smits, die daarbij een modern fabriekscomplex liet bouwen waarin ondergebracht de spinnerij (15 spinmachines werden door de waterkracht van de molen in beweging gebracht), de weverij, een volmolen en de ververij 52). De fabriek was voor die tijd technisch uitstekend uitgerust. Van Hogendorp bericht, ,,de Dommel vloeit er midden door en brengt de onderscheiden rade-
151
ren in beweging" 53 ). De Stratumse watermolen heeft waarschijnlijk niet lang als drijfkracht dienst gedaan, want in 1820 wordt in deze fabriek de eerste stoommachine ( 6 p.k.) in Noord-Brabant geïnstalleerd, zodat de volmolen wel uitgeschakeld zal zijn. De Dommel bracht in 1854 een ingenieuze turbine van 30 p.k. in beweging; in 1878 wordt het gebruik van een turbine aldaar nog vermeld "). De Genneper watermolen in het stadsdeel Gestel heeft een oude geschiedenis, die tot 1249 teruggaat. De betekenis van deze molen als volmolen valt moeilijk te achterhalen. Hij wordt als zodanig genoemd, in 1649, 1701 en 1727 55 ). Op 22 september 1800 wordt hij eigendom van de familie Smits uit Mierlo en in 1801 krijgt Th. Smits toestemming tot het inrichten van een olie-volmolen. Was het weer de industriële opleving, die hier van invloed was? De molen is sedert 1961 eigendom van de Gemeente Eindhoven, die hem grondig heeft laten restaureren in 1963. Evenmin duidelijk is de betekenis als volmolen van de in het stadsdeel Woensel gelegen Schimmelse molen; voor het eerst genoemd in 1387 bleef hij in bedrijf tot 1953 55a). Hij werd gesloopt in 1956 door de gemeente Eindhoven ten behoeve van nieuwbouw voor de Technische Hogeschool S6 ). De afbraak van deze imposante en grootste molen van Noord-Brabant is wat voorbarig geweest. Hij bezat als enige molen aan de Dommel drie waterraderen. In 1619 wordt hij aangeduid als volmolen 57 ) maar de betekenis als zodanig lijkt niet groot. Niets wijst erop, dat de Collse watermolen gelegen in het Oosten van het stadsdeel Tongelre, gelegen aan de Kleine Dommel ooit dienst heeft gedaan als volmolen. In de 18e eeuw eigendom van de baronnen Scherpenzeel S8 ) was het een „coorn, boekwijt en slagwatermolen". Hij ligt 3 a 4 km van Geldrop, maar de Geldropse lakenfabrikeurs hebben hier geen laken laten vollen, waarschijnlijk omdat het geen volmolen is geweest. De ,,Opwettense watermolen" aan de Kleine Dommel en aan de Opwettense weg tussen Eindhoven en Nuenen is een onderslagmolen, die reeds in 1335 wordt genoemd als eigendom van de Heren van Cuyk en Mierlo 59). De molen brandde af in 1664 en de huidige dubbele molen dateert van 1743. In het grootste gebouw was vroeger de oliemolen, die ook dienst deed als volmolen. De Opwettense molen is een van de weinige watermolens in de omgeving van Eindhoven, die in een redelijke onderhoudstoestand verkeert, waarin het schoepenrad en het aswiel van de voormalige olie- en volmolen nog aanwezig zijn. Deze molen heeft het grootste waterrad van Nederland met een doorsnede van 9.30 meter, voor de aandrijving van de korenmolen. Het gebouw waarin vroeger de olie- en volmolen waren ondergebracht is gedemonteerd 60). In 1826 en 1831 wordt hij nog als volmolen genoemd 61 ). De volmolen te Wolfswinkel gelegen aan de Dommel op een afstand van 5 km ten Zuiden van St.-Oedenrode en ca. 2 km ten noorden van Son, was ook een 152
