mei 1997 adviesnr. 196 serie '97, nr.12
OVER DE STUDIE "FUNCTIES met een EXTENSIEF RUIMTEGEBRUIK" - sportvelden en volkstuinen -
Aan: het Gemeentebestuur van Amsterdam
ADVIES over de studie "FUNCTIES met een EXTENSIEF RUIMTEGEBRUIK"
INHOUDSOPGAVE:
SAMENVATTING EN AANBEVELINGEN
3
I.
INLEIDING
5
II.
OBSERVATIES EN VRAGEN 1. Filosofie 2. Binding 3. Vragen
5
III.
PUNTEN VAN KRITIEK 1. Genuanceerd gebruik 2. Sterkere sociale inzet 3. Genuanceerde argumenten 4. Dichtheden 5. Dubbel Grondgebruik 6. Beheer en overdracht
7
IV.
WENSEN
9
Verder gebruik van dit advies staat ieder vrij, mits dit gebeurt met bronvermelding. 2
Samenvatting en aanbevelingen van het advies over de studie 'EXTENSIEF RUIMTEGEBRUIK' SAMENVATTING De ARS stelt vast dat de studie 'Extensief Ruimtegebruik -sportvelden en volkstuinen-' degelijk en genuanceerd is, maar eigenlijk te vroeg komt. De studie zou in principe ingebed moeten zijn tussen de nota 'Sport' en een beleidsplan 'Hoofdgroenstructuur'. Pas als deze beleidsvelden voldoende helder hun lijn hebben vastgesteld, kan er een geschikt kader zijn om sportvelden en volkstuinen een toekomst mee te geven. Hij constateert dat volkstuinen en sportvelden nogal in het defensief raken, doordat 'verdichting' uitgangspunt is bij het nader bezien van deze functies, zeker als ze op beter bereikbare plekken liggen. De ARS wijst er op dat ook de bereikbaarheid van de sport- en tuincomplexen op zich waarde heeft. Zeker voor doelgroepen als kinderen en ouderen. Ook de buurtbinding vindt hij een argument tegen verplaatsing zonder meer. Dat soort gegevens over de gebruikers van deze complexen acht hij cruciaal om een definitief oordeel te geven over de betekenis van deze voorzieningen. Ze zullen moeten komen uit de twee andere nota's. Verder vindt de ARS het belangrijk dat de complexen het groene ruimtelijke patroon van Amsterdam en omgeving niet verstoren door uitplaatsing, maar het ondersteunen waar dat kan. Alleen al de aanwezigheid van zo'n complex als geleding of groene plek in de stad kan, wat de ARS betreft, van belang zijn, nog afgezien van de toegankelijkheid ervan. Vervolgens legt de ARS de nadruk op jeugdsport en op de sport als integratiekader voor verschillende bevolkingsgroepen. AANBEVELINGEN: 1. Continueer onderzoek naar intensivering van goed bereikbare delen van de stad, maar toets verplaatsing van huidige vormen van grondgebruik, zoals sport en volkstuinen, aan de bevindingen van de nog op te stellen beleidsnota's over de hoofdgroenstructuur en de sport. 2. Intensivering van het gebruik van sportcomplexen biedt goede perspectieven mits aan twee voorwaarden wordt voldaan: a. Er een centraalstedelijke regie wordt ingevoerd, zodat er een overall-inzicht ontstaat. b. Het idee van een 'Fonds voor de Sport' wordt gerealiseerd, zodat er middelen zijn om de voorgestelde financiering ook daadwerkelijk tot stand te brengen. 3. Sport en in mindere mate volkstuinen zijn functies die in de stad, ook in een compacte, thuis horen. Stel een programma van eisen op voor de locatie en inrichting van eventueel te verplaatsen complexen, net als voor andere stedelijke functies gebeurt. 