Originele, haalbare bewegingsen spelopdrachten voor verschillende bewegingsthema’s
Tijdens deze zevende dag van de leerkracht bewegingsopvoeding dook je op een praktijkgerichte wijze in een deel van het nieuwe leerplan bewegingsopvoeding. Je kon bijna alle bewegingsthema’s exploreren tijdens een omloop met originele, haalbare bewegings- en spelactiviteiten. Daarbij kon je met een groepje collega’s de realisatie van bepaalde leerplandoelen ervaren tijdens verschillende lesmomentjes door bewegings- en spelopdrachten samen uit te voeren. We legden daarbij de focus op motorische competenties en in het bijzonder op de doelen van MC 6, met name groot-motorische bewegingsproblemen oplossen gericht op stabiliteit en voortbeweging en daarbij materialen en voorwerpen hanteren binnen de verschillende bewegingsthema’s.
In deze publicatie werden al de lesmomenten van het circuit voor jou gebundeld. De lectoren bewegingsopvoeding van KAHO Sint-Lieven brachten voor elk bewegingsthema de informatie samen in een infofiche per lesmoment. Je vindt in deze publicatie dus geen lesfiches, maar informatiefiches over de aangeboden lesmomenten waarmee jij je eigen praktijk kan verrijken. In de fiches werden enkel de doelen MC 6 genoteerd als dominant doel. Er zijn vanzelfsprekend nog andere doelen van toepassing. Zo zijn zelfconcept en sociaal functioneren bijvoorbeeld doelen die steeds gelden.
De alternatieven die je vandaag mee hebt bedacht in de verschillende bewegingsposten, worden door lectoren en studenten verwerkt als aanvulling bij wat je hier in de hand hebt. Als jullie inspiratie flink wat hapklare bewegingsopdrachten heeft opgeleverd, zal PEDIC jou die later dit schooljaar digitaal bezorgen.
Hoe dan ook, met dit materiaal kan je nu al aan de slag! We wensen jou heel veel succes.
De lectoren bewegingsopvoeding KAHO Sint-Lieven
2
De pedagogische begeleiding bewegingsopvoeding
De dienst nascholing PEDIC
Infofiche balanceren
Doelgroep: jongste kleuters ✗ oudste kleuters 1ste graad 2de graad 3de graad
Materiaal: Het materiaal is afhankelijk van de eigen locatie, leeftijd en het gemaakte verhaal. Het materiaal moet balanceren uitlokken.
Bewegingsthema: ✗ Balanceren Bal- en dingvaardigheden Hangen, schommelen en slingeren Heffen en dragen Kleine spelen en sportspelen Kruipen, klauteren en klimmen Lopen Ritmisch en expressief bewegen Rotaties Springen Steunen Trekken en duwen
Leerplandoelen: MC. 6: groot-motorische bewegingsproblemen oplossen gericht op stabiliteit en voortbeweging en daarbij materialen en voorwerpen hanteren binnen “balanceren”.
Organisatie:
Leerstofopbouw:
Werkvorm: bewegingsverhaal
Dit bewegingsverhaal is gebaseerd op balanceerkansen uit de directe omgeving, zoals muurtjes, trappen, lijnen, stenen, takken, boomstammen, banken, stoelen, speeltuigen,…
Groepsverdeling: de leerkracht vertelt een bewegingsverhaal en gaat daarbij doorheen het gebouw en buiten. De kleuters voeren de bewegingen en handelingen uit die in het verhaal voorkomen.
Balanceersituaties zijn in de nabije omgeving permanent aanwezig maar worden jammer genoeg te weinig benut.
– Op één been staan terwijl je de ene schoen aan doet en daarna de andere. – Kleuters spelen tikkertje op de hoogte maar met evenwichtsituaties. Wanneer ze op de hoogte zitten, mogen ze dit enkel a.d.h.v. twee steunpunten en de opgelegde L –delen.
De kleuters… 6.1: bewaren en herstellen hun evenwicht bij houdingen en verplaatsingen bij het verplaatsen op een stabiel en onstabiel vlak (balanceren). 6.3: maken snelheid op rollend en/of glijdend materiaal (bvb. alles op wielen, glijplank of -baan, doeken) om in balans deze snelheid te behouden.
IN HET TOVERBOS
Bewegingsverhaal Samen gaan we op weg naar het toverbos. Hebben jullie zin om mee te gaan? Maak jullie dan maar snel klaar zodat we kunnen vertrekken. We trekken onze laarzen aan en onze jas om samen op pad te gaan. Oh wat leuk, allemaal picknicktafels. Maar het is nog geen tijd om te eten. We kunnen misschien een leuk spelletje spelen. Ik heb een idee. We spelen tikkertje op de hoogte. Maar in het toverbos mag je niet zomaar op gelijk welke manier op de hoogte gaan zitten. Je mag slechts twee steunpunten hebben. We mogen ook niet langer dan 5 tellen op de hoogte blijven. Anders zal je bevriezen. Het kan ook wat moeilijker, nu mogen we enkel onze knieën, handen of 1 bil gebruiken…
3
– Trapleuning: naar beneden glijden en nadien terug naar boven klauteren. – Doorheen het gootje stappen richting stenen. – Van de ene steen naar de andere springen. – Paaltjes waarbij de kleuters elkaar helpen. – Stappen op de voegen van de tegels. – Indien ze op een tegel terecht komen: 5 tellen bevroren blijven stil staan. – Op een smal boordje naar een spleet tussen de muur waardoor we aan de andere kant van de muur geraken. De kleuters helpen elkaar doorheen de kloof. – Kleuters lopen op het muurtje waarbij ze elkaar helpen. Halverwege wordt er gewisseld. – Naar beneden lopen van schuin vlak en stoppen aan de tegels. – De kleuters verzinnen zelf hoe ze het best over de tegels gaan (bvb. op de tippen de boogjes volgen, …). – Kleuters kiezen eigen manier: springen van de ene naar de andere trap, de trap helemaal aflopen voordat ze naar de andere gaan. – Stappen van muurtje tot muurtje. – Kleuters verplaatsen zich al zigzaggend doorheen de paaltjes.
4
Dat was leuk, maar in ons toverbos zijn nog heel wat andere leuke dingen te ontdekken. Gaan jullie mee? Oh, we komen aan de grote heuvel. Eerst moeten we helemaal naar beneden om via de andere kant van de heuvel terug naar boven te klauteren. Langs het smalle baantje komen we aan de vijver. We springen van de ene staptegel naar de andere. Over het smalle brugje helemaal tot aan de andere kant van de vijver. In het toverbos mag je enkel op de voegen van de tegels stappen. Stap je toch op een tegel, dan zal je voor 5 tellen bevroren zijn. Wat is het toch leuk in dit toverbos! Maar we zijn er nog lang niet. We moeten nog een heel eind gaan. Jullie zijn toch nog niet moe? We moeten langs het ravijn naar de kloof geraken. Zou ons dat lukken? Ik ben eens benieuwd. Over deze lange boomstam mag je stappen tot aan de tovertrappen. Zorg wel dat je elkaar helpt. Halverwege de boomstammen gaan we eens wisselen. Bij het bergje lopen we snel naar beneden maar let op onderaan want daar mag je zeker en vast de tegels nog niet raken. Zorg dat je op tijd stil staat. Als we dat niet doen, maken we de zwarte elf wakker en die wordt dan heel kwaad. Hoe zouden we heel stil naar de overkant kunnen geraken? Nu zijn we aangekomen bij de trappen. In het toverbos moeten we steeds op een speciale manier naar beneden gaan. Hoe zouden we dat kunnen doen? We lopen van het ene muurtje naar het andere. Hier komen we aan de kronkelweg die ons leidt tot bij het huis van de toverheks.
