Op zoek naar ‘cross-overs’
Een onderzoek naar kruisbestuiving tussen creatieve ondernemers in creatieve broedplaatsen en bedrijfsverzamelgebouwen in Amsterdam en Rotterdam
Masterscriptie Planologie Janine van Arnhem Studentnummer 9964010 Begeleiding dr. M.A. (Marco) Bontje Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam 16 mei 2011 Foto: Creative Factory Rotterdam (www.mijnalbum.nl)
Inhoudsopgave Voorwoord
p. 4-5
Inleiding
p. 6-7
1. Onderzoekskader
p. 8
1.1. Onderzoeksvragen
p. 8-10
1.2. Begrippen en definities
p. 10-13
1.3. Indeling
p. 14
2. Naar een creatieve benadering in stedelijke planning
p. 15
2.1. De opkomst van de creatieve industrie
p. 15-17
2.2. De creatieve stad
p. 17-18
2.3. Locatiefactoren
p. 18-19
2.4. Clustervorming
P. 19-21
2.5. Diversiteit: condities voor ‘cross-overs’
P. 21-22
2.6. Samenwerking
p. 22-24
2.7. Sociale netwerken
p. 24-25
2.8. Korte samenvatting
p. 26-28
3. Beleid
p. 29
3.1. Amsterdam, Rotterdam en de creatieve stad
p. 29-32
3.2. De creatieve industrie in Amsterdam en Rotterdam
p. 32-34
3.3. Programma Creatieve Industrie
p. 34-37
3.4. De economische waarde van creatieve broedplaatsen
p. 37-38
3.5. Broedplaatsmanifestatie Amsterdam
p. 39
3.6. Een kritische kanttekening op beleid
p. 40-41
4. Methodologie
p. 42
4.1. Kwalitatief onderzoek
p. 42-44
4.2. Aanpak
p. 44-45
4.3. Sleutelfiguren
p. 46
4.4. Casestudies Amsterdam en Rotterdam
p. 46-49
4.5. Resultaat
p. 49
2
5. Analyse
p. 50
5.1. Locatiefactoren
p. 50
5.1.1. Amsterdam
p. 50-51
5.1.2. Rotterdam
p. 52
5.2. Netwerken
p. 53
5.2.1. Amsterdam
p. 53-54
5.2.2. Rotterdam
p. 55-56
5.3. Diversiteit
p. 56
5.3.1. Amsterdam
p. 56-57
5.3.2. Rotterdam
p. 57-59
5.4. Samenwerking
p. 59
5.4.1. Amsterdam
p. 59-60
5.4.2. Rotterdam
p. 60
5.5. Beleid en ontwikkeling
p. 60
5.5.1. Amsterdam
p. 61-63
5.5.2. Rotterdam
p. 63-66
6. Conclusie en samenvatting
p. 67-76
7. Evaluatie
p. 77-78
Literatuurlijst
p. 79-87
Bijlage 1
p. 88-89
Bijlage 2
p. 90
3
Voorwoord ‘....creativity by individuals and teams is a starting point for innovation; the first is a necessary but not sufficient condition for the second. - Amabile, T.M. et al. (1996) Creativity in context. USA: Westview Press.
Na mijn studie bedrijfseconomie ben ik begonnen aan de deeltijdopleiding planologie aan de Universiteit van Amsterdam. Een periode waarin de creatieve industrie een belangrijke rol is gaan spelen binnen de stedelijke economie. Het belang om te investeren in een sterke creatieve industrie wordt in veel beleidsprogramma’s gedeeld. Volgens Florida (2002, 2005) is de creatieve klasse een belangrijke aanjager voor economische groei. Het is een klasse die in relatie gebracht kan worden met de creatieve sector. Creativiteit moet zich kunnen ontplooien. Steden die een creatieve klasse aantrekken kunnen daarvan profiteren. De creatieve industrie is een dynamische sector waarin verschillende culturele en creatieve disciplines actief zijn. Binnen de creatieve industrie is de symbolische waarde van het product steeds belangrijker geworden. De symbolische waarde van het product is moeilijk in geld uit te drukken. Het gaat hier vaak om de beleving van de consument zelf. Menselijk talent kan een belangrijke rol spelen bij het creëren van symbolische waarde. Het gaat hier om het innovatieve vermogen om iets unieks te bedenken. De creatieve industrie kan met behulp van nieuwe processen, producten en ideeën een belangrijke bijdrage leveren op het gebied van creativiteit en innovatie. Volgens het Innovatieprogramma Waarde van Creatie (Meijer et al. 2010) kunnen netwerken en cross-overs kansen creëren voor de creatieve industrie. Mijn interesse in stedelijke ontwikkeling heeft uiteindelijk een belangrijke rol gespeeld bij de keuze van het onderzoeksonderwerp. Amsterdam en Rotterdam zijn creatieve steden met een eigen karakter. Beide steden hebben een uitvoeringsprogramma ontwikkeld voor de creatieve industrie. Aan de hand van casestudies wordt beschreven op wat voor wijze invulling wordt gegeven aan de ontwikkeling van de creatieve industrie, clusters en creatieve broedplaatsen. Een verdere professionalisering van de creatieve industrie is een belangrijke aanleiding geweest om me verder in het onderwerp te verdiepen. Lokale overheden nemen vaak een belangrijke positie in bij de ontwikkeling van creatieve broedplaatsen en gebouwen als speerpunt van stedelijk beleid. Ik ben in dit onderzoek op zoek gegaan naar cross-overs tussen verschillende disciplines in creatieve broedplaatsen en gebouwen in Amsterdam en Rotterdam. Het gaat hier om plekken waar een mix van creatieve bedrijven en kunstenaars zich hebben gevestigd. In dit onderzoek is het van belang om dieper in te gaan op de resultaten die bereikt zijn door beleidsinitiatieven en lokale ontwikkelingen voor de creatieve industrie. Theorie en beleid
4
worden in relatie gebracht met de praktijk. Er zijn interviews afgenomen met beleidsmedewerkers, vastgoedbeheerders, directeuren en creatieve ondernemers uit verschillende creatieve broedplaatsen en creatieve gebouwen. Met behulp van de interviews is het mogelijk om nader in te gaan op de factoren die van belang zijn geweest voor creatieve ondernemers in creatieve gebouwen. De uitkomsten kunnen een belangrijke toegevoegde waarde hebben voor beleid. Het schrijven van een scriptie is een langdurig proces geweest. Er gaat veel onderzoek aan vooraf. Zonder de opbouwende suggesties van mijn scriptiebegeleiders was ik nooit zo ver gekomen. Ik wil iedereen bedanken die heeft bijgedragen aan dit onderzoek.
5
Inleiding De creatieve industrie en de creatieve stad zijn breed bediscussieerde thema’s in veel steden. Interessant is dat de creatieve industrie in veel steden wordt ingezet om de concurrentiepositie van de stad te verbeteren. In januari 2010 is de Visie en Strategische Agenda Creatieve Industrie, Aanzet tot Innovatieprogramma, Waarde van Creatie uitgekomen (Meijer et al¹. 2010). Met behulp van het innovatieprogramma wordt er draagvlak gecreëerd voor een verdere professionalisering van de creatieve industrie. Het ontwikkelen van creatief ondernemerschap is één van de actielijnen in het programma. Samenwerking tussen bedrijven wordt nadrukkelijk gestimuleerd om de mate van professionaliteit te vergroten. Creatieve ondernemers vanuit verschillende disciplines binnen de creatieve sector en andere bedrijfstakken worden uitgedaagd om met elkaar in discussie te gaan. Er worden netwerken opgericht om dit te realiseren. Creative Cities Amsterdam Area (CCAA) heeft bijvoorbeeld een digitaal platform ontwikkeld voor creatieve ondernemers binnen de regio Amsterdam. In Rotterdam is het netwerk Creatieve Industrie Rotterdam (CIR) actief. Het gaat hier om het tot stand brengen van netwerken tussen verschillende disciplines binnen de creatieve industrie en andere bedrijven, met als doel kruisbestuiving te realiseren. Er zijn ook andere ontwikkelingen zichtbaar. Steden proberen met behulp van lokale ontwikkelingen een aantrekkelijk vestigingsklimaat te creëren voor bedrijven die actief zijn binnen de creatieve sector. Er wordt niet alleen geïnvesteerd in creatieve clusters, maar ook in (leegstaande) bedrijfsverzamelgebouwen voor de creatieve industrie. Door de fysieke nabijheid is het goed mogelijk dat ontmoetingen tussen creatieve ondernemers binnen het gebouw of cluster kunnen ontstaan. De ontmoetingen kunnen de sociale dynamiek vergroten, waardoor samenwerking tussen ondernemers tot stand kan komen. In Amsterdam draagt Bureau Broedplaatsen bij aan de ontwikkeling van creatieve broedplaatsen. Leegstaande kantoorgebouwen worden (tijdelijk) herontwikkeld voor starters en ondernemers binnen de creatieve industrie, maar ook op nieuwbouwlocaties en in achterstandswijken worden creatieve broedplaatsen ontwikkeld. Vastgoedbeheerders, zoals Urban Resort en Codum geven nadere invulling aan het creatieve concept. Zij nemen het beheer van het gebouw over, werven nieuwe huurders en maken afspraken om het gebouw leefbaar te maken en te houden. Daarnaast organiseren zij ook bijeenkomsten om de creatieve ondernemers nader tot elkaar te brengen. In Rotterdam ontstaan ook creatieve broedplaatsen, maar worden niet als zodanig gekenmerkt. Er wordt eerder gesproken over bedrijfsverzamelgebouwen of fabrieken voor de creatieve sector. Rotterdam heeft geen broedplaatsenbeleid zoals in Amsterdam. Rotterdam Zuid, het Lloyd Kwartier en de Schiecentrale zijn belangrijke ontwikkellocaties voor de creatieve
6
sector. Het gemeentelijke ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (OBR) beslist in veel gevallen of lokale ontwikkelingen in aanmerking komen voor financiële ondersteuning. ‘Voor het OBR ligt de focus van het beleid gericht op creatieve economie op het faciliteren van creatieve bedrijvigheid en het stimuleren van ondernemerschap in de creatieve sector (OBR 2007, p.6)’. In de Economische Visie Rotterdam 2020 staat ook beschreven dat Rotterdam zich inzet op het ontwikkelen van een designcluster rond architectuur, technisch en grafisch ontwerp, audiovisuele bedrijven en nieuwe media. De verschillen en overeenkomsten tussen de beleidsvisies en lokale ontwikkelingen met betrekking tot de creatieve industrie in Amsterdam en Rotterdam zijn aanleiding geweest voor nader onderzoek.
In dit onderzoek wordt nader ingegaan op de ontwikkeling van creatieve broedplaatsen en bedrijfsverzamelgebouwen voor de creatieve industrie in Amsterdam en Rotterdam. Het interdisciplinaire karakter is een interessant fenomeen. Door de fysieke nabijheid van kunstenaars en ondernemers vanuit verschillende disciplines is de kans op ontmoetingen groot. De vraag is of deze plekken een bijdrage kunnen leveren aan het ontstaan van ‘cross-overs’ binnen de creatieve industrie in Amsterdam en Rotterdam?
7
1. Onderzoekskader Het onderzoek is opgedeeld in twee delen. In het eerste deel wordt uitleg gegeven aan de theoretische benaderingen en beleidsvraagstukken die van toepassing zijn op het onderzoek. De theorieën zijn gekozen aan de hand van literatuurstudie. Na de publicatie van Richard Florida’s (2002) bestseller ‘The Rise of the Creative Class’ wordt in veel steden de aandacht gevestigd op de creatieve industrie. Volgens Florida is de creatieve klasse is een belangrijke motor voor economische groei. De creatieve klasse wordt hier in relatie gebracht met creatieve mensen en beroepen. In de Visie en Strategische Agenda Creatieve Industrie (Meijer et al.¹ 2010) worden een aantal mogelijkheden beschreven om de creatieve industrie in Nederland verder te professionaliseren. Het creatieve innovatieprogramma gaat bijvoorbeeld nader in op het belang van samenwerking tussen creatieve bedrijven, clustering en het ontwikkelen van creatief opdrachtgeverschap. Netwerken kunnen creatieve en innovatieve processen aanjagen. ‘Juist in de samenwerking tussen disciplines (cross-overs) ontstaan nieuwe vormen die van betekenis kunnen worden (Meijer et al.¹ 2010, p.12)’. Maar weinig onderzoek heeft geprobeerd de verschillende vormen van netwerken en samenwerking te toetsen aan wat er in de praktijk gebeurt. In het theoretisch kader wordt uitleg gegeven aan de locatietheorieën en netwerktheorieën die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van de creatieve industrie. In hoofdstuk twee worden de verschillende theoretische benaderingen toegelicht. In het tweede deel van het onderzoek wordt nader ingegaan op de onderzoeksmethode en onderzoeksanalyse. Er wordt onderzocht welke locatiefactoren, netwerken, samenwerkingsvormen, vormen van diversiteit en beleidsdoelen van belang zijn voor de creatieve ondernemers in Amsterdam en Rotterdam. Met behulp van interviews is het mogelijk om vast te stellen welke factoren belangrijk zijn voor de creatieve ondernemers. De verschillende meningen en ervaringen worden in kaart gebracht. De uitkomsten kunnen een belangrijke bijdrage leveren voor de verschillende beleidsprogramma’s over de creatieve industrie in Amsterdam en Rotterdam.
1.1. Onderzoeksvragen In veel steden wordt ruimte gecreëerd voor creatief talent. Met name in oude en leegstaande gebouwen wordt nieuw leven geblazen voor de creatieve industrie. Er worden creatieve broedplaatsen en bedrijfsverzamelgebouwen tot ontwikkeling gebracht. Het interdisciplinaire karakter van de creatieve broedplaats of bedrijfsverzamelgebouw is een interessant fenomeen. Inmiddels hebben zich er veel kleine bedrijfjes, zzp’ers, commerciële en niet-commerciële bedrijven gevestigd vanuit verschillende disciplines die gerekend worden tot de creatieve
8
industrie. Door de fysieke nabijheid kunnen creatieve ondernemers vanuit verschillende disciplines eerder met elkaar in contact komen. Het is goed mogelijk dat creatieve ondernemers zich op deze wijze verder ontplooien. De ontmoetingen kunnen een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van nieuwe netwerken, cross-overs en samenwerkingsvormen tussen verschillende disciplines. Het idee dat creatieve broedplaatsen hieraan een bijdrage leveren kan door middel van onderzoek aangetoond worden.
Dit heeft geleid tot de volgende twee hoofdvragen:
1. In hoeverre wordt het belang van cross-overs tussen verschillende disciplines in creatieve broedplaatsen gesteund vanuit stedelijk beleid in Amsterdam en Rotterdam?
2. In hoeverre ontstaan er cross-overs tussen ondernemers vanuit verschillende disciplines in creatieve broedplaatsen in Amsterdam en Rotterdam?
De eerste hoofdvraag gaat in op de stedelijke beleidsprogramma’s in relatie tot de creatieve industrie in Amsterdam en Rotterdam. Er worden vragen gesteld over de aanpak en uitvoering van het beleid. De onderzoeksanalyse heeft betrekking op de tweede hoofdvraag.
Om een antwoord op de twee hoofdvragen te kunnen geven zijn een aantal deelvragen geformuleerd. De deelvragen met betrekking tot de eerste hoofdvraag worden beantwoord met behulp van beleidsprogramma’s, beleidsdocumenten en interviews met beleidsmedewerkers in Amsterdam en Rotterdam.
1.1. Wat zijn de belangrijkste verschillen en overeenkomsten tussen het broedplaatsenbeleid in relatie tot de creatieve industrie in Amsterdam en Rotterdam?
1.2. Op wat voor wijze wordt er invulling gegeven aan het belang van cross-overs binnen creatieve broedplaatsen in Amsterdam en Rotterdam?
1.3. Wordt de beleidsvisie over het stimuleren van cross-overs gedeeld met de ondernemers in de creatieve broedplaatsen? Vinden de creatieve ondernemers het beleid net zo belangrijk als de gemeenten?
9
De deelvragen met betrekking tot de tweede hoofdvraag worden beantwoord met behulp van een analyse van de interviews die in de creatieve broedplaatsen en gebouwen hebben plaats gevonden.
2.1. Welke locatiefactoren zijn belangrijk voor de ondernemers in de creatieve broedplaatsen? en waarom?
2.2. Welke netwerken en (sociale) relaties zijn belangrijk voor de ondernemers in de creatieve broedplaatsen? en waarom?
2.3. In hoeverre komen de ondernemers vanuit verschillende creatieve disciplines nader tot elkaar? en waarom?
2.4. Ontstaat er samenwerking tussen ondernemers vanuit verschillende disciplines in de creatieve broedplaatsen? en waarom?
Uit de resultaten worden conclusies getrokken. Er worden een aantal aanbevelingen gedaan voor verbetering van beleidsprogramma’s die van invloed kunnen zijn op de lokale ontwikkelingen voor de creatieve industrie.
1.2. Begrippen en definities Voor stedelijk beleid is het noodzakelijk om te begrijpen waarom de verschillende ondernemers uit de creatieve industrie zich willen vestigen in de steden, wat zij belangrijk vinden aan de locatie in relatie tot sociale netwerken en ‘cross-overs’ die op deze plekken kunnen ontstaan. Door middel van onderzoek kan het beleid voor de creatieve industrie verbeterd worden. De begrippen die in de onderzoeksvragen en deelvragen naar voren komen worden in deze paragraaf nader toegelicht. De creatieve industrie wordt gekenmerkt door een verscheidenheid aan creatieve beroepen. Het gaat hier om ‘specifieke vormen van bedrijvigheid die producten en diensten voortbrengen, die het resultaat zijn van creatieve arbeid én ondernemerschap. De belangrijkste elementen van deze producten zijn inhoud, symboliek en belevingswaarde. De economische waarde hangt nauw samen met culturele dimensies. Tot de creatieve industrie worden gerekend: architectuur, beeldende kunst, schrijven en uitgeven, film en video, leisure software, muziek, televisie en radio, podiumkunsten, reclame en vormgeving’ (OBR 2007, Rutten et al.
10
2004). In tabel 1 wordt onderscheid gemaakt tussen een aantal creatieve sectoren die tot de creatieve industrie gerekend kunnen worden: de creatieve zakelijke dienstverlening, media & entertainment en kunsten. In 2010 is cultureel erfgoed aan het domein kunsten toegevoegd (Rutten et al. 2010). Volgens de Rijksoverheid (geraadpleegd op 22 juli 2010) en Rutten et al. 2010 behoren de sectoren industriële vormgeving, architectuur en reclame tot de sterkste sectoren van de Nederlandse creatieve industrie. Het gaat hier vaak om kleinschalige ondernemingen, stichtingen of zelfstandigen die de productie of dienst verlenen. Tabel 1: sectoren creatieve industrie in Nederland Creatieve zakelijke dienstverlening Modeontwerp, grafisch ontwerp, architectuur, stedenbouwkundig ontwerp, landschapsarchitectuur en (industriële) vormgeving; Creatieve ICT, games, nieuwe media; Reclame; Uitgeverij van cd’s en dvd’s, cd- en dvd-winkels. Media en entertainment Romans, poëzie, non-fictie, journalistiek, dagbladen, kranten, uitgeverij, boekdrukkerij, openbare bibliotheken, boekhandels, winkels voor tijdschriften en kranten; Filmproductie inclusief ondersteunende activiteiten (scenariowriting, scriptwriting en andere pre-productie), filmdistributie, bioscopen, filmtheaters, videotheken; Productie van radio- en televisieprogramma’s, omroeporganisaties. Kunsten Podiumkunsten (muziek, dans, theater), schouwburgen en concertgebouwen, cd- en dvdwinkels Beeldende kunst en fotografie, musea, tentoonstellingen, kunstveilingen, kunstuitleen, galeries en kunsthandel. Recreatiecentra, organisatie van culturele evenementen en festivals, evenementhallen.
Bron: Rutten et al. 2004, 2010, Rijksoverheid 2010 http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/creatieve-industrie/creatieve-industrie-in-nederland (geraadpleegd op 22 juli 2010) De eerste categorie, de creatieve zakelijke dienstverlening, bestaat uit bedrijven die opereren op de zakelijke markt. ‘Producten en diensten die zij toeleveren voegen symbolische waarde toe aan de producten en diensten die hun afnemers op de markt brengen’ (Rutten et al. 2010, p. 8). Door deze activiteiten kan de concurrentiepositie van andere bedrijven worden vergroot. ‘Dat doen ze door de betekenis en belevingsaspecten van hun producten en diensten te verbeteren, of in meer algemene zin, ervoor te zorgen dat de producten en diensten ook cultureel aansluiting hebben bij de beoogde doelgroep’ (Rutten et al. 2010, p. 8). Het gaat hier vaak om bedrijven met een commerciële doelstelling. Afnemers nemen een belangrijke positie in binnen de creatieve zakelijke dienstverlening, omdat zij naast het genereren van inkomen, het bedrijf een goede naam kunnen geven. Naamsbekendheid kan de positie binnen de creatieve zakelijke dienstverlening verbeteren. Het tweede domein, de media en entertainmentindustrie, opereert op de
11
consumentenmarkt. Inkomsten worden verkregen uit de exploitatie van goederen en diensten (Rutten et al. 2010, p.7). Er wordt veel gebruik gemaakt van digitale technologie en informatietechnologie bij de creatie en productie van producten en diensten in deze sector. Er zijn een aantal publieke organisaties, zoals de Publieke Omroep, die subsidiegelden krijgen. Binnen de derde categorie ‘kunsten en cultureel erfgoed’ (Rutten et al. 2010) staan de artistieke motieven en esthetische noodzaak centraal. Het artistieke talent is belangrijk binnen deze categorie. Daarna kunnen ook andere motieven, zoals economische motieven, een rol gaan spelen (Rutten et al. 2010, p. 5). Cultureel erfgoed wordt gewaardeerd aan de hand van de historische waarde van het product of de dienst. Binnen de cultuur en samenleving neemt de derde categorie vaak een bijzondere positie in. Er wordt ingezet op het behoud van de culturele waarde. De overheid stelt, in kader van het maatschappelijk belang, middelen beschikbaar voor de culturele sector. Het onderscheid tussen de creatieve industrie en de culturele industrie is niet altijd even duidelijk. De definities lopen vaak door elkaar heen (Galloway & Dunlop 2007, Miller 2009). De aandacht is met name gevestigd op de economische en culturele waarde van de creatieve industrie. Definities moeten duidelijk afgebakend zijn. In dit onderzoek wordt zoveel mogelijk gerefereerd aan de definitie van Rutten et al. (2004, 2010). Voor de invulling van het begrip ‘creatieve broedplaats’ gebruik ik de definitie uit het programma Broedplaatsen 2008-2012 (Gemeente Amsterdam . Door de snelle economische vooruitgang in de jaren negentig was er vaak geen plek meer voor kunstenaars, artiesten en andere creatieven in de binnenstad van grote steden, zoals in Amsterdam. Oude kraakpanden en industriële complexen moesten plaats maken voor nieuwbouw. Kunstenaars en sociale groepen voelden zich aan de kant gezet en kwamen bijeen om deze ontwikkeling een halt toe te roepen. Er werd gezocht naar alternatieve woon -en werkplekken om de wegtrek van creatieve groepen tegen te gaan. Vanuit deze gedachte is het broedplaatsenbeleid in Amsterdam tot ontwikkeling gekomen. ‘In de stad moet betaalbare ruimte overblijven voor creatief talent (Interview Jaap Schoufour 2009, Bureau Broedplaatsen)’. Creatieve broedplaatsen worden in het programma Broedplaatsen 2008-2012 (Gemeente Amsterdam 2008) omschreven als ‘betaalbare ateliers en (woon-) werkpanden voor kunstenaars, creatieve en culturele bedrijfjes. Het is een mix van creatieve bedrijven vanuit verschillende culturele disciplines. De creatieve bedrijven bestaan vaak uit een grote groep kleine zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers), midden- en kleinbedrijven (MKB) en slechts enkele grote creatieve bedrijven’. Bedrijven met een niet-commerciële doelstelling, zoals stichtingen en verenigingen, komen in aanmerking voor subsidie of een lagere huurprijs dan de creatieve bedrijven met een commerciële doelstelling. De bedrijven zijn bereid om het gebouw op vrijwillige basis te exploiteren, te beheren en te programmeren. Sargentini (2002) spreekt ook wel van ‘betaalbare en passende (woon)werkruimte voor het basissegment van de creatieve industrie’.
12
Het idee is dat starters en ondernemers zich verder ontwikkelen in creatieve broedplaatsen. Dit kan leiden tot kruisbestuivingen en de ontwikkeling van jong talent. In Rotterdam is er geen broedplaatsenbeleid. De focus van het beleid in Rotterdam is gericht op het faciliteren van creatieve bedrijvigheid en het stimuleren van creatief ondernemerschap (OBR 2007). Toch is er ook ruimte voor ontwikkeling voor het basissegment van de creatieve industrie. Oude graansilo’s, leegstaande kantoorpanden en bedrijfsverzamelgebouwen worden herontwikkeld voor de creatieve industrie. Vastgoedbedrijven en eigenaren beheren de panden en proberen draagvlak te creëren door startende bedrijven en de meer gevorderde bedrijven met elkaar te mixen. Het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam zet ook in op de ontwikkeling van een cluster voor audiovisuele bedrijven en media. In het uitvoeringsprogramma 2009-2010 (Gemeente Amsterdam 2009) staat beschreven dat er onderzoek wordt gedaan naar de groei en het ambitieniveau van creatieve ondernemers in broedplaatsen in Amsterdam. Het ambitieniveau wordt in relatie gebracht met het ontstaan van cross-overs en samenwerkingsvormen tussen verschillende culturele disciplines. Het ambitieniveau is van belang om de concurrentiepositie van de creatieve stad te versterken en voor verdere investeringen in creatieve broedplaatsen. Met de verschillende culturele disciplines worden de creatieve sectoren binnen de broedplaatsen bedoeld. Een netwerk is een verbinding of een aaneenschakeling van kanalen waardoor informatie met elkaar gedeeld kan worden (Albrechts en Mandelbaum 2005). De informatie die met elkaar gedeeld wordt kan van invloed zijn op het creatieve proces, het ontstaan van nieuwe ideeën en organisatiestructuren. Met de komst van de informatietechnologie kan informatie steeds sneller gedeeld worden op meerdere locaties en door meerdere personen tegelijk. Het netwerk is niet aan bepaalde grenzen gebonden. Het gaat hier om belangstellenden die informatie met elkaar willen delen. Netwerkrelaties kunnen omschreven worden als de onderlinge relaties die worden aangegaan om elkaar te informeren of om samen een bepaald doel te bereiken. Er kan een economische vruchtbare samenwerking ontstaan tussen verschillende partijen. Contacten worden met elkaar gedeeld. Hier kunnen opdrachten uit ontstaan. Een ‘cross-over’ is in dit kader een netwerkrelatie, een verbinding of samenwerkingsvorm tussen ondernemers uit verschillende creatieve sectoren. Informatie en ideeën vanuit verschillende disciplines worden vaak op een creatieve manier met elkaar gecombineerd. Een cross-over creëert kansen voor de creatieve industrie en kan leiden tot innovatieve processen (Meijer et al.¹ 2010, http://fdci.info.nl/creativity-in-business/, geraadpleegd op 22 juli 2010). De begrippen staan in relatie tot de theoretische benaderingen die in hoofdstuk twee nader worden uitgelegd.
13
1.3. Indeling De overgang van een industrieel tijdperk naar een kenniseconomie is een belangrijke transitie geweest voor het ontstaan van een nieuwe discours in stedelijke planning. Kennis is een belangrijke grondstof geworden. De gedachte is dat locatiefactoren steeds minder belangrijk worden gevonden binnen een kenniseconomie. Informatieprocessen worden over de hele wereld met elkaar gedeeld. Door technologische ontwikkelingen zijn veel bedrijven ‘footloose’ geworden. Toch proberen steden met behulp van locatiefactoren, lokale ontwikkelingen en clusters nieuwe bedrijven aan te trekken. De vestiging van bedrijven en talentvolle ondernemers uit de creatieve industrie wordt gezien als een belangrijke voorwaarde om de concurrentiepositie van de stad te verbeteren. Het is de bedoeling dat met de komst van creatieve ondernemers nieuwe informatiestromen en creatieve processen in gang worden gezet. Er wordt ruimte gecreëerd voor de creatieve industrie. In hoofdstuk 2 wordt uitleg gegeven aan de verschillende theoretische benaderingen die ten grondslag liggen aan het onderzoek. De nadruk wordt gelegd op de betekenis van de creatieve industrie binnen stedelijke planning. Bedrijven, creatieve netwerken en clusters kunnen een belangrijke rol spelen bij de vestigingskeuze van ondernemers uit de creatieve industrie. De verschillende locatiefactoren worden onder de loep genomen. Hoofdstuk 3 gaat nader in op een aantal belangrijke beleidsvraagstukken rond dit thema. Beleidsprogramma’s worden met elkaar vergeleken en in relatie gebracht met de ontwikkeling van de creatieve industrie en het creatieve broedplaatsenbeleid in Amsterdam en Rotterdam. In hoofdstuk 4 wordt uitleg gegeven aan de onderzoeksmethode voor kwalitatief onderzoek. In hoofdstuk 5 worden de interviews met creatieve ondernemers, directeuren en beleidsmedewerkers geanalyseerd. De resultaten worden met elkaar vergeleken. In hoofdstuk 6 worden de conclusies beschreven. De twee hoofdvragen worden beantwoord. Tot slot worden een aantal aanbevelingen gedaan voor beleid en nader onderzoek.