4. Het beleid voor de hoofdgroenstructuur dient antwoord te geven op de gewenste inhoud van die hoofdgroenstructuur, niet alleen voor wat betreft het gehalte aan natuur en recreatie, maar ook voor wat betreft de functie, openbaarheid en de binding aan buurt of stadsdeel. 5. Het beleid voor de sport moet een toekomstvisie op de sport bevatten waarin de wenselijke maatschappelijke betekenis ervan wordt vastgesteld en de stimulerende rol van de overheid omschreven. Dit als instrument ter integratie van verschillende groepen in de samenleving. ARS-Adviesnr.196 (serie'97,nr.12)
3
Advies over de studie Mei 1997 "Functies met een Extensief Ruimtegebruik - sportvelden en volkstuinen -" Adviesnr. 196 Serie '97, 12 I. INLEIDING Half maart ontving de ARS de vraag om te willen adviseren over het conceptrapport van de studie: "Functies met Extensief Ruimtegebruik -sportvelden en volkstuinen-" en in april is deze op de agenda van de ledenvergadering gezet. Gaandeweg is de ARS tot de slotsom gekomen dat de studie thuis hoort in een trits van plannen. De andere twee zijn: een 'Beleidsplan voor de Sport' waarvan de naam voor zich spreekt en een 'Beleidsplan Hoofdgroenstructuur' dat gaat over de verhouding natuur-groen-recreatie, waarbij overigens de vraag blijft wat te doen met het groen dat buiten de hoofdstructuur valt. De laatste studie is weliswaar enkele jaren geleden aangekondigd vanuit de portefeuille Ruimtelijke Ordening, maar het onderzoek is pas recent gestart. Deze vertraging heeft mede te maken met het feit dat het thema 'Groen' vanuit de portefeuille 'Ruimtelijke Ordening' is overgedaan aan de portefeuille 'Zorg Openbare Ruimte'. Het bestaande Structuurplan is te globaal om de groenstructuur in zijn uitwerking op tafel te leggen. De studie 'Functies met een extensief ruimtegebruik' is wèl onder de portefeuille Ruimtelijke Ordening opgezet en is te zien in het kader van de wens naar verdichting. Hij ademt de sfeer van de compacte stad. De nadruk in de studie ligt op de goed bereikbare terreinen. De andere 2 rapporten waarop de studie moet aansluiten, ontbreken nog. Interpretatie en conclusies van de studie 'Extensief Ruimtegebruik' hebben dus ook maar beperkte gelding en dienen vooralsnog getoetst te worden aan de uitkomsten van de andere 2 van het drieluik. Als nieuw initiatief binnen de gemeente is een actie gestart om het grondgebruik te optimaliseren. Dat interpreteert de ARS als een accolade om de andere initiatieven heen. Ook het proces van 'Optimalisering Grondgebruik' is echter nog in een beginfase en kan de conclusies uit 'Extensief Ruimtegebruik' nog niet toetsen. De ARS heeft ondanks het ontbreken van de context van de andere rapporten zich een idee proberen te vormen over het 'Extensief Ruimtegebruik', maar hield na behandeling van de studie nog diverse vragen over. Die zijn ondergebracht in ' II: Observaties en vragen. Vervolgens heeft de ARS een aantal opvattingen ontwikkeld die naar zijn mening niet voldoende in de studie tot hun recht komen. Zij zijn als kritiekpunten weergegeven (' III). In ' IV zijn wensen voor het vervolg op de studie geformuleerd.