Dit is slechts een deel van het bewegingsverhaal op maat van oudste kleuters en gebaseerd op balanceermogelijkheden uit de campusomgeving. Of we effectief het huis van de toverheks bereiken zal je te weten komen tijdens de werkwinkel. Dit deel kunnen jullie gebruiken als inspiratiebron voor het maken van een eigen bewegingsverhaal aangepast aan jullie schoolomgeving.
Suggesties voor aanpassingen voor het lager onderwijs: – Moeilijker parcours zoeken op school, verhaal aanpassen en aanvullen met opdrachten, zelf problemen laten oplossen (je moet samen over het muurtje maar mag maar gebruik maken van 3 steunpunten, …). – Probleemoplossend denken. – Zelf een parcours maken doorheen de school en de speelplaats (reis rond de wereld) waarbij de leerlingen de grond niet mogen raken. – Leerlingen krijgen ook materiaal mee om verbindingen tussen verhogen te overbruggen en zo de grond dus toch niet te raken.
Infofiche bal- en dingvaardigheden
Doelgroep: jongste kleuters ✗ oudste kleuters 1ste graad 2de graad 3de graad
Bewegingsthema: Balanceren ✗ Bal- en dingvaardigheden Hangen, schommelen en slingeren Heffen en dragen Kleine spelen en sportspelen Kruipen, klauteren en klimmen Lopen Ritmisch en expressief bewegen Rotaties Springen Steunen Trekken en duwen
Leerplandoelen: MC. 6: groot-motorische bewegingsproblemen oplossen gericht op stabiliteit en voortbeweging en daarbij materialen en voorwerpen hanteren binnen “bal- en dingvaardigheden”. De leerlingen… 6.5: vangen of amortiseren (gecontroleerd tegenhouden of vangen bvb. met de hand of voet of een ander lichaamsdeel zonder dat het wegspringt) een voorwerp dat terugkaatst van een muur of toestel. 6.6: houden een voorwerp dribbelend in beweging (bvb. met twee handen, één hand, zonder en met verplaatsing). 6.11: spelen een voorwerp weg om dat zo precies mogelijk in of tegen een doel te krijgen, gericht te werpen of te mikken. 6.12: spelen een voorwerp weg met slagmateriaal om dat zo precies mogelijk in of tegen een doel te slaan. 6.13: vangen of amortiseren een voorwerp dat gericht aangespeeld wordt door een medespeler of tegenspeler en dat zonder of met (slag)materiaal.
WIEBELTOREN Materiaal: Verschillende ballen/proppen/ handdoeken waarin verschillende knopen liggen... Verschillende kuipen/emmers/ dozen... van verschillende formaten en gewicht.
Organisatie:
Leerstofopbouw: Als opwarming Alle leerlingen krijgen een beker/emmertje/doosje en in dat voorbeeld bij voorkeur een botsende bal. Loop door elkaar, bal in de beker, zorg dat je bal niet uit de beker valt. Wisselen van hand - plaats de beker met bal op je vlakke hand ... variaties … Bal in de ene hand (vrije handkeuze) beker in de andere hand. Loop door de zaal en bots de bal op de grond. Op “signaal” bots de bal op de grond en vang in jouw beker (2 handen - 1 hand - linkerhand - rechterhand - …). Idem met bal dribbel aan de voet. Op signaal schep de bal zo snel mogelijk op met je beker. Leg de bal in evenwicht op de onderzijde van de omgekeerde beker en loop zo door de zaal. Beker vasthouden en bal niet aanraken met de hand. Op signaal bal laten botsen, beker omdraaien en vangen. Ook als de bal valt tijdens het lopen, tracht je zelf de bal terug te vangen met de beker. Bal terug op je omgekeerde beker plaatsen en verder lopen. Bal drijven met de beker en op signaal bal scheppen in de beker. Beker staat op de grond naast de leerling. De bal botsen (dribbelen op de grond) bvb. 5x en dan snel de beker nemen en de botsende bal vangen. (Wie kan dat zonder extra bots…).
5
Mogelijke variaties 1. Creëren van de spelsituatie Groepsindeling: Kinderen werken in groepjes van bijvoorkeur 2 of 3 (voor oneven groepen). Ook werken in teams met meer leerlingen met diverse funties is mogelijk. Taakverdeling/opstelling materiaal: Kind A staat frontaal t.o.v. kind B (1). Kind A beschikt over een aantal “ballen” of “dingen” (2). Kind B beschikt over een aantal voorwerpen/dingen (3) waarmee het kan opvangen. 2. Spelverloop/reglement Kind A speelt het voorwerp naar kind B, kind B probeert het voorwerp te vangen (4). Eens het voorwerp wordt gevangen plaatst kind B het vangtuig met daarin het voorwerp op de grond, neemt een nieuw vangtuig en gaat het volgende voorwerp vangen. Lukt dat, dan wordt het ene vangtuig met voorwerp in het andere geplaast. Wie bouwt de hoogste “wiebeltoren”. Variaties/differentiaties Met dit idee kan je tal van variaties en de nodige differentiaties bedenken. Enkele voorbeelden: (1) Kinderen kunnen werken vanuit verschillende uitgangshoudingen: in zit/in buiklig/rugwaarts rollen door de benen/... (2) Ballen en dingen, variatie in verschillende soorten ballen (groot - klein - zwaar - licht…), gebruik van papierproppen, kledijproppen, ... (3) Gebruik bij het opvangen van bekers, schoendozen, emmers, ijsdozen, plastiek bloempotten (…) in allerlei formaten. Zorg er telkens voor dat het formaat van het gegooide voorwerp overeenstemt met het formaat van het vangtuig. M.a.w. geen volleybal in een schoendoos en geen pingpongbal in een emmer… Ga op zoek naar een goede verhouding zodat er toch stapels kunnen gevormd worden van ± 6 stuks hoog. (4) Variaties in rollen/gooien en stoppen/vangen. Naast de variatie in uitgangshoudingen van gooier en vanger, zijn er ook nog variaties in de wijze waarop het voorwerp naar elkaar wordt gespeeld. Enkele voorbeelden: – Bal rollen + bal stoppen onder beker/bal rollen en in een beker laten rollen en opscheppen. Werken met botsende ballen, variatie in aantal botsen (geen beperking in botsen - 3 x botsen - 2 x botsen - 1 x botsen… = 2de en 3de graad). Bij kleuters en kinderen van de 1ste graad kan je de “wiebeltoren” op de grond laten plaatsen. Oudere kinderen kan je vragen om de wiebeltoren in de handen vast te houden om zo het volgende item te vangen... – Je kan tussen de spelers obstakels plaatsen die het gooien of rollen moeilijker maken. Bvb. leerling A gaat op buik liggen en rolt voorwaarts de bal naar leerling B. Leerling B staat klaar met een emmer en vangt de rollende bal op in de emmer. Tussen deze 2 leerlingen staan echter 2 kegels die je niet mag raken. Andere variaties hierop: rollen of botsen tussen 2 banken. Gooien met bots in hoepel of kleine mat. Gooien over een plint. Gooien over een net... Je kan leerling A laten slaan op het voorwerp, bal vanop de grond slaan en laten rollen, slaan met een rol krantenpapier, slaan met voorwerp, slaan onderhans/bovenhands, met racket, ... Om de activiteit te verhogen kan je bij elke mislukte poging de leerlingen laten wisselen van functie. Om het denkvermogen van leerlingen te stimuleren kan je verschillende voorwerpen aanbieden om aan te gooien en verschillende vangtuigen. Leerlingen moeten dan keuzes maken welke voorwerpen ze combineren om tot de hoogste toren te komen. Bvb. vang een volleybal met een emmer en een pingpongbal in een kegel en niet vice versa. Kinderen moeten in overleg de juiste keuzes maken. NOG VARIATIES !
