ORIENTATIE ONDER WATER
Auteurs:
De Sectie Technisch Duiken Instructeurs van de NELOS
Cursus NELOS – Oriëntatie onder water
ORIËNTATIE ONDER WATER 1. INLEIDING Waar we ons tijdens de duik exact bevinden is meestal niet erg belangrijk, maar dat we steeds weten waar zich de kust of de boot bevindt kan van levensbelang zijn! De bedoeling van het werken met een kompas is dan ook vrij duidelijk; we wensen onze zwemrichting steeds onder controle te houden! Vermits er onder water geen echte wegen aangelegd zijn en het aantal referentiepunten in veel gevallen eerder beperkt is (dit is mede het gevolg van de beperkte zichtbaarheid), moeten we in onze wateren zeer dikwijls beroep doen op het kompas om onze weg naar het doel, maar vooral terug naar de kant of de boot, te kunnen vinden. Het werken met dit relatief eenvoudig instrument zorgt dikwijls voor verhitte discussies onder duikers. De ene wil zijn kompas instellen naar het doel; de andere zet zijn kompas liever richting kant of boot. Sommigen willen bij het vertrek het noorden tussen de twee streepjes geplaatst zien; anderen verkiezen het driehoekje of het bolletje. Daarbij komt dan nog dat er twee soorten constructies (zie verder) in de handel zijn en dit leidt dikwijls tot verwarring bij de gebruikers van het kompas. Algemeen kunnen we zeggen dat het kompas bestaat uit een vrij opgehangen magnetische naald. Deze naald zal steeds eenzelfde richting aanduiden (deze van het magnetische noorden (Nm)). Deze richting valt meestal niet samen met het geografische of het werkelijke noorden (Nw). Het is de bedoeling om wat meer duidelijkheid te brengen in de werking van het kompas en het gebruik ervan zodat de onzekerheid op het gebied van oriëntatie, die vele duikers hebben, omslaat in een veilig zelfvertrouwen.
1
Cursus NELOS – Oriëntatie onder water
2. Enkele definities 2.1. De zwemrichting Dit is de gemarkeerde lijn die we meestal in het bovenvlak van het kompas terugvinden en die zou moeten samenvallen met de zwemrichting van de duiker. Het is meestal een rode of een witte lijn die twee diametraal tegenover elkaar geplaatste punten op het kompas met elkaar verbindt (één punt vooraan (het dichtst bij de duiker) en één punt achteraan (van de duiker weg)). Bij sommige kompassen is de rode lijn weggelaten, maar in dat geval vinden we twee inkepingen op de rand van het kompas.
2.2. De indeling van het kompas. 2.2.1. De indeling in graden Deze indeling loopt van 0° tot 360°, in de richting van de wijzers van het uurwerk. 2.2.2. De indeling in windstreken (de windroos). In het totaal zijn er 32 streken te onderscheiden (wordt nog zelden gebruikt). Elke streek heeft een hoek van 360/32 = 11°25’ De vier hoofdwindstreken zijn: Noord (O° of 360°) – Oost (90°) – Zuid (180°) – West (270°). Op het kompas duidt men ze meestal aan met de eerste letter van de En-
gelstalige hoofwindstreken : North – East – South - West Verder wordt de windroos onderverdeeld in tussenwindstreken: Noordoost (NE) - Zuidoost (SE) - Noordwest (NW) - Zuidwest (SW) Volledigheidshalve vermelden we het bestaan van de ondertussenwindstreken, die echter voor ons duikers van minder belang zijn: NOORDNOORDOOST OOSTNOORDOOST OOSTZUIDOOST ZUIDZUIDOOST ZUIDZUIDWEST WESTZUIDWEST WESTNOORDWEST NOORDNOORDWEST
2
Cursus NELOS – Oriëntatie onder water
2.2.3. De indeling in 4 kwadranten. Elk kwadrant bevat een hoek van 90°. Het eerste kwadrant is gelegen tussen 0° en 90°; het tweede kwadrant is gelegen tussen 90° en 180°; het derde kwadrant is gelegen tussen 180° en 270° en het vierde kwadrant tenslotte is gelegen tussen 270° en 360° (0°).