II. OBSERVATIES EN VRAGEN 1. Filosofie De ARS steunt het streven goed bereikbare plekken in de stad te intensiveren. Hij pleit ervoor dat onderzoek te continueren, maar tegelijk de verplaatsingen van de huidige vormen van grondgebruik (zoals sport en volkstuinen) te toetsen aan de bevindingen van de nog op te stellen beleidsnota's over de hoofdgroenstructuur en de sport. De nota 'Extensief Ruimtegebruik' gaat in op de positie van de sportvelden en de volkstuinen om te zien welke ruimtewinst daar nog te halen valt. Het is de ARS daarbij opgevallen dat zo'n 4
benadering de veldsport en volkstuinen in het defensief plaatst. Hij wijt dit aan een onderwaardering van deze twee functies in de filosofie van de compacte stad. Ze hebben nooit een inclusieve, principiële plaats gekregen in die filosofie. Het gevolg is dat ze hun ruimte en bestaansrecht nu zwaar moeten bevechten en de bewijslast ligt daarbij aan hun kant. De ARS beveelt de gemeente aan meer naast deze groepen ipv. tegenover ze te gaan staan. Verder is het tijdsaspect van belang. De gebouwde omgeving heeft een langere cyclus dan de trends in de sociale omgeving, zoals sportvoorkeuren. Een te krap opgezette ruimtelijke uitleg blokkeert een mogelijke vraag in de toekomst. Er zit een aspect van duurzaamheid aan vast dat verder reikt dan louter intensiveren. De ruimtelijke structuur zelf van de stad is gegroeid naar een evenwicht en verder met zorg ontworpen. Sommige plekken staan uitgetekend op de 'mental map' van de mensen en zijn bijzonder genoeg om zelfstandig te blijven, bv. wanneer ze de randrijkdom van Amsterdam dragen. Ook het uitplaatsen van complexen hoeft niet automatisch naar de groene scheggen. Er zijn daar historische landschappen waar extensief ruimtegebruik bijhoort, ze hoeven niet altijd openbaar/toegankelijk te zijn. Het gaat niet alleen om gebruikers in de zin dat iedereen erin moet kunnen, het gaat ook om mensen die de open ruimte op zich beleven. Naast het streven naar een compacte stad is de 2e hoofdlijn van het ruimtelijk structuurbeleid van de gemeente Amsterdam om het ruimtelijk patroon van de stad te handhaven en daar op voort te bouwen. Extensieve functies, zoals natuur, recreatie en landbouw hebben daarin een eigen plaats, bv. in de groene scheggen. Ze horen thuis in de stedelijke structuur en mogen dus niet alleen worden beschouwd als grootheden die te verplaatsen zijn tbv. andere functies. 2. Binding Een tweede observatie is dat een aantal leden van sport- (bv. soms 13% of 15%) en tuinverenigingen (10%) niet in Amsterdam woont (zie o.a. p.19). Zij zijn bijvoorbeeld met de overloopgolven buiten de stad terecht gekomen, maar hebben op het gebied van sport of volkstuin hun oude vereniging aangehouden. De gevonden percentages vindt de ARS niet alarmerend. Hoewel de ARS volkstuinen of veldsport in de wijk als goede aanvulling ziet op het compacte stadse leven, is hij van mening dat er geen binding opgelegd kan worden, noch qua inkomen, noch wat betreft woonplaats. Er zijn omgekeerd ook bindingen van Amsterdammers met buurgemeenten waar ze sporten of een tuin hebben. Verder is de Nederlandse mentaliteit zo dat de vrijheid van vereniging niet geblokkeerd kan worden door de woonplaatskeuze. De ARS ziet wel een indirect middel tot sturing: houd de reisafstand naar de complexen kort. Korte aanlooplijnen vanuit de buurten zijn de beste garantie dat mensen uit de omgeving een binding krijgen met de verenigingen die op de complexen zitten. In de ogen van de ARS ligt het iets anders voor sportclubs die meer buurtoriëntatie nodig hebben dan voor volkstuinverenigingen die wat minder lokaal gebonden zijn. 3. Vragen Aan de studie houdt de ARS een aantal vragen over waarvan hij de beantwoording in de volgende ronde noodzakelijk acht om tot een juist oordeel te komen over verplaatsingen. a. Wat zijn de mobiliteitsgevolgen van verplaatsing? Grotere afstand, meer autoverkeer? Zijn hier criteria voor? Bij volkstuinders blijkt nu de afstand tot de woning heel divers (p.24): velen wonen al niet meer op fietsafstand. Toch is dit een wenselijk criterium voor de toekomst. Het gat dat valt wordt niet opgevuld door openbaar vervoer (= nu 6%, fiets: 45%, auto: 8%)(p.25). 5
b. In hoeverre roept verplaatsing van een complex ook verplaatsing op van andere, eveneens gewaardeerde en belangrijke functies, bv. openbaar park, natuur, polderland enz.? c. Welke zijn de mogelijkheden om na vergroting van de openbaarheid van complexen de gebruiksintensiteit (dubbel gebruik) te verhogen? Er zijn goede voorbeelden in de stad van zo'n intensivering. d. Wat kost een eventuele operatie en hoe is de financiering geregeld? Zonder solide financiële regeling staat de gewenste intensivering van de sport op losse schroeven. In dit kader ondersteunt de ARS een 'Fonds voor de Sport'.
