Academiejaar: 2012-2013 Eerste examenperiode
,,Oudere opiaatafhankelijken aan het woord over methadon en psychosociale ondersteuning in hun strijd tegen drugs”
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad „Master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek‟
Ann-Sophie Danschutter
Promotor: Prof. Dr. Wouter Vanderplasschen Universiteit Gent - Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen
Dankwoord Deze masterproef is een neerslag van de kennis en inzichten die ik tijdens mijn universitaire opleiding heb opgedaan. Ik heb me gedurende twee jaar met veel enthousiasme en ambitie op deze thesis toegelegd, en stel U dan ook - met trots - het volgende eindresultaat voor. Ik wil tevens van dit moment gebruik maken, om een aantal mensen in de bloemetjes te zetten. Zonder hun medewerking en steun, was deze masterproef nooit tot stand gekomen. Bij deze: “DANK U WEL!”. Prof. Dr. Wouter Vanderplasschen, die mij gedurende dit onderzoeksproces met grote zorg heeft begeleid en geadviseerd. Bedankt, dat U steeds beschikbaar was voor vragen en feedback. Het Gentse medisch-sociaal opvangcentrum voor hun medewerking en gastvrijheid. Zonder jullie bijdrage, was het voor mij bijzonder moeilijk om met oudere opiaatafhankelijken in contact te treden. Jullie hebben mij tegelijkertijd enige ervaring geboden in de drughulpverlenende sector. Mijn elf deelnemers, die mij toegang verleenden tot hun persoonlijke levenssfeer. Jullie mooie verhalen, geven deze masterproef een waardevolle betekenis en een uniek karakter. En ten laatste mijn familie en vrienden, die mij tijdens de uitwerking van deze thesis hebben gesteund.
i
Inhoud 1.
2.
Inleiding ...................................................................................................................................1 1.1.
Situering van methadononderhoudsbehandeling als schade beperkende maatregel............1
1.2.
Methadononderhoudsbehandelingen op termijn onder vuur?.............................................2
1.3.
Oudere opiaatafhankelijken als een vergeten en verwaarloosde doelgroep. ........................2
1.4.
Onderzoeksdoelstellingen ...................................................................................................3
Literatuurstudie ......................................................................................................................4 2.1.
2.1.1.
Methadon als vervangingsmiddel.................................................................................4
2.1.2.
Effectiviteit van methadononderhoudsbehandelingen .................................................4
2.1.3.
Kritiek op methadonprogramma’s................................................................................4
2.2.
Een stijgend aantal oudere afhankelijken als actueel en problematisch fenomeen .......7
2.2.2.
Noden en behoeften van oudere drugsafhankelijken ...................................................7
2.2.3.
Oudere opiaatafhankelijken in methadononderhoudsbehandelingen ........................ 11
2.2.4.
Ouderen hebben een grote nood aan psychosociale ondersteuning........................... 12
2.2.5.
Ouderen in recovery als nieuw uitgangspunt.............................................................. 13
Onderzoeksvragen............................................................................................................. 15
Methodologie .........................................................................................................................16 3.1.
Steekproefbeschrijving ...................................................................................................... 16
3.2.
Setting van het onderzoek ................................................................................................. 17
3.3.
Procedure.......................................................................................................................... 17
3.4.
Onderzoeksinstrumenten .................................................................................................. 18
3.4.1.
Semigestructureerde dieptegesprekken..................................................................... 18
3.4.2.
Verloop van de dieptegesprekken .............................................................................. 20
3.5.
4.
De doelgroep van “oudere drugafhankelijken” nader bekeken ............................................7
2.2.1.
2.3. 3.
Methadononderhoudsbehandelingen .................................................................................4
Data analyse ...................................................................................................................... 20
3.5.1.
Analytische methode ................................................................................................. 20
3.5.2.
Analytisch proces ....................................................................................................... 21
Resultaten ................................................................................................................................25 4.1.
Probleemprofiel van oudere opiaatafhankelijken............................................................... 25
4.1.1.
Kwetsbaarheid van ouderen ...................................................................................... 25
4.1.2.
Ambities .................................................................................................................... 30
4.2.
Tevredenheid van ouderen met hun onderhoudsbehandeling ........................................... 31
4.2.1.
Gebruik van methadon .............................................................................................. 31
ii
4.2.2. 5.
Medische, psychologische en sociale begeleiding....................................................... 35
Discussie ...................................................................................................................................43 5.1.
Kritische bespreking van de resultaten .............................................................................. 43
5.1.1.
Zorgnoden van oudere opiaatafhankelijken ............................................................... 43
5.1.2.
Betekenis van het MSOC en methadon voor ouderen ................................................ 43
5.2.
Recovery als een alternatief zorgmodel? ........................................................................... 46
5.2.1.
Een tendens van behandelingsinterventies op korte termijn…................................... 46
5.2.2.
… naar continue behandelingsinterventies. ............................................................... 47
5.3.
Implicaties voor de praktijk................................................................................................ 48
5.3.1.
Een recovery offensief: Continue behandelingsinterventies ....................................... 48
5.3.2.
Enkele organisatorische richtlijnen............................................................................. 52
5.4.
Tekorten van studie en implicaties voor toekomstig wetenschappelijk onderzoek. ............ 54
5.4.1.
Tekorten. ................................................................................................................... 54
5.4.2.
Implicaties voor toekomstig wetenschappelijk onderzoek. ......................................... 55
6.
Conclusie ..................................................................................................................................56
7.
Referentielijst ........................................................................................................................58
iii
1. Inleiding 1.1. Situering van methadononderhoudsbehandeling als schade beperkende maatregel Vandaag is methadon het meest gebruikte substituut in Europa, Amerika en Australië ter behandeling van opiaatafhankelijkheid (Faggiano, et.al., 2005). Methadon wordt vaak beschouwd als het enige medische drugprogramma, dat inspeelt op het chronische karakter van een verslavingsproblematiek (Fischer, et.al., 2003 en 2005). Substitutiebehandelingen werden reeds 40 jaar geleden in Europa geïntroduceerd, maar kwamen pas vanaf 1980 in snelle opmars vanwege een grote bezorgdheid over een dreigende HIV epidemie onder een stijgend aantal injecterende druggebruikers (Hedrich, Pirona, & Wiessing, 2008). Harm reduction is dan ook ontstaan als reactie op een bedreigde volksgezondheid, waardoor het drugbeleid zijn focus verlegde van een preventief optreden ten aanzien van een problematisch drugsgebruik naar een risicobeheersing van schadelijke druggerelateerde gevolgen (MCKeganey, 2006). Het was voornamelijk tussen 1999 en 2005 dat er in Europa een opmerkelijke stijging optrad in het gebruik van methadon, met uitzondering van Spanje en Frankrijk (Hedrich, Pirona & Wiessing, 2008). Deze stijging bracht binnen de traditionele en abstinentie gerichte drughulpverlening een aantal drastische gevolgen teweeg. Zo kwamen de therapeutische gemeenschappen – de “TG’s” -, hoe langer hoe meer onder druk te staan door de snelle uitbreiding van substitutiebehandelingen en de harm reduction. Tot op vandaag hebben TG’s nog steeds een slechte naam in de meeste Europese landen. Kritieken zijn voornamelijk gericht op de langdurigheid van de behandeling, het lage bereik van het aantal drugsafhankelijken, een gebrek aan ondersteuning in een maatschappelijke en sociale integratie, en een actuele veranderende zienswijze over verslaving als een chronische aandoening. Deze kritische bedenkingen stelden het abstinentie gerichte en gesloten karakter van TG’s uitvoerig in vraag (Broekaert, & Vanderplasschen, 2012; Vanderplasschen, Vandevelde & Broekaert, 2013). In tegenstelling tot abstinentie gerichte programma’s, hecht de harm reduction weinig geloof aan de realisatie van een drugsvrije samenleving. Abstinentie wordt binnen deze benadering echter wel als een ideaal herkend, maar wordt niet als het ultieme behandelingsstreefdoel an sich beschouwd. De laagdrempeligheid van harm reduction ligt dan ook in zijn “continuümbenadering”. In plaats van te focussen op de beheersing en stopzetting van drugsgebruik, wil men afhankelijken stapsgewijs aanmoedigen om hun schadelijk middelengebruik langzamerhand te reduceren en te controleren. Deze geleidelijke aanpak kan gebruikers op lange termijn motiveren tot volledige abstinentie (Marlatt, 1996). Schade beperkende en abstinentie gerichte drugprogramma’s kunnen op basis van dit continuüm dan ook niet als tegenstrijdige, maar eerder als complementaire benaderingen beschouwd worden (De Maeyer, et.al., 2011; Faggiano, et.al., 2003, MCKeganey, 2004). Dit impliceert dat een drugbeleid op beide benaderingen moet inspelen. Er is dus een duidelijke nood aan een beleid, dat zowel tegemoet komt aan een problematisch drugsgebruik als aan een druggerelateerde risicobeheersing. Eerder voerde MCKeganey (2006) een kritisch pleidooi waarin hij het Brits drugbeleid wou sensibiliseren om meer terug te keren naar een preventieve aanpak van een escalerend problematisch drugsgebruik. Hij wees namelijk op een beduidend tekort in het reduceren van een escalerend illegaal middelenmisbruik, wanneer een beleid te specifiek is gericht op harm
1
reduction. Hij ziet echter wel het belang van schade beperkende maatregelen als tertiaire preventie 1 voor afhankelijken, die hun drugsgebruik langdurig blijven verder zetten en bij wie abstinentie op korte termijn moeilijk haalbaar is. 1.2. Methadononderhoudsbehandelingen op termijn onder vuur? Er zijn echter enige kritische bedenkingen te plaatsen bij de laagdrempeligheid van methadononderhoudsbehandelingen als schade beperkende maatregel. Zo duiden Deck en Carlson (2005) in hun kwantitatief onderzoek, op het cruciale belang van een langdurige retentie voor de effectiviteit van methadononderhoudsbehandelingen. Tevens moet de verstrekte dosis methadon voldoende hoog zijn om craving, euforie, emotionele distress en ontwenningsverschijnselen bij opiaatafhankelijken aanzienlijk te reduceren (Faggiano, et.al., 2003; Deck & Carlson, 2005; Villafranca, 2006; Reisinger, 2009; Elkader, 2009; Deering, Horn, & Frampton, 2012). Een lange behandelingsduur en een hoge dosis stimuleren echter een negatieve en maatschappelijke perceptie op methadononderhoudsbehandelingen. Zo wordt methadon frequent waargenomen als een nieuwe verslaving die het heroïnemisbruik louter en alleen vervangt (Reisinger, et.al., 2009). Tevens stelden Fisher en collega’s (2005) in hun kritische bespreking en meta-analyse vast, dat methadononderhoudsbehandelingen al te vaak worden geëvalueerd op basis van sociaal wenselijke uitkomsten in functie van de volksgezondheid. Effectiviteitsstudies hebben voornamelijk betrekking op de mate van middelengebruik, criminele betrokkenheid, infectieuze transmissie en maatschappelijke participatie met als gevolg dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met het individueel welbevinden van drugsafhankelijken. Fisher duidt dan ook op de nood aan exploratief en kwalitatief onderzoek naar de mate waarin opiaatafhankelijken een methadonbehandeling als ondersteunend ervaren voor hun levenskwaliteit en algemeen welzijn. Hij beschouwt de doeltreffendheid van een behandeling eerder als een subjectief construct, dat door iedere methadongebruiker anders wordt ingevuld. 1.3. Oudere opiaatafhankelijken als een vergeten en verwaarloosde doelgroep. Oudere drugsafhankelijken worden in de literatuur frequent omschreven als een “vergeten en verwaarloosde doelgroep” (Beynon et al., 2007 en 2009; Gossop & Moos, 2008) of een “verborgen populatie” (Blow, 1998; Edwards & Salib, 1999; Widlitz & Marin, 2002). Deze vaststelling is zeer problematisch aangezien de prevalentie van het aantal oudere, chronische en problematische druggebruikers vandaag de dag steeds meer toeneemt en als een veelvoorkomend fenomeen in onze huidige samenleving kan aanschouwd worden (EMCDDA, 2010; Gfroerer, et al, 2002; Levy, et al., 2003; Satre, 2004). Zo toont het Europees waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving – het “EMCDDA” - (2010) aan, dat één derde van alle problematische druggebruikers in Europa tussen de 35 en 64 jaar oud is. Daarnaast is er wereldwijd een significante veroudering vast te stellen bij het cliënteel dat op substitutiebehandelingen beroep doet (Al-Tayyib, 2011; Carpentier, et.al., 2009; Fisher, et.al., 2002). Ook naar de toekomst toe, zal er een stijgende veroudering plaatsvinden (Rajarratnam, et.al., 2011; SAMHA, 2010). Het stijgend aantal oudere afhankelijken is een zorgwekkend gegeven. Enerzijds omdat illegaal middelengebruik bij deze doelgroep nog maar weinig wetenschappelijke belangstelling heeft 1
Een tertiaire preventie tracht de schadelijke en negatieve gevolgen van langdurig drugsgebruik zoveel mogelijk in te perken. Harm reduction kan worden gedefinieerd als een tertiaire preventieve aanpak, doordat deze hulpverlening is gericht op afhankelijke individuen die reeds geruime tijd illegale middelen misbruiken. (Broekaert, & Vanderplasschen, 2012).
2
gekregen (Beynon et al, 2007 en 2009; EMCDDA, 2010). Dit heeft tot gevolg dat er vandaag een grote onwetendheid heerst over de impact van illegaal drugsgebruik op ouderen. Door een langdurige verslavingsproblematiek ontwikkelen oudere afhankelijken in vergelijking met leeftijdsgenoten een grotere kwetsbaarheid voor een zwakke gezondheid, infectieuze besmettingen zoals aids, Hepatitis B en C, sociale problemen én een versnelde biologische en mentale veroudering (EMCDDA, 2010; Lemey, 2012). Op basis van deze bevinding, kan er dus geconcludeerd worden dat ouderen andere en diverse zorgnoden ervaren in vergelijking met jongere druggebruikers. Dit vereist de uitbouw van specifieke drug interventies, die oudere afhankelijken beter ondersteunen in hun aftakelingsproces en maatschappelijk sociale integratie (EMCDDA, 2010). Anderzijds kunnen er enkele vraagtekens worden geplaatst bij volgende wetenschappelijke bevindingen. Zo blijven ouderen veel langer in behandeling in methadonprogramma’s (Deck & Carlson, 2005) en hebben ze daarnaast een wens naar een hogere dosis in vergelijking met jongeren, om hun chronische fysieke en lichamelijke pijn aanzienlijk te onderdrukken (Ayres, et.al., 2012; Beynon et.al., 2009; EMCDDA, 2010). Deze bevindingen stuiten op enkele kritische bedenkingen. Ten eerste ontwikkelen oudere opiaatafhankelijken door hun hogere dosis, een sterkere afhankelijkheid aan methadon. Ten tweede duidt hun lange retentie op een minder snelle doorstroming wat leidt tot langere wachtlijsten, en dit in het nadeel van opiaatafhankelijken die evenzeer nood hebben aan een substitutiebehandeling (Rajaratnam, et.al., 2011). 1.4. Onderzoeksdoelstellingen De meerwaarde van deze masterproef ligt in zijn identificatie van een aantal kwetsbare factoren die oudere opiaatafhankelijken als een belemmering ervaren voor hun “recovery” van hun verslavingsproblematiek. Door ouderen aan het woord te laten, kunnen ze zelf een subjectieve invulling geven aan de druggerelateerde schade, die negatief inwerkt op hun illegaal middelengebruik en algemeen welbevinden. Eerder werd aangegeven dat harm reduction nog teveel wordt ingezet in teken van het behoud van de volksgezondheid, en dat ouderen langdurig in methadonbehandelingen blijven vastzitten. Aan de hand van een verhelderende identificatie van hun verhoogde kwetsbaarheid voor middelenmisbruik en door hun ervaringen met een onderhoudsprogramma te bevragen, wil deze thesis methadonverstrekkende voorzieningen ondersteunen in de uitbouw van een verbeterde psychosociale hulpverlening in functie van een langdurig en stabiel herstelproces. Op deze manier kan de harm reduction meer loskomen van zijn sterke maatschappelijke focus op volksgezondheid, en dit in het voordeel van het individueel welbevinden van oudere opiaatafhankelijken.
3
2. Literatuurstudie 2.1.
Methadononderhoudsbehandelingen
2.1.1. Methadon als vervangingsmiddel Methadon is een farmacologisch middel dat wordt ingezet ter behandeling van opiaat- en heroïneafhankelijkheid. Zijn doeltreffendheid ligt in zijn langdurige werking. Zo kan één dosis gemakkelijk 24 tot 36 uren standhouden (Ward, Hall, & Mattick, 1999). Methadon is een opiaat-agonist en wordt als een effectief substitutiemiddel beschouwd voor het reduceren van craving en het wegnemen van ontwenningsverschijnselen zoals prikkelbaarheid, angst, rillingen, diarree, zweetbuien, niezen, insomnia, misselijkheid en spierverzwakking etc, die uit heroïnegebruik resulteren. Tevens blokkeert en neutraliseert het de euforische effecten die door heroïne worden veroorzaakt (Anstice, Strike & Brands, 2009; Carpentier, et.al., 2009; De Maeyer, et.al., 2011; Fisher, et.al., 2005; Veilleux, et.al.,2010). Substitutiebehandelingen willen afhankelijke individuen ondersteunen in een stabiel en gecontroleerd drugsgebruik. Enerzijds, wordt er gestreefd naar een verbeterde levenskwaliteit en psychosociaal functioneren op individueel niveau. Anderzijds, wil men druggerelateerde en schadelijke gevolgen van illegaal middelengebruik zoals problematisch drugsgebruik, infectieuze transmissie van HIV en hepatitis of criminele betrokkenheid op maatschappelijk niveau zoveel mogelijk inperken (Lobmaier, et.al. 2010). Methadon is echter niet het enige substitutiemiddel ter behandeling van opiaatafhankelijkheid. Buprenorfine kan eveneens als alternatief vervangingsmiddel worden toegediend. Beide chemische middelen kennen een gelijkaardige werking en moeten oraal worden ingenomen. Het enige verschil, ligt in de meer langdurige werking van buprenorfine waardoor het niet dagelijks, maar om de twee dagen moet worden ingenomen (Broekaert, & Vanderplasschen, 2012; Ward, Hall, & Mattick, 1999). Daarnaast kan heroïne onder de vorm van diacetylmorfine of LAAM eveneens worden ingezet als substitutiemiddel (Veilleux, et.al.,2010). Door een aantal fatale incidenten, wordt LAAM vandaag de dag echter niet meer verstrekt ter behandeling van opiaatafhankelijkheid (Broekaert & Vanderplasschen, 2012) 2.1.2. Effectiviteit van methadononderhoudsbehandelingen Bestaande meta-analyses en recente cochrane-updates bieden wetenschappelijk evidentie voor de doeltreffendheid van methadononderhoudsbehandelingen. Zo tonen gerandomiseerde en observationele controlestudies aan dat methadon onder meer effectief is in het reduceren van illegaal middelengebruik, mortaliteit, druggerelateerde criminaliteit en transmissie van infectieuze besmettingen zoals HIV (Lobmaier, et.al., 2010; Marsch, 1998; Mattick, et.al., 2009; Veilleux, et.al., 2010; Ward, Hall, & Mattick, 1999). Daarnaast zouden opiaatafhankelijken door het gebruik van methadon beter in staat zijn om relationele en maatschappelijke verantwoordelijkheden ten aanzien van kinderen, gezinsleven, burgerschap en arbeidsmarkt opnieuw op te nemen (Fisher, et.al, 2005). 2.1.3. Kritiek op methadonprogramma’s 2.1.3.1. Maatschappelijke focus. Bovenstaande effectiviteitsbeschrijving wekt de indruk dat methadonprogramma’s voornamelijk focussen op sociaal wenselijke uitkomsten. Het psychologisch en sociaal welbevinden van een
4
afhankelijk individu lijkt hierdoor weinig benadrukt. Het is echter belangrijk om tevens stil te staan bij bepaalde psychopathologische en sociale factoren, die de kwetsbaarheid van opiaatafhankelijken voor schadelijk en illegaal drugsgebruik kunnen verhogen. Deze factoren kunnen onder meer bestaan uit een laag zelfbeeld, negatieve emotionele stemming, een gebrek aan probleemoplossende vaardigheden om met tegenslagen en hoge-risicosituaties om te gaan, erbarmelijke leef- en woonomstandigheden, sociaal gebroken relaties, een beperkte toegang tot maatschappelijke dienstverlening en dergelijke (Carpentier, et.al., 2009; Ezard, et.al., 2001; Fisher, et.al., 2005). Ondanks de bewezen effectiviteit voor een gereduceerd heroïnegebruik, blijven een aanzienlijk aantal methadongebruikers terugvallen op een bijkomend illegaal drugsgebruik zoals cocaïne, opiaten, marihuana, alcohol of benzodiazepines (Faggiano, et.al., 2003; Fisher, et.al., 2002 en 2005; Peterson, et.al., 2004; Senbanjo, et.al., 2009). Poly- en voortgezet drugsgebruik worden eerder als regel dan uitzondering beschouwd en krijgen binnen de wetenschappelijke literatuur meermaals een functionele connotatie. Zo wordt er eveneens gewezen op een psychopathologische comorbiditeit bij 40 tot 80% van het aantal opiaatafhankelijken (Fischer, et.al., 2005; Veilleux, et.al., 2010). Amato (2011) en Fisher (2005) zijn het in hun kritische meta-analyse unaniem eens, over de negatieve impact van aanwezige psychologische en sociale moeilijkheden op een voortgezet illegaal middelengebruik. Beide onderzoekers zijn ervan overtuigd dat een bijkomend en escalerend gebruik, op regelmatige basis wordt gestuurd vanuit een onbekwaamheid om met chronische distress en psychisch onwelzijn om te gaan. Dit onvermogen heeft tot gevolg dat methadongebruikers sneller geneigd zijn om opiaten en andere illegale middelen functioneel aan te wenden, om negatieve en emotionele stemmingen te verdringen en aanzienlijk te reduceren. Methadon mag dan nog effectief zijn in het elimineren van fysiologische ontwenningsverschijnselen, toch is het als chemische interventie ontoereikend om aan sociale en psychologische moeilijkheden tegemoet te komen. Dit houdt in dat afhankelijke individuen hun illegaal middelenmisbruik zullen blijven verderzetten, zolang hun onderliggende en druggerelateerde kwetsbaarheid niet wordt aangepakt. Methadon riskeert dan ook aan meerwaarde en effectiviteit te verliezen wanneer er niet aan deze kwetsbaarheid wordt tegemoet gekomen. Op basis van deze bevindingen, willen Amato (2011) en Fisher (2005) methadonverstrekkende voorzieningen sensibiliseren om meer te investeren in psychosociale interventies. Zo resulteren methadononderhoudsbehandelingen niet alleen in een verbeterd individueel welbevinden, maar ook in een langdurig en stabiel herstelproces voor opiaatafhankelijken. 2.1.3.2. Belang van retentie en hoge dosis De effectiviteit van een methadonprogramma moet echter genuanceerd worden en steeds in samenhang worden bekeken met de behandelingsduur en dosisbepaling. Beide factoren leveren namelijk een significante bijdrage tot de mate van succes van een onderhoudsprogramma (Ward, Hall, & Mattick, 1999). Diverse meta-analyses en cochrane-updates wezen reeds op het belang van een lange retentieduur voor succesvolle methadonbehandelingsresultaten. Afhankelijken die langer in behandeling blijven, halen hierdoor veel meer voldoening uit hun gebruik van methadon op het vlak van een verbeterde levenskwaliteit en algemeen welbevinden (Fisher, et.al., 2005; Lobmaier, et.al., 2010; Veilleux, et.al. 2010). Actuele effectiviteitsstudies dienen echter met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Doordat ze frequent zijn gebaseerd op opiaatafhankelijken in behandeling, kunnen ze een vertekend beeld geven op de doeltreffendheid van methadonprogramma’s. Dit heeft tot gevolg dat
5
de positieve behandelingsuitkomsten geen - of weinig - betrekking hebben op afhankelijken die een vervroegde drop-out vertonen (March, 1998). Integendeel, vervroegde drop-out gaat gepaard met een verhoogd risico op overdosis, een ernstige terugval op illegaal drugsgebruik, HIV-transmissie, zware criminele betrokkenheid, en een langdurige uitval uit maatschappelijke hulpverlening en gezondheidszorg (Veilleux, et.al., 2010; Villafranca, 2006). Tevens is de effectiviteit van een methadonprogramma dosisafhankelijk. Een dosis tussen 60 en 100 mg wordt door recente cochrane-updates als gouden standaard naar voren geschoven en draagt in aanzienlijke mate bij tot een langere retentie, een gereduceerd heroïne- en cocaïnegebruik en een verbeterd fysiek welbevinden doordat ontwenningsverschijnselen - resulterend uit heroïnegebruik beter worden opgevangen. Deze dosis is effectiever in vergelijking met een lagere dosis (Faggiano, et.al., 2003; Lobmaier, et.al., 2010; Villeux, et.al., 2010). 2.1.3.3.
Lange retentieduur en hoge dosis methadon als barrière voor een langdurig herstelproces Ondanks de aangetoonde effectiviteit van een lange behandelingsduur en een hoge dosis methadon, zijn deze factoren vaak een grote bron van frustratie bij opiaatafhankelijken. Enerzijds ervaren gebruikers methadon als levensnoodzakelijk voor een verbeterd functioneren en een gecontroleerd illegaal middelengebruik. Anderzijds wordt methadon vervloekt omwille van zijn sterke afhankelijkheid en wordt het substituut frequent waargenomen als een nieuwe verslaving die hun heroïnemisbruik louter en alleen vervangt (Al-Tayyib, 2011; Deering, et.al., 2011; De Maeyer, et.al., 2010; Fischer, et.al., 2002; Madden, Lea & Bath, 2008; Reisinger, 2009; Stancliff, et.al., 2002). Er heerst tussen gebruikers de mythe dat ontwennen van methadon veel intensiever en pijnlijker zou zijn in vergelijking met de afkick van heroïne. Zo zou de ontwenning van methadon veel langer duren, agressiever zijn en leiden tot een ernstigere cold turkey (Fisher, et.al, 2002; De Maeyer, et.al., 2011; Stancliff, et.al., 2002; Wu, et.al, 2012; Zaller, et.al., 2009). Deze negatieve ervaringen en opvattingen, kunnen de effectiviteit van methadononderhoudsbehandeling op lange termijn ter discussie brengen. Opiaatafhankelijken die methadon percipiëren als een nieuwe verslaving, zien weinig langdurig succes in een onderhoudsprogramma aangezien het substituut geen oplossing biedt voor hun heroïnemisbruik. Ze beschouwen het gebruik van methadon dan ook eerder als een soelaasmiddel wanneer volledige abstinentie moeilijk haalbaar is (Fisher, et.al., 2002). Deze pessimistische perceptie kan opiaatafhankelijken belemmeren in hun herstelproces, aangezien ze “recovery” vaak definiëren in termen van een volledig stopgezet illegaal middelengebruik. Het is opmerkelijk dat afhankelijke individuen “recovery” of herstel minderen koppelen aan een gecontroleerd middelengebruik en vaker gelijkstellen met abstinentie (Laudet, 2007). Deze negatieve connotatie kan methadon gebruikende opiaatafhankelijken ontmoedigen tot een stabiel en drugsvrij herstel op lange termijn, waardoor de meerwaarde van het eerder aangetoonde continuüm tussen abstinentie gerichte zorgprogramma’s en de harm reduction in gedrang dreigt te komen. Uit deze wetenschappelijke bevindingen, kan besloten worden dat methadon amper wordt waargenomen als een stimulerende factor tot volledige abstinentie. De bezorgdheid over een sterke fysiologische en psychologische afhankelijkheid aan methadon, kan er tevens toe leiden dat opiaatafhankelijken een onderhoudsbehandeling als een tijdelijke interventie aanvangen. Vaak opteren ze een lage dosis en weigeren ze methadon levenslang in te
6
nemen. Vanuit deze ingesteldheid, lopen afhankelijken het risico hun behandeling vroegtijdig stop te zetten (Peterson, et.al., 2004; Stancliff, et.al., 2008; Wu, et.al., 2012). Deze observatie komt de effectiviteit van methadonprogramma’s en een langdurig herstelproces evenzeer niet ten goede, aangezien een voldoende hoge dosis en een lange retentieduur - zoals eerder werd aangetoond - als belangrijke voorspellers voor behandelingssucces worden beschouwd. Deze literatuurstudie wees eerder al op de negatieve gevolgen van een vervroegde drop-out. 2.2.