2.3. De verstelbare ring. Hier kan men twee soorten kompassen onderscheiden. Inderdaad kan bij sommige kompassen de inwendige ring (met hieraan verbonden de twee streepjes en diametraal daar tegenover het driehoekje of het bolletje) verstellen. Bij andere kompassen is de uitwendige windroos of gradenaanduiding verstelbaar. Zeer belangrijke opmerking : Bij het kompas met inwendig verstelbare ring is de gradenaanduiding, aan de buitenkant op het kompashuis aangebracht, gemarkeerd van 0° tot 360° tegen de wijzers van het uurwerk in ! Bij het kompas met uitwendig verstelbare gradenaanduiding is deze indeling van 0° tot 360° met de wijzers van het uurwerk mee!
Inwendig verstelbare ring
Uitwendig verstelbare gradenaanduiding
3
Cursus NELOS – Oriëntatie onder water
2.4. Het peilvenster Bij de meeste kompassen hebben we vooraan een peilvenster. Hier kunnen we op een correcte manier het doel peilen door het kompas op ooghoogte te houden in de richting van het doel en door op het venster de zwemrichting af te lezen, uitgedrukt in graden. We lezen m.a.w. de koers af op de verticale wand van het kompas. Het moet duidelijk zijn dat op de inwendig, draaibaar opgestelde bol; op de verticale rand ervan; de gradenaanduiding precies 180° verschil zal uitmaken met de werkelijke gradenaanduiding die op de horizontale rand (bovenaanzicht van het kompas) zou kunnen aangegeven worden.
Inderdaad is zoals reeds gesteld per definitie: Het noorden : 0° of 360° Het oosten : 90° Het zuiden : 180° Het westen : 270° Zwemmen we in oostelijke richting (zwemrichting 90°), dan betekent dit dat we naar het oosten zwemmen. Dit betekent dat de kompasnaald (noordkant) 90° links gelegen is t.o.v. de zwemrichting en dit betekent ook dat het oosten aan de tegenoverliggende kant van het kompas (weg van de duiker) zal gelegen zijn als we het kompas correct voor ons houden. Maar dit betekent eveneens dat in het peilvenster 90° moet te zien zijn. Dit is echter de westkant van de kompasbol ! Anders gezegd: op de verticale rand van het kompas staat op de westkant 90° vermeld, op de noordkant 180°, op de oostkant 270° en op de zuidkant 0°.
2.5. De variatie Een duiker zal zelden het duikkompas gebruiken in combinatie met een zeekaart. Het dient enkel om hem te tonen in welke richting hij zwemt en hij gebruikt hierbij het magnetische noorden als referentierichting. Onder referentierichting verstaan we de richting die we gebruiken om alle andere af te leiden. Dat dit nu niet overeenkomt met het ware noorden is voor ons, duikers, niet van belang, zolang de referentierichting van het begin tot het einde van de duik dezelfde blijft. We mogen gerust stellen dat dit het geval zal zijn. Een voorbeeld ter verduidelijking. Wanneer we in het water gaan in de richting die de naald ons aanwijst, weten we dat we allicht in de tegengestelde richting er weer uit moeten komen. Of de naald nu het ware noorden aanwijst, of het magnetische noorden, of gelijk welke andere richting is niet van belang zolang deze richting tijdens de duik dezelfde blijft. Niettegenstaande het magnetische noorden varieert in de tijd, is deze variatie uiterst miniem (van de orde grootte van enkele minuten per jaar) zodat dit voor de duiker uiteraard geen probleem kan opleveren. Bovendien is de variatie eveneens afhankelijk van de plaats (positie) op de aardbol. De afstanden die echter door een duiker kunnen afgelegd worden tijdens een duik zijn zo miniem in verhouding met afstanden op de aardbol dat we als duiker ook hier geen rekening mee moeten houden. 4