III. PUNTEN VAN KRITIEK 1. Genuanceerd gebruik Er wordt te makkelijk omgesprongen met het begrip 'Hoofdgroenstructuur'. Blijkbaar is ervan uitgegaan dat allerlei functies in de hoofdgroenstructuur inwisselbaar zijn als ze maar 'groen' zijn. Dit is een gevaarlijke ontwikkeling omdat het kan leiden tot het inruilen van openbare, voor iedereen te gebruiken groene ruimte (park bijvoorbeeld) voor ruimte alleen toegankelijk voor leden (sportcomplexen) of ruimte voor individueel gebruik (volkstuinen) of zelfs voor economische functies en voor wonen (kwekerij, tennishal, stadsdeelwerf, woonwagenkamp). Deze studie maakt duidelijk dat zonder nadere specificatie van de inhoud, de 'Hoofdgroenstructuur' een betrekkelijk nutteloos instituut is. 2. Sterkere sociale inzet De studie verwijst naar prognoses voor de ontwikkeling van het ledental van sportverenigingen, die een daling te zien geven. Er wordt niet aangegeven of deze ontwikkeling als sociaal maatschappelijk gewenst of ongewenst wordt beschouwd. De ARS zou de afstandelijke houding van de gemeente tegenover de geschetste trend graag vervangen willen zien door meer engagement met de sportdeelname. Er komt dan meer ruimte voor een centrale regie. Juniorenteams De ontwikkeling ligt in feite genuanceerder dan de studie suggereert: Er is sinds '88 jaarlijks een toename van de jeugdteams. In ieder geval moet die doelgroep volgens de ARS alle kans hebben. Het blijkt ook dat kinderen de sterkste lokale bindingen hebben met de clubs (p.19). De aanbeveling van de ARS is om dat als een groot goed te koesteren. Voor het verdere verloop van de sportdeelname is belangrijk hoever deze leeftijdsgroepen door de jaren heen in de verenigingen doorschuiven. Dat is bepalend voor de toekomst. Ook de redenen waarom men aan bepaalde sporten doet, moeten als component een rol spelen in de beleidsoverwegingen. Allochtonen Sport in de woonomgeving is van groot belang voor integratie van autochtonen en allochtonen. Wat de functie van de sport is of kan zijn voor allochtonen moet nader worden bepaald. Vraag is wat jongeren uit die groepen doen in de toekomst: hun percentage wordt groter dan 50%! De ARS beveelt aan dat de overheid (deelraden of centraal) daarin een veel actievere rol speelt ipv. af te wachten hoe het de veldsport vergaat. Ook voor bijvoorbeeld scholen is de nabijheid van goed geoutilleerde sportterreinen gewenst. Het gaat er dan om om goede vormen van medegebruik te regelen. Samengevat: De ARS vindt evenals de gemeente sport thuishoren in de compacte stad, maar 6
concludeert tot een grotere ruimtereservering voor de toekomst. Ook dient de gemeente een sterkere stimulerende en regisserende rol te spelen. 3. Genuanceerde argumenten Er wordt maar één criterium aangegeven voor de afweging of een sport- of volkstuincomplex verplaatst kan worden: ligging al of niet in de hoofdgroenstructuur. Echter een volkstuincomplex in of tegen een dicht bebouwde buurt met weinig groen en met een duidelijke functie voor die buurt verdient een andere behandeling dan een complex dat tegen een ruime en groene wijk aan ligt, maar geen binding met die wijk heeft. Andere criteria kunnen daarnaast worden gezet: welke zijn de behoeften van de buurt, de omgeving of vanuit de voorziening zelf: wat hebben veldsportclubs nodig om goed te kunnen functioneren. De ARS steunt het voorstel verenigingen actief bij planning en beheer te betrekken en adviseert ook de buurt bij de planning en het beheer in te schakelen. 