14
2. Naar een creatieve benadering in stedelijke planning De laatste jaren is er veel aandacht ontstaan voor ‘de creatieve industrie’. De gedachte is dat creatieve steden het beter doen dan andere steden. Creatieve sectoren brengen welvaart en zetten een tijdperk in van economische groei. Er zijn verschillende benaderingen binnen de stedelijke planning die deze gedachte ondersteunen. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de betekenis van de creatieve industrie, locatiefactoren, clusters en netwerktheorieën, die aantrekkingskracht kunnen hebben op de vestiging van bedrijven en creatief talent.
2.1. De opkomst van de creatieve industrie Na een periode van deïndustrialisatie werd de aandacht gevestigd op de ‘culturele economie’. Een economie waarin de symbolische waarde van het product steeds belangrijker is geworden (Scott 2004, 2006, Lash & Lury 2007). De economische veranderingen gaan gepaard met veranderingen in de behoeftes van de consument. De consument wil zich kunnen onderscheiden van andere individuen of sociale groepen in de samenleving. Identificatie speelt een belangrijke rol. De esthetische waarde, de symbolische betekenis van het product, heeft meerwaarde voor de consument (Rutten et al. 2004, 2010). De consument koopt een product omdat het een goed gevoel geeft en kan zich met het product identificeren. Symbolische betekenissen worden steeds vaker gebruikt voor het vervaardigen van nieuwe producten en roepen bepaalde emoties op (Scott 2004). Dit proces wordt ook wel culturele ‘commodificatie’ genoemd. Met behulp van culturele symbolen, waarmee een groep of persoon zich kan identificeren, wordt er economische waarde toegevoegd aan iets wat eerder niet als een productiegoed werd gezien. ‘Commodificatie’ of industrialisatie van culturele activiteiten moet gezien worden als een proces dat leidt tot nieuwe richtingen (Hesmondhalgh 2002). De creatieve industrie speelt met behulp van symbolische elementen in op de emoties van de consument. Creativiteit geeft waarde en betekenis aan het productieproces. Op basis van een aantal kenmerken onderscheidt de creatieve industrie zich van andere sectoren. De creatieve industrie is een dynamische sector waar cultuur en economie elkaar kruisen. Rutten et al. (2004, 2010) beschrijven de creatieve industrie als ‘een specifieke vorm van bedrijvigheid die producten en diensten voortbrengt die het resultaat zijn van individuele of collectieve, creatieve arbeid en ondernemerschap. Inhoud en symboliek zijn de belangrijkste elementen van deze producten en diensten. Ze worden aangeschaft door consumenten, zakelijke afnemers (en overheid) omdat ze een betekenis oproepen. ‘Op basis daarvan ontstaat een ervaring’ (Canoy et al. 2005, p. 13). De creatieve industrie is een artistieke dimensie gericht op productie en export van culturele goederen en activiteiten (Mommaas 2004). Het gaat hier met name om
15
het creatieve proces waarvan de output een product of dienst kan zijn. De creatieve industrie bestaat uit sectoren die gericht zijn op het vervaardigen van creatieve producten en diensten met een esthetische en symbolische waarde, zoals bijvoorbeeld de designsector, kunst, media, film, entertainment, mode, reclame, ICT en architectuur. Creatieve bedrijven onderscheiden zich graag van andere bedrijven. ‘Het zijn de bedrijven die leven van de capaciteit van mensen om nieuwe concepten, ideeën en kennis om te zetten in economische waarde’ (Meijer et al.¹ 2010, p. 11). Florida (2002) gaat nader in op de waardeketen binnen de creatieve industrie: creatie, productie en distributie. Het zijn bijvoorbeeld de modeontwerpers, kunstenaars en muzikanten die zich bezighouden met de initiële creatie van het product of de dienst (Hesselink 2006). Menselijke factoren, zoals het uitwisselen van ideeën, kennis en informatie, kunnen het product vormgeven. Creativiteit heeft invloed op de creatie van het product of de dienst. De productieprocessen zijn nodig om het product of de dienst te kunnen produceren. Distributie is belangrijk om het product of de dienst aan te bieden aan afnemers en consumenten. Het is niet mogelijk om, op basis van dit principe alleen, een duidelijk onderscheid te maken tussen de waardeketen binnen de creatieve industrie en andere sectoren. De processen creatie, productie en distributie kunnen bijvoorbeeld ook plaats vinden binnen de financiële dienstverlening. Het is maar net op wat voor wijze creatieve ideeën tot stand komen. Kortom, de definities met betrekking tot de creatieve industrie zijn niet altijd even eenduidig. Cultuur, creativiteit en economische processen worden vaak samen onder een noemer gebracht. Het is belangrijk dat het onderscheid wel gemaakt kan worden bij beleidsvraagstukken en het uitvoeren van het onderzoek (Galloway & Dunlop 2007, Miller 2009). De creatieve industrie kan ook worden gekenmerkt als een economie gebaseerd op complexe sociale netwerken. Potts et al. (2008, p. 168) laten de klassieke indeling van de creatieve industrie ‘of what they do, what they produce, and how they do it’ los. De poductieprocessen en economische systemen, die de creatieve industrie hebben gemaakt tot wat zij nu is, zijn de afgelopen decennia veel complexer geworden. Er is niet alleen sprake van een vrije markteconomie, een spel van vraag en aanbod, waarbinnen de kennis- en dienstensector domineert. Binnen de creatieve industrie kan de keuze van een individu invloed hebben op de keuzes van andere personen binnen de markt. Dit is een belangrijke constatering, omdat sociale netwerken dit proces kunnen versnellen. De acties die worden ingezet binnen het sociale domein kunnen de keuzes en acties van andere personen, die ook actief zijn binnen het sociale netwerk, beïnvloeden. ‘In the creative industries, decisions both to produce and to consume are determined by the choice of others in a social network’ (Potts et al. 2008, p. 169). Sociale netwerken hebben een belangrijke functie binnen de creatieve industrie. ‘The creative industries are the set of economic activities that involve the creation and maintenance of social
16
networks and the generation of value through production and consumption of network-valorized choices in these networks’ (Potts et al. p. 174). In dit onderzoek wordt het belang van sociale netwerken voor ondernemers binnen de creatieve industrie nader onderzocht.
2.2. De creatieve stad
De omschakeling naar een creatieve benadering binnen stedelijke planning heeft bijgedragen aan een verandering in de marktgerichte benadering van de stad. Er is ruimte gekomen voor lokale ontwikkelingen die het creatieve imago van de stad doen toenemen (Scott 2004, Peneder 2001). Creatieve clusters worden bijvoorbeeld ingezet om bedrijven en ondernemers, die actief zijn binnen de creatieve industrie, aan te trekken. Een concentratie van bedrijven kan ook aantrekkingskracht hebben op de vestiging van nieuwe bedrijven en talentvolle ondernemers in de stad. Volgens Florida (2002) gaat het juist steeds meer om de beleving van de creatieve stad, waar creatieve mensen een eigen identiteit kunnen ontwikkelen. Culturele diversiteit kan hieraan bijdragen. De aanwezigheid van de ‘creatieve klasse’ is een belangrijke voorwaarde voor economische groei. De creatieve klasse staat open voor nieuwe initiatieven, waarbij de stad wordt gezien als het centrum voor creativiteit en innovatie. Stedelijke condities zijn nodig om de creatieve klasse, ‘het talent’, aan te trekken en te behouden. Het moet voor creatieve individuen aantrekkelijk zijn om zich in een stad te willen vestigen. Er moet hierbij wel een kritische kanttekening geplaatst worden. Met de komst van de creatieve industrie wordt de creatieve klasse vooral in relatie gebracht met de creatieve sector. Individuen die met behulp van creativiteit in staat zijn om nieuwe ideeën en producten te creëren (Mulder 2006). Er zijn ook andere sectoren die creatief te werk gaan en belangrijk zijn voor de economische vitaliteit van de stad (Landry 2000). Ambtenaren, politici, leraren en ondernemers uit andere sectoren dan de creatieve industrie kunnen ook tot de doelgroep van de creatieve stad behoren. In een creatieve stad gaat het erom dat er creatieve oplossingen aangedragen worden voor maatschappelijke, sociale en economische problemen (Landry 2000). Talent moet behouden en aangetrokken worden voor de ontwikkeling van creativiteit. Bedrijven zullen vanzelf het talent volgen (Florida 2002). Het is niet voor elke stad weggelegd om een creatieve klasse aan trekken en een positie als creatieve stad te veroveren (Hall 1998, 2004, Peck 2005). De sociale, culturele en economische veranderingen, die in het verleden hebben plaats gevonden, hebben vaak al een stempel gedrukt op de identiteit van de stad (Kloosterman & Stegmeijer 2004). De identiteit van de stad kan een doorslaggevende factor zijn voor de keuzes die gemaakt worden. Anders dan Florida, zal er ook rekening gehouden moeten worden met de historische ontwikkeling van
17
de steden (Musterd en Ostendorf 2004). Stedelijke structuren en identiteiten hebben zich vaak over een lange periode ontwikkeld en kunnen niet zomaar ongedaan worden gemaakt. Elke stad heeft weer andere kwaliteiten ontwikkeld die aantrekkingskracht kunnen hebben op de vestiging van de creatieve klasse, talentvolle individuen en bedrijven.
2.3. Locatiefactoren Door globalisering zijn bedrijven en individuen zijn steeds minder vaak gebonden aan een bepaalde plek om informatie met elkaar uit te wisselen (Albrecht en Mandelbaum 2005). Ruimtelijke barrières zijn afgenomen door technologische ontwikkelingen. Over de hele wereld zijn bedrijven in beweging. Volgens Allen J. Scott (2004, 2006) profiteren steden met sterke creatieve sectoren het meest van de processen die in gang worden gezet door globalisering. Markten kunnen sneller uitgebreid worden door de (her)verdeling van productiefactoren, kapitaal en arbeid. Exportkansen worden groter en productiemethoden veranderen (Musterd en Murie 2010). Bedrijven participeren in internationale netwerken waar kennis en informatie met elkaar wordt gedeeld. Hierdoor kunnen nieuwe organisatievormen ontstaan. Het delen van informatie is een belangrijk productiemiddel geworden voor veel bedrijven (Musterd en Ostendorf 2004, Castells 2000). Volgens Malecki (2000) wordt kennis en informatie gebundeld in stedelijke agglomeraties of clusters waar bedrijven elkaar kunnen ontmoeten (Musterd en Murie 2010). De fysieke nabijheid van informatienetwerken en kennisclusters kunnen doorslaggevend zijn voor de vestigingkeuze van bedrijven. Het is belangrijk dat bedrijven toegang hebben tot informatiestromen die voor de organisatie van belang kunnen zijn. Creatieve processen kunnen hierdoor aangewakkerd worden. Stedelijke investeringen kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van locatiefactoren die nodig zijn om de stad aantrekkelijk te maken voor talentvolle individuen en creatieve bedrijven. De klassieke benadering gaat nader in op de ‘harde’ condities, zoals de aanwezigheid van hoger opgeleiden, kennisinstituten of de nabijheid van een belangrijk financieel centrum (Musterd en Murie 2010). ‘Harde’ condities kunnen worden beschreven als de locatiefactoren die van economisch belang zijn voor de onderneming. Bedrijven vestigen zich bijvoorbeeld in de buurt van universiteiten of andere kennisinstituten om talent te ontwikkelen. Andere condities, zoals subsidies of belastingverlagingen, kunnen ook een ‘trigger’ zijn voor de onderneming. Deze maatregelen kunnen het investeringsklimaat in de stad verbeteren. De ‘zachte’ condities zijn lastiger te omschrijven. Het gaat hier om locatiefactoren die de stad aantrekkelijk maken voor talentvolle mensen en bedrijven die belangrijk zijn voor de economische ontwikkeling van de stad (Musterd en Murie 2010). Mensen willen bijvoorbeeld in de stad wonen en werken, omdat de kwaliteit van het leven goed is. Een hoog tolerantieniveau
18
wordt gewaardeerd en kan een goed gevoel geven. De sociale leefomgeving kan van invloed zijn op de waardering van ‘quality of life’ (Landry 2000). Volgens Florida (2002) hebben de zachte condities ook aantrekkingskracht op de vestiging van de creatieve klasse. Het gaat hier om hoger opgeleide mensen die werkzaam zijn in kennisintensieve en creatieve sectoren. Talentvolle mensen moeten zich vrij kunnen bewegen om een eigen identiteit te kunnen ontwikkelen. Sociale netwerken en individuele levenspaden kunnen ook een belangrijke rol spelen bij de locatiekeuze van een bedrijf of ondernemer. Het gaat hier om relaties, ‘personal ties’, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van een levenspad van een individu (Musterd & Gritsai 2010). Tijdens het doorlopen van een levenspad, dat zich historisch heeft ontwikkeld, worden vaak belangrijke sociale contacten opgebouwd. Familie, vrienden, studiegenoten en andere sociale contacten kunnen de keuze van een individu beïnvloeden. De afstand tot de sociale leefomgeving van familie en vrienden, maar ook de afstand tot zakelijke netwerken, zakenpartners, kunnen hierin bepalend zijn. Het zijn vaak de sociale netwerken binnen het informele circuit, waarbij belangrijke informatie en kennis met elkaar gedeeld worden (Currid 2007). In paragraaf 2.7 wordt nader uitleg gegeven aan de sociale netwerktheorie die ten grondslag ligt aan dit onderzoek.
2.4. Clustervorming Netwerken kunnen ook aantrekkingskracht hebben op de vestiging van nieuwe bedrijven en aanvullende organisaties, die iets voor elkaar kunnen betekenen. Porter (1998), Scott (2004), Cooke & Lazzeretti (2008) gaan nader in op het belang van clustervorming. Het gaat hier om stedelijke agglomeraties waarbinnen economische activiteiten samenkomen. Een cluster kan worden weergegeven als een stedelijk gebied met een hoge concentratie van (gespecialiseerde) bedrijven en instituties die een connectie met elkaar hebben. ‘Een plek waar concurrerende bedrijven samenkomen om de kans op succes te vergroten’ (Porter 1998, p. 77). Het cluster trekt ook andere organisaties aan. Deze organisaties zijn vaak aanvullend van karakter of gespecialiseerd in een bepaalde technologie om het product of de dienst binnen het cluster te verbeteren. Specialisme beperkt zich tot het domein waarbinnen het bedrijf actief is. Het schaalniveau van het cluster is afhankelijk van de activiteiten die binnen het cluster plaats vinden. De activiteiten worden vaak in relatie gebracht met een economische of industriële sector. Het schaalniveau reikt vaak verder dan de fysieke omgeving, het gebouw of terrein, waar bedrijven zich hebben gevestigd. Door schaalvoordelen binnen het cluster kunnen bedrijven nader tot elkaar komen, terwijl het product of dienst wereldwijd wordt aangeboden (Scott 2004). Volgens Allan J. Scott
19
(1999, 2004, 2006) zijn de economische verbindingen tussen bedrijven cruciaal voor de economische ontwikkeling van stedelijke regio’s. Binnen het regionale cluster ontstaan meer mogelijkheden voor een effectievere bedrijfsvoering en veranderingen in productiesystemen. Concurrentie binnen het cluster leidt vanzelf tot nieuwe productieprocessen en instroom van nieuw talent. Er ontstaan nieuwe netwerken en informatiestromen. De fysieke nabijheid tussen bedrijven kan invloed hebben op de mate van uitwisseling van informatie tussen bedrijven (Porter 1990). Dit betekent dat informatiestromen op bepaalde plekken samenkomen binnen internationale concurrerende markten. Bedrijven, industrieën en ondersteunende organisaties trekken elkaar aan. Clustervorming wordt vaak in relatie gebracht met kennisontwikkeling (Porter 1998, Heur 2009). De bedrijven binnen het cluster hebben beschikking over kennis dat van toegevoegde waarde kan zijn voor andere bedrijven binnen het cluster. Annalee Saxenian (1994) heeft onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van startende bedrijven binnen het IT cluster Sillicon Valley. De sociale ontmoetingen binnen het cluster staan centraal in het onderzoek (Porter 1998, Saxenian 1994). De dynamiek die ontstaat tussen de startende bedrijven en de meer gevestigde ondernemingen is van belang geweest voor het ontstaan van flexibele productietechnieken en innovatie. Op basis van ‘collective learning’ wordt belangrijke informatie met elkaar gedeeld. De directe en ongeplande ontmoetingen tussen ondernemers binnen het cluster, verspreiden informatie en kennis. Het is een diffuus proces waarin de belangen van de ondernemers met elkaar worden gedeeld (Storper en Venables 2004). ‘Face-to-face’ contacten spelen hier een belangrijke rol. Informatie en kennis moet immers gedeeld worden (Currid 2007). Bij ‘face-to-face’ contacten gaat het vaak om een directe ontmoeting. Het doen van zaken, onderhandelingen en het onderhouden van relaties zijn belangrijke redenen om ‘face-to-face’ contacten aan te gaan (Storper en Venables 2004). De gedachte dat bedrijven ‘footloose’ zijn geworden kan hierdoor weerlegd worden. Bedrijven zijn in bepaalde mate nog steeds afhankelijk van informatiestromen die alleen op bepaalde plekken samenkomen. Vertrouwen is een belangrijke factor om toe te kunnen treden tot een bepaald cluster. Op basis van vertrouwen kan een belangrijke samenwerking tussen bedrijven tot stand komen (Lane & Bachmann 1998). Naar aanleiding van Porter’s clustertheorie hebben veel steden, regio’s, maar ook nationale economieën, beleid ontwikkeld voor clustervorming. Clusters kunnen een positief effect hebben op de ontwikkeling van de creatieve industrie. Steden proberen op deze wijze creatieve bedrijven en kennisinstituten aan te trekken. Het is goed mogelijk dat clusters economisch draagvlak creëren voor het ontstaan van nieuwe bedrijven (Cooke & Lazzeretti 2008). De contacten binnen het cluster zijn van belang om nieuwe ideeën te genereren, kennis te ontwikkelen en nieuwe (zaken)relaties aan te gaan (Caves 2000). In dit onderzoek worden
20
de netwerkrelaties binnen creatieve gebouwen en broedplaatsen in Amsterdam en Rotterdam nader onderzocht.
2.5. Diversiteit: condities voor ‘cross-overs’ Creativiteit en innovatie zijn begrippen die vaak door elkaar gebruikt worden. Het onderscheid tussen deze begrippen is niet altijd even duidelijk te maken. Carayannis et al. (2008, p. 6) beschrijven innovatie als een proces waarin verschillende bronnen op creatieve manieren met elkaar gecombineerd kunnen worden. Creativiteit is van belang om vernieuwend te werk te kunnen gaan. Het is het talent van een persoon of organisatie, het menselijk vermogen, dat benut wordt om innovatie te kunnen realiseren (Hesmondhalgh 2002). ‘Het gaat om het creatieve vermogen om nieuwe producten en processen te bedenken’ (Mulder 2006, p. 23). Creatieve mensen maken gebruik van de mogelijkheden om innoverend bezig te zijn. Dit gebeurt niet alleen in de creatieve sector. Commerciële bedrijven zijn bijvoorbeeld in staat om, met behulp van creativiteit, producten te verkopen. Creativiteit leidt niet altijd tot innovatie, maar is wel een belangrijke factor om de kans op innovatie te vergroten. Innovaties kunnen ontstaan wanneer het idee, product of proces vernieuwend is. De mate van flexibiliteit tussen creatieve personen kan bijdragen aan een uniek en innoverend product (Carayannis et al. 2008). Carayannis en Campbell (2005) hebben samen een theoretisch model ontwikkeld waarin de dynamiek tussen diversiteit, creativiteit en innovatie wordt uitgelegd. De dynamiek kan worden veroorzaakt door een diversiteit aan input van factoren, zoals kennis en informatie. Door diversiteit kunnen de economische interacties binnen het creatieve proces toenemen. De diverse bronnen worden tijdens het proces met elkaar gecombineerd, wat kan leiden tot nieuwe combinaties, innovatie en ondernemerschap. De interacties tussen professionals en creatieve personen zijn in dit proces erg belangrijk. De dynamiek vergroot de kans op innovaties. Met behulp van deze interacties is het mogelijk om iets nieuws te creëren. De output is de innovatie, hetgeen dat wordt gecreëerd doordat nieuwe combinaties mogelijk zijn. Er ontstaan nieuwe ideeën, waardoor een bedrijf, organisatie of individu zich verder kan ontwikkelen binnen een dynamische markt. Diversiteit leidt niet altijd tot nieuwe combinaties. Te veel informatie kan namelijk ook leiden tot fragmentatie en een verlies aan bruikbare gegevens (Carayannis et al. 2008). Het systeem heeft wel structuur nodig. De creatieve industrie maakt gebruik van kennis en/of getalenteerde mensen voor het produceren van een product of dienst. Kennis kan concurrentievoordelen opleveren. Concurrentie kan een belangrijk motief zijn voor economische diversiteit binnen de creatieve industrie (Carayannis et al. 2008). Er ontstaat een ontwikkeling waarin bedrijven zoeken naar nieuwe kansen en mogelijkheden. Wanneer bedrijven in aanraking komen met gevarieerde systemen, nieuwe informatiestromen en markten kunnen er
21
nieuwe combinaties ontstaan (Metcalfe 2004). Er wordt als het ware een evolutieproces in gang gezet. Brainstorming en interacties tussen talentvolle en creatieve personen vanuit verschillende disciplines kunnen invloed uitoefenen op de ontwikkeling van nieuwe ideeën (Carayannis et al. 2008). Openheid is een belangrijke factor om dit te bereiken. De interacties die plaats vinden tussen creatieve personen en ondernemers vanuit verschillende disciplines binnen de creatieve industrie worden in het onderzoek ook wel ‘cross-overs’ genoemd, waarbij nieuwe combinaties kunnen ontstaan. Er wordt informatie en kennis met elkaar gedeeld als input voor nieuwe ideeën, producten of diensten. Een ‘cross-over’ is nog geen voorwaarde dat er ook daadwerkelijk innovaties zullen ontstaan, alleen de kans dat het gebeurt wordt groter. Samenwerking gaat verder dan het delen van informatieprocessen, kennis en het opdoen van nieuwe ideeën. Samenwerking ontstaat eerder wanneer bedrijven of individuen iets nodig hebben van elkaar, zoals specialistische kennis.
2.6. Samenwerking Binnen de creatieve industrie kunnen georganiseerde groepen, individuen en organisaties ontstaan, die willen samenwerken aan innovatieve ideeën of producten. ‘Corporate venturing refers to collectivities of individuals or companies who act together to bring about paced and innovative outcomes for profit in the face of uncertain market conditions (Baron 2006, p. 104109)’. De onderliggende gedachte van ‘corporate venturing’ is dat creatieve ondernemers de kans op succes kunnen vergroten door middel van samenwerking. Samenwerking wordt gezien als een belangrijke factor binnen de creatieve industrie. Creatieve ondernemers gebruiken eigen bronnen, contactpersonen en kennis, wat resulteert in samenwerking met andere ondernemers om tot nieuwe ideeën en combinaties te komen. Deze vaardigheden leiden eerder tot innovatieve productieprocessen. Netwerken, ‘face-to-face’ contacten en ‘business-tobusiness’ relaties vergroten de kans op het ontstaan van nieuwe samenwerkingsvormen (Caves 2000). Samenwerking kan het concurrentievermogen versterken (Liu 2008). Ondernemers zijn door samenwerking eerder in staat om nieuwe combinaties te bedenken. In figuur 1 worden vier dimensies weergegeven die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van ‘corporate venturing’ in de kunstensector. De eerste dimensie, ‘art-entrepreneurs’, beschrijft het creatieve proces van de ondernemer in de kunstensector. Er ontstaat een idee om bijvoorbeeld een product te ontwikkelen. De input die daarvoor nodig is, is vaak kennisgerelateerd. Sociale relaties kunnen een belangrijke rol spelen bij de totstandkoming van het creatieve proces. Er worden vaak risico’s genomen om het product op de markt te brengen. ‘Creative entrepreneurs integrate their own resourcefulness and artistic knowledge into the corporate creativity that results from
22
cooperation of the supporting companies involved in the successful launching of the new product (Henry 2007, p. 36)’ De tweede dimensie, ‘supportive organizations’ zijn de ondersteunende organisaties die nodig zijn voor de ontwikkeling van het product of idee. Het is een aanvulling binnen het coördinatieproces. De ondersteunende organisaties zijn bijvoorbeeld de distributiekanalen of reclameproducenten om het product verkoopbaar te maken. ‘Small producers in the cultural economy are much more given to flexible specialization. Production activities in the cultural economy are typically carried out within shifting networks of specialized but complementary firms (Scott 2004, p. 467)’ De derde dimensie, ‘markets’ zijn de beschikbare markten, netwerken, bronnen en diensten die nodig zijn om de afname van het product te vergroten. De markt moet toereikend zijn. Bij de vierde dimensie, ‘co-ordination process’, gaat het om de acties die nodig zijn om het productieproces te coördineren. Marketinginstrumenten kunnen hier een belangrijke rol spelen.
Figuur 1, a framework for describing corporate venturing in the art-industries
1. Art-entrepreneurs (creative industries) 2. Supportive Organizations
3. Markets
4. Co-ordination process Bron: Henry 2007, p.36.
De verschillende dimensies kunnen elkaar beïnvloeden en meerdere relaties zijn mogelijk. Het proces is niet altijd aan een bepaald schaalniveau gebonden. Zonder samenwerking tussen bedrijven, sectoren en markten is ‘corporate venturing’ niet mogelijk. Bedrijven hebben vaak allemaal een eigen specialisme dat door middel van ‘corporate venturing’ samengebracht kan worden binnen het productieproces. Grabher (2004) benadert dit principe veel meer vanuit een projectcasus waarin verschillende organisaties van elkaar kunnen leren. De interacties die plaats vinden in de ruimte zijn van invloed op de ontwikkeling van nieuwe organisatiestructuren en netwerkrelaties. Sociale contacten en relaties dragen bij aan kennisontwikkeling. Er ontstaan afhankelijkheden tussen organisaties die samenwerken binnen het project. Dit kan het
23
gemeenschapsgevoel versterken. Het gaat hier niet alleen om tijdelijke afhankelijkheden tussen organisaties, maar ook om het versterken van relaties en het nader tot elkaar brengen van verschillende identiteiten en disciplines die met elkaar samenwerken binnen een project.