De doelgroep van “oudere drugafhankelijken” nader bekeken
2.2.1. Een stijgend aantal oudere afhankelijken als actueel en problematisch fenomeen De doelgroep oudere problematische drugsafhankelijken is vandaag sterk toegenomen en zal de komende decennia een stijgende trend aannemen (Beynon, 2009). Meer nog, men verwacht tegen 2020 zelfs een verdubbeling van het aantal opiaatafhankelijken, ouder dan 50 jaar (Gfroerer, et.al., 2001; Lofwall, et.al., 2005). Deze tendens kan ten eerste verklaard worden door een toenemende vergrijzing doordat ouderen vandaag veel langer in leven blijven (Ayres, et.al., 2012; Lay & King, 2007; Rosen, et.al., 2011). Een tweede verklaring kan gevonden worden in een aanwezig “baby boom-effect”. Zo werd Europa in de jaren 1960 geconfronteerd met een baby boom waarbinnen een verhoogd illegaal middelengebruik werd vastgesteld. Aangezien deze leeftijdscohort nooit uit zijn drugsgebruik is gegroeid en zijn misbruik is blijven verderzetten op oudere leeftijd, verkrijgen we een actueel en toekomstig stijgend aantal oudere drugsafhankelijken. Een specifieke drughulpverlening voor deze oudere doelgroep wordt dus hoe langer hoe meer een prioriteit (Arndt, et.al. 2005 en 2011; Boerie, Sterk, Elifson, 2008; EMCDDA, 2010; Gfroerer, et.al., 2001; Han, et.al., 2008). Momenteel wordt één derde van het totaal aantal Europese problematische druggebruikers geschat op een leeftijd tussen 35 en 64 jaar oud. Illegaal middelenmisbruik kan dus niet langer als een jeugdig fenomeen beschouwd worden. Ouderen krijgen er vandaag ook veelvuldig mee te maken (EMCDDA, 2010). Deze stijgende trend is echter een problematisch fenomeen. Ten eerste omdat de actuele drugbehandeling nog te sterk is gefocust op een jonge populatie en te weinig is afgestemd op een ouder doelpubliek (Gfroerer, et.al., 2001). Het Europees waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (2010) wijst in zijn laatste evaluatierapport, op volgende tekorten binnen de drugshulpverlening aan ouderen. Zo wordt ervan uitgegaan dat actuele zorgwerkers over een beperkte klinische expertise beschikken, om aan het complexe probleemprofiel van ouderen tegemoet te komen. Tevens richten behandelingsprogramma’s zich nog te sterk op druggerelateerde gezondheidsproblemen, waardoor specifieke ouderdomskwalen verwaarloosd dreigen te worden. Ouderen ervaren naast hun verslaving ook een fysieke, psychologische en sociale problematiek waarvoor een adequate ondersteuning moet worden geboden (Rosen, Smith & Reynolds, 2008). Er heerst vandaag ten tweede een grote onwetendheid over de impact van drugsgebruik op oudere leeftijd. Deze lacune is te wijten aan een gebrek aan wetenschappelijk onderzoek naar specifieke noden en problemen die oudere afhankelijken als schadelijk ervaren (Clausen, et.al., 2009; Crome, Sidhu &Crome, 2009). 2.2.2. Noden en behoeften van oudere drugsafhankelijken Wetenschappelijke evidentie duidt op een ernstiger en complexer probleemprofiel bij oudere drugsafhankelijken in vergelijking met jongeren. Zo wordt er vaker een slechte levenskwaliteit vastgesteld door langdurig gebruik, een zwakke gezondheid en hogere prevalentie van psychosociale moeilijkheden. Het is dus onjuist om de zorgnoden van ouderen over dezelfde kam te scheren als
7
jongeren (EMCDDA, 2010). Daarnaast ervaren ouderen in vergelijking met leeftijdsgenoten een snellere biologische veroudering, een slechter algemeen welbevinden en een verminderde levenskwaliteit door de aanwezigheid van een langdurige verslavingsproblematiek, hoge prevalentie van psychopathologische comorbiditeit en een lage socio-economische status (Lofwall, et.al., 2005; Rosen, Smith & Reynolds, 2008). Zo stemt het gezondheidsprofiel van een 50-jarige zonder een verslavingsproblematiek, overeen met een druggebruiker van 60 jaar oud (Kalapatapu, & Sullivan, 2010). Door een versnelde fysiologische aftakeling, wordt een verslavingsproblematiek bij ouderen sneller onderschat, over het hoofd gezien of onder gediagnosticeerd. Specifieke ouderdomskwalen zoals een verminderde motorische coördinatie, amnesie, dementie, zelfverwaarlozing, slaapstoornissen, depressie, diabetes, en een hoge cholesterol kunnen illegaal middelenmisbruik makkelijk verdoezelen. Op basis van dit complex probleemprofiel, kunnen ouderen dan ook niet op eenzelfde manier als jonge drugsafhankelijken benaderd en behandeld worden (APSAD, 2010; Han, et.al., 2008; Lynskey, Day & Hall, 2003; Lay & King, 2007; Mcgrath, Crome, & Crome, 2012). Om een beter begrip te krijgen van de hulpvraag van oudere afhankelijken, gaat volgend onderdeel dieper in op een aantal specifieke fysieke, psychische en sociale noden die binnen de wetenschappelijke literatuur beschreven worden. 2.2.2.1. Fysiek onwelzijn Langdurig afhankelijke ouderen ervaren in vergelijking met leeftijdsgenoten, een versnelde biologische veroudering waardoor ze vlugger worden geconfronteerd met een fysiologische en neurologische aftakeling (EMCDDA, 2010; Kalapatapu, & Sullivan, 2010). Fysieke klachten die bij oudere afhankelijken frequent worden vastgesteld, kunnen opgedeeld worden in leeftijdsgebonden ouderdomskwalen en druggerelateerde gezondheidsklachten. Door deze verslechterde fysieke gezondheid lopen ouderen een verhoogd risico op vervroegde mortaliteit (Beynon, et.al., 2009; Kalapatapu & Sullivan, 2010) 2.2.2.1.1. LEEFTIJDSGEBONDEN GEZONDHEIDSKLACHTEN EN VERSNELDE OUDERDOMSKWALEN Illegaal drugsmisbruik kan ouderdomskwalen abrupt versnellen of verergeren (Beynon, et.al., 2009). Deze bevinding verklaart de hoge prevalentie van een aantal chronische medische condities waar oudere afhankelijken in vergelijking met leeftijdsgenoten sneller mee geconfronteerd worden. Deze medische aandoeningen kunnen onder meer bestaan uit diabetes, hypertensie, artritis, hart- en longinsufficiëntie, levercirrose (Levy & Anderson, 2005; Rosen, et.al., 2008 en 2011), ademhalingsproblemen door het roken van drugs en nicotine (Beynon, et.al., 2009), en tand- en mondproblemen (EMCDDA, 2010). Daarnaast ervaren oudere verslaafden vlugger slechthorendheid, visuele moeilijkheden, evenwichtsstoornissen en vertonen ze vaker een slechte fysieke conditie en een vervoegde immobiliteit (Arndt, Gunter, Acion, 2005; Kalapatapu, & Sullivan, 2010; Rosen, et.al., 2011). 2.2.2.1.2. DRUGGERELATEERDE GEZONDHEIDSPROBLEMEN De meeste oudere opiaatafhankelijken zijn tijdens hun langdurig drugsverleden besmet geraakt met het hepatitis C virus en/of HIV (Beynon, et.al., 2011; Levy & Anderson, 2005; Kalapatapu & Sullivan, 2010; Rosen, et.al., 2011). Deze hoge besmettingsgraad kan verklaard worden doordat harm reduction in hun jonge jaren van intensief middelengebruik nog onbestaande was. Deze infecties kennen een lange incubatietijd en komen vaak pas sterk tot uiting 20 tot 30 jaar na besmetting. Op termijn kunnen ze leiden tot orgaanaantasting, cirrose, en zelfs kanker (APSAD, 2010). Ten tweede zijn abcessen en tromboflebitis van de venen door een langdurig injecterend drugsgebruik een
8
veelvoorkomend fenomeen (Beynon, et.al., 2009; Levy & Anderson, 2005; Rosen, Smith & Reynolds, 2008). Hierdoor zal men op meer riskante plaatsen - zoals de voet - beginnen injecteren en loopt men door ouderdom een verhoogd risico op trombose (EMCDDA, 2010). Ten derde vertonen oudere afhankelijken een grotere kwetsbaarheid voor ziektes en infecties door een verzwakt immuunsysteem. Dit risico vergroot naarmate de aanwezigheid van erbarmelijke leef- en woonomstandigheden (Beynon, et.al., 2009; EMCDDA, 2010; Rosen, Smith & Reynolds, 2008). Ten vierde lopen oudere verslaafden een groter risico op geriatrische trauma’s. Ouderen ervaren namelijk een sterker effect van kleinere hoeveelheden drugs vanwege het gebruik van bepaalde geneesmiddelen of specifieke ouderdomskwalen zoals bijvoorbeeld een afnemende spiermassa of nierfalen. Onder psychoactieve invloed, zijn ze vatbaarder voor fatale incidenten zoals valpartijen of verkeersongevallen. Hierdoor ondergaan ze vaker een lange hospitalisatie en medische behandeling (Arndt, Gunther & Acion, 2005; Beynon, Mc Veigh & Roe, 2007; EMCDDA, 2010). Deze fysieke en biologische gezondheidsklachten brengen enkele negatieve gevolgen teweeg die aan de hand van kwalitatief onderzoek door Levy & Anderson (2005) in kaart zijn gebracht. Zo zijn ouderen in vergelijking met jongere druggebruikers minder in staat tot enerzijds het uitoefenen van een baan en anderzijds criminele betrokkenheid zoals diefstal, drugshandel, intimidatie of prostitutie in functie van geldgewin om drugs te bekostigen. De afname in criminaliteit is niet alleen te wijten aan hun slechtere fysieke conditie, maar eveneens aan een onderliggende angst voor strafrechtelijke sancties en detentie. Tevens geven ouderen aan, minder plezier te beleven aan illegaal middelengebruik door verteringsmoeilijkheden. Door hun verzwakte fysieke gezondheid, zijn ze eveneens minder in staat tot abstinentie en kunnen ze intensieve ontwenningsverschijnselen minder goed verdragen. 2.2.2.2. Psychisch onwelzijn Een groot aantal oudere afhankelijken, lijden niet alleen onder hun verslavingsproblematiek maar ervaren eveneens een psychopathologische comorbiditeit. Depressie en angststoornissen zijn een veelvoorkomend fenomeen (EMCDDA, 2010; Han, et.al., 2008; Rosen et.al., 2011a en 2011b). Depressieve gevoelens resulteren voornamelijk uit druggerelateerde verlieservaringen zoals het kwijtspelen van gezin, gebroken familiale en sociale relaties of overlijden van peers en dierbaren (Beynon, et.al., 2009). Oudere druggebruikers worden daarnaast frequent gekenmerkt door een negatief zelfbeeld. Men ervaart schaamte, schuldgevoelens en onbekwaamheid opdat men nooit uit de verslavingsproblematiek is kunnen groeien en opdat men op oude leeftijd nog steeds illegale middelen gebruikt (Ayres, et.al., 2012). Ouderen staan nochtans heel sceptisch tegenover hun middelengebruik en beleven hun druggerelateerde levensstijl als deprimerend en armzalig. Ondanks deze misnoegdheid, vinden ze door druggerelateerd verlies moeilijker de kracht om hun leven over een nieuwe boeg te gooien (Beynon, et.al., 2007 en 2009). Tevens kunnen stresserende en negatief veranderde levensomstandigheden leiden tot een verminderd psychisch onwelzijn (EMCDDA, 2010). Psychisch onwelzijn kan niet alleen op psychologisch maar eveneens op cognitief niveau geïnterpreteerd worden. Zo zijn een tragere informatieverwerking, geheugenproblemen, verwarring en dementie meer uitgesproken bij oudere afhankelijken in vergelijking met leeftijdsgenoten zonder verslavingsproblematiek (EMCDDA, 2010; Rosen, Morse & Reynolds, 2011).
9
2.2.2.3. Sociaal onwelzijn Oudere afhankelijken beleven op regelmatige basis stigmatisering en sociale stressvolle gebeurtenissen die zowel als een druggerelateerde oorzaak, als een gevolg kunnen beschouwd worden. 2.2.2.3.1. S TIGMATISERING Oudere druggebruikers beleven in hogere mate sociale uitsluiting en discriminatie (EMCDDA, 2010). Stigmatiserende gevoelens kunnen leiden tot een negatief zelfbeeld en zijn een zorgwekkend fenomeen. Maatschappelijke en familiale veroordeling en minachting, kunnen ouderen ten eerste belemmeren om in behandeling te gaan en een hulpvraag te stellen. Ten tweede kan het een barrière vormen voor het streven naar een drugsvrij en abstinent leven (Ayres, et.al., 2012; Levy & Anderson, 2005; Rosen, Morse & Reynolds, 2011). Anderson & Levy (2003) concludeerden uit hun kwalitatief onderzoek, dat de marginalisering van ouderen dubbel van aard is. Ze identificeren oudere drugsafhankelijken als “deviant among the deviant” (Anderson & Levy, 2003: pp. 769). Enerzijds krijgen ouderen een maatschappelijk label opgeplakt omwille van hun verslavingsproblematiek. Anderzijds, worden ze in hun eigen drugcultuur uitgebuit door een jongere gebruikende generatie. Deze uitsluiting is te wijten aan een sociale verandering die binnen de actuele drug cult is opgetreden. Ouderen blikken nostalgisch terug op hun eigen drug cult en eren waarden zoals broederschap, verbondenheid, solidariteit en respect. Deze ouderlijke waarden zijn vandaag echter niet meer terug te vinden bij de jonge gebruikers, die worden omschreven in termen van disrespect, agressiviteit, wreedheid, superioriteit en jeugdige onkwetsbaarheid. Door dit verschil in mentaliteit worden ze op basis van hun biologische en sociale veroudering vaker uitgesloten. Oudere drugsafhankelijken geven aan zich op hun ongemak te voelen in het huidige drugsleven. Dit heeft tot gevolg dat ze zich vaker distantiëren van de nieuwe generatie agressieve en gewelddadige gebruikende jongeren, die ze als intimiderend en bedreigend ervaren (Levy & Anderson, 2005). Deze geïsoleerde positie resulteert in eenzaamheid en gaat in het bijzijn van jongere afhankelijken, meestal gepaard met stress en angst voor slachtofferschap (Beynon, Mc Veigh, Roe, 2007). 2.2.2.3.2. S OCIALE STRESSFACTOREN Er kan bij oudere afhankelijke individuen een hoge mate van sociale kwetsbaarheid geïdentificeerd worden. Zo kunnen ouderen minder terugvallen op een ondersteunend sociaal netwerk omdat familiale en drugsvrije relaties meestal zijn verbroken, vanwege hun langdurig middelengebruik (Beynon, et.al., 2007 en 2009, EMCDDA, 2010; Rosen, et.al., 2011). Hun sociale netwerk bestaat voornamelijk uit gebruikende vrienden. Dit netwerk van peers, dunt echter steeds meer uit doordat leeftijdsgenoten op termijn stoppen met gebruik, of sterven aan een overdosis of chronisch misbruik (Ayres, et.al., 2012; Beynon, Mcveigh & Roe, 2007; EMCDDA, 2010; Levy & Anderson). Tevens uiten veel ouderen – resulterend uit hun negatieve levenservaringen - een sterk wantrouwen in mensen. Dit leidt ertoe dat ze in vergelijking met jongeren, minder capabel zijn om nieuwe en vriendschappelijke relaties aan te gaan. Daarnaast kunnen een sociale geïsoleerde positie en intense depressieve gevoelens eveneens aan de basis liggen van een beperkt sociaal netwerk (EMCDDA, 2010; Rosen, et.al., 2011). Naast een sociaal netwerk, wordt een groot aandeel van oudere drugsafhankelijken gekenmerkt door enkele stresserende sociale lasten en ervaringen zoals financiële moeilijkheden (Ayres, et.al.,
10
2012), dak- en thuisloosheid, een lagere opleiding, werkloosheid (EMCDDA, 2010), weduwnaarschap en pensionering (Lynskey, Day & Hall, 2003; Mcgrath, Crome & Crome, 2012). Stigmatisering en negatieve levensomstandigheden resulteren voor heel wat ouderen in psychologische distress, sociale isolatie, een laag zelfbeeld en angst voor slachtofferschap (Beynon, Mc Veigh, & Roe, 2007). Deze sociale kwetsbaarheid is niet alleen druggerelateerd, maar kan eveneens leiden tot voortgezet illegaal middelengebruik. Sociale lasten kunnen dus beschouwd worden als een grote risicofactor voor een escalerende verslavingsproblematiek (Lynskey, Day, & Hall, 2003). 2.2.3. Oudere opiaatafhankelijken in methadononderhoudsbehandelingen 40 tot 61% van het cliënteel dat in Europa een beroep doet op methadononderhoudsbehandelingen, is ouder dan 40 jaar (EMCDDA, 2010). Dit is een aanzienlijk aantal. Het is dan ook nuttig om een inventaris op te maken van een aantal belangrijke bevindingen die betrekking hebben op ouderen in een methadononderhoudsbehandeling. 2.2.3.1. Positieve bevindingen Rajaratnam en collega’s (2011) bieden in hun statistische analyse enige nuancering voor een wetenschappelijk bevonden verhoogde psychopathologische comorbiditeit bij oudere methadongebruikers (Firoz & Carlson, 2004; Rosen, Morse & Reynolds, 2011). Dit onderzoek wijst op een positieve relatie tussen methadonprogramma’s en psychisch welbevinden van ouderen. Anders verwoord, ouderen die door een onderhoudsbehandeling worden begeleid, vertonen minder psychiatrische klachten in vergelijking met jongere gebruikers. Deze vaststelling doet echter geen afbreuk van psychologische distress en problemen die ouderen doorheen hun levensloop en verleden hebben ervaren. Naarmate methadon gebruikende cliënten verouderen, zijn ze minder geneigd tot intensief illegaal drugsgebruik en halen ze meer voldoening uit hun behandeling. Deze correlatie verklaart een hoger aantal succesvolle methadonprogramma’s bij ouderen (Firoz, & Carlson, 2004). Ontwenning of abstinentie is voor veel oudere afhankelijken een grote bron van angst en wordt eerder beschouwd als een streefdoel dat is weggelegd voor jongeren. Ouderen achten zich omwille van hun ouderdom vaak minder in staat om hun illegaal gebruik volledig af te bouwen. Hierdoor nemen ze sneller genoegen met een methadononderhoudsbehandeling (Ayres, et.al., 2012; Levy & Anderson, 2005) en vertonen ze in vergelijking met jongeren een langere retentie (EMCDDA, 2010; March, 1998). Hun langere behandelingsduur wordt niet zozeer bepaald door hun drugsproblematiek, maar eerder door de ernst van hun gezondheidsproblemen (Clausen, et.al., 2009). Ouderen zien voornamelijk een meerwaarde van methadon in een gereduceerd opiatengebruik en verbeterde familiale relaties. Familiale steun en betrokkenheid worden waargenomen als belangrijke sterktefactoren voor hun herstel en gecontroleerd gebruik (Guo, et.al., 2010). 2.2.3.2. Negatieve bevindingen Bepaalde ouderen hebben het gevoel dat hun deelname aan een onderhoudsprogramma bijdraagt tot een grotere stigmatisering. Volgens hun ervaring, interpreteren buitenstaanders hun methadongebruik als een tekort aan wilskracht en een blijk van morele zwakte om drugsvrij en abstinent te worden. Hierdoor voelen oudere methadongebruikers zich sneller veroordeeld en geviseerd (Beynon, Mc Veigh, & Roe, 2007; Rosen, et.al., 2011)
11
De aanwezigheid van jonge gebruikers in de methadonverstrekkende voorziening, wordt door veel ouderen als een zware barrière waargenomen. Deze frustratie is meerzijdig. Ten eerste voelen ze zich niet welgekomen en sterk geïntimideerd door het agressieve, onverantwoordelijke en weinig respectvolle karakter van jongeren. Uit schrik om slachtoffer te worden van geweldpleging, proberen ze alle contact met jongere druggebruikers zoveel mogelijk te vermijden (Ayres, et.al., 2012). Ten tweede, ervaren ouderen wrevel over een onoprecht gebruik – en zelfs misbruik - door jonge methadongebruiker. Hun waarneming toont aan dat de meeste jongeren methadon louter en alleen inzetten als troostmiddel om hun heroïnevrije periode te overbruggen. Daarnaast voelen ouderen frustraties over drughandel en gebruik van jongeren binnen de voorziening. Dit beschikbaar drugsaanbod wordt als een trigger ondervonden die aanleiding geeft tot voortgezet gebruik. Dit onoprecht misbruik brengt volgens ouderen onderhoudsbehandelingen in een negatief daglicht, waardoor de maatschappelijke geloofwaardigheid in een effectief gebruik van methadon in het gedrang komt (Fisher, et.al., 2002). Ouderen verwoorden in wetenschappelijk onderzoek regelmatig een grote ontevredenheid over hun pijnbehandeling. Hun chronische en fysieke pijn wordt naar hun gevoel ondermaats verlicht. Dit wijten ze aan een veroordelende houding van gezondheidswerkers die minder pijn reducerende geneesmiddelen voorschrijven, eens ze weet krijgen van hun methadongebruik en verslavingsproblematiek (Ayres, et.al., 2012). Op basis van deze bevinding, concluderen studies dat actuele zorgwerkers nog te weinig rekening houden met een verhoogde tolerantie bij langdurig gebruikende cliënten. Ouderen hebben hierdoor nood aan een hogere dosis medicatie om fysieke en lichamelijke pijn aanzienlijke weg te werken (Beynon, et.al., 2009; EMCDDA, 2010). Het is algemeen bevonden dat ouderen die worden geconfronteerd met een hoge mate van fysieke, emotionele en sociale moeilijkheden, een verhoogd risico lopen op bijkomend en problematisch drugsgebruik (Han, et.al., 2008). Een lage socio-economische status, psychopathologische comorbiditeit en een gebrek aan een ondersteunend sociaal netwerk worden als belangrijke voorspellers voor terugval beschouwd (EMCDDA, 2010). Illegaal middelenmisbruik kent op oudere leeftijd een wisselend patroon, en is vatbaarder voor stresserende en negatieve levensverandering. Dit leidt tot een functioneel gebruik waarin drugs wordt ingezet om zorgen, verdriet en somberheid weg te nemen (Arndt, Gunter, & Acion, 2005; Beynon, et.al., 2009; Lynskey, Day & Hall, 2003). Tevens vallen ouderen regelmatiger op drugs terug om fysieke chronische pijn, psychologische distress, sociale isolatie, verveling en craving op te vangen. Ook een ongeloof in het bereik van een abstinent en drugsvrij leven, kan bijdragen tot een bijkomend middelengebruik (APSAD, 2010; Ayres, et.al., 2012; Kalapatapu, & Sullivan, 2010; Lay & King, 2007). 2.2.4. Ouderen hebben een grote nood aan psychosociale ondersteuning Uit bovenstaande opsomming, kan er geconcludeerd worden dat oudere afhankelijken diverse zorgnoden hebben in vergelijking met jongeren (Ayres, et.al., 2012). Dit vereist dat onderhoudsprogramma’s niet alleen moeten tegemoet komen aan een chronische verslavingsproblematiek, maar evenzeer ondersteuning moeten bieden voor leeftijdsgebonden fysiologische, psychische en sociale moeilijkheden waar ouderen geregeld mee kampen (APSAD, 2010; Kalapatapu & Sullivan, 2010; Lynskey, Day & Hall, 2003; Rosen et.al., 2011a en 2011b). Wetenschappelijke evidentie toont aan dat oudere opiaatafhankelijken evengoed kunnen worden behandeld met methadon als jongeren (Ayres, et.al., 2012). Een onderhoudsprogramma is zelf nog
12
effectiever, wanneer een brede en multi-dimensionele psychosociale ondersteuning is geïntegreerd die tegemoet komt aan hun complex probleemprofiel (Crome, Sidhu, & Crome, 20009; Mcgrath, Crome & Crome, 2012). De literatuur formuleert enkele implicaties die kunnen bijdragen tot een verbeterde drugbehandeling, specifiek georganiseerd voor afhankelijken op leeftijd. Zo wordt er ten eerste gewezen op het belang van een begeleiding die enerzijds inspeelt op hun medische en psychische gezondheidsklachten, en anderzijds op hun sociale leefomstandigheden zoals een veilige huisvesting en zinvolle dagbesteding (EMCDDA, 2010). Tevens moet er meer ingezet worden op een sociale ondersteuning die ouderen aanzet om uit hun eenzame en geïsoleerde positie te treden (Lynskey, Day & Hall, 2003). Het bieden van hulp en begeleiding in het herstel van familiale banden en in sociale netwerkvorming, bieden een grote meerwaarde voor het algemeen – en in hoofdzaak psychisch - welbevinden van ouderen (Beynon, et.al., 2009). Ten tweede, is het belangrijk om de behandeling bij ouderen niet te laten vertrekken vanuit een abstinentie gerichte benadering. Een acute ontwenning is vanwege hun zwakke gezondheid vaak moeilijker, en kan zware gezondheidsrisico’s inhouden. Behandeling moet dus eerder ondersteunend van aard zijn, en eerst en vooral inzetten op een stabiel en controlerend gebruik (Arndt, Gunter & Acion, 2005; Lynskey, Day & Hall, 2003). Als laatste aandachtspunt, wordt er aangeraden om in een aantal transportmogelijkheden te voorzien. Dit is uitermate belangrijk wanneer ouderen kampen met een beperkte mobiliteit en een dagelijkse afhaling van methadon in de voorziening als een zware fysieke inspanning ervaren (Han, et.al., 2008; Rosen, et.al., 2011). Het is wetenschappelijk bevonden dat een holistische psychosociale ondersteuning - naast de verstrekking van methadon - positief bijdraagt tot een verbeterde levenskwaliteit en algemeen welbevinden bij oudere opiaatafhankelijken (Han, et.al., 2008). Eveneens kan deze ruime begeleidingsvorm ouderen aanmoedigen tot abstinentie en een drugsvrije levensstijl (Levy & Anderson, 2011; Rosen, Smith & Reynolds, 2008). 2.2.5. Ouderen in recovery als nieuw uitgangspunt Wegens hun chronische verslavingsproblematiek en omvangrijke bio-psychosociale moeilijkheden, hebben ouderen alle baat bij een hulpverlening die inspeelt op een stabiel herstelproces en die streeft naar lange termijn doelstellingen. De nood aan een zorgmodel dat vanuit een “recovery” benadering vertrekt, dringt zich steeds meer op. Methadononderhoudsbehandelingen die een psychosociale begeleiding verlenen - die aan onderstaand omschreven “recovery” paradigma voldoen -, bieden ongetwijfeld een grote meerwaarde voor een langdurig en stabiel herstelproces bij oudere opiaatafhankelijken. Een psychosociale ondersteuning kan dan ook beschouwd worden als een noodzakelijke aanvulling op een chemische methadoninterventie (Amato, et.al., 2011; EMCDDA, 2010; Lobmaier, et.al., 2011; Veilleux et.al., 2010). 2.2.5.1. Definitie van recovery David White (2007) kan beschouwd worden als een belangrijke grondlegger van het “recoveryzorgmodel”. Hij geeft in zijn werkdefinitie de essentie van het begrip “recovery” als volgt weer: “Recovery is the experience (a process and a sustained status) through which individuals, families, and communities impacted by severe alcohol and other drug (AOD) problems utilize internal and external resources to voluntarily resolve these problems, heal the wounds inflicted by AOD-related problems, actively manage their continued vulnerability to such problems, and develop a healthy, productive, and meaningful life.” (White, 2007: pp. 236)
13
Deze definitie van White (2007) is een zorgvuldige weergave van de centrale principes die onderliggend zijn aan “recovery”. Ten eerste heeft recovery niet alleen betrekking op het afhankelijk individu, maar ook op zijn gehele sociale context – zoals familie, vrienden en samenleving - die eveneens negatieve invloeden ondervinden aan de desbetreffende verslavingsproblematiek. Ten tweede, gaat recovery ervan uit dat verslaving niet losstaat van andere levensdomeinen. Het is dan ook belangrijk dat er niet alleen wordt ingespeeld op een gereduceerd drugsgebruik maar ook op een verbeterd algemeen welbevinden en maatschappelijke betrokkenheid van het individu (Laudet & Best, 2010). Ten derde kan recovery zowel op eigen kracht, als met behulp van lotgenoten (“peers”) en professionele verslavingsdeskundigen tot stand komen. Het inzetten van diverse natuurlijke en sociale hulpbronnen kunnen het herstelproces maximaal ondersteunen. Ten laatste, is recovery in principe nooit af maar is het een levenslang proces. Dit vergt van (ex)gebruikers en zijn sociale context blijvende inspanningen om herstel langdurig te behouden. Een vroegtijdige signalering en goede inschatting van kwetsbare factoren die tot een verhoogd middelengebruik kunnen leiden, zijn dan ook een must. Zo kan er preventief opgetreden worden ten aanzien van een terugval (White, 2007). Wat deze definitie niet – of onvoldoende - aangeeft, is dat abstinentie geen vereiste is om van recovery te kunnen spreken. Een gereduceerd illegaal middelengebruik en een onderhoudsbehandeling kunnen eveneens tot recovery bijdragen (White & Kurtz, 2006). Recovery kan dus gestuurd worden door zowel een stopgezet, gereduceerd als subklinisch drugsgebruik (White & Loveland, 2003). 2.2.5.2. Natuurlijke en sociale hulpbronnen Een persoon kan over een aantal interne natuurlijke en externe sociale hulpbronnen beschikken om recovery aan te vangen, te ondersteunen en in stand te houden (Laudet & Best, 2010; White & Kurts, 2006). Beide hulpbronnen zijn een buffer tegen stress en leiden tot een langdurig herstel, een grotere levenstevredenheid en minder psychosociale distress (Laudet & White, 2008). Sociale hulpbronnen kennen een dubbele connotatie. Enerzijds kan een afhankelijk persoon over een sociaal ondersteunend netwerk van familie, vrienden en lotgenoten beschikken die hem ondersteunen en aanmoedigen in zijn herstelproces. Anderzijds kunnen sociale hulpbronnen evenzeer bestaan uit persoonlijke ambities en levensdoelen. Een persoon kan door een streven naar verantwoordelijkheden en verplichtingen ten aanzien van zichzelf, betekenisvolle anderen en de maatschappij, tot recovery aangemoedigd worden (Best, 2010). Sociale factoren spelen een essentiële rol in de ontwikkeling van natuurlijke hulpbronnen, en “natuurlijke of spontane recovery” op termijn (Granfield & Cloud, 2001). Natuurlijke hulpbronnen kunnen zowel uit intrapersoonlijke (bv. bepaalde ambities, cognitieve vaardigheden, goede gezondheid, zinvolle dagbesteding), als interpersoonlijke hulpbronnen bestaan (bv. gezin, sociaal netwerk, verbondenheid) waar een afhankelijk individu zelf over beschikt en die hem kunnen helpen in zijn herstel van verslaving. Aan de hand van natuurlijke hulpbronnen, kan een gebruiker tot natuurlijke recovery komen (Best, 2010; Laudet & Best, 2010). Eens een persoon is gestabiliseerd en een gezonde levensstijl heeft uitgebouwd, kan hij meer steunen op eigen persoonlijke hulpbronnen waardoor hij niet langer gebruik hoeft te maken van professionele hulpverlening (White & Kurtz, 2006).