volmolen met meer dan lokale en regionale betekenis. De geschiedenis gaat terug tot (1190-1235) Hendrik I van Brabant, die de molen schonk aan de Norbertijnen van het klooster Postel. In 1381 was het een dubbele waterradmolen. De Tilburgse lakenfabrikanten lieten in de 17e eeuw hier ook lakens vollen (1620) 62 ). De molen ging ten onder bij gevechtshandelingen in 1794 toen de Engelsen hem in brand staken bij een aanval van de Fransen, maar hij werd einde 18e eeuw weer opgebouwd, echter 50 meter stroomopwaarts 61). Het komt ons voor, dat deze nieuwbouw wel geheel zal zijn aangepast aan de industriële opleving van die dagen en dat dit aan de betekenis van de molen sterk ten goede is gekomen. De Geldropse fabrikeurs ") brachten hun lakens hierheen om ze te laten vollen, maar ook de Tilburgers wisten de weg hierheen en nog in 1830-1834 werden op deze molen wel 2500 Tilburgse lakens gevold, o.a. van Diepen, van Van Dooren en Dams en G. Bogaers 64). De volmolen werd in 1880 stilgelegd, de oliemolen in 1918; de korenmolen hield het vol tot de sluis het begaf in 1928 en in 1940 volgde de afbraak van de rest van de oliemolen en in 1947 van de graanmolen 6S). Zo verging het deze betekenisvolle molen. De Hooydonkse watermolen aan de Dommel, l km ten Noorden van Nederwetten gelegen, was ook niet de minste onder de volmolens van dit gebied. De geschiedenis gaat weer zeer ver terug tot in de 12e eeuw; hij behoorde tot de bezittingen van het adellijke vrouwenklooster van Hooydonk "). Wanneer hij als volmolen in gebruik wordt genomen is niet bekend, maar in de 18e eeuw lieten de Geldropse fabrikeurs hier vollen; ook Pieter Vreede heeft hier laten vollen, in het begin van de 19e eeuw 67 ). De molen bestaat nog, het schoepenrad is nog aanwezig. Voor de Hooydonkse molen is een restauratieplan opgesteld. Het zal wel een voor de hand liggende verklaring zijn, dat sommige volmolens bijzondere belangstelling hadden doordat ze over een betere en grotere capaciteit beschikten. Waardoor werd die bepaald? ,,.. .aan het hoogteverschil in waterpeilen ontlenen de molens hun kracht. Het water wordt met behulp van schuiven opgehouden of opgestuwd, zodat voor en achter de molen een groot verschil in waterstanden ontstaat, dat het verval wordt genoemd. Door de molenschuif een weinig te openen stroomt het water onder druk van het aanwezig verval met grote snelheid in de ark en brengt de schoepen in beweging. Deze waterraderen worden dan ook onderslagraderen genoemd. Hoe groter het verval en de beschikbare hoeveelheid water, des te groter is het vermogen van het waterrad en des te groter is de capaciteit" 68). De volmolen te Waalre In Waalre bevonden zich twee molens, de Loondermolen, ca. l km ten Zuiden van deze plaats, waar de Keersop en de Dommel samenvloeien bij de kasteelachtige boerderij van Waalre. Wellicht was dit de oudste molen van Nederland, reeds in 704 kreeg St.-Willibrord deze molen van een Frankisch edelman Angibald 69); hij wordt ook genoemd in het testament van St.-Willibrord in 153
726. De molen was een graanmolen met één onderslagrad en heeft waarschijnlijk nooit als volmolen dienst gedaan, zodat er verder vanuit dit oogpunt geen aandacht aan behoeft te worden geschonken. De Loondermolen werd in 1940 zwaar beschadigd en is sedertdien geleidelijk afgetakeld en nagenoeg verdwenen. Ten Noorden van de Loondermolen, dus stroomafwaarts bevond zich een dubbele watermolen, oorspronkelijk een graan- en oliemolen, reeds in 1545 genoemd. In 1750 zou hij nog geen volmolen geweest zijn 70). De Dommel vormt hier de grens tussen Waalre en Riethoven. Aan de Waalrese zijde van de Dommel bevond zich de volmolen en aan de Riethovense kant de graanmolen. Deze volmolen heeft een stempel gedrukt op deze streek en op de bevolking indruk gemaakt, want toen