4. Dichtheden Plannen om complexen uit te plaatsen gaan vaak uit van ander 'geschikter' gebruik, mn. voor een woonfunctie. De dichtheid aan woningen die daarvoor terugkomt, ligt vaak niet hoger dan zo'n 35 woningen per hectare. De winst is dan nogal beperkt, terwijl de aantrekkelijkheid van de mix met de open ruimte, het groen en andersoortige bezoekers wegvalt. Beter ware het te zien of er alternatieven voorhanden zijn, in de zin dat er plannen kunnen worden opgesteld om juist aan de randen van die complexen te verdichten. Stadsbeelden als van het Central Park of van het Olympiaplein dringen zich op. Ook is het nuttig en wenselijk te onderzoeken of een bestaande, nu extensieve, functie geïntensiveerd kan worden. Als voorbeeld: een zeer goed geoutilleerd topsportcomplex op een goed bereikbare plek kan een heel wenselijke optie zijn. 5. Dubbel Grondgebruik Op lokaal niveau wordt gewerkt met ideeën om sportvelden aan te leggen over de Ringweg. Dat is met name genoemd in de studie Ring-oost, al wordt het daar helaas niet uitgewerkt. Juist nu het plaatsen van functies boven de snelweg een actueel thema is, en verder blijkt dat dit voor het wonen niet zo eenvoudig is toe te passen, kunnen ook makkelijker functies als sportvelden daarvoor in aanmerking komen. Wel dient zo'n idee ingepast te worden in een algehele herstructurering van de stad op dit soort breukvlakken/overgangsgebieden. Bewuste inpassingen, zoals nu al opgenomen in de operatie Zuidas en Ring-west, kunnen verrassende oplossingen en nieuwe stadsbeelden opleveren. 6. Beheer en overdracht Bij uitplaatsing van complexen naar het landelijk gebied rond de stad dreigt versnippering van het polderland, zoals voorbeelden uit het verleden aantonen. Met adhoc-oplossingen en 'landjepik' kan grote schade aangericht worden. De gemeente moet actief bevorderen dat bij eventuele kolonisatie door de stad van omringend landelijk gebied via stedelijke functies een bewust proces van landschappelijke inpassing wordt ingezet of een ingrijpende herstructurering van het landelijk gebied aan de orde komt. Goede samenhang in planning en inrichting van de verhouding stad-land is geboden.
7
IV. WENSEN van de ARS Naar aanleiding van de bestudering van de nota=s zijn bij de ARS de volgende wensen naar voren gekomen: 1. Toets het geschetste beleid uit de studie aan de maatschappelijke wenselijkheid van actieve sportbeoefening in de directe woonomgeving voor alle bewonersgroepen. Ontwerp daarnaast op structuurniveau een spreidingspatroon voor de extensieve functies dat de moeite waard is om na te streven. 2. Zoek alternatieven voor het uitplaatsen van sport- en volkstuincomplexen ten behoeve van verdichting door concentratie op de randen van dergelijke complexen. Zie of het bestaande stadsbeeld daar verandering verdraagt en een nieuw stadsbeeld wenselijk is. 3. Bestudeer nader de stedebouwkundige mogelijkheden van zulke extensieve functies. Ga na in hoeverre dergelijke functies, in combinatie met fiets- en voetpaden en met strooksgewijze natuurgebieden, zijn vorm te geven in groene scheggen die ver doordringen in de stad. 4. Sport en in mindere mate volkstuinen zijn functies die in de stad, ook in een compacte stad, thuis horen. Het is de wens van de ARS dat er programma's van eisen opgesteld worden voor lokatie en inrichting van eventueel te verplaatsen complexen, net zoals voor andere stedelijke functies gebruikelijk is. Daarin kunnen eisen en wensen voor bereikbaarheid, buurtgebondenheid, sociale veiligheid, landschappelijke inpassing etc. opgenomen worden. 5. Koppel beleid voor verplaatsing naar het landelijk gebied rond de stad aan beleid voor landschappelijke inpassing, dan wel voor landschappelijke herstructurering. 6. Clubs hebben vaak veel geïnvesteerd in hun complexen, mn. in kantines en kleedruimten. Het opengooien van de complexen raakt aan die eigen investeringen, tast de identiteit aan en neemt de bereidheid tot inzet (vrijwilligers) weg. Geef daarom clubs vroegtijdig inzicht in de plannen, stel genoegdoening in het vooruitzicht; opzichters die nodig zijn als sportcomplexen voor méér partijen beschikbaar worden gesteld, kunnen mogelijk door de clubs geleverd worden zodat er een band blijft. De ARS vindt de sociale structuur minstens zo belangrijk als de velden zelf, probeer die sociale structuur te behouden.
Drs. D.J. v.d. Laan (wnd. voorzitter)
Drs. B.B.J. Huls (secr.)
8