14
Granfield & Cloud (2001) bundelden enkele waardevolle hulpbronnen die druggebruikers tot een langdurig herstelproces kunnen aanzetten. Zo beargumenteren ze het belang van sociale hulpbronnen om tot stabiele en spontane recovery te komen als volgt. Ten eerste bieden sociale hulpbronnen stabiliteit. Door bijvoorbeeld een zinvolle dagbesteding staat het leven van een persoon niet langer in teken van drugsgebruik. Men doolt niet meer voortdurend op straat waardoor men minder wordt blootgesteld aan drugstriggers. Ten tweede zet relationele verbondenheid een persoon aan tot het opnemen van enkele verantwoordelijkheden en verplichtingen. Dit stimuleert een positieve gedragsverandering en levensstijl. Een sociaal netwerk moedigt ten derde een gereduceerd drugsgebruik en een herstelproces aan. Zo bieden vrienden, familie en hulpverleners emotionele steun, raad en advies wanneer een persoon in recovery het even moeilijk heeft. Daarnaast krijgt de persoon in kwestie tevens toegang tot het sociale netwerk en hulpbronnen van betekenisvolle anderen. Granfield & Cloud willen hiermee aantonen dat sociaal kapitaal kan bijdragen tot maatschappelijke en sociale integratie. Het genereren van sociale relaties gaat dan ook onlosmakelijk gepaard met verbeterde levensomstandigheden voor drugsafhankelijken. 2.3. Onderzoeksvragen Door een grote en actuele onwetendheid over de impact van een illegaal middelenmisbruik op oudere leeftijd, wil deze masterproef een groter bewustzijn creëren voor de hulpvraag en een – potentieel - verhoogde kwetsbaarheid van opiaatgebruikers, ouder dan 40 jaar. Tevens wil deze studie, het drugbeleid en de hulpverlening sensibiliseren om meer rekening te houden met een langdurig herstelproces en het individueel welbevinden van drugsafhankelijken. Hierdoor zullen schade beperkende drug interventies minder sterk gericht zijn op behandelingsresultaten, die grotendeels in functie staan van een verbeterde volksgezondheid en een maatschappelijk welbevinden. Door met oudere opiaatafhankelijken in gesprek te treden, wil deze masterproef een antwoord bieden op volgende twee onderzoeksvragen. Wat is ten eerste het probleemprofiel van oudere opiaatafhankelijken? Hierbinnen worden zowel hun noden, lasten, streefdoelen als verhoogde kwetsbaarheid voor middelengebruik uitvoerig belicht. Ten tweede, hoe ervaren ouderen hun substitutiebehandeling in het medisch sociaal opvangcentrum? De centrale focus ligt hierbij op de mate waarin methadon en psychosociale begeleiding tegemoet komen aan hun probleemprofiel en hun herstelproces. Als eindresultaat, wil deze masterproef naar methadononderhoudsbehandelingen enkele praktische implicaties formuleren. Deze aanbevelingen dienen ter ondersteuning van een verbeterde harm reduction die meer is afgestemd op oudere opiaatgebruikers in recovery.
15
3. Methodologie Deze masterproef steunt op een kwalitatieve onderzoeksmethodologie opdat kennis en inzicht op basis van subjectieve ervaringen van een aantal onderzoeksubjecten worden verworven (DiciccoBloom & Crabtree, 2006). De studie kan door zijn identificerende en betekenis verlenende karakter, als een exploratief onderzoek worden beschouwd (Ritchie & Lewis, 2003). Enerzijds wordt er gestreefd naar een identificatie van een aantal kwetsbare factoren die oudere opiaatafhankelijken belemmeren in hun herstel van verslaving. Anderzijds wordt er onderzoek gevoerd naar de betekenisverlening van ouderen over de mate waarin het MSOC aan hun verhoogde kwetsbaarheid tegemoet komt. Kwalitatief onderzoek is daarnaast een aangewezen instrument om onderzoek te voeren naar een moeilijk bereikbare doelgroep zoals drugsafhankelijken (De Maeyer, Vanderplasschen, & Broekaert, 2008). Het is tevens belangrijk om vanuit de persoonlijke beleving van ouderen te vertrekken, want iedere gebruiker heeft specifieke lichamelijke, psychische en sociale klachten en heeft zijn eigen ervaringen met een behandeling. Door de nood aan individuele variabiliteit, biedt kwalitatief onderzoek dan ook een grote meerwaarde (Montagne, 2002). 3.1. Steekproefbeschrijving Deze masterproef heeft specifiek betrekking op oudere opiaatafhankelijken. Onderstaande tabel biedt een algemene beschrijving van de bevraagde steekproef: Steekproefkenmerken Gemiddelde leeftijd Geslacht Gemiddelde behandelingsduur Gemiddelde dosis methadon Hepatitis C Hoogst afgeronde opleiding
47,7 jaar Man: 10 deelnemers Vrouw: 1 deelnemer 11,3 jaar 68,3 mg 5 deelnemers Lager onderwijs: 2 deelnemers Secundair onderwijs: 7 deelnemers Hoger onderwijs/universiteit: 2 deelnemers
Tabel 1 Algemene kenmerken van steekproef
De steekproef bestaat uit elf deelnemers, waarvan één vrouw en tien mannen. De gemiddelde leeftijd van de deelnemende ouderen bedraagt 47,7 jaar. De senior van de groep kent een leeftijd van 56 jaar, terwijl de junior 40 jaar oud is. Acht ouderen volgen reeds meer dan tien jaar een begeleiding in het MSOC, waarvan zes respondenten de opstart van de voorziening hebben meegemaakt. Binnen de behandelingsduur, zitten zowel de abstinentie gerichte als hervalperiodes gerekend. Eén van de elf ouderen was recentelijk erin geslaagd om zijn dosis methadon volledig af te bouwen, maar was nog steeds in het MSOC in begeleiding. Deze deelnemer werd echter niet mee gerekend in de berekening van de gemiddelde dosis methadon. Naast deze ene deelnemer, gebruikte iedere oudere zijn dosis methadon in combinatie met andere illegale middelen zoals heroïne, cocaïne, speed en/of cannabis. De minimale dosis binnen deze steekproef bedroeg 18 mg, terwijl de hoogste dosis op een teller van 180 ml stond.
16
Vijf deelnemers konden met zekerheid vertellen besmet te zijn met hepatitis C. Er moet bij de overige onderzoeksubjecten echter wel rekening gehouden worden met een mogelijke onwetendheid over een HPC besmetting. Het is opmerkelijk om vast te stellen, dat geen enkele oudere opiaatafhankelijke was tewerkgesteld op het moment van het onderzoek. Acht van de elf deelnemers kregen voor hun chronische gezondheidsproblemen een invaliditeitsuitkering toegewezen. Deze uitkering was een compensatie voor hun arbeidsonbekwaamheid. Slechts twee ouderen waren werkzoekende en wouden zo snel mogelijk een job uitoefenen. 3.2. Setting van het onderzoek Deze masterproef vindt plaats in het medisch-sociale opvangcentrum in Gent (“MSOC”). Een MSOC is een laagdrempelige hulpverlening en zet zich in voor alle drugsafhankelijken die moeilijk te bereiken zijn of weinig ondersteuning halen uit traditionele abstinentie gerichte programma’s. De laagdrempeligheid van de voorziening kenmerkt zich door een gebrek aan strenge opnamecriteria. Zo is abstinentie geen vereiste om een begeleiding te kunnen aanvangen. Het MSOC tracht de schadelijke gevolgen van drugsgebruik zoveel mogelijk in te perken, maar streeft voornamelijk naar een verbeterde individuele levenskwaliteit door in te werken op diverse levensdomeinen zoals bijvoorbeeld sociaal netwerk, woon- en levensomstandigheden van afhankelijken. De voorziening verleent hiervoor een aantal ambulante diensten zoals een methadononderhoudsbehandeling, spuitenruil, medische ondersteuning en psychosociale begeleiding. Een begeleiding is van onbepaalde duur en houdt maximaal rekening met de noden, tempo en wensen van zijn cliënten (Van Eeckhout, z.j.). In 1997 werden in België -in functie van methadonverstrekking- de eerste medisch-sociale opvangcentra opgericht. Het duurde echter tot 2002 vooraleer onderhoudsbehandelingen werden erkend door een wettelijk kader. België was in vergelijking met andere Europese landen een laatbloeier. Nederland, Zweden en Groot-Brittannië voerden bijvoorbeeld in de late jaren ’60 al methadononderhoudsbehandelingen in. Vandaag is methadon het meest gebruikte vervangingsmiddel ter behandeling van opiaatafhankelijkheid in West-Europa (De Maeyer, et.al., 2011). 3.3. Procedure Onderzoeksubjecten zijn verzameld en geselecteerd op basis van een “doelgerichte steekproef” vanwege de specifieke focus van deze masterproef op “oudere opiaatafhankelijken” (Patton, 2002). Er was nood aan een steekproef die bestond uit mensen met “gedeelde en gelijkaardige” ervaringen om de kwetsbaarheid van ouderen grondig te beschrijven en identificeren (Dicicco-Bloom & Crabtree, 2006). Er waren enkele criteria gebonden aan een studiedeelname. Zo moesten onderzoeksubjecten ouder zijn dan 40 jaar, lijden onder opiaat- en drugsgebruik, en gedurende een aantal jaren begeleid worden door het MSOC. Omwille van het gegeven dat het Europees waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA, 2010) de leeftijd van 40 jaar als cut-off naar voren schuift, is deze leeftijdsgrens bewust gekozen. Een oudere opiaatafhankelijke wordt binnen deze studie dus gedefinieerd als “een afhankelijk individu ouder dan 40 jaar”.
17
Het medisch sociaal opvangcentrum was een belangrijk tussenpersoon om met oudere opiaatafhankelijken in contact te komen. Om toegang te verkrijgen tot de voorziening, werd Leen Verplaetse gecontacteerd. Zij is coördinator van het Gentse MSOC en legde de vraag tot een onderzoekdeelname aan het hele team voor. De meerwaarde van deze masterproef voor de voorziening, ligt in zijn bijdrage tot een verbeterde en efficiëntere begeleiding in functie van hun ouder doelpubliek. Eens het MSOC zijn goedkeurig verleende, kon er gestart worden met de steekproeftrekking. Om vertrouwd te worden met de werking van het MSOC, werd er een “meeloop dag” georganiseerd Ondertussen konden oudere cliënten aangesproken worden, om hun bereidheid tot onderzoekdeelname na te gaan. Het was echter opvallend dat de meeste ouderen een compensatie verwachtten. Op basis van deze vaststelling, werd er besloten om aan iedere deelnemer een bedrag van vijf euro uit te schenken. Ondanks deze wens naar compensatie, leek een groot aantal ouderen meteen bereid tot gespreksvoering. Na deze meeloop dag, begon de effectieve dataverzameling. Door een opstelling aan het loket, werd er een goed overzicht bewaard over het cliënteel dat zijn dagelijkse dosis methadon kwam afhalen. Potentiële onderzoeksubjecten konden tegelijkertijd persoonlijk worden aangesproken. Eens ouderen instemde met een deelname, vond het dieptegesprek onmiddellijk plaats. De dataverzameling werd gestopt op het moment dat theoretische saturatie was bereikt. Theoretische saturatie is bereikt wanneer de dieptegesprekken geen nieuwe additieve inzichten, kennis of thema’s opleveren (Dicicco-Bloom & Crabtree, 2006). 3.4.
Onderzoeksinstrumenten
3.4.1. Semigestructureerde dieptegesprekken Oudere opiaatafhankelijken werden in deze studie bevraagd aan de hand van “diepte-interviews”. Omdat deze masterproef meer kennis wil verwerven over de persoonlijke ervaringen van oudere opiaatafhankelijken, is een dieptegesprek een aangewezen tool om deze subjectiviteit gedetailleerd in kaart te brengen (Wengraf, 2001). Diepte-gespreksvoering levert een overvloed aan data op, die een onderzoeker in staat stelt te leren uit individuele ervaringen en perspectieven van onderzoeksubjecten. Deze gesprekken worden gekenmerkt door een sterke emotionele geladenheid, doordat er met deelnemers in uitvoerig gesprek wordt getreden over zowel persoonlijke als sociale gevoelsmatige kwesties (Dicicco-Bloom, & Crabtree, 2006). De dieptegesprekken met ouderen, waren semigestructureerd van aard. Dit houdt in dat er slechts een beperkt aantal vragen op voorhand konden worden opgesteld en geformuleerd. Aangezien er nooit voorspeld kan worden welke verhalen en ervaringen uit de vragen zullen voortkomen, moet een onderzoeker het merendeel van het interview steunen op zijn improvisatie. Een goede voorbereiding is dus een must (Wengraf, 2001). Als voorbereiding op de interviewsessies, werd er een literatuurstudie uitgevoerd over de hulpvraag van ouderen en de ervaringen van opiaatafhankelijken met methadonprogramma’s. Er werd vervolgens een schema opgesteld met een aantal relevante thema’s, die in functie van de vooropgestelde onderzoeksdoelstellingen moesten bevraagd worden. Dit schema is hieronder weergegeven en was een belangrijke leidraad tijdens de afname van de interviews.
18
Verwachtingen ten aanzien van de hulpverlening Hulpvraag en instroom in MSOC
Noden en behoeften Levensvisie
Ambities en motivatie
Actuele rol van drugs
Meerwaarde en steun Methadonbehandeling/ MSOC-begeleiding
+
Voordelen
Rol in leven en functioneren
-
Lasten/ barrières/ tekortkomingen
Ouderen versus Jongeren/ jonge drug cult
Suggesties methadonbehandeling/ MSOC-begeleiding Figuur 1: Leidraad tijdens interview
Er werd als leidraad voor een schema gekozen en geen kleinschalige vragenlijst, met de bedoeling om onderzoeksubjecten zoveel mogelijk aan het woord te laten. De diverse thema’s die in het schema zijn opgenomen, zijn bij alle deelnemers bevraagd. Er werd eerst ingespeeld op het algemeen welbevinden en behandelingsstreefdoelen van ouderen. Vervolgens werd er gepeild naar hun ervaringen met hun onderhoudsbehandeling en MSOC begeleiding. De interviewer nam voornamelijk de rol van een aandachtige luisteraar aan en stuurde het gesprek door aanvullende open vragen te stellen op aangehaalde onderwerpen van de geïnterviewde. Een openvraagstelling biedt het voordeel dat respondenten worden aangemoedigd om in alle openheid en in eigen woorden hun ervaringen te delen. Daarnaast vroeg de interviewer regelmatig verheldering en
19
bevestiging als controlemiddel voor zijn interpretatie van de subjectiviteit en betekenisverlening van het onderzoeksubject (Dicicco-Bloom & Crabtree, 2006). Door de overzichtelijke structuur van het schema, kon er een gemakkelijk overzicht over het gesprek behouden worden. Op het einde van het interview, kon er snel even nagetrokken worden of alle relevante thema’s voldoende waren behandeld en besproken (Van Hove, & Claes, 2011). 3.4.2. Verloop van de dieptegesprekken Er werd groot belang besteed aan het installeren van een veilige en comfortabele gespreksruimte, waarbinnen de onderzoeksubjecten zich op hun gemak voelden om hun subjectieve ervaringen te delen (Dicicco-Bloom & Crabtree, 2006). De gesprekken vonden plaats in een aparte gespreksruimte, afgezonderd van de MSOC medewerkers. Op deze manier werden de geïnterviewden meer gestimuleerd om in alle openheid te spreken. Er werd hen een kopje koffie met een lekkernij aangeboden en er werd een kort kennismakingsgesprek gevoerd. De onderzoeksamenvatting werd ter bevestiging van hun onderzoekdeelname overlopen en ondertekend. De aard en de doelstellingen werden uitvoerig toegelicht, zodat de deelnemers een goed beeld hadden op de inhoud, het verloop en de analyse van deze masterproef. Ze werden eveneens gewezen op hun recht om zich op eender welk moment uit de studie te onttrekken en er werd toestemming gevraagd voor een audio-opname van de gesprekken. Daarnaast werd er gewezen op een anonieme dataverwerking. Na dit kennismakingsgesprek, werd er vervolgens overgegaan tot het diepteinterview. De dieptegesprekken kenden een gemiddelde duur van één uur, met een minimumduur van 40 minuten en een maximumduur van anderhalf uur. De gesprekken werden afgesloten met een bedanking en een korte nabespreking over hoe de onderzoeksubjecten het interview hadden ervaringen. Vervolgens werden ze nogmaals gewezen op hun rechten. Er werd ter definitieve afsluiting gepeild naar resterende vragen, die in alle eerlijkheid werden beantwoord. 3.5.
Data analyse
3.5.1. Analytische methode Er werd voor de dataverwerking gebruik gemaakt van een thematische analyse, meer bepaald een “thematische netwerk analyse” (Stirling, 2001: pp. 387). Een thematische analyse kan het best worden ingezet bij rijke en omvangrijke kwalitatieve data zoals dieptegesprekken, en is daarnaast een aangewezen analysemethode om als weinig ervaren onderzoeker vertrouwd te worden met het kwalitatieve onderzoeksveld (Van Hove & Claes, 2001). De thematische analyse is manueel uitgevoerd, en niet op basis van een gesofisticeerd computerprogramma zoals In-vivo. Codes werden manueel uit de transcripties gehaald en samengebracht in een Word-document. Deze keuze is afgewogen aan de hand van de publicatie van Webb (1999), die een kosten-baten analyse opmaakte van een manuele en computergestuurde dataverwerking. Zo vindt hij het aangeraden om als beginnend kwalitatief onderzoeker manueel aan de slag te gaan. Enige basiservaring met een thematische analysemethode is volgens hem een belangrijke voorwaarde voor een optimaal gebruik van computersoftware. Ten tweede biedt een manuele verwerking de voorkeur bij kleine steekproeven die uit maximaal twintig deelnemers bestaan. Omdat deze masterproef slechts betrekking heeft op elf deelnemers, is er gekozen geweest voor een handmatige analyse. Een manuele dataverwerking biedt ten derde het voordeel dat een onderzoeker veel meer betrokken is en inzicht verwerft in het verhaal en de subjectieve ervaringen
20
van de onderzoeksubjecten. Ten vierde, dient het gebruik van computersoftware slechts ter ondersteuning van een thematische analyse. De manier van analyseren en de intellectuele gedachtegang achter het organiseren en conceptualiseren van de thema’s, blijft immers tot de verantwoordelijkheid van de onderzoeker behoren. De keuze voor een manuele methode doet dan ook geen afbreuk aan de kwalitatieve uitvoer van deze thematische netwerkanalyse. Thematische netwerken zijn een handig instrument ter ondersteuning van een thematische analyse. Netwerken vatten ten eerste omvangrijke tekstuele data in thema’s samen en geven ten tweede betekenis aan de subjectieve verhalen en ervaringen van de onderzoeksubjecten. Een thematische netwerk analyse bestaat uit drie thematische klassen die zich op verschillende niveaus situeren. Basisthema’s die uit de data worden afgeleid, worden op basis van overeenkomst gegroepeerd tot enkele sub thema’s. Vervolgens worden deze sub thema’s gecategoriseerd in enkele hoofdthema’s. Het onderliggende principe van een thematisch netwerk, ligt in zijn onderlinge relatie en verbinding tussen de diverse basis-, sub en hoofdthema’s (Stirling, 2001). 3.5.2. Analytisch proces In wat volgt wordt de thematische netwerkanalyse van de data stapsgewijs toegelicht. Er werd voor de toepassing van de thematische netwerken gebruik gemaakt van het model van Stirling (2001) en is binnen onderstaand stappenplan geïntegreerd. Het stappenplan bestaat uit zes stadia en is gebaseerd op de systematische benadering van Braun en Clarke (2006). Deze zes stadia mogen echter niet als een lineair, maar eerder als een circulair proces beschouwd worden. Een onderzoeker beweegt zich tijdens de data-analyse, immers voortdurend doorheen de diverse fasen. De kwaliteit van onderstaande analyse, steunt dus op een permanente evaluatie en verfijning van de verkregen resultaten (Braun & Clarke, 2006). 3.5.2.1. Stap 1: Vertrouwd worden met de data Ter voorbereiding van de dataverwerking was het noodzakelijk om als onderzoeker al een goed beeld te krijgen op de inhoud en relevantie van de dieptegesprekken. De afname van de interviews, het uitschrijven van de transcripties en het meermaals doorlezen van de tekstuele data, waren dan ook een eerste aanzet voor de thematische analyse. Deze stap verstrekte een eerste idee over enkele veelvoorkomende thema’s en de samenhang van de data. Audio-bestanden werden binnen deze fase uitgeschreven in transcripties. De focus lag hierbij op de inhoud van het verhaal van de onderzoeksubjecten, en niet op de manier hoe ervaringen werden beschreven of verwoord. 3.5.2.2. Stap 2: Transcripties coderen “Codes” reduceren tekstuele data tot betekenisvolle en werkbare tekstonderdelen. Uit een voorafgaande literatuurstudie konden al enkele thema’s vooropgesteld worden zoals veelvoorkomende bio-psychosociale noden van ouderen, én de meerwaarde en barrières die met een methadonbehandeling gepaard gaan. Deze eerste thema’s werden als uitgangspunt voor het coderingsproces gebruikt. Vervolgens, werden uit de transcripties bepaalde woordgroepen, zinnen en passages geselecteerd die de vooropgestelde thema’s illustreerden. Bijkomende interessante en betekenisvolle tekstonderdelen, werden eveneens uit de data gefiltreerd en opgenomen als een nieuwe code. Ter evaluatie, werden de diverse codes overlezen en eventueel aangepast om de indeling te verbeteren.
21
3.5.2.3. Stap 3: Codes herleiden tot thematische netwerken Volgende thematische netwerkanalyse is gebaseerd op het model van Stirling (2001). In een eerste fase werden thema’s geïdentificeerd. De codes werden opnieuw doorgelezen en geëvalueerd op basis van opvallende patronen en structuren. Deze fase had voornamelijk het doel codes te groeperen in een aantal thema’s op basis van gelijkenissen en verschillen. Vervolgens werden de thema’s verfijnd tot enkele tijdelijke basisthema’s. Deze moesten aan twee criteria voldoen. Thema’s mochten ten eerste niet met elkaar overlappen. Was dit wel het geval, dan moesten ze worden samengenomen. De omvangrijke kwalitatieve data moest ten tweede gereduceerd worden in een werkbare set van thema’s. Er werd in een tweede fase vormgegeven aan de thematische netwerken. Er werd bewust gekozen om “probleemprofiel” en “tevredenheid van ouderen met hun methadononderhoudsbehandeling” als thematische netwerken centraal te stelen. Deze masterproef wil namelijk enerzijds inzicht verwerven in de noden van oudere opiaatafhankelijken, en anderzijds in hun betekenisverlening aan een onderhoudsprogramma. Deze twee thema’s werden dan ook benoemd als centrale hoofdthema’s. Vervolgens werden de gecategoriseerde codes geordend onder de twee hoofdthema’s. Ze werden gegroepeerd op basis van hun inhoud en theoretische inzichten. Er konden uiteindelijk twaalf basisthema’s afgeleid worden. Deze basisthema’s werden op hun beurt geclusterd in enkele sub thema’s. Deze sub thema’s dienen ter verduidelijking van bepaalde fenomenen en kwesties, die de basisthema’s belichten. Zo kan het probleemprofiel van ouderen beschreven worden aan de hand van hun kwetsbaarheid en toekomstige levensambities. Of worden ervaringen met methadononderhoudsbehandelingen getaxeerd op basis het gebruik van methadon en een medische psychologische en sociale begeleiding. Sub thema’s zijn niet alleen een verheldering van de onderliggende basisthema’s, maar geven tevens betekenis aan de hoofdthema’s. De hoofdthema’s zijn een weergave van de thematische netwerken en zijn een weergave van de centrale focus van de volledige tekstuele data. De hoofdthema’s bieden in principe een antwoord op de beoogde onderzoeksvragen en -doelstellingen van de desbetreffende studie. 3.5.2.4. Stap 4: Herzien van de thematische netwerken De transcripties werden opnieuw doorgenomen en georganiseerd rond de vooropgestelde thematische netwerken. De fit tussen de data en de thema’s werd geëvalueerd en nagegaan. Soms was het nodig bepaalde thema’s te herorganiseren of weg te laten wanneer de data weinig ondersteuning bood voor het desbetreffende thema. Tevens werd in de tekstuele data op zoek gegaan naar tegenstrijdige bevindingen. Hierdoor werd een kritische reflectie gestimuleerd, en konden de afgeleide thema’s en netwerken meer verfijnd worden (Creswell, 1998, 201-203). 3.5.2.5. Stap 5: Thematische definitie en interpretatie In een volgende stap, werd er stilgestaan bij de afbakening tussen de verschillende thema’s. Ieder thema werd gedefinieerd op basis van zijn inhoud en betekenis. Er werd tevens nagedacht over de mate waarin de thema’s zich van elkaar onderscheidden.
22
In het kader van een goede betrouwbaarheid, werden de geselecteerde thema’s met een aantal externen besproken. Aan de hand van een externe reflectie konden moeilijkheden, onduidelijkheden en mispercepties geïdentificeerd én aangepast worden (Creswell, 1998, 201-203). 3.5.2.6. Stap 6: Uitschrijven van het onderzoeksrapport Op de volgende pagina, vindt U het eindresultaat van de uitgevoerde thematische netwerkanalyse. In de diagram, zijn de verschillende hoofd, sub en basisthema’s opgenomen die uit de data en dieptegesprekken zijn afgeleid. De methodologische opzet en de resultaten die uit deze thematische analyse zijn voortgekomen, zijn in deze masterproef uitvoerig en rijkelijk beschreven. Dit biedt de lezer een goed overzicht over de onderzoeksetting, verwerking en procedure van dit kwalitatief onderzoeksproces (Creswell, 1998, 201-203). Het onderzoeksrapport verklaart en verwoordt de diverse thema’s aan de hand van citaten en fragmenten uit de transcripties. De fragmenten zijn zorgvuldig uitgekozen op basis van hun geschiktheid om de afgeleide thema’s te illustreren. Ze zijn niet gelinkt aan één specifieke deelnemer maar zijn afkomstig van verschillende onderzoeksubjecten.
23
Thema: "Probleemprofiel van ouderen"
Sub thema: Kwetsbaarheid van ouderen
Algemeen welbevinden
Noden
Sub thema: Ambities
Familale en maatschappelijke verantwoordel ijkheden
"Second Chance"
Figuur 2: Schematische voorstelling van thematische netwerken
Thema: "Tevredenheid van ouderen met hun onderhoudsbehandeling"
Sub thema: Gebruik van methadon
Ambivalente houding
Bijkomend illegaal gebruik
Stigmatisering
Sub thema: Medische, psychologische en sociale begeleiding
Regels, routine en structuur
Hulpverlenersrelatie met dokters en begeleiders
Psychosociale ondersteuning
Aanwezigheid van jonger cliënteel
Suggesties
4. Resultaten Binnen deze rubriek worden de thematische netwerken die resulteerden uit de analyse van de dieptegesprekken uitvoerig besproken. De gesprekken leverden twee hoofdthema’s op namelijk “probleemprofiel van oudere opiaatafhankelijken” en “tevredenheid van ouderen met hun onderhoudsbehandeling”. In wat volgt, worden deze thema’s omschreven en geïllustreerd 4.1. Probleemprofiel van oudere opiaatafhankelijken Dit probleemprofiel biedt een weergave van veelvoorkomende lasten, noden en ambities van de deelnemende oudere opiaatafhankelijken. Alle ouderen gaven tijdens de gesprekken een langdurig drugsgebruik aan. Dit chronisch middelengebruik gaat echter gepaard met enkele druggerelateerde en leeftijdsgebonden klachten op zowel korte als lange termijn, waarvoor ondersteuning moet geboden worden. Het is de bedoeling dat dit probleemprofiel meer inzicht verstrekt over de aanwezige en - al dan niet beantwoorde - noden en behoeften van oudere opiaatafhankelijken. Dit profiel kan voor het MSOC en andere methadononderhoudsbehandelingen een sterker houvast bieden zodat ze hun programma beter kunnen afstemmen op de hulpvragen en noden van een ouder doelpubliek. 4.1.1. Kwetsbaarheid van ouderen 4.1.1.1.