2.7. Sociale netwerken Netwerken hebben invloed op sociale veranderingen in de samenleving en spelen een belangrijke rol bij het ontstaan van nieuwe organisatiestructuren (Scott 2006). De netwerksamenleving wordt beschreven als een samenleving waarin bedrijven, groepen, individuen en gebieden over de hele wereld met elkaar verbonden zijn of afhankelijk van elkaar zijn (Castells 1998, Albrechts en Mandelbaum 2005). Castells beargumenteert dat de ‘identiteit’ steeds belangrijker is geworden binnen netwerkorganisaties. Het gaat hier om netwerken waarmee de persoon, sociale groep, bedrijf of organisatie zich mee kan identificeren. Planners proberen grip te krijgen op de veranderingen binnen de netwerksamenleving. ‘De veranderingen hebben invloed op de ontwikkeling van economische en sociale activiteiten en concentratie van deze activiteiten binnen de ruimte’ (Albrechts en Mandelbaum 2005, p. 5). Steden hebben nog steeds een belangrijke functie binnen een netwerksamenleving. Knooppunten waar internationale netwerken en informatiestromen vanuit de hele wereld kunnen samenkomen (Sassen 2002, Taylor 2004). De netwerkfunctie is belangrijk voor het verkrijgen van informatie. Er worden contacten gelegd met lotgenoten, individuen, bedrijven en ondernemers die het creatieve proces kunnen beïnvloeden. Putnam (2000) legt de relatie met sterke sociale banden die het sociaal-economische kapitaal binnen de samenleving kunnen vergroten. Volgens Florida (2003) is het juist van belang om de sterke en formele banden, ‘strong ties’, met de hechte sociale gemeenschap los te laten. Creativiteit komt pas tot ontwikkeling wanneer tradities worden losgelaten. De creatieve industrie wordt gekenmerkt door kennisintensieve bedrijven en kleine zelfstandigen, waarin informele sociale netwerken een dominante rol zijn gaan spelen (Potts et al. 2008). Het is moeilijk om een duidelijk onderscheid te maken tussen professionele en persoonlijke netwerken binnen het sociale domein. Een duidelijke grens tussen privé en werk is er vaak niet. De individuele keuzes die gemaakt worden binnen het sociale domein kunnen ook invloed hebben op de organisatie. Het gaat hier bijvoorbeeld om persoonlijke levenspaden, ‘personal ties’, die de locatiekeuze van de onderneming kunnen beïnvloeden. De woonplaats van vrienden, familie of de aanwezigheid van andere sociale contacten en netwerken kunnen sterk overheersen (Pethe, Bontje & Pelzer 2009). De publicatie van Mark Granovetter, ‘The Strength of Weak Ties’, legt de basis voor de sociale netwerktheorie. Volgens Granovetter zijn ‘weak ties’, informele sociale netwerken,
24
belangrijk voor economische ontwikkeling. Het gaat hier om de mogelijkheden om in contact te komen met andere sociale systemen (Jack 2005). ‘Strong ties’ komen voor in het formele circuit. Personen zijn bijvoorbeeld door familiebanden sterk met elkaar verbonden. De basis is bekend, informatie is betrouwbaar, maar vaak minder effectief. ‘Weak ties’ spelen een belangrijke rol in het verkrijgen van nieuwe informatie. De sociale relaties kunnen gebruikt worden voor kennisoverdracht, carrière en ontwikkeling. Het gaat hier om relaties die ontstaan tussen personen binnen het informele circuit. Formele en strenge regels gelden niet in dit domein. Personen met veel ‘weak ties’ bevinden zich in de beste positie ‘to diffuse innovation’ (Currid 2007). Het gaat hier om het verspreiden en delen van kennis en informatie. Het is goed mogelijk dat kennisoverdracht door middel van ‘weak ties’ meer kansen en mogelijkheden biedt voor economische en sociale vooruitgang. ‘It is the social clustering that may matter the most’ (Currid 2007, p. 111). Sociale netwerken kunnen bijdragen aan het ontstaan van een gemeenschap waarin kennis wordt gedeeld en economische kansen worden gecreëerd. Het gaat hier om de sociale context waarin creatieve productieprocessen tot stand kunnen komen. Het is goed mogelijk dat startende bedrijven soms een duwtje in de rug nodig hebben. ‘Gatekeepers’, bedrijven waar je iets van kunt leren, kunnen anderen op weg kunnen helpen in het creatieve proces. ‘Social networks create the opportunity to meet the people who judge creative products’ (Currid 2007, p. 148). Jane Jacobs (1961, 1969) heeft in de jaren zestig al onderzocht dat sociale ontmoetingen tussen diverse bevolkingsgroepen en bedrijven in een stad veel voordelen kunnen hebben. Zij gaat nader in op het moderne stadsleven waarin sociale ontmoetingen en culturele diversiteit een rol spelen op economische processen in de stad. Openheid en toegankelijkheid binnen het sociale en publieke domein kunnen ervoor zorgen dat ontmoetingen en netwerken eerder tot stand kunnen komen. De sociale ontmoetingen zijn belangrijk voor de economische vitaliteit van de stad (Jacobs 1969). Het is de ‘zachte infrastructuur’, de aanwezigheid van sociale netwerken, cultuur en diversiteit, die invloed hebben op de ontwikkeling van een creatief milieu (Landry 2000, p. 133). Sociale netwerken beïnvloeden het creatieve proces. Creatieve mensen worden uitgedaagd om na te denken over nieuwe combinaties en mogelijkheden die van belang kunnen zijn voor de onderneming. De interacties en samenwerkingvormen die plaats vinden tussen verschillende disciplines, culturele organisaties, kennisinstituten en beleid zijn van essentieel belang voor de inbedding van creatieve broedplaatsen. Het aanbieden van de fysieke ruimte alleen leidt waarschijnlijk niet tot de gewenste resultaten. De sociale leefomgeving, sociale interacties en sociale contacten die plaats vinden binnen het informele circuit kunnen hier een belangrijke rol spelen.
25
2.8. Korte samenvatting Binnen de stedelijke planning wordt rekening gehouden met de creatieve industrie. Veel steden proberen met behulp van lokale ontwikkelingen en beleidsmaatregelen draagvlak te creëren voor de ontwikkeling van de creatieve industrie. De gedachtegang is dat creatieve steden het beter doen dan andere steden. Creatieve mensen, individuen, bedrijven en beroepen zijn nodig om de identiteit van de creatieve stad te versterken. De creatieve klasse wordt gezien als een belangrijke voorwaarde voor economische groei (Florida 2002). Het gaat hier om talentvolle mensen die met behulp van creativiteit, in staat zijn om nieuwe producten en processen te bedenken. Er wordt vaak een relatie gelegd met de creatieve sector, maar er zijn ook creatieve personen en professionals die werkzaam zijn in andere sectoren dan de creatieve industrie. Locatiefactoren kunnen aantrekkingskracht hebben op de vestiging van ondernemers en kunstenaars die werkzaam zijn binnen de creatieve industrie. Er wordt nader ingegaan op de betekenis van harde condities, zachte condities, clustervorming, diversiteit, samenwerking en sociale netwerken, die van belang kunnen zijn voor de ondernemer. Locatiefactoren kunnen aantrekkingskracht hebben op de vestiging van creatieve ondernemers. In dit onderzoek is het van belang om te weten welke locatiefactoren van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van de creatieve industrie en aantrekkingskracht op creatieve ondernemers. De locatiefactoren kunnen onderverdeeld worden in ‘harde’ condities, ‘zachte’ condities en sociale netwerken (Musterd en Murie 2010). De ‘harde’ condities gaan nader in op de aanwezigheid van economische activiteiten in de omgeving die van belang kunnen zijn voor de onderneming. Hoger opgeleiden, een goede infrastructuur en beleidsmaatregelen, zoals belastingverlagingen, kunnen invloed hebben op de vestigingskeuze. De ‘zachte’ condities gaan nader in op de factoren die van invloed kunnen zijn op het kwaliteit van het leven (Landry 2000). Het gaat hier om factoren die de stad aantrekkelijk maken voor talentvolle mensen en bedrijven die belangrijk zijn voor de economische ontwikkeling van de stad (Musterd en Murie 2010). Een hoog tolerantieniveau kan hier bijvoorbeeld onderdeel van uitmaken. Florida (2002) probeert met zijn publicaties duidelijk te maken dat de creatieve klasse een belangrijke factor is voor economische groei. Steden kunnen met behulp van drie condities, de drie T’s (Talent, Tolerance en Technology), de creatieve klasse aantrekken. Volgens Florida kunnen creatieve steden overal in ontwikkeling gebracht worden, wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan. Hall (1998) heeft laten weten dat dit niet altijd mogelijk is. Er zal rekening gehouden moeten worden met de verschillende tijdspaden waarin steden tot ontwikkeling zijn gekomen. Economische groei gaat vaak gepaard met de historie en innovaties die daaraan ten grondslag liggen, zoals bijvoorbeeld de opkomst van de auto-industrie. Niet elke stad kan een creatieve industrie aantrekken. Het is goed mogelijk dat de filmindustrie niet tot ontwikkeling kan komen
26
in Amsterdam, omdat de nadruk wordt gelegd op de historische kunst en belangrijke financiële sectoren. De identiteit van de stad kan een belangrijk element zijn. Dit onderscheid moet eerst gemaakt worden. Clustervorming behoort tot de harde condities, omdat netwerken en informatieprocessen als belangrijke productiefactoren worden gekenmerkt binnen het cluster. Kennis heeft aantrekkingskracht op de vestiging van bedrijven. Door kennis te delen kan bijvoorbeeld het productieproces van een bedrijf verbeterd worden. Een cluster kan worden beschreven als een stedelijk gebied met een hoge concentratie van (gespecialiseerde) bedrijven. Informatie is vaak binnen het cluster te verkrijgen en kan invloed hebben op de economische ontwikkeling van het bedrijf. Informatie kan nieuwe ideeën stimuleren en producten tot ontwikkeling brengen. ‘Faceto-face’ contacten kunnen het vertrouwen tussen bedrijven vergroten, waardoor informatie eerder met elkaar gedeeld wordt. Sociale netwerken kunnen ook deel uitmaken van het kenniscluster. Diversiteit wordt gezien als een belangrijke conditie voor ‘cross-overs’. Het gaat hier om de ontwikkeling van nieuwe combinaties, vaak tussen verschillende disciplines, waardoor nieuwe ideeën kunnen ontstaan die van invloed kunnen zijn op het productieproces (Carayannis en Campbell 2005). Diversiteit kan bijvoorbeeld een belangrijke voorwaarde zijn om zich binnen een cluster of netwerk te vestigen. Cross-overs maken deel uit van het proces. Het gaat erom dat de juiste combinaties gemaakt kunnen worden, door uitwisseling van informatie en andere productiefactoren, zoals informatie en creativiteit. Diversiteit kan een belangrijke input zijn voor kennisontwikkeling. Specialistische kennis kan met elkaar gecombineerd worden, waardoor nieuwe combinaties kunnen ontstaan. Samenwerking is vaak nodig wanneer belangrijke productiemiddelen binnen een bedrijf ontbreken. Het ene bedrijf kan het andere bedrijf aanvullen. Creatieve ondernemers gebruiken eigen bronnen, contactpersonen en kennis dat resulteert in samenwerking met andere ondernemers om tot nieuwe ideeën en combinaties te komen. Vertrouwen kan invloed hebben op de mate van samenwerking. Het kan een voorwaarde zijn om toegang te krijgen tot een cluster of netwerk. Henry (2007) heeft een theoretisch model ontwikkeld dat nader ingaat op de vier dimensies die van belang zijn voor de ontwikkeling van creatief ondernemerschap binnen de creatieve industrie. Samenwerking wordt gezien als een belangrijke factor binnen dit proces. Het gaat hier bijvoorbeeld om aanvullende disciplines binnen het productieproces. De dimensies ondernemerschap, beschikbare markten, aanvullende organisaties en het coördinatieproces staan in relatie tot elkaar. Volgens Potts et al. (2008) is de creatieve industrie gebaseerd op sociale netwerken. De relaties die ontstaan binnen het sociale domein en de keuzes die gemaakt worden kunnen invloed hebben op de ontwikkeling van de organisatie. Individuele levenspaden kunnen ook
27
invloed uitoefenen op de locatiekeuze van de onderneming. Tijdens de studieperiode worden veel sociale contacten gelegd die het individuele levenspad beïnvloeden, maar familie en vrienden maken hier ook deel van uit. Netwerken hebben invloed op sociale veranderingen in de samenleving en spelen een belangrijke rol bij het ontstaan van nieuwe organisatiestructuren (Grabher 2004, Scott 2006, Sassen 2002). De netwerkorganisatie heeft aantrekkingskracht hebben op een bepaalde sociale groep, persoon of organisatie. Informatie en kennis wordt met elkaar gedeeld binnen het netwerk. Granovetter (1973) gaat nader in op het belang van ‘weak ties’. Sociale netwerken bevinden zich binnen het informele circuit waardoor informatie en kennis vaak makkelijker verspreid kan worden in relatie tot de meer zakelijke en formele netwerken, ‘strong ties’, waar vaak andere regels gelden. Het is de ‘zachte infrastructuur’, de aanwezigheid van sociale netwerken, die invloed hebben op de ontwikkeling van een creatief milieu in de stad (Landry 2000, p. 133). In het onderzoek wordt nader ingegaan op de locatiefactoren, (sociale) netwerken en relaties die van invloed kunnen zijn op de totstandkoming van ‘cross-overs’ en samenwerking tussen ondernemers en kunstenaars die zich hebben gevestigd in creatieve broedplaatsen en gebouwen in Amsterdam en Rotterdam.
28
3. Beleid In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op een aantal belangrijke karaktereigenschappen van de steden Amsterdam en Rotterdam. De creatieve industrie wordt gezien als een belangrijke groeisector en opkomende industrie binnen een kenniseconomie. In beide steden maakt de creatieve industrie onderdeel uit van de creatieve stad. Met het uitvoeringsprogramma creatieve industrie wordt ruimte gecreëerd voor creatief talent, ondernemers en kunstenaars die actief zijn binnen de creatieve sector. Creatieve broedplaatsen maken deel uit van het beleidsprogramma.
3.1. Amsterdam, Rotterdam en de creatieve stad Amsterdam en Rotterdam willen zich profileren als een creatieve kennisstad. Er worden verschillende wegen bewandeld om de doelen te bereiken. Het is daarom interessant om deze steden met elkaar te vergelijken. Door de economische welvaart, buitenlandse invloeden en internationale belangen groeide Amsterdam uit tot een belangrijk cultureel centrum (Hesselink 2006). De culturele diversiteit heeft nog steeds invloed op de ontwikkeling van de lokale economie in Amsterdam. Amsterdam is met name actief in de financiële dienstverlening, kennis- en diensteneconomie. De creatieve industrie maakt hier ook deel van uit. De kennis- en diensteneconomie is een belangrijke economische groeisector (Gemeente Amsterdam Dienst Onderzoek en Statistiek 2010). Er is steeds meer behoefte aan hoogopgeleide en creatieve mensen, met goede communicatieve en sociale vaardigheden die invloed kunnen uitoefenen op de ontwikkeling van de kenniseconomie (Winden et al. 2008). Culturele diversiteit in combinatie met talenvolle individuen en bedrijven kunnen het imago versterken. De identiteit van de stad kan hierin bepalend zijn. Culturele diversiteit is een belangrijk kenmerk van Amsterdam geworden. Het heeft aantrekkingskracht hebben op de creatieve klasse (Florida 2002). Het is daarom van belang om de culturele diversiteit in de stad te behouden. Rotterdam probeert ook een positie als creatieve stad te veroveren. Door de deïndustrialisatie zijn veel zware industriële activiteiten verplaatst naar lage lonen landen. De haven van Rotterdam heeft hier nadelige effecten van ondervonden, waardoor kleine havengebieden in de stad leeg kwamen te staan. Distributiebedrijven, transportbedrijven en havenactiviteiten hebben zich met name verplaatst naar de grote havens aan de kust van Rotterdam. De haven heeft nog steeds een belangrijke mainportfunctie. Rotterdam is duidelijk meer gericht op transportactiviteiten en de maakindustrie, zoals het vervaardigen van petroleum producten (Gemeente Rotterdam 2011). Toch kan Rotterdam niet achterblijven als creatieve kennisstad. Technologische ontwikkelingen kunnen bijdragen aan het succes van de
29
creatieve stad. Met behulp van stedelijke campagnes en lokale ontwikkelingen probeert Rotterdam het creatieve imago van de stad te verbeteren. Leegstaande industriële gebouwen en havengebieden worden herontwikkeld voor de creatieve sector. De vooruitstrevende architectuur heeft invloed op het imago van de creatieve stad (Kloosterman & Stegmeijer 2004). Winden et al. (2007) en Berg et al. (2004) hebben een vergelijkend onderzoek gedaan naar karaktereigenschappen van de kenniseconomie in elf Europese steden. De steden Amsterdam en Rotterdam zijn ook in het onderzoek meegenomen. Het is goed mogelijk dat sommige steden een betere positie hebben verworven binnen de kenniseconomie dan andere steden. Het onderzoek is interessant, omdat een aantal karaktereigenschappen gebaseerd zijn op de theorieën van Florida en Landry. Deze karaktereigenschappen worden ook gebruikt als basis voor de creatieve stad. Daarnaast is gemeten in welke stedelijke regio’s nieuwe industrieën opkomen die gerekend kunnen worden tot de kennisintensieve industrie. De creatieve industrie maakt hier deel van uit. De uitkomsten zijn interessant voor stedelijk beleid. Tabel 2: ‘Findings’
Bron: Winden et al. 2007, p. 537.
30
De eerste karaktereigenschap ‘knowledge base’ wordt gemeten aan de hand van kwaliteit en kwantiteit van universiteiten, kennisinstituten, R&D activiteiten en het opleidingsniveau van de stedelijke bevolking. Amsterdam scoort hoger dan Rotterdam. De belangrijkste reden is dat er meer studenten en hoger opgeleiden zijn in Amsterdam. De tweede eigenschap ‘industrial structure’ is de industriële structuur, waarop de economie van de stad is gebaseerd. Een structuur met gevarieerde en kennisgerelateerde sectoren wordt als positief ervaren, maar ook gespecialiseerde industrieën, zoals de ICT sector en de financiële sector in Amsterdam, kunnen gunstig zijn voor de economie. Het idee is dat een gevarieerde structuur minder kwetsbaar is voor tegenslagen en dat er meer kans is op kruisbestuiving tussen sectoren waardoor innovaties kunnen toenemen (Winden et al. 2007). Traditionele activiteiten, zoals de zware industrie en de havenindustrie in Rotterdam worden minder positief gewaardeerd binnen de kenniseconomie. De derde eigenschap gaat over ‘urban amenities’ en ‘quality of life’. Het gaat hier om de stedelijke activiteiten en factoren die het leven in de stad aangenamer maken. Het zijn factoren die volgens Florida belangrijk zijn om talentvolle individuen en hoogopgeleide mensen naar de stad toe te trekken. Het is de zachte infrastructuur waardoor het aangenaam is om in een stad te leven (Landry 2000, Franke et al. 2005). Culturele activiteiten spelen hier een belangrijke rol. Amsterdam scoort hoog op ‘quality of life’ en bevindt zich hierdoor in een beter positie om nieuw talent en hoger opgeleiden aan te trekken. De vierde eigenschap is ‘accessibility’. Het is belangrijk dat de kennis over de hele wereld toegankelijk is. Internationale contacten, ‘face-to-face’ contacten en netwerken maken hier deel van uit. Door de aanwezigheid van internationale luchthavens en hoge snelheidstreinen is kennis in beide steden toegankelijk. Het is moeilijk te verklaren of netwerken in steden hierdoor ook toegankelijker zijn geworden. Dit komt niet uit het onderzoek naar voren. De vijfde eigenschap is ‘urban diversity’. Volgens Jacobs (1969) zijn ontmoetingen en sociale interacties tussen verschillende bevolkingsgroepen belangrijk voor de economie van een stad (Winden et al. 2007). Creativiteit wordt hierdoor gestimuleerd. Openheid en diversiteit zijn belangrijke factoren voor verschillende bevolkingsgroepen om zich in een stad te vestigen (Florida 2002). In beide steden wordt de mate van ‘urban diversity’ positief gewaardeerd. De zesde eigenschap is ‘scale’. De grootte van de stad kan belangrijk zijn voor bedrijven, ondernemers en individuen om zich in een stad te vestigen. Het kan hierdoor makkelijker worden om gekwalificeerd personeel te vinden. De laatste eigenschap is ‘social equity’. Een goede sociale verdeling voorkomt onrust tussen verschillende bevolkingsgroepen in een stad. In Rotterdam ligt de sociale gelijkheid lager dan in Amsterdam. Er zijn in verhouding meer werklozen.
31
Naar aanleiding van de resultaten van Winden et al. (2007) zijn een aantal belangrijke verschillen waarneembaar tussen Amsterdam en Rotterdam. Amsterdam heeft een betere positie binnen de kenniseconomie dan Rotterdam. Rotterdam scoort slechter op ‘quality of life’, de ontwikkeling van ‘human capital’ en de ontwikkeling van kennisintensieve industrieën. Dit zijn juist belangrijke factoren voor het aantrekken van creatief talent. Landry (2000) gaat nader in op de zachte infrastructuur en de kwaliteit van het leven (‘quality of life’), die bepalend zijn voor de ontwikkeling van de creatieve stad. De aanwezigheid van het aantal bedrijven en talentvolle personen die werkzaam zijn in de creatieve industrie zijn in dit onderzoek achterwege gelaten. De creatieve industrie wordt in het onderzoek niet expliciet genoemd als onderdeel van de kenniseconomie, maar wordt wel genoemd als een belangrijke opkomende industrie binnen de kenniseconomie. Dit kan een belangrijke eigenschap zijn om de positie van de stad te verbeteren.
3.2. De creatieve industrie in Amsterdam en Rotterdam
De creatieve industrie wordt gezien als een belangrijke groeisector en moet een sterke impuls geven aan de groei van andere sectoren (Meijer et al.² 2010, UNCTAD 2010). Er wordt gesproken over het ‘vliegwieleffect’, een economische multiplier, waarbij ‘het totale effect van 1 euro extra productie in de creatieve bedrijfstakken 55 tot 90 cent extra productie in andere bedrijfstakken zal opleveren (Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam 2007, p.10)’. De creatieve industrie kan ook aantrekkingskracht hebben op de vestiging van nieuwe bedrijven en toename van arbeidsplaatsen. In de Noordvleugel ‘was de gemiddelde jaarlijkse groei van de toegevoegde waarde 3,3%’ binnen de creatieve industrie (Hoogland et al. 2006, p. 28). De nadruk wordt met name gelegd op een toename van werkgelegenheid en banen in de creatieve industrie. Het is moeilijk om het ‘vliegwieleffect’ te bewijzen. Economische groei kan ook bijdragen aan de het economische multiplier effect. Amsterdam en Rotterdam hebben de afgelopen jaren geïnvesteerd in de creatieve industrie. In Rotterdam is de creatieve industrie een speerpunt van het beleid van de ‘Economic Development Board’ Rotterdam. De primaire focus van het beleid is gericht op het faciliteren en stimuleren van de gehele creatieve industrie (EDBR 2005). Met behulp van een aantrekkelijk vestigingsklimaat, het stimuleren van creatief ondernemerschap en cross-overs, het aangaan van dwarsverbanden die de sectoren overstijgen, wordt geprobeerd de creatieve industrie te versterken. De aandacht is met name gevestigd op de sectoren design, AV Media, fashion en architectuur. In Amsterdam is de creatieve industrie opgenomen als speerpunt binnen het programma Topstad Amsterdam. Het doel is het faciliteren van creatieve talenten, doorgroeiers en cross-overs. De creatieve industrie moet ook een impuls zijn voor verdere
32
internationalisering, waardoor nieuwe internationale bedrijven kunnen worden aangetrokken. Dit effect zal eerst door onderzoek aangetoond moeten worden. Daarnaast hebben beide steden een visie en uitvoeringsprogramma voor de creatieve industrie ontwikkeld. Beide programma’s worden in de volgende paragraaf nader toegelicht. De publicatie Monitor Creatieve Industrie 2010 beschrijft de laatste ontwikkelingen van de creatieve industrie in Amsterdam. In Rotterdam zijn gegevens over de laatste ontwikkelingen gepubliceerd in de Economische Verkenning Rotterdam 2011. In beide publicaties wordt uitgegaan van de definitie van TNO. De creatieve industrie is verdeeld over de drie sectoren: creatieve zakelijke dienstverlening, media en entertainment en de kunstensector (Rutten et al. 2004). De creatieve industrie vertegenwoordigt in Amsterdam 10,5% van de totale werkgelegenheid in 2010 (Gemeente Amsterdam Dienst Onderzoek en Statistiek 2010). In Rotterdam is dit 3,4% van de totale werkgelegenheid in 2010 (Gemeente Rotterdam Centrum voor Onderzoek en Statistiek 2011). De creatieve sector is conjunctuurgevoelig. In een hoogconjunctuur groeit de sector sterker dan gemiddeld, maar in een laagconjunctuur krimpt deze sector sterker dan gemiddeld. Een teruglopende beschikbaarheid van bankkredieten en risicokapitaal vormt ook een reële bedreiging voor de sector. ‘Door de creatieve industrie toe te voegen aan de zogenoemde ‘seedfondsen’ wordt risicokapitaal beschikbaar gesteld voor investeringen in de creatieve industrie’ (Rijksoverheid 2009). De recessie van de afgelopen twee jaren laat geen ongunstige ontwikkeling zien voor de creatieve industrie in Amsterdam. Dit heeft ook te maken gehad met de nieuwe wet op het Handelsregister (Gemeente Amsterdam Monitor Creatieve Industrie 2010). Elke onderneming moet zich verplicht inschrijven bij de Kamer van Koophandel. Zonder deze nieuwe regeling was er een lichte daling opgetreden van het aantal banen in de Amsterdamse creatieve industrie. In Rotterdam wordt niet gesproken over deze wetswijziging. Voor Amsterdam is de media en entertainmentsector de belangrijkste groeisector, voor Rotterdam de creatieve zakelijke dienstverlening (Nicis Insititute 2005, http://www.hetkenniscentrum.nl, geraadpleegd op 14 april 2011). ‘Ruim 55% van de creatieve zakelijke dienstverlening in Rotterdam komt voor rekening van de sector architectuur en stedenbouw’ (Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam 2007). De kunstensector laat de laatste jaren een lichte groei zien in Rotterdam (Gemeente Rotterdam, Economische Verkenning Rotterdam 2011, p.81). In de periode 2009-2010 is het aantal banen in de kunstensector in Amsterdam het sterkst gegroeid met 36% (Monitor Creatieve Industrie 2010). Hierdoor is een verandering opgetreden in de samenstelling van de creatieve industrie in Amsterdam. De kunstensector heeft de media en entertainmentsector ingehaald. Dit heeft waarschijnlijk te maken gehad met de conjunctuurgevoeligheid van de andere sectoren. Door subsidieregelingen heeft de kunstensector het minst last gehad van de economische recessie. In Rotterdam is er een lichte daling van het aantal arbeidsplaatsen in de creatieve industrie
33
opgetreden. De creatieve zakelijke dienstverlening is het sterkst gedaald ten opzichte van het jaar 2008, terwijl deze sector tot 2008 nog een sterke groeisector was. Het totaal staat ongeveer op 10.050 banen in het jaar 2010 (Economische Verkenning Rotterdam 2011). In Amsterdam is ‘het aantal banen met bijna 18% gestegen tot 48.255 banen en het aantal vestigingen met 64% tot 20.828 vestigingen’ (Monitor Creatieve Industrie 2010). Vanuit lokaal economisch beleid richten de vraagstukken zich met name op een toename van het aantal banen en vestigingen binnen de creatieve industrie. De locatie en organisatie van de creatieve industrie kan hier ook een belangrijke rol spelen (Scott 2004). Lokale ontwikkelingen, zoals het hergebruik van leegstaande bedrijfsverzamelgebouwen, het faciliteren van de technische infrastructuur en het verbeteren van ‘harde’ locatiefactoren moeten een ‘trigger’ zijn voor de vestiging van starters en bedrijven binnen de creatieve industrie. Het creatief cluster wordt uitgebreid in de stad. Rotterdam komt, in vergelijking met Amsterdam, tekort in de aanwezigheid van ‘zachte’ locatiefactoren, die volgens Florida en Landry juist bepalend zijn voor de identiteit van de creatieve stad en aantrekkingskracht hebben op de vestiging van creatief talent (Gemeente Rotterdam Dienst Kunst en Cultuur 2010). De keuzes die gemaakt worden vanuit beleid zijn interessant om nader te onderzoeken.
3.3. Programma Creatieve Industrie De creatieve industrie heeft veel aandacht gekregen in steden. Creatieve sectoren worden steeds vaker ingebed binnen de economische structuur van de stad. De gedachte is dat de concurrentiepositie van de stad zal verbeteren bij de vestiging van creatieve bedrijven en talentvolle ondernemers die werkzaam zijn in de creatieve industrie. Creatieve bedrijven zijn in staat om de innovatiekracht van de stad te versterken (O+S 2010). Creatief talent trekt bedrijven aan en is goed voor de economische positie van de stad of regio (Florida 2002). In de visie Creatieve Economie 2007-2010 van de gemeente Rotterdam en uitvoeringsprogramma Creatieve Industrie 2009-2010 van de gemeente Amsterdam worden een aantal voorwaarden genoemd voor verdere ontwikkeling van de creatieve industrie in de steden.
Het uitvoeringsprogramma Creatieve Industrie 2009-2010 van de gemeente Amsterdam verloopt langs zes programmalijnen:
1. Talentontwikkeling: een betere aansluiting tussen creatieve industrie en onderwijs; 2. Culturele diversiteit: het beter benutten van de culturele diversiteit door verbreding, talentontwikkeling en groei van de creatieve industrie; 3. Ondernemerschap: het stimuleren van creatieve ondernemers (start en groei);
34
4. Verbindingen ICT, nieuwe media: voortdurende vernieuwing door verbindingen tussen (nieuwe) media, cultuur en ICT en verbindingen binnen de regio; 5. Huisvesting: het bieden van voldoende ruimte voor groei van de creatieve industrie; 6. Internationale promotie: promotie van Amsterdam als creatieve topstad door een intensieve benadering van doelgroepen (bewoners, bezoekers, bedrijven).