6
Infofiche hangen, schommelen en slingeren
Doelgroep: jongste kleuters ✗ oudste kleuters 1ste graad 2de graad ✗ 3de graad
Bewegingsthema: Balanceren Bal- en dingvaardigheden ✗ Hangen, schommelen en slingeren Heffen en dragen Kleine spelen en sportspelen Kruipen, klauteren en klimmen Lopen Ritmisch en expressief bewegen Rotaties Springen Steunen Trekken en duwen
Leerplandoelen: MC. 6: groot-motorische bewegingsproblemen oplossen gericht op stabiliteit en voortbeweging en daarbij materialen en voorwerpen hanteren binnen “hangen, schommelen en slingeren”.
De leerlingen… 6.14: dragen en/of verplaatsen het eigen lichaamsgewicht in diverse hangposities (omgekeerd, kniehang, apenhang). 6.15: bewegen in zit of stand op een schommel om de zwaai te starten, te vergroten, te onderhouden of af te remmen. 6.16: bewegen om in hang aan een meebewegend toestel de zwaai te starten, te vergroten, te onderhouden of af te remmen.
ALS AAPJES HEEN EN WEER Materiaal:
Organisatie:
Leerstofopbouw: Inleiding
Stokken en lakens. Vrij rondlopen in de zaal. Grote leerlingen en kleuters door elkaar.
Leerlingen en kleuters vrij laten rondlopen, op signaal neemt de oudste leerling de kleuter vast en laat die ronddraaien, slingeren tussen de benen en omhoog gooien en zijwaarts zwaaien (veiligheid: onder de oksels vastnemen i.p.v. aan de polsen, grote leerlingen buigen door de benen om de kleuters te heffen, veel plaats voorzien zodat botsingen vermeden worden. Tikspel
Overloopspel. Verloopt parallel (2 terreintjes om aantal deelnemers te beperken).
Een aantal grote leerlingen fungeren als vrijplaats: als de kleuters bij het overlopen aan een arm van de grote leerlingen hangen, kunnen ze niet aangetikt worden.
Per 4 2 grote leerlingen werken samen om kleuters 2 grote leerlingen leggen 1 hand op schouder van de andere, kleuters kunnen zo: slingeren aan de armen, apenhang uitvoeren, zwaaien. te laten hangen, slingeren en zwaaien.
7
Stokken tussen twee grote leerlingen: kleuters hangen aan de handen/apenhang. Variatie in hoogte/eigen lichaamsgewicht in beweging brengen of stok heen en weer wiegen. 2 grote leerlingen houden een laken vast, kleuter mag hierin schommelen. Per 2
Rekening houden met gestalte.
– Uitgangshouding: 2 leerlingen van ongeveer zelfde gestalte t.o.v. elkaar: tenen tegen elkaar, elkaar met dubbele polsgreep vastnemen en armen strekken. – 1 grote leerling staat stevig met benen lichtjes gespreid, kleuter klimt op bovenbenen en neemt de handen van de grote vast en durft gaan hangen. – Molentje draaien per 2, handen vast. Afsluiter Sherborne, kleuter tussen benen van oudste en heen en weer schommelen op rustige muziek.
8
Infofiche heffen en dragen
Doelgroep: jongste kleuters oudste kleuters 1ste graad ✗ 2de graad 3de graad
Bewegingsthema: Balanceren Bal- en dingvaardigheden Hangen, schommelen en slingeren ✗ Heffen en dragen Kleine spelen en sportspelen Kruipen, klauteren en klimmen Lopen Ritmisch en expressief bewegen Rotaties Springen Steunen Trekken en duwen
Leerplandoelen: MC. 6: groot-motorische bewegingsproblemen oplossen gericht op stabiliteit en voortbeweging en daarbij materialen en voorwerpen hanteren binnen “heffen en dragen”. De leerlingen… 6.17: heffen en dragen materiaal of medeleerlingen op een veilige en rugsparende manier met een aangepaste krachtdosering waarbij ze nadien gecontroleerd de last neerzetten en loslaten.
HEFFEN EN DRAGEN OP EEN LUDIEKE MANIER… Materiaal:
Organisatie:
Leerstofopbouw:
Post 1: – Grote bladen papier – Stok met stift – Fiches met basistekeningen (huis, boom, …)
4 postjes 5 leerlingen per post 5 minuten werken en dan doorschuiven
Post 1 Vier leerlingen heffen één leerling rustig omhoog en dragen die naar de overzijde. Daar moet de gedragen leerling een tekening maken op een groot blad met behulp van de dragers. De gedragen leerling heeft daarvoor een stok vast waaraan een stift is vastgemaakt.
Post 2: – Met water gevulde parasolvoet en stift – Achterkant van behangpapier (grote rol papier)
Post 2 Een leerling heft een met water gevulde voet van een parasol (afhankelijk van de leeftijd), stapt daarmee naar de overzijde en tekent daar met de stift die aan de parasolvoet is bevestigd, een kronkellijn tussen twee aangegeven kronkellijnen. Er mag niet buiten de lijntjes worden gekleurd...
Post 3: – Stoelen en touwen – Boomstam
Post 3 Per twee leggen de leerlingen een parcours af in het spinnenweb. Dat spinnenweb wordt gemaakt met behulp van stoelen en touwen. De leerlingen moeten met een boomstam in de hand het rode touw volgen dat er tussen geweven is. Samenwerking is van belang…
9
Post 4: – IJzerdraad of oude plastieken buizen – Helm en ring
10
Opmerking: de leerkracht let er op dat alles op een rugsparende manier verloopt. Eventueel kan je werken met fotofiches om leerlingen aan te tonen hoe iets wel moet of niet.
Post 4 Met behulp van ijzerdraad of oude plastieken buizen wordt een “dokter bibberparcours” opgezet. Twee leerlingen dragen een leerling in een stoeltje of 1 leerling draagt een leerling op de rug. De gedragen leerling heeft een helm op het hoofd waarop een ring is bevestigd. Het is de bedoeling dat de leerling de ijzerdraad door de ring laten lopen door goed samen te werken.