de eigenlijke volmolen reeds vervallen was, bleef men de oorspronkelijke graanmolen nog volmolen noemen en nu ook deze verdwenen is, leeft dit gebied voort als het gebied van de volmolen. In 1931 prijkte de molen nog op de monumentenlijst 71), maar er is helaas niets gedaan om de molen te behouden. Wat is het bijzondere aan deze molen geweest? Oude kenmerkende geschiedkundige gegevens betreffende deze molen staan (nog) niet ter beschikking. De molen wordt eerst interessant en belangrijk, zodra Pieter Vreede uit Tilburg zich met de molen gaat bemoeien. Rond 1800 werkte de Waalrese volmolen met Tilburgs kapitaal, vooral van Pieter Vreede, die in 1802 zelf in Waalre kwam wonen en er tot 1816 verbleef. Reeds enkele malen is de naam van Pieter Vreede genoemd in verband met andere volmolens zoals de watervolmolen ter Borgh, die hij in 1792 koopt en die zijn zonen eerst in 1836 definitief van de hand doen, verder heeft hij laten vollen in Hooijdonk en rond 1800 is hij eigenaar van de watervolmolen te Waalre. Wij zouden tekort schieten, wanneer we slechts deze feiten zonder meer zouden vermelden; de betekenis van Pieter Vreede reikt ver uit boven zijn activiteiten op het gebied van de volmolens. Deze waren het gevolg van zijn onstuimige dadendrang op industrieel gebied. De nieuwe industriële opleving in de Bataafse en Franse tijd heeft een aantal volmolens ook nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden gegeven. Pieter Vreede was een lakenfabrikant te Leiden, doopsgezind, veelzijdig publicist vooral ook op politiek gebied, waar hij op strijdlustige wijze de zijde koos der patriotten, wier voorman hij werd en derhalve een fel tegenstander van Prins Willem V. Hij was geboren op 8-10-1750 te Leiden als de zoon van een laken- en wollendekenfabrikant; reeds vroeg kwam hij in de zaken van zijn vader, huwde in 1773 en verloor zijn vrouw Geertruy Aletta Markon op haar twintigjarige leeftijd in 1775. Zij schonk hem een zoon Pieter (14-2-1775). Het is zeker, dat ook Vreede vanuit Leiden in Tilburg heeft laten weven, zoals zoveel andere Leidse fabrikanten lieten doen vanwege de veel lagere lonen. Het ging de Leidse lakenindustrie niet goed, integendeel, de Leidse lakenindustrie werd letterlijk naar Tilburg overgeheveld. Reeds in het begin van de 154
18e eeuw vestigden zich een aantal uit Leiden afkomstige personen in Tilburg 72 ). Vreede publiceert reeds op jeugdige leeftijd; zijn eerste publicatie dateert van 1778; hij groeide uit tot de officiële dichter van het patriottisme 73 ). Zijn politieke activiteiten zijn naast economische factoren oorzaak dat hij Leiden verlaat. Op 4 mei 1779 vertrok Pieter Vreede vanuit Leiden naar Emmerik, waar hij een filiaal van zijn lakenfabriek oprichtte en waar hij hertrouwde met de zuster van zijn eerste vrouw en zijn zoon Paulus werd geboren op 29-6-1779. Zoals zal blijken is Vreede mede door de politieke omstandigheden een enorm zwerver geweest. In 1781-1786 is hij weer in Leiden, waar hij sterk op de voorgrond treedt en in 1785 deelneemt aan de onderhandelingen tussen de patriotten en Willem V, welke evenwel geen resultaat hadden. De breuk tussen de patriotten en Oranje was sindsdien definitief. Waarschijnlijk is Vreede vóórdat de Pruisen ons land binnen vielen uit Leiden vertrokken, want in 1786 woonde hij in Breda en verzocht op 26 juli aan de Staten Generaal als burger van Breda vrijdom van de Grote Zwijgende Landtol en geleide- en paardengeld voor het vervoer van wollen- en linnenstoffen naar Tilburg en Helmond. Tussen alle politieke