Cursus NELOS – Oriëntatie onder water
2.6. De deviatie Het kompas duidt niet altijd het juiste magnetische noorden aan. Invloeden, te wijten aan de directe omgeving en aan het instrument zelf kunnen oorzaak zijn van een foutieve aanwijzing (deviatie). Door deze invloeden wordt de naald weggetrokken van de magnetische richting. De deviatie kan verschillend zijn van streek tot streek (plaatsen waar er "meer ijzer in de grond zit"), van zwemrichting (vaarrichting) tot zwemrichting (vaarrichting) en van diverse plaatselijke of toevallige omstandigheden zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een duiklamp, een wrak, een ander kompas, duikcomputers, enz…. Daardoor wordt het gebruik van het kompas als richtingsaanduiding onder water soms onbruikbaar (bijvoorbeeld op wrakken). We zullen in dit geval beroep moeten doen op andere duiktechnische hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld een reel.1
2.7. Andere mogelijke oorzaken van afwijking van de koers. Het is duidelijk dat, indien men voor een bepaalde locatie de meest optimale zwemrichting aanduidt (bijvoorbeeld voor de Punt te Gorishoek 210° bij HW) men het best probeert deze ware koers te zwemmen. Buiten de hoger vermelde afwijkingen door variatie en deviatie, is het interessant om eens stil te staan bij andere oorzaken die mogelijk een nog groter effect hebben op het al dan niet correct zwemmen van de ‘opgelegde’ of ‘wenselijke’ koers. 2.7.1. De houding van het kompas. Het kompas draagt men ofwel op de onderarm ofwel op een instrumentenplaatje. De keuze is puur persoonlijk en beide methodes hebben hun voor- en nadelen. In elk geval moeten we trachten de zwemrichting van het kompas (op het kompas aangeduid met een rode of witte streep of met inkepingen) overeen te laten stemmen met de ware zwemrichting (de richting waarin we ons voortbewegen). Dit uitlijnen bij een kompas op de pols durft wel eens flink af te wijken van de vooropgestelde richting indien we ons hierop niet concentreren. Een hulpmiddeltje hierbij is het in elkaar strengelen van beide handen, waardoor we automatisch het kompas beter in de ware zwemrichting brengen (we brengen onze pols met hierop het kompas beter in lijn met de zwemrichting). Het is ook van groot belang om het kompas mooi horizontaal te houden zodat het draaibaar opgesteld gedeelte van het kompas niet blokkeert. In dit verband is het een goede raad om tijdens het controleren van de zwemrichting even halt te houden (je buddy moet maar even wachten), je vervolgens op de juiste koers te leggen en een merkpunt te kiezen dat je op een zo groot mogelijke afstand in de zwemrichting kunt zien.
1
Een reel of haspel of “draad van Ariadne” bestaat uit de volgende hoofdcomponenten: een draaibaar opgestelde trommel waarop een dun touw van ca. 50 à 100 meter is gewikkeld, een harpsluiting aan het uiteinde van het touw (snelsluitend) zodat we het touw aan het wrak of aan de daallijn of aan de ankerlijn kunnen bevestigen, een chassis met hieraan een handvat en een hendel zodat het touw gecontroleerd afgerold en opgerold kan worden en eventueel een vlotter op de lijn om de lijn vrij te kunnen houden van het wrak (zoals bij een buddylijn). We bevestigen het touw aan het wrak of aan de daallijn of ankerlijn. Tijdens het wegzwemmen van de daallijn wordt het touw gevierd. Daartoe moeten we de hendel verzetten zodat de trommel in “vrij” staat. Rollen we de lijn terug op, dan komen we automatisch terug bij de daallijn aan. In een ander cahier wordt de werking en het gebruik van de reel zeer uitvoerig besproken.