Infofiche kleine spelen en sportspelen
Doelgroep: jongste kleuters oudste kleuters 1ste graad 2de graad ✗ 3de graad
Bewegingsthema: Balanceren Bal- en dingvaardigheden Hangen, schommelen en slingeren Heffen en dragen ✗ Kleine spelen en sportspelen Kruipen, klauteren en klimmen Lopen Ritmisch en expressief bewegen Rotaties Springen Steunen Trekken en duwen
Leerplandoelen: MC. 6: groot-motorische bewegingsproblemen oplossen gericht op stabiliteit en voortbeweging en daarbij materialen en voorwerpen hanteren binnen “kleine spelen en sportspelen”. De leerlingen… 6.18: lopen om ter vlugst om zo snel mogelijk ergens te komen (loopspelen: bvb. aflossingsloop, nummerloop). 6.19: proberen in het spel te blijven door de leerlingen die hen willen uitmaken, te ontwijken, te passeren of door tijdig van hen weg te lopen (tikspelen). 6.21: houden een voorwerp door middel van het geven van passen in de ploeg tegen een partij die dat verhindert (passen- of lummelspelen). 6.22: passeren een tegenspeler om te doelen terwijl de tegenpartij dat probeert te verhinderen (keeperspelen). 6.23: vorderen individueel of samenspelend om te doelen met een voorwerp, terwijl de tegenpartij dat probeert te verhinderen (doelspelen). 6.25: plaatsen een voorwerp zo (bvb. gericht, krachtig) over een hindernis en binnen een begrenzing dat de verdedigende partij er niet bij kan (terugslagspel). 6.28: spelen een voorwerp weg binnen het speelveld van de tegenpartij, om nadien een traject te doorlopen vooraleer de tegenpartij dat voorwerp op een bepaald punt heeft teruggebracht (vereenvoudigde slagbalspelen). 6.29: spelen een voorwerp weg binnen het speelveld van de tegenpartij om nadien een traject te doorlopen zonder daarbij uitgemaakt te worden vooraleer de tegenpartij dat voorwerp op een bepaald punt heeft teruggebracht of de loper heeft uitgemaakt (slagbalspelen). Basisidee van toepassing bij de meeste vormen van loop-en tikspelen, doelspelen, terugslagspelen, afgooispelen en in iets mindere mate slagbalspelen.
NIET GOOIEN, SLAAN Materiaal:
Organisatie:
Leerstofopbouw:
– 1 zachte bal of strandbal – Partijvestjes
De basisidee is dat je het “voorwerp” doorspeelt en/of scoort door erop te slaan. Je kan het voorwerp eerst vangen en dan opgooien en slaan, of rechtstreeks in de vlucht slaan, iemand aantikken door op
Een voorbeeld spelvorm De klasgroep indelen in twee evenwaardige (aantal en sterkte) groepen. – Je kan dit spel spelen naar een doel (bvb. handbaldoel/voetbaldoel) maar dan speel je met een keeper.
11
de bal te slaan,… Je kan slaan met beide handen, bovenhands, onderhands, het voorwerp vanop de grond, voorkeurhand, niet voorkeurhand, met de open hand, met de vuist, handrug, voorwaarts, rugwaarts, ...
– Hetzelfde idee kan je ook gebruiken om een teamgenoot aan te spelen binnen een afgebakende (doel)zone of in zit/staand op een stoel/plint/zweedse bank... – Een volgende mogelijkheid is om als doel knotsen of kegels te gebruiken die je als team dient om te slaan om te scoren. – Je kan bvb. spelen, een “doelpunt” scoren telt alleen als je de bal niet zelf vangt... – Tevens zijn combinaties van deze verschillende ideeën mogelijk.
In het basisonderwijs wordt heel vaak gespeeld met vangen en gooien, en minder met slag en slaan.
Spelidee Spelen met een bal (volleybal/mousse bal/strandbal, bij voorkeur een zachte bal = veiligheid). Spelers mogen niet lopen met de bal. De bal doorspelen of scoren kan alleen maar door op de bal te slaan. Bal onderhands of bovenhands doortikken naar medespeler of scoren kan enkel op deze wijze. Pivoteren om jezelf meer ruimte te geven of paslijnen te openen zijn toegelaten. Het is toegelaten om de bal te vangen en daarna door te tikken met linker of rechterhand, beide handen, bovenhands en onderhands, binnen- of buitenzijde van je hand. Je kan ook de bal rechtstreeks doorspelen/doortikken/scoren. Variaties – Je kan bvb. enkel scoren door een bal rechtstreeks naar het doel te slaan. – Je kan spelen met 3 teams (= 3 doelen) of 4 teams (= 4 doelen). –…
12
Infofiche kruipen, klauteren en klimmen
Doelgroep: jongste kleuters ✗ oudste kleuters 1ste graad 2de graad 3de graad
Bewegingsthema: Balanceren Bal- en dingvaardigheden Hangen, schommelen en slingeren Heffen en dragen Kleine spelen en sportspelen ✗ Kruipen, klauteren en klimmen Lopen Ritmisch en expressief bewegen Rotaties Springen Steunen Trekken en duwen
Leerplandoelen: MC. 6: groot-motorische bewegingsproblemen oplossen gericht op stabiliteit en voortbeweging en daarbij materialen en voorwerpen hanteren binnen “kruipen, klauteren en klimmen”.
De kleuters… 6.30: vinden voldoende grip en steun op steunpunten of steunvlakken die het materiaal biedt (bvb. bank, sporten, knopen), om zich te verplaatsen (bvb. opklimmen, afdalen, zijwaarts vorderen) over verschillende stabiele of onstabiele kruip- en klautervlakken.
ALLEMAAL SPINNEN Materiaal:
Organisatie:
– Touw (rood/wit) – Kokertjes – Zitballen – Lange mat – Ballonnenmatras – Trapezoïde – Hangmatten – Pittenzakjes – Toversnoer – Dozen – Kruiptunnel – Kartonnen dozen – Tafels – Lakens
De kleuters zijn spinnen die hun web gaan weven. Ze volgen de draad met behulp van een kokertje. Kleuters worden verdeeld over 5 verschillende startplaatsen om filevorming te vermijden.
Leerstofopbouw: Opmerking: klimmen is nog niet van toepassing bij kleuters. Toelichting bij het parcours Doorheen het hele parcours is een touw gespannen waarop kokertjes aanwezig zijn. Op elke startplaats zijn evenveel kokertjes aanwezig als kleuters die daar starten. De kleuters volgen dit touw de hele tijd. – In het spinnenweb: touw gespannen doorheen het kader. Kleuters klauteren op en door het kader. – Er dreigt gevaar: we blijven laag bij de grond. Kruipen onder tafels met doeken over, … – Klauteren van hangmat naar hangmat. – Lange mat met hindernissen onder. – Ballonnenmatras. – Doorheen spinnenweb van draden kruipen (trapezoïde met toversnoer doorheen).