bedrijvigheid door had hij op 4 mei 1782 met van Marie de fabriek van Martinus van Bommel aan de Nieuwe Dijk te Tilburg gekocht 7S). In die fabriek liet hij Tilburgse wevers lakens weven, terwijl hij zelf nog tot 1786 in Leiden bleef. Het militair ingrijpen van koning Frederik Willem II van Pruisen, zwager van Prins Willem V, waarbij een leger van 20.000 man de grenzen van de Republiek overschreed (sept. 1787), maakte een einde aan de macht van de patriotten en herstelde het prinselijke gezag. Duizenden patriotten verlieten het land en gingen in ballingschap in de Oostenrijkse Nederlanden en. NoordFrankrijk. Zo ook Vreede, hij verblijft korte tijd in Brussel en vestigt zich op 18-4-1788 te Lier; hierheen laat hij zijn filiaal uit Emmerik overbrengen en betrekt hiervoor een bijgebouw van een oud Karthuizerklooster. In datzelfde jaar telde zijn bedrijf te Lier reeds 80 arbeiders. Hij voelt zich duidelijk ver van Leiden, want op 5-11-1788 verzoekt hij Chr. van Marie zijn goederen te Leiden te beheren en zelfs te verkopen 75 ). In 1790 bracht hij zijn bedrijf over naar Tilburg. Vreede in Brabant Door een algemeen amnestiebesluit in 1790 konden de patriottische bannelingen naar Nederland terugkeren. Vreede komt naar Tilburg en logeert op 9 april 1790 in het logement „De Gouden Leeuw", schrijft naar Martini in 's-Bosch om een plaats te wijzen voor een volmolen en ververij. Hij had op de Nieuwendijk te Tilburg reeds een fabriek, waar stoffen werden geweven. Zoals vermeld, maakte Martini hem 76) attent op Tilburg en Oisterwijk, waar ook een volmolen stond, welke Vreede in 1792 kocht. Vreede kwam ergens in een technisch economisch vacuüm, want ten tijde van 155
de commissionaire industrie had men te Tilburg zich eenzijdig toegelegd op het weven en geschiedde de appretuur in Holland, vandaar dat hij eigen wegen heeft moeten zoeken op het gebied van vollen en verven en verdere afwerking der lakens. Toch ging Vreede nog niet in Tilburg wonen, want op 1-11-1790 huurde hij voor 5 jaren een huis te 's-Hertogenbosch aan de Pensmarkt en vestigt zich in 1794 in de Zomerstraat in Tilburg, waar hij tot 1801 blijft wonen. Hij wordt een van de grootste wollenlakenfabrikanten van Tilburg. Brabant bood Vreede de gelegenheid zijn patriottische theorieën in praktijk te brengen. Hij kwam er niet alleen in een economisch vacuüm maar evenzeer in een politiek vacuüm. De situatie van Generaliteitsland was voor Brabant voorbij. Vreede wordt in Brabant zeer populair en wordt in mei 1795 voor het zgn. tussenbestuur, in augustus d.a.v. voor het definitieve bestuur van het gewest Brabant in het kwartier Oisterwijk gekozen. Heeft Vreede voor de Brabantse industrie inspirerend gewerkt, zijn politieke activiteiten zijn voor Brabant van zeer grote betekenis geweest. Voorzitter geworden van het gewestelijk bestuur, behield hij Brabant voor de Bataafse Republiek en dus voor Nederland. Hij voerde, vóór dat er in de andere gewesten sprake van was, in Brabant godsdienstvrijheid in en wel in een vorm, die later in het overige Nederland werd overgenomen en die geen al te plotselinge overgang was. In de latere onderwijshervorming van Holland - eigenlijk pas van 1806 door Van der Palm - worden de grondbeginselen van de Brabantse regeling teruggevonden. In de Nationale Vergadering van januari 1796 werd Vreede via het kiesdistrict Bergen op Zoom gekozen; hij legt dan het voorzitterschap van het gewestelijk bestuur van Bataafs Brabant neer. Hij was en bleef een der vurigste unitarissen en zijn redenaarstalent wordt bewonderd