5
Cursus NELOS – Oriëntatie onder water
Daarna kan je rustig in de richting van dit merkpunt verder zwemmen. Ook kan het nuttig zijn om vooraleer een richting af te lezen eerst eens met de console of met de arm te bewegen om zeker te zijn dat alles wel meedraait. 2.7.2. De stroming. Heel dikwijls zwemmen we in stromend water. Stroming kan voor een stroomverzet zorgen t.o.v. de kompasrichting (zie figuur). Oever van de Oosterschelde
a
Z
Z = zwemrichting S = Stroming (90°) W = Werkelijk afgelegde weg (over de grond)
W
S
a = beginpunt e = eindpunt
e
We moeten er rekening mee houden dat dit een aanzienlijke afwijking met zich kan meebrengen. Als je bij het begin van de duik het kompas correct hebt ingesteld en je hebt onder water een eerste merkpunt gekozen, dan kan je controleren in welke mate je ware zwemrichting afwijkt van de zwemrichting van het kompas als je in de richting van dit merkpunt zwemt. Hier kan je tijdens de verdere duik rekening mee houden. Let echter wel op het feit dat tijdens de duik het patroon van de stroming kan wijzigen (ebstroming – stilstand – vloedstroming). Controleer daarom regelmatig aan de hand van merkpunten. 2.7.3. Het kennen van je eigen afwijking t.a.v. de ware koers. De meeste duikers hebben geen gelijkmatige palmslag in beide benen. Dit kan ook tot afwijkingen leiden. Sommigen zwemmen in een rechtse boog, anderen in een linkse. Het is goed om dit te weten en te trachten deze afwijking weg te trimmen. Ook hier kan het hulpmiddeltje van het kiezen van merkpunten helpen. Oefening baart kunst is hier absoluut op zijn plaats!
6
Cursus NELOS – Oriëntatie onder water
2.7.4. Het andere kompas. Door de nabijheid van een ander kompas wordt - zoals reeds besproken werd in punt “2.6. De deviatie” - eveneens een invloed uitgeoefend. Vermits een beginnende duiker er niet altijd bij stilstaat dat het naast elkaar plaatsen van kompassen een afwijking veroorzaakt, wordt het hier nogmaals expliciet vermeld. Uiteraard is deze invloed wederzijds en doet de twee kompassen afwijken. Wanneer een duiker er niet meer zeker van is of zijn kompas nog wel juist is en het naast dat van zijn buddy houdt, kunnen er dus wel eens rare dingen gebeuren. Houdt men er dan nog een lamp boven om goed te kunnen zien…. Met aandrang te vermijden onder water maar zeer interessant om eens uit te proberen op het droge. 2.7.5. Het instellen van het kompas. Het hoeft geen betoog dat je het kompas op voorhand instelt en niet tijdens de duik. Vergeten we dit te doen dan mag het geen verbazing wekken dat er een verkeerde richting uitgezwommen wordt. Om deze problemen te vermijden maakt de bespreking van het kompas en de kompasrichting(en) een essentieel deel uit van de briefing van de duikleider ! Kortom: vlak vóór de onderdompeling steeds: - de kompasrichting bepalen, - de tijd bepalen en instellen, - OK teken geven en vragen, - Teken geven om te dalen.
7
Cursus NELOS – Oriëntatie onder water
3. Het praktisch gebruik van het kompas. Op het kompas wordt de volledige omtrek ingedeeld in 360°. Dit betekent dat we voor een bepaalde zwemkoers naar het doel, ook heel gemakkelijk de zwemrichting terug kunnen bepalen. We moeten er ofwel 180° bijtellen ofwel er 180° aftrekken. Bijvoorbeeld: Punt Gorishoek: zwemrichting heen: 210° Zwemrichting terug: 210° - 180° = 30° Goes: zwemrichting heen: 45° Zwemrichting terug: 45° + 180° = 225° Uiteraard is het niet specifiek instellen van het kompas (noorden van het kompas en het noorden van de verstelbare ring vallen samen) en het zich baseren op de windstreken eveneens een correcte en veel gebruikte methode.