13
Nog een ander ideetje Tikkertje op de hoogte maar met kruip en klautersituaties. De kleuters kunnen niet getikt worden terwijl ze aan het klauteren of kruipen zijn. Ze worden verplicht om aan de klautersituaties te starten aan de rode kegels (deurtje) en te eindigen aan de groene kegels. Dat vooral om veiligheidsredenen.
Suggestie naar lager onderwijs Leerlingen mogen voorwerpen meenemen doorheen het parcours en moeten deze samen, zonder het voorwerp te lossen, rond dragen. Dat kan per 2, per 3,per 4,… Per twee kan je hen ook de opdracht geven samen hetzelfde kokertje mee te nemen doorheen het parcours.
14
Infofiche lopen
Doelgroep: jongste kleuters oudste kleuters 1ste graad 2de graad ✗ 3de graad
Bewegingsthema: Balanceren Bal- en dingvaardigheden Hangen, schommelen en slingeren Heffen en dragen Kleine spelen en sportspelen Kruipen, klauteren en klimmen ✗ Lopen Ritmisch en expressief bewegen Rotaties Springen Steunen Trekken en duwen
Leerplandoelen: MC. 6: groot-motorische bewegingsproblemen oplossen gericht op stabiliteit en voortbeweging en daarbij materialen en voorwerpen hanteren binnen “lopen”. De leerlingen... 6.32: verplaatsen zich behendig via verschillende loopvormen (stappen, lopen, galopperen) en passen hun tempo en loopstijl aan aan de afstand. 6.33: voeren bewegingsvormen uit op een opgelegd ritme.
TEMPO, RITME EN BEELD Materiaal:
Organisatie:
Leerstofopbouw:
Kosteloos hanteer-materiaal: petflessen, blikken, takken, kranten, zakken, lakens, houten lepels.
Stap 1: In verplaatsing, door elkaar, verspreid over het terrein.
Stap 1: tempo-lopen (variaties snel - traag, lopen op de beat)
Kosteloos vast materiaal: vaten, emmers, houtenkistjes, kookpotten. Mogelijke muziekfragmenten: hedendaagse muziek (bvb. Rihanna), Stap 2: percussiemuziek, interculturele Ter plaatse, verspreid over het terrein. muziek… In verplaatsing, in golven. In verplaatsing, door elkaar. Projectiemateriaal.
De leerlingen lopen door elkaar rond in de zaal, de leerkracht geeft variaties in tempo aan. Dat wordt herhaald met hanteermateriaal (plastic flessen, stokken, krantenstokken…) en met hanteermateriaal op vast-materiaal (tonnen, emmers). Tot slot wordt aan een leerling gevraagd om zelf een tempo te bepalen, de andere leerlingen volgen dat tempo.
Stap 2: ritmisch lopen (op het ritme i.p.v. in de maat) De leerlingen leren een ritme aan met ondersteuning van muziek en voeren dat ter plaatse uit. Vervolgens voeren ze dat aangeleerde ritme uit in golven door de zaal waar enkele vaste voorwerpen staan, als ze daar passeren proberen ze dat voorwerp aan te slaan op het aangegeven ritme. Tot slot lopen de leerlingen willekeurig door de zaal maar volgen nog steeds hetzelfde ritme.
15
Stap 3: ritmisch lopen met visuele ondersteuning Aangezicht naar het scherm.
Vooraan in de zaal is er een projectie, de leerlingen lopen telkens in de richting van het scherm, waarop verschillende symbolen verschijnen (linkerhand, rechtervoet, stok), als ze een symbool zien, voeren ze de afgesproken beweging uit.
Suggesties voor aanpassingen naar andere leeftijdsgroepen: Stap 1: is zeker haalbaar bij kleuters, met veelvuldig herhalen en eventueel stops tussenin (traag - stop- snel …). Stap 2: eenvoudig ritme kiezen voor kleuters, voorwerpen op vaste afstand plaatsen, zodanig dat dit overeenkomt met het opgelegd ritme. Stap 3: is eveneens haalbaar, eventueel met afbeeldingen op papier die door de leid(st)er worden aangetikt met stok, zodat de kleuters zien wat ze moeten doen. Suggesties vanuit andere leerplandoelen: GVL 3.1: de leerlingen behouden de natuurlijke vitaliteit en bereidheid om fysieke inspanningen te leveren. GVL 3.2: de leerlingen ontwikkelen voldoende uithouding, snelheid, coördinatie, evenwicht en spierspanning.
16
Infofiche ritmisch en expressief bewegen
Doelgroep: jongste kleuters oudste kleuters 1ste graad ✗ 2de graad ✗ 3de graad
Bewegingsthema: Balanceren Bal- en dingvaardigheden Hangen, schommelen en slingeren Heffen en dragen Kleine spelen en sportspelen Kruipen, klauteren en klimmen Lopen ✗ Ritmisch en expressief bewegen Rotaties Springen Steunen Trekken en duwen
Leerplandoelen: MC. 6: groot-motorische bewegingsproblemen oplossen gericht op stabiliteit en voortbeweging en daarbij materialen en voorwerpen hanteren binnen “ritmisch en expressief bewegen”. De leerlingen… 6.36: werken met anderen om een eenvoudig dansverloop op te bouwen.
KUBUSDANSEN Materiaal:
Organisatie:
Leerstofopbouw:
Verschillende soorten muziek.
Leerlingen kijken allen in de richting van de leerkracht.
Stap 1 Klassikaal aanbrengen kubus (eventueel naar aanleiding les wiskunde). Leerlingen beelden zich in dat ze in een kubus staan. Samen worden acht denkbeeldige hoeken van de kubus met hand aangewezen. Nadien kiest elk kind individueel 2 (3 in derde graad) van deze punten. Op signaal van de leerkracht wijst elke leerling deze 2 respectievelijke 3 punten in een zelf bepaalde, maar vastgelegde volgorde aan. Op deze manier wordt de basis gelegd van een bewegingszin. Dat wordt een aantal keer ingeoefend.
Bij de aanpassing aan het kleuteronderwijs: kleurenkaartjes, lichaamskaartjes en andere kaartjes om danspartituur te maken.
Stap 2 De denkbeeldige hoeken worden nu met een zelf gekozen lichaamsdeel aangeduid: bvb. knie, elleboog, voet, oor, buik, … Op signaal van de leerkracht volgorde inoefenen. Vanaf stap 3 wordt per 2 gewerkt. Tot en met stap 3 begeleidt de leerkracht klassikaal het tempo van de bewegingszin.
Stap 3 Leerlingen per 2. De bewegingszin van de twee leerlingen wordt achter elkaar geplakt tot 1 lange bewegingszin. Het vervolg van de activiteit loopt vanaf dit moment per 2. In de derde graad kan vooraleer naar de volgende stap te gaan nog een extra stap worden gemaakt waarbij aandacht wordt gelegd op de verbindingen tussen de punten van de kubus. In een tweede graad kan hier eventueel minder aandacht aan geschonken worden.
Vanaf stap 4 wordt bij een gezamenlijk tussentijds toonmoment enkel nog een beginsignaal gegeven.