Het programma Creatieve Economie 2007-2010 van de gemeente Rotterdam verloopt langs vijf ontwikkelingsvoorwaarden:
1. Stimuleren van creatief ondernemerschap 2. Ruimte voor creatieve bedrijven 3. Het verbinden van creatieve bedrijven met elkaar en met overig bedrijfsleven 4. Een bloeiende creatieve sector met een herkenbaar cultuur- en evenementenbeleid 5. Een goede kennisinfrastructuur op het gebied van creatieve economie
Beide steden creëren ruimte voor de creatieve industrie. Door ruimtegebrek en hoge huurkosten zijn beleidsmaatregelen nodig geweest om starters en creatieve ondernemers te kunnen huisvesten in de steden. De afgelopen jaren zijn leegstaande complexen, kantoorpanden en creatieve broedplaatsen tot ontwikkeling gebracht voor de creatieve industrie. Het ontwikkelingsbedrijf Rotterdam heeft bijvoorbeeld geïnvesteerd in de herontwikkeling en de totstandkoming van het mediacluster Lloydkwartier en de Schiecentrale in Rotterdam Zuid, maar levert ook financiële steun aan bedrijven die willen investeren in leegstaande panden voor de creatieve industrie. In Amsterdam is de laatste jaren veel geïnvesteerd in de herontwikkeling van de IJ-oevers, het Oostelijk Havengebied, het Westergasterrein en de ontwikkeling van creatieve broedplaatsen. Het gaat hier vaak om leegstaande kantoorgebouwen die tijdelijk herontwikkeld worden voor de huisvesting van starters en creatieve ondernemers die actief zijn in de creatieve sector. Het beheer van de creatieve broedplaatsen wordt vaak overgelaten aan andere partijen, zoals vastgoedbedrijven die gespecialiseerd zijn in het kostenbeheer van (tijdelijke) huisvesting voor de creatieve industrie. In beide programma’s wordt het stimuleren van creatieve ondernemers en het aangaan van nieuwe verbindingen, dwarsverbanden tussen verschillende disciplines, gezien als belangrijke voorwaarden voor economische groei. ‘Door verbindingen te leggen tussen creatieve ondernemers en andere sectoren wordt een impuls gegeven aan de innovatiekracht en creativiteit van het bedrijfsleven’ (Gemeente Rotterdam 2007 p.1, Gemeente Amsterdam 2009 p. 4). Het promoten van verbindingen tussen creatieve bedrijven kan leiden tot nieuwe
35
ontwikkelingen in de stad. In het innovatieprogramma creatieve industrie worden de nieuwe verbindingen, oftewel cross-overs, tussen verschillende disciplines gezien als belangrijke motoren voor economische groei en innovatie. Het verbinden van creatieve bedrijven met elkaar en het overige bedrijfsleven is een lastige opgave. Bedrijven moeten elkaar tegenkomen, elkaar kunnen aanvullen. Netwerkorganisaties kunnen hieraan bijdragen, maar ook andere organisaties of bedrijven die een verbindende schakel zijn tussen de creatieve bedrijven. Onderwijsinstellingen en kennisinstituten worden ook betrokken bij de uitvoering van het programma. In Rotterdam is talentontwikkeling niet opgenomen in het programma, maar wordt wel op kleine schaal uitgevoerd. Er wordt aansluiting gezocht tussen onderwijs en de creatieve industrie. De Hogeschool van Rotterdam heeft zich bijvoorbeeld gevestigd in de Creative Factory om in contact te komen met creatieve bedrijven die een stageplek beschikbaar kunnen stellen of een ruimte waar studenten samen een atelier of onderneming kunnen beginnen. In Amsterdam worden workshops gegeven aan studenten. Er worden contacten gelegd met ondernemers die actief zijn in de creatieve industrie. De kans op een stageplek of baan wordt hierdoor groter. Creatieve broedplaatsen dragen bij aan goedkope huisvesting. Studenten die zijn afgestudeerd kunnen zich via de CAWA inschrijven om in aanmerking te komen voor een betaalbare werkruimte binnen een creatieve broedplaats. Er zijn ook instituten opgericht die de creatieve industrie in de regio moeten stimuleren en versterken. Creative Cities Amsterdam Area (CCAA) is een regionaal samenwerkingsorgaan in de regio Amsterdam en de Noordvleugel. Starters en ondernemers worden gestimuleerd om samenwerkingsverbanden met elkaar aan te gaan. CCAA ondersteunt en faciliteert de ondernemers met behulp van een digitaal platform, waar informatie over huisvestingsmogelijkheden, financiering, trainingen en opleidingen samen kan komen. Een netwerk waar ondernemers uit de regio kunnen samenkomen. Volgens de Amsterdamse Innovatie Monitor (2011, p. 20) zijn ‘verschillende partijen in de creatieve industrie, ICT en Life Sciences in staat gesteld om via het regionale netwerk samenwerkingsrelaties op te bouwen, wat een basisvoorwaarde is om van een cluster te kunnen spreken’. Inmiddels hebben 1.500 bedrijven een profiel aangemaakt op het CCAA Portal. Via de portal zijn 250 matches ontstaan tussen bedrijven, die een samenwerking zijn aangegaan (Amsterdamse Innovatie Monitor 2011, p. 58). In Rotterdam is de Creatieve Industrie Rotterdam (CIR) opgericht, een samenwerkingsverband tussen vier netwerkorganisaties in de regio Rotterdam. Het doel is om dwarsverbanden en kruisbestuivingen te realiseren tussen de creatieve sector, het bedrijfsleven en andere partners. Het Initiatief, een netwerkorganisatie dat onderdeel uitmaakt van de Creatieve Industrie Rotterdam, telt 77 geregistreerde leden (www.hetinitiatief.nl, geraadpleegd op 6 mei 2011). De programma’s Amsterdam en Rotterdam verschillen niet veel van elkaar. In
36
Amsterdam wordt nader ingegaan op het belang van culturele diversiteit voor de ontwikkeling van de creatieve industrie. Door verschillende culturen en nationaliteiten met elkaar te combineren kunnen nieuwe talenten ontwikkeld worden. Verder wil Amsterdam zich als creatieve topstad promoten. Deze ambitie heeft Rotterdam niet opgenomen in het programma creatieve economie 2007-2010, maar staat wel beschreven in de economische visie Rotterdam 2020. De creatieve stad is opgenomen als speerpunt van beleid, waarbij meer arbeidsplaatsen gerealiseerd moeten worden in de creatieve sector van Rotterdam. Daarnaast is het cultuur- en evenementenbeleid belangrijk voor ‘het instant houden van een creatieve voedingsbodem in Rotterdam’ (Ontwikkelingsbedrijf 2007, p.14). De subsidies van de Dienst Kunst en Cultuur zijn nodig om de evenementen en festivals te financieren. In Amsterdam is dit punt niet opgenomen in het uitvoeringsprogramma Creatieve Industrie. Het cultuur- en evenmentenbeleid maakt onderdeel uit van het kunst- en cultuurbeleid in de gemeente Amsterdam.
3.4. De economische waarde van creatieve broedplaatsen De gemeente Amsterdam heeft in het jaar 2000 het project Bureau Broedplaatsen gestart. Bureau Broedplaatsen is een projectorganisatie binnen het projectbureau van de gemeente Amsterdam en houdt zich bezig met het creëren en ontwikkelen van broedplaatsen in de stad. ‘Broedplaatsen kenmerken zich door een betaalbare huur, ruime aanwezigheid van geschikte werk- en oefenruimtes met de juiste facilitaire voorzieningen (hoogte van de ruimte, inval van daglicht, voldoende vloeroppervlak, elektra, internet- en telefoonaansluitmogelijkheden) en een schaalgrootte die onderlinge samenwerking en wisselwerking bewerkstelligt wat weer tot innovatie leidt’ (Govers 2008, p. 7). Ze zorgen voor vernieuwing en een levendige sfeer in de stad (Mulder 2006). De aanleiding om het projectbureau te starten is dat er nog maar weinig betaalbare ruimte in de stad was voor kunstenaars en andere creatieve beroepen in de stad. Stedelijke vernieuwingsplannen in het Oostelijk Havengebied en de IJ-oevers zorgden ervoor dat kunstenaars en andere creatieve gebruikers, de vrijplaatsen in het gebied moesten verlaten. Krakerscollectieven kwamen in opstand en eisten een vestigingsbeleid voor ‘jong cultureeleconomische aanwas’ (Govers 2008, p. 9). Het aanbieden van betaalbare ruimte voor creatieve beroepen maakt ook onderdeel uit van het uitvoeringsprogramma creatieve industrie. De gemeente helpt talentvolle starters, kunstenaars en andere creatievelingen aan goedkope werkruimte om creatieve ideeën uit te broeden. Het zijn vaak leegstaande gebouwen, kantoorpanden of industrieterreinen waar creatieve broedplaatsen tot ontwikkeling komen. Volgens het projectbureau Bureau Broedplaatsen hebben de broedplaatsen een positief effect op de creatieve economie, het culturele klimaat en de ontwikkeling van de stad.
37
‘Broedplaatsen zijn de motortjes van de stedelijke vernieuwing, dienen als basis voor werkgelegenheid, als springplank voor creatief talent en als locaties waar slimme coalities tussen creatief experiment, commercie en buurtfuncties kunnen groeien’ (Programma Broedplaatsen, p. 9). Bureau Broedplaatsen heeft een nieuw programmaakkoord bereikt tot 2014 en maakt onderdeel uit van cultureel beleid en het uitvoeringsprogramma Creatieve Industrie. De gemeente Rotterdam heeft geen broedplaatsenbeleid als zodanig, maar investeert wel in de huisvesting voor startende creatieve ondernemers en kunstenaars. Het creatieve cluster is tenslotte een speerpunt van economisch beleid (EDBR 2005). Creatieve beroepen dragen bij aan het culturele aanbod en de aantrekkelijkheid van de stad. Rotterdam richt zich met name op de ‘acquisitie van bedrijven in de creatieve sector, de audiovisuele sector en nieuwe media, de koppeling van creatieve opleidingen en kansrijke clusters op de arbeidsmarkt. Ook spant zij zich in voor de versterking van het Lloydkwartier, Coolhaveneiland, Creative Factory en RDM-loodsen’ (Govers 2008, p.10). Dit zijn gebieden die nog in ontwikkeling zijn en waar creatief ondernemerschap wordt gestimuleerd. Vastgoedbedrijven investeren, in samenwerking met het gemeentelijk ontwikkelbedrijf Rotterdam, in leegstaande gebouwen om creatief ondernemerschap te stimuleren in deze gebieden. Creatieve broedplaatsen en verzamelgebouwen maken, zowel in Amsterdam als in Rotterdam, onderdeel uit van cultuur, economisch en ruimtelijk beleid. Volgens beleidsmedewerkers moet de economische meerwaarde van deze creatieve plekken niet onderschat worden. Het aantal creatieve arbeidsplaatsen neemt toe en creatieve ondernemers kunnen elkaar aanvullen, wat tot samenwerking kan leiden. Andere partijen, zoals vastgoedbeheerders of initiatiefnemers, helpen mee aan nadere invulling van het creatieve concept. Er wordt ingezet op diversiteit binnen de broedplaats. Verschillende disciplines worden geselecteerd om de culturele diversiteit binnen de broedplaats of verzamelgebouw te versterken. Daarnaast kunnen creatieve broedplaatsen ook gebruikt worden voor een nieuwe wijkaanpak. Sociale interacties tussen ondernemers en bewoners kunnen hierbij helpen. ‘De broedplaatsen kunnen in dat verband een heel goede strategie zijn voor versterking van de stedelijke vernieuwing en wijkaanpak. De broedplaatsen en gebouwen met een soortgelijke functie ondersteunen dus niet alleen de ambitie van Amsterdam topstad, maar ook van de wijkaanpak om kwetsbare wijken er weer bovenop te helpen. Corporaties hebben dat heel goed door.’ (Hans van Harten, directeur Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties, Programma Broedplaatsen 2008-2012, p. 6)
38
3.5. Broedplaatsmanifestatie Amsterdam Tijdens de broedplaatsmanifestatie in Amsterdam (2010) zijn veel interessante vraagstukken onder de loep genomen die in relatie staan tot het onderzoek. Bestuurders, beleidsmedewerkers, directeuren en vastgoedbedrijven die te maken hebben gehad met de ontwikkeling of nadere invulling van de broedplaatsen waren aanwezig op de bijeenkomst. Er werd nader ingegaan op vragen, zoals: - In hoeverre maakt het uit dat creatieve ondernemers bij elkaar op een plek zitten? - Waarom is kruisbestuiving belangrijk binnen broedplaatsen? - Hoe kan er tegemoet gekomen worden in de mate van professionaliteit in de broedplaatsen? Al snel werd duidelijk dat diversiteit een belangrijk onderwerp is geworden binnen het broedplaatsenbeleid. ‘Broedplaatsen hebben een laboratoriumfunctie gekregen’. Het ambitieniveau van creatieve ondernemers in broedplaatsen wordt in relatie gebracht met crossovers en samenwerkingsvormen die tot stand zijn gekomen Er werden voorbeelden vanuit Urban Resort en Beehive aangedragen waarin internationale samenwerking steeds vaker deel uitmaakt van de ontwikkeling van de creatieve broedplaats. Internationale studenten komen in aanmerking voor een plek binnen de broedplaats. Creatieve broedplaatsen bestaan niet alleen uit starters of studenten, maar uit een mix van ondernemers vanuit verschillende creatieve sectoren, waardoor de mate van professionaliteit gewaarborgd kan blijven. Starters komen pas in aanmerking voor een huurverlaging wanneer zij getoetst zijn door de CAWA. De CAWA beoordeelt op aanstormend creatief talent en vernieuwende concepten. De vraag is of de ondernemers die zich in de creatieve broedplaatsen hebben gevestigd hetzelfde denken als de beleidsmakers en bestuurders. Vinden zij diversiteit en kruisbestuiving ook belangrijk binnen de broedplaats of bedrijfsverzamelgebouw? Vindt er samenwerking plaats tussen starters en creatieve ondernemers vanuit verschillende disciplines? Wordt er gebruik gemaakt van netwerken die opgericht zijn voor de creatieve industrie? Deze vragen worden met behulp van interviews met creatieve ondernemers in broedplaatsen en bedrijfsverzamelgebouwen in de hoofdstukken vijf en zes beantwoord.
39
3.6. Een kritische kanttekening op beleid Amsterdam en Rotterdam verschillen in aanpak. In Amsterdam is het broedplaatsenbeleid tot stand gekomen als reactie op de protesten vanuit krakersbewegingen en kunstenaars. Er waren alternatieve plekken nodig om kunstenaars en andere creatieven te behouden in de stad. Het broedplaatsenbeleid heeft als doel betaalbare ruimte aan te bieden aan kunstenaars, starters en tegenwoordig ook creatieve ondernemers met een commerciële doelstelling. In Rotterdam is er geen broedplaatsenbeleid, maar kunnen professionele kunstenaars wel in aanmerking komen voor een werkruimte of atelier. Er wordt ingespeeld op het creëren van betaalbare werkplekken voor de creatieve sector. Het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam en Bureau Broedplaatsen in Amsterdam hebben met name een faciliterende rol en geven vaak financiële steun aan vastgoedbeheerders, netwerkorganisaties of andere initiatiefnemers in de vorm van een lening of subsidie. In Rotterdam heerst meer een ondernemersklimaat. Een mix van starters en commerciële bedrijven is nodig om het gebouw financieel beheersbaar te houden. Het uitgangspunt is stimuleren en faciliteren, met het oog op doorstroom naar de markt (Govers 2008, p.13). Wat opvalt is dat beide gemeentes met name inzetten op de ontwikkeling van harde locatiefactoren om de creatieve stad verder te promoten en de stedelijke infrastructuur te versterken. Subsidies en kostenverlagingen worden toegepast om bedrijven naar een bepaalde locatie te trekken. Er worden nieuwe ruimtes en laboratoria gecreëerd om talent aan trekken en vast te houden. Starters die net zijn afgestudeerd kunnen in aanmerking komen voor een plek. Daarnaast hebben lokale overheden ook andere initiatieven in gang gezet om netwerken en kruisbestuivingen tussen verschillende disciplines te stimuleren. Netwerkorganisaties en digitale kennisplatformen worden opgericht. Dit om de kans op nieuwe verbindingen tussen bedrijven te vergroten. Initiatiefnemers zijn vaak nodig om draagvlak te creëren voor nieuwe netwerken binnen de omgeving. Het organiseren van netwerkbijeenkomsten en het onderhouden van contacten kan erg tijdrovend zijn. Ondernemers die zelf actief zijn binnen de creatieve industrie hebben vaak geen tijd om de organisatie op te pakken. Zij besteden dit liever uit. Stedelijke diversiteit en levenskwaliteit (‘quality of life’) zijn ook belangrijke factoren voor de ontwikkeling van de creatieve stad. Volgens Florida (2002) zijn deze factoren van belang voor het aantrekken en behouden van creatief talent en creatieve bedrijven. Het gaat hier om zachte locatiefactoren, die niet expliciet genoemd worden in de beleidsprogramma’s voor de creatieve industrie. Terwijl deze factoren wel in andere beleidsprogramma’s aan bod komen, zoals het beleid voor ‘ creatieve woonmilieus’ en de creatieve stad (Zanen et al. 2006, Gemeente Rotterdam Dienst Kunst en Cultuur, 2010). Het gaat hier om stedelijke woonmilieus die geliefd zijn bij hoogopgeleiden en de creatieve sector. De aanwezigheid van culturele
40
voorzieningen, stedelijke diversiteit, restaurants, uitgaansgelegenheden en goede huisvesting dragen bij aan een goede levenskwaliteit. Daarnaast kan aansturing vanuit beleid ook een belemmerende werking hebben op de ontwikkeling van de creatieve broedplaats of een creatief cluster. Creatieve sectoren vinden onafhankelijkheid belangrijk en willen graag zelf ‘in control’ zijn. Dit zal ten goede komen aan de ontwikkeling van creativiteit (Henry 2007). Het is belangrijk dat initiatieven en netwerken vanuit zichzelf kunnen ontplooien. De gemeente zal zich moeten beperken tot een faciliterende rol. Het gaat hier met name om het aanbieden van ruimte en digitale platformen voor het delen van informatie, kennis en het uitwisselen van ideeën (Currid 2007).
41
4. Methodologie In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de methoden en technieken die ten grondslag liggen aan het onderzoek. Met behulp van kwalitatief onderzoek wordt onderzocht of ondernemers en starters binnen creatieve broedplaatsen en bedrijfsverzamelgebouwen verbindingen met elkaar aangaan. Daarnaast wordt ook onderzocht of de beleidsmaatregelen van belang zijn voor de creatieve ondernemers. De kwalitatieve gegevens worden getoetst aan de hoofdstukken theorie en beleid.
4.1. Kwalitatief onderzoek Stedelijk beleid en vastgoedontwikkeling hebben invloed op de ontwikkeling van creatieve broedplaatsen en verzamelgebouwen. In de beleidsprogramma’s creatieve industrie, die in hoofdstuk drie aan de orde zijn gekomen, worden creatieve bedrijven gestimuleerd om verbindingen met elkaar aan te gaan. Nieuwe verbindingen kunnen bijvoorbeeld invloed hebben op talentontwikkeling, op het ontstaan van nieuwe ideeën en samenwerkingsvormen stimuleren. Het is goed mogelijk dat creatieve broedplaatsen en bedrijfsverzamelgebouwen ook een bijdrage kunnen leveren aan het ontstaan van cross-overs en nieuwe verbindingen tussen creatieve ondernemers. De fysieke nabijheid van andere ondernemers en zelfstandigen kan een belangrijke rol spelen bij het aangaan van nieuwe verbindingen. In dit onderzoek is het belangrijk om te weten welke verbindingen ontstaan in creatieve broedplaatsen en waarom. De resultaten kunnen van invloed zijn op de uitvoering van de beleidsprogramma’s in Amsterdam en Rotterdam. Er zijn een aantal redenen waarom is gekozen voor kwalitatief onderzoek. Kwalitatief onderzoek kenmerkt zich door een open benadering en heeft een explorerend karakter (Baarda et al. 1997, 2001). Het theoretisch kader is nog niet volledig vastgesteld. Dit is belangrijk, omdat de bevindingen die tijdens het onderzoek worden opgedaan, kunnen leiden tot nieuwe inzichten. Analyse en reflectie geven vorm aan het onderzoek (Wester 1995). Het gaat hier om een iteratief proces, waarbij het soms noodzakelijk is om de onderzoeksvragen, die eerder in het onderzoek zijn gedefinieerd, aan te passen. Een nadeel van kwantitatief onderzoek is dat de vragen geen open karakter hebben waardoor nieuwe inzichten verloren kunnen gaan. Een nadeel van kwalitatief onderzoek is dat de onderzoeksgroep vaak kleiner is dan bij kwantitatief onderzoek. Dit kan de betrouwbaarheid van het onderzoek verminderen. Tijdens het onderzoek wordt nader ingegaan op de beweegredenen van de creatieve ondernemers, directeuren en beleidsmedewerkers. Met behulp van open interviews kunnen relevante vragen gesteld worden en achterhaald worden wat die specifieke beweegredenen zijn.
42
Elke ervaring is uniek. Door het open karakter worden de respondenten vrij gelaten in de antwoorden die zij belangrijk vinden. De antwoorden worden niet gestuurd door een vooraf vastgestelde enquête. Voordat een interview wordt afgenomen zijn wel al een aantal relevante vragen op papier gezet. Het is hierbij van belang dat de onderzoeker zich identificeert met de personen die geïnterviewd gaan worden. De onderzoeker probeert zich van te voren in te leven in de wereld van de creatieve ondernemer, directeur of beleidsmedewerker. De vragen die gesteld worden tijdens het interview staan in relatie tot de onderzoeksvragen, maar staan nog niet vast. De onderzoeker moet tijdens het interview richting kunnen geven aan de vragen die gesteld gaan worden. Dit gebeurt met behulp van doorvraagtechnieken. De antwoorden van de respondent kunnen van invloed zijn op de vraagstelling van de onderzoeker. De onderzoeker kan naar aanleiding van een antwoord of bevinding de vervolgvraag aanpassen. Het interpreteren van kwalitatieve gegevens moet zorgvuldig gebeuren om tot resultaten te kunnen komen (Baarda et al. 1997, 2000). Gegevens kunnen op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. De mate van betrouwbaarheid van de gegevens hangt af van veel elementen. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat de onderzoeker erg betrokken raakt met de respondenten, waardoor doelstellingen vervagen. Het is hierdoor moeilijk te beoordelen of de informatie volledig is. De onderzoeker moet zo neutraal mogelijk blijven om te voorkomen dat bepaalde aannames voor lief worden genomen. Wanneer zich een ongemakkelijke situatie voordoet tijdens het interview kan dit een nadelig effect hebben op het onderzoek. Andersom kan de respondent een positieve bijdrage leveren, wanneer hij of zij het onderwerp erg interessant vindt. Het is belangrijk dat de onderzoeker afwegingen blijft maken tijdens het onderzoek. De kwalitatieve gegevens moeten vanuit verschillende invalshoeken geanalyseerd worden. Doorvraagtechnieken kunnen een belangrijke toegevoegde waarde hebben bij het verkrijgen van betrouwbare informatie.
Naar aanleiding van het literatuuronderzoek en beleidsprogramma’s over de creatieve industrie kunnen van te voren al een aantal verwachtingen geformuleerd worden. De verwachtingen worden meegenomen in de analyse en conclusie. Het is goed mogelijk dat de verwachtingen afwijken van de uiteindelijke onderzoeksresultaten.
1. De verwachting is dat de fysieke nabijheid van creatieve ondernemers binnen de creatieve broedplaats belangrijk wordt gevonden als locatiefactor (‘face to face’, clustering). 2. De verwachting is dat de aanwezigheid van verschillende disciplines belangrijk is voor de ondernemer binnen de broedplaats of bedrijfsverzamelgebouw (diversiteit).
43
3. De verwachting is dat er nieuwe verbindingen ontstaan tussen creatieve ondernemers binnen de broedplaats of bedrijfsverzamelgebouw. 4. De verwachting is dat sociale relaties en netwerken belangrijk zijn voor het binnenhalen van nieuwe opdrachten ('social networking'). 5. De verwachting is dat het uitwisselen van informatie en kennis de belangrijkste redenen zijn om netwerkrelaties met elkaar aan te gaan. 6. De verwachting is dat creatieve ondernemers alleen informatie met elkaar willen delen, wanneer het toegevoegde waarde heeft voor de onderneming (economische waarde).
4.2. Aanpak De onderzoeksgegevens zijn verzameld met behulp van interviews met creatieve ondernemers, beleidsmedewerkers, vastgoedondernemers en directeuren van creatieve broedplaatsen en bedrijfsverzamelgebouwen. De beleidsmedewerkers, vastgoedondernemers en directeuren behoren tot de sleutelfiguren. Zij zijn betrokken geweest bij de ontwikkeling van stedelijk beleid of de ontwikkeling van creatieve broedplaats. Zij hebben een bepaalde mening of visie gevormd tijden het proces, dat van toegevoegde waarde kan zijn voor het onderzoek. De creatieve ondernemers, die zich hebben gevestigd in de gebouwen, kunnen aangeven wat er gebeurt op deze plekken. Met behulp van vooraf gestelde vragenlijsten, zie bijlage 1, en open vragen zijn de interviews afgenomen. Er zijn vragen gesteld naar aanleiding van de onderzoeksvragen en deelvragen. De vragen gaan nader in op het belang van de creatieve broedplaats voor de creatieve industrie. Vragen met betrekking tot locatiefactoren, netwerkrelaties, diversiteit, samenwerking en cross-overs tussen verschillende disciplines in creatieve broedplaatsen en verzamelgebouwen komen aan bod. Doorvraagtechnieken hebben ertoe geleid dat relevante vragen gesteld kunnen worden naar aanleiding van het antwoord dat tijdens het interview wordt gegeven. Een aantal respondenten hebben mij doorverwezen naar contactpersonen en netwerkorganisaties die mij verder hebben geholpen bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen. In totaal zijn er 33 interviews afgenomen met creatieve ondernemers, directeuren, vastgoedondernemers en beleidsmedewerkers. De creatieve ondernemers behoren tot de broedplaatsengroep of commerciële huurders in de creatieve sector die zich hebben gevestigd in de broedplaats of het bedrijfsverzamelgebouw. Voor het onderzoek is het belangrijk dat zoveel mogelijk verschillende culturele disciplines vertegenwoordigd zijn. Broedplaatsen of verzamelgebouwen waarbij het interdisciplinaire karakter niet aanwezig is, zijn niet meegenomen in het onderzoek. Dit kan wel interessant zijn voor het onderzoek. De behoefte aan culturele diversiteit kan een belangrijke rol spelen bij de vestigingskeuze van een bedrijf.
44
In Amsterdam zijn de vastgoedbeheerders, directeuren, ondernemers en broedplaatshuurders van de creatieve broedplaatsen Arts & Crafts lab, Studio OH3 en Westerdok geïnterviewd . In Rotterdam zijn de ondernemers, huurders en directeuren van de creatieve verzamelgebouwen Creative Factory, de Schiecentrale/ Lloyd kwartier en de Creative Cube geïnterviewd. De creatieve ondernemers zijn geselecteerd op basis van de culturele discipline, waarin zij werkzaam zijn. De grootte van de onderneming is niet altijd even duidelijk, omdat de organisatie vaak bestaat uit zelfstandige ondernemers (ZZP’ers) die deel uitmaken van een non-profit organisatie, stichting of moederbedrijf.
De volgende culturele disciplines zijn vertegenwoordigd:
muziek
informatietechnologie (ICT)
marketing & communicatie
film en podiumkunsten
media
fotografie
kunst
design
mode
Het onderzoeksprogramma Atlas.ti is een belangrijk hulpmiddel geweest bij het categoriseren van de kwalitatieve gegevens uit de interviews. De belangrijke fragmenten (‘quotes’) hebben een code gekregen. De codes staan in relatie tot de onderzoeksvragen en deelvragen. Het aanmaken van de codes is een ingewikkeld en zorgvuldig proces geweest. De mate van betrouwbaarheid hangt af van de interpretatie van de onderzoeker. Om de betrouwbaarheid te vergroten heb ik gebruik gemaakt van een ‘mind map’. Een ‘mind map’ is een grafische weergave van het informatieproces. Het helpt de onderzoeker om hoofdzaken en bijzaken van elkaar te onderscheiden. Op een creatieve manier worden vragen en antwoorden met elkaar in relatie gebracht. Op deze wijze ontstaat er een logische ordening in het informatieproces (Buzan 1991). In bijlage 2 heb ik een schets van de ‘mind map’ toegevoegd die van invloed is geweest bij het categoriseren van onderwerpen en gegevens. Op deze wijze heb ik de belangrijkste fragmenten en resultaten uit de interviews van creatieve ondernemers ingedeeld naar de onderwerpen die voorkomen in de ‘mind map’.
45
4.3. Sleutelfiguren Beleidsmedewerkers, directeuren en vastgoedondernemers spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van creatieve broedplaatsen en bedrijfsverzamelgebouwen. De visies van deze sleutelfiguren kunnen een belangrijke meerwaarde zijn voor verdere uitvoering van het beleid en ontwikkeling van broedplaatsen, leegstaande gebouwen en clusters voor de creatieve sector.
