Johan Delbaere Vakbegeleider Engels Tel. 050 33707
[email protected]
Mededelingen maart 2013 (op vraag van VVKSO, dienst Leren en Onderwijzen, publiceren wij dit bericht) Aan de collega’s moderne talen 2de en 3de graad ASO Op het einde van dit schooljaar zullen weer ruim 50 000 leerlingen van onze tweede graad aso een keuze maken voor een richting in de derde graad. Gewoonlijk kiest zowat een derde van hen voor een richting met de aso–pool moderne talen. Al te dikwijls moeten wij echter horen dat deze keuze voor moderne talen niet vanuit positieve motieven gemaakt wordt: - Onverschillig: een richting wordt gekozen om de “andere” pool, het luik moderne talen is bijkomstig; - Negatief: moderne talen wordt gekozen om bv. het zware pakket wiskunde te ontvluchten. Dat is wel eens het geval in Latijn – moderne talen en Economie – moderne talen. Door de aanwezigheid van leerlingen met een minder sterke basis en/of een zwakke motivering wordt de realisatie van de specifieke doelen moderne talen in de derde graad in heel wat klassen problematisch. Dit versterkt dan weer de perceptie van “zwakke richtingen”, waardoor deze pool – die zoveel potentieel biedt – eigenlijk te weinig positief geprofileerd is geworden. De tendens die we hierboven beschrijven wordt recentelijk eerder bevestigd dan omgekeerd. De pool Moderne talen heeft m.a.w. nood aan een goed georiënteerde, sterke instroom om de sterk talige specificiteit te kunnen waarmaken en leerlingen effectief taalsterk te maken. Daarvoor zijn zowel de evaluatie als het oriënteringstraject in de tweede graad heel belangrijk, zeker ook vanuit de vakken moderne talen. Om die oriëntering vanuit de tweede graad positief te laten verlopen en het profiel van de moderne talen te versterken hebben de leerplancommissies in de nieuwe leerplannen Engels en Frans een rubriek “profilering moderne talen” en een kijkwijzer opgenomen die de vakgroep, de klassenraad (en de leerling) kunnen hanteren in het oriënterings- en adviseringsproces.
Wij bevelen de bespreking in de vakgroep en het gebruik van die tips dan ook van harte aan. Handvatten voor oriëntering Moderne talen aso Leerlingen in de tweede graad aso kiezen na die tweede graad voor een of twee van de acht polen, waar zij een wetenschapsdomein verder zullen verkennen. Het werken aan de doelstellingen van de leerplannen in de tweede graad voedt in belangrijke mate de keuze die leerlingen maken voor een richting in de derde graad aso. Voor de polen Wetenschappen, Economie, Grieks/Latijn en Humane wetenschappen zijn in de studierichtingsleerplannen zogenaamde cesuurdoelen opgenomen, waardoor de leerlingen al kennis maken met de specificiteit van de pool. Ook Sportwetenschappen beschikt over een studierichtingsleerplan en in het vak wiskunde kunnen leerlingen uitdagingen vinden via de twee leerwegen in het leerplan van de basisvorming. Leraren en leerlingen beschikken voor die polen vanaf de tweede graad dus over specifieke instrumenten om interesse en aanleg te observeren en zo een gerichte en gefundeerde keuze te maken. De pool Moderne talen bekleedt hier een uitzonderingspositie: er is geen specifieke studierichting in de tweede graad, de leerplannen bieden geen afzonderlijke leerwegen en er zijn voor de specifieke eindtermen geen cesuurdoelen afgesproken. De eindtermen laten bovendien weinig of geen ruimte om extra doelen aan de leerplannen toe te voegen waarin leraar en leerling al een stap zetten in de richting van de specifieke doelen van de pool. Daarom suggereren wij hier enkele handvatten die een observatie van aanleg en belangstelling voor de specifieke studie van moderne talen in de derde graad toestaan. We spitsen ons hierbij toe op de aspecten die bij de oriëntering een rol kunnen