Stap 4 Variëren met traag-snel. Leerlingen beslissen samen welke delen van hun bewegingszin zij traag uitvoeren en welke snel. Stap 5 Tijdselement verder verfijnen en variëren: verloopt overgang van trage en snelle delen bruusk of wordt er vertraagd en versneld, waar kunnen we eventueel plotse stops invoeren, … Voor derde graad kan fase 4 en 5 samenvallen.
17
Stap 6 Per 2 bewegingszin variaties in spanning toevoegen: veel of weinig spanning/kracht. Bij stap 7 kan de leerkracht iedereen dezelfde opdracht geven ofwel iedereen een verschillende opdracht geven ofwel de leerlingen zelf een manier van kruiden laten bedenken.
Stap 7 Bewegingszin kan verder en verder uitgewerkt worden door toevoegingen van kruiden, zoals je een gerecht lekkerder maakt door het te kruiden. Je kan dat over verschillende lessen spreiden. Mogelijkheden om te kruiden: – Herhalingen toevoegen (een enkele beweging herhalen of een groter deel van de bewegingszin). – Afwisselend zeer klein (kleine kubus) en zeer groot dansen (grote kubus). – Ademhaling toevoegen (vastleggen op welke beweging in- of uitgeademd moet worden). – Emoties toevoegen: bvb. verliefdheid, angst, gelukkig zijn (of voor een derde graad meer abstracte begrippen bvb. een leeg gevoel, claustrofobisch, ...). – Een denkbeeldige locatie: bvb. op glad ijs, tijdens een oorlog als er scherpschutters zijn, met zware schoenen aan, in de zee, … – Mimiek toevoegen. – Muziek toevoegen. – Leerlingen een voorwerp geven dat ze moeten gebruiken in hun dans. –… Stap 8 Tijdens een toonmoment per 2, de bewegingszin (dansstukje) tonen aan de rest van de klas. Eventueel kan de leerkracht hier pas muziek opzetten en nog niet tijdens de voorbereiding. Het kan ook interessant zijn om 2x dezelfde bewegingszin te laten showen op verschillende muziek en daarna met de toeschouwers het verschil te bespreken. Leuk kan ook zijn om 2 of 3 koppels tegelijkertijd hun stukje te laten tonen. Evaluatie: “waar konden we duidelijk zien dat er vertraagd werd?”, “waar was hun kubus heel klein en waar heel groot?”, “hoe kon je zien dat ze een verdrietig stuk wilden brengen?”, “kwam het anders over wanneer ze met of zonder muziek dansten?”, “vertelden de dansers een verhaal: welk verhaal zag jij?”, …
Suggesties voor aanpassingen voor het kleuteronderwijs: We werken hier 2-dimensioneel met een vierkant in het verticale vlak. De leid(st)er staat voor de muur waar de Dat vierkant wordt aangeduid met kaartjes van 4 verschillende kleuren op de muur. kaartjes in de vorm van een vierkant tegen Fase 1 (klassikaal): leerkracht heeft een doos met gele, groene, rode en blauwe kaartjes en trekt hier telkens een kaartje uit. Als hij/zij het hangen. Hij/zij doet dat bij voorkeur met de gele kaartje trekt, wijst hij/zij naar de linker bovenhoek en imiteren de kleuters hem/haar. Dat principe wordt een tijdje ingeoefend. rug naar de muur. Dat wil wel zeggen dat hij/ Fase 2 (klassikaal): de kaartjes met de lichaamsdelen worden toegevoegd. Er wordt eentje getrokken, bvb. knie. De hoeken van zij uit zijn/haar hoofd moet weten waar op het vierkant worden nu aangewezen met de knie. Na veel geoefend te hebben kan ook telkens een nieuw kleurenkaartje worden de muur zijn/haar kaartjes juist hangen. getrokken een nieuw lichaamsdeel getrokken worden (bvb. rood-hoofd, blauw-voet, groen-buik, …). Fase 3 (klassikaal): idem, maar nu wordt er een rijtje van 4 kleuren met hun lichaamsdeel onthouden. Zo wordt een bewegingszin ontworpen die vervolgens een paar keer ingeoefend wordt. De leerkracht hangt de volgorde van de kleuren met daaronder het bijhorend lichaamsdeel omhoog, zodat de kleuters het kunnen zien. Zo wordt als het ware een danspartituur gecreëerd. Indien dat te moeilijk is kan als tussenstap bij elke kleur hetzelfde lichaamsdeel gehangen worden. Verdere uitbreidingen zijn mogelijk met snelle (haas) en trage (slak) kaartjes en harde (mannetje gemaakt uit lucifers) of slappe (mannetje gemaakt uit doeken), en alle variaties van boven. Ook kan na veel oefenen een individuele danspartituur of een danspartituur per 2 gemaakt worden. Eventueel kan dat ook gedaan worden in een (begeleide) bewegingshoek in de klas. Showmoment. Kleuters laten per 2 hun bewegingszin zien. Leerkracht evalueert samen met de kleuters. “Konden we goed zien wanneer het harde mannetje kwam en wanneer het slappe?”, “Waarom was dat zo duidelijk?”, “Hoe konden we goed zien dat ze in het water dansten?”, …
18
Infofiche rotaties
Doelgroep: ✗ jongste kleuters oudste kleuters 1ste graad 2de graad 3de graad
Bewegingsthema: Balanceren Bal- en dingvaardigheden Hangen, schommelen en slingeren Heffen en dragen Kleine spelen en sportspelen Kruipen, klauteren en klimmen Lopen Ritmisch en expressief bewegen ✗ Rotaties Springen Steunen Trekken en duwen
Leerplandoelen: MC. 6: groot-motorische bewegingsproblemen oplossen gericht op stabiliteit en voortbeweging en daarbij materialen en voorwerpen hanteren binnen “rotaties”.
De kleuters… 6.37: draaien rond lichaams- en toestel-assen (lengte-, breedte-, diepteas).
TIK TAK IN BEWEGING Materiaal:
Organisatie:
Leerstofopbouw:
– Tik Tak-huisje – Tik Tak-muziek – Schommel – Bureaustoel – Plantenroller – Banken – Matten – Rekstok – Kruiptunnel – Fitbal
De kleuters kiezen na het voorstellingsmoment zelf waar ze starten en waar ze spelen. Bij oudere kleuters kan er gewerkt worden met een doorschuifsysteem.
De leerkracht geeft een korte Tik Tak-voorstelling waarbij hij/zij alle mogelijkheden demonstreert. Leerkracht staat achter het Tik Tak-huis (idem Tik Tak-huisje van vroeger) en komt tevoorschijn wanneer de muziek start. Op de muziek wordt alles uitgebeeld. Bij het eindmuziekje verdwijnt de leerkracht opnieuw achter het Tik Tak-huis. Nadien mogen de kleuters zelf van start gaan. Er is geen verbale uitleg meer nodig. De visuele ondersteuning is voor de jongste kleuters meestal beter te vatten dan de verbale. Wel kunnen de nodige afpraken gemaakt worden. De verschillende mogelijkheden: – Schommel opdraaien: verticale as. – Ronddraaien op een bureaustoel, plantenroller: verticale as. – Boomstamrollen van een schuin vlak: verticale as. – Slingeren aan de rekstok: horizontale as, rekstok ter hoogte van de heup: balanceren met de heup op de stok (horizontale as). – Wiegen: buik of ruglig in kruiptunnel (eventueel zachter maken met kussens) en tunnel van links naar rechts proberen te laten wiegen (vertikale as). – Liggen op een fitbal en afwisselend met handen en voeten de grond tikken (horizontale as).