De volgende personen zijn geïnterviewd:
Jaap Schoufour: initiatiefnemer Bureau Broedplaatsen Amsterdam Sara Spoelstra: stagiaire / onderzoekster Bureau Broedplaatsen Amsterdam Dennis Loohuis: directeur Young Designers + Industry, Amsterdam Foppe Eshuis: directeur Codum, A&C lab Amsterdam Maarten de Wolff: directeur Beehive, Amsterdam (in samenwerking met Joost Bouma) Jaap Draaisma: directeur Urban Resort , Amsterdam (in samenwerking met Joost Bouma) Bert van Meggelen: cultureel planoloog, programma culturele hoofdstad Rotterdam Pauline de Vries: beleidsmedewerker creatieve economie, Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam Jeanette Leete: beleidsmedewerker creatieve economie, Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam Leo van Loon: directeur Creative Factory, Rotterdam Marcus Fernhout: directeur Codum, Delftseplein Rotterdam Jeroen Laven: directeur STIPO, Rotterdam
4.4. Casestudies Amsterdam en Rotterdam Al decennia lang worden leegstaande kantoorpanden en industriële complexen door krakerscollectieven en kunstenaars als huisvesting benut (Hesselink 2006). De beschikbare ruimte werd door de economische groei steeds schaarser. Panden en industriële gebieden werden herontwikkeld, waardoor nog maar weinig plekken overbleven voor de sociaal-culturele sector en kunstenaarsgroepen. Bureau Broedplaatsen heeft de laatste jaren met behulp van het broedplaatsenbeleid ruimte gecreëerd voor de creatieve sector en broedplaatsgroepen in Amsterdam. Op verschillende plekken wordt invulling gegeven aan leegstaande panden, bedrijfsverzamelgebouwen en herstructureringsgebieden. Starters en creatieve ondernemers hebben zich door deze ontwikkeling op een relatief goedkope manier kunnen vestigen in de stad. Door de economische recessie kunnen de (tijdelijk) leegstaande bedrijfsverzamelgebouwen en industriële panden opgevuld worden met een nieuwe vorm van bedrijvigheid. Tegelijkertijd wordt het creatieve imago van de stad vergroot. De ontwikkeling
46
van leegstaande kantoorpanden, bedrijfsverzamelgebouwen en herstructureringsgebieden voor de creatieve sector vindt ook plaats in Rotterdam. Er wordt in Rotterdam alleen niet gesproken over broedplaatsen. Vanuit deze gedachte wil ik weten waarom creatieve ondernemers zich vestigen op verschillende locaties in Amsterdam en Rotterdam. De locaties kunnen met elkaar vergeleken worden, omdat de locaties zijn uitgekozen op basis van de aanwezigheid van meerdere culturele disciplines en een mix van creatieve ondernemers. Daarnaast bevinden de locaties zich verspreid door de stad. Zowel in Amsterdam als in Rotterdam ligt de eerste locatie dicht bij het Centraal Station, de tweede locatie ligt in een stedelijk vernieuwingsgebied en de derde locatie kan aangemerkt worden als nieuwbouwlocatie binnen een herontwikkelingsgebied. De huurders behoren tot de creatieve sector en ik ben zeer benieuwd of zij dwarsverbanden aangaan met andere disciplines die zich ook hebben gevestigd op dezelfde locatie. De volgende creatieve broedplaatsen en verzamelgebouwen zijn gekozen:
1. Arts & Crafts lab, Amsterdam Het Arts & Crafts lab is een broedplaats voor innovatieve creatieve bedrijven, kunstenaars en instellingen in de creatieve sector. Het A&C lab is opgericht in het jaar 2008. Het is een bedrijfsverzamelgebouw, midden op het Damrak, nabij het Centraal Station, met een beschikbare ruimte van 6000 m2. Inmiddels zijn er ongeveer 84 bedrijfjes, stichtingen, ZZP’ ers en kunstenaars gevestigd in het A&C lab. Bijna de helft van de oppervlakte van het pand betreft gesubsidieerde broedplaatsmeters. ‘Daarnaast is het Arts & Crafts Lab betrokken in het Project Postcode 1012. Een initiatief van de Stadsdeel Centrum om het postcodegebied 1012, veiliger en leefbaarder te maken’ (http://www.artscrafts.nl, geraadpleegd op 25 november 2010). FanU, Venues & More was beheerder van het gebouw, inmiddels is het beheer overgenomen door het vastgoedbedrijf Codum. Zij zijn betrokken bij de ontwikkeling, inrichting en beheer van tijdelijk leegstaande bedrijfsverzamelgebouwen voor de creatieve sector in Amsterdam en Rotterdam. Het ontwikkelen van leegstaande bedrijfsverzamelgebouwen wordt gezien als een kans voor vastgoedeigenaren. In totaal zijn er zes interviews afgenomen.
2. Studio OH3, Amsterdam Studio OH3 was een leegstaand kantoorpand in stadsdeel Nieuw-West. Het pand is gelegen nabij het Koningin Wilhelminaplein, dat bekend staat om de vele modebedrijven. In samenwerking met Koers Nieuw-West en Bureau Broedplaatsen is het mogelijk geweest om de creatieve sector naar stadsdeel Nieuw-West toe te trekken. Het gaat hier om een stedelijk vernieuwingsgebeid. Door een mix van commerciële creatieve bedrijven en broedplaatshuurders kunnen de investeringen door de vastgoedbeheerder worden bekostigd. Er
47
worden ook sociaal-culturele projecten, zoals talentenstudio’s georganiseerd voor de buurt. Er hebben zich inmiddels 17 huurders gevestigd in studio OH3. In totaal zijn er drie interviews afgenomen.
3. Westerdok, Amsterdam De Westerdok is geen leegstaand bedrijfsverzamelgebouw, maar een nieuwbouwlocatie in het Westelijk Havengebied. Krakerscollectieven en kunstenaars moesten ruimte maken voor herontwikkeling op de Westerdok. Er werden stedelijke afspraken gemaakt, zodat de kunstenaarscollectieven de mogelijkheid werd geboden om terug te keren, nadat ontwikkeling van het Westerdok had plaats gevonden. Deze groepen zijn uiteindelijk niet teruggekeerd, omdat zij tevreden waren over de nieuwe locatie op het Zeeburgereiland. Nieuwe creatieven en commerciële bedrijven hebben de kans gekregen om zich te vestigen in de broedplaats Westerdok. Door een mix van commerciële bedrijven en broedplaatshuurders kunnen de investeringen worden bekostigd door het vastgoedbedrijf Urban Resort. In totaal zijn er 15 huurders gevestigd. Er zijn drie interviews afgenomen.
4. Creative Cube, Rotterdam De Creative Cube was een leegstaand bedrijfsverzamelgebouw nabij het Centraal Station in Rotterdam. De creatieve ondernemers in het gebouw werken samen aan productontwikkeling binnen de creatieve sector. Er hebben zich 11 ondernemers gevestigd in het gebouw. De Creative Cube zet zich ook in voor het project Inspiring Cities, Creativity Starts Here, om de creatieve sector meer onder de aandacht te brengen bij buurtbewoners en bedrijven in Rotterdam. Er is één interview afgenomen met ondernemer en oprichter van de Creative Cube.
5. Creative Factory, Rotterdam De Creative Factory was een leegstaande graansilo aan de Maas. Met behulp van financiële steun van het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (OBR) was het mogelijk om dit enorme complex om te toveren tot een creatieve hot spot voor de creatieve sector. De locatie ligt in Rotterdam Zuid, wat aangemerkt is als stedelijk vernieuwingsgebied. Startende ondernemers in de creatieve sector krijgen de kans om samen met andere creatieve bedrijven een ruimte te huren tegen een laag tarief. De ruimte wordt beheerd door initiatiefnemer en directeur Leo van Loon. ‘Net als in een echte fabriek voegt elk bedrijf zijn eigen meerwaarde toe aan het geheel. Iedereen focust zich op zijn kernkwaliteiten en kan daarin snel groeien. Daarom kunnen onze bedrijven topkwaliteit leveren’ (http://www.creativefactory.nl geraadpleegd op 7 mei 2011). Er zijn meer dan 70 bedrijven gevestigd in de Creative Factory. In totaal zijn er vier interviews afgenomen.
48
6. De Schiecentrale/ het Lloydkwartier, Rotterdam Het ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (OBR) heeft een belangrijke rol vervuld bij de ontwikkeling van de Schiecentrale en het Lloydkwartier als onderdeel van de herontwikkeling in het gebied. Met behulp van financiële middelen en investeringen is de Schiecentrale gegroeid als bedrijfsverzamelgebouw voor commerciële bedrijven en kunstenaars. In eerste instantie was het gebied bedoeld als mediacluster. Inmiddels hebben zich ook bedrijven gevestigd vanuit de sectoren design, ICT en andere disciplines die behoren tot de creatieve industrie. Er zijn 70 bedrijven gevestigd. In totaal zijn er vier interviews afgenomen.
4.5. Resultaat De gekozen methodologie heeft een aantal beperkingen. Er zijn minder interviews afgenomen dan beoogd, waardoor niet alle culturele disciplines ondervraagd zijn. Dit betekent dat de uitkomsten afhankelijk zijn van een select aantal respondenten, die hebben meegewerkt aan het onderzoek. De creatieve sectoren: creatieve zakelijke dienstverlening, media en entertainment en kunsten zijn wel allemaal vertegenwoordigd in het onderzoek. Een aantal respondenten waren erg positief over de onderwerpen die tijdens de interviews aan bod zijn gekomen. Dit heeft invloed op de resultaten. Met behulp van doorvraagtechnieken is om nadere uitleg gevraagd, waardoor de positieve uitkomsten beter beargumenteerd kunnen worden. Daarnaast is het niet altijd mogelijk om creatieve broedplaatsen en creatieve gebouwen met elkaar te vergelijken. Een mix van commerciële bedrijven, kunstenaars en starters die actief zijn in de creatieve sector is niet altijd aanwezig in de gebouwen. Er zijn bijvoorbeeld ook gebouwen die geen starters willen vestigen of de strategie tussentijds hebben gewijzigd, zoals bij het mediacluster en er wordt ook ruimte verhuurd aan commerciële bedrijven. Dit wijkt af van de oorspronkelijke broedplaatsdefinitie, maar kan wel invloed hebben op de mate van professionaliteit van ondernemers in het gebouw. Een sterkt punt is dat beleidsmedewerkers, directeuren en creatieve ondernemers hebben bijgedragen aan het onderzoek. Hierdoor kan geconstateerd worden dat theorie, beleid, aanpak en ervaring van elkaar kunnen afwijken. De meningen hebben bijgedragen aan nieuwe inzichten.
49
5. Analyse In dit hoofdstuk worden de resultaten uit de interviews geanalyseerd. Er wordt onderzocht waarom ondernemers en kunstenaars zich hebben gevestigd op de verschillende locaties in Amsterdam en Rotterdam, waarom netwerkrelaties worden aangegaan, wat de belangrijkste beleidsoverwegingen zijn geweest voor ontwikkeling en of er verbindingen worden aangegaan tussen verschillende disciplines. Aan de hand van een aantal vastgestelde indicatoren binnen het onderzoeksprogramma Atlas.ti zijn de uitspraken van de respondenten gecategoriseerd per deelvraag. De indicatoren zijn onderverdeeld in locatiefactoren, netwerken, diversiteit, samenwerking en beleid.
5.1. Locatiefactoren De keuze van de locatie hangt van veel factoren af. In deze paragraaf worden de locatiefactoren besproken die van toepassing zijn op de casestudies in Amsterdam en Rotterdam. 5.1.1. Amsterdam
Er worden verschillende redenen genoemd waarom ondernemers zich hebben gevestigd in creatieve broedplaatsen in Amsterdam. De huurkosten zijn in verhouding met andere kantoorpanden en bedrijfsverzamelgebouwen in Amsterdam laag. Dit is voor starters, maar ook voor commerciële huurders de belangrijkste reden voor vestiging. Het creatieve concept spreekt veel ondernemers aan. Ruimtes worden gedeeld of zelfstandig gehuurd. De sociale contacten in de broedplaats zijn belangrijk voor startende ondernemers. ‘Starters in de creatieve sector kunnen op deze manier aan goedkope werkruimte komen om zich verder te ontwikkelen (muziek en evenementen)’. Via de contacten in de broedplaats is het mogelijk om in contact komen met opdrachtgevers of andere geïnteresseerden. Het A&C lab op het Damrak wordt door een aantal ondernemers, die zich ook elders hebben gevestigd in Nederland, gebruikt als hoofdkantoor. Het centrum van Amsterdam is goed bereikbaar voor zakenrelaties en klanten. De combinatie en de setting waarin je allerlei creatieven bij elkaar hebt speelt ook een belangrijke rol (marketing en PR)’. Een gemeenschappelijk gebouw biedt mogelijkheden om zaken uit te besteden, zoals webdesign of marketing. Een ander belangrijke reden voor vestiging, is dat bedrijven bij elkaar op een plek geclusterd zijn. ‘Hier kom je continu mensen tegen, er worden borrels georganiseerd en met de buren hebben we ook veel contact (IT bedrijf)’.
50
De beschikbare oppervlakte verschilt per broedplaats in Amsterdam. Huurders zijn tevreden over de huurprijs in relatie tot het aantal vierkante meters. In studio OH3 zijn de verhuurbare ruimtes groot en er zijn goede parkeermogelijkheden voor laden en lossen. In het centrum zijn de verhuurbare eenheden vaak kleiner dan buiten het centrum. De beschikbare ruimte is voor veel huurders belangrijk. Het is een plek waar creativiteit tot leven moet kunnen komen. Ondernemers vinden het belangrijk om de ruimte in te delen naar eigen behoefte. Dit is helaas niet overal mogelijk. Op nieuwbouwlocaties, zoals Westerdok, worden meer regels toegepast dan in leegstaande kantoorpanden. In studio OH3 is elke ruimte uniek en de inrichting is in de stijl van de huurder die het ontworpen heeft. ‘Het is een pand waar je niet heel voorzichtig hoeft te zijn (kunst en design)’. Beveiliging van het pand is vaak wel noodzakelijk in verband met inbraken. Een huurder uit studio OH3 is weggetrokken vanwege een aantal inbraken. Kunstenaars, producers of ondernemers, die zich in de broedplaatsen hebben gevestigd, kunnen ook aantrekkingskracht hebben op de vestiging van andere huurders in het pand. ‘Het is hartstikke gaaf om een grote naam in het gebouw te hebben (kunst en design)’. Amsterdam is een belangrijke stad voor cultuur. Ondernemers leggen contacten met culturele instellingen en andere bedrijven of zakenrelaties, dus het is ook logisch dat de meeste opdrachten vanuit de stad komen. ‘Amsterdam is een belangrijke culturele plaats. Ik heb in Almere gezeten met mijn bedrijf en ik weet dat ze toen heel graag wilde, maar het kwam niet echt van de grond. Ik vond het wel fascinerend om te zien, er zit geen toplaag in Almere, waardoor het toch niet van de grond komt. Iedereen trekt toch naar de stad. Ze willen wel broedplaatsen creëren, maar dat lukt allemaal niet zo (film en podiumkunsten)’. Een aantal ondernemers zijn niet helemaal tevreden over de locatie. Het is de bedoeling dat met de keuze van de locatie aanknopingspunten gecreëerd kunnen worden met andere bedrijven binnen de omgeving. Dit is niet altijd het geval. Ondernemers hebben vaak nog niet de tijd genomen om kennis met elkaar te maken, zitten op de verkeerde plek of vinden het niet belangrijk om met elkaar in contact te komen. Het is veel interessanter om een culturele mix te hebben waarbij contacten eerder tot stand kunnen komen en samenwerking kan ontstaan. Het netwerk kan hierdoor sneller uitgebreid worden. ‘Het A&C lab is een mooie locatie, maar het gebouw waar ID&T was gevestigd (nabij Sloterdijk), wordt ook een broedplaats. Als ik dat eerder had geweten, had ik mij het liefst daar gevestigd (muziek en evenementen)’. Het is een culturele mix waar je meer aan hebt, waar je kan samenwerken en de kans groter is dat je netwerk sneller wordt uitgebreid.
51
5.1.2. Rotterdam
De sociale binding met de stad heeft bij veel respondenten invloed op de vestigingskeuze van de ondernemer. Ondernemers en kunstenaars wonen en werken in Rotterdam of hebben dat in het verleden gedaan. Ik woon in Rotterdam en we zochten kantoorruimte. Het concept sprak ons aan, omdat diverse media, AV en IT bedrijven bij elkaar zitten (IT bedrijf en evenementen). Ondernemers hebben vaak een persoonlijk netwerk opgebouwd door de opleiding die zij hebben gevolgd in de stad of door het arbeidsverleden wat zij hebben opgebouwd in de stad. ‘De sociale contacten en de binding met de stad zijn belangrijke redenen om na een internationale carrière terug te keren naar Rotterdam (film en televisie)’. De reden dat een grote commerciële partij zich heeft gevestigd in de Creative Factory is dat zij benaderd zijn door de directeur, vaak een bekende van de persoon zelf, met het doel starters op weg te helpen. Daarnaast spelen de kosten en bereikbaarheid ten opzichte van het centrum en andere delen van Rotterdam ook een belangrijke rol. ‘Wij doen sociale projecten met jongeren in verschillende steden en trekken de buurt in om te filmen (film en media)’. Starters binnen de creatieve industrie kunnen goedkope ruimte huren of delen. Het mediacluster, waaronder de Schiecentrale, heeft aantrekkingskracht op de vestiging van nieuwe bedrijven. Ondernemers vinden de Schiecentrale een mooie locatie. Het ligt aan het water, waar kunstenaars en ondernemers vanuit de audiovisuele sector en mediasector samenkomen. De leegstand moet hier en daar nog wel opgevuld worden. Dit kan problemen geven voor de uitstraling van de locatie en aantrekkingskracht op andere bedrijven. Een aantal plekken zijn toegewezen aan kunstenaars. ‘Het was in eerste instantie de enige ruimte die ik kon krijgen en inderdaad omdat het een interessante plek is (kunstenaar)’. De Creative Cube richt zich meer op professionaliteit en kwaliteit. Ondernemers vestigen zich in de Creative Cube, omdat zij iets aan elkaar hebben. De disciplines vullen elkaar aan. Zij werken samen aan nieuwe ideeën, projecten en ontwikkelingen. Bedrijven worden benaderd of uitgekozen op professionaliteit, kennis en zakenrelaties. Betrouwbaarheid speelt hier een belangrijke rol. Veel ondernemers hebben een sociale binding met Rotterdam, wonen in Rotterdam en willen graag een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van creatief ondernemerschap in Rotterdam.
52
5.2. Netwerken Netwerken worden opgebouwd in het belang voor de onderneming. Netwerkorganisaties kunnen hieraan bijdragen. Veel ondernemers geven aan dat het hebben van een ‘eigen’ netwerk belangrijk is. Om een eigen netwerk op te kunnen bouwen zijn onderlinge contacten nodig. Kennissen, vrienden, familie en zakelijke partners spelen of hebben een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van het eigen netwerk. Onderlinge contacten kunnen het netwerk weer vergroten. Door elkaar te introduceren weten veel ondernemers elkaar te vinden. Virtuele netwerken en sociale media, zoals Linkedln en Facebook worden ook ingezet om netwerken te vergroten. Alleen het plegen van acquisitie gebeurt eerder ‘face-to-face’ of via ‘mond-op-mond’ reclame. Er is onderzocht welke netwerkrelaties belangrijk zijn voor de verschillende respondenten.
5.2.1. Amsterdam
Ondernemers hebben zich wel aangesloten bij een digitaal netwerk of platform, dat raakvlakken heeft met de eigen discipline, maar doen er verder weinig mee. ‘Ik zit wel op een stylistenplatform en daar heb ik wel een keer een opdracht gekregen. Maar eigenlijk gaat alles via-via. Hoe langer je bezig bent in het vak, als je klussen goed afrond en mensen zijn geïnteresseerd in je producten dan word je vanzelf weer gevraagd door iemand anders (sector design)’. Het hebben van een eigen netwerk wordt veel belangrijker gevonden als zelfstandig ondernemer. De contacten zijn divers en verlopen vaak via opdrachten of relaties die in het verleden al zijn opgebouwd. ‘Het is niet dat je vanuit een broedplaats pas begint met het opbouwen van een netwerk. Het gaat alle kanten op. Er zit toevallig ook familie in de sector, en verder ook vrienden. Het is zeker ook een sociaal netwerk. We hebben ook met werk veel met elkaar te maken (film en podiumkunsten)’. Het gaat hier om personen die al bekend zijn met de organisatie, het product of de onderneming. De relaties worden op basis van vertrouwen en kwaliteit onderhouden. Starters hebben het daarentegen moeilijker. Zij moeten eerst contacten opbouwen en hebben vaak de andere partij of netwerkorganisatie nodig om netwerkrelaties op te kunnen bouwen. Ondernemers binnen de culturele sector werken vaak samen met theaters of andere culturele instellingen om opdrachten uit te kunnen voeren. Kwaliteit en betrouwbaarheid zijn belangrijke voorwaarden bij het verkrijgen van opdrachten en opbouwen van nieuwe contacten binnen het netwerk. Afnemers komen terug wanneer zij tevreden zijn over het product of dienst. ‘Zo werkt dat toch vaak. Het merendeel van de opdrachten die bij ons binnenkomen zijn mensen die ons al kennen (mode)’. Een goed product verkoopt zich vanzelf, maar sociale contacten blijven belangrijk. Via opgebouwde netwerken en sociale
53
contacten is het voor veel ondernemers mogelijk om opdrachten binnen te halen of een product te verkopen. ‘Bijvoorbeeld als wij radio maken zoeken wij clubs die dat kunnen doen en die werken dan binnen dat netwerk van ons. Dat vindt elkaar. Wij concurreren nooit op een product. Wij hebben veel meer te maken met het opbouwen van een infrastructuur, netwerken, dingen met elkaar verbinden. Dat doen wij op onze eigen manier (media en film)’. De onderlinge contacten met andere bedrijven, zoals zusterbureaus of beurzen, kunnen ook bijdragen om het netwerk van de onderneming te vergroten. ‘We krijgen inderdaad aanvragen via het internet, maar ook veel via onze eigen netwerk. Ook van onze zusterbureaus. We werken veel samen in business aanvragen en projecten. Dus dat is ook voor een groot deel belangrijk (reclame en PR)’. De zakelijke contacten die worden opgebouwd zijn erg belangrijk voor de verdere ontwikkeling van de onderneming. ‘Je hebt bijvoorbeeld een klant en daar heb je een opdracht voor gedaan en die spreekt ook weer iemand anders. Of ze hebben over je gehoord of gelezen en dat soort dingen en dat ze zo bij ons terecht komen (reclame en PR)’. Er worden ook netwerkbijeenkomsten georganiseerd door initiatiefnemers vanuit de broedplaatsen of beheerorganisatie. Het gaat hier bijvoorbeeld om een expositie, een netwerkborrel of een broedplaatslunch. Vaak hebben deze bijeenkomsten een thema en gaat het meer om de inhoud. Het netwerk de ‘Groote Creatieve Club’ nodigt bijvoorbeeld ook ondernemersverenigingen uit en andere disciplines, zodat er kruisbestuiving kan ontstaan tussen verschillende groepen. ‘Kunstenaars en ondernemers komen bijvoorbeeld op de gezamenlijke lezingen af. We hadden laatst een lezing over Louis Peri, een cultureel aanjager in Amsterdam Noord. Het is voor kunstenaars interessant om te weten wat hij doet, wat voor netwerk hij heeft en hoe hij te werk gaat. Daarna vindt onderling uitwisseling plaats (creatieve zakelijke dienstverlening)’. Het gaat bij deze bijeenkomsten niet zo zeer om het binnenhalen van opdrachten. ‘Wij bieden de infrastructuur en wat er onderling gebeurt dat moet ieder voor zichzelf verzorgen. Maar goed, ik zie iedereen na de lunch druk met elkaar praten en ideeën uitwisselen. Dat gebeurt anders niet. Het helpt er een beetje bij (creatieve zakelijke dienstverlening)’. Soms ontstaat er een opdracht. Een enkeling maakt gebruik van internet, maar dit wordt binnen de creatieve sector in mindere mate gebruikt om acquisitie te plegen. Veel ondernemers hebben wel een website, maar de website dient meer ter informatie of voor het raadplegen van contactgegevens. Alleen muziekproducenten en IT bedrijven maken wel veel gebruik van het internet om het product aan te bieden of te demonstreren. ‘Voor ons is netwerken wel interessant, maar niet zozeer om klanten te vinden, maar eventueel wel om samenwerking te vinden. Wij kunnen dan zaken uitbesteden. Onze klanten zijn voornamelijk mensen of bedrijven met websites en heel veel in het buitenland. 80% van onze klanten zit niet in Europa (IT bedrijf)’.
54
5.2.2. Rotterdam
Netwerkorganisaties kunnen bijdragen aan het stimuleren van nieuwe ontmoetingen, maar worden minder vaak benut voor het binnenhalen van nieuwe opdrachten. Het is meer een sociale aangelegenheid voor startende bedrijven en je kan iets van elkaar leren. ‘Netwerken op zich is niet zo interessant. Wij brengen onderwerpen en netwerken bij elkaar. Het gaat om de inhoud (urban design, netwerkorganisatie). Bijna alle ondernemers die aan het interview hebben meegedaan, zijn wel aangesloten bij creatieve netwerkorganisaties in de nabije omgeving. Er worden ideeën met elkaar besproken en nieuwe contacten worden opgedaan. ‘Tijdens het netwerken is het heel veel praten met elkaar en soms komt er ook iets uit. Je kan ook cursussen doen, fotografie, boekhouden, acquisitie plegen, waardoor je jezelf kan laten zien. Ik heb natuurlijk wel een beetje mazzel, omdat ik in mijn omgeving heel veel creatieve mensen zitten. Ik ben in het goede netwerk gegroeid en daar heb ik veel aan. Het architectenbureau heeft mij ook geholpen. Ik heb absoluut niet de normale weg gevolgd (creatieve zakelijke dienstverlening en fotografie)’. Netwerkorganisaties zijn vaak alleen belangrijk voor het opdoen van nieuwe contacten of dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe ideeën. Mensen komen met elkaar in gesprek en delen informatie. Veel ondernemers zijn actief op dezelfde markt en werkzaam binnen dezelfde discipline. Dit maakt het lastig om acquisitie te plegen. ‘Wat je nodig hebt zijn klanten en geen lotgenoten. Tenzij het mogelijk is om samenwerking te vinden, dan heb je wel wat aan elkaar. Je merkt al heel snel dat het netwerken binnen deze organisaties toch wel wat tegenvalt (kunstenaar). Nieuwe opdrachten ontstaan eerder vanuit het netwerk van de klant, afnemer of zakelijke partners die elkaar kunnen aanvullen. Zij beoordelen het product en kunnen het bedrijf introduceren bij nieuwe opdrachtgevers. Kennis, kwaliteit en betrouwbaarheid zijn factoren die een belangrijke rol spelen (media en entertainment). ‘Je klanten zijn je ambassadeur. Als een goede klus hebt afgerond, zullen ze je eerder voorstellen bij een ander, een potentiële nieuwe klant (kunstenaar)’. Het is belangrijk om het netwerk van klanten te behouden en verder uit te breiden en te organiseren. Professionals binnen de creatieve sector maken eigenlijk weinig of geen gebruik van creatieve netwerkorganisaties in de nabije omgeving. Zij hebben zich vaak wel aangesloten bij netwerkorganisaties of vakafdelingen binnen de eigen sector en vertegenwoordigen de discipline waarin zij werkzaam zijn. ‘Ik heb zeg maar wel contact met vakorganisatie Topsport, omdat wij ook sportevenementen doen. Zelf ben ik lid van organisaties, zoals de Telecom Society, Business Development Nederland, dus dat soort activiteiten. en vorig jaar was er ook iedere eerste donderdag een borrel in de Schiecentrale, maar dat is ook gestopt (IT bedrijf en evenmenten)’. Er is ook gebleken dat mensen eerder op netwerkbijeenkomsten of borrels afkomen wanneer de organisatie bij de ondernemers zelf ligt
55
(Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam). Daarnaast zijn veel ondernemers aangesloten bij virtuele netwerken, zoals LinkedIn en Facebook. De virtuele netwerken worden gebruikt om de contacten te onderhouden. ‘Maar het beste netwerk is altijd nog ‘face to face’. Mensen opzoeken, elkaar leren kennen. Wij doen geen acquisitie en leven vooral van mond op mond reclame. Wij doen zaken met grote opdrachtgevers (media en entertainment)’. Het netwerk in de Creative Cube is gebaseerd op relaties, vertrouwen en informatie. Ondernemers weten wat ze aan elkaar hebben. ‘Je introduceert elkaar bij verschillende grote opdrachtgevers’.
5.3. Diversiteit Initiatiefnemers, vastgoedbeheerders en directeuren van creatieve gebouwen proberen door een mix van creatieve en commerciële bedrijven draagvlak te creëren voor cross-overs en kruisbestuiving. De aanwezigheid van verschillende creatieve disciplines wordt gezien als een belangrijke meerwaarde. Ondernemers kunnen elkaar aanvullen, waardoor nieuwe ideeën kunnen ontstaan. In deze paragraaf worden de onderzoeksresultaten met betrekking tot het onderwerp besproken.
5.3.1. Amsterdam
Het merendeel van de huurders in de Amsterdamse broedplaatsen hebben een stichting opgericht met een creatieve of maatschappelijke en sociale doelstelling. De huurders zijn vaak kleine zelfstandigen of maken deel uit van een grotere organisatie. Er hebben zich ook een aantal grote namen gevestigd in de broedplaatsen, zoals theaterproducent Harry Kies en kunstenaar Joris Laarman. Een mix van commerciële bedrijven uit verschillende disciplines en starters moet meer dynamiek brengen. Commerciële huurders betalen vaak een hogere huurprijs dan de broedplaatshuurder. Startende ondernemers kunnen in aanmerking komen voor een lagere huurprijs, nadat zij zijn getoetst door de commissie voor ateliers en (woon)werkpanden Amsterdam (CAWA). Het concept van de creatieve broedplaats, iets voor elkaar kunnen betekenen, spreekt veel huurders aan. ‘Zo kunnen wij misschien zaken uitbesteden als webdesign of marketing of allerlei andere dingen (IT bedrijf)’. Er worden ook borrels of netwerkbijeenkomsten georganiseerd waar huurders, ondernemersverenigingen en andere creatieven vanuit verschillende disciplines elkaar kunnen ontmoeten. Tijdens deze bijeenkomsten wordt informatie uitgewisseld, producten worden tentoongesteld en nieuwe contacten worden opgedaan. ‘Zo kan er kruisbestuiving ontstaan tussen verschillende groepen (creatieve zakelijke dienstverlening, mode)’.