Algemeen welbevinden van oudere opiaatafhankelijken
4.1.1.1.1. FYSIEKE GEZONDHEIDSKLACHTEN Langdurig illegaal drugsgebruik heeft een negatieve impact op de fysieke gezondheid van oudere opiaatafhankelijken. Hartkwalen, leverinsufficiëntie en hepatitis C zijn de meest benoemde gezondheidsklachten. Door een slechte gezondheid kunnen ze moeilijker arbeid verrichten, waardoor het uitoefenen van een beroep voor negen van de elf deelnemers niet langer mogelijk is. “…en ook die gevolgen [van heroïne-gebruik] op termijn zoals de HPC en ontstekingen die ik erdoor gekregen heb. Uw volledig lichaam takelt af door die vuiligheid die je inneemt. … Doordat mijn hart aftakelt, ben ik al een paar keer geopereerd geweest. Ik zou normaal gezien moeten stoppen met roken, want mijn longen zijn ook zwak. Ik heb vroeger heel zwaar werk gedaan, maar nu kan ik dat niet meer.” (man, 46 jaar)
Een viertal ouderen zijn ervan overtuigd dat hun chronische verslavingsproblematiek verantwoordelijk is voor een versnelde biologische veroudering. Volgende man beschrijft dit aftakelingsproces als volgt: “Ik heb weer twee weken in het hospitaal gelegen omdat ik problemen had met ademen. … Ik kon helemaal niets meer doen. Drugs zijn niet goed voor jouw lichaam, ik zeg het u. Als je jong bent, voel je dat niet. Die uiterlijke aftakeling komt als een dief in de nacht en begint vanaf veertig jaar. De drugs doet volgens mij bepaalde organen slapen waardoor je sneller ouderdomsverschijnselen vertoont.” (man, 56 jaar)
4.1.1.1.2. PSYCHISCHE KLACHTEN Uit de dieptegesprekken, kunnen er enkele psychologische gezondheidsklachten afgeleid worden. De helft van de oudere opiaatafhankelijken wordt geconfronteerd met een negatief zelfbeeld en schuldgevoelens. Ze beseffen hoe hun drugsgebruik zowel hun eigen leven als dat van anderen heeft geschaad. Alle onderzoeksubjecten geven aan dat ze in het verleden enkele kleine en druggerelateerde criminele delicten hebben gepleegd om hun drugs te kunnen bekostigen. Tot op vandaag voelen ouderen zich nog altijd schuldig over het feit dat ze onschuldige mensen hebben
25
beroofd en bestolen, puur uit geldgewin en uit drang naar illegale middelen. Deze spijtgevoelens worden als volgt omschreven: “…ik heb wel iemand zijn velo gepikt of een autoradio uit een auto gehaald. Op die momenten dringt dat niet door. Het is pas later dat die schuldgevoelens komen. Soms voel ik me nog altijd schuldig over wat ik gedaan heb. Ik ben wel blij dat ik mensen ben blijven respecteren… en ze nooit lichamelijk heb verwond maar toch...” (man, 46 jaar)
Zelfverwijten richten zich niet alleen op hun criminele verleden, maar eveneens op hun actuele erbarmelijke leefsituatie. Ouderen zien hun drugsmisbruik als verantwoordelijk voor onder meer hun gebroken sociale relaties, dreigende dak- en thuisloosheid, financiële problemen en armzalig bestaan. Dit zelfverwijt leidt vaak tot een gebrek aan trots en fierheid over hun gereduceerd, gecontroleerd of abstinent druggebruik. Sommigen lijken hun verleden dan ook als een barrière te beschouwen voor hun herstel van verslaving. De negatieve consequenties van hun drugsgebruik blijft hen tot op heden emotioneel kwellen. “Er schiet niet veel fierheid over. Als je op straat terechtkomt, heb je niet veel om fier over te zijn. Door op straat te staan, drink je ook al veel meer of gebruik je meer speed of coke. Ik sta dan nog eens op een hoge dosis methadon. Waar hoef ik fier over te zijn? Die problemen blijven een impact hebben –weet wel- en brengen veel teweeg bij uzelf.” (man, 44 jaar).
Twee van de elf ouderen zijn erin geslaagd om gedurende enkele jaren volledig abstinent te blijven van zowel heroïne als andere illegale middelen, met uitzondering van marihuana. Het valt op dat deze deelnemers meer fierheid vertonen over de positieve weg die ze gedurende hun behandelingsproces hebben afgelegd. Naast een negatief zelfbeeld en schuldgevoelens, vertellen vier opiaatafhankelijken dat ze - in het verleden of heden - al te maken hebben gekregen met periodes van psychiatrische comorbiede problemen zoals angst, stemmings- en/of persoonlijkheidsstoornissen. Deze psychiatrische ziektebeelden bestaan naast hun verslavingsproblematiek en kunnen hun herstel bemoeilijken. Psychotische symptomen zoals visuele en auditieve hallucinaties, maar eveneens depressieve en bipolaire klachten komen in het verhaal van ouderen het meest naar voor. Zoals volgende deelnemer beschrijft, worden de symptomen vaak verklaard als negatieve bijwerking van illegaal middelengebruik: “Tegenwoordig voel ik me wel slecht. (O: Hoe komt het dat je jou slecht voelt?) Ik hoor stemmen in mijn hoofd en heb schrik voor mensen. (O: Hoe verklaar je die stemmen?) Ik denk dat dit door de drugs komt. Ze zijn er pas gekomen na de drugs.” (man, 40 jaar)
4.1.1.1.3. S OCIAAL ONWELZIJN Sociaal onwelzijn is bij bijna alle ouderen in hoge mate aanwezig. Gebroken relaties met kinderen, gezin en familie staan op de voorgrond en worden als zwaarste last omschreven. Volgende man beschrijft, hoe hij door zijn eigen familie is afgeschreven vanwege zijn drugsverleden en methadongebruik: “Uw familie - zoals uw ouders en eigen kinderen - die geven allemaal de hoop op u op. Je mag dan nog maar alleen methadon pakken. Mijn ouders weten misschien niet beter, maar ze hebben recht in mijn gezicht gezegd, dat ze liever zouden horen dat ik dood was … Dat is hard om te horen” (man, 44 jaar)
Ondanks de grote aanwezigheid van sociale gebroken relaties, ervaren vier van de elf deelnemers wel een goed contact met hun kinderen en familie. Volgende mama beschrijft hoe de hechte relatie met haar zoon, haar ondersteunt en opnieuw waardevol laat voelen:
26
“Ik heb veel aan mijn zoon. Vanaf hij ziet dat mijn ogen zo wat raar staan, reageert hij al van ‘Ma, je hebt iets gepakt!’. Ik heb over laatst ook een sms’je gekregen waarin hij schreef dat hij met mij in zat. Hij zat zelfs te wenen voor mij, puur uit schrik, dat er iets zou gebeuren met mij. Hij ziet me duidelijk ontzettend graag. Als een jonge gast van 20 jaar voor zijn eigen moeder begin te wenen, wil dat iets zeggen he. Dat doet iets met jou als moeder!” (vrouw, 49 jaar)
Naast gebroken familiale banden, verwoorden ouderen eveneens financiële problemen en/of juridische veroordelingen als sociaal lastig. Tien van de elf deelnemers hebben meerdere jaren een gevangenisstraf uitgezeten voor de druggerelateerde delicten die ze hebben begaan. Een drietal respondenten ervoeren vandaag nog een aantal juridische lasten en hadden schrik voor een dreigende gevangenisstraf. Ze waren voorlopig vrij onder probatie, maar bepaalde criminele delicten uit het verleden moesten nog voorkomen voor de strafrechtbank. Het idee om naar de gevangenis terug te keren, boezemt opmerkelijk iedere respondent angst in. Niet alleen door de isolatie, maar ook door de zware afkick van heroïne die met een straftijd gepaard gaat. Methadon was voor veel ouderen nog niet toegankelijk, want het wordt nog maar recentelijk verstrekt in de Belgische gevangenissen (EMCDDA, 2003; Broekaert, & Vanderplasschen, 2012). “Justitie – ik spreek dan veertig jaar terug - was zo oneerlijk. Ondertussen is er gelukkig veel veranderd, maar een gevangene die vroeger gebruikte werd in feite vermoord. Die werd door de politie gewoonweg in een kot gestoken en kreeg geen medische zorgen. …. Wij kregen nog geen methadon.” (man, 56 jaar)
Deze negatieve ervaring verklaart waarom negen van de elf ouderen zich niet langer willen inlaten met criminele activiteiten, en dus automatisch minder legale lasten ervaren. Er is als het ware een afkeer ontstaan voor criminaliteit. “Nu ben ik ouder geworden. Weet wel, ik kan er mij bij neerleggen wanneer ik geen drugs heb. Is er niets, dan is er niets… . Ik ga hiervoor geen twee dagen meer gaan rondlopen, gaan zoeken en mij in de criminaliteit gaan smijten. Ik heb genoeg in de bak gezeten voor steeds dezelfde feiten.” (man, 48 jaar).
Slechts twee ouderen gaven toe dat ze zich in het heden af en toe nog eens schuldig te maken aan criminele delicten zoals diefstal. Volgende respondent omschrijft haar betrokkenheid als een “gedwongen criminaliteit” en als een overlevingsmechanisme om zich van een minimaal basiscomfort te voorzien. Door een gebrek aan financiële middelen en inkomen, wordt het stelen van eten en kledij noodzakelijk. “…en wat doe je wanneer je geen inkomen hebt? Simpel, lange vingers krijgen. Ik heb dat ook moeten doen. Je hebt geen keuze, het is van een moeten. Gelijk nu ook. Ik wordt gewoon tot criminaliteit gedwongen.” (vrouw, 49 jaar).
Deze criminele betrokkenheid is echter van een totaal andere aard in vergelijking met de druggerelateerde criminaliteit uit het verleden. Deze delicten worden niet langer gestimuleerd door druggewin, maar eerder door basisnoden en financiële problemen. 4.1.1.2. Noden Tijdens de dieptegesprekken uiten ouderen enkele noden die ze graag wat meer ingevuld zouden willen zien. De nood aan stabiliteit en een sociaal ondersteunend netwerk werden het meest benadrukt. Het lijkt alsof ouderen veel van deze noden niet expliciet als hulpvraag aan het MSOC stellen, terwijl ze deze impliciet wel als een zware last en barrière waarnemen. Waarschijnlijk gaan ouderen van de perceptie uit dat het MSOC voor deze moeilijkheden, weinig of geen ondersteuning kan bieden.
27
4.1.1.2.1. NOOD AAN EEN ONDERSTEUNEND SOCIAAL NETWERK De meeste respondenten geven aan dat ze vaak worden geteisterd door een gevoel van eenzaamheid door een gebrek aan een ondersteunend sociaal en familiaal netwerk. Ze uiten dan ook een wens naar een ruimer sociaal netwerk van leeftijdsgenoten en peers bij wie ze zich op hun gemak voelen, hun eigenheid kunnen bewaren en hun hart kunnen luchten. Praten over problemen en emoties wordt door alle ouderen als een belangrijke steunbron ervaren. Volgende man beschrijft deze nood als volgt: “Babbelen vind ik belangrijk als het moeilijk gaat. Dan heb je mensen met ervaring nodig, die er iets van kennen. Wij als ouderen hebben veel meer nood aan die babbels, maar dat is ook omdat we weten wat voor nut het heeft. Ouderen weten dat ze met praten veel kunnen doen.“ (man, 44 jaar)
De meeste ouderen gaven aan dat ze voortdurend een strijd moeten aangaan tegen de drugs. Het gebruik van illegale middelen is op bepaalde momenten heel aantrekkelijk uit hunkering en om fysiologische, emotionele en sociale zorgen tijdelijk weg te nemen. Onderzoeksubjecten zien dan ook een meerwaarde in sociale en emotionele steun om op het rechte pad te blijven. Volgende fragmenten illustreren hoe zowel familie als een drug-vrij sociaal netwerk als waardevolle steunbronnen worden waargenomen. Familiale steun: “Mijn dochter zei onlangs tegen mij: “Pa, als je het niet wilt doen voor jezelf of je vindt de kracht niet meer om te stoppen, doe het dan voor jouw kleinzoon! Doe het dan alsjeblieft voor jouw kleinkind! Geniet nog wat van jouw leven”. Dat zet je aan het denken. Dat steunt me en het doet me deugd om te horen dat mijn familie achter mij staat.” (man, 48 jaar),
Drugsvrij netwerk: “De meesten die ik ken, die hebben ook gebruikt. Maar ik haal voornamelijk steun uit mensen die tegen de drugs zijn en die liever niets met drugs te maken willen krijgen. Maar soms zit ik nog in het drugmilieu. Ik probeer daar wel zoveel mogelijk van af te stappen door andere dingen op te zoeken zoals een dagbesteding of nieuwe vrienden te maken, die achter een nieuw en clean leven staan.”(man, 47 jaar)
4.1.1.2.2. NOOD AAN EEN STABIELE WOON- EN LEEFSITUATIE Doorheen de gesprekken werd duidelijk dat iedere oudere moeilijkheden ondervindt in de uitbouw van een stabiele levenssituatie. Een gebrek aan een zinvolle dagbesteding en een onveilige woonsituatie worden beduidend als grootste barrières ervaren. Eerder werd aangegeven dat de aanwezigheid van fysieke gezondheidsproblemen, frequent leidt tot invaliditeit waardoor ouderen moeilijk arbeid kunnen verrichten of niet langer bekwaam zijn om een baan uit te oefenen. Het hebben van een zinvolle dagbesteding zien ouderen als essentieel om hun dag betekenisvol in te vullen en om uit hun sociaal isolement te treden. Tijdens de dieptegesprekken komt echter tot uiting dat de meeste ouderen overdag weinig om handen hebben. Ze proberen hun dag invulling te geven door te wandelen en op straat op zoek te gaan naar sociaal contact. Ouderen halen echter bitter weinig voldoening uit dit soort activiteiten. Ze beschouwen het gemis aan een zinvolle dagbesteding als een gevaarlijke trigger die aanleiding kan geven tot terugval en een verhoogd middelengebruik. “Ik mis momenteel een zinvolle dagbesteding… Als je ’s morgens opstaat en je doet van de hele dag niets, blus je gewoon uit. Je kan dat vergelijken met een vlam die stilletjes aan uitdooft. Als ik niets te doen heb, begin ik snel te denken van “Ik zou wel iets willen gebruiken”. Ik sta op, eet en maak een wandeling. Ik probeer mijn dag te vullen, maar een wanderlingske hoe lang duurt dat ook!?” (man, 47 jaar)
28
Slechts twee deelnemers leken minder problemen te ervaren met verveling en konden hun vrije tijd creatief invullen met lezen, schilderen of het schrijven van proza. Daarbovenop beschikte één oudere nog over een optimale fysieke conditie en leek weinig last te ervaren van gezondheidsklachten en biologische veroudering waardoor hij nog in staat was om sport te beoefenen zoals fietsen en klimmen. Enkele oudere opiaatafhankelijken kampen met financiële moeilijkheden wat op termijn dak- en thuisloosheid kan veroorzaken. Dit is het geval voor drie van de elf onderzoeksubjecten. Eén deelnemer wordt op de hielen gezeten door deurwaarders met als gevolg zij haar huidige woonst binnenkort dreigt te verliezen. De andere twee respondenten leefden op het moment van de dieptegesprekken op straat en vonden geen onderdak door een gebrek aan een sociaal netwerk. Deze ouderen beschouwen dakloosheid als een grote belemmering voor hun herstel van hun verslavingsproblematiek en voor het uitbouwen van een stabiel leven. Een leven op straat is dus een uitlokkende factor tot herval. Volgende deelnemer illustreert het fysieke en emotionele lijden die met een dakloos leven gaat gepaard, als volgt: “… ik zit terug aan de grond, want ik sta momenteel op straat. Ik heb het nu heel moeilijk. Zeker met dat weer. Het sneeuwt en het is vrieskou. Dat maakt het momenteel ontzettend moeilijk om niet te hervallen … Ik zou me graag willen herpakken, maar het is die verdomde straat. Je zit in de put, je zit daar te bevriezen in een kraakpand. Dat zet u veel sneller aan om te drinken of te gebruiken. Gewoon uit kou, en om niet te moeten denken aan de sleur van elke dag…” (man, 44 jaar)
Stress, psychosociaal onwelzijn en slechte levensomstandigheden zijn vaak hoge risicosituaties die tot terugval en gebruik van heroïne- en andere drugsgebruik aanzetten. Illegale middelen worden op dergelijke momenten functioneel ingezet om even te ontsnappen aan het leven en problemen. Dit is het geval voor negen van de elf onderzoek deelnemers. Ouderen ervaren dus heel duidelijk een gebrek aan coping en probleemoplossende vaardigheden om met negatieve ervaringen en emoties om te gaan. “Ik heb het zoals iedereen nog wel moeilijk om van de drugs te blijven. Het leven is op zich al niet gemakkelijk waardoor ik drugs vaak vanwege mijn problemen gebruik. Drugs is dan heel aanlokkelijk… Dat zijn de moeilijke momenten. Versta je het? Doen of niet? Gebruiken of niet gebruiken? Puur om de pijn te onderdrukken.“ (man, 48 jaar)
Niet alleen erbarmelijke omstandigheden maar ook een blijvende “ honger” naar drugs draagt bij tot een grotere kwetsbaarheid voor drugsgebruik. Ondanks het gebruik van methadon, blijft illegaal druggebruik heel aantrekkelijk. Wanneer drugs gemakkelijk voorhanden of bereikbaar is, voelen ouderen zich vaak “een vogel voor de kat”. Door craving zijn ouderen moeilijker in staat om tegen een drugsaanbod verzet te plegen. “Ik weet wel dat het naïef overkomt maar probeer maar eens neen te zeggen op het moment dat iemand jou een snuifje aanbiedt. I can resist anything, but not temptation. Dat is een probleem als ze hier binnen de muren [van het MSOC] aan het dealen zijn.” (man, 53 jaar)
4.1.1.2.3. ANDERE NODEN Naast de nood aan een sociaal netwerk en een stabiele levenssituatie, uiten sommige respondenten een behoefte aan rust en veiligheid. Ondanks de misnoegdheid over een eenzaam bestaan, duiden ouderen tegelijkertijd op de nood aan een rustig leven. Rust wordt gedefinieerd als het mijden van drukke plaatsen en het kunnen opzoeken van een eigen private woonst waar men een eigen leven kan leiden, en zich van het drugmilieu en de buitenwereld kan onttrekken.
29
Er wordt niet alleen geopteerd voor een rustig leven maar ook voor alleen te gebruiken. Als ouderen illegale middelen gebruiken, doen ze dit liever alleen en willen ze dit niet in bijzijn van anderen. Hun voorkeur om alleen te gebruiken kan verklaard worden uit de negatieve ervaringen die men in het verleden met gebruik in groep heeft opgedaan. Ouderen geven aan niet te willen opdraaien voor onverantwoordelijk drugsgebruik van anderen, voornamelijk uit angst voor strafrechtelijke sancties die hieruit kunnen volgen. Oudere opiaatafhankelijken willen criminaliteit en agressiviteit zoveel mogelijk vermijden, en zoeken daarom niet langer onveilige plaatsen op. Twee respondenten nemen aan de hand van wapendracht het heft in eigen handen, om hun veiligheid te installeren en waarborgen. “Ik heb altijd een mes op zak. Je weet nooit wat er kan gebeuren. Ik woon nu wel goed en er komen geen junkies over de vloer. Maar tegenwoordig gebeurt er van alles. In mijn huis, gaan ze mij niets doen.” (man, 46 jaar)
4.1.2. Ambities Met ambities worden de beoogde streefdoelen bedoeld, die het leven betekenis- en zinvol maken. Oudere opiaatafhankelijken verhalen het belang van een levensdoel en -visie voor hun herstelproces van verslaving. Positieve en niet druggerelateerde ambities zorgen ervoor dat ouderen gemakkelijker afstand kunnen nemen van het drugmilieu en hun gebruik. Het opnemen van familiale verantwoordelijkheden, zoeken naar een zinvolle dagbesteding en streven naar een normaal leven kwamen als centrale levensdoelen aan bod. Doordat ouderen kunnen terugvallen op bepaalde verantwoordelijkheden, doelen en steunfiguren hebben ze het gevoel over meer houvast te beschikken. Dit maakt hun strijd tegen drugs zinvol, niet alleen voor zichzelf maar ook in teken van betekenisvolle anderen. 4.1.2.1. Familiale en maatschappelijke verantwoordelijkheden Het merendeel van de respondenten wil opnieuw investeren in familiale en sociale relaties. Ze doen afbreuk van heroïne en illegaal druggebruik om opnieuw verantwoordelijkheden en verplichtingen op te nemen ten aanzien van hun kinderen, gezin en familie. Ouderen willen voornamelijk voor hun kinderen een voorbeeldfunctie opnemen. Maar daarnaast kan een gereduceerd of abstinent gebruik ook gestimuleerd worden, door de wens naar “eerherstel” ten aanzien van betekenisvolle personen die niet langer in leven zijn. Volgende man vertelt hierover: “Ieder jaar als ik naar Turkije ga, ga ik naar het graf van mijn vader en vertel ik hem dat ik er nog altijd ben en ben kunnen stoppen … Het was mijn vader zijn laatste wens dat ik met mijn drugs zou stoppen…Ik heb hem mijn woord gegeven. Ik heb hem beloofd om eruit te stappen en hem niet langer schande aan te doen. Ik heb als zoon nooit mijn best kunnen doen, nu wil ik dat tegenover mijn vader goedmaken zodat hij hierboven fier is op mij.” (man, 45 jaar)
Slechts één oudere geeft aan zijn druggebruik niet te stoppen in functie van zijn ouderlijke plichten: “Mijn zoon is het tegenovergestelde als ik. Ik vind dat sjiek dat hij niet dezelfde weg als mij op gaat. Hij heeft meer de hersenen van zijn ma. Zijn ma is slimmer dan ik. … Ik zie hem graag, maar ik zou niet minder gebruiken voor hem. Hij weet
Deze man vertelt verder dat hij illegale middelen nog steeds beschouwt als een genotsmiddel waarvan hij moeilijk kan afstappen. Zelfs zijn zoon kan hier geen macht of invloed over uit te oefenen. ook van mijn gebruik.” (man, 49 jaar).
Het valt op dat de helft van de bevraagde oudere opiaatafhankelijken graag willen bijdragen tot maatschappelijke educatie. Naast het opnemen van familiale verantwoordelijkheden en plichten, willen ze ook iets betekenen voor de samenleving. Door hun langdurig middelengebruik hebben ouderen heel wat levenservaringen en kennis in het drugmilieu opgebouwd, die ze graag met de buitenwereld willen delen. Ze zien de meerwaarde van hun druggerelateerde ervaringen voor het
30
helpen van peers en lotgenoten die met een gelijkaardige verslavingsproblematiek kampen en die op weinig sociale steun kunnen rekenen. Een rol als ervaringsdeskundige zien veel deelnemers dan ook als een zinvolle dagbesteding. “Zinvol” in de ware betekenis van het woord: door het uitwisselen van ervaringen voelen ze zich betekenisvol, en kunnen ze jongeren en lotgenoten in nood een helpende hand bieden. Volgende oudere spreekt zich uit over de positieve en waardevolle gevoelens die uit dergelijke maatschappelijke betrokkenheid kunnen ontstaan: “Ik zou heel graag met jongeren willen werken, zo als een ervaringsdeskundige of begeleider. Werken voor jeugdzorg zou ik wel tof vinden... Zoals boswandelingen gaan maken, zodat ik de jeugd kan laten kennismaken met de natuur. Dat is mijn manier om te zeggen dat ze plezier moeten halen uit de kleine dingen, want je leeft maar één keer. Dat vind ik gewoon fantastisch. Ik heb gewoon al een veldslag gewonnen als ik maar tot één iemand kan doordringen. … Zo heb ik al een paar gasten naar het [MSOC] kunnen sturen voor het te laat was…” (man, 46 jaar).
4.1.2.2. Een “second chance” Oudere opiaatafhankelijken willen hun illegaal drugsgebruik reduceren en streven naar een normaal en rustig leven. De meesten hebben een soort van “degout” ontwikkeld voor het drugmilieu en de chaotische en druggerelateerde levensstijl die hiermee samenhangt. Ondanks het gegeven dat ouderen nog steeds een grote en negatieve impact ervaren van hun drugsverleden, vinden velen de wilskracht om hun leven een nieuwe kans te geven en om een positieve levensstijl uit te bouwen. Deze deelnemer deelt zijn ervaring over de destructieve aard van illegale drugs op zijn identiteit en persoonlijkheid: “Ik wil een beetje leven, een mens zijn. Ik wil niet meer leven gelijk een zombie. Je passeert de mensen, zonder te beseffen wie je passeert of wie het is. Als je dan bij iemand stopt die je kent, weet je niet eens over wat je bezig bent. Dat kon niet blijven duren. … Ik heb mijn leven dat ik heb gehad, verkloot. Aan het verleden kan ik niets meer doen, wel aan mijn heden en toekomst. Daar streef ik naar. ” (man, 45 jaar)
4.2. Tevredenheid van ouderen met hun onderhoudsbehandeling Tien van de elf deelnemers volgen al geruime jaren –met een minimumduur van vijf jaar- een begeleiding in het MSOC Gent. Acht ouderen behoorden zelfs tot het eerste cliënteel en deden van bij de oprichting in 1997 (VAD, 2007b) een beroep op de voorziening. De meesten zijn dus langdurig in behandeling. Deze lange retentie kan als evidentie beschouwd worden voor de langdurige aard van een methadonprogramma. Slechts twee deelnemers waren voldoende gestabiliseerd om hun methadon bij de apotheker af te halen. 4.2.1. Gebruik van methadon 4.2.1.1.
Ambivalente houding
“Methadon is in principe een nieuwe verslaving. Dat is het nadeel eraan. Maar levensnoodzakelijk he. Moest ik mijn methadon niet hebben, zou ik veel meer goesting hebben waardoor ik opnieuw heroïne zou gaan gebruiken, meer achter gerief zou gaan of continu gebruiken… Ik denk dat ik het blijvend zal nodig hebben. Ik zit hier ondertussen ook al 15 jaar. Maar eerlijk gezegd, ik wil niet het risico lopen terug aan de heroïne te beginnen.” (man, 44 jaar)
Dit fragment illustreert de ambivalente houding die ouderen ten aanzien van het gebruik van methadon innemen. Alle onderzoeksubjecten lijken een dubbele en tegenstrijdige houding in te nemen. Aan de ene kant wordt de meerwaarde van methadon benoemd op het vlak van functioneren en gereduceerd illegaal druggebruik. Aan de andere kant gaat methadon ook gepaard met een sterke afhankelijkheid en heeft het schadelijke neveneffecten op hun gezondheid.