19
Suggesties voor aanpassingen voor de lagere school: – Synchroon koprollen. – Rolband: een lange rij leerlingen liggen naast elkaar in buiklig. Een andere leerling ligt op hen en wordt door middel van de draaiende lichamen naar de andere kant gebracht. – Leerling wordt in laken gerold en moet zich er opnieuw laten uitrollen (mummie). – Werkposten per 4, reeds na enkele minuten doorschuiven. Er liggen kaartjes met schetsen van houdingen en bewegingen. – Aan de hoge rekstok met dikke mat onder: hangen en benen tussen armen doorsteken en arm draaien, loslaten en springen (horizontale as); idem vorige maar i.p.v. helemaal door te draaien komen tot kniehang, handen op de grond zetten en via handenstand terug tot stand komen; zwaaien en tijdens het zwaaien 1 hand loslaten en om te herpakken een halve draai rond lengte-as maken. – Rekstok op borsthoogte: borstomdraai met behulp van een schuin vlak; zich opduwen op de rekstok (eventueel met behulp van opstapje) en voorwaarts draaien. – Rekstok op heuphoogte: erop gaan liggen met handen en voeten errond en ondersteboven draaien tot apenhang, voorwaarts draaien. – Oefeningen per 2 zonder bal: wendsprong steunend op knie partner (die zit in kniezit), koprol per 2 (leerling 1 in ruglig, leerling 1 staat aan hoofd van leerling 2. Leerling 1 neemt enkels van leerling 2 vast en brengt zijn benen omhoog zodat leerling 2 op zijn beurt ook zijn enkels kan vastpakken; elkaar omhelzen en zo boomstamrollen). – Per 2 met bal: passen geven. Leerling 1 heeft bal, leerling 2 staat met zijn rug naar leerling 1. Leerling 1 roept de naam van leerling 2 en geeft meteen de pas. Leerling 2 draait zich om en gaat op de aankomende bal liggen. Na 2 maal schommelen duwt hij de bal naar leerling 1 (grad, leerling 2 moet ondertussen een ballon omhoog houden); leerling 1 en 2 staan met gezicht naar elkaar en geven passen ongeveer 1 meter boven de grond links of rechts van partner (aanduiden a.d.h.v. kegels). – Rotaties aan touwen...
20
Infofiche springen
Doelgroep: ✗ jongste kleuters ✗ oudste kleuters ✗ 1ste graad 2de graad 3de graad
Bewegingsthema: Balanceren Bal- en dingvaardigheden Hangen, schommelen en slingeren Heffen en dragen Kleine spelen en sportspelen Kruipen, klauteren en klimmen Lopen Ritmisch en expressief bewegen Rotaties ✗ Springen Steunen Trekken en duwen
Leerplandoelen: MC. 6: groot-motorische bewegingsproblemen oplossen gericht op stabiliteit en voortbeweging en daarbij materialen en voorwerpen hanteren binnen “springen”. De leerlingen… 6.38: springen van een verhoogd vlak en landen in evenwicht. 6.39: voeren een sprong uit met vrije vluchtfase en landen in evenwicht. 6.40: overschrijden met handsteun een toestel of partner en landen in evenwicht. 6.41: stoten af om zo ver mogelijk te springen. 6.42: stoten af om zo hoog mogelijk te springen. 6.43: verplaatsen zich ( ritmisch) ononderbroken (huppen, huppelen, galopperen, hinken) of overschrijden lage hindernissen (loopsprongen). 6.44: stoten af om in herhaling over een schommelend of in een ronddraaiend touw te springen.
TOUWBOOMSPRINGEN Materiaal: – Klimtouwen en andere – Hoepels – Plintdelen – Stapstenen – Banken – Zwemtubes – Kleine touwen –… Alle voorhanden zijnde materiaal is bruikbaar. Enkel de fantasie van de leerkracht en de leerlingen kunnen deze les opbouwen tot een succes!
Organisatie:
.
Leerstofopbouw: Aan de hand van verschillende touwen wordt een boom op de grond gelegd. De touwen worden onderaan samengelegd en vormen de stam van de boom. Hogerop worden de touwen gesplitst en vormen de touwen de verschillende takken van de boom. Aan de verschillende takken “groeien” verschillende voorwerpen. Elk kind start met een springopdracht aan de basis van de boom en springt tot de takken zich splitsen. Aan de verschillende takken “hangen” dus verschillende spring-opdrachten (springvaardigheden zie doelen). Mogelijkheden materiaal: leg rond een tak verschillende “spots” – blaadjes van de bomen – of hoepels “kerstballen” – plintdelen (boomhuisjes, vogelkastjes, steps, nog extra vertakkingen met bvb. banken, zwemtubes, nog kleinere touwen, ...).
Suggesties voor aanpassingen: Door de boom verschillende “takken/vertakkingen te geven” kan je kinderen zelf keuzes laten maken. Welk springparcours kies ik? Wat vond ik leuk en wil ik nog eens springen? … Verschillende vormen van springen zijn bruikbaar; springen met de voeten samen, hinkelen, rechterbeen en linkerbeen, loopsprongen, springen met lengterotaties, over en af voorwerpen.
21
In 1 les kan je een waaier aan springvaardigheden aan bod laten komen! Tips naar organisatie: – Om wachtijden te vermijden kan je in een zaal verschillende bomen plaatsen. Zo kan je grote groepen ontdubbelen. – Kinderen kan je ook vrij laten om een bepaald parcours te springen. – Spelvormen bedenken waarbij ze voorwerpen moeten halen en terugbrengen (bvb. mandjes op het einde van een tak met daarin balletjes, appels, …). – Kinderen kunnen ook zelf hun boom helpen bouwen. Je plaatst bvb. 2 touwen op de grond (stam en 2 vertakkingen) en laat vervolgens kinderen zelf verder bouwen aan hun boom (groepjes van +- 4 kinderen) takken, voorwerpen.
22
Infofiche steunen
Doelgroep: jongste kleuters oudste kleuters 1ste graad ✗ 2de graad 3de graad
Bewegingsthema: Balanceren Bal- en dingvaardigheden Hangen, schommelen en slingeren Heffen en dragen Kleine spelen en sportspelen Kruipen, klauteren en klimmen Lopen Ritmisch en expressief bewegen Rotaties Springen ✗ Steunen Trekken en duwen
Leerplandoelen: MC. 6: groot-motorische bewegingsproblemen oplossen gericht op stabiliteit en voortbeweging en daarbij materialen en voorwerpen hanteren binnen “steunen”.
De leerlingen… 6.45: dragen en steunen het eigen lichaamsgewicht in diverse houdingen en bewegingen en op diverse lichaamsdelen.