en geprezen. Bij de verkiezingen van 2 augustus 1797 wordt hij in Bergen op Zoom herkozen; hij had enorm geijverd voor het tot stand komen van een Nationale Vergadering. De meerderheid van de Nationale Vergadering was federalistisch en de ontworpen grondwet werd op 8 augustus 1797 verworpen. Vreede gaat in Parijs steun halen voor de unitarissen. Op 22 januari 1798 werd met medewerking van de opperbevelhebbers van het Franse leger, Joubert en Daendels een staatsgreep van de unitarissen doorgezet; de volgende dag werd naar Frans model van het Directoire een Uitvoerend Bewind van vijf leden benoemd. Vreede werd hiervan voorzitter. Maar op 12 juni 1798 volgde een nieuwe staatsgreep door twee van Vreede's meest bekwame ministers Spoors en Gogel op touw gezet, wederom met steun van Joubert en Daendels. Vreede weet te vluchten en gaat weer naar Lier. Hij was volledig gedesillusioneerd en zijn vrouw stierf te Tilburg „door leed overmand" op 13-7-1798. Met zijn val was zijn staatkundige carrière geëindigd. Sedertdien wijdde hij zich uitsluitend aan zijn Tilburgse bedrijf en aan zijn letterkundige en economische publikaties. Hij vroeg verlof naar Tilburg te mogen gaan, met het oog op de opvoeding van zijn kinderen. Hij was weduwnaar met kinderen tussen de 2 en 23 jaren. „Afgezien van de in Brabant ingevoerde hervormingen en zijn talloze constitutionele voorstellen in de Nationale Vergadering kan men Vreede's grote 156
staatkundige verdiensten vooral hierin zien, dat hij Brabant voor Nederland heeft behouden en dat vooral door zijn ingrijpen het beginsel van de eenheidsstaat in Nederland heeft gezegevierd" "). Tilburg had op industrieel gebied veel aan Vreede te danken gehad, want als lid van het Uitvoerend Bewind wist Vreede niet alleen Nederlandse maar ook Franse legerorders aan de Tilburgse industrie te verschaffen, zijn eigen onderneming ingesloten 78). De firma Vreede heeft zich nog jarenlang als een der grootste fabrieken van Tilburg gehandhaafd. In 1812 werkten er 280 arbeiders, waarvan 80 binnen de fabriek en 200 aan huis werkzaam waren 79 ). Van 1821 tot 1836 was de volmolen ter Borgh te Oisterwijk weer eigendom van de Vreede's. Zijn zonen Paulus en Hendrik waren reeds jong werkzaam in het Tilburgs bedrijf; hij laat steeds meer aan hen over en besluit in 1802 zich uit de onderneming terug te trekken. Hij gaat zich vestigen op de volmolen te Waalre. Deze volmolen zou door Vreede als zodanig zijn ingericht. Zijn oudste zoon Pieter was hier volmolenaar nog in 1816, toen Frederik van den Bergh in Waalre volmolenaar werd tot 1822. Mogelijk is hij met Van den Bergh samen op de molen werkzaam geweest, want zoon Pieter sterft te Riethoven in 1846. De volmolen te Waalre stond op naam van Paulus en Hendrik Vreede evenals sedert 1807 de volmolen Ter Borch te Oisterwijk. Wanneer de volmolen te Waalre in bezit kwam van Vreede is nog niet bekend. Toen Pieter Sr. zich op de volmolen te Waalre terugtrok was hij voor de derde maal in het huwelijk getreden op 22 juni 1801 met een naar algemeen gevoelen zeer knappe jongedame van 25 jaren, M. van der Lecq geheten, gedoopt in de N.H. kerk te Boskoop 1-12-1776. Zij beschikte over literaire kwaliteiten en was Pieter tot veel steun. Zij schonk hem een jongen, die echter op 12-jarige leeftijd overleed. Hij houdt zich in Waalre bezig met het schrijven van pamfletten over de aanmoediging en verheffing van het diep gevallen fabriekswezen en met zijn vrouw schrijft hij romans 80). In 1815 was hij nog lid van de Provinciale Staten van Noord-Brabant, maar