56
Vanuit de clustertheorie is de gedachte dat netwerken, het delen van kennis en informatie aantrekkingskracht hebben op de vestiging van nieuwe bedrijven. In de broedplaatsen wordt nog weinig kennis en informatie met elkaar gedeeld. Ondernemers kunnen elkaar wel opzoeken, maar zijn vaak nog druk bezig met het opstarten van de eigen onderneming. Er wordt wel interesse getoond in organisaties die een aanvullend karakter hebben op de eigen organisatie. Het gaat hier om activiteiten, productieprocessen of samenwerkingsvormen die het product kunnen verbeteren en/of de business kunnen vergroten. De keuzes die gemaakt worden zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de onderneming. ‘We merken er in die zin iets van, dat er aanverwante vakgebieden in het gebouw zitten. Daar kan je dan mee gaan sparren. Laat ik het zo zeggen, we hebben er nog geen business aan over gehouden, maar je kunt elkaar wel helpen (marketing en PR)’. Uit onderzoek blijkt dat er meer interesse wordt getoond in aanverwante vakgebieden en netwerkorganisaties binnen de eigen discipline. Ondernemers zoeken elkaar vaker op binnen de eigen discipline. De meerwaarde van verschillende disciplines in een gebouw wordt nog niet echt ingezien. ‘Met sommige bedrijven heb je meer een link mee met wat je doet. En dan kun je elkaar wel eens om hulp vragen (design)’. Een aantal bedrijven, die werkzaam zijn binnen dezelfde discipline, hebben zich gevestigd in hetzelfde gebouw. ‘Met deze partijen werken wij ook samen aan projecten buiten de deur (film en tv)’. Zij hebben hier zelf voor gekozen. Het vergemakkelijkt de samenwerking tussen de bedrijven. Een enkeling zoekt wel contact met aanverwante bedrijven binnen de broedplaats. ‘Het bedrijf doet projecten voor het onderwijs en heeft gevraagd of wij dingen samen kunnen doen. Zijn vrouw werkt bij ons en dat is dan de reden dat je met elkaar in contact komt (jongeren en film)’. In grote broedplaatsen is het moeilijker om verschillende disciplines en interesses van creatieve ondernemers op elkaar af te stemmen. De afstand tussen de huurders is vaak groot. Huurders in kleinere broedplaatsen ontmoeten elkaar eerder, waardoor sociale contacten eerder kunnen ontstaan. Met behulp van netwerkborrels, websites en kennismakingprojecten proberen initiatiefnemers de aandacht tussen de ondernemers in de broedplaatsen te vergroten. Het idee om verschillende culturele disciplines bij elkaar te brengen om diversiteit te stimuleren is een goed streven, maar of het ook echt gaat werken? ‘Het is zeker wel een meerwaarde dat dit soort partijen met elkaar in een gebouw kunnen zitten. Maar iemand moet wel initiatief nemen om dat voor elkaar te krijgen. Iedereen vind het wel een leuk idee, maar als het tot actie moet leiden en er energie in moeten stoppen, dan blijkt dat ze het te druk hebben voor dit soort activiteiten. Zij zijn met andere dingen bezig (film en media)’. Dit is een belangrijke constatering. Ondernemers zijn niet altijd geïnteresseerd in andere partijen of netwerken. De verschillende disciplines moeten wel raakvlakken hebben met wat de onderneming interessant vind. Dit is niet altijd het geval en dan wordt de investering te groot.
57
5.3.2. Rotterdam
In Rotterdam is de samenstelling van bedrijven in creatieve gebouwen ook divers. Het gaat hier om een mix van kleine zelfstandigen, kunstenaars en verschillende commerciële bedrijven. Uit de interviews is gebleken dat gebouwen op verschillende manieren aantrekkingskracht kunnen hebben op ondernemers en kunstenaars uit de omgeving. ‘Diversiteit spreekt me aan, fris en je raakt daardoor niet vast in patronen. Met een klein team kan je de opdracht uitvoeren en zo blijft het ook interessant, ook omdat het ook je leven is geworden. Een ander ding, het is keihard werken (creatieve zakelijke dienstverlening)’. Startende ondernemers vestigen zich met name in gebouwen waar de huurprijs laag is, zoals in de Creative Factory. Toch wil de directeur van de Creative Factory ook commerciële bedrijven vestigen om starters meer kansen te kunnen bieden. ‘De sterke bedrijven kunnen de startende bedrijven helpen om vooruit te komen (Directeur Creative Factory)’. In samenwerking met het bedrijfsleven en creatieve bedrijven worden projecten in gang gezet. ‘De ARA is een groot reclamebureau voor bijv. Super de Boer. Zij hebben daar een soort denktank neergezet. Je kan aan de ARA denktank vragen wat ze van je idee vinden (kunstenaar)’. Het aanbod moet wel aansluiten bij de vraag. Jonge creatieven en starters krijgen een kans om hun talent te ontplooien. ‘Je moet passie hebben voor wat je doet (TV en media)’. Initiatiefnemers proberen bedrijven en ondernemers vanuit verschillende disciplines aan elkaar te koppelen. Er zijn een aantal voorbeelden te noemen waarbij dit is gelukt, maar ook waar het niet is gelukt. Ondernemers maken vaker gebruik van eigen netwerken die door de jaren heen zijn opgebouwd of zijn nog onbekend met de ondernemers in het gebouw zelf. Het vertrouwen moet eerst opgebouwd worden. ‘We hebben veel vanuit ons eigen netwerk, om daar weer iets met iemand anders te starten (jongeren en film)’. Commerciële bedrijven richten zich op een ander domein, een markt, waar professionaliteit en kwaliteit belangrijke factoren zijn voor succes. De Creative Cube is geen startersplek, maar een gebouw met creatieve bedrijven die elkaar kunnen aanvullen. De bedrijven worden uitgekozen op de kwaliteiten die nodig zijn. Deze formule heeft ook aantrekkingskracht op de vestiging van nieuwe bedrijven in de omgeving. Veel ondernemers maken gebruik van elkaars netwerk. ‘Niet iedereen kan zich zomaar in de Creative Cube vestigen. Het moet wel raakvlak hebben met wat wij hier doen. De bedrijven zijn vanuit een eigen netwerk ontstaan en gebruiken elkaars netwerk nu ook (directeur Creative Cube)’. Diversiteit is belangrijk, maar zonder een goede strategie, is het lastig om bedrijven vanuit verschillende disciplines aan elkaar te koppelen, waardoor nieuwe combinaties kunnen ontstaan. Het bedrijf of de persoon moet iets kunnen toevoegen aan de ideeën van de ondernemers in het gebouw. In Rotterdam wordt in een aantal gebouwen in een veel eerder
58
stadium een selectie gemaakt tussen creatieve ondernemers die van betekenis kunnen zijn voor andere creatieve ondernemers in het gebouw (directeur Codum). Er vindt als het ware een sollicitatieprocedure plaats met ondernemers in het gebouw. Clusters kunnen alleen ontstaan wanneer bedrijven op deze plekken informatie en kennis met elkaar willen delen. Het neerzetten van een inspirerende en creatieve plek alleen is niet voldoende.
5.4. Samenwerking Ondernemers worden uitgedaagd om met elkaar te gaan samenwerken. Concurrentie maakt het soms lastig om samenwerkingsvormen aan te gaan of informatie met elkaar te delen. Veel ondernemers zijn actief op dezelfde markt en willen geen klanten of opdrachtgevers verliezen. Dit betekent dat alleen samenwerking kan ontstaan wanneer bedrijven elkaar iets te bieden hebben of elkaar kunnen aanvullen.
5.4.1. Amsterdam
Er zijn veel initiatieven vanuit de gemeente om samenwerking te stimuleren. Met behulp van een aantal organisaties, zoals Stipo, wordt samenwerking gezocht met huurders en tussen huurders onderling. ‘Wij hebben een aantal producties gemaakt met een huurder uit dezelfde broedplaats. Hij heeft een aantal korte filmpjes gemaakt. Hoe ga je sociaal en ruimtelijk de nieuwe stedelijke ontwikkelingen te lijf, hoe toon je het, hoe maak je het zichtbaar. Een conferentie in Rotterdam over stedelijke ontwikkeling, waar een film over een belangrijke spreker uit Australië werd getoond (creatieve zakelijke dienstverlening, adviesbureau)’. Ondernemers zijn bereid om elkaar te helpen. Er wordt gebruik gemaakt van de kennis, maar ook van het netwerk van een ander om vooruit te kunnen komen. Soms ontstaat er een opdracht, zoals het maken van een promotiefilmpje voor een adviesbureau in de broedplaats of het inrichten van een horecagelegenheid voor de broedplaats. ‘Een marketingbedrijf heeft bijvoorbeeld geholpen bij het internationaal doorbreken van een kunstenares (directeur Urban Resort)’. Er is een hoge mate van openheid in de broedplaatsen. Dit is belangrijk om met elkaar in contact te kunnen komen. Het ontbreken van horeca wordt als een gemis gezien in veel broedplaatsen. Om samenwerking te stimuleren heb je een plek nodig waar je elkaar kan ontmoeten. Het is moeilijk om een zakenpartner te vinden in een gebouw, waar je zelf geen invloed op kan uitoefenen. ‘In Rotterdam hebben we een goede partner gevonden, waardoor je het netwerk weer kan uitbreiden. Dat vind je niet in zo’n gebouw (media)’. Het is wel mogelijk om het broedplaatsenbestand te gebruiken wanneer je een specifieke
59
opdracht hebt of iemand zoekt die iets voor je kan uitvoeren. ‘Er zitten hier bijvoorbeeld wel veel designers. Dus als we een designer nodig hebben heb je een grote kans dat we naar een van de mensen in de broedplaats stappen. Er zit hier bijvoorbeeld ook een architect. Maar daar heb ik over het algemeen niet veel mee te maken (film en podiumkunsten)’.
5.4.2. Rotterdam
In Rotterdam zijn een aantal initiatieven om creatieve ondernemers nader tot elkaar te brengen. Het gaat hier bijvoorbeeld om netwerkorganisaties binnen de creatieve sector en het project ‘Inspiring Cities’. Het project is een initiatief vanuit het ontwikkelingsbedrijf Rotterdam. De bedoeling is dat bedrijven zichzelf promoten en herkenbaar maken in Rotterdam. De organisatie ligt vaak bij de ondernemers zelf. Vastgoedondernemers en directeuren dragen ook bij aan de invulling van creatieve gebouwen. Nieuwe huurders worden steeds vaker geselecteerd op basis van kwaliteit, creativiteit en discipline. Uit de interviews is gebleken dat het contact met nieuwe huurders belangrijk is voor een eventuele samenwerking. De persoon of organisatie moet raakvlak hebben met de sector waarin de ondernemers werkzaam zijn. Het gaat hier vaak om aanvullende activiteiten en netwerken waar de creatieve ondernemer iets aan heeft. Het idee van match-making, het samenbrengen van ondernemers en starters, kan toegevoegde waarde hebben voor de huurders in het pand. De ondernemers moeten wel vrij zijn in de keuzes die zij willen maken. ‘Het moet geen verplichting worden’ (directeur Creative Factory). Vertrouwen is ook een belangrijke factor bij het aangaan van samenwerking. Veel ondernemers vallen terug op het eigen netwerk dat zij door de jaren heen hebben opgebouwd. Het eigen netwerk kan door nieuwe samenwerkingsvormen wel groter worden. Contactgegevens worden eerder met elkaar gedeeld en kan veel voordelen hebben voor de ondernemers. Het is goed mogelijk dat er door samenwerking een ‘win-win’ situatie kan ontstaan. De samenwerking zal eerder plaats vinden tussen ondernemers vanuit verschillende disciplines en andere markten.
5.5. Beleid en ontwikkeling De sleutelfiguren zijn met name ingegaan op de beleidsprogramma’s, visies en theorieën die ten grondslag liggen aan het onderzoek. Aan de ondernemers is gevraagd wat hun ervaringen zijn met het stedelijk beleid, de gemeente en de projecten die geïnitieerd worden voor de creatieve industrie. Het is belangrijk om te weten of creatieve ondernemers zich kunnen vinden in de programmadoelen die zijn ingezet vanuit beleidsoverwegingen.
60
5.5.1. Amsterdam
Bureau Broedplaatsen heeft zich de laatste jaren ingezet voor de ontwikkeling van creatieve broedplaatsen in Amsterdam. Tijdens deze ontwikkeling is de doelstelling van Bureau Broedplaatsen aangepast naar de behoefte die is ontstaan. ‘Broedplaatsen waren eerst plekken waar de doelgroep huisvesting kon vinden, maar inmiddels is dus gebleken dat broedplaatsen nog veel meer voor een stad kunnen betekenen’ (Bureau Broedplaatsen 2009). ‘We streven naar een mix van talent en een combinatie met commerciële bedrijfjes. Die hebben zakelijk al veel achter de kiezen en kunnen kennis en kunde met elkaar uitwisselen. Het is heel leuk om dit samen te brengen in de broedplaats. Anders gebeurt er waarschijnlijk ook niet zo veel, want dan is iedereen met zichzelf bezig’ (Bureau Broedplaatsen 2009). Er wordt ingezet op verschillende typen broedplaatsen om de culturele diversiteit te kunnen waarborgen. Bureau Broedplaatsen treedt op als regisseur, maar stoot zoveel mogelijk taken af waar mogelijk. De Commissie Ateliers en (Woon)werkpanden Amsterdam (CAWA) beoordeelt de kunstenaars op kunstenaarschap en broedplaatshuurders op het talent dat zij bezitten. Eens in de vijf jaar wordt er beoordeeld of broedplaatshuurders economisch vooruit zijn gegaan, zodat zij in staat zijn om de commerciële huur te betalen. Commerciële bedrijfjes zijn nodig om de investeringen die gemaakt worden in de broedplaats rendabel te houden. Huurcontracten worden beheerd door vastgoedpartijen. ‘Maar zo zijn er ook initiatiefnemers vanuit het vastgoed, dat kunnen stadsdelen zijn, coöperaties en projectontwikkelaars, en die willen we vooral uitnodigen panden beschikbaar te stellen. Dat is een nieuwe lijn sinds 2005. In het programma staan ook de ‘commitments’ die de verschillende partijen hebben gedaan om aan het programma mee te werken. Iedereen doet zo waar hij of zij goed in is’ (Bureau Broedplaatsen 2009). De broedplaatsmanifestaties worden georganiseerd vanuit Bureau Broedplaatsen om het draagvlak en de bewustwording bij de verschillende partijen en de politiek te vergroten. Tijdelijkheid is een belangrijk aspect geworden binnen de broedplaatsontwikkeling. Huurders willen vaak geen lange contractperioden aangaan, maar het is ook een manier om de tijdelijke leegstaande kantoorgebouwen op te kunnen vullen. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheden om de doelstellingen van het broedplaatsenbeleid te verbreden ten behoeve van de creatieve industrie. ‘We hebben min of meer ontdekt dat wij ook meer nadruk moeten leggen op de economische meerwaarde van de broedplaatsen. We hebben uit de praktijk zeg maar opgepikt dat er heel veel werkgelegenheid in die broedplaatsen zit en er kan wel een subsidie zitten op een eenmalige investering in de broedplaats. Maar inmiddels zitten er een heleboel werkplekken in die broedplaatsen en daar waren wij in eerste instantie niet op gericht. Maar nu moet je zorgen dat je voldoende draagvlak houdt’ (Bureau Broedplaatsen 2009). Het wordt vanuit de gemeente aangemoedigd om strategisch te werk te
61
gaan, zodat ondernemers zelfstandig opdrachten binnen kunnen halen. Op deze wijze wordt het voor de beheerder of directeur van de broedplaats mogelijk om een rendabele exploitatie op te zetten. ‘Zo hou je de deuren open, laat je kennis heen en weer gaan en wordt je platform alleen maar groter’ (directeur Buro Beehive). De kern van de activiteiten heeft te maken met de creatieve industrie en hoe dat via ondernemerschap gestimuleerd kan worden. ‘Hoe maak je het effectiever, door samenwerkingsverbanden, netwerken en door kennis te delen’ (directeur Buro Beehive). Maar speciaal voor beleid programmeren is lastig. ‘Het werkt niet om een creatieve ondernemer te verplichten om op een bepaalde manier met elkaar om te gaan. De creatieven moeten daar zelf de behoefte voor ontwikkelen. Dat kan in panden gebeuren, als je met elkaar onder een dak zit. Af en toe wordt er een bijeenkomst georganiseerd’ (directeur Codum, A&C lab). Visies kunnen van elkaar verschillen. Het gaat erom dat jong talent en subculturen binnen Amsterdam behouden blijven. De experimenterende creatieve klasse, de onderlaag, wordt gezien als een belangrijke subcultuur binnen de creatieve industrie. ‘De inzet van de meeste grote steden en ook van Amsterdam is via de creatieve industrie internationale bedrijven naar binnen te halen. Bijvoorbeeld reclamebureaus uit Toronto en New York, maar ook modeontwerpers. Mijn inzet met broedplaatsen is de internationale positie van de subcultuur en de underground in Amsterdam versterken. Van onderop voeden werkt beter omdat dit tot alle soorten en maten creativiteit leidt en nieuwe netwerken worden opgebouwd (directeur Urban Resort)’. Er wordt ingespeeld op de gedachtegang van Florida. Tolerantie is nodig om culturele diversiteit in de stad te behouden. De vastgoedondernemers, directeuren en beheerders van creatieve broedplaatsen zijn tevreden over de werkwijze van de gemeente Amsterdam, omdat zo ook de onderkant van de creatieve sector bediend kan worden en subculturen behouden kunnen blijven. Het is belangrijk voor de creativiteit in de stad. De onderkant van de markt wordt op deze wijze niet op slot gezet. In Amsterdam is er wel sprake van een luxe positie, waarbij het meer gaat over het versterken van de creatieve sector. Er is meer ruimte voor experiment, omdat de identiteit van de creatieve stad hier al een lange tijd bestaat. Er zijn ook meer middelen beschikbaar om nieuw talent tegemoet te komen. ‘In Rotterdam is veel meer de vraag hoe trek je de creatieve sector aan? Dit is een andere manier van denken (directeur Stipo)’. Creatieve ondernemers en starters in Amsterdamse broedplaatsen zijn met name tevreden over het broedplaatsenbeleid, omdat het mogelijk is geworden om goedkope kantooren atelierruimte te huren in de stad. Ondernemers en zelfstandigen hebben er veel voor over om zich te kunnen vestigen in de culturele hoofdstad Amsterdam, ook het initiëren van sociale projecten voor de buurt waarin zij werken. De ideeën om cross-overs en samenwerkingen te stimuleren door middel van broedplaatsen wordt niet altijd gedeeld. Uit de interviews is gebleken dat creatieve ondernemers en broedplaatshuurders niet altijd op zoek zijn naar
62
samenwerking, maar vaak zelfstandig opereren vanuit een eigen netwerk. Zij vinden het wel handig dat verschillende disciplines aanwezig zijn, zodat zij eventueel zaken kunnen uitbesteden of nieuwe contacten kunnen opdoen. De meerwaarde van verschillende creatieve disciplines wordt niet altijd ingezien. Er is weinig onderlinge samenhang tussen ondernemers in grote creatieve broedplaatsen. Veel ondernemers hebben vaak nog geen tijd gehad om elkaar te leren kennen. De aanwezigheid van bekende kunstenaars en ondernemers wordt wel als een meerwaarde gezien. In de hoop dat zij iets kunnen leren of een opdracht kunnen doen.
5.5.2 Rotterdam
In Rotterdam is er vanuit de politiek een programma ontwikkeld voor de creatieve economie. De Economic Development Board Rotterdam (EDBR) houdt gesprekken met economische partijen die belangrijk zijn voor de stad. In Amsterdam bestaat ook een Economic Development Board, maar is meer gericht om de versterking van de kenniseconomie in de Amsterdamse regio en de Noordvleugel. De creatieve industrie maakt hier wel deel van uit (AIM 2011). De creatieve economie is een van de drie speerpunten binnen de economische visie van Rotterdam. De ontwikkeling van de Schiecentrale maakt onderdeel uit van het mediacluster binnen het programma creatieve economie. Het opwaarderen van het gebied is hier leidend geweest (beleidsmedewerker creatieve economie). Het ontwikkelingsbedrijf Rotterdam is beheerder van het gemeentelijk vastgoed en heeft opdracht gekregen om het beleid voor de creatieve economie handen en voeten te geven (directeur Stipo, beleidsmedewerker gemeente Rotterdam). In het begin heeft het ontwikkelingsbedrijf erg veel moeite gehad om het gebouw te vullen met mediabedrijven. De huurkosten werden verlaagd en kunstenaars en bedrijven vanuit andere creatieve sectoren waren ook welkom. Nu het gebouw zich verder aan het ontwikkelen is worden de huurprijzen weer verhoogd om kostendekkend te kunnen blijven verhuren. Het is nog steeds de bedoeling dat de sector media, reclame en andere audiovisuele bedrijven goed vertegenwoordigd blijven in het mediacluster om de doelstelling te behalen. Dit kan de identiteit van de stad versterken. ‘Onderzoek heeft aangetoond dat mensen niet altijd fysiek samenwerken in de panden, maar het feit dat er veel mediabedrijven gevestigd zijn heeft aantrekkingskracht op andere bedrijven. Het is een heel goed imago verhaal. Waarom wij dat nog niet loslaten is omdat daar ooit mee begonnen is en nog niet geconstateerd hebben dat het niet goed gaat. In feite laat je pas iets los als het niet lukt, als het een grote mislukking blijkt te zijn. Dat is het niet. Alleen is het wel een sector die nog niet zo financieel draagkrachtig is. Dus je moet wat meer moeite doen als overheid om het type bedrijven aan te trekken dat je wilt hebben in het gebouw (beleidsmedewerker creatieve economie)’. Het gebouw is nog wel in beheer van het ontwikkelingsbedrijf Rotterdam, maar zij willen niet meer de regie voeren. Zoals
63
bijvoorbeeld het organiseren van netwerkborrels of kennismakingsprogramma’s met ondernemers in het gebouw. Daarnaast is er ook gebleken dat er meer mensen op netwerkborrels en bijeenkomsten afkomen wanneer de organisatie bij de ondernemers zelf ligt (beheerder Schiecentrale, Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam). De Creative Factory neemt ook een belangrijke positie in voor de ontwikkeling van het gebied Zuid. ‘Het wordt gezien als een manier, een middel om Zuid verder te brengen, in plaats van een instituut dat inspeelt op de wensen van de culturele ondernemer. Veel culturele ondernemers die naar de Creative Factory zijn gegaan hadden misschien wel veel liever op een andere plek in Rotterdam gezeten. Maar ze worden zo geduwd om naar de Creative Factory te gaan. Het heeft dus iets dubbels. Het is een succes, aan de andere kant wordt het ook een beetje een maakbare samenleving (directeur Stipo)’. Verder wordt er vanuit de gemeente draagvlak gecreëerd voor vastgoedbeheerders, ondernemers en directeuren die de leegstand in de stad willen opvullen voor de creatieve sector. ‘De gemeente Rotterdam is veel meer een gesprekspartner dan dat wij iets willen van de gemeente. Met onze projecten realiseren we ook verschillende creatieve nota’s in een gemeente. Zoals clustering van de creatieve sector, het helpen van creatieve ondernemers, een beter ondernemersklimaat en daarnaast hebben wij doelstellingen om de leegstand tegen te gaan in de stad wat actueel is. Wat dat aangaat zijn we veel met gemeentes in overleg. Er is samenwerking met de gemeente en dat gaat eigenlijk heel goed (directeur Codum, Delftseplein)’. Veel vastgoedbeheerders en directeuren van creatieve gebouwen willen financieel onafhankelijk blijven, met oog op risicovolle investeringen en de tijdelijkheid van de onderneming. Er worden wel leningen en subsidies verstrekt door het ontwikkelingsbedrijf Rotterdam wanneer dit nodig blijkt te zijn. Er is bijvoorbeeld een hoog startkapitaal nodig om een pand op te knappen. Het aspect tijdelijkheid speelt, net als in Amsterdam, ook een belangrijke rol in Rotterdam. ‘Als een locatie op een goede plek een doorlooptijd heeft van minimaal 5 jaar is dat voor ons interessant genoeg om het object nog aan te huren, te verbouwen en te verhuren aan partijen. De tijdelijkheid is zeker in deze periode belangrijk voor ons, maar ik sluit absoluut niet uit dat wij in de toekomst permanente objecten aan willen pakken (directeur Codum)’. Beheerders en directeuren van creatieve verzamelgebouwen maken kennis met creatieve ondernemers die interessant kunnen zijn voor de huurders die zich al reeds hebben gevestigd in het gebouw. Er wordt ingezet op ‘match-making’. Ondernemers worden eerst aan elkaar voorgesteld, contacten worden gelegd, waardoor huurders weten welke partijen zich in het gebouw bevinden. Dit is een interessante constatering, omdat dit initiatief niet vanuit het stedelijk beleid is opgelegd. Creatieve ondernemers zien zelf de meerwaarde in om relaties aan te gaan met partijen die interessant kunnen zijn voor de eigen onderneming. ‘Het moet wel raakvlak hebben met wat wij hier doen (directeur Creative Cube)’. Er vinden
64
kennismakingsgesprekken plaats met potentiële huurders. Zo kan er gebruik gemaakt worden van elkaars netwerk. Beheerders van grote gebouwen hebben het vaak iets lastiger, omdat er meer oppervlakte verhuurd moeten worden om kostendekkend te kunnen blijven. Dit betekent dat er keuzes gemaakt moeten worden om huurders aan te trekken en er minder ingezet kan worden op match-making. Beheerders of ondernemers die het gebouw tot ontwikkeling brengen bepalen vaak de doelstelling en geven richting aan het creatieve concept. ‘In de Creative Factory willen wij het op natuurlijke wijze laten samengroeien. Met name dat de sterke bedrijven de startende bedrijven helpen om vooruit te komen, een mix van creatief, zakelijk en commercieel (directeur Creative Factory)’. De focus is gericht om bedrijven sterker te maken, samenwerkingen aan te gaan en netwerken op gang te brengen. Het is niet de bedoeling dat startende bedrijven na 2 of 3 jaar vertrekken. Volgens Pauline de Vries, beleidsmedewerker creatieve economie, is het goed om over het gebruik van het gebouw na te denken. Maar het moet niet zo zijn dat ondernemers met elkaar moeten samenwerken. ‘Als samenwerking ontstaat door de fysieke nabijheid is dat natuurlijk goed. Wat wij gezien hebben is dat zo’n concept beter werkt vanuit een collectief. Een collectief dat samen in het pand wil gaan zitten (beleidsmedewerker creatieve economie)’. De Creative Cube is hier een goed voorbeeld van. Investeerders, zoals banken, vastgoedbedrijven en reclamebedrijven, leveren ook een bijdrage om Rotterdam als creatieve stad op de kaart te zetten. De Creative Factory maakt gebruik van de investeringen om niet afhankelijk te zijn van subsidies vanuit de gemeente. Het ontwikkelingsbedrijf Rotterdam treedt alleen op als facilitator en geeft financiële steun waar nodig. Kunstenaars, die ik gesproken heb in de Schiecentrale, zijn minder op de hoogte van het beleid voor de creatieve economie. ‘Wat ik wel merk is dat het allemaal wat minder wordt’. Initiatieven en projecten worden minder gesteund. ‘De actieve projecten, zoals dit er ook eentje was, de smeltkroes tussen creatieve bedrijven en kunstenaars zijn ze ook aan het terugdraaien. Daar zit ook een stop op. Dat zie je nu overal wel een beetje gebeuren. Goedkopere plekken worden duurder. Ik heb het gevoel dat het allemaal wat minder aan het worden is dan een paar jaren geleden. Er werden toen meer initiatieven genomen door de overheid en deelgemeenten’ (kunstenaar Schiecentrale). Goedkope werkplekken voor de creatieve industrie worden belangrijk gevonden en daar speelt de markt, met hulp van het ontwikkelingsbedrijf Rotterdam, goed op in. Daarnaast wordt het belang gedeeld om de leegstand in de gebouwen op te vullen. De uitstraling van het gebouw is belangrijk voor klanten. De rol van de gemeente moet beperkt blijven, omdat zij vaak geen verstand hebben van de creatieve industrie (kunstenaar Creative Factory). Ondernemers moeten zelf een steentje bijdragen om de positie als creatieve stad te versterken. De directeuren van de Creative Factory en Creative Cube hebben deelgenomen aan het project ‘Inspiring Cities’ dat geïnitieerd is vanuit de gemeente. ‘Je denkt mee over
65
onderwerpen met betrekking tot de creatieve economie. Rotterdam op de kaart zetten door marketing. Daar hebben wij ook weer een belang bij. Het idee groeit. Maar het gaat hier wel om kwaliteit en professionaliteit. Het gaat hier niet om starters, maar ondernemers die vaak al iets waar gemaakt hebben (ondernemer Creative Cube)’.
Lokale ontwikkelingen worden ingezet voor de creatieve industrie. Ondernemers in creatieve broedplaatsen worden bijvoorbeeld aangetrokken door goedkope werkplekken binnen het gebouw of de creatieve uitstraling van de locatie. Maar er zijn ook andere voorwaarden nodig om het gebied aantrekkelijk te maken voor de creatieve industrie. Aanvullende sectoren, organisatiestructuren en netwerken kunnen een belangrijke toegevoegde waarde hebben voor de ontwikkeling van het gebied. Hier wordt niet altijd rekening mee gehouden (McDonald et al. 2007).
66
6. Conclusie en samenvatting Naar aanleiding van de onderzoeksanalyse is het mogelijk om antwoord te geven op de onderzoeksvragen. Eerst wordt er nader ingegaan op de deelvragen, om daarna antwoord te kunnen geven op de twee hoofdvragen:
1. In hoeverre wordt het belang van cross-overs tussen verschillende disciplines in creatieve broedplaatsen gesteund vanuit stedelijk beleid in Amsterdam en Rotterdam?