KIKKERS, OLIFANTEN EN KONIJNEN Materiaal:
Organisatie:
Leerstofopbouw:
Activiteit 1: – 4 stoelen – Touwen of rekkers – Papiertjes – Plakkertjes – Fietsbanden
De zaal is verdeeld in 4 gelijke vierkanten. In elk vierkant moet een groepje leerlingen een oefening uitvoeren. Als ze hierin slagen krijgen ze een tip. Aan het einde van de les komen ze te weten waar “iets” verstopt is of waar de “geheime” locatie is.
Activiteit 1: kikkerspel
Activiteit 2: – Kleurenrooster – Gekleurde spots – Touwen – Rooster met route – Olifantenpoten – Pingpongballetjes
De leerlingen leggen een touwenparcours af op handen en voeten met zwemvliezen. Alternatief: mapjes met elastieken aan. Het parcours kan eventueel een 2de keer geblinddoekt afgelegd worden. Op het einde van het parcours moeten ze een vliegje met het hoofd oppikken van de grond (met plakkertje). Daarna keren ze via de modderpoelen terug (fietsbanden). Als ze met de groep 12 vliegjes hebben krijgen ze een cijfer en mogen ze doorschuiven.
Activiteit 2: olifanten Twister De leerlingen leggen aan de hand van een plan de gekleurde spots in een rooster (leerkracht maakt met behangerstape dat rooster op voorhand klaar). Aan de hand van een nieuw plan leggen de leerlingen op handen en voeten (“olifantspoten”) een parcours af. De teamgenoten moeten deze leerlingen door het rooster loodsen. Op het einde moeten ze een pingpongballetje onder één van de poten meeschuiven tot ze terug zijn bij de ploeg. Vanaf 6 balletjes krijgen ze een cijfer.
23
Activiteit 3: – Paal – 4 lange linten in 4 verschillende kleuren Activiteit 4: – 4 oude stukken tapijt – Kegels
Slot: – 4 cijfersloten (met 4 cijfers) – 4 kistjes
Activiteit 3: konijnen breien… Aan een paal of klimrek worden vier linten van dezelfde lengte vastgemaakt (3 meter) op een hoogte van 30 cm. De leerlingen weven de linten d.m.v. konijnensprongen. Als de linten voor de helft ingekort zijn krijgen ze een cijfer.
Activiteit 4: krabben glijden door het water Alle leerlingen moeten aan de overzijde van de rivier geraken door op de rug te glijden. Daarbij maken zij gebruik van een stuk tapijt en duwen zich voort door enkel hun voeten te gebruiken (steunen op de rug). De leerlingen (krabben) moet wel slalommen tussen de obstakels voor zij de overzijde van de rivier bereiken. De andere krabben die aan de rivier staan te wachten kunnen de krab in het water begeleiden. Als de eerste krab is aangekomen mag de volgende krab beginnen aan zijn tocht. Als alle krabben de overzijde bereikt hebben, krijgen ze een cijfer.
Slot: Bij elke proef krijgen ze een cijfer in een willekeurige volgorde. Op het einde moeten ze de kluis kraken met behulp van de 4 cijfers die ze gekregen hebben (kan ook in een ren-je-rot-systeem). Kan ook met een mastermind principe/kleurencode. Afhankelijk van je klasgroep, kan je werken in thema’s.
24
Infofiche trekken en duwen
Doelgroep: ✗ jongste kleuters oudste kleuters 1ste graad 2de graad 3de graad
Bewegingsthema: Balanceren Bal- en dingvaardigheden Hangen, schommelen en slingeren Heffen en dragen Kleine spelen en sportspelen Kruipen, klauteren en klimmen Lopen Ritmisch en expressief bewegen Rotaties Springen Steunen ✗ Trekken en duwen
Leerplandoelen: MC. 6: groot-motorische bewegingsproblemen oplossen gericht op stabiliteit en voortbeweging en daarbij materialen en voorwerpen hanteren binnen “trekken en duwen”.
De kleuters… 6.46: verplaatsen materiaal op een veilige manier via trekken en duwen.
IN DE SPEELTUIN Materiaal:
Organisatie:
Leerstofopbouw:
– 4 banken – 3 touwen – 4 matten – Verschillende soorten dozen – Allerlei materiaal: zwaar en licht materiaal – Klaspop – Plastiek flessen gevuld met water of zand – Buggy, trekbusje, staaf met clowntje, rijdend eendje, poppenwagen, duwwagentje, kruiwagentjes… – Meubelrollers, plantenrollers – Bobijntjes of kegels – Binnenband fietsband (3 maal) – Volleybalpaal of wandrek
Kleuter maakt zelf een keuze waar hij gaat spelen en mag willekeurig veranderen van plaats.
Inhoud speeltuin:
De leerkracht demonstreert de verschillende mogelijkheden.
– Bergbeklimmen: – eigen lichaamsgewicht optrekken op schuine bank ingehaakt op sport 6 en naar beneden glijden. – 2 banken schuin ingehaakt waarbij in het midden een touw bevestigd is waaraan ze zich kunnen optrekken.
De verschillende bewegingssituaties staan verspreid doorheen de ruimte.
– Verhuizen: er staan verschillende dozen klaar want de klaspop gaat verhuizen. De kleuters helpen haar mee en verhuizen gevulde dozen naar de overkant. Ook doeken met allerlei voorwerpen worden naar de overkant getrokken.
– Rijden, rijden met een wagentje: rijdend materiaal voortduwen rond plastiek flessen.
– Wagentje rijden: parcours afleggen in buiklig op plank met wieltjes (meubelrollertjes). Kleuters liggen in buiklig op rollertje en duwen zich verder met hun handen op de grond. Parcours: slalom tussen, kegels, ergens onder rollen, … – Mik maar raak: binnenband van een fiets vast maken aan volleybalpaal. De kleuters kruipen in de band (heuphoogte) en proberen zo dicht mogelijk bij het doel te geraken om hun bal of knuffel erin te werpen.
25
– Dozen – Materiaal om te werpen (knuffels, pittenzakken, voddenballen, kousenproppen, …) – Tapijttegels – Fietsbanden
– Sleetje trekken: één van de kleuters neemt plaats op een tapijttegel en wordt verder getrokken aan een fietsband door een andere kleuter. Suggesties voor aanpassingen voor het lager onderwijs: – Lager onderwijs 1ste en 2de graad: gelijkaardige opdrachten met gradaties. Organisatievorm: werkposten. – Lager onderwijs derde graad: mik maar raak uitwerken tot groepsspel: vergelijking met levend tafelvoetbalspel. Doorheen de zaal hangen binnenbanden vast aan klimramen of palen. De kinderen worden in twee groepen verdeeld en moeten vanuit hun binnenband naar elkaar passen om te scoren. Ook de keeper staat in een binnenband. Variatie: samen in eenzelfde fietsband: twee ploegen tegen elkaar. De kinderen zitten met een tegenspeler in eenzelfde binnenband. Ze gaan proberen door middel van trekken zo snel mogelijk te scoren.
26
Inhoudelijk concept: Luc Van Acker – Vormgeving en druk: Nevelland Graphics cvba-so i.s.m. Lindsay De Cock – Illustratie: Hilde Schuurmans – © PEDIC 2012
28