in 1816 schrijft hij naar de koning om een betrekking, daar hij in financiële moeilijkheden was gekomen. Hij kreeg een functie in Antwerpen in 1816 en verder op nog enkele andere plaatsen en overleed te Heusden op 12 september 1837, bijna 87 jaren oud. De volmolen te Waalre bleef zich in een opmerkelijke bloei verheugen, want in 1826 werd hij geschat op f 25.600,- de molen telde 8 volkommen en 2 spoelkommen. Rond 1850 was de molen nog steeds in het bezit van de familie Vreede en rond 1880 werkte hij nog voor Tilburgse fabrikanten 8 I ). Deze watervolmolen, die eens op de monumentenlijst heeft gestaan en nog in de herinnering van velen voortleeft, is verdwenen; de stenen fundamenten liggen nog in en bij de Dommel. Er is nog een behoorlijk verval van het water via een gemetselde vernauwing, waar vroeger waarschijnlijk de molenraderen hebben gezeten. Met enig geweld stort het water zich schuimend in de bredere diepte en voor de ondernemende kanovaarders is hier een extra sensatie aanwezig. 157
Vele molens in Midden- en Oost-Brabant hebben hun werk gedaan, sommige doen het nog, maar niet alle zijn volmolens geweest. Die wel als zodanig hebben gewerkt zijn in dit Bulletin vermeld; een laatste, die nog vernoemd moet worden is de Dommelse watermolen, die volgens Van der Aa in 1841 als volmolen zou hebben gefungeerd. Tilburg, mei 1979
ING. P.J.M. VAN GORP
De nummering van de voetnoten is een voortzetting van die in het artikel over vollen en volmolens in Brabants Heem nr. 3. Noten > Mr. R. Bijlsma „Rotterdams Welvaren 1550-1650" Den Haag 1918, pag. 115. ") Dr. P.C. Boeren „De Tilburgse wolnijverheid tot het begin der 17e eeuw" in „Van Heidorp tot Industriestad" Tilburg 1955, pag. 126. s ) Protocol notaris Schenckels te Den Bosch (R.A. 's-Hertogenbosch no. 2660 d.d. 29-8-1598). ') Bas Aarts in „De Kleine Meijerij" 1972 p. 63; de Kleine Meijerij 1957 no. 7 en 1957 no. 10; bulletins Heemk. Kring Oisterwijk. ') Lamb. de Wijs „De volmolens van Tilburg, 1650-1850" in N.Tilburgse Crt. 10-8-1934. ') Handelingen van het Prov. Genootschap... (1859 pag. 100 voetnoot 2). ') Zie'). I0 ) S. Zoetmulder „De Brabantse molens" Helmond 1974, pag. 136. ") Den Bosch R. 1191 fol. 461; „De Kleine Meijerij" 1957 no. 7 pag. 24. ") G.A.T. Not. 43-1693 fol. 10; zie ook „De Kleine Meijerij" J. Vugs „De Heukelomse watermolen" 1978 no. 4 pag. 111. Not. 16-1670 fol. 56; Not. 67-1702 fol. 54 en 68; R. 469-1703-70. S. Zoetmulder „De Brabantse Molens" (Helmond 1974) pag. 235. Over de volmolen van Herlaar bij St.-Michielsgestel aan de Dommel schreef Mechelien Spierings in Brabants Heem 2-1978, pag. 78. ") In Leenhof Herlaar no. l (R.A. 's-Bosch). ") Zie onder "). ") Not. 18 fol. 28-5 juni 1656. ") R. 360-1644-17v. 20 ) A. van Sasse van IJsselt „Kasteel Stapelen" in Taxandria 1918 p. 157. : ') G.A.T. Veilingscatalogus van de verkoop van Baronie Boxtel en Heerlijkheid Liempde op 25-6-1857. ") Zie'). 2! ) Zie 21 ) schets in veilingcatalogus. Het Kasteel Stapelen met bijbehorende goederen werd in 1914 gekocht door de Paters Assumptionisten van de weduwe van Gerard Makie. ") Mr. N. v.d. Heuvel „De ambachtsgilden van 's-Hertogenbosch vóór 1629". Rechtsbronnen 1. pag. 3; 1946. 2! ) „Statistisch Overzigt van het Fabrijkwezen in het Departement der monden van den Rhijn" 1812. Rijksarchief N.Br. te 's-Bosch. ") B. Dijksterhuis „Een industrieel geslacht. 1808-1908" (1908) blz. 9. 2 ') Heerlijkheidsarchief no. 47 (10-1-1651) en akte R. 613 (26-5-1656). ") R. 636-28 sept. 1756. 2 ') G.A.T. R 350-1620-316; R 618-1628-23; R 360-1644-71v en 37, Not. 18-1656-28; Not. 16-1670-fol. 56. ") Kaart van Zijnen: Geografische kaart van Diederik Zijnen van de heerlijkheid Tilburg en Goirle van 1760. Jl ) P.C. Boeren „Het Hart van Brabant" 1942, pag. 40 e.v. ") N.W. Posthumus: Bronnen der Leidse Lakennijverheid, VI; no. 171, 172, 280, 322. ") Not. 147 folio 35 en R 492-1798-79; R 458-1797 105; Not. 215-1817-152. ") Dossier „Molens" G.A.T. 3a