Indien we het kompas instellen dan gebeurt dit in twee stappen: Stap 1: Richt het kompas in de richting van het doel. Ga dus achter het kompas staan en peil in de richting van het doel. Lees door het peilvenster het aantal graden af. Sommigen geven er de voorkeur aan om als doel de kant te kiezen, anderen nemen als doel de vertrekrichting. Dit is volkomen arbitrair! Een gouden raad echter; als je een bepaalde methode kiest, tracht dan bij deze ene methode te blijven en je hierin te bekwamen! Stap 2: a) Bij het kompas met instelbare binnenste ring: Draai met de inwendige ring totdat het noorden van de kompasnaald zich tussen de twee streepjes van de ring bevindt. De twee streepjes staan dan ter hoogte van de gepeilde gradenaanduiding die je op de vaste, horizontale gradenaanduiding kunt terugvinden. 8
Cursus NELOS – Oriëntatie onder water
b) Bij het kompas met instelbare buitenste gradenindeling: Draai met de uitwendige ring totdat aan de tegenovergestelde kant van de zwemrichting het gepeilde aantal graden komt te liggen (bekijken op de horizontale kant van de draaibare ring – dus op het bovenvlak) of totdat het noorden van de kompasnaald tussen de twee streepjes valt (m.a.w. totdat het noorden van de kompasnaald samenvalt met het noorden van de verstelbare ring bekeken op de horizontale gradenindeling).
9
Cursus NELOS – Oriëntatie onder water
4. Andere hulpmiddelen om ons te oriënteren. 4.1. Het tijdstip van duiken. Wanneer we in de Oosterschelde voor laagwater gaan duiken, weten we dat de stroming meestal eerst west zal zijn (het stroompatroon is niet overal in de Oosterschelde identiek dus moeten we ons hiervan op voorhand vergewissen - planning), dat daarna de stroming zal keren (en dat er dan bijna geen stroming meer zal zijn) en dat na het keren van het tij de stroming meestal oost zal lopen. Belangrijke nota: Anders dan bij wind geeft men de stroomrichting aan in de richting waarnaar het water stroomt. De windrichting geeft aan vanwaar de wind komt. Of nog: “Wind komt van … en stroom gaat naar …”. 4.2. De tijd. Weten we hoeveel meter we gemiddeld per minuut afleggen dan kunnen we de tijd bepalen die we nodig hebben om een bepaald doel op een gekende afstand van het vertrekpunt te bereiken. Gemiddeld legt een duiker 25 à 30 m per minuut af. Ook het aantal slagen (vinslagen) die we nodig hebben om bijvoorbeeld 100 m af te leggen kan een hulpmiddel zijn om een bepaald doel met redelijke precisie te bereiken. 4.3. De stroming. Kennis van het water en de getijden is hier een belangrijk hulpmiddel. Ook het bewegen van de plantengroei of het opwerpen van zand kan een gemakkelijk hulpmiddel zijn om de richting en de sterkte van de stroming te schatten. 4.4. De oever. Het water zal normaliter minder diep zijn naarmate we de oever dichter benaderen. Toch moeten we bijzonder veel aandacht hebben voor de plaatselijke omstandigheden. Er kan zich inderdaad een heuvel (of een put) gevormd hebben. Daarom moet je je bekwamen in het gebruik van het kompas zodat je met vertrouwen deze hindernissen kunt nemen. 4.5. De zon. Indien men onder water de zon kan waarnemen en men weet dat de zon ’s middags in het zuiden staat (tenminste in het noordelijk halfrond), dan kan men zich op de zon baseren voor een grove schatting van de te zwemmen richting. 4.6. De bodemgesteldheid. De zandbodem zijn meestal niet volkomen glad maar ligt er golvend bij. Het is nuttig om te weten dat de deze golftoppen steeds evenwijdig lopen met de oever. Daarnaast is het zien en het onthouden van merkpunten onder water van bijzonder nut voor volgende duiken op die plaats. Bespreek regelmatig met je buddy het bodemprofiel en de bijzonderste kenmerken ervan. Ook het bespreken van dit bodemprofiel hoort thuis in een volledige briefing en debriefing.