spelen. De elementen die voor de moderne talen gelden, kun je uiteraard ook niet los zien van het gehele keuze- en oriënteringsproces van de school. Goed voor taal? Honger naar taal? Vooreerst is er natuurlijk de evaluatie van de doelstellingen voor de taalvakken in de tweede graad. De gerichtheid op moderne talen in de poolrichtingen vergt een stevige basis uit de tweede graad. Leerlingen die deze doelstellingen slechts nipt of in onvoldoende mate bereiken toch naar de pool moderne talen oriënteren houdt zware risico’s in, ook al bouw je een marge in voor de groei die een leerling nog kan doormaken. De evaluatie blijft een onmisbaar instrument bij de verzameling van informatie die tot kwaliteitsvolle adviezen of deugdelijk gemotiveerde clausuleringen moeten leiden. Toch is er meer. De graad waarin iemand de doelstellingen uit de leerplannen Duits, Engels en Frans tweede graad beheerst, vertelt heel veel, maar niet alles over de wenselijkheid van een oriëntering naar de derde graad moderne talen. Die doelstellingen bestrijken immers bijna uitsluitend het communicatieve
aspect. Voor de talenrichtingen zijn daarnaast nog specifieke aspecten relevant, die we via het leerplan tweede graad niet expliciet verkennen. In de pool moderne talen van de derde graad komen bovenop het communicatieve immers ook nog de taal als systeem, het creatieve aspect, het culturele en interculturele, het onderzoekend omgaan met taal aan bod. Als leraren en leerlingen in de tweede graad op weg gaan naar een derde graad moderne talen, moeten zij zich van die doelen bewust zijn. Zonder het over extra (cesuur)doelen te hebben, zullen we er goed aan doen om met het oog op die specificiteit enkele zaken gericht te observeren in functie van de noden. Op weg naar de doelen Nederlands, Frans, Engels en Duits van de tweede graad, ontmoeten we extra kansen voor observatie i.v.m. leervaardigheid, aanleg en motivering. Die observatie gebeurt uiteraard steeds aanvullend bij een gerichte evaluatie van de leerplandoelen. We letten daarbij op volgende kenmerken … De leerling doet graag talen en is zich bewust is van het belang van de talen. Dit houdt in dat hij met plezier extra opdrachten lezen en luisteren doet. Een boek lezen, een tekst bestuderen, een anderstalig programma bekijken... ziet hij als middel om zijn taalbeheersing te verfijnen en zijn kennis van de wereld te verruimen. Hij heeft de bereidheid en de aanleg om talen te bestuderen op een abstracter niveau: wetmatigheden van grammatica, het gebruik van corpora, de eigenheid van literatuur en literaire stromingen, de wetmatigheden van bepaalde tekstsoorten ... Hij zal kunnen groeien naar een onderzoekend benaderen van taal en taaluitingen. De leerling heeft een nieuwsgierigheid naar andere culturen en van daaruit wil hij graag met andere culturen en talen in contact treden. Hij verwerft steeds meer autonomie d.w.z. gebruikt zelfstandig een woordenboek of een spraakkunst, onderhandelt over betekenis. De bovenstaande elementen zijn geldig voor verschillende talen. Daarnaast kan – steeds binnen de doelstellingen van de basisvorming tweede graad – de keuze van tekstmateriaal mede gebeuren met het oog op die observatie. Voor het overige kunnen we – weer naast de mate waarin de doelen gerealiseerd worden - ook aandacht hebben voor volgende vragen, die met het oog op een probleemloos doorstromen grotendeels positief zouden moeten beantwoord worden : bv. kan de leerling …
snel de betekenis van een beluisterd of een gelezen fragment vatten?
de opgelegde taaltaken binnen de opgegeven tijd uitvoeren? hoog scoren op verdiepingsvragen? leren uit eigen fouten en zichzelf corrigeren? de aangeleerde lees- en luisterstrategieën toepassen? inductief grammaticale regