4.1 Een plas in de lucht naam:
________________________
groep:
________________________
Lees en vul in: 1
5
☛
6
☛
7
☛
2
Waar speelt het verhaal zich af?
8
in een vliegtuig ___________________________________
☛ 1
regel 1
☛ 1
☛ 2
Waarom vraagt Joep of ze nog lang moeten vliegen? ■ Hij durft niet naar de wc. ■ Hij vindt het niet leuk in het vliegtuig. Joep ziet de wolken: ■ naast het vliegtuig. ■ onder het vliegtuig. Wat heeft mamma verteld? ■ Dat Amerika heel ver weg is. ■ Dat ze nog lang moeten vliegen. Waarom vliegen ze naar Amerika?
Daar wonen opa en oma. ___________________________________ ___________________________________
Waarom zit Joep te draaien? ■ Hij verveelt zich. ■ Hij moet plassen. Waarom duwt Joep zijn benen
9
☛ 2
Wat denkt mamma als ze aan Joepjes voorhoofd voelt?
dat hij ziek is (dat hij koorts heeft) ___________________________________ ___________________________________
regel 9
Dan voel je niet stijf tegen elkaar? ___________________ 79
1
regel 19
___________________________________
4
1
Over wie gaat het verhaal?
over Joep, zijn mamma en zijn pappa ___________________________________
3
1
zo goed dat je moet plassen. ___________________________________
Verwerkingsblad 4.1 © ThiemeMeulenhoff
10
11
12
☛ 3
☛ 3
☛ 3
15 Het verhaal in het kort Waarom durft Joep niet naar de wc? ■ Hij denkt dat de wc te hoog is. ■ Hij denkt dat er een gat in de wc zit waar hij doorheen gezogen wordt. Waarom duwt Joep zijn handen tegen zijn buik?
14 80
☛ ☛ 4
vliegtuig. Nu zit hij in het ______________________________________ geweest. In de trein is hij naar de wc ____________________________
Dan voel je minder dat je ___________________________________
In de wc zat een
moet plassen. ___________________________________
op de grond. Zijn plas viel ________________________________________
gat. ____________________________________
plassen. In het vliegtuig moet Joep ook ________________________ Waarom gaan de plasjes mee naar Amerika?
opgevangen. ___________________________________ 4
Amerika. Joep gaat met zijn pappa en mamma naar________________ trein Hij heeft eerst met de __________________________ gereisd.
Omdat ze in een ton worden ___________________________________
13
Een plas in de lucht
Joep heeft nu ineens veel haast, want: ■ nu durft hij wel. ■ ze zijn er bijna. Wie gaat er met Joep mee? ■ Mamma ■ Pappa
durft niet. Maar hij ____________________________________________ Hij denkt dat in die wc ook en dat hij
een gat zit __________________________
erdoor gezogen wordt. __________________________________________
Mamma ziet dat hij
moet plassen. __________________________________
mee moet gaan. Ze vraagt of ze ______________________________________ wel. Nu durft Joep ________________________________________ Hij rent
door het gangetje ____________________________________________
op slot. maar hij doet de wc niet ______________________________ Verwerkingsblad 4.1 © ThiemeMeulenhoff
4.2 Lekker eten in een tent naam:
________________________
groep:
________________________
Lees en vul in:
5
☛
6
☛
1
2
regel 3
1
Over wie gaat het verhaal?
over Martijn en Martje en de moeder ___________________________________
7
☛ 2
regel 14
van Martijn ___________________________________
Wat is waar? ■ Martijn kan goed tenten opzetten. ■ Martje kan goed tenten opzetten. Wie zegt: ‘Au, je trapt op mijn hand’? ■ Martje ■ Martijn Waarom ziet de hemel er nu geel uit?
Hij kijkt door het gele doek van ___________________________________ 2
Waar speelt het verhaal zich af?
de tent. ___________________________________
in de tuin bij Martijn ___________________________________ ___________________________________
81
3
☛
4
☛
1
1
Wat is waar? ■ Martijn ligt op zijn buik. ■ Martijn ligt op zijn rug. Waarom lijkt de wolk steeds op een ander beest? ■ Dat denkt Martijn. ■ De wolk verandert steeds van vorm.
8
☛
9
☛
2
2
Wie ging er het eerst de tent in? ■ Martijn ■ Martje Waarom is Martje boos? ■ Omdat Martijn niet doet wat ze zegt. ■ Omdat Martijn zegt dat zij moeder is.
Verwerkingsblad 4.2 © ThiemeMeulenhoff
10
11
12
13
☛ 3
☛ 3
☛ 4
☛ 4
regel 9
15 Het verhaal in het kort Wat is waar?. ■ De mamma van Martijn zorgt voor boterhammen. ■ De mamma van Martje zorgt voor boterhammen. Wat is waar? ■ Martijn eet graag pindakaas. ■ Martje eet graag pindakaas. Martijn krijgt druppels op zijn neus, want ■ hij steekt zijn hoofd uit de tent. ■ de druppels vallen door het tentdoek heen.
Lekker eten in de tent
het gras in de tuin. Martijn ligt in ________________________________________ de tuin in. Martje rent __________________________________________ bij zich. Ze heeft haar tent ____________________________________ Martje kan goed
tenten opzetten ____________________________________
kan er niets van. maar Martijn ________________________________________ erin liggen. Als de tent klaar is gaan ze ____________________________ Martje wil dat Martijn
zegt dat zij het moet doen. maar Martijn ________________________________________ boterhammen gemaakt. De mamma van Martijn heeft __________________________ Martijn eet de boterhammen met
Martje vindt Martijn een stom joch, want: ■ hij doet altijd stom. ■ hij blijft niet bij haar in de tent.
82
☛ 4
Waarvan wordt Martje bang? ■ Van de wind in de bomen. ■ Van de wind die aan de tent rukt.
pindakaas ______________________
boterhammen met worst. en Martje eet ________________________________________ regenen. Dan begint het te ____________________________________ Martijn loopt naar de
14
eten haalt ________________________________
keuken. ________________________________
een stom joch. Martje vindt Martijn __________________________________ Martje wordt bang. Dan begint het hard te waaien en ______________________ Ze rent ook naar de keuken. ____________________________________
Verwerkingsblad 4.2 © ThiemeMeulenhoff
4.3 Je bent een aapje
4
☛
5
☛
6
☛
naam: ________________________ groep: ________________________ Lees en vul in: 1
Over wie gaat het verhaal? ___________________________________ over een aapje en zijn moeder
1
1
1
___________________________________
Bavianen hebben: ■ een korte snuit en lange kaken. ■ een lange snuit en lange kaken. Mensen lijken op apen met: ■ een lange snuit. ■ een korte snuit. Wat doen mensen anders dan apen? 1 __________________________________ Ze doen kleren aan. 2 __________________________________ Ze doen verf op hun lippen.
2
Waar speelt het verhaal zich af?
3 __________________________________ Ze gaan in bad.
in Afrika ___________________________________
3
☛ 1
___________________________________
7
☛
Waarmee houdt een aapje zich vast aan haar moeder? ■ met haar staart ■ met haar handen
8
☛
2
2
Als apen elkaar vlooien, dan: ■ maken ze elkaar schoon. ■ kriebelen ze elkaars vacht. Wat moet een aap doen als een andere aap sterker is? ■ hard weglopen ■ de andere aap vlooien Verwerkingsblad 4.3
83
© ThiemeMeulenhoff
9
10
☛ 2
☛ 2
11
☛
12
☛
13
3
4
☛ 4
Bij wie leert een jong aapje vlooien? ■ bij opa ■ bij zijn moeder
14
4
Wie verdedigen de groep tegen aanvallers?
de sterke, jonge mannetjes ___________________________________
Apen vlooien elkaar: ■ alleen als het nodig is. ■ ook als het niet nodig is.
___________________________________ 15
Wat betekent het onderstreepte woord? Ze holt met je over de vlakte. ■ Een vlak stuk grond. ■ Een groot gebied met weinig of geen bomen. Bavianen hebben het gebit van een roofdier. ■ bijten als ■ tanden als
16
Welke zin betekent ongeveer hetzelfde? Daar begint ze genoeg van te krijgen. ■ Daar heeft ze er al heel veel van. ■ Dat wil ze liever niet meer. Laat opa dat niet horen. ■ Dat mag je niet tegen opa zeggen, want dan wordt hij boos. ■ Opa heeft last van zijn oren.
Een oude aap gaapt: ■ als hij slaap heeft. ■ als hij wil laten zien hoe sterk hij is. Wat is waar? ■ Een panter is sterker dan een baviaan. ■ Een baviaan is sterker dan een panter. Waarom lopen de oude mannetjes in het midden? ■ Zij zijn het sterkst. ■ Zij moeten beschermd worden.
☛
Verwerkingsblad 4.3 84
© ThiemeMeulenhoff
4.4 Schaatsen naam:
________________________
groep:
________________________
Lees en vul in:
4
☛
5
☛
1
1
Wat bedoelt Menno met noren? ■ mensen uit Noorwegen ■ een soort schaatsen Uit welk land komt Achmed?
uit Turkije ___________________________________ 1
Over wie gaat het verhaal?
over Achmed, Menno, Fred, Noor ___________________________________
6
☛
7
☛
en haar vader ___________________________________ 2
2
Waar speelt het verhaal zich af?
op het ijs ___________________________________
8
☛
9
☛
___________________________________ 3
2
☛ 1
Moeder zegt: ‘Het wordt winter.’ Ze bedoelt dan: ■ dat het slecht weer wordt. ■ dat het gaat vriezen.
2
2
regel 22
Wat vertrouwde Achmed niet erg? ■ het ijs ■ de schaatsen Wat voor ijs hebben ze in Turkije?
ijs dat je kunt eten ___________________________________ Gelukkig had Noor een slee bij zich. Voor wie was dat gelukkig? ■ voor Achmed ■ voor Noors vader Wat bedoelt Achmed als hij zegt dat ze in Turkije altijd zachte vingers hebben? ■ In Turkije vriest het niet. ■ In Turkije is het nooit koud. Verwerkingsblad 4.4
85
© ThiemeMeulenhoff
10
☛ 3
regel 8/9
11
☛ 3
regel 15
12
13
☛ 3
☛ 4
regel 10
14
☛ 4
15 Het verhaal in het kort Achmed is bang: ■ van de barst in het ijs. ■ dat hij door het ijs gaat zakken. Waarom bleven zijn schaatsen niet zitten? ■ Hij liep steeds op de zijkant van de schaatsen. ■ Ze zaten niet goed vast. Wat wilde de meneer niet? ■ gaan zitten ■ gaan schaatsen Fred zegt dat de winter meestal maar drie dagen duurt. Hij bedoelt: ■ dat er meestal maar kort ijs ligt. ■ dat het nooit hard vriest.
Schaatsen
koude vingers. Achmed komt thuis met ______________________________ Zijn moeder zegt
dat het winter wordt. ____________________________________
Noor vraagt
of hij mee gaat schaatsen. ________________________________________
Menno zegt
dat hij nog schaatsen voor hem heeft. ________________________________________
of hij al kan schaatsen. Achmed doet net ____________________________________ schaatsen. Achmed kan niet ____________________________________ Hij heeft nog nooit
op ijs gelopen. __________________________________
hem als hij valt. Menno helpt ________________________________________ Hij mag op de slee
van Noor gaan zitten. __________________________________
De vader van Noor
helpt hem met de schaatsen. __________________________________
Als Achmed steeds valt, haalt hij
een stoel. ______________________
voor zich uit. Achmed duwt de stoel ________________________________ Wat wilde Achmed laten zien?
dat de winter maar drie dagen duurt. Fred zegt ____________________________________________
dat een Turkse jongen ook kan leren ___________________________________
hoe kun je dan leren schaatsen? Achmed is verbaasd, want ____________________________
schaatsen ___________________________________
het toch leren. Hij geeft echter niet op. Hij zal ________________________ Verwerkingsblad 4.4
86
© ThiemeMeulenhoff
4.5 Pyjama-paardjes naam:
________________________
groep:
________________________
Lees en vul in: 1
5
☛
6
☛
1
2
Wat is waar? ■ Van een giraf zijn ze niet bang. ■ Van een leeuw zijn ze niet bang. Waarmee vechten zebra’s?
met hun tanden en hoeven ___________________________________
Over wie gaat het in het verhaal? ___________________________________
over zebra’s ___________________________________ ___________________________________ 2
7
☛ 2
Waar speelt het verhaal zich af?
Zebra’s helpen elkaar met hun staart. Wat doen ze dan?
Ze jagen bij elkaar de vliegen weg. ___________________________________
in Afrika ___________________________________
___________________________________
___________________________________
87
3
☛
4
☛
1
1
8 Wat is waar? ■ Op een tam paard kun je niet rijden. ■ Op een wild paard kun je niet rijden. Wat is waar? ■ Zebra’s zijn het liefst alleen. ■ Zebra’s zijn het liefst in een groep.
☛ 2
Een zebra ‘vertelt’ iets aan andere zebra’s: ■ met zijn bek. ■ met zijn oren.
Verwerkingsblad 4.5 © ThiemeMeulenhoff
9
☛ 3
Waarom houdt een zebra de geboorte op als er een leeuw in de buurt is?
14
3
11
☛
12
☛
13
☛
3
4
4
Hoe herkennen zebra’s elkaar? ■ aan de verschillende staarten ■ aan de verschillende strepen
om de insecten af te schrikken 3 ___________________________________ 15
Wat betekent het onderstreepte woord? Je kunt zebra’s moeilijk temmen. ■ vasthouden ■ tam maken Uiteindelijk namen ze toch maar een paardje. ■ Tenslotte ■ Later
16
Welke zin betekent ongeveer hetzelfde? De moeder kan de geboorte even ‘ophouden’ ■ De moeder kan de geboorte even uitstellen. ■ De moeder kan de geboorte versnellen. Pas als de kust veilig is, gaat ze liggen. ■ Pas als de kust te zien is, gaat ze liggen. ■ Pas als er geen gevaar is, gaat ze liggen.
Als een zebra geboren wordt: ■ dan staat de moeder in het gras. ■ dan ligt de moeder in het gras. Wat is waar? ■ Gewone paarden worden in Afrika vaak ziek. ■ Zebra’s worden in Afrika vaak ziek. Wat is waar? ■ Leeuwen jagen niet op zebra’s. ■ Zebra’s jagen niet op leeuwen.
Waarvoor kunnen de strepen op de zebra’s bedoeld zijn?
om de leeuwen duizelig te maken 2 ___________________________________
___________________________________
☛
4
om de leeuwen te foppen 1 ___________________________________
Een leeuw eet de jonge zebra op. ___________________________________
10
☛
Verwerkingsblad 4.5 88
© ThiemeMeulenhoff
4.6 De roltrap naam:
5
________________________
☛ 2
regel 1
groep:
________________________
Lees en vul in: 6
☛ 2
regel 6
1
Over wie gaat het verhaal?
over Achmed, Menno en Tineke ___________________________________
7
3
☛ 1
regel 10
4
☛ 1
regel 19
89
Waar speelt het verhaal zich af? ■ op de trap in een flat ■ op de roltrap in een winkelcentrum
8
Wie zegt: ‘We doen het stiekem’? ■ Menno ■ Tineke
9
Waarom liep Achmed tegen de mevrouw op? ■ De mevrouw keek niet uit. ■ Achmed keek niet waar hij liep.
2
regel 10
___________________________________ 2
☛
☛ 2
regel 13
☛ 2
regel 20
Wat bedoelt de mevrouw met: ‘een brutaal stel’? ■ een brutaal kind ■ brutale kinderen Wat wordt bedoeld met: ‘de ene’? ■ het ene kind ■ de ene roltrap Wat wordt bedoel met ‘de kant’? ■ de kant van de vloer ■ de kant van de trap Waar kon je niet meer afkomen? ■ van de roltrap ■ van de mensen Waar zat de leuning aan vast? ■ aan de vloer ■ aan de trap
Verwerkingsblad 4.6 © ThiemeMeulenhoff
10
☛ 3
regel 13
11
☛ 3
regel 16
12
☛ 3
regel 22
13
☛ 4
15 Het verhaal in het kort Op welke jongen is Tineke vooral boos? ■ op Menno ■ op Achmed
☛ 4
Wat betekent ‘Misbruik wordt gestraft’? ■ Je mag niet op het knopje drukken. ■ Je mag alleen op het knopje drukken als het nodig is.
tegen een mevrouw op. ______________________________________
Achmed loopt
hollen snel weg. Ze helpen de mevrouw niet, maar ______________________ Ze gaan spelen op
de roltrap. __________________________________
Menno en Tineke gaan Wat denkt Tineke? ■ Menno rolt van de trap af. ■ Menno raakt tussen de trap en de vloer.
met de trap naar boven ______________________________
naar beneden. en Achmed __________________________________________ Halverwege geven ze elkaar
een hand. __________________________
op de leuning gaan zitten. Dan wil Menno ______________________________________ Heeft Tineke de knop misbruikt?
Tineke vindt dat
Nee, want Menno en andere mensen ___________________________________
Menno zegt
Vindt Menno nu wel of niet dat Tineke een bange meid is?
Hij vindt haar niet bang. ___________________________________ 90
het winkelcentrum. Menno wil gaan spelen in ____________________________ dat ze zover niet weg mag. Tineke zegt __________________________________________
waren anders gevallen. ___________________________________ 14
De roltrap
gevaarlijk. ____________________________________
dat zij niks durft. ________________________________________
Daar is Tineke
boos over. ______________________________________
op het knopje. Als Menno valt, drukt Tineke __________________________ Nu staat de roltrap Ze hollen samen
stil. __________________________________ hard weg. ____________________________________ Verwerkingsblad 4.6 © ThiemeMeulenhoff
4.7 De man met het snorretje naam:
5
☛
6
☛
________________________
1
groep: ________________________ Lees en vul in: 1
1
regel 23
Over wie gaat het verhaal?
over Jan-Willem, zijn moeder, ___________________________________ een verkoper en over Madelief ___________________________________
7
☛ 2
regel 9
2
Waar speelt het verhaal zich af?
3
4
☛ 1
☛ 1
regel 13 91
8
☛ 2
Wie is er lang en bleek? ■ de jongen ■ de verkoper Waarom moet Jan-Willem lachen? ■ De andere jongen heeft rare kleren aan. ■ De andere jongen houdt zijn nieuwe kleren aan.
Waarom schudt zijn moeder steeds van nee? ■ Jan-Willem vindt die kleren niet leuk. ■ Zijn moeder vindt die kleren niet leuk. Wat had Jan-Willem willen zeggen?
geen leuke kleren. ‘Ik vind het ________________________ ___________________________________
in een winkel ___________________________________ ___________________________________
Waarom wordt Jan-Willem een beetje bang? ■ De verkoper ziet er gevaarlijk uit? ■ De verkoper verkoopt heel rare kleren.
Waardoor is Jan-Willem zijn keel dik?
Hij is zo geschrokken dat hij bijna ___________________________________ moet huilen. ___________________________________ 9
☛ 2
regel 15
Waar hangt de spiegel? ■ naast de paskamer ■ in de paskamer
Verwerkingsblad 4.7 © ThiemeMeulenhoff
10
☛ 3
regel 2
11
☛ 3
15 Het verhaal in het kort Zijn moeder trekt hem naar buiten. ■ Ze trekt hem de winkel uit. ■ Ze trekt hem de paskamer uit. Welke smoes verzint Jan-Willem?
Een jongen op school had ook ___________________________________ zo’n pak en dat ging meteen kapot. ___________________________________
12
13
☛ 4
☛ 4
regel 12
14
92
☛ 4
Waarom kijkt de verkoper boos? ■ Hij wil het pakje graag verkopen. ■ Jan-Willem staat stiekem te lachen. Waarom zegt hij: ‘Die heb ik al zolang’? ■ Hij wil niet vertellen wat er gebeurd is. ■ Hij heeft de bloes stiekem aangedaan.