158
3S
) ") ") ")
Anton Coolen „Het AaBe bedrijf" in „Kleding en het AaBe ervan". B. Dijksterhuis „Een industrieel geslacht, 1808-1908" (1908) pag. 27. A.J. van der Aa „Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden" 1844 onder Dongewijk. Het „Memoriaal" was een verslag van het bedrijfsgebeuren. In 1845 werd de firma omgezet in de fa. J.N. Diepen en Co., later na 1870 werd het fa. Gebr. Diepen (Boeren in Hart van Brabant pag. 48). ") T. 366 (26-5-1659) en R 380-1684-106. ">) R 371-(11-10-1670). "') Dr. F.B.A.M. Verhagen „Geldrop, Economische-Statistische Beschrijving enz." 1945 pag. 16, 18, 24. ") C.J.A. van Helvoort in Heemkronyke 1964 „Geldropnummer". 4! ) Placcaet van Karel V. ") S. Zoetmulder, „Brabantse Molens" Helmond 1973 pag. 192. ") Jacob van Oudenhoven in „Beschrijvinge van Meyerije". . . 1670. S. Hanewininkel „Reize door de Majorij van 's-Hertogenbosch" 1798 pag. 57 A.J. van der Aa a.w. ") Register van de Leen- en Tolkamer. ") Verhagen a.w. blz. 24. In 1844 zou de molen naar Asten zijn overgebracht. Zie Zoetmulder a.w. blz. 192. ") Ing. P.W.E.A. van Bussel, „Het Landschap van de Dommel" Lecturis, Eindhoven 1977, beperkte oplage. ") .Verhagen, a.w. blz. 25. s °) Verhagen, „Bulletin no. 2 uitgegeven door de Stichting tot behoud van Monumenten van Bedrijf en Techniek in het Zuiden van Nederland" juli 1978. ! ') Zoetmulder a.w. blz. 229, 234, 267-269. !2 ) Dr. F.B.A.M. Verhagen „Uit de Geschiedenis der Eindhovense Linnenindustrie" in „Oud Eindhoven" uitgave Brabants Heem 1950 en 1976, blz. 157. ")' Dr. L.G.J. Verberne, „Noord-Brabant in de 19e eeuw tot omstreeks 1870". Nijmegen 1947 blz. 28; voor het bekend schilderij van deze fabriek van „J.F. Smits & Zn." zie pag. 42. ") Verhagen, a.w. blz. 158. Zoetmulder a.w. blz. 236. ") Zoetmulder a.w. blz. 248, 238, 270, 55a) Ing. P.W.E.A. van Bussel, Watermolens in Eindhoven, de Schimmelse molen in het bijzonder. In: Oud-Eindhoven, 1950, p. 168 e.v. ") A. van Oirschot en Jacques Akerboom in „'t is zonde van Brabant" Helmond 1978, pag. 148. ") Ing. P.W.E.A. van Bussel in „Landschap van de Dommel" Lecturis 1977 (beperkte oplagefotoboek van Martien Coppens). ig ) Zoetmulder a.w. 148 en 366. ") A. Frenken „De Watermolens van Opwetten en Coll" in Taxandria, jrg. 40 (1933) pag. 182. ">) Van Bussel, „Het Landschap van de Dommel" 1977, z.p. ") Zoetmulder a.w. blz. 159 en 145. ") R 350-1620-316. ") Dr. F.B.A.M. Verhagen „Geldrop" pag. 25 (1945). ") Lambert de Wijs zie onder '). 6i ) S. Zoetmulder a.w. pag. 145. ") S. Zoetmulder a.w. pag. 160 en 472. ") S. Zoetmulder a.w. pag. 160. "') Ing. P.W.E.A. van Bussel „Landschap van de Dommel" zie "). De ark is de waterloop onder het waterrad. 69 ) P.N. Panken en W. Juten „Drie Kempische dorpen, Waalre, Valkenswaard en Aalst" in Taxandria, 10e Jrg. (1903) pag. 158. '») S. Zoetmulder, a.w. blz. 241, 229. ") A. van Oirschot en Jacques Akerboom „'t Is zonde van Brabant" (Helmond, 1978) pag. 148. ") Boeren in Het Hart van Brabant Tilburg 1942 blz. 43. ") De hier verwerkte gegevens zijn voor zover geen nadere bronvermelding is aangegeven, afkomstig uit „Leven en Bedrijf van Pieter Vreede" door Prof. Dr. J. van der Poel. Zie Verslag Algemene vergadering van het Historisch Genootschap d.d. 3-11-1951. Ook geraadpleegd werd A.R.M. Mommers „Brabant van Generaliteitsland tot Gewest", Nijmegen 1953 Deel II. 159