2. In hoeverre ontstaan er cross-overs tussen creatieve ondernemers van verschillende disciplines in creatieve broedplaatsen in Amsterdam en Rotterdam?
De eerste hoofdvraag heeft betrekking op het broedplaatsenbeleid, het programma creatieve industrie en de lokale ontwikkelingen die in gang zijn gezet ten behoeve van de creatieve industrie in de steden Amsterdam en Rotterdam. Beleidsmedewerkers, directeuren en beheerders van creatieve gebouwen en broedplaatsen is gevraagd naar de visie en het belang van creatieve broedplaatsen in de steden Amsterdam en Rotterdam. Verder is er gekeken of de beleidsvisie en doelstellingen gedeeld worden met de creatieve ondernemers die zich hebben gevestigd in het pand. Bureau Broedplaatsen heeft in eerste instantie het broedplaatsenbeleid gemaakt voor jonge kunstenaars en starters binnen de creatieve industrie. Zij worden getoetst door de CAWA om in aanmerking te komen voor een werkplek in een broedplaats, Inmiddels hebben zich ook commerciële en niet-commerciële bedrijven gevestigd in broedplaatsen die gerekend kunnen worden tot de creatieve industrie. ‘We streven naar een mix van talent en een combinatie met commerciële bedrijfjes. Die hebben zakelijk al veel achter de kiezen en kunnen kennis en kunde met elkaar uitwisselen. Het is heel leuk om dit samen te brengen in de broedplaats. Anders gebeurt er waarschijnlijk ook niet zo veel, want dan is iedereen met zichzelf bezig’ (interview Schoufour 2009). Er worden betaalbare werkplekken gecreëerd om talent aan te trekken en te behouden in de stad. ‘Juist zij leveren bijdragen aan de culturele, economische, sociale en ruimtelijke vernieuwing en versterken de stad’ (Gemeente Amsterdam 2009, p. 31). Het uitvoeringsprogramma is onderdeel van het programma creatieve industrie 2007-2010. Hierin worden de laatste ontwikkelingen beschreven, hoe ver de uitvoering van het programma creatieve industrie 2007-2010 is gevorderd en op welke programmadoelen de nadruk wordt gelegd. Het broedplaatsenbeleid draagt bij aan de ontwikkeling van huisvesting en creatieve plekken in de stad. ‘Broedplaatsen, jongeren- en studentenhuisvesting, kennisontwikkeling en
67
het up-to-date houden van de ‘portal’ blijven ook in de toekomst van belang voor de versterking van de creatieve industrie in de Metropoolregio Amsterdam’ (Uitvoeringsprogramma creatieve industrie 2009-2010, p. 33). In Rotterdam is er geen broedplaatsenbeleid, maar is de uitbreiding van creatieve clusters opgenomen binnen het speerpunt creatieve stad (Economische Visie Rotterdam 2020). Er wordt ingezet op een groei van het aantal arbeidsplaatsen binnen de creatieve industrie. Een van de ontwikkelingsvoorwaarden is ruimte voor creatieve bedrijven (Programma Creatieve Economie 2007-2010). Leegstaande bedrijfsverzamelgebouwen en nieuwbouwlocaties worden ontwikkeld voor de creatieve industrie. De Schiecentrale maakt onderdeel uit van het nieuwe mediacluster, het Lloydkwartier, in Rotterdam Zuid en is in beheer van het ontwikkelingsbedrijf Rotterdam. Verder wordt er ingezet op het faciliteren (vestigingsklimaat) en stimuleren (ondernemerschap en cross-overs) van de gehele creatieve industrie in Rotterdam. Wat opvalt is dat er verschillende ideeën en concepten worden bedacht voor de ontwikkeling van creatieve broedplaatsen en leegstaande gebouwen voor de creatieve industrie in Amsterdam en Rotterdam. Beleidsmedewerkers, directeuren en beheerders van de gebouwen hebben vaak allemaal een eigen visie en proberen aansluiting te vinden op de beleidsdoelstellingen die in gang zijn gezet vanuit de beleidsprogramma’s voor de creatieve industrie. De locaties worden, zowel in Amsterdam en Rotterdam, vaak in samenwerking met de gemeente tot ontwikkeling gebracht. In Amsterdam zijn veel creatieve broedplaatsen ontwikkeld voor jonge kunstenaars en starters in de creatieve sector, maar de laatste jaren wordt steeds vaker het belang ingezien van een mix van starters en commerciële bedrijven om nieuw talent in creatieve broedplaatsen samen te brengen en werkplekken te behouden. Bureau Broedplaatsen heeft het beheer van de broedplaatsen overgedragen aan partijen die zich gespecialiseerd hebben in vastgoedbeheer voor de creatieve industrie. Beheerders van gebouwen hebben een nieuwe formule toegepast om de leegstand in de gebouwen op te vullen en rendabel te kunnen exploiteren. Er worden ook netwerkborrels georganiseerd, zodat huurders met elkaar in contact kunnen komen. Creatieve ondernemers vanuit verschillende disciplines in Amsterdamse broedplaatsen delen de beleidsvisie dat er betaalbare ruimte behouden moet blijven voor starters en niet-commerciële bedrijven binnen de creatieve sector in Amsterdam. Het broedplaatsenbeleid biedt kansen voor creatieve ondernemers in de creatieve sector. Kennismaking wordt gestimuleerd met behulp van netwerkborrels, bijeenkomsten, exposities en broedplaatslunches. Er wordt ook gestreefd om creatieve ondernemers, starters en kunstenaars nader tot elkaar te brengen. Dit is niet altijd even makkelijk, omdat ondernemers zich met name richten op de discipline waarin zij zelf werkzaam zijn. Soms zijn er bepaalde raakvlakken en kunnen aanvullende organisaties een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het product of idee. Er zijn wel een aantal voorbeelden van
68
successen die behaald zijn, waarbij ondernemers gezamenlijk een grote opdracht hebben binnengehaald. In Rotterdam is ‘match-making’ een belangrijk onderdeel geworden voor directeuren en huurders in creatieve gebouwen. Potentiële huurders worden steeds vaker geselecteerd op basis van de kwaliteiten die zij bezitten. Zij worden van te voren in contact gebracht met de creatieve ondernemers op locatie, zodat zij kunnen beoordelen of de nieuwe onderneming past binnen het gebouw. Een andere strategie is dat de creatieve ondernemer zelf op zoek gaat naar nieuwe potentiële huurders die iets kunnen bijdragen in de samenwerking tussen de gevestigde bedrijven. Om de mate van professionaliteit te kunnen waarborgen, zijn starters niet altijd welkom. Alleen de Creative Factory binnen het onderzoek heeft een uitstraling als startersplek, waar de sterke bedrijven de startende bedrijven moeten helpen om vooruit te kunnen komen. In de praktijk blijkt echter dat dit een moeilijke opgave is. Sterke commerciële bedrijven zoeken vaak stagiaires binnen de eigen discipline en zijn niet altijd aanwezig binnen het gebouw. Samenwerkingen worden eerder aangegaan met andere sterke en professionele organisaties, zodat zij opdrachten voor elkaar kunnen uitvoeren of gebruik kunnen maken van een groter netwerk. Vanuit stedelijk beleid wordt er met behulp van lokale ontwikkelingen draagvlak gecreëerd voor nieuwe werkplekken binnen de creatieve industrie. Het is goed mogelijk dat beleid ook kan bijdragen aan creatief ondernemerschap binnen creatieve gebouwen. Ondernemers en starters vestigen zich in creatieve gebouwen waardoor iets moois kan ontstaan. Er is gebleken dat nieuwe verbindingen eerder tot stand komen vanuit een gezamenlijk collectief van creatieve ondernemers. Een voorwaarde is vaak wel dat creatieve ondernemers al kennis hebben gemaakt met nieuwe potentiële huurders die iets voor elkaar kunnen betekenen. Beheerders en directeuren van creatieve verzamelgebouwen in Rotterdam hebben een iets andere werkwijze toegepast dan beheerders van creatieve broedplaatsen in Amsterdam. In Rotterdam zijn er twee cases onderzocht waarbij creatieve ondernemers zelf aansluiting hebben gevonden bij bedrijven die iets voor elkaar kunnen betekenen. De kans op succes wordt hierdoor groter. Wat ook is opgevallen is dat de anonimiteit in grote gebouwen sterker aanwezig is dan in kleine gebouwen. Dit kan een belemmerende factor zijn voor de uitvoering van het beleid en de kans op ontmoetingen binnen het gebouw verkleinen. In de praktijk is het lastig om cross-overs tussen verschillende disciplines te stimuleren. Netwerkorganisaties en digitale platformen worden ingezet om cross-overs een kans te geven. Ondernemers vinden vooral dat de gemeente een faciliterende rol moet innemen. Dit kan in de vorm van een financiële bijdrage of een eenmalige investering in het gebouw. Ondernemers geven zelf invulling aan het gebouw. Het idee van ‘match-making’ tussen creatieve ondernemers kan volgens de ondernemers bijdragen aan een positief resultaat.
69
De tweede hoofdvraag gaat nader in op de vraag in hoeverre ‘cross-overs’ tussen verschillende disciplines tot stand komen binnen creatieve broedplaatsen en verzamelgebouwen in Amsterdam en Rotterdam. Met behulp van de deelvragen is nader ingegaan op de locatiefactoren die een belangrijke rol hebben gespeeld bij de vestigingskeuze van starters en ondernemers in de creatieve sector. Netwerken, diversiteit en samenwerking kunnen van invloed zijn op het ontstaan van cross-overs en nieuwe verbindingen tussen verschillende disciplines. In tabel 3 zijn de uitkomsten weergegeven per casestudie. Ondernemers op verschillende locaties hebben in de interviews aangegeven welke onderwerpen zij belangrijk vinden. De uitkomsten zijn gebaseerd op een select aantal interviews. Het is niet mogelijk om de uitkomsten te generaliseren, maar kunnen wel als basis dienen voor nader onderzoek. De uitkomsten zijn gemeten aan de hand van wat respondenten belangrijk vinden. In welke mate maken ondernemers bijvoorbeeld gebruik van een subsidieregeling of in welke mate hechten ondernemers aan locatiefactoren, zoals bijvoorbeeld de bereikbaarheid van de locatie of de nabijheid van creatieve ondernemers. ++ betekent dat ondernemers het onderwerp erg belangrijk vinden. –- betekent dat ondernemers het onderwerp helemaal niet belangrijk vinden. +- betekent neutraal.
Tabel 3: uitkomsten interviews creatieve ondernemers op locatie A'dam
A&C lab
OH3
Westerdok
R'dam
Creative Cube
Creative Factory
Schiecentrale
* goedkope werkplekken * subsidieregeling * infrastructuur * bereikbaarheid * nabijheid van creatieve ondernemers op locatie * culturele diversiteit * sociale binding * pesonal ties Netwerken: * deelname lokale netwerkorganisaties * eigen netwerk * sociale contacten * zakenrelaties Diversiteit: * aanwezigheid culturele diciplines Samenwerking:
++ + ++ ++
++ ++ ++ ++
++ + ++ ++
++ + ++ ++
+ ++ ++
+ ++ ++
++ ++ ++
+ ++ ++
++ ++-
+++ ++-
+ + ++
++ + +
+ + ++ +
++ ++ ++ ++
+ ++ ++ ++
+++ +
+++ ++ +-
+++ + +
+ ++ ++ +-
+ ++ ++ +-
+ ++ + +
+++ + ++
+ ++ ++ +-
+ ++ +++
-
-
-
-
+
++
+-
-
* gezamenlijke opdrachten
+-
+-
+-
+-
+
+
+-
+-
Locatiefactoren:
++: erg belangrijk --: helemaal niet belangrijk
70
Starters en niet-commerciële bedrijven vestigen zich met name in creatieve broedplaatsen, vanwege de betaalbare ruimte in relatie tot de oppervlakte en bereikbaarheid van het gebouw. Veel ondernemers vinden de creatieve broedplaatsen een goede basis voor ontwikkeling. Het is mogelijk om de ruimtes te gebruiken als kantoor of atelier. Het is niet mogelijk om in de panden te wonen. In Amsterdam wordt in alle gevallen gebruik gemaakt van subsidieregelingen om betaalbare werkplekken te kunnen verhuren in Amsterdam. Starters komen pas in aanmerking voor een lage huurprijs wanneer zij getoetst zijn door de CAWA. In Rotterdam hebben vastgoedbeheerders aangegeven dat zij weinig tot geen gebruik maken van subsidieregelingen door de onzekerheid van de tijdelijke locaties en de markt. Met behulp van andere regelingen, zoals leningen en investeerders, proberen zij de werkplekken rendabel te verhuren. Wat opvalt is dat huurders en ondernemers helemaal geen gebruik maken van subsidieregelingen, maar wel interesse hebben in goedkope werkplekken. Dit komt voor rekening van de ontwikkelaar. Een andere reden is dat de huurprijzen in Rotterdam in verhouding tot Amsterdam betaalbaar zijn voor starters. Uit de interviews is ook naar voren gekomen dat ondernemers zich met name in Rotterdam hebben gevestigd vanwege de sociale binding met de stad. Zij wonen en werken in de stad. De sociale leefomgeving is bepalend geweest voor de vestigingskeuze. Zelfs na een internationale carrière is de terugkeer naar een sociale leefomgeving, waar persoonlijke relaties zijn opgebouwd, belangrijk. De directeur van de Creative Factory is bezig met een internationaal programma, om uitleg te geven aan het creatieve concept in het buitenland en ruimtes te verhuren aan internationale studenten en bedrijfjes binnen heel Europa. Dit kom ten goede aan de culturele diversiteit. Daarnaast is het project ‘Inspiring Cities’ een belangrijk thema. In Amsterdam draagt de aanwezigheid van het aantal culturele instellingen en de internationale uitstraling bij aan de vestigingskeuze. ‘Hier gebeurt het’. Drie ondernemers hebben aangegeven dat zij in beide steden een ruimte huren om beter in te kunnen spelen op de marktvraag en de business te vergroten. Een ICT bedrijf, die zich pas heeft gevestigd in de broedplaats A&C lab te Amsterdam, heeft ook een vestiging in Eindhoven. Er kan geconstateerd worden dat de nabijheid van creatieve ondernemers op locatie niet echt een noodzaak is. Het kan handig zijn om zaken uit te besteden. Alleen in de Creative Cube Rotterdam wordt gesproken over een positieve relatie, omdat de ondernemers samen een groot netwerk bezitten, kennis delen en elkaar kunnen aanvullen wanneer dat nodig is. De huurders zijn van te voren geselecteerd op de kwaliteiten die zij bezitten om samenwerkingen met elkaar aan te gaan. Vanuit de theorie wordt het delen van kennis als een belangrijke voorwaarde gezien om het productieproces op gang te brengen (Henry 2007, Carayannis 2008), maar in de praktijk wordt kennis pas gedeeld wanneer organisaties weten wat zij aan elkaar hebben. De interviews hebben bijgedragen aan nieuwe inzichten met betrekking tot het gebruik
71
van netwerken en contactpersonen in relatie tot de ontwikkeling van creatief ondernemerschap. In de praktijk wordt vaak gesproken over een ‘eigen netwerk’, dat met name bestaat uit contactpersonen die iets voor elkaar kunnen betekenen. Familie, studievrienden, kennissen, maar ook klanten en organisaties die al een verleden met elkaar hebben, weten vaak wat ze aan elkaar hebben.‘Een goed product verkoopt zichzelf’. De relaties dragen bij aan de totstandkoming van een eigen netwerk. De mate van vertrouwen in deze netwerken is groot. Er zijn een aantal gevallen waarbij nieuwe contactpersonen of bedrijven het netwerk kunnen uitbreiden, doordat zij iets voor elkaar kunnen betekenen of elkaar kunnen aanvullen. De Creative Cube in Rotterdam is een goed voorbeeld waarin creatieve ondernemers op professionele wijze met elkaar tot ideeën en productie komen. Zij maken gebruik van elkaars expertise en kunde om de kwaliteit van het product te waarborgen en naamsbekendheid van de eigen organisatie te vergroten. Dit concept ben ik nog niet tegengekomen in de broedplaatsen in Amsterdam. De directeur van Buro Beehive zet wel meer in op samenwerking tussen ondernemers die zich hebben gevestigd in het pand. Er wordt bijvoorbeeld gewerkt aan een grote opdracht voor Vodafone. Netwerkorganisaties kunnen ook een bijdrage leveren in het tot stand brengen van nieuwe ontmoetingen. Uit de interviews is gebleken dat hier verschillend over gedacht wordt. Veel ondernemers die zich aansluiten bij een netwerkorganisatie werken vaak in dezelfde sector of discipline, waardoor een gevoel van concurrentie kan ontstaan. De respondenten die ik in Rotterdam heb gesproken hebben allemaal aangegeven dat zij lid zijn van een externe netwerkorganisatie, maar niet actief deelnemen. De netwerkorganisatie kan wel nuttig zijn voor het verkrijgen van informatie over nieuwe ontwikkelingen die van belang kunnen zijn voor de onderneming binnen de creatieve sector. In Amsterdam is bijna niemand aangesloten bij een netwerkorganisatie, tenzij de organisatie binnen de broedplaats wordt opgepakt. Zij gaan liever zelf actief op zoek naar netwerkbijeenkomsten die interessant kunnen zijn voor de onderneming. Vanuit de creatieve broedplaatsen in Amsterdam wordt wel draagvlak gecreëerd voor netwerkbijeenkomsten en broedplaatslunches die de kennismaking tussen ondernemers in het gebouw stimuleren. Dit is een opmerkelijke constatering, omdat de clustertheorie juist nader ingaat op de aantrekkingskracht van het cluster of netwerk op de vestiging van bedrijven en aanvullende organisaties die werkzaam zijn binnen dezelfde discipline. Volgens Porter kan concurrentie juist van toegevoegde waarde zijn om innoverend te werk te gaan. Deze tegenstrijdigheden zijn kenmerkend voor het onderzoek. Elke onderneming heeft zo zijn eigen ideeën en manieren om netwerken te vergroten en opdrachten binnen te halen. Wat opvalt is dat starters in de Creative Factory en broedplaatshuurders in OH3 en Westerdok meer waarde hechten aan sociale contacten, dan professionals in de Schiecentrale en de Creative Cube. In de interviews werd meer gesproken over zakenrelaties, klanten en
72
opdrachtgevers die het netwerk vergroten. In alle gevallen staat het eigen netwerk centraal. Het vormt de basis voor de onderneming. De aanwezigheid van verschillende culturele disciplines kan een meerwaarde zijn, maar heeft volgens de ondernemers in Amsterdam en Rotterdam alleen nut als er raakvlakken zijn met de werkzaamheden van de onderneming. Bijvoorbeeld in relatie tot de verkoop van een product, het bouwen van een website of productontwikkeling. Mode en muziek is bijvoorbeeld een lastige combinatie. Iedereen is toch het meest actief binnen de eigen discipline. Eventueel kunnen taken worden afgestoten naar aanvullende organisaties. Wat ook opvalt is dat ondernemers binnen de eigen organisatie disciplines met elkaar combineren, zoals onderwijs in combinatie met filmprojecten of reclame met productontwikkeling. De ideeën en projecten zijn zo divers dat de eigen onderneming hier op in kan spelen. Daarnaast werken veel zelfstandige ondernemers voor een opdrachtgever, waardoor zij weinig tijd overhouden voor extra activiteiten. Rotterdam heeft een iets andere waardering, omdat de gebouwen Creative Cube en in mindere mate ook de Creative Factory inspelen op de vraag vanuit de ondernemers die zich hebben gevestigd in het gebouw. ‘Match-making’ kan bijdragen aan een positief resultaat. Er ontstaat bijna geen samenwerking tussen ondernemers en starters in de broedplaatsen in Amsterdam, omdat er nog weinig wordt ingezet op aansluiting tussen de bedrijven en organisaties uit de verschillende disciplines. Ondernemers geven wel aan dat dit misschien nog kan komen, maar het zal niet direct tot stand komen. Dit geldt overigens niet voor alle broedplaatsen. Een aantal ondernemers zijn bijvoorbeeld samen ingetrokken, waardoor samenwerking eerder tot stand kan komen. Er ontstaan ook een aantal kleine opdrachten vanuit de broedplaats, zoals bijvoorbeeld de inrichting van een horecagelegenheid in Studio OH3 of het maken van een promotiefilmpje in Westerdok. De commerciële bedrijven huren vaak grotere ruimtes die minder toegankelijk zijn voor andere huurders in het gebouw. Het wordt hierdoor moeilijker om met elkaar in contact te komen. Kleinere broedplaatsen die zich wel hebben gespecialiseerd in een bepaalde discipline binnen de creatieve industrie zijn eerder in staat om met elkaar grote opdrachten binnen te halen (Directeur Beehive). Kennis en vertrouwen maken hier onderdeel van uit. In Rotterdam wordt door de directeuren van de Creative Factory en de Creative Cube ingezet op match-making, waardoor samenwerking en kruisbestuiving ook eerder tot stand kan komen. ‘Creative entrepreneurs integrate their own resourcefulness and artistic knowledge into the corporate creativity that results from cooperation of the supporting companies involved in the successful launching of the new product (Henry 2007, p. 36)’. Clustering kan van belang zijn, maar op een ander schaalniveau dan het gebouw. Het gaat hier met name om organisaties die van elkaars expertise kunnen leren om het marktaandeel te vergroten. Kennis is hierbij belangrijk, maar samenwerking gaat veel verder dan dit. De gedachte dat ‘supportive organizations’ elkaar aantrekken kan
73
toegepast worden op de Creative Cube. Nieuwe ideeën worden met elkaar tot ontwikkeling gebracht worden. Het is duidelijk geworden dat een aantal creatieve broedplaatsen in Amsterdam en bedrijfsverzamelgebouwen in Rotterdam niet van onderop worden opgebouwd. Dit komt de broedplaatsgedachte helaas niet ten goede. De broedplaatshuurders bestaan steeds vaker uit zelfstandige ondernemers, kunstenaars en commerciële bedrijfjes. Zij werken met name vanuit het eigen opgebouwde netwerk. Er wordt vaak niet meer samen gebroed op een idee of product. Cross-overs kunnen denk ik alleen ontstaan wanneer ondernemers elkaar zelf opzoeken om nieuwe ideeën te bespreken of om opdrachten samen uit te voeren. Vertrouwen is een belangrijke factor om dit te bereiken. Over het algemeen scoort Rotterdam beter in het tot stand laten komen van cross-overs, omdat creatieve ondernemers vaak vanuit eigen initiatief aansluiting zoeken bij de discipline waarin zij werkzaam zijn en ondernemers opzoeken. Potentiële huurders worden eerst voorgesteld aan de creatieve ondernemers die zich in het gebouw hebben gevestigd. Deze conclusie moet wel met enige nuancering getrokken worden, omdat er ook voorbeelden zijn van creatieve ondernemers in Amsterdam die vanuit zichzelf het initiatief nemen om kennis te maken met ondernemers die iets voor de organisatie kunnen betekenen. De kans op cross-overs is groter vanuit het initiatief van bedrijven zelf. Een collectief dat zichzelf heeft opgericht en samenwerkt aan nieuwe ideeën en producten. Vastgoedbedrijven en gemeenten hebben alleen een faciliterende rol in het aanbieden van de infrastructuur, vaak in de vorm van een fysieke ruimte, die nodig is om bedrijven te kunnen vestigen.
Naar aanleiding van de conclusies kunnen de verwachtingen getoetst worden.
1. De verwachting is dat de fysieke nabijheid van creatieve ondernemers binnen de creatieve broedplaats belangrijk wordt gevonden als locatiefactor (‘face to face’, clustering).
De fysieke nabijheid van andere ondernemers en kunstenaars is niet het eerste uitgangspunt waarom ondernemers zich in creatieve broedplaatsen vestigen. In Amsterdam gaat het met name om de lagere huurkosten en het zich kunnen vestigen in de stad. In Rotterdam worden ondernemers en starters met behulp van lage huurkosten naar bepaalde plekken aangetrokken. In een aantal gevallen speelt de fysieke nabijheid van creatieve ondernemers wel een belangrijke rol. Er wordt ingespeeld op de gedachte dat ondernemers iets voor elkaar kunnen betekenen en samen kunnen werken aan de productie van nieuwe ideeën. De sociale binding met de stad vinden de ondernemers belangrijk. In Rotterdam is de werkplaats vaak ook de
74
woonplaats. In Amsterdam komt het vaker voor dat ondernemers alleen het bedrijf of atelier hebben gevestigd in Amsterdam, maar ergens anders wonen. Door studie hebben veel ondernemers vaak al een sociaal leven opgebouwd in de stad. Vrienden, sociale contacten en sociale netwerken spelen een belangrijke rol.
2. De verwachting is dat de aanwezigheid van verschillende disciplines belangrijk is voor de ontwikkeling van de onderneming binnen de broedplaats of het verzamelgebouw (diversiteit).
Het tegenovergestelde blijkt eerder het geval te zijn. Vaak wordt de voorkeur gegeven aan aanvullende organisaties binnen de eigen discipline of creatieve sector.
3. De verwachting is dat er nieuwe verbindingen ontstaan tussen creatieve ondernemers in creatieve broedplaatsen.
Er kan niet met zekerheid gezegd worden dat nieuwe verbindingen ontstaan. Er vindt weinig samenwerking plaats in creatieve broedplaatsen. In een aantal gevallen, zowel in Amsterdam als in Rotterdam, ontstaan samenwerkingsvormen binnen het gebouw. Ondernemers zoeken elkaar op, wanneer zij elkaar kunnen aanvullen. Het is niet de voornaamste reden waarom creatieve ondernemers zich in broedplaatsen hebben gevestigd. In Rotterdam nemen creatieve ondernemers steeds vaker zelf het initiatief om nieuwe verbindingen op te zoeken, voordat zij zich op een bepaalde locatie vestigen. Ondernemers gaan vaak eerst op gesprek met nieuwe huurders, voordat zij in aanmerking kunnen komen voor een plek in het gebouw.
4. De verwachting is dat sociale relaties en netwerken belangrijk zijn voor het binnenhalen van nieuwe opdrachten ('social networking').
Dit is deels waar. Het uiteindelijke doel is dat er met behulp van netwerkrelaties, nieuwe opdrachten tot stand kunnen komen. Netwerkorganisaties hebben vaak geen toegevoegde waarde voor het binnenhalen van nieuwe opdrachten. Het aangaan van netwerken vindt ook niet plaats op het schaalniveau van het gebouw. Er wordt veel meer gebruik gemaakt van het ‘eigen’ netwerk, waar studiegenoten, sociale contacten, zakenrelaties, vrienden en klanten een belangrijke rol in spelen.
5. De verwachting is dat creatieve ondernemers alleen informatie met elkaar willen delen, wanneer het toegevoegde waarde heeft voor de onderneming (economische waarde).
75
Ondernemers die zich hebben gevestigd in de gebouwen willen wel informatie met elkaar uitwisselen, maar als er geen opdrachten uit voortkomen, is de kans groot dat ondernemers de interesse in elkaar verliezen.
6. De verwachting is dat het aangaan van netwerkrelaties met name belangrijk is om opdrachten binnen te halen (economische waarde).
Ondernemers zoeken elkaar op of komen met elkaar in contact, zodat informatie en netwerken gedeeld kunnen worden. Door netwerkrelaties uit te breiden kunnen nieuwe opdrachten ontstaan. Ondernemers hebben aangegeven dat dit maar een enkele keer gebeurt. Klanten, vrienden en sociale contacten vormen eerder een belangrijke netwerkgroep bij het binnenhalen van nieuwe opdrachten. Mondelinge reclame via de klant of afnemer is goede marketing.