31
4.2.1.1.1. MEERWAARDE Een belangrijk positief effect waar alle ouderen het unaniem eens over zijn, is een gereduceerd illegaal druggebruik. Dit gereduceerd druggebruik valt echter niet samen met een volledige abstinentie. Ondanks hun verminderd gebruik, durven alle onderzoeksubjecten hun bijkomend gebruik eerlijk toe te geven. Bij twee ouderen beperkt dit gebruik zich tot een dagelijkse joint. Andere ouderen durven zich nog wel eens wagen aan heroïne, speed of cocaïne zoals volgende citaat aantoont. “Ik sta op 50 methadon dat niet erg hoog maar ook niet erg laag is. Maar ik voel me goed bij 50. Ik gebruik heel sporadisch nog heroïne. Af en toe ook eens cocaïne. Methadon heeft mijn gebruik afgebouwd. In plaats dat ik dagelijks twee tot drie gram smack zou gebruiken, neem ik met methadon nog maar één gram.” (man, 48 jaar)
De bevraagde ouderen geven aan dat ze door het gebruik van methadon - en als gevolg van gereduceerd illegaal druggebruik - beter in staat zijn om adequaat te functioneren in de maatschappij en het dagdagelijks leven. Methadon stimuleert onder meer het opnemen van familiale verplichtingen, verantwoordelijk gedrag en relationeel functioneren. Door de stabiliserende werking van methadon, worden intense emoties meer ingeperkt waardoor men minder impulsief reageert op negatieve reacties en stress die zich in het dagelijkse leven voordoen. “…(Methadon) helpt op een stabiliserende manier. Het vlakt stemmingen af waardoor ik minder sterke euforische en depressieve gevoelens ervaar. Mijn uitschieters blijven emotioneel beperkt. Ik denk dat dit voor mij belangrijk is om relationeel te functioneren. … Ik heb een goede band met mijn zonen en dochter. Methadon helpt me hier wel bij. Zonder zou ik veel labieler zijn, meer op de dool zijn, impulsiever reageren op de prikkels die op mij afkomen. Mijn dochter is 16 jaar. Ze is een flinke puber, zal ik maar zeggen. Dat geduld met haar, ze laten uitpraten, en zo lukt mij beter met de methadon.” (man, 53 jaar)
Daarnaast onderdrukt methadon door zijn blokkerende werking ook ontwenningsverschijnselen, die uit heroïnegebruik voortkomen en onderdrukt het fysieke pijnen, die door biologische veroudering worden veroorzaakt. “[Methadon] is een soort van zware pijnstiller. Ik gebruik het om niet meer ziek te zijn van de heroïne die ik paar dagen voorheen heb gesnoven… Methadon verzacht en neemt krampen, pijn en cold turkey weg. Als je mij zou slaan met een ijzeren schop ga ik dat voelen maar door die methadon ga ik dat wel minder fel voelen.” (man, 56 jaar)
4.2.1.1.2. NEVENEFFECTEN Zoals de ambivalente houding al laat vermoeden, heeft methadon ook een negatieve keerzijde. Iedere respondent ervaart wel enkele negatieve bijwerkingen aan het gebruik van methadon. Ongeveer de helft van de bevraagde ouderen beschouwt methadon als schadelijk voor de gezondheid en het lichaam. Methadon wordt frequent omschreven als even schadelijk – of nog schadelijker - als illegale drugs. Zo zou het volgens enkele deelnemers leiden tot aantasting van botten, longen en het hart. “Ik neem al vele jaren methadon, maar ik heb nooit overdreven. Ik wou nooit meer dan 50 mg innemen … want ik wou mijn lichaam toch een beetje sparen. … [Methadon] is namelijk echt slecht voor de botten, de longen en het hart. Het loopt gewoon door heel uw lichaam.” (man, 56 jaar)
De meeste respondenten hebben het tevens moeilijk met de sterke afhankelijkheid die met het gebruik van methadon gepaard gaat. Ten eerste uiten respondenten hun bezorgdheid over een fysieke afhankelijkheid. Alle ouderen werden al eens geconfronteerd met ontwenningsverschijnselen, op momenten dat ze hun dosis methadon waren vergeten in te nemen. De meesten zijn zich dan ook bewust van de langdurige aard van hun
32
methadononderhoudsbehandeling. Dit leidt tot enige wrevel en boezemt heel wat angst in. Angst uit bezorgdheid dat methadon levenslang zal moeten worden ingenomen, en dat stoppen - hoe langer hoe meer - moeilijker wordt. “Ik heb schrik omdat methadon ook een verslaving is. Ik merk dat bijvoorbeeld tijdens het weekend. Soms ben ik nogal chaotisch en drink ik mijn dosis in één keer op. Ik sta dan twee dagen zonder mijn methadon. Dat is toch wel lastig. Je merkt dan ook dat je er afhankelijk aan bent geworden.” (man, 53 jaar)
Methadon wordt dan ook vaak omschreven als een “nieuwe verslaving” ter vervanging van hun heroïneafhankelijkheid. Ouderen gaan ervan uit dat methadon een meer intensieve en langdurige ontwenning veroorzaakt in vergelijking met het afkickproces van heroïne. Volgend citaat geeft de zware impact weer van de ontwenningsverschijnselen van methadon: “Ik heb nog geweten dat ze in de gevangenis geen methadon gaven. … Dat is zwaar afzien. Ik had het moeilijk omdat ik van de ene dag op de ander, opeens mijn methadon niet meer had. Uw lichaam slaat tilt. Alles komt te samen. Je hebt krampen. Psychisch maak je heel kleine psychosen mee. Je wordt paranoïde, paranormale gedachten schieten door uw hoofd. Ik vind het een zwaarder afkickproces in vergelijking met de heroïne. Methadon is misschien even sterk als heroïne, maar de afkick duurt veel langer en is veel zwaarder.” (man, 47 jaar)
4.2.1.2. Bijkomend illegaal gebruik Alle oudere opiaatafhankelijken komen er in deze studie eerlijk voor uit dat ze bovenop hun dosis methadon nog bijkomend illegale drugs gebruiken. Bijgebruik is dus een veel voorkomend fenomeen en werd het meest verantwoord vanuit een blijvende hunkering -“craving”- naar illegale drugs. Methadon schiet voor de meeste ouderen tekort in het wegwerken van het intense verlangen naar heroïne of andere psychoactieve middelen. Respondenten geven aan dat het heel moeilijk is om aan deze drang te weerstaan, en geloven dat methadon nooit in staat zal zijn om dit verlangen weg te nemen. “Methadon zal dat verlangen naar die roes nooit kunnen wegnemen. Maar ja – aan de andere kant - is het wel de bedoeling dat je met methadon iedere dag zo stoned als een aap zou rondlopen!? Allee, dat heeft sowieso gevolgen op alle vlakken. Je gaat met de verkeerde mensen om, je wandelt met jouw ogen dicht … Op zo’n manier functioneer je ook niet meer he.” (man, 44 jaar).
Volgende oudere ziet het belang van persoonlijke wilskracht en een sterke veerkracht om aan craving weerstand te bieden: “Ik denk dat mijn verlangen naar drugs altijd wel zal blijven…. Methadon kan me daar niet bij helpen. Ik moet gewoon leren om er tegen te vechten. Maar ik voel me daar nu nog niet sterk genoeg voor.” (man, 47 jaar)
Eerder werd aangegeven dat terugval of bijkomend illegaal drugsgebruik veroorzaakt kan worden uit een gebrek aan een zinvolle dagbesteding, verveling, erbarmelijke leef- en woonomstandigheden en een beperkt aantal probleemoplossende vaardigheden. Deze factoren worden frequent omschreven als triggers die aanleiding kunnen geven tot craving en voortgezet middelengebruik, en maken ouderen dus uitermate kwetsbaar voor illegaal misbruik. Andere redenen die ouderen aangeven voor hun voortgezet gebruik zijn onder meer een gebrek aan motivatie om volledig te stoppen en een te lage dosis methadon om fysieke en emotionele pijn aanzienlijk te onderdrukken.
33
4.2.1.3. Stigmatisering Iedere oudere geeft toe ooit al eens geconfronteerd te zijn geweest met maatschappelijk stigmatisering. Voor velen is het zelfs een dagelijks fenomeen. Het gebruik van methadon werkt deze stigmatisering vaak in de hand. Methadon geeft namelijk de identiteit van ouderen als (ex)heroïneen druggebruiker vrij. “Het nemen van methadon is vaak een stempel voor “Kijk, dat is een drugsverslaafde”. Je geraakt echt moeilijk af van die stempel als drugsverslaafde. Sommigen mensen geven jou opmerkingen, anderen negeren jou.” (man, 47 jaar)
Oudere opiaatafhankelijken halen aan dat ze vanwege hun drugsverleden en verslavingsproblematiek vaak weinig kansen krijgen en scheef worden bekeken door buitenstaanders en de samenleving. Marginalisering en veroordeling wordt dan ook aangevoeld als een barrière voor maatschappelijke en sociale re-integratie. Ouderen hebben het gevoel dat ze voortdurend bestempeld worden als “dé junkie of dé drugsverslaafde”. Dit label leidt naar hun gevoel tot een ongelijkwaardige behandeling en biedt weinig kans om een nieuw gunstig leven uit te bouwen. Er kan dus eveneens geconcludeerd worden, dat ouderen stigmatisering als een barrière voor hun herstelproces ervaren. “… mijn verleden blijft me achtervolgen. Ik vind dat eigenlijk niet op zijn plaats. Ik had me zelf eens opgegeven om affiches te plakken voor vermiste kinderen te zoeken – hoe heet dat nu weer child focus? - en ik werd afgewezen. Ik mocht niet. Gewoon om affiches te plakken he!? Ik wil me graag herpakken maar ik weet nu al dat dit niet zal gaan. Dat gaat binnen twintig jaar nog altijd zo zijn, met die f*cking machines die vandaag alles onthouden. Kansen krijgen? Neen, dat bestaat niet meer. Of je moet politiekers of advocaten in jouw familie hebben. Weet, je zo van die echt grote pieten.” (man, 48 jaar)
Tijdens de dieptegesprekken werd er bevraagd of de respondenten zich specifiek als ouderen vergeten en/of verwaarloosd voelen door de hulpverlening en maatschappij. Een drietal ouderen beaamden dit gevoel. Door hun oude leeftijd en biologische veroudering, hebben ze het gevoel dat ze sneller afgeschreven worden en weinig kansen krijgen om hun betrokkenheid en wilskracht te tonen om hun drugsmisbruik aan te pakken. Door deze ingesteldheid, kunnen ze minder rekenen op sociale en professionele ondersteuning. Hierdoor wordt het moeilijk om hun leven te herpakken en een tweede kans te geven. Volgend fragment illustreert deze ervaringen: “We worden niet echt vergeten, maar afgeschreven. De maatschappij en de hulpverlening – iedereen - hebben zoiets dat ouderen niet meer met de drugs kunnen stoppen, juist omdat we er al zo lang mee bezig zijn. We zijn afgeschreven omdat we al zo lang pakken. Als je boven de 35 of de 40 jaar bent en je wilt in een TG stappen, dan moet je echt al ‘over’gemotiveerd zijn want anders nemen ze jou doodsimpel niet op. Je komt er gewoon niet binnen. Ze geven de hoop op ons op.” (man, 44 jaar)
De manieren waarop ouderen met dit maatschappelijk label en deze stigmatiserende gevoelens omgaan, zijn zeer divers en uiteenlopend. Het merendeel van de onderzoeksubjecten neemt uit machteloosheid een onbekommerde houding in. “Je krijgt inderdaad geen kansen. Dat is waar maar dat moet je erbij nemen. Je moet dat van u afzetten en mee leren leven. Je kunt daar niet elke dag bij blijven stilstaan. Je hoeft daar ook niet te lang bij blijven stilstaan, want wat maakt dat uit!? Het helpt toch niet. Er is daar nu eenmaal niets aan te doen. Je kunt de mensen nog altijd niet veranderen, spijtig genoeg!” (man, 44 jaar)
Naast wrevel en een onbekommerde houding, probeerden twee deelnemers in het verleden eerlijk uit te komen voor hun methadon en gebruikersverleden. Deze eerlijke houding wordt echter niet als efficiënt ervaren. Integendeel, ze hebben het gevoel dat deze oprechtheid stigmatisering juist versterkt en in de hand werkt.
34
“Je probeert eerlijk te zijn over jouw gebruik maar die baat niet ze. Als je eerlijk probeert te zijn, krijg je gewoon het deksel tegen jouw neus. Je blijft die stempel van gebruiker behouden, ook al doe je jouw best.” (man, 48 jaar)
4.2.2. Medische, psychologische en sociale begeleiding 4.2.2.1. Regels, routine en structuur van begeleidingsprogramma Ouderen uiten hun tevredenheid over de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het medisch sociaal opvangcentrum. De voorziening kent een centrale ligging en flexibele openingsuren waardoor ze weinig problemen ondervinden in het overbruggen van de afstand. Door de meerwaarde van methadon en het MSOC, zijn de meeste ouderen gemotiveerd om zich dagelijks te verplaatsen. Anderen zien geen erg meer in een dagelijks bezoek aan het MSOC, doordat ze dit al jarenlang gewoon zijn. Dit bezoek is deel beginnen uitmaken van hun vaste dag-structuur. “Doordat ik dagelijks mijn dosis methadon moet komen halen, ben ik even weg van huis. Ik maak er mijn wandeling van en kom hierdoor eens buiten. Het MSOC betekent dus ook een soort van dag invulling voor mij. Ik vertrek ’s morgens van thuis naar hier, altijd met de tram. De ligging is goed voor mij. Ik heb daar geen klagen over. Ik ben blij dat ik hier iedere dag om mijn methadon kan komen. Dat helpt me om van de drugs te blijven. Zonder methadon zou ik zeker meer gebruiken.” (man, 40 jaar)
Het feit dat veel ouderen niet meer bekaam zijn om een baan uit te oefenen, kan er toe bijdragen dat de bereikbaarheid van het MSOC als een minder grote barrière wordt beschouwd. Hierdoor beschikken ze over meer vrije tijd om de afstand te overbruggen en hoeven ze geen rekening te houden met strikte arbeidsuren. Daarnaast kan er geconcludeerd worden dat de onderzoeksubjecten over een relatief goede fysieke mobiliteit beschikken om zich dagelijks te voet of met het openbare vervoer te verplaatsen. 4.2.2.1.1. DAGELIJKSE REGISTRATIE EN DOSERING VAN METHADON Ondanks het gegeven dat een dagelijks bezoek voor veel ouderen een gewoonte is geworden, levert de sterke afhankelijkheid aan zowel methadon als het MSOC toch enige frustratie op. Het merendeel van de bevraagde ouderen beschouwt hun dagelijkse dosering - en de hiermee samenhangende eis tot een alledaags bezoek aan het MSOC - als een belemmering om ten volle een normaal leven te kunnen leiden. Aan de ene kant beschouwen ze methadon en hun begeleiding als levensnoodzakelijk voor een gecontroleerd illegaal middelengebruik. Hierdoor zijn ze beter in staat te functioneren in het dagelijkse leven en de maatschappij. Aan de andere kant legt de sterke afhankelijkheid beperkingen op aan hun individuele vrijheid. Doordat de onderzoeksubjecten iedere dag rekening moeten houden met hun dosis methadon en een dagelijkse registratie in het MSOC, worden ze belemmerd in hun dag invulling en vrijetijdsbesteding zoals het plannen van reizen, uitstappen of activiteiten. Volgende man verwoordt zijn frustraties als volgt: “Ja ok, je komt er wel voor uit jouw bed. Maar het komen halen van jouw methadon, die dagelijkse routine van altijd naar hier te moeten komen, ik ben dat echt soms kotsbeu. Er zijn echt zo van die dagen dat ik wenste dat ik niet naar hier hoefde te komen. Zeker tijdens het weekend. Je kunt niet doen waar je goesting in hebt, zonder dat je elke dag rekening moet houden met uw beker methadon. Na een paar jaren, kan je daar echt het schijt van krijgen. Ik vind dat soms ambetant. Allee niet soms, maar altijd.” (man, 44 jaar)
Respondenten frustreren zich voornamelijk in het vragen naar toestemming en in de verantwoording die ze ten aanzien van het MSOC moeten afleggen om aanspraak te kunnen maken op take-home dosissen. Ondanks hun ergernis, kunnen de meeste ouderen wel rekenen op een flexibele houding van het MSOC. Door hun lange retentie en het vertrouwen die gedurende hun jarenlange begeleiding
35
is opgebouwd, maakt de voorziening meestal weinig problemen met het tijdelijk meegeven van takehome dosissen wanneer ouderen wegens bepaalde omstandigheden - en voor een afzienbare tijd niet om hun dosis methadon kunnen komen. “Bijvoorbeeld als ik op reis ga, hebben ze [het MSOC] ook wel voldoende vertrouwen in mij. Ze zijn wel soepel voor mij. Zo zoeken ze bijvoorbeeld naar een alternatief in pilletjesvorm zodat ik toch op reis kan gaan. Dat is al een paar keer gelukt.” (man, 53 jaar)
4.2.2.1.2. DOKTER CONSULTATIES EN BEGELEIDINGSGESPREKKEN Naast een dagelijkse registratie spoort het MSOC de deelnemers aan om frequent op gesprek te gaan bij dokters en begeleiders voor een nauwgezette opvolging van hun verslavingsproblematiek en sociaal emotioneel functioneren. Terwijl de meeste ouderen deze gesprekken als ondersteunend ervaren, ondervinden sommigen hier echter wel enige moeite mee. Een viertal ouderen komen ervoor uit dat ze het lastig vinden om afspraken met hun begeleiders en dokters altijd even stipt na te komen, en beleven het soms teveel als een verplichting. Zoals volgende citaat aantoont, stellen een drietal deelnemers hun chaotische en ongestructureerde levensstijl als verantwoordelijk voor het moeilijk kunnen nakomen van hun afspraken: “Als je depressief bent zoals ik, moet je regelmatig – en dagelijks - naar het MSOC komen. Ik heb daar niet veel keuze in. … Ik moet zeggen dat ik me moeilijk aan structuur kan houden. Ik kan daar niet mee om. Chaos is zo’n beetje mijn handelsmerk. … Structuur heb ik nooit gekend. Ik kom uit een arbeidersgezin. Mijn ouders hebben nooit een agenda gehad. Dat was voor hen een onbekend object.” (man, 53 jaar)
Het merendeel van de deelnemers ziet echter een meerwaarde in de gesprekken en consultaties voor het verwerven van stabiliteit en zelfcontrole. Het MSOC is voor bijna alle ouderen een luisterend oor voor de lasten en moeilijkheden die ze ervaren tijdens hun strijd tegen de drugs. Door de gesprekken voelen ze zich sterker gewapend tegen een mogelijke terugval en hebben ze het gevoel hun druggebruik beter te kunnen controleren. “[Die mensen van het] MSOC zijn er voor ons. Zo simpel is dat. Had ik deze mensen niet, dan ging het veel slechter met mij. Ook al drink je jouw methadon iedere dag uit. Dan nog kan je jou slecht voelen, of slechte nachten en dromen hebben. Op die momenten wil je graag iemand zien en wil je eens babbelen. Het MSOC zal u hiervoor altijd binnen laten. Die doen veel meer dan potjes vullen. Heel veel meer. Ik haal steun uit die babbels en vertrouw die mensen. Anders kwam ik hier niet.” (man, 48 jaar)
Het feit dat de meeste ouderen het MSOC als ondersteunend ervaren tijdens terugval en druggerelateerde moeilijkheden, wijst op de afwezigheid van nultolerantie en een streng sanctioneringsbeleid. Wanneer ouderen in hun druggebruik hervallen, worden ze door het MSOC niet “gestraft” door een gedwongen drop-out of een stopzetting van hun begeleiding. Integendeel terugval wordt juist ondersteund en opgevangen. Volgende getuigenis duidt op de onvoorwaardelijke aanvaarding van de voorziening. Ouderen zien het MSOC dan ook eerder als een vast aanspreekpunt bij moeilijkheden, levenscrisis, controleverlies en escalerend druggebruik. “Het is hier op straat dat je clean wordt, door voortdurend vallen en opstaan. Om de duur komt er een punt dat je er bent. Dat je recht staat. Je kunt altijd eens vallen he, maar je moet maken dat je weer recht staat. Of een steunpunt hebben waar je op kan terugvallen. Voor mij was dat steeds opnieuw het MSOC. … Ik ben meerdere keren hervallen, maar wel altijd korte periodes omdat ik wist dat ik hier altijd terecht kon. Dat was een grote steun en hulp. Eigenlijk mijn redding. Ik wist waar ik terecht kon en ze [het MSOC] hebben mij steeds direct opgevangen.” (man, 46 jaar)
36
Er is dan misschien een gebrek aan een nultolerante houding ten aanzien van terugval, toch houdt het MSOC vast aan een huisreglement. Enkele deelnemers spreken over de aanwezigheid van bepaalde regels en verwachtingen die de voorziening voorop stelt ten aanzien van zijn cliënteel. Deze regels hebben voornamelijk betrekking op verantwoordelijk gedrag. Zo wordt stelen en agressiviteit niet aanvaard maar berispt, en wordt er van gebruikers verwacht dat ze dagelijks hun methadon afhalen. Ouderen tonen begrip voor deze regels en volgen deze ook op. “Het MSOC is er op vooruit gegaan. Ze hebben een betere aanpak in vergelijking met vroeger. Nu zijn er concrete regels. Als er bijvoorbeeld gevochten wordt, dan vlieg je buiten [geen stopzetting van behandeling, wel verzoeken om MSOC te verlaten]. Ik vind dat maar normaal.” (man, 44 jaar)
4.2.2.1.3. INSPRAAK EN BETROKKENHEID IN BEGELEIDING Tien van de elf deelnemers beamen dat het MSOC voldoende rekening houdt met hun vragen, wensen en noden. Het valt op dat de meeste respondenten aangeven dat de invulling van een MSOC begeleiding voornamelijk afhangt van de hulpvraag die wordt gesteld. “Veel vraag gaat gepaard met een grotere ondersteuning, en vice versa”. “Het ligt nog altijd aan de persoon zelf die de vraag stelt. Jij bent de persoon die hulp moet vragen. Jij zegt van “ik wil dat of dat of dat: Kan je mij daar niet mee helpen?” … [Het MSOC] helpt mij wanneer ik het vraag en met wat ik vraag.” (man, 44 jaar)
Echter, een tweetal ouderen leken enige moeite te hebben met het stellen van een hulpvraag. Dit zou een barrière kunnen vormen voor het verkrijgen van een acute en aangepaste ondersteuning in tijden van nood en crisis. Een beperkte mate van persoonlijke zelfonthulling, kan leiden tot een escalatie van problemen of een verhoogd risico op terugval. “Als jij weinig hulpvragen hebt, kunnen ze jou ook weinig geven. … Ik zeg het, de hulp die je hier krijgt hangt eigenlijk voor een groot deel van jezelf af. Ik ben eerder gesloten waardoor ik het wel moeilijk heb met het vragen van hulp aan anderen. Pas wanneer ik het echt niet alleen kan, zal ik een hulpvraag stellen.“ (man, 47 jaar)
Slechts twee deelnemers hebben tijdens hun begeleidingsproces ooit al eens een beperkte betrokkenheid en inspraak ervaren. Deze hadden beide betrekking op de dosisbepaling van methadon. Volgende man, ervoer uitzonderlijk wantrouwen in zijn dokter. Op een moeilijk moment wou zijn arts hem geen geneesmiddelen voorschijven. Zijn dokter ging er namelijk van uit dat zijn wens naar medicatie voornamelijk werd gestuurd door de tijdelijke aanwezigheid van negatieve emoties. Hij ging er dan ook vanuit dat medicatie weinig effect zouden hebben, dit tot enige frustratie bij de oudere man. “Ik wou een tijdje geleden van dokter veranderen. Ik had net een TG-programma achter rug en was opnieuw hervallen, waardoor ik nogal diep zat. Op zo’n momenten heb je niet voldoende met juist het uitdrinken van uw methadon. Mijn dokter begreep dat niet. Bij hem draaide het alleen om de medicatie. Hij dacht dat ik pillen vroeg puur om mij goed te voelen en om mij in een roes – in narcose- te voelen. Als ik mij goed wil voelen, dan ga ik om smack en coke. Dan voel ik me goed maar niet van pillen. Kijkt maar in mijn dossier, ik ben geen pillenslikker. Maar als het nodig is, is het nodig.” (man, 48 jaar)
4.2.2.2. Hulpverlenersrelatie met dokters en begeleiders Alle ouderen waren het erover eens dat ze in alle vertrouwen en zonder omwegen hun moeilijkheden en lasten naar begeleiders en dokters konden uiten. Deze openheid is voor veel opiaatafhankelijken een vereiste om een goede begeleiding tot stand te brengen.