'") De fabriek staat nog in de huidige Bisschop Zwijsenstraat (destijds Nieuwen Dijk). Het interieur is in de loop der tijden sterk gewijzigd vooral toen W. van Spaendonck (Triborgh) daar ging produceren. De firma Vreede & van Marie te Leiden kocht de fabriek met grond en verdere opstallen. Akte G.A.T. R448 folio 107 e.v. ") A. Lens: „Een Protestantse Kapel te Lier in 1789" 1964 zie Driemaandelijks cultureel tijdschrift „'t Land van Rijen" te Lier. ") Martini in zijn brief d.d. 9-4-1790 aan Vreede:,,. . . dat voor uwe affaires geen geschikter en aangenamer plaats in de Generaliteit zal/zijn, dan Tilburg". ") Prof. Van der Poel benadrukt het werk van Vreede ter zake, dit in tegenstelling tot Verberne, die bij het slagen van het unitarisme wel Gogel en Koning Lodewij k noemt maar in het geheel niet Vreede; Verberne: rede „Gogel en de uniteit" Nijmegen 1948. ") Boeren „Hart van Brabant" 1942 blz. 50. ") Boeren a.w. blz. 47. '") Vreede woonde in een klein huisje bij de volmolen, waarschijnlijk bij zijn zoon Pieter. Toen zijn vriend Adriaan van der Willigen, drossaard van Tilburg 1795-1802 hem in 1814 wilde bezoeken, trof hij „de voormalige voorzitter van het Uitvoerend Bewind van de Bataafse Republiek aan als een vergeten boer"! pag. 80 „Uit het Dagboek van Adriaan van der Willigen" „met annotatie voorzien door Lamb. G. de Wijs (Tilburg 1939). Pieter Jr. sterft ongehuwd te Riethoven (15-8-1846) en wordt te Tilburg begraven (Gem. archief Riethoven). Hij was de enige zoon uit het Ie huwelijk van Pieter Sr. en is nooit deelgenoot geweest in de fabriek. ") Lamb. de Wijs: „De volmolens in Tilburg van 1650-1850" in de Nieuwe Tilburgse Courant van 16-8-1934 en 26 jan. 1935.
NEDERZETTINGSSPOREN UIT DE ROMEINSE TIJD EN UIT DE VROEGE EN LATE MIDDELEEUWEN LANGS DE MAAS TE KESSEL, GEMEENTE LITH (N.BR.) 1. INLEIDING
In de uiterwaarden langs de Maas te Kessel (gem. Lith) is men sinds 1969 bezig met het winnen van zand (fig. 1). Dit zand wordt opgezogen vanuit een tweetal inhammen in de zuidelijke oever van de Maas. Door het steeds maar groter worden van deze inhammen, zijn de landschappelijk fraaie uiterwaarden ten noorden van Kessel en Maren sterk aan het veranderen. In de nabije toekomst zullen de beide inhammen één geheel gaan vormen. Deze inham, die dan de Lithse Ham gaat heten, zal een lengte gaan bereiken van bijna 4 km en een maximale breedte van l km. Het ligt in de bedoeling om van de Lithse Ham een rekreatieoord te maken. Aan de oevers van de zandwinning bij Kessel (fig. 2: 1) worden op enkele plaatsen de stortbakken van baggermolens geleegd met behulp van zgn. onderlossers. Deze stort bevat naast grind en klei ook vroegere nederzettingsrestanten zoals hout, beenderen, scherven en metalen voorwerpen. Bij uitzonderlijk lage waterstanden werden door de heer Anton Verhagen uit 's-Hertogenbosch gedurende de jaren 1973-1977 in de storthopen van de onderlossers een aantal voorwerpen verzameld, die hieronder besproken zullen worden. Deze voorwerpen werden vooral aan de west- en aan de noordzijde van de zandwinning bij Kessel verzameld. Behalve dit, door Anton Verhagen verzamelde materiaal, heeft de zandwinning bij Kessel (fig. 2: 1) nog een aantal andere vondsten opgeleverd. In 1971 werden hier een tweetal ijzeren zwaarden opgebaggerd, en een fragment van
160