76
7. Evaluatie In deze studie is onderzocht op wat voor wijze nieuwe verbindingen tot stand kunnen komen tussen creatieve ondernemers binnen creatieve broedplaatsen en bedrijfsverzamelgebouwen in Amsterdam en Rotterdam. Er worden goedkope, maar ook tijdelijke werkplekken gecreëerd waardoor ondernemers en starters vanuit verschillende creatieve sectoren zich kunnen blijven vestigen in Amsterdam en Rotterdam. De bedoeling is dat met het beleid, ‘speerpunt creatieve stad’, ‘programma creatieve industrie’ en ‘ programma creatieve economie’, nieuw talent wordt aangetrokken voor de creatieve industrie. Hierdoor kan het aantal arbeidsplaatsen binnen de creatieve industrie toenemen en creatieve clusters kunnen worden uitgebreid. Er hebben zich inmiddels heel wat ondernemers gevestigd in creatieve broedplaatsen en bedrijfsverzamelgebouwen die gerekend kunnen worden tot de creatieve industrie. De creatieve ondernemers, kunstenaars en starters hebben allemaal eigen redenen gehad om zich te vestigen op deze locaties. Het onderzoek heeft bijgedragen aan nieuwe inzichten. In dit onderzoek is naar voren gekomen dat harde locatiefactoren aantrekkingskracht hebben op de locatiekeuze van de creatieve ondernemers. Lage huurkosten zijn belangrijk, omdat bedrijfsruimte in de steden over het algemeen erg duur is. Vastgoedbeheerders en directeuren treden steeds vaker op als beheerders van creatieve broedplaatsen en creatieve gebouwen. Commerciële bedrijven kunnen zich hierdoor ook vestigen in broedplaatsen. Zij betalen vaak een iets hoger huurtarief om de vastgoedexploitatie rendabel te houden. Dit betekent dat steeds meer verschillende soorten bedrijfjes toegang krijgen tot creatieve broedplaatsen. Met name in grote gebouwen kan dit de samenhang tussen verschillende culturele disciplines verslechteren. De broedplaatsdefinitie is aan verandering onderhevig. Het met elkaar broeden op een idee of product wordt niet altijd meer toegepast. Een andere belangrijke factor voor vestiging in de stad zijn de sociale contacten en netwerken. Veel ondernemers wonen in de stad waar het bedrijf gevestigd is. Ondernemers hebben allemaal een persoonlijk netwerk opgebouwd. Zij hebben aangegeven dat het ‘eigen’ netwerk erg belangrijk is. Het ‘eigen netwerk’ bestaat uit vrienden, familie, studiegenoten, klanten en zakenrelaties. Anders dan Florida beweert zijn het juist de individuele levenspaden en sociale contacten die de locatiekeuze van creatieve ondernemers kunnen beïnvloeden. Porter (2000) gaat met name in op clustervorming. Concurrentie binnen het cluster vergroot de kans op kennis en innovatie. Kennisnetwerken kunnen van toegevoegde waarde zijn voor de onderneming. Ondernemers die zich hebben gevestigd in creatieve broedplaatsen maken hier weinig gebruik van. Zelfs in het mediacluster in Rotterdam worden netwerken (nog) minimaal benut. De belangrijkste reden is dat ondernemers vaak al een eigen netwerk hebben opgebouwd. Een andere reden is dat ondernemers elkaar nog niet goed kennen. Het
77
vertrouwen moet eerst opgebouwd worden, voordat belangrijke informatie met elkaar uitgewisseld wordt. Een enkele keer wordt er wel eens een opdracht voor elkaar gedaan. Alleen in de Creative Cube worden zakenrelaties met elkaar gedeeld voor productontwikkeling. De bedrijven worden uitgekozen op het aanvullende karakter van de onderneming. Ondernemers introduceren elkaar bij klanten en grote opdrachtgevers. Door samenwerkingen aan te gaan kan er snel gereageerd worden op de vraag vanuit de markt. Dit betekent dat aanvullende disciplines binnen het bedrijfsverzamelgebouw of de broedplaats wel van toegevoegde waarde kunnen zijn voor het ontstaan van ‘cross-overs’. Het is belangrijk dat ondernemers zelf kunnen aangeven welke aanvullende disciplines nodig zijn. Kansen kunnen verloren gaan door gebrek aan kennis en informatie over de bedrijfjes die toetreden tot het gebouw. Een eerste kennismaking is belangrijk. Het is goed mogelijk dat cross-overs hierdoor weinig of niet tot stand komen in de creatieve broedplaatsen die onderzocht zijn. Er moet eerst een ‘match’ zijn, voordat ondernemers informatie met elkaar willen delen. Kennismakingsbijeenkomsten en gesprekken kunnen bijdragen aan ‘matchmaking’ tussen ondernemers. Het is hierbij wel van belang dat ondernemers actief deelnemen. Het is ook mogelijk om zelf nieuwe partners aan te dragen. Dit kan de samenwerking in creatieve gebouwen bevorderen.
Tot slot een aantal aanbevelingen. Er worden op het moment veel creatieve broedplaatsen tot ontwikkeling gebracht. Het is goed mogelijk dat de samenhang binnen de broedplaatsen hierdoor vermindert. Er wordt te veel ingezet op kwantiteit in plaats van kwaliteit. Door aanvullende disciplines in creatieve broedplaatsen en gebouwen meer op elkaar af te stemmen kan dit de kwaliteit ten goede komen. Hierdoor kunnen ‘cross-overs’ gestimuleerd worden. De gedachte dat commerciële bedrijven starters iets kunnen leren is een goed initiatief, maar het zijn vaak de commerciële bedrijven die zich afzonderen in de creatieve broedplaatsen. Zij huren een aparte kantoorruimte of afdeling, waardoor ontmoetingen minder snel plaats kunnen vinden binnen het gebouw. Het open karakter in een broedplaats is belangrijk en zal behouden moeten blijven. Netwerkbijeenkomsten kunnen inhoudelijk interessant zijn voor de creatieve ondernemers, maar dragen nog weinig bij aan het binnenhalen van nieuwe opdrachten. Netwerken kunnen daarentegen wel toegevoegde waarde hebben, wanneer ondernemers elkaar introduceren bij klanten of opdrachtgevers. Dit gebeurt nog te weinig. De vraag is waar dit aan ligt? Ondernemers hebben aangegeven dat concurrentie ook een belangrijk motief kan zijn om juist niet met elkaar te gaan samenwerken of netwerken te delen. Dit is een belangrijke constatering voor nader onderzoek.
78
Literatuurlijst Aalst, van I. (1997) Cultuur in de stad; over de rol van culturele voorzieningen in de ontwikkeling van stadscentra. Utrecht: Jan van Arkel. Amabile, T.M. et al. (1996) Creativity in context. USA: Westview Press. Amsterdamse Innovatie Motor (2011) AIM 2007-2011. Kampen: 227. [Online]
(geraadpleegd op 4 mei 2011) Albrechts, L. & Mandelbaum, S.J. (2005) The Network Society, a new context for planning. London and New York: Routledge. Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de & Meer-Middelburg, A.G. van der (1996) Open interviewen. Leiden: Stenfert Kroese. Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de & Teunissen, J. (1997) Kwalitatief Onderzoek, Praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Leiden: Stenfert Kroese. Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de & Kalmijn, M. (2000) Basisboek gestructureerd interviewen. Houten: EPN. Baarda, D.B. & Goede, M.P.M. de (2001) Basisboek methoden en technieken. Leiden: Stenfert Kroese. Baron, R. (2006) Opportunity recognition as pattern recognition: how entrepreneurs ‘connect the dots’ to identify new business opportunities, Academy of Management Perspective, 1: 104109. Bathelt, H. (1998) Regional growth through networking: A critical reassessment of the ‘Third Italy’ phenomenon, Die Erde, 129(3): 247-271. Bathelt, H., Malmberg, A. & Maskell, P. (2004) Clusters and knowledge: Local buzz, global pipelines and the process of knowledge creation, Progress in human geography, 28(1): 31-56. Berg, L. van den, Braun, E. & Winden, W. van (2001) Growth clusters in European metropolitan cities’, a comparitive analysis of cluster dynamics in the cities of Amsterdam, Eindhoven, Helsinki, Leipzig, Lyons, Manchester, Munich, Rotterdam and Vienna. Surrey/London: Ashgate publishing limited. Berg, L. van den, P. Pol, W. Winden & Woets, P. (2004) European cities in the knowledge Economy. Rotterdam: Euricur. Bontje, M. & Pethe, H. (2010) The evaluation of creative knowledge policies in the Amsterdam Metropolitan Area. How to enhance the city’s competitiveness. ACRE report WP10.1, pp. 1-74, ISBN: 978-94-90312-25-1, Amsterdam: AISSR [Online] (geraadpleegd op 14 april 2011). Bontje, M. & Sleutjes, B. (2007) Amsterdam: History meets modernity. Pathways to creative and knowledge-based regions. ACRE report WP2.1, pp. 1-112, ISBN: 978-90-78862-01-7, Amsterdam: AMIDSt [Online]
79
(geraadpleegd op 14 april 2011). Buzan, T. (1991) The Mind Map Book. New York: Penguin. Canoy, M., Nahuis, R. & Waagmeester, D. (2005) De creativiteit van de markt; Verkenning van de rol van de overheid bij creatieve industrieën, Den Haag: CPB. Carayannis, E.G. & Campbell, D.F.J. (2005) Knowledge Creation, Diffusion and Use in Innovation Networks and Knowledge Clusters, A Comparative Systems Approach across the US, Europe and Asia. Westport: Quorum Books/Greenwood Press. Carayannis, E.G., Kaloudis, A. & Mariussen, A. (2008) Diversity in the Knowledge Economy and Society, Heterogeneity, Innovation and Entrepreneurship. Cheltenham: Edward Elgar. Castells, M. (1998) A Rejoinder: On Power, Identities and Culture in the Network Society, New Political Economy, 3(3): 473-83. Castells, M. & Hall, P (1994) Technopoles of the World: The Making of the Twenty-First-Century Industrial Complexes. London: Routledge. Caves, R.E. (2000) Creative industries. Contracts between Art and Commerce. Cambridge, Massachusetts & London: Harvard University Press. Cooke, P & Lazzeretti, L. (2008) Creative Cities, Cultural Clusters and Local Economic Development. Cheltenham/Northampton: Edward Elgar. Currid, E. (2007) How Art and Culture Happen in New York, Journal of the American Planning Association, 73(4): 454-467. Currid, E. (2007) The Warhol Economy, How fashion, Art and Music Drive New York City. New Jersey: Princeton University Press. EDBR (2005), Economische Visie Rotterdam 2020 [Online] (geraadpleegd op 14 april 2011). Evans, G. (2005) Measure for Measure: Evaluating the Evidence of Culture's Contribution to Regeneration, Urban Studies, 42(5/6): 959–983. Florida, R. (2002) The Rise of the Creative Class, And How It’s Transforming Work, Leisure, Community and Everyday Life. New York: Basic Books. Florida, R. (2003) Cities and the creative class. City & Community, 2(1): 3-19. Florida, R. (2005) The Flight of the Creative Class, The New Global Competition for Talent. New York: Harper Business. Franke, S. & Verhagen, E. (red.) (2005) Creativiteit en de stad: hoe de creatieve economie de stad verandert. Rotterdam: NAi uitgevers. Friedrichs, J. (1995) Cologne-a creative city, European Planning Studies, 3: 441-464. Galloway, S & Dunlop, S. (2007) Critique of definitions of the cultural and creative industries in public policy, International Journal of Cultural Policy, 13(1):17-31.
80
Geertz, C. (1973) The Interpretation of Cultures. New York: Basic Books. Gemeente Amsterdam Bureau Broedplaatsen (2008) Werken aan de basis van de creatieve stad Amsterdam en regio, Programma Broedplaatsen 2008-2012, oktober 2008 [Online] (geraadpleegd op 10 april 2010). Gemeente Amsterdam Dienst Onderzoek en Statistiek (2008) Concurrentiepositie creatieve industrie Noordvleugel, januari 2008 [Online] < http://www.os.amsterdam.nl/pdf/2008_concurrentiepositie_ci_noordvleugel.pdf> (geraadpleegd op 10 januari 2011). Gemeente Amsterdam Dienst Onderzoek en Statistiek (2008) Ontwikkeling creatieve industrie in de Noordvleugel, juni 2008 [Online] < http://www.os.amsterdam.nl/pdf/2008_creatieve_industrie_noordvleugel.pdf> (geraadpleegd op 10 januari 2011). Gemeente Amsterdam Dienst Onderzoek en Statistiek (2010), Monitor creatieve industrie 2010, augustus 2010 [Online] (geraadpleegd op 12 april 2011) Gemeente Amsterdam Dienst Ruimtelijke Ordening (2009) Uitvoeringsprogramma Creatieve Industrie 2009-2010, What’s up? Show and Talk about today’s creative Amsterdam, 8 juli 2009 [Online] (geraadpleegd op 10 januari 2011). Gemeente Amsterdam Programma Amsterdam Topstad (2010), De Amsterdamse metropool stevig in de top 5, Visie op de aanjagers van de economie (creatieve industrie), 14 januari 2010 [Online] (geraadpleegd op 4 mei 2011). Gemeente Rotterdam (2007) Visie en uitvoeringsprogramma Creatieve Economie 2007-2010, 4 mei 2007 [Online]; Gemeente Rotterdam (2007) Uitvoeringsprogramma Creatieve Economie 2007-2010, 4 mei 2007 [Online] (geraadpleegd op 2 februari 2011). Gemeente Rotterdam Dienst Kunst en Cultuur (2010) De Top in binnen handbereik, Een analyse van Rotterdam als aantrekkelijke, jonge, creatieve stad (met aanbevelingen), februari 2010 [Online] (geraadpleegd op 9 mei 2011) Gemeente Rotterdam Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (2011) Economische Verkenning Rotterdam 2011 [Online] (geraadpleegd
81
op 14 april 2011) Govers, T. (2008), “Broedplaatsenbeleid onder de loep”, Een onderzoek naar de positie, vormgeving en uitvoering van het broedplaatsenbeleid van de gemeenten Amsterdam en Rotterdam, Universiteit Utrecht. Grabher (2004) Learning in projects, remembering in networks? Communality, sociality, and connectivity in project ecologies, European Urban and Regional Studies, 11(2): 103–123. Granovetter, M. (1973), The Strength of Weak Ties, American Journal of Sociology, 78(5): 1360-1380. Hall, P (1998) ‘Cities in Civilisation’, Culture, Innovation and Urban Order. London: Phoenix Giant. Hall, P. (2004) Creativity, culture, knowledge and the city, Built Environment, 30(3): 256-258. Henry, C. (2007) Entrepreneurship in the Creative Industries. An International Perspective. Cheltenham, UK: Edward Elgar. Heur, B. van (2009) The Clustering of Creative Networks: Between Myth and Reality, Urban Studies, 46(8): 1531-1552. Hesmondhalgh, D. (1996) Flexibility, post-fordism and the music industries, Media, Culture and Society, 18, 469-488. Hesmondhalgh, D. (1998) The British dance music industry: a case study of interdependent cultural production, British Journal of Sociology, 49: 234-251. Hesmondhalgh, D. (2002) The Cultural Industries: An Introduction. London: Sage. Hesselink, M. (2006) “Verbonden door verscheidenheid”, Alliantievorming in het creatieve landschap van Amsterdam: Westergasterrein, NDSM werf, Zuidelijke IJoever en Leidseplein, Universiteit van Amsterdam. Hoogendoorn, J. (2001) Culturele broedplaatsen in Amsterdam, tijdschrift voor de volkshuisvesting, 7:3. Hoogland et al. (2006), De visie op ICT en Nieuwe Media in de Noordvleugel, juni 2006, Kenniskring Amsterdam (red.) [Online] < http://www.immovator.nl/files/images/060720_visiedocument_lr.pdf> (geraadpleegd op 4 mei 2011) Howkins, J. (2002) The Creative Economy: How People Make Money From Ideas. London: Penguin Books. Jacobs, J. (1961) The death and life of Great American cities. New York: Random House. Jacobs, J. (1969) The economy of cities. New York: Random House. Jack, S.L (2005) The Role, Use and Activation of Strong and Weak Network Ties: A Qualitative Analysis. Oxford/Malden: Blackwell Publishing. Kloosterman, R.C. & Stegmeijer, E. (2004) Cultural Industries in the Netherlands – Path-
82
dependent Patterns and Institutional Contexts: the Case of Architecture in Rotterdam, Pettermanns Geographische Mitteilungen, 148(4): 66-73. Landry, C. (2000) The Creative City: A Toolkit for Urban Innovators. Londen: Earthscan Publications Ltd. Lane, C. & Bachmann, R. (1998) Trust Within and Between Organizations. Conceptual Issues and Empirical Analysis. Oxford: Oxford University Press. Lash, S. and Lury, C. (2007) Global Culture Industry: The Mediation of Things. Cambridge: Polity Press. Liu C.C. (2008) The Relationship Between Machiavellianism and Knowledge Sharing Willingness’, Journal of Business Psychology, 22: 233–240. Lommers e.a. (2001) ‘Vrijplaatsen in Amsterdam, de invloed op de locatie en mate van institutionalisering op het karakter van de vrijplaats’, Universiteit van Amsterdam. Malecki, E.J. (2000) Knowledge and regional competitiveness, Erdkunde, 54(4): 334-351. Malmberg, A. (2003) ‘Beyond the Cluster—Local milieus and Global Connections’. Remaking the Global Economy, Economic-Geographical Perspectives, pp. 145-159. Malmberg, A. & Maskell, P. (2002), ‘The Elusive Concept of Localization Economies: towards a Knowledge-Based Theory of Spatial Clustering’, Environment and Planning, 34:429-449. Marlet, G. & Woerkens, C. van (2003) Tolerance, aesthetics, amenities or jobs? Dutch city attraction to the creative class. Tjalling C. Koopmans Research Institute. McDonald et al. (2007) Is There Evidence to Support Porter-type Cluster Policies?, Regional Studies, 41(1): 39–49. Metcalfe, J.S. (2004) “The Entrepreneur and the Style of Modern Economics’, Journal of Evolutionary Economics, 14(2): 157-175. Meijer, G. et al.¹ (2010), Visie en Strategische Agenda Creatieve Industrie, Aanzet tot een Innovatieprogramma, Waarde van Creatie, januari 2010 [Online] < http://www.ccaa.nl/download.php?id=38192> (geraadpleegd op 11 april 2010) Meijer, G. et al.² (2010), Waarde van Creatie, Innovatieprogramma Creatieve Industrie, juni 2010 [Online] (geraadpleegd op 10 januari 2011). Miller, T. (2009) From Creative tot Cultural Industries, Not all industries are cultural, and no industries are creative, Cultural Studies, 23(1): 88-99. Mommaas, H. (2004) 'Cultural clusters and the post-industrial city: towards the remapping of urban cultural policy', Urban Studies, 41(3): 507 – 532. Mulder, J. (2006) “Een kaketoe broedt niet op de Noordpool”. Een onderzoek naar culturele broedplaatsen in Rotterdam, Erasmus Universiteit.
83
Musterd, S. (2004) Amsterdam as a creative cultural knowledge city: Some conditions, Built Environment, 30(3): 225-234. Musterd, S. & Ostendorf, W. (2004), Creative cultural knowledge cities: Perspectives and planning strategies. Built Environment, 30(3): 189-193. Musterd, S. & Deurloo, R. (2006), ‘Amsterdam and the preconditions for a creative knowledge city’, Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, 97(1): 80-94. Musterd, S., Bontje, M., Chapain, C., Kovacs, Z. & Murie, A. (2007) Accommodating creative knowledge. A literature review from a European perspective. ACRE report 1, pp. 1-42, ISBN: 978-90-78862-01-7, Amsterdam: AMIDSt [Online] (geraadpleegd op 11 februari 2011). Musterd, S. and Murie, A. (2010) Making Competitive Cities. West Sussex/ Oxford/ Ames: Wiley-Blackwell Publishing Ltd. Musterd, S. & Gritsai, O. (2010) Conditions for ‘Creative Knowledge Cities’. Findings from a comparison between 13 European metropolises. ‘Going creative’ – an option for all European cities?, ACRE report WP9, pp. 1-72, ISBN: 978-94-90312-38-1, Amsterdam: AISSR. [Online] < http://www.acre.socsci.uva.nl/results/documents/wp9-FINAL.pdf> (geraadpleegd op 9 april 2011). OBR (2007), Visie Creatieve Economie 2007-2010, Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam [Online] <www.bds.rotterdam.nl/dsresource?objectid=166269&type=org> (geraadpleegd op 18 oktober 2010) Peck, J. (2005), ‘Struggling with the Creative Class’. International Journal of Urban and Regional Research, 29(4): 40–770. Peneder, M. (2001), ‘Dynamics of initial cluster formation: the case of multimedia and cultural content’, OECD, pp. 303-313. Pethe, H., Bontje, M. & Pelzer, P. (2009) Driving factors for attracting creative knowledge workers in the Amsterdam metropolitan region. The views of high-skilled employees, managers and transnational migrants’, ACRE report WP8.1, pp. 1-56, ISBN: 978-94-90312-12-1, Amsterdam: AMIDSt [Online] < http://www.acre.socsci.uva.nl/results/documents/wp8.1amsterdam-FINAL.pdf> (geraadpleegd op 9 april 2011). Porter, M.E. (1990) The Competitive Advantage of Nations. New York: Free Press. Porter, M.E. (1998) Clusters and the new economics of competition, Harvard Business Review, 76(6): 77-90. Porter, M.E. (2000) ‘Locations, Clusters, and Company Strategy’, The Oxford Handbook of Economic Geography, pp. 253-274. Porter, M.E. & Stern, S. (2001) Innovation: location matters, MIT Sloan Management Review, pp. 28-36. Potts et al. (2008) ‘Social network markets: a new definition of the creative industries’, Journal of Cultural Economics, 32: 167–185.
84
Putnam, R.D. (2000), Bowling Alone, The Collapse and Revival of American Community. New York: Simon & Schuster. Rae, D. (2004), ‘Entrepreneurial learning: a practical model from the creative industries’, Education and Training, 46(8/9): 492-500. Rae, D. (2005) ‘Cultural diffusion: a formative process in creative entrepreneurship?’, International Journal of Entrepreneurship and Innovation, 6, (3), pp. 185-192. Rantisi, N.M. (2004) The Ascendancy of New York Fashion. International Journal of Urban and Regional Research, 28(1):86-106. Rijksoverheid (2009), Nota ‘de kenniseconomie in zicht’, naar een robuuste kenniseconomie, 16 oktober 2009 [Online] (geraadpleegd op 12 april 2011). Rossiter, N. (2006), ORGANIZED NETWORKS: MEDIA THEORY, CREATIVE LABOUR, NEW INSTITUTIONS, Rotterdam: Nai uitgevers. Rutten et al. (2004), De creatieve industrie in Amsterdam en regio, TNO Strategie, Technologie en Beleid [Online] (geraadpleegd op 10 november 2010). Rutten et al. (2010), Creatieve industrie in de SBI 2008 bedrijfsindeling, april 2010, TNO rapport [Online] (geraadpleegd op 14 april 2011). Salet, W. & Faludi, A. (2000) ‘Three approaches to strategic spatial planning’. In W. Salet and A. Faludi, The Revival of Strategic Spatial Planning. KNAW Edita, Amsterdam. Sargentini, M. (2002) ‘Inspiratie op locatie’, een planologisch onderzoek naar culturele broedplaatsen in Amsterdam en Berlijn, Universiteit van Amsterdam. Saris, J., Dommelen, S. & Metze, T. (2008) Nieuwe ideeën voor oude gebouwen, creatieve economie en stedelijke herontwikkeling, Habiforum Proeftuinen Creatieve Economie, Rotterdam: Nai uitgevers. Sassen, S. (2001) Global City. New York, London, Tokyo: Princeton University Press. Sassen, S. (2002) Global networks, linked cities. New York: Routledge. Saxenian, A. (1990) Regional Networks and the Resurgence of Silicon Valley, California Management Review; 33(1): 89-112. Saxenian, A.L. (1994) Regional Advantage: Culture and Competition in Sillicon Valley and Route 128. Cambridge, MA: Harvard University Press. Scott, A.J. (1999) The cultural economy: geography and the creative field. Media, Culture and Society, 21(6): 807-817.
85
Scott, A.J. (2004) Cultural-products industries and urban economic development: prospects for growth and market contestation in global context, Urban Affairs Review, 39(4): 461-490. Scott, A.J. (2006) ‘Entrepreneurship, Innovation and Industrial Development: Geography and the Creative field Revisited’, Small Business Economics, 26:1-24. Scott, A.J. (2006) Creative cities: Conceptual issues and policy questions, Journal of Urban Affairs, 28(1): 1-17. Scott, A.J, (2007) Capitalism and Urbanization in a New Key? The Cognitive Cultural Dimension. Social Forces, 85(4):1465-1482. Simmie, J., Sennett, J., Wood, P. & Hart, D. (2002) Innovation in Europe: A tale of networks, knowledge and trade in five cities, Regional Studies, 36(1): 47-64. Stam et al. (2008) Creative industries in the Netherlands: structure, development, innovativeness and effects on urban growth, Journal compilation, 119-132, Swedish Society for Anthropology and Geography. Storper, M. & Venables A.J. (2004) Buzz: Face-to-face contact and the urban economy. Journal of Economic Geography, 4(4): 351-370. Swanborn, P.G. (1987) Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Inleiding in ontwerpstrategieën. Meppel: Boom. Taylor, P. (2004) World city network: A global urban analysis. London: Routledge. Taylor, M. (2005) Embedded local growth: A theory taken too far? In: R.A. Boschma and R.C. Kloosterman (eds), Learning from clusters: A critical assessment from an economicgeographical perspective, GeoJournal Library, 80, pp. 69-88. Trip, J.J. (2007) ‘Assessing quality of place: a comparative analysis of Amsterdam and Rotterdam’, Journal of Urban affairs, 29(5): 501-517. Turok, I. (2004) Cities, Regions and competitiveness, Regional Studies, 38(9): 1069-1083. UNCTAD (2010), Creative Economy Report 2010 [Online] (geraadpleegd op 2 mei 2011) Verwijnen, J., Lehtovuori, P. et al. (1999) Creative cities: Cultural Industries, Urban Development and the Information Society. University of Art and Design Helsinki. Wester, F. (1995) Strategieën voor Kwalitatief Onderzoek. Bussum: Coutinho Wester, F. & Peters, V. (2004) Kwalitatieve Analyse: uitgangspunten en procedures. Bussum: Coutinho. Westerkamp, L., Hijmans, E. & Doan, H. (2004) De broedplaats als instrument in de stedelijke vernieuwing. Rijswijk: Stichting Web. Winden, W. van, Berg, L. van den & Pol, P. (2007), European Cities in the Knowledge Economy: Towards a Typology, Urban Studies, 44(3): 525–549. Winden, W. van & Klundert, M. van der (2008) Creating environments for working in the
86
knowledge-based economy: Experiences from The Netherlands, paper presented at the Colloquium Corporations and Cities, Brussels, 26-28 May 2008. Zanen, Z. van et al. (2006) Productiemilieus van de creatieve industrie in Amsterdam, Gemeente Amsterdam Dienst Ruimtelijke Ordening. Zukin, Sharon (1995) The cultures of cities. Cambridge: Blackwell publishers Inc. Geraadpleegde websites: http://www.topstad.amsterdam.nl/projecten/creatieve_industrie (geraadpleegd op 15 oktober 2010) http://www.rijksoverheid.nl (geraadpleegd op 11 november 2010) http://www.stedelijkeeconomie.nl/Producten/Docbank/Creatieve_industrie/Creatieve_industrie_ algemeen/Vergelijking_van_de_creatieve_industrie_in_Rotterdam_en_Amsterdam (geraadpleegd op 28 maart 2011) http://www.hetkenniscentrum.nl/stedelijkeeconomie/Producten/Docbank/Creatieve_industrie/C reatieve_industrie_algemeen/Vergelijking_van_de_creatieve_industrie_in_Rotterdam_en_Amst erdam (geraadpleegd op 14 april 2011) http://www.cos.rotterdam.nl/ (geraadpleegd op 10 april 2011)
87
Bijlage 1 Vragenlijsten interviews
Directeuren, vastgoedondernemers en beleidsmedewerkers 1. Waarom worden creatieve broedplaatsen/ verzamelgebouwen met name ontwikkeld voor de creatieve sector? 2. Voor wie is de creatieve broedplaats/ verzamelgebouw bedoeld? 3. Wat is uw rol geweest bij de ontwikkeling van de broedplaats/ verzamelgebouw en/of beleid? 4. Welke toegevoegde waarde hebben deze plekken voor de creatieve sector in de stad? 5. Wat is uw ervaring/ visie? 6. Speelt tijdelijkheid een belangrijke factor? 7. Is de gemeente een belangrijke organisatie bij de ontwikkeling van creatieve broedplaatsen/ verzamelgebouwen? Waarom? Hoe werkt dat? 8. In hoeverre maakt het uit dat ondernemers bij elkaar op een plek zitten? Versterkt dit de sociale dynamiek? Vergroot dit de kans op nieuwe ideeën? Wat zijn de voordelen/ nadelen? 9. Heeft u inzicht op wat de creatieve ondernemers belangrijk vinden? 10. Wordt er ingespeeld op het belang van cross-overs en samenwerking tussen verschillende disciplines? Waarom? Kunt u een paar voorbeelden noemen?
Creatieve ondernemers 1. Welke opleiding(en) heeft u gevolgd? 2. Waarom heeft u zich gevestigd in een creatieve broedplaats/ verzamelgebouw? 3. Sinds wanneer heeft u zich daar gevestigd? 4. Is het interdisciplinaire karakter (de aanwezigheid van verschillende disciplines) belangrijk voor u als creatieve ondernemer? Waarom? 5. In hoeverre maakt het uit dat ondernemers bij elkaar op een plek zitten? Versterkt dit de sociale dynamiek? Vergroot dit de kans op nieuwe ideeën? Wat zijn de voordelen/ nadelen? 6. Komen er gezamenlijke initiatieven tot stand? Kunt u een paar voorbeelden noemen? 7. Ontstaat er ook samenwerking? Waarom? 8. Bent u aangesloten bij een creatief netwerk of netwerkorganisatie? Waarom? Kunt u een paar voorbeelden noemen?
88
9. Welke contacten/netwerkrelaties zijn belangrijk voor u? Waarom? 10. Ontstaan er ook opdrachten vanuit deze contacten/netwerkrelaties? Waarom wel/niet? 11. Op wat voor manieren ontstaan er nieuwe opdrachten? 12. Wat is belangrijk bij de werving van nieuwe klanten/ opdrachtgevers? 13. Spelen vrienden en familie ook een belangrijke rol bij het verkrijgen van opdrachten? 14. Ben u tevreden over de uitvoering van het stedelijk beleid, die gepaard gaat met de ontwikkeling voor de creatieve sector? Waarom? 15. Wilt u graag in de broedplaats/verzamelgebouw blijven huren? Waarom?
89
Bijlage 2 Mind map
90