37
“Er is hier vertrouwen. Wat ben je nu met een begeleiding als je vanalles begint achter te houden, en zo’n gevoel hebt “dat ga ik hem niet zeggen want hij bekijkt het toch anders”… Als je zo al moet binnengaan - met die gedachte - is het beter dat je niet gaat!” (man, 48 jaar)
De bevinding dat het ouder cliënteel een goede vertrouwensband lijkt te hebben met het MSOC, kan verklaard worden door hun jarenlange begeleiding. Vele ouderen volgen in het MSOC al van bij zijn opstart een methadononderhoudsbehandeling. Dit heeft tot gevolg dat ze al een vijftiental jaren door één en dezelfde assistent en dokter worden begeleid. Deze lange ondersteuning schept dus duidelijk een gevoel van vertrouwen. “Ik heb een goede band met de dokter. Mijn dokter is vriendelijk en hij is in feite de enige die het meeste weet over mij. Ik heb veel vertrouwen in hem en voel me op mijn gemak. Ik ben al niet zo’n babbelaar en geef niet rap iets prijs over mezelf. Ik ken mijn dokter ook al ‘ik weet niet’ hoe lang dus dat is normaal dat je dan ook meer verteld he.” (man, 49 jaar)
Door het aanwezige vertrouwen, durven ouderen eerlijk uitkomen voor hun bijkomend illegaal middelengebruik. Deze openhartigheid is opnieuw evidentie voor de afwezigheid van een strenge nultolerantie en sanctionering in het MSOC. “Zo kan ik vrij zeggen dat ik mij eens goed zat heb gezopen. Eigenlijk hoef ik dat niet vertellen want je kan mijn gebruik heel goed zien aan mijn bloeddruk. Als ik niet drink, is mijn bloeddruk OK. Als ik wel drink, is hij te hoog. Het meten van mijn bloeddruk, is voor mij een alcoholtest is. Ik hoef mijn dokter dus niets wijs te maken. Het feit dat ik op die manier [openlijk] over mijn gebruik kan praten en dat het niet via een meting aan het licht moet gebracht worden, duidt op de goede relatie die ik met mijn begeleiders heb.” (man, 53 jaar)
Twee ouderen zijn al enkele jaren geleden volledig kunnen stoppen met illegaal middelengebruik, met uitzondering van marihuana. Ze hebben beide een dagelijkse nood aan marihuana om rustig te worden en te kalmeren. Volgende man beschrijft een begripvolle houding van het MSOC tegenover dit functioneel gebruik: “Het MSOC weet dat ik ’s morgens nog een joint rook. Ik ben daar eerlijk over. …(O: En hoe staat het MSOC tegenover jouw nood aan een dagelijkse joint?) ”…. Ik denk dat ze veel liever hebben dat ik een joint smoor waarmee ik rustig wordt, in plaats dat ik op zoek ga naar ander gerief. Ze begrijpen dat.” (man, 46 jaar)
In tegenstelling tot andere hulpverlenende instanties en voorzieningen, voelt het ouder cliënteel zich door het MSOC niet gestigmatiseerd of veroordeeld. Er is duidelijk sprake van een menswaardige behandeling. Volgende man verwoordt dit op volgende manier: “Je krijgt hier geen stempel. Je wordt hier echt als mens behandeld. Dat is tegenwoordig op vele plaatsen anders als je begrijpt wat ik bedoel…De drempel is lager omdat ze jou hier [MSOC] niet bekijken als een stuk vuil of als dé drugsverslaafde. Je hebt zo niet het gevoel dat je jouw wil tot afkicken eerst moest bewijzen. Ik zeg het, je wordt hier als mens en niet als een minderwaardige behandeld.” (man, 46 jaar)
Afgezien van de goede algemene tevredenheid over de therapeutische relatie, uit één deelnemer een kritische bemerking over haar begeleiding. Zo meent deze vrouw dat het hulpaanbod teveel wordt beïnvloed door de uiterlijke verschijning en het karakter van cliënten. Hierdoor heeft ze het gevoel dat haar begeleidster haar innerlijke noden en lasten soms te weinig in rekening neemt. “…het MSOC vindt mij sterk genoeg om mijn eigen dingen te kunnen doen. Mijn begeleidster hier vindt ook dat ik perfect in staat ben om zelf naar werk te zoeken. Dat vind ik soms ook wel een beetje eigenaardig. Ik weet dat natuurlijk ook wel… maar het is niet omdat ik altijd schone kleren aan heb en er goed uit zie, dat ik daarom geen hulp kan gebruiken. Weet je wat het is, ik pas niet in het beeld van een junk! Ik zie er niet als een junk uit. Dat zorgt ervoor dat ze anderen meer gaan helpen. Mijn ex ziet er wel een junk uit, waardoor ze hem veel meer gaan helpen. Ik zie er goed uit, ben verbaal sterk en kom
38
zelfzeker over. Maar het is niet omdat ik er uiterlijk sterk uitzie, dat ik geen hulp nodig heb. Soms heb ik wel hulp nodig. Ik heb ook nog altijd een drugsproblematiek.” (vrouw, 49 jaar)
4.2.2.3. Psychosociale ondersteuning Het merendeel van de ouderen zijn zeer positief over de hulpvaardigheid van de maatschappelijke begeleiders en assistenten die in het MSOC zijn tewerkgesteld. Ouderen hebben het gevoel dat ze niets verkeerd kunnen vragen en dat hun hulpvraag steeds wordt behandeld. Zo verlenen assistenten advies voor problemen waar ouderen weinig raad mee weten en wordt er ook praktische ondersteuning verstrekt. Zo kunnen ouderen zonder problemen telefoneren en bij dakloosheid post laten toekomen op het adres van de voorziening. Daarnaast wordt er steun ervaren uit de goede doorverwijzing van het MSOC naar andere relevante hulpverlenende instanties wanneer ze zich bijvoorbeeld psychiatrisch willen laten opnemen of tijdelijk over geen slaapplaats beschikken. “Ik heb vandaag terug een gesprek met mijn begeleider hier [MSOC]. Ik weet namelijk niet op welke hulp ik allemaal kan terug vallen. Misschien kan hij mij wel enkele ideeën meegeven zoals “kijk, ga eens naar daar, ga daar eens luisteren of probeer dat eens uit”.” (man, 47 jaar)
Ouderen delen tevens hun ervaringen over de medische en emotionele ondersteuning die door het MSOC worden verleend. Ook deze ondersteuning wordt door de oudere opiaatafhankelijken in grote dank afgenomen. “Je hebt hier een beetje van alles, vind ik. Je wordt hier zowel op medisch als psychologisch vlak goed geholpen. (O: Kan je hier een voorbeeldje van geven?) Wel medisch vlak is niet moeilijk. Je krijgt hier dagelijks en gratis jouw medicatie en methadon. En als het nodig is kan je bij de dokter op consultatie of andere medicatie vragen. Stel nu bijvoorbeeld dat je van jouw fiets bent gevallen en dat je jou bezeerd hebt. Ze gaan u hier zelf medische verzorging geven. Ze gaan u niet gekwetst laten rondlopen, maar zullen u de eerste zorgen geven. Psychologisch wordt je ook geholpen. Er zijn hier psychologen en begeleiders met wie je goede gesprekken kan voeren. Je haalt daar wel veel steun uit, vind ik!” (man, 48 jaar)
Uit voorafgaande resultaten is eerder al gewezen op de onderliggende nood aan een zinvolle dagbesteding en een stabiele leef- en woonsituatie. Vermoedelijk stellen ouderen deze noden niet expliciet als hulpvraag, waardoor ze buiten de psychosociale ondersteuning van het MSOC dreigen te vallen. Dit neemt echter niet weg dat deze noden wel degelijk aanwezig zijn en voor veel ouderen een grote last blijven vormen. 4.2.2.4. Aanwezigheid van jonger cliënteel Het grote deel – tien van de elf - van de respondenten geeft aan zich op regelmatige basis te misnoegen in de houding van jonge methadongebruikers die in het MSOC begeleid worden. Oudere opiaatafhankelijken lijken weinig begrip op te brengen voor de misbruikende, agressieve en weinig respectvolle houding die jongeren heel frequent aannemen. Uit de dieptegesprekken, valt een duidelijke kloof tussen ouderen en jongeren af te lezen. Dit leidt tot grote frustratie bij de onderzoekdeelnemers. 4.2.2.4.1. MISBRUIK VAN METHADON Oudere opiaatafhankelijken frustreren zich in jongeren die methadon niet oprecht gebruiken, of eerder misbruiken. Terwijl ouderen methadon beschouwen als noodzakelijk voor hun herstel en hun strijd tegen een verslavingsproblematiek, gebruiken veel jongeren het als een soelaasmiddel op momenten dat ze even zonder heroïne of andere illegale drugs vallen. “Ik heb het moeilijk met die mensen die naar hier komen waarvan je weet dat ze niet willen stoppen. Zo’n volk komt enkel naar hier als ze zonder drugs vallen. Ze drinken hun methadon uit en gaan daarna ergens een shotje gaan zetten. Ik kan dat
39
moeilijk begrijpen…. Ik kan me echt frustreren in zo’n bende tooghangers. … Ik noem ze zo omdat ze iedere keer hervallen aan de toog terwijl ze op hetzelfde moment hun methadon komen uitdrinken. Dat zijn negen op de tien jongeren, of enkele ouderen die zo willen leven en die echt willen blijven gebruiken.” (man, 46 jaar)
De jongeren van tegenwoordig nemen volgens de onderzoeksubjecten een heel agressieve houding in en lokken voortdurend conflict uit met andere gebruikers, zowel binnen als buiten het MSOC. Deze merkbare agressiviteit vormt voor ouderen vaak een eerste barrière om naar de voorziening te komen vanwege hun nood aan veiligheid en rust. Ouderen willen problemen niet langer opzoeken en gaan de agressieve houding van jongeren zoveel mogelijk uit de weg. “Wij [ouderen] komen naar hier [het MSOC] voor onze methadon en pilletjes, en we zijn terug weg. Als ik hier binnen kom, wil ik steeds zo rap mogelijk weg. De instelling zelf is goed, sympathiek. Daar heb ik geen problemen mee. Ik heb eerder een probleem met die jongens die werkelijk voor niks meer respect hebben. Die jongens doen voortdurend slechte dingen om hun gebruik te kunnen bekostigen. Ze bestelen andere gebruikers of verkopen puur vergif aan elkaar. Wanner ze elkaar dan in het MSOC tegenkomen, ontstaan er conflicten. Van die jongens moet ik weinig weten!” (man, 56 jaar)
Het merendeel van de respondenten, geeft aan dat ze hun eigen vertrouwde drugcultuur niet meer herkennen bij de nieuwe generatie druggebruikers. Ouderen spreken over hun eigen “drug cult” in termen van solidariteit, samenhorigheid en bondgenootschap. Deze waarden vinden ze niet meer terug in de jongere drugcultuur. Dit verschil in subcultuur kan de aversieve houding van ouderen ten aanzien van de aanwezigheid van jongeren mede verklaren. “We hielpen elkaar. Als er bij ons ene drugs had, werd dat direct gedeeld onder elkaar. Gebruik ging bij ons meer om het sociale. Wat lachen, wat drinken, dit en dat. Wij hadden meer aan elkaar. Maar jongeren zien drugs puur als gebruik. Gebruik, gebruik en nog eens gebruiken. Er wordt daar niet meer gebabbeld. Het sociale is weg.” (man, 44 jaar)
Bovenstaand fragment wijst meteen op de ergernis van een aanzienlijk aantal ouderen met betrekking tot het uitbundig en onverantwoordelijk middelengebruik waar ze de jongeren van vandaag frequent mee identificeren. Oudere opiaatafhankelijken willen hier geen verantwoordelijkheid voor dragen, waardoor ze zich eveneens zoveel mogelijk distantiëren van jonge gebruikers. 4.2.2.4.2. DRUGGEBRUIK EN HANDEL BINNEN HET MSOC Oudere opiaatafhankelijken observeren frequent drughandel en –gebruik van jongeren binnen de muren van het MSOC. De grote beschikbaarheid van drugs maakt het voor ouderen niet gemakkelijk om hun dosis methadon af te halen. Respondenten ervaren dit dan ook als een tweede grote barrière om dagelijks naar de voorziening te komen. Het toegankelijke drugaanbod vormt voor de meeste ouderen een kwelling om weerstand te blijven bieden tegen hun intens en blijvend verlangen naar illegale middelen. “Ik heb het wel moeilijk met het feit dat ik dagelijks om mijn methadon moet komen, juist omdat alle junkies hier samenkomen en ik kan moeilijk neen zeggen. Ik weet dat het goed bedoeld is, en dat ze [het MSOC] mij van dichtbij willen opvolgen, sturen en in het oog willen houden. Maar voor mij is dat een beetje een kwelling.” (man, 53 jaar)
Volgens ouderen, brengen jongeren de voorziening in een negatief daglicht. De aanwezige drughandel schaadt immers de geloofwaardigheid van een methadononderhoudsbehandeling en het MSOC als een effectief drugbehandelingsprogramma. “Jongens staan hier met tienen aan de deur en je ziet de drugs door elkaar gaan. Ze zitten te wisselen juist aan de poort hier. Dat moet niet. Als je wat verstand in jouw kop hebt, dan doe je dat niet. Je doet dat niet voor de mensen hier en buiten. Dat geeft een nog meer onveilige indruk.” (man, 44 jaar)
40
4.2.2.5. Suggesties Uit de resultaten die hierboven zijn besproken, kan geconcludeerd worden dat oudere opiaatafhankelijken in het algemeen tevreden zijn over hun ontvangen methadononderhoudsbehandeling en begeleiding in het MSOC. Deze tevredenheid uit zich in waardering en complimenten voor het team van het MSOC. “Kijk, respect en beleefdheid kosten geen geld. De mensen hier [in het MSOC], verdienen een compliment want ze doen hun werk goed. Ik heb goede woorden voor hen. … Een simpele “dank-u-wel” maakt hun werk nog een beetje plezant en laat hen het nut van hun werk inzien.“ (man, 56 jaar)
Wanneer aan de onderzoeksubjecten wordt bevraagd hoe het MSOC zou kunnen evolueren naar een betere begeleiding in het voordeel van zijn ouder cliënteel, werden enkele interessante suggesties en aandachtspunten naar voren geschoven. Enkele ouderen doen naar het MSOC de aanbeveling om meer controlerend en bestraffend op te treden ten aanzien van cliënteel – en dus vaak jongeren -, die binnen de muren van het MSOC drugs gebruiken en verhandelen. “Ik vind dat het MSOC heel goed rekening houdt met ouderen. Ik vind dat ze tegenover de jongeren harder moeten optreden. Het is juist door het agressieve en krapuul gedrag van jongeren, dat de ouderen in het nadeel komen. Dat is het probleem. Ik heb deze week bijvoorbeeld gezien dat er hier briefjes hingen over hun steelgedrag. Er zijn hier al veel strubbelingen geweest met jongeren en dat werkt juist in het nadeel van ouderen.” (vrouw, 49 jaar)
Ongeveer de helft van de oudere opiaatafhankelijken zien een meerwaarde in het organiseren van praatgroepen of zelfhulpgroepen die lotgenoten en leeftijdsgenoten (“peers”) samenbrengen. Ouderen zien deze groepen als ondersteunend voor hun herstel en verslavingsproblematiek. Door het uitwisselen van ervaringen en door elkaar advies te verlenen, leren ouderen van elkaar en worden ze door peers aangemoedigd in hun streven naar een stabiel drugsgebruik of abstinentie. De mening of dit al dan niet gemengd of in afzondering met jongere gebruikers moet plaatsvinden, varieert tussen ouderen onderling. “Zo kan er bijvoorbeeld wat meer teruggevallen worden op een soort van zelfhulpgroep voor degenen die hiervoor zijn geïnteresseerd. Je kunt het vergelijken met een soort van AA’tje [Anonieme Alcoholisten] maar dan voor druggebruikers. … [Het MSOC] zou een vrijblijvend moment of mogelijkheid kunnen organiseren om eens samen te komen en wat ervaringen uit te wisselen. Het zou de solidariteit tussen mensen kunnen versterken. … Door zo’n initiatief zouden gebruikers elkaar meer zien als gelijken die in hetzelfde schuitje zitten. We zouden sneller babbelen met elkaar in plaats van voortdurend ruzie te maken.” (man, 53 jaar)
Drie respondenten zouden het zien zitten om bij te dragen tot de drughulpverlening van jongeren –of peers- met een gelijkaardige verslavingsproblematiek. Twee ouderen hebben het idee om de rol van vrijwillige of “ervaringsdeskundige” op zich te nemen. Deze deelnemers zijn er namelijk van overtuigd dat jongeren veel steun zouden kunnen halen uit een “wijze peter” die over een jarenlange ervaring beschikt met het drugmilieu en gebruik. Jongeren zouden tevens over een vast en begripvol aanspreekpunt beschikken waar ze bij problemen of nood op kunnen terugvallen. De wens om de eigen levenservaring functioneel in te zetten en te delen met de buitenwereld, werd door ouderen eerder al verwoord in het thema “ambities”. De meerwaarde van een ervaringsdeskundige wordt door de volgende man, als volgt uitgelegd: “Als ervaringsdeskundige zou ik veel kunnen doen. Ik heb kennis over al die drugstoestanden en over de putten waarin je als gebruiker kunt vallen, waar ik zelf persoonlijk ben in getuimeld…. Ik denk dat dit idee meer serieus moet genomen worden want er wordt door bijvoorbeeld jongeren rapper iets aangenomen van iemand die zelf heeft gebruikt in plaats van iemand die er nooit mee te maken heeft gehad.” (man, 44 jaar)
41
Terwijl het idee van “peterschap” voornamelijk berust op sociale netwerkverbreding, is het volgende voorstel preventiever van aard. Volgende deelnemer herkent een nood aan een grotere risicobeheersing van drugspraktijken bij jongeren. Door het geven van vormingen en preventieve voorlichtingen op sociaal publieke plaatsen, wil deze oudere jongeren informeren over de potentiële gevaren en risico’s van illegaal druggebruik. Zo wil hij jongeren motiveren tot minder schadelijk en voorzichtiger druggebruik. “… [het MSOC] zou ouderen kunnen overtuigen om iets naar scholen te doen. Wij kunnen aan de schoolgaande jeugd onze – slechte- ervaringen doorgeven. Zo weet de jeugd wat ze niet moeten doen. … Ik ben 100 % zeker dat ik jongeren met mijn verhaal en ervaringen kan bereiken. Jongeren zullen sowieso aan mijn tips terugdenken als ze op een bepaald moment met de drugs geconfronteerd zullen worden tijdens het uitgaan, op school of op straat. … Door de juiste woorden te gebruiken, te tonen, en te vertellen hoe iets gebeurt… kan je jongeren tot inzicht brengen. Je mag dingen van uzelf vertellen maar er moet inhoud inzitten. De jonge mensen die naar u luisteren, moeten iets hebben aan uw verhaal. … Vandaag wordt dat ook wel gedaan, maar door mensen die in feite niets kennen van het drugleven. Ze hebben er nooit ingezeten. Dat vind ik jammer en een gemiste kans.” (man, 56 jaar)
Er kan dus geconcludeerd worden dat oudere opiaatafhankelijken zich nuttig willen maken, hun ervaringen functioneel willen inzetten en een maatschappelijke bijdrage willen leveren aan de drugshulpverlening.
42
5. Discussie In deze discussie worden de belangrijkste resultaten van deze masterproef weergegeven en kritisch besproken. Deze masterproef heeft als doel een groter inzicht te verwerven in een verhoogde kwetsbaarheid en het probleemprofiel van oudere opiaatafhankelijken, en peilt naar hun ervaringen met een onderhoudsprogramma in het Gents medisch sociaal opvangcentrum. In het kader van een verbeterde harm reduction, wordt er een pleidooi gevoerd voor een zorgmodel dat meer inspeelt op een langdurig en stabiel herstelproces van oudere opiaatafhankelijken. Ter afsluiting worden enkele praktische implicaties geformuleerd die methadonverstrekkende voorzieningen kunnen ondersteunen in de uitbouw van een psychosociale ondersteuning, specifiek gericht op ouderen in recovery. 5.1.
Kritische bespreking van de resultaten
5.1.1. Zorgnoden van oudere opiaatafhankelijken Op basis van dit onderzoek, kan geconcludeerd worden dat oudere afhankelijken aan een complex probleemprofiel voldoen. Hun lasten en noden situeren zich zowel op fysiologisch, psychisch als sociaal niveau en bestaan voornamelijk uit medische aandoeningen zoals hartfalen, levercirrose, en hepatitis C, sociaal gebroken relaties, schuldgevoelens en een negatief zelfbeeld. Deze bevindingen stemmen overeen met voorafgaand wetenschappelijk onderzoek naar de fysieke, sociale en psychische noden van oudere drugsafhankelijken (Beynon, et.al., 2009; EMCDDA, 2010; Levy & Anderson, 2005; Rosen, et.al., 2011). Ondanks wetenschappelijke evidentie voor een veel voorkomende en ernstige psychiatrische comorbiditeit van stemmings-, angst- en persoonlijkheidsstoornissen (Carpentier, et.al., 2009; Elkader, 2009; EMCDDA, 2010; Lay & King, 2007; Rosen, Smith & Reynolds, 2008), ondervonden slechts een viertal deelnemers wel eens periodes met depressieve en psychotische klachten. Deze klachten bleven tegen verwachting in, zeer beperkt. Ouderen leken spijtgevoelens en een negatief zelfbeeld als een grotere psychologische last te ervaren in vergelijking met psychiatrische stoornissen. Daarnaast beschouwen ouderen een ondersteunend sociaal netwerk, een zinvolle dagbesteding, én een familiale en maatschappelijke betrokkenheid als betekenisvolle steunbronnen. Deze ambities achten ze als een grote meerwaarde voor hun herstelproces en voor hun leven terug op rails te krijgen. 5.1.2. Betekenis van het MSOC en methadon voor ouderen 5.1.2.1. Hoge tevredenheid over het MSOC In het algemeen, zijn ouderen zeer tevreden over hun methadononderhoudsbehandeling en hun begeleiding in het Gents medisch sociaal opvangcentrum. Het MSOC werd voornamelijk geprezen omwille van zijn ondersteunende psychosociale dienstverlening en om de respectvolle, begripvolle en oprechte houding van zijn medewerkers naar het cliënteel. Deze bevindingen gaan in tegen voorafgaand wetenschappelijk onderzoek, dat bij methadongebruikers een hoge mate van ontevredenheid aantoonde over de ontvangen hulpverlening (Anstice, Strike & Brands, 2009; Fisher, et.al., 2002 en 2005; Madden, Lea & Bath, 2009; Peterson, et.al., 2010; Reisinger, et.al., 2009).
43
5.1.2.2.
Enkele barrières met betrekking tot een methadonbehandeling in het MSOC
5.1.2.2.1. LANGE RETENTIE De lange behandelingsduur bij het merendeel van de respondenten, kan als een indicator beschouwd worden voor hun algemene tevredenheid (Deck & Carlson, 2005; Deering, Horn, & Frampton, 2012; De Maeyer, et.al., 2010; Fisher, et.al., 2002 en 2005; Peterson, et.al., 2004). Deze waarneming biedt tegelijkertijd evidentie voor het wetenschappelijk gegeven dat oudere afhankelijken vaker een lange retentie vertonen in vergelijking met jongeren (EMCDDA, 2010; March, 1998). Uit de gesprekken met ouderen, valt af te leiden dat hun lange retentieduur voornamelijk te wijten is aan hun instabiele levensstijl en voortgezet drugsgebruik. Bij terugval en psychosociale moeilijkheden, vinden ze steeds opnieuw hun weg naar het MSOC terug. Deze lange retentie kan echter - op termijn - tot enige problemen leiden. Zo kunnen nieuwkomers minder snel instromen, opdat ouderen langer in behandeling blijven en amper doorstromen naar een minder intensieve hulpverlening (Rajaratnam, et.al., 2011). 5.1.2.2.2. AMBIVALENTE HOUDING: METHADON ALS EEN VERGIFTIGD GESCHENK De negatieve ervaringen van ouderen die aan deze studie deelnamen, lijken zich niet zozeer te situeren op niveau van de voorziening maar richten zich eerder op het gebruik van methadon als substitutiemiddel voor heroïne. Er valt in de steekproef een opmerkelijke tegenstrijdige en ambivalente houding waar te nemen. Zo wordt er zowel een positieve als negatieve connotatie aan het gebruik van methadon toegekend. Wetenschappelijke evidentie steunt deze bevinding en stelde eerder al ambivalentie bij een aanzienlijk aantal methadongebruikers vast (Al-Tayyib, 2011; Deering, et.al., 2011; De Maeyer, et.al., 2010; Madden, Lea & Bath, 2008; Reisinger, 2009; Stancliff, et.al., 2002). Deze ambivalente houding is zo goed als bij alle onderzoeksubjecten af te lezen. Enerzijds, baren ouderen zich grote zorgen over de sterke afhankelijkheid en de biologische organische aantasting die uit een dagelijks gebruik van methadon resulteren. Anderzijds, zien ze de inname van methadon als levensnoodzakelijk om dagelijks, relationeel en maatschappelijk te kunnen functioneren. Ondanks hun sceptische houding en de waargenomen schadelijke bijwerkingen van methadon, nemen de onderzoeksubjecten een relatief hoge dosis methadon in. Zo neemt het merendeel een minimale dosis van 60 mg in en bedraagt de gemiddelde dosis 68,3 mg. Aangezien er aan de gouden wetenschappelijke standaard is voldaan, kan er in de bevraagde steekproef een hoog doseringsniveau worden vastgesteld (Faggiano, et.al., 2003; Lobmaier, et.al., 2010; Villeux, et.al., 2010). 5.1.2.2.3. MISNOEGDHEID OVER JONG CLIËNTEEL Naast een ongenoegen over een verplichte en dagelijkse dosering van methadon, delen de respondenten ook hun frustratie over een groot aantal jonge cliënten in het MSOC. Ouderen beschrijven de jonge generatie gebruikers als agressief, weinig respectvol en onverantwoordelijk. Ze mijden alle contact en distantiëren zich hoe langer hoe meer van het jonge cliënteel. Deze ervaring bekrachtigt voorafgaand wetenschappelijk onderzoek die een kloof tussen ouderen en jongeren aanwees (Anderson & Levy, 2003; Ayres, et.al., 2012; Fisher, et.al., 2002). Deze negatieve ervaring is echter zorgwekkend, aangezien ouderen aangeven dat ze de aanwezigheid van jongeren als een grote barrière ervaren om dagelijks naar het MSOC te komen. Ouderen ergeren zich niet alleen in de mentaliteit, maar ook in de drugshandel die jongeren binnen de muren van het MSOC voeren. Dit beschikbare drugsaanbod ervaren de onderzoekdeelnemers als een grote kwelling en wakkert hun “craving” - of verlangen naar illegale drugs - aan. Eerder wezen Anstice, Strike en Brands (2009) in
44
hun kwalitatief onderzoek op het gegeven dat de aanwezigheid van gebruikende peers binnen methadonverstrekkende voorzieningen, andere cliënten kan dwarsbomen in hun streven naar een drugsvrij leven. Op basis van de misnoegdheid van ouderen in jongeren, kunnen er enkele negatieve implicaties verwacht worden. Ten eerste, kan deze ergernis ouderen aanzetten tot een vervroegde drop-out en minder lange behandelingsduur. Hierdoor lopen ze een verhoogd risico op ernstige terugval en op een escalerend middelenmisbruik. Ten tweede, kan deze barrière het laagdrempelig karakter van substitutiebehandelingen in gedrang brengen, met als gevolg dat ouderen uit de mazen van de hulpverlening dreigen te vallen (Veilleux, et.al., 2010; Villafranca, 2006). Deze ervaren barrière verdient dus de nodige aandacht en belangstelling. Er kan echter de kritische bedenking gesteld worden in welke mate deze kloof ook effectief aanwezig is. De minachtende houding van ouderen ten aanzien van jongeren, zou mede beïnvloed kunnen worden door hun eigen stigmatiserend label. Zo toonden Simmonds & Coomber (2009) in hun onderzoek naar sociale exclusie bij injecterende druggebruikers aan, dat maatschappelijke stigmatisering kan leiden tot het psychologisch fenomeen van “downward comparison” (Simmonds & Coomber, 2009: pp. 122). Dit begrip wijst op het ontstaan van stigmatisering binnen de drugsafhankelijke subcultuur waarin verslaafden elkaar onderling verwijten van onverantwoordelijk, onvoorzichtig en nonchalant gedrag. Door zich te focussen op anderen, wordt het eigen gedrag meer goed gepraat en voelt de ene drugsgebruiker zich superieur boven de ander. “Downward comparison” wordt door veel druggebruikers functioneel ingezet om met eigen maatschappelijke stigma’s om te gaan. Aangezien de ouderen in deze studie eerder al hadden aangegeven dagelijks geconfronteerd te worden met maatschappelijke stigmatisering, kan “downward comparison” een potentiële verklaring bieden voor de negatieve connotatie die ze aan jongere gebruikers toekennen. Door een intolerante en beschuldigende houding tegenover jongeren in te nemen, kunnen ouderen hun eigen druggerelateerde problemen en schadelijk bijkomend illegaal middelengebruik tegelijkertijd maskeren en minimaliseren. “Downward comparison” kan ouderen dus helpen om in de samenleving een “brave” status te verwerven. Hierdoor versterken ze hun eigen zelfbeeld en distantiëren ze zich van de “stereotiepe en rebellerende junkie”. Ze trachten hun eigen maatschappelijke stempel zoveel mogelijk weg te werken en kwijt te spelen, én dit in het nadeel van jongeren. 5.1.2.2.4. MAATSCHAPPELIJKE STIGMATISERING Simmonds en Coomber (2009) duidden dat maatschappelijke stigmatisering naast “downward comparison”, eveneens een negatief zelfbeeld kan veroorzaken. Uit de resultaten valt af te leiden dat ouderen zich sociaal en moreel waardeloos voelen door de schade die hun langdurig drugsgebruik heeft aangericht. Het lijkt alsof onderzoeksubjecten hun maatschappelijk stigma hebben aanvaard en geïntegreerd. Simmonds & Coomber (2009) verwoorden dit door te spreken van een “Looking Glass Self” (Simmonds & Coomber, 2009, p. 127). Een “Looking Glass Self” wijst op het minderwaardigheidsgevoel dat bij veel drugsafhankelijken frequent aanwezig is. Dit kan verklaren waarom respondenten weinig trots en fierheid uiten over hun gereduceerd illegaal drugsgebruik en over hun wilskracht om voor hun verslaving hulp te zoeken in methadon. Integendeel, de meeste ouderen lijken zich zelfs neer te leggen bij het beperkt aantal kansen die ze door de samenleving krijgen aangeboden om hun leven drastisch te herpakken. Zo geeft het merendeel van de deelnemers aan dat ze zich weinig óf niet bekommeren om de negatieve maatschappelijke houding ten aanzien van hun drugs- en methadongebruik, terwijl ze dit label wel als sociaal en emotioneel pijnlijk ervaren.