10
Cursus NELOS – Oriëntatie onder water
5. Enkele oefeningen. Oefening baart kunst! Dit geldt ook voor het kompaszwemmen. 5.1. Je kan het best starten met een duik waarbij je recht naar het doel (de diepte) zwemt en terug. Bijvoorbeeld: Vertrek 90° en terug (90° + 180°) = 270°
90 °
kust
270°
5.2. Een kader zwemmen Indien je een hoek naar links maakt moet je een bepaald aantal graden aftrekken; naar rechts bijtellen! (bijvoorbeeld: na 5 min 90° naar links: 90° - 90° = 0°)
0° 10 min
90° 5 min
kust 90° 5 min 270° 5 min 0° 10 min 270° 5 min
180° 20 min
11
Cursus NELOS – Oriëntatie onder water
5.3. Een driehoekig profiel. 60° 30° 60°
Kust
15 min / 60° 90° - 30° = 60°
5 min / 90°
15 min / 180° 60° + 30° + 90° = 180°
60°
5 min / 270° 300° - 30° = 270°
15 min / 300° 180° + 120° = 300°
60°
30° 60°
12
Cursus NELOS – Oriëntatie onder water
5.4. Profiel bij het omtrekken van een hindernis. Hierbij nemen we voor de hindernis een bocht naar links of naar rechts van 90°. We houden de tijd in het oog en draaien terug parallel met de hindernis zolang we zin hebben. Eens er voorbij, nemen we terug een bocht naar rechts of naar links, dus tegengesteld aan onze allereerste gedurende dezelfde tijd als na de allereerste koersverandering waarna we terug de initiële richting inslaan. 0°
270° (5 min)
Hindernis
0° (10 min) 90° (5 min) 0° 5.5. Profiel bij het omronden van een hindernis Men vertrek met bijvoorbeeld met een koers van 90° en draait rond de hindernis. Wanneer na verloop van tijd het kompas terug 90° aanwijst, is men terug op het vertrekpunt. Dit is niet altijd een eenvoudige opdracht en het vergt veel oefening om dit onder de knie te krijgen. Het kan echter bijzonder nuttig zijn om bijvoorbeeld rond een rotspiek te duiken en aan de kant waar het anker gegooid werd, terug boven te komen.
13
Cursus NELOS – Oriëntatie onder water
6. Besluit. Het is aan te raden om zo snel mogelijk zelfstandig je zwemkoers te kunnen bepalen onder water. Het is één van de belangrijkste items die door de controlerende instructeur zal getest worden bij het afnemen van de proef “duikleiding”. De enige manier om bedreven te worden in het gebruik van het kompas is oefenen in open water. Doe dit dan onder begeleiding van iemand met de nodige ervaring en inzichten. Vraag hem of haar om naar stilstaand water te gaan (bijvoorbeeld de Put Van Ekeren) en zwem een opgelegde koers of een opgelegd profiel (een goede instructeur zal volgens het geleidelijkheidsprincipe de moeilijkheidsgraad langzaam opbouwen). Zwem bijvoorbeeld in de richting van een boei die in het water gelegd wordt. Zwem bij voorkeur niet over de bodem maar tussen de oppervlakte en de bodem (maximum op een diepte van 5 meter) zodat je geen referenties meer hebt vanwege de bodem om je te oriënteren. Daardoor wordt het resultaat volkomen bepaald door het gebruik van het kompas. Als je denkt deze boei bereikt te hebben en je hebt ze toch gemist, stijg dan samen langzaam naar de oppervlakte en meet je afwijking (zowel in koers als in afstand tot de boei). Dit zal je na wat oefenen heel wat bijbrengen over je werkelijke mogelijkheden van het zwemmen met een kompas. Toch zou ik bij al deze bemerkingen over het zwemmen met een kompas de raad willen geven om voortdurend aandacht te blijven hebben voor je buddy en je omgeving. Er is niets zo irriterend als een duikleider die na het bovenkomen alleen maar zijn kompas in de gaten heeft gehad. De werkelijke kunst bestaat er dus in om buiten het oriënteren d.m.v. een kompas en / of andere factoren ook nog aandacht te hebben voor het milieu en voor je mededuikers.
14