De man met het snorretje
een winkel. Jan-Willem gaat met zijn moeder naar ___________________ nieuwe kleren. Hij krijgt ____________________________________________ heel leuk Zijn moeder vindt een matrozenpakje ___________________ vindt het lelijk. maar Jan-Willem _____________________________________ dat die kleren heel Hij verzint een leugen en zegt _________________________ vlug stuk gaan. Dat was ook zo bij een jongen op school. ____________________________________________________ ____________________________________________________ Zijn moeder voelt aan het matrozenpakje en zegt
dat de stof erg dun is. ____________________________________________________ broek en bloes. Ze kopen een gewone ________________________________ Madelief. Jan-Willem vertelt alles aan ____________________________ hij het heel slim heeft gedaan. Ze vindt dat _________________________________________
Waarvan wapperde de snor van de verkoper?
____________________________________________________
dat de snor van de verkoper wapperde Jan-Willem zegt ______________________________________
De verkoper was heel boos ___________________________________
van boosheid. ____________________________________________________
op Jan-Willem. ___________________________________
Verwerkingsblad 4.7 © ThiemeMeulenhoff
4.8 Mijn goudvis gaat verhuizen 5 naam:
________________________
groep: ________________________
Nee, want hij hoeft daar niet krom ___________________________________
Lees en vul in: 1
te zwemmen. ___________________________________ Is een vijver beter voor een goudvis?
er is meer ruimte Ja, want ___________________________
6
Nee, want _________________________ 2
4
93
Wat betekent: ‘barst haast uit zijn kom’? ■ Hij is veel te groot voor zijn kom. ■ Hij springt bijna uit zijn kom. Waarom zou de goudvis krom groeien? ■ Hij wordt te oud. ■ Hij moet steeds gekromd zwemmen.
Welke nieuwe vriendjes kan een goudvis krijgen?
andere vissen, kikkers, padden, ___________________________________ salamanders ___________________________________
In elk stukje rijmen twee woorden. Zoek ze en zet ze hieronder naast elkaar.
kom-krom; zijn-klein; adres-succes ___________________________________ 3
In de vijver moet een goudvis ook rondjes zwemmen. Groeit hij daar dan niet krom?
7
Waar wordt de goudvis naartoe verhuisd?
naar de vijver ___________________________________ 8
Met het nieuwe adres wordt de vijver bedoeld. Wat zou dan het oude adres zijn?
de vissenkom _________________________________ Verwerkingsblad 4.8 © ThiemeMeulenhoff
4.9 De kat van de buren naam:
4
Wat betekent ‘een grijze vacht’? ■ een grijze staart ■ een huid met grijze haren
5
‘En in de deur van nummer tien, liet zich een sneeuwwit katje zien.’ Wat wordt bedoeld met ‘in de deur’? ■ de deur zelf ■ de opening van de deur
6
Wat betekent ‘roerloos zitten gluren’? ■ stiekem kijken zonder te bewegen ■ stiekem kijken zonder iets te zeggen
7
Waarop had het grijze katje lang genoeg gewacht? ■ Ze wachtte tot het witte katje ging zitten. ■ Ze wachtte tot het witte katje iets zou zeggen.
8
Wat betekent ‘zweeg een poos’? ■ zweeg heel lang ■ zweeg een tijdje
________________________
groep: ________________________ Lees en vul in: 1
2
Welke kat wordt met ‘de kat van de buren’ bedoeld? ■ de grijze kat ■ de witte kat ■ beide katten In dit gedicht staan veel woorden die rijmen. Schrijf ze naast elkaar op.
vacht-acht; tien-zien; vacht-gewacht___________________________________ dacht; gluren-buren; poos-boos-koos; ___________________________________ verwonderd-honderd; elf-zelf ___________________________________ 3
94
Hoe kunnen de twee katten buren zijn? Ze wonen in huis nummer 8 en 10. ■ In het huis met nummer 9 woont geen kat. ■ De huizen met nummer 8 en 10 staan naast elkaar.
Verwerkingsblad 4.9 © ThiemeMeulenhoff