45
5.1.2.2.5. HOGE PREVALENTIE VAN BIJKOMEND ILLEGAAL GEBRUIK Ondanks de goede algemene tevredenheid over hun methadon- en MSOC begeleiding, is een hoge prevalentie van bijkomend illegaal druggebruik zeer opmerkelijk. Uit de dieptegesprekken met ouderen kan afgeleid worden dat voornamelijk psychosociaal onwelzijn en ingrijpende levensomstandigheden aan de basis liggen van hun bijkomend drugsgebruik. Respondenten halen aan dat ze niet alleen lijden onder hun verslavingsproblematiek maar ook onder erbarmelijke levensomstandigheden zoals een gebrek aan een sociaal netwerk, een weinig ingevulde dagbesteding, financiële problemen, dakloosheid en stigmatisering. Deze situaties veroorzaken negatieve emoties en psychologische distress - zoals schuld, schaamte en hulpeloosheid - waardoor ze sneller hun toevlucht zoeken in opiaten, cocaïne, speed en marihuana. Voorafgaand wetenschappelijk onderzoek toonde aan dat fysieke, psychologische en sociale moeilijkheden belangrijke risicofactoren zijn voor een verhoogd en voortgezet middelengebruik. Illegale drugs worden binnen deze benadering functioneel ingezet om zorgen, psychosociale distress en somberheid weg te nemen en te ontvluchten (Arndt, Gunter, & Acion, 2005; Ayres, et.al., 2012; Beynon, et.al., 2009; EMCDDA, 2010; Fisher, et.al., 2005; Han, et.al., 2008; Laudet et.al., 2000; Lynskey, Day & Hall, 2003; White & Loveland, 2003). Daarnaast wordt het merendeel van de deelnemers geconfronteerd met een blijvend en sterk verlangen naar illegale middelen. Deze craving wordt eveneens beleefd als een trigger die aanleiding geeft tot bijkomend en voortgezet middelengebruik. De positieve correlatie tussen een blijvende hunkering naar drugs en terugval, wordt wetenschappelijk ondersteund (Fisher, et.al., 2002; Peterson, et.al., 2010). Ongeacht de aanleiding, blijft de onderliggende oorzaak van illegaal bijgebruik echter onveranderd. Alle onderzoeksubjecten schijnen in het algemeen over een lage zelfbekwaamheid en over een beperkt aantal probleemoplossende vaardigheden te beschikken om met craving, en psychosociale distress en moeilijkheden om te gaan. Uit deze bevinding, kunnen er twee besluiten worden getrokken. Enerzijds moeten methadonverstrekkende voorzieningen meer investeren in probleemoplossende vaardigheden en copingmechanismen. Anderzijds moet er veel meer rekening worden gehouden met onderliggende weerloosheid, kwetsbaarheid en psychosociale factoren die ouderen kunnen stimuleren tot een voortgezet en verhoogd illegaal middelengebruik (Ezard, N., 2001; Faggiano, et.al., 2005; Fisher, et.al., 2005). Deze kwetsbare factoren werden tijdens de dieptegesprekken impliciet ter sprake gebracht, en werden door de respondenten niet meteen als expliciete hulpvraag benoemd. Kortom, er moet meer aandacht worden besteed aan de contextuele en persoonlijke noden die oudere opiaatafhankelijken niet letterlijk als hulpvraag verwoorden, maar wel als een zware en innerlijke last ervaren. 5.2. Recovery als een alternatief zorgmodel? Op basis van bovenstaande bespreking kunnen er ter verbetering van de ondersteuning aan oudere opiaatafhankelijken, enkele implicaties voor de praktijk geformuleerd worden. Resultaten uit deze masterproef tonen de wenselijkheid van continue behandelingsinterventies aan. Er kan een alternatief gevonden worden in een begeleiding die meer in teken staat van “recovery”. Dit zorgmodel maakt een langdurig en stabiel herstel van een verslavingsproblematiek mogelijk, waardoor ouderen veel sneller kunnen doorstromen naar een minder intensieve hulpverlening. 5.2.1. Een tendens van behandelingsinterventies op korte termijn… Ondanks de belangrijke rol van een farmacologisch vervangingsmiddel voor het herstel van een verslaving (White, 2007), lijken onderhoudsprogramma’s nog te vaak in te zetten op acute in plaats
46
van continue behandelingsinterventies. Interventies situeren zich nog te frequent op korte termijn. Zo komt methadon voornamelijk tegemoet aan de fysieke gezondheid, maar biedt het weinig succes op lange termijn (Best, 2010). Deze korte termijn doelstellingen zijn binnen deze masterproef, eveneens waarneembaar. Zo ervaren onderzoekdeelnemers het gebruik van methadon als een grote fysieke steun om zich niet langer ziek te voelen, maar draagt het volgens de meesten weinig of niet bij tot hun herstelproces. En ondanks een algemene tevredenheid over hun begeleiding, biedt het MSOC voornamelijk praktische, sociale en emotionele steun voor actuele en instant problemen zoals medische verzorging, een gebrek aan een slaapplaats, een aanmaning door deurwaarders en zo meer. Deze interventies situeren zich echter op korte termijn en leiden niet tot een langdurige positieve gedragsverandering bij ouderen. 5.2.2. … naar continue behandelingsinterventies. De nood aan een holistische ondersteuning die ouderen aanmoedigt tot langdurig herstel, dringt zich vandaag de dag steeds meer op. Dit vereist een psychosociale ondersteuning die naast een verslavingsproblematiek, eveneens inspeelt op diverse fysiologische, psychische en sociale moeilijkheden die oudere afhankelijken ervaren. Dit impliceert dat er niet alleen methadon en actuele interventies moeten verstrekt worden, maar dat er tevens rekening moet gehouden worden met de functionele betekenis van middelengebruik. Er moet nagegaan worden welke steun en hulpverlening ouderen als noodzakelijk achten om hun verslaving te kunnen controleren en de strijd tegen de drugs aan te gaan. Lange termijn doelstellingen bieden het voordeel dat ze afhankelijken kunnen aanmoedigen tot een duurzaam en langdurig herstel, en zelfs tot een drugsvrij leven (Best, 2010). Uit dit onderzoek kan worden besloten dat ouderen een beperkt sociaal netwerk, een gebrek aan een zinvolle dagbesteding, een onveilige huisvesting en financiële problemen als zware barrières ervaren voor hun herstel en gecontroleerd gebruik. Deze masterproef wees op een hoge prevalentie van een voortgezet en bijkomend middelengebruik bij ouderen. Meermaals lagen emotionele en sociale moeilijkheden aan de basis van dit gebruik, en werden illegale middelen voornamelijk functioneel ingezet om aan zorgen en lasten te ontsnappen. Deze hoge mate van illegaal bijgebruik is een problematisch fenomeen en vereist de nodige belangstelling. Eerder werd al bevonden dat een langdurig illegaal middelenmisbruik leidt tot een slechtere prognose zoals een slechtere fysiologische en biologische achteruitgang, ernstige psychopathologische comorbiditeit en sociale isolatie (White & Loveland, 2003). Bijkomend gebruik is dus niet onschuldig, en kan ouderen in een negatieve spiraal duwen. Zo kan terugval of een voortgezet gebruik ernstige gezondheidsrisico’s inhouden en bijdragen tot een escalatie van psychosociale problemen. Fisher en collega’s (2005) stuitten in hun kritische meta-analyse van methadonprogramma’s eveneens op deze bevinding, en willen voorzieningen dan ook sensibiliseren om een groter belang te hechten aan een voortgezet illegaal middelenmisbruik. Hij beschouwt dit bijgebruik als een belangrijke indicator voor onderliggende noden en behoeften, waar een methadononderhoudsbehandeling onvoldoende aan tegemoet komt. Zo signaleert bijkomend en functioneel middelengebruik dat afhankelijken over een beperkt aantal coping-mechanismen beschikken om op een doeltreffende manier met fysieke, psychologische en sociale problemen om te gaan (Laudet, et.al., 2000). Dit kritisch betoog duidt op de meerwaarde van een “recovery” zorgmodel dat streeft naar lange termijn doelstellingen. Om oudere afhankelijken aan te zetten tot een meer duurzaam herstelproces,
47
moeten de onderliggende psychopathologische en kwetsbare factoren van hun voortgezet drugsgebruik aangepakt en weggenomen geworden. Wanneer psychosociale ondersteuning meer investeert in sociale netwerkverbreding en probleemoplossende vaardigheden, wordt de veerkracht van afhankelijke individuen versterkt. Deze veerkracht stelt ouderen beter in staat om met negatieve levensomstandigheden, emotionele distress en craving om te gaan. Eens de redenen voor middelenmisbruik worden weggewerkt, wordt misbruik overbodig gemaakt (Laudet et.al., 2000; Laudet & White, 2008; White & Loveland, 2003). 5.3. Implicaties voor de praktijk In wat volgt worden er enkele aanbevelingen gedaan ter verbetering van de praktijk van methadononderhoudsbehandelingen en medisch sociale opvang centra. Er wordt hierbinnen een opsplitsing gemaakt tussen continue behandelingsinterventies en organisatorische richtlijnen. Interventies gericht op lange termijn, bieden echter de voorkeur boven organisatorische veranderingen en zijn een grotere meerwaarde voor “ouderen in recovery”. 5.3.1. Een recovery offensief: Continue behandelingsinterventies Bovenstaande discussie concludeerde dat methadononderhoudsbehandelingen meer moeten vertrekken vanuit een “recovery paradigma”. Dit houdt enige implicaties in voor de praktijk. Aangezien het wetenschappelijk is bewezen dat protectieve factoren zoals een ondersteunend sociaal netwerk, een stabiele leef- en woonsituatie, gedragsverandering, interpersoonlijke vaardigheden, coping en probleemoplossende vaardigheden tot recovery bijdragen, is het aan te raden om hier als hulpverlening maximaal op in te spelen. Dit impliceert een grotere investering in de natuurlijke en sociale hulpbronnen van ouderen (Best, 2010; Laudet et.al., 2002 en 2010). 5.3.1.1. Beeldvorming Zorgwerkers moeten meer bevragen welk soort ondersteuning een persoon met een verslavingsproblematiek nodig heeft om tot recovery te komen (Best, 2010). Dit vereist een identificatie van aanwezige kwetsbare factoren en barrières die het herstelproces van een afhankelijk individu kunnen belemmeren, én waarvoor ondersteuning moet geboden worden (Laudet & Best, 2010; Laudet & White, 2008; White & Loveland, 2003). Hierbij is het belangrijk om een uitvoerige inschatting te maken van onder meer de functie van gebruik, de ernst van de verslavingsproblematiek, het bio-psychosociaal welbevinden en de mate van tevredenheid over de actuele levensstijl zoals vrijetijdsbesteding, woon- en leefsituatie. Wanneer deze facetten in samenhang worden bekeken, krijgen zorgwerkers beeld op het algemeen welbevinden van afhankelijke cliënten. Door op deze diverse domeinen tegelijkertijd in te werken, wordt een algemeen en individueel welbevinden gestimuleerd waardoor er automatisch tot recovery wordt bijgedragen (White & Kurtz, 2006). Daarnaast moeten zorgwerkers zicht krijgen op het aanwezige sociale netwerk van oudere afhankelijken. Het is namelijk belangrijk om op zoek te gaan naar ondersteunende relaties met familie, vrienden en peers die een afhankelijk individu kunnen aanmoedigen in zijn herstelproces (Best, 2010; Granfield & Cloud, 2001; Laudet, Savage, & Mahmood, 2002). 5.3.1.2. Veiligheid installeren. Laudet en Best (2010) stellen in hun wetenschappelijk artikel drie basisvoorwaarden voorop waaraan voldaan moet worden, alvorens recovery kan aangevangen worden. Ten eerste moeten drugsafhankelijken over een veilige woon- en leefsituatie beschikken. Ten tweede, moeten
48
druggerelateerde symptomen en gezondheidsklachten aanzienlijk gereduceerd zijn. En als laatste voorwaarde, moet er aan een mensenrechtenbenadering worden tegemoet gekomen door het installeren van hoop en zelfvertrouwen. Uit de dieptegespreken met oudere opiaatafhankelijken, kan er worden vastgesteld dat methadon en het MSOC voldoende tegemoet komen aan de laatste twee voorwaarden. Methadon laat de respondenten “minder ziek” voelen, dokters bieden medische ondersteuning, assistenten verlenen psychosociale begeleiding en het MSOC neemt ten aanzien van zijn ouder cliënteel klaarblijkelijk een menswaardige houding in. De eerste voorwaarde vormt voor het merendeel van de onderzoeksubjecten echter nog een probleem. Het valt op dat deze individuen zich ook meer identificeren als “not being in recovery”. Ze voelen zich waardeloos, ondernemen pogingen om abstinent te blijven – vaak zonder veel succes - en beschouwen bepaalde voorwaarden zoals een woonst of een zinvolle dagbesteding als noodzakelijk om tot recovery te komen. Nochtans kunnen deze ouderen wel degelijk beschouwd worden als “in recovery”, aangezien ze zich bewust zijn van hun verslavingsproblematiek en een wens hebben naar een meer positieve en stabiele levensstijl (Laudet, 2007). Deze observatie duidt op het gegeven dat methadon en het MSOC nog beperkt tegemoet komen aan een stabiele en veilige woonsituatie die ouderen als noodzakelijk ervaren om tot recovery te komen. Het aanbieden van een ondersteuning die is gericht op het zoeken naar een eigen woonst en het realiseren van een zinvolle dagbesteding, valt dus enigszins aan te raden. 5.3.1.2.1. ZINVOLLE DAGBESTEDING AANMOEDIGEN Behandelingen zouden drugsafhankelijken kunnen aanmoedigen tot de realisatie van nietdruggerelateerde interesses en vrijetijdsbesteding. Op deze manier wordt hun aandacht afgeleid van illegale drugtriggers en staat hun leven minder in teken van gebruik. Hobby’s of interesses bieden het voordeel dat ze een bijkomend en voortgezet middelenmisbruik aanzienlijk kunnen verlagen (Peterson, et.al., 2010). Methadonverstekkende voorzieningen zouden kunnen overwegen om bepaalde sociale en recreatieve activiteiten aan te bieden. Zo zouden ouderen kunnen ingezet worden als vrijwillige ervaringsdeskundige, zouden ze kunnen betrokken worden in preventieve vormingen aan schoolgaande jongeren, of zouden er zelfhulp- of oudergroepen kunnen georganiseerd worden die leeftijdgenoten met een gelijkaardige verslavingsproblematiek samenbrengen. Deze alternatieve ideeën en activiteiten werden tijdens de dieptegesprekken meermaals aangehaald en werden door de onderzoeksubjecten met groot enthousiasme onthaald. Voorzieningen hebben echter vaak niet de financiële en praktische middelen om zulke activiteiten aan te reiken. Zorgwerkers kunnen evenzeer ondersteuning bieden door de persoonlijke interesses en wensen naar een vrijetijdsbesteding, bij ouderen te bevragen. Vervolgens kan er worden doorverwezen naar organisaties of kunnen er hulpbronnen worden ingezet die tot een zinvolle dagbesteding bijdragen, én waarbinnen de interesses en ambities volop zijn geïntegreerd (Neale, Bloor & MCKeganey, 2007). 5.3.1.2.2. E EN STABIELE LEVENSSTIJL AANMOEDIGEN Zoals deze masterproef aantoont, ervaren ouderen instabiele leef- en woonomstandigheden als een zware barrière om tot herstel en gecontroleerd gebruik te komen. Een stabiele levensstijl situeert zich op diverse levensdomeinen en vereist een holistische en omvangrijke psychosociale ondersteuning. Ten eerste moeten ouderen ondersteund worden in de zoektocht en het behoud van
49
een stabiele en veilige huisvestiging. Ten tweede, moet er geïnvesteerd worden in hun probleemoplossende vaardigheden waardoor ze gemakkelijker leren omgaan met negatieve levenservaringen en hoge risicosituaties zoals druggerelateerde verlieservaringen, dreigende uithuiszetting, financiële schulden, stigmatisering, een beschikbaar drugsaanbod en dergelijke (Gray & Fraser, 2005). Ouderen confronteren met de nadelen, risico’s en het verlies dat resulteert uit een problematisch en voortgezet gebruik, kan eveneens bijdragen tot een positieve gedragsverandering en stabiele levensstijl (Granfield, & Cloud, 2001; Laudet, 2007; Laudet, Savage, & Mahmood, 2002). 5.3.1.3. Sociale netwerkverbreding Investeren in sociale relaties en netwerkverbreding helpt ouderen om uit hun sociaal geïsoleerde en eenzame positie te treden (Rajaratnam, et.al., 2009; Rosen, et.al., 2011). Dit is een wenselijke interventie, aangezien onderzoeksubjecten een tekort aan een sociaal netwerk aangeven en ze sociale relaties als een belangrijke steunbron beschouwen. Eerder is het belang van sociaal kapitaal voor het ontwikkelen van spontane recovery aangetoond. Dit is zeker en vast een meerwaarde voor oudere mensen. Zo draagt een sociaal netwerk bij tot een verbeterd algemeen welbevinden en kan het ouderen zelfs motiveren tot een drugsvrij leven (Beynon, et.al., 2009; Granfield & Cloud, 2001, Levy & Anderson, 2011). Ouderen inzetten als ervaringsdeskundigen of het organiseren van zelfhulpen oudergroepen zijn voorbeelden van sociale interventies. 5.3.1.3.1. ZELFHULPGROEPEN Zelfhulp-, praat- of herstelgroepen brengen mensen met een gelijkaardige verslavingsproblematiek samen en moedigt afhankelijken aan tot een langdurig herstelproces (White & Kurtz, 2006). Laudet en collega’s (2000) deden onderzoek naar relevante ondersteuningsvormen die afhankelijken tot recovery kunnen aanzetten. Laudet beargumenteerde de meerwaarde van zelfhulpgroepen door op volgende voordelen te wijzen. Ten eerste draagt een herstelgroep bij tot een gevoel van solidariteit en verbondenheid. Afhankelijken voelen zich door lotgenoten ondersteund en worden aangemoedigd tot een positieve levensstijl en gedragsverandering. Ten tweede biedt een praatgroep de opportuniteit om onder elkaar ervaringen en probleemoplossende vaardigheden uit te wisselen. Deze gedeelde ervaringen helpen een individu om op een meer adequate manier met stress, moeilijkheden en drugstriggers om te gaan. Ten derde, worden afhankelijken door hun deelname uit hun sociale isolatie gehaald. Peers treden met elkaar in sociaal contact waaruit vriendschappelijke relaties kunnen voortkomen. Zelfhulpgroepen kunnen dus bijdragen tot sociale netwerkverbreding. Ten vierde beschikken praatgroepen over een aantal rolmodellen, waaraan peers zich kunnen optrekken. Deze rolmodellen zijn reeds tot stabiele recovery gekomen en kunnen anderen aanmoedigen tot progressie en positieve verandering. Een laatste voordeel ligt in de verwerving van persoonlijke zelfonthulling. Gebruikers leren in zelfhulpgroepen met derden praten over moeilijkheden en emoties. Dit kan afhankelijken stimuleren tot het stellen van een hulpvraag. Een herstelgroep kan dus een interessant alternatief zijn voor het aantal onderzoeksubjecten die binnen deze masterproef enige moeite ervoeren in het stellen van een hulpvraag. Dit biedt het voordeel dat er vroegtijdiger kan worden opgetreden ten aanzien van kwetsbare factoren, die aanleiding kunnen geven tot terugval en escalerend gebruik. Heel wat ouderen uit dit onderzoek, uitten open te staan voor een aansluiting bij een zelfhulp- of praatgroep. Ze zagen een persoonlijke meerwaarde in deze groepen voor het tot stand brengen van solidariteit, het leggen van sociaal contacten en het voeren van spontane babbels met lotgenoten die eenzelfde leed en ervaringen delen. Methadonverstrekkende voorzieningen zouden ouderen kunnen
50
aanmoedigen tot deelname, door hen te informeren over bestaande lokale praat- en herstelgroepen (Laudet, 2007; Laudet & Best, 2010; Laudet, Savage, & Mahmood, 2002; White & Kurtz, 2006). 5.3.1.3.2. OUDEREN INSCHAKELEN ALS ERVARINGSDESKUNDIGEN Heel wat oudere opiaatafhankelijken die aan deze studie deelnamen, hebben de ambitie om als “ervaringsdeskundige” betrokken te worden in de drughulpverlening. Ze willen hun vele levenservaringen functioneel inzetten om lotgenoten en jongeren met een gelijkaardige verslavingsproblematiek te helpen en te ondersteunen in hun herstelproces. Methadonverstrekkende voorzieningen kunnen deze ambitie praktisch aanwenden. Door ouderen een aandeel te geven in de begeleiding van jongere cliënten, wordt de voorziening in een aantal zorgtaken verlicht. Tegelijkertijd, wordt er bijgedragen tot maatschappelijke betrokkenheid van ouderen. Het opnemen van een rol als ervaringsdeskundige, stimuleert een positief zelfbeeld. Doordat ouderen iets kunnen “teruggeven” aan de maatschappij, voelen ze zich waardevol, betekenisvol en nuttig (Laudet, 2007 en 2010). Ouderen inzetten als vrijwilligers of ervaringsdeskundigen draagt niet alleen bij tot hun positieve zelfwaarde, maar verschaft hen tegelijkertijd een zinvolle dagbesteding. 5.3.1.4.
Aandachtspunten en meerwaarde van de integratie van een recovery zorgmodel voor de hulpverlening en het drugbeleid Ouderen ondersteunen in hun recovery, gaat gepaard met een multi dimensionele behandeling die inspeelt op een stabiel en langdurig herstelproces. Deze intensieve hulpverlening vereist voor methadonverstrekkende voorzieningen dan ook meer financiële en praktische middelen die door de overheid worden verstrekt zoals subsidies en een grotere personeelsbezetting. Ouderen in recovery kunnen reeds aanzienlijk ondersteund worden, door een transdisciplinaire samenwerking met andere voorzieningen en hulpverlenende instanties (White & Loveland, 2003). Deze herstelgerichte benadering vormt dan ook een uitdaging voor het huidige artikel 107 betreffende “de vermaatschappelijking van de zorg” -, dat in 2010 door de overheid werd geïntroduceerd. Deze wet komt tegemoet aan het subsidiariteitsprincipe van de hulpverlening, door het aantal ziekenhuisbedden in de psychiatrie aanzienlijk te verlagen. Dit ten voordele van een grotere investering in ambulante en contextgerichte ondersteuning zoals casemanagement, thuis- en trajectbegeleiding. Op deze manier wil de overheid meer tegemoet komen aan de individuele noden en behoeften van chronisch zieke patiënten. Er wordt gestreefd naar een multidimensioneel en individu gestuurd zorgcircuit, dat ondersteuning biedt in de eigen context en leefomgeving van patiënten. Op deze manier wordt het aantal residentiële begeleidingen gereduceerd, kunnen chronisch zieke patiënten sneller doorstromen uit een intensieve hulpverlening en wordt er meer ingespeeld op hun maatschappelijke en sociale integratie. Deze wet stelt een herstelgerichte benadering duidelijk voorop door zijn streven naar emancipatie, empowerment en langdurig herstel van psychiatrische patiënten (Informatienota art. 107, z.j.; Van Hecke, et.al., 2011). Op basis van deze masterproef kan er geconcludeerd worden, dat oudere opiaatgebruikers vanwege hun complex probleemprofiel en hun chronische verslavingsproblematiek alle baat hebben bij art. 107. Deze vaststellingen wijzen op de nood aan een drugbeleid dat meer ondersteunend inwerkt op de psychosociale moeilijkheden en de thuissituatie van ouderen. Het Gents medisch sociaal opvangcentrum aanschouwt art. 107 als veelbelovend, maar ervaart nog grote barrières in de integratie en de toepassing van deze wet. Het MSOC constateert dat dit artikel weinig -tot geen – mogelijkheden biedt voor hun ouder cliënteel van opiaatgebruikers, die een grote vraag hebben naar
51
een lange termijn en continue ondersteuning zoals bijvoorbeeld “zorgwonen”. De voorziening is in samenwerking en in overleg met andere hulpverlenende instanties, momenteel op zoek naar passende oplossingen en antwoorden voor dit hiaat. Tot op vandaag zonder enig resultaat (Verplaetse, 2013). Het beleid staat vandaag voor de grote uitdaging om art. 107, een laagdrempelige invulling te geven in functie van ouderen die kampen met een langdurige verslavingsproblematiek en die dus evenzeer als chronisch zieke patiënten kunnen beschouwd worden. Het is wetenschappelijk bewezen dat cliënten die over een groter sociaal kapitaal beschikken, op termijn minder nood hebben aan een ingrijpende en intensieve drugbehandeling (Best, 2010; Laudet & Best, 2010). Een grotere investering in sociale hulpbronnen kan een positieve invloed hebben op de efficiënte werking van methadonverstrekkende voorzieningen. Door in te spelen op recovery, geraken oudere opiaatafhankelijken immers vlugger gestabiliseerd waardoor ze sneller naar lokale apothekers kunnen doorverwezen worden. Dit geeft methadonverstrekkende voorzieningen de ruimte om te investeren in de recovery van nieuwkomers, die evenzeer kampen met een ernstige en chronische verslavingsproblematiek. Een herstelgerichte psychosociale benadering leidt dus tot een snellere doorstroming van ouderen naar een minder intensieve hulpverleningsvorm waardoor wachtlijsten worden gereduceerd en een nieuwe instroom wordt gestimuleerd. Daarnaast ligt de meerwaarde van dit zorgmodel in een aanzienlijk verminderd illegaal middelengebruik bij afhankelijken, en dit zowel tijdens als na het volgen van een methadonprogramma (Amato, et.al., 2011). Doordat ouderen sneller gestabiliseerd geraken en een verlaagd drugsmisbruik vertonen, wordt er eveneens tegemoet gekomen aan een verbeterd maatschappelijk welbevinden. Er bestaat namelijk wetenschappelijke evidentie voor de positieve correlatie tussen een aanwezige kwetsbaarheid en riskant middelengebruik. Anders verwoord, een grotere aanwezigheid van psychosociale moeilijkheden resulteert in een schadelijker illegaal drugsgebruik (Ezard, 2001). De integratie van een “recovery zorgmodel”, biedt dus een absolute meerwaarde voor de harm reduction. Deze meerwaarde werd eerder al benadrukt in de kritische onderzoekanalyse van Ezard (2001). Zij gelooft dat positieve veranderingen in de kwetsbaarheid van afhankelijken spontaner wijs zullen leiden tot een verminderd schadelijk middelengebruik. Deze benadering gaat ervan uit dat een individu met een verbeterd algemeen welbevinden en een verhoogde levenskwaliteit, meer zal investeren in zelfzorg en veiliger drugsgebruik. Hierdoor worden druggerelateerde risico’s niet alleen op individueel maar ook op maatschappelijk niveau aanmerkelijk gereduceerd zoals de infectieuze transmissie van HPC. De meerwaarde van een langdurige recovery voor de schade beperkende hulpverlening ligt dus in het causale effect van persoonlijk welbevinden op de algemene volksgezondheid. De integratie van een “herstelgerichte benadering” moet zich aanpassen aan de eigenheid van de methadonverstrekkende voorziening en moet dus creatief worden vormgegeven in de huidige manier van begeleiden en behandelen. Een “recovery” zorgmodel mag absoluut niet opgevat worden als een “kookboek-geneeskunde”(White & Loveland, 2003). Dit zorgmodel heeft voornamelijk het doel om voorzieningen te sensibiliseren om meer rekening te houden met onderliggende noden en behoeften die ouderen in recovery kunnen belemmeren in hun herstelproces. 5.3.2. Enkele organisatorische richtlijnen Bovenstaande continue behandelingsinterventies situeren zich binnen het “recovery zorgmodel”. Om in te spelen op de negatieve perceptie van ouderen op het gebruik van methadon en de aanwezigheid van jongere druggebruikers, kunnen er eveneens enkele organisatorische richtlijnen
52
aanbevolen worden. Het is echter belangrijk om te vermelden, dat deze aanbevelingen minder doeltreffend zijn in vergelijking met continue behandelingsinterventies opdat ze weinig bijdragen tot de recovery van ouderen. 5.3.2.1. Kloof tussen oude en jonge generatie drugsafhankelijken Methadononderhoudsbehandelingen en medisch sociale opvangcentra zouden kunnen overwegen om een aparte behandelingsruimte in te richten die ouderen afscheidt van het jonger cliënteel. Dit voorstel werd als praktische aanbeveling in de kwalitatieve studie van Ayres en collega’s (2012) naar voren geschoven. Deze ruimte heeft als eerste voordeel dat oudere opiaatafhankelijken in alle rust en veiligheid hun dosis methadon kunnen afhalen en dat ze zich meer welgekomen voelen in de voorziening. Doordat ouderen als doelgroep worden samengebracht, kunnen ze tevens gemakkelijker sociaal contact leggen en met elkaar in gesprek treden. Ten tweede, worden ouderen minder blootgesteld aan een beschikbaar drugsaanbod aangezien ze jongeren meermaals beschuldigen van drugshandel binnen de muren van het medisch sociale opvangcentrum. Doordat deze drugstrigger wordt weggenomen, zullen ze hun dagelijkse registratie als een minder grote barrière ervaren. Er zijn echter ook enkele nadelen gekoppeld aan een aparte behandelingsruimte. Ten eerste biedt dit alternatief geen oplossing voor de kloof tussen de oude en jonge generatie druggebruikers. Integendeel, de distantiërende houding van ouderen wordt hierdoor alleen maar versterkt. Ten tweede, eist dit voorstel een zware tol van methadonverstrekkende voorzieningen. De praktische haalbaarheid valt dan ook enigszins te betwijfelen. De kans is uitermate groot dat voorzieningen over onvoldoende infrastructuur en financiële middelen beschikken om deze desbetreffende ruimte te installeren. Ten derde, biedt deze behandelingsruimte geen oplossing voor de beperkte veerkracht van oudere opiaatafhankelijken om weerstand te bieden tegen craving en illegale drugs die hen door jongeren – of andere peers - worden aangeboden. Ouderen hebben waarschijnlijk meer baat bij een herstelgerichte benadering. Het verwerven van probleemoplossende vaardigheden en coping, draagt bij tot hun veerkracht en zal er automatisch voor zorgen dat ze craving en illegale drugs gemakkelijker aan zich voorbij kunnen laten gaan. Door een versterkte veerkracht kunnen ouderen het aanwezige drugsaanbod als minder lastig ervaren wat hun frustratie in jongeren tegelijkertijd doet afnemen. Naast een aparte behandelingsruimte, zouden methadonverstrekkers een strenger controlebeleid kunnen implementeren ten aanzien van cliënten die binnen de muren van de voorziening illegale drugs verstrekken. Het opleggen van sancties aan regelovertreders, kan bijdragen tot minder conflict en agressiviteit tussen cliënten onderling. 5.3.2.2. Perceptie over schadelijke effecten van methadon Methadonverstrekkende voorzieningen zouden hun aanbod van substitutiemiddelen kunnen verruimen, in teken van een grotere keuzevrijheid van opiaatafhankelijken. Vandaag komen alternatieve onderhoudsbehandelingen stilletjes aan in opmars (Fisher, et.al., 2005) en wordt het substituut methadon geleidelijk aan meer vervangen door buprenorfine (Broeckaert, & Vanderplasschen, 2012; Fisher, et.al., 2002 en 2005; Ward, Hall, & Mattick, 1999). Een alternatief substituut biedt het voordeel dat de negatieve bijwerkingen van methadon zoals langdurige ontwenning, dagelijkse dosering en het risico op overdosis beter worden opgevangen. Buprenorfine heeft bijvoorbeeld een meer langdurige maar gelijkaardige werking in vergelijking met
53
methadon. Dit houdt in dat buprenorfine niet langer dagelijks moet worden ingenomen. Ondanks zijn minder sterke en intensieve ontwenningsduur bij een abrupte stopzetting, neutraliseert buprenorfine echter minder goed de ontwenningsverschijnselen die uit het gebruik van heroïne resulteren (Ward, Hall & Mattick, 1999). Het is echter de vraag of buprenorfine op basis van dit neveneffect, oudere opiaatafhankelijken wel genoeg voldoening kan geven. De meeste respondenten wezen namelijk op de grote meerwaarde van methadon voor het wegnemen van de fysieke ontwenningsverschijnselen ten gevolge van heroïne-gebruik. Hierdoor voelen ze zich minder ziek en zijn ze beter in staat om maatschappelijk te functioneren. Eveneens, wordt buprenorfine minder aanbevolen voor opiaatafhankelijken die nood hebben aan een hoge dosis methadon (Lobmaier, et.al., 2010). Het is echter van groot belang dat zorgwerkers zich houden aan hun informatieplicht en cliënten adequaat inlichten over de fysieke aard, de neveneffecten en de feitelijke symptomen die met het gebruik van methadon gepaard gaan. Zo worden mythes en verkeerde percepties over schadelijke bijwerkingen, niet langer in de hand gewerkt en krijgen afhankelijken een objectiever beeld over de effecten en gevolgen van methadon (Fischer, et.al., 2005; Peterson, et.al., 2010; Stancliff, et.al., 2002). 5.4.
Tekorten van studie en implicaties voor toekomstig wetenschappelijk onderzoek.
5.4.1. Tekorten. De resultaten van deze masterproef kunnen niet gegeneraliseerd worden naar de volledige populatie van oudere opiaatafhankelijken die in België of in Vlaanderen een methadononderhoudsbehandeling volgen. Een belangrijk tekort van dit onderzoek ligt in zijn specifieke situering in het Gents medisch sociaal opvangcentrum. Daarnaast baseren de resultaten zich slechts op een beperkt aantal – voornamelijk mannelijke - oudere opiaatafhankelijken en bestaat de steekproef volledig uit werklozen. Vermoedelijk zullen ouderen met een job of een dagbesteding, een totaal andere betekenis verlenen aan methadon en psychosociale begeleiding. Dit tekort kan er tevens toe leiden dat een gebrek aan een zinvolle dagbesteding door de onderzoekdeelnemers als een zwaardere last wordt ervaren en omschreven. Door hoofdzakelijk te focussen op de noden en behoeften, brengt deze masterproef eerder een reductionistisch beeld van oudere opiaatafhankelijken naar voor. Tijdens de gesprekken werd er vooral stilgestaan bij hun moeilijkheden en klachten, waardoor er minder aandacht werd besteed aan hun persoonlijke sterktes en capaciteiten. Een integratieve benadering van zowel de noden als sterktes is echter een belangrijk uitgangspunt om een totaalbeeld te krijgen op de draagkracht en algemeen welbevinden van oudere drugsafhankelijken. De dieptegesprekken met ouderen werden gedurende de kerstperiode gevoerd. Kerstdagen worden vaak beschouwd als een familiale gelegenheid. Deze dagen kunnen voor veel ouderen emotioneel pijnlijk zijn doordat ze meer geconfronteerd worden met hun sociaal geïsoleerde en eenzame positie. Deze gemoederen kunnen leiden tot vertekende studieresultaten. Zo kunnen sociaal gebroken relaties en een gering sociaal netwerk op zulke “emotionele” momenten als een zwaardere last worden aangegeven. Sociale wenselijkheid kan eveneens de resultaten negatief invloeden. Zo kunnen ouderen zich weerhouden om negatieve ervaringen over hun begeleiding in het MSOC te delen, uit angst dat deze
54
openheid zou bijdragen tot uitsluiting of een verminderde behandelingskwaliteit. Deze sociale wenselijkheid zou de vastgestelde algemene tevredenheid over het MSOC, gedeeltelijk kunnen verklaren. Het is tevens mogelijk dat ouderen een sociaal wenselijke verantwoording afleggen voor hun bijkomend middelengebruik. Deze studie kan de indruk wekken dat hun illegaal middelengebruik voornamelijk wordt gestuurd vanuit erbarmelijke leefomstandigheden. Craving speelt ongetwijfeld ook een belangrijke modererende rol in hun illegaal bijgebruik. Ieder gesprek vond plaats nadat deelnemers hun dosis methadon en medicatie kregen toegediend. Deze medische middelen kunnen versuffende en verdovende neveneffecten veroorzaken die negatief kunnen inwerken op de kwaliteit van gespreksvoering. Zo kunnen deze middelen een verminderd concentratievermogen of motivatie teweegbrengen. Medicatie kan dus een negatieve impact hebben op de oprechtheid van de antwoorden en verhalen van de bevraagde ouderen. 5.4.2. Implicaties voor toekomstig wetenschappelijk onderzoek. Deze masterproef kan een aanleiding zijn voor toekomstig wetenschappelijk onderzoek. Ten eerste moet er in België meer kwalitatief onderzoek gevoerd worden naar de hulpvraag en behandelingservaringen van oudere drugsafhankelijken, én dit voor zowel ouderen met als zonder een zinvolle dagbesteding. Een vergelijkend onderzoek naar de verschillen in de noden en behoeften tussen ouderen en jongeren biedt de voorkeur. Daarnaast kan het nuttig zijn om dieper in te zoomen op een potentiële kloof tussen de oudere en jongere drug cult. Verschillen in subcultuur kunnen een mogelijke verklaring bieden voor de aanwezige noden en lasten van ouderen. Tevens kan het interessant zijn om toekomstig onderzoek te wijten aan moeilijk bereikbare oudere opiaatafhankelijken. Op deze manier wordt er inzicht verworven in barrières die ouderen van een behandeling weerhouden. Ten tweede moet de interactie tussen methadononderhoudsbehandelingen en recovery beter in kaart worden gebracht. Factoren die recovery van opiaatafhankelijken kunnen stimuleren en belemmeren, moeten geïdentificeerd worden en beter in beeld worden gebracht. Er moet nagegaan worden hoe voorzieningen beter tegemoet kunnen komen aan een langdurig herstelproces, verbeterde leef- en woonomstandigheden, levenskwaliteit en algemeen welzijn van drugsafhankelijken. Deze wetenschappelijke implicaties kunnen bijdragen tot de uitbouw van meer effectieve en kwaliteitsvolle drugbehandelingen in functie van ouderen met een verslavingsproblematiek, die vandaag meer en meer door de mazen van het hulpverleningsnetwerk dreigen te vallen.
55
6. Conclusie Er treedt vandaag een steeds sterkere vergrijzing op onder het aantal opiaatafhankelijken. Deze stijgende tendens is echter een zorgwekkend fenomeen, aangezien er binnen de wetenschap en de hulpverlening nog maar weinig aandacht is besteed aan de impact van middelenmisbruik op oudere leeftijd. Tevens wordt de actuele harm reduction regelmatig bekritiseerd omwille van zijn sterke focus op de volksgezondheid, en dit in het nadeel van het individueel welbevinden van afhankelijken. Op basis van deze bevindingen kan er geconcludeerd worden, dat een specifieke ouderenzorg in functie van een verbeterde levenskwaliteit én algemeen welbevinden voor oudere afhankelijken, hoe langer hoe meer een prioriteit wordt. Deze exploratieve masterproef staat volledig in teken van oudere opiaatafhankelijken, die reeds geruime jaren in het Gents medisch sociaal opvangcentrum met methadon worden behandeld. Deze studie heeft tot doel om aan de hand van kwalitatieve onderzoeksvoering, hun probleemprofiel te identificeren. Uit de gesprekken met ouderen, kunnen er een aantal kwetsbare factoren worden afgeleid die aanleiding kunnen geven tot een voortgezet drugsgebruik. Psychologische en sociale factoren zoals een negatief zelfbeeld, een gering sociaal netwerk, een weinig zinvolle dagbesteding, financiële problemen, dreigende dakloosheid en stigmatisering werden als meest zware barrières voor hun herstelproces aangegeven. Enige belangstelling voor deze vastgestelde kwetsbaarheid is vereist, aangezien er een hoge prevalentie van bijkomend en voortgezet illegaal middelengebruik kan worden vastgesteld bij het aantal oudere opiaatafhankelijken, die aan deze studie hebben deelgenomen. Deze hoge prevalentie kan verklaard worden door een gebrek aan probleemoplossende vaardigheden en coping, die een individu in staat stelt om op een adequate manier met psychosociale moeilijkheden en distress om te gaan. Deze vaststelling toont de nood aan van behandelingsinterventies, die meer inspelen op de kwetsbaar- en weerloosheid die illegaal middelengebruik bij ouderen veroorzaakt en in stand houdt. Om oudere opiaatafhankelijken optimaal te ondersteunen in een duurzaam herstelproces, is het aan te raden om methadononderhoudsbehandelingen meer te laten vertrekken vanuit een “recovery” benadering. Recovery streeft naar een langdurig herstelproces, en tracht een verhoogde kwetsbaarheid voor middelengebruik maximaal op te vangen en weg te werken door het versterken van persoonsgebonden natuurlijke en sociale hulpbronnen. Hierdoor wordt een afhankelijk individu gestimuleerd tot een stabiel en langdurig herstelproces van hun verslavingsproblematiek, wat eveneens bijdraagt tot een verbeterde levenskwaliteit en algemeen welbevinden. Oudere afhankelijken helpen in hun coping-mechanismen én in het vinden - en het behoud - van zowel een zinvolle dagbesteding als een veilige leef- en woonsituatie, zijn betekenisvolle interventies die tot recovery kunnen bijdragen. Ook sociale netwerkverbreding – zoals een deelname aan een zelfhulpgroep - is uitermate belangrijk voor het bevorderen van een langdurig herstelproces. Kortom, recovery spitst zich niet louter en alleen toe op een gereduceerd problematisch middelengebruik, maar speelt tevens in grote mate in op een verbeterd fysiologisch, psychisch en sociaal welbevinden. Een verhoogde levenskwaliteit gaat tevens gepaard met een sterkere veerkracht, die ouderen beter beschermt en weerbaarder maakt tegen psychologische en sociale moeilijkheden. Hierdoor is men beter in staat om met dagdagelijkse distress om te gaan. De integratie van een zorgmodel dat is gericht op een langdurige recovery, biedt een absolute meerwaarde voor de harm reduction. Ten eerste geraken oudere opiaatverslaafden veel sneller gestabiliseerd, waardoor ze vlugger kunnen doorstromen naar een minder intensieve
56
hulpverleningsvorm zoals take home dosissen van methadon en de lokale apotheek. Dit leidt tot het positief gevolg dat wachtlijsten binnen onderhoudsbehandelingen worden ingekort. Nieuwkomers kunnen hierdoor gemakkelijker instromen. Een verbeterde levenskwaliteit heeft ten tweede een positieve impact op het schadelijk middelengebruik van een afhankelijk individu. Ouderen zullen minder terugvallen op illegale middelen om zorgen en distress weg te nemen, waardoor de volksgezondheid op maatschappelijk niveau minder wordt bedreigd. Naast een vastgestelde kwetsbaarheid, kon deze masterproef uit de gesprekken met ouderen een opmerkelijke misnoegdheid vaststellen op het vlak van een dagelijkse dosering van methadon en de grote aanwezigheid van een jonger cliënteel binnen het medisch sociaal opvangcentrum. Alternatieven zoals een keuze aanbod in het soort substitutiemiddel en het installeren van een aparte behandelingsruimte die van jongeren is afgescheiden, kunnen aan deze barrières tegemoet komen. Deze aanbevelingen zijn echter louter organisatorisch van aard en dus minder effectief in vergelijking met continue interventies, die inspelen op een stabiele en langdurige recovery. Afhankelijk van de praktische en financiële haalbaarheid, kunnen methadonverstrekkende voorzieningen overwegen om dit recovery zorgmodel en deze organisatorische richtlijnen te combineren, én dit in het voordeel van oudere opiaatafhankelijken.
57
7. Referentielijst Alexander, B.K. & Hadaway, P.F. (1982). Opiate addiction: The case for an adaptive orientation. Psychological Bulletin. 92 (2): 367-381. Al-Tayyib, A.A. Injection drug users’ experience with and attitudes toward methadone clinics in Denver, CO. (2011). Journal of substance abuse treatment. 41: 30-36. Amato L., Minozzi S., Davoli M. et al. (2011) Psychosocial and pharmacological treatments versus pharmacological treatments for opioid detoxification. Cochrane Database of Systematic Reviews: 2011, 9, Art. No.: CD005031. Anderson, T. L., & Levy, J. A. (2003). Marginality among older injectors in today's illicit drug culture: assessing the impact of ageing. Addiction. 98(6): 761−770. Anstice, S., Strike, C.J., & Brands, B. (2009). Supervised methadone consumption: Client issues and stigma. Substance Use & Misuse. 44(6): 794-808. Arndt S., Gunter T.D., Acion L. (2005). Older admissions to substance abuse treatment in 2001. American Journal of Geriatric Psychiatry. 13:385–392 Arndt, S., Clayton, R. & Schultz, S. K. (2011). Trends in Substance Abuse Treatment 19982008: Increasing Older Adult First-Time Admissions for Illicit Drugs. Amercian journal of geriatric psychiatry. 19 (8): 704-711 Ayres, R.M., Eveson, L., Ingram, J. & Telfer, M. (2012). Treatment experience and needs of older drug users in Bristol, UK. Journal of substance use. 17 (1): 19-31. Berkman N.D, Wechsberg W.M. (2007) Access to treatment-related and support services in methadone treatment programs. Journal of Substance Abuse Treatment. 32:97 – 104. Best, D. (2010) Mapping routes to recovery: the role of recovery groups and communities. In Yates, R. & Malloch, M.S. (eds.) Tackling Addiction. Pathways tot recovery. (pp.:32-44) London: Jessica Kingsley Publishers. Geraadpleegd van http://books.google.be/. Best, D., Bamber, S., Battersby, A., Gilman, M., Groshkova, T., Honor, S., Mccartney, D., Yates, R. (2010). Recovery and Straw Men: An Analysis of the Objections Raised to the Transition to a Recovery Model in UK Addiction Service. Journal of groups in addiction and recovery. 5: 264-288. Beynon, C. M., McVeigh, J., & Roe, B. (2007). Problematic drug use, ageing and older people: Trends in the age of drug users in northwest England. Ageing & Society. 27: 799−810.
58
Beynon, C. M., Roe, B., Duffy, P., & Pickering, L. (2009). Self reported health status, and health service contact, of illicit drug users aged 50 and over: A qualitative interview study in Merseyside, United Kingdom. BMC Geriatrics. 9, 45. Beynon, C.M. (2009). Drug use and ageing: older people do take drugs! Age and ageing. 38 (1). 8-10. Blazer D.G., Wu L.T. (2009). The epidemiology of substance use and disorders among middle aged and elderly community adults: national survey on drug use and health. American Journal Geriatric Psychiatry. 17:237–245 Boerie, M.W., Sterk, C.E. & Elifson, K.W. (2008). Reconceptualizig early and late onset: A life course analysis of older heroin users. The gerontologist. 48 (5): 637-645. Broekaert, E. & Vanderplasschen, W. (2012). Inleiding: Aanpak van de Drugsproblematiek. In Broekaert, E. & Vanderplasschen, W. (eds.) Cursus Drugmisbruik. (pp.: 3-8) Gent: Academia Press. Burns, L., Randall, D., Hall, W.D., Law, M., Butter, T., Bell, J. & Degenhardt, L. (2009). Opioid agonist pharmacotherapy in New South Wales from 1985 to 2006: patient characteristics and patterns and predictors of treatment retention. Addiction. 104 (8): 1363-1372. Carpentier, P.J., Krabbe, P.F.M., van Gogh, M.T., Knapen, L.J.M., Buitelaar, J.K., de Jong, C.A.J., (2009). Psychiatric comorbidity reduces quality of life in chronic methadone maintained patients. American Journal on Addictions. 18 (6): 470–480. Clausen, T., Waal, H., Thoresen, M. & Gossop, M. (2009). Mortality among opiate users: opiod maintenance therapy, age and causes of death. Addiction. 104 (8): 1356-1362. Coviello, D.M., Zanis, D.A., Wesnoski, S.A., & Domis, S.W. (2009). An integrated drug counselling and employment intervention for methadone clients. Journal of Psychoactive Drugs, 41 (2): 189-197. Crome, I., Sidhu, H., & Crome, P. (2009). No longer only a young man's disease—Illicit drugs and older people. The Journal of Nutrition, Health & Aging. 13(2): 141−143. Daniel, R. (2004). Factors associated with illegal drug use among older methadone clients. The gerontologist. 44 (4): 543-547. De Los Cobos, J.P. (2004). A satisfaction survey of opioid-dependent clients at methadone treatment centres in Spain. Drug and alcohol dependence. 73: 307-313. De Maeyer, J., et.al. (2011). A good quality of life under the influence of methadone: A qualitative study among opiate-dependent individuals. International journal of nursing studies. 48: 1244-1257.
59
De Maeyer, J., Vanderplasschen, W. & Broeckaert, E. (2010). Quality of life among opiatedependent individuals: A review of the literature. International journal of drug policy. 21 (5): 364-380 De Maeyer, J., Vanderplasschen, W. & Broekaert, E. (2008). Exploratory study on drug users’ perspectives on Quality of Life. Soc. Indic. Res. 90: 107-126. De Maeyer, J., Vanderplasschen, W., Lammertyn, J., Van Nieuwenhuizen, C., Sabbe, B. & Broekaert, E. (2010). Current quality of life and its determinants among opiate-dependent individuals five years after starting methadone treatment. Quality of life research. 20 (1): 139-150. Deck, D. & Carlson, M.J. (2005). Retention in publicly funded methadone maintenance treatment in two western states. Journal of Behavioral Health Services & Research 32 (1): 43-60. Deering, D., Horn, J. & Frampton, C. M.A. (2012). Clients’ perceptions of opioid substitution treatment: an input to improving the quality of treatment. International journal of mental health nursing. 21: 330-339. Deering, D.E.A et. al. (2011). Consumer and treatment provider perspectives on reducing barriers to opioid substitution treatment and improving treatment attractiveness. Addictive behaviours. 36: 636-642. Di-Cicco-Bloom, B. & Crabtree, B. (2006). The qualitative Research interview. Medical education. 40 (4): 314-321. Dursteler-Macfarland, K.M, Vogel, M., Wiesbeck G.A., Petitjean, S.A. (2011). There is no age limit for methadone: a retrospective cohort study. Substance abuse treatment prevention and policy. 6 (9). Elkader, A.K. (2009). Exploring the relationship between perceived inter-dose opioid withdrawal and patient characteristics in methadone maintenance treatment. Drug and alcohol dependence. 105: 209-214. European monitoring centre for drugs and drug addiction (2010). Treatment and care for older
drug users.
Te
raadplegen op http://www.emcdda.europa.eu/publications/selected-
issues/older-drug-users. European monitoring centre for drugs and drug addiction (2011). Annual report on the state of
the
drugs
problem
in
Europe.
Te
raadplegen
op
http://www.emcdda.europa.eu/publications/annual-report/2011. Ezard, N. (2001) Public health, human rights and the harm reduction paradigm: from risk reduction to vulnerability reduction. International Journal of drug policy. 12 (3): 207-219.
60
Faggiano, F., Vigna-Taglianti, F., Versino, E., Lemma, P., (2003). Methadone maintenance at different dosages for opioid dependence. Cochrane Database Syst. Rev. 3. Fareed, A., Casarella, J., Amar, R., Vayalapalli, S. & Drexler, K. (2009). Benefits of Retention in Methadone Maintenance and Chronic Medical Conditions as Risk Factors for Premature Death Among Older Heroin Addicts. Journal of psychiatric practice. 15 (3): 227-234. Federale overheidsdienst van de volksgezondheid. (z.j.) Informatienota: De implementatie van artikel 107 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinstellingen in de hervorming van de GGZ in uitvoering van de Interministeriële Gemeenschappelijke verklaring van juni 2002
en
2004.
Geraadpleegd
op
15/05/2013,
van
http://www.health.belgium.be/filestore/17906682/informatienotaART107_nl_17906682_nl.pdf Firoz, S & Carlson, G. (2004). Characteristics and treatment outcome of older methadonemaintenance patients. Am J Geriatr Psychiatry. 12: 539-41. Fischer, B., Chin, A. T., Kuo, I., Kirst, M., & Vlahov, D. (2002). Canadian illicit opiate users' views on methadone and other opiate prescription treatment: An exploratory qualitative study. Substance Use & Misuse, 37(4): 495−522 Fischer, B., Rehm, J., Kim, G., & Kirst, M. (2005). Eyes wide shut? – A conceptual and empirical critique of methadone maintenance treatment. European Addiction Research, 11(1): 1-9. Gfroerer, J., Penne, M., Pemberton, M., & Folsom, R. (2003). Substance abuse treatment need among older adults in 2020: The impact of the aging baby-boom cohort. Drug and Alcohol Dependence. 69(2): 127−135. Gourlay, J., Ricciardelli, L., Ridge, D., (2005). Users’ experiences of heroin and methadone treatment. Substance Use & Misuse. 40 (12): 1875–1882. Granfield, R. & Cloud, W. (2001) Social context and “natural recovery”: the role of social capital in the resolution of drug-associated problems. Substance use and misuse. 36 (11): 1543-1570. Gray, P., & Fraser, P. (2005). Housing and heroin use: The role of floating support. Drugs – Education Prevention and Policy. 12(4): 269-278. Guo, S., Winslow,M., Manning, V. & Thane, K.W. (2010). Monthly take home methadone maintenance regime for elderly opium dependent users in Signapore. Annals academy of medicine Signapore. 39 (6): 429-434. Han, B., Gfroerer, J. C., Colliver, J. D., & Penne, M. A. (2009). Substance use disorder among older adults in the United States in 2020. Addiction. 104 (1): 88−96.
61
Hedrich, D., Pirona, A. & Wiessing,L. (2008). From margin to mainstream: the evolution of harm reduction responses to problem drug use in Europe. Drugs: education, prevention and policy. 15(6): 503-517. Hendry, F., & McVittie, C. (2004). Is quality of life a healthy concept? Measuring and understanding life experiences of older people. Qualitative Health Research, 14(7): 961-975. Higgs, P., & Maher, L. (2010). Older injectors: An emerging and under-recognised public health issue. Drug and Alcohol Review, 29(3): 233−234. Hogan B, Hershey L, Ritchey S. (2007) A case study using a patient satisfaction survey to improve the delivery and effectiveness of drug addiction treatment services: Marketing implications and organizational impact. Health Mark Q. 24:93–106 Kalapatapu, R. K. & Sullivan M. A. (2010)Prescription use disorders in older adults. American journal on addictions. 19 (6): 515-522. Kelly, S.M. et al. (2010) The role of patient satisfaction in methadone treatment. The American journal of drug and alcohol abuse. 36: 150-154. Keymeulen, R. (2001). Klippen omzeilen. Terugvalpreventie van polydrugverslaafden. Gent: De Sleutel. King, L. J. & Lay, K. (2007). Late onset of prescription drug abuse or dependence among older adults: implications for treatment. Advances in social work. 8 (2): 264-274. Laudet, A. & Best, D. (2010).The potential of recovery capital. London: RSA projects. Laudet, A. & White, W. (2008). Substance use and misuse. 43: 27-54. Laudet, A., Magura, S., Vogel, H.S & Knight, E. (2000) Addiction services: support, mutual aid and recovery from dual diagnosis. Community mental health journal. 36 (5): 457-476. Laudet, A.B. (2007). What does recovery mean to you? Lessons for the recovery experience for research and practice? Journal of substance abuse treatment. 33: 243-256. Laudet, A.B., Savage, R. & Mahmood, D. (2002) Pathways to long-term recovery. A preliminary investigation. Journal of psychoactive drugs. 34 (3): 305-311.
27
Lemey, L. (2012). Middelenmisbruik bij ouderen. [Powerpointpresentatie] Geraadpleegd op april 2013, van
https://ocmw.antwerpen.be/Docs/Overig/OCMW/SODA/Fora/ouderen/Lieve_Lemey.ppt
Levy, J.A. & Anderson, T. The drug career of the older injector. (2005). Addiction research & theory. 13 (3): 245-258
62
Lobmaier, P., Gossop, M., Waal, H., & Bramness, J., (2010). The pharmacological treatment of opioid addiction, a clinical perspective. Eur J Clin Pharmacol (66): 537–545. Lofwall M.R., Brooner R.K, Bigelow G.E., Kindbom, K. & Strain E.S. (2005) Characteristics of older opioid maintenance patients. Journal of substance abuse treatment. 28 (3): 265-272. Lynskey M. T., Day C., & Hall W. (2003). Alcohol and other drug use disorders among olderaged people. Drug Alcohol Rev 2003. 22: 125–33. Madden A, Lea T, Bath N, Winstock AR. (2008) Satisfaction guaranteed? What clients on methadone and buprenorphine think about their treatment. Drug Alcohol Rev. 27: 671–678. Marlatt, G.A.(1996) Harm reduction: come as you are. Addictive behaviours. 21(6): 779-788. Marlattt, G.A., Blume, A.W; Parks, G.A. (2001) Integrating harm reduction therapy and traditional substance abuse treatment. Journal of Psychoactive drugs. 33 (1): 13-21 Marsch, L.A. (1998). The efficacy of methadone maintenance interventions in reducing illicit opiate use, HIV risk behavior and criminality: A meta-analysis. Addiction. 93 (4): 515-532. Mattick, R.P., Breen, C., Kimber J., & Davoli M. (2009). Methadone maintenance therapy versus no opioid replacement therapy for opioid dependence. Cochrane Database of Systematic Reviews. Issue 3. Art. No.: CD002209. DOI: 10.1002/14651858.CD002209.pub2. Mcgrath, A., Crome, P. & Crome I.B. (2005). Substance misuse in the older population. Postgraduate medical journal. 81 (954): 228-231. MCKeganey, M. (2006). The lure and the loss of Harm reduction in UK drug policy and practice. Addiction research and theory. 14 (6): 557-588. MCKeganey, N., (2005). Abstinence and harm reduction: two roads to one destination? Drugs – Education Prevention and Policy 12 (4): 251–253. MCKeganey, N., Morris, Z., Neale, J., Robertson, M.,(2004). What are drug users looking for when they contact drug services: abstinence of harm reduction? Drugs – Education Prevention and Policy 11 (5): 423–435. Mclellan, A.T. (2002). Have we evaluated addiction treatment correctly? Implications from a chronic care perspective. Addiction. 97 (3): 249-252 Mertens, J.R., & Weisner, C.M. (2000). Predictors of substance abuse treatment retention among women and men in an HMO. Alcohol Clin. Exp. Res. 24: 1525–1533. Mitchell, S.G., et. al. (2009). Incarceration and opioid withdrawal: The experiences of methadone patients and out-of-treatment heroin users. Journal of Psychoactive Drugs 41 (2): 145152.
63
Montagne, M., (2002). Appreciating the user’s perspective: listening to the ‘‘methadonians’’. Substance Use & Misuse 37 (4): 565–570. Mullen, K. & Hammersley, R. (2006)
Attempted cessation of heroin use among men
approaching mid-life. Drugs-education prevention and policy. 13 (1): 77-92. Neale, J., Bloor, M., & MCKeganey, N., (2007). How do heroin users spend their spare time? Drugs – Education Prevention and Policy .14 (3): 231– 246. Peterson, J. A., Schwartz, R. P., Mitchell, S. G. et al. (2010). Why don’t out-of-treatment individuals enter methadone treatment programmes? International Journal of Drug Policy. 21: 36– 42. Rajaratnam R, Sivesind D, Todman M, Roane D, & Seewald R. (2009) The aging methadone maintenance patient: treatment adjustment, long-term success, and quality of life. Journal of Opioid Management. 5:27-37. Reisinger, H.S. et. al. (2009). Premature Discharge from methadone treatment: Patient Perspectives. Journal of psychoactive Drugs. 41 (3): 285-296. Ritchie, J. & Lewis, J. (2003) Qualitative research practice. A guide for social science students and researchers. London: Sage. Geraadpleegd van www.books.google.be. Rosen, D. (2004). Factors associated with illegal drug use among older methadone clients. The Gerontologist. 44 (4): 543−547. Rosen, D., Hunsaker,A., Albert S.M., Cornelius, JR. & Reynolds, C.F. (2011). Characteristics and consequences of heroin use among older adults in the United States: A review of the literature, treatment implications, and recommendations for further research. Addictive behaviors. 36 (4): 279285. Rosen, D., Morse J.Q, &
Reynolds, C.F. (2011). Adapting problem solving therapy for
depressed older adults in methadone maintenance treatment. Journal of substance abuse treatment. 40 (2): 132-141. Rosen, D., Smith, ML. & Reynolds, CF. (2008). The prevalence of mental and physical health disorders among older methadone patients. American journal of geriatric psychiatry. 16 (6): 488-497. Senbanjo, R. et al. (2009). Persistence of heroin use despite methadone treatment: poor coping self efficacy predicts continued heroin use. Drug and alcohol review. 28: 608-615. Sherman, S.G., Hua, W. & Latkin, C.A. (2004). Individual and environmental factors related to quitting heroin injection. Substance use and misuse. 39 (8): 1199-1214.
64
Simmonds, L. & Coomber, R., (2009). Injecting drug users: a stigmatised and stigmatising population. International Journal of Drug Policy. 20 (2): 121–130. Stad Gent. (2013). Medisch-sociaal opvangcentrum voor druggebruikers. Geraadpleegd op 24 januari 2013 van http://www.gent.be/eCache/THE/2/181.cmVjPTQ1NDYw.html Stancliff, S.; Myers, J.E.; Steiner, S. & Drucker, E. (2002) Beliefs about methadone in an innercity methadone clinic. Journal Urban Health. 79: 571-578. Stirling, J.A. (2001). Thematic networks: an analytic tool for qualitative research. Qualitative research. 1(3): 385-405. Trujols, J. et. Al. (2012). Patient satisfaction with methadone maintenance treatment: The relevance of participation in treatment and social functioning. Drug and alcohol dependence. 123: 4147. US department of health and hum services. Substance abuse among older adults, treatment improvement protocol (TIP). Geraadpleegd van http://radar.boisestate.edu/pdfs/TIP26.pdf. Van den Brink, W. (2005) Verslaving, een chronisch recidiverende hersenziekte. 1(2): 47-53. Van Eeckhout, K. (z.j.). Het medisch sociaal opvangcentrum. Geraadpleegd op 24 maart 2013, http://ineenanderland.despiegel.org/index.php?option=com_content&view=article&id=20:hetmedisch-sociaal-opvangcentrum-&catid=6:drugshulpverlening&Itemid=5 Van Hecke, J., Joos, L., Daems, J., Matthysen, V. & De Bruyne, S. (2011). Reorganisatie van de Belgische ggz: betere zorg voor mensen met een ernstige psychiatrische aandoening? Tijdschrift voor psychiatrie. 53 (12): 917-926. Van Hove, G. & Claes, L. (2001). Qualitative research and educational sciences: a reader about useful strategies and tools. Harlow: Pearson. Vanderplasschen, W; Vandevelde, S., & Broeckaert, E. (2012). Therapeutic communities for addiction in Europe. EMCCDA. Veilleux, J.C., Colvin, P.J., Anderson, J., York, C. & Heinz, A.J. (2010) A review of opioid dependence treatment: pharmacologica and psychosocial interventions to treat opioid addiction. Clinical psychology review. 30 (2): 155-156. Vereniging voor alcohol en andere drugsproblemen. (2007). VAD Berichten (Nr 2) [brochure]. Gent: EPO. Geraadpleegd op 5/04/2013 van http://www.vad.be/media/18878/vadnr2-07%20lr.pdf Villafranca, S.W. (2006). Predictors of retention in methadone programs: a signal detection analysis. Drug and alcohol dependence. 83: 218-224. Ward, J., Hall, W. & Mattick, R.P. (1999) Role of maintenance treatment in opioid dependence. Lancet (London England) 353 (9148): 221-226
65
Webb, C. (1999). Analysing qualitative data: computerized and other approaches. Journal of Advanced Nursing 29 (2): 323–330. Wengraf, T. (2001). Qualitative research interviewing. Biographic narrative and semistructured methods. London: Saga. Geraadpleegd van www. books.google.be White, W. & Kurtz, E. (2006). The varieties of recovery experience. International Journal of Self Help and Self Care, 3(1-2): 21-61. White, W. L. (2007). Addiction recovery: its definition and conceptual boundaries. Journal of substance abuse treatment. 33: 229-241. White, W., Boyle, M., & Loveland, D. (2003). Addiction as chronic disease: From rhetoric to clinical application. Alcoholism Treatment Quarterly. 3(4): 107-130. Wu, F. et al. (2012). Methadone maintenance treatment in China: perveived challenges from the perspectives of service providers and patients. Journal of public health: 1-7. Zaller, N. D., Bazazi, A. R., Velazquez, L., & Rich, J. D. (2009). Attitudes toward methadone among out-of-treatment minority injection drug users: Implications for health disparities. International Journal of Environmental Research and Public Health. 6(2): 787−797. Zaller, N. D., et al. (2009). Attitudes toward methadone among out-of-treatment minority injection injection drug users: implications for health disparities. International journal of environmental research and public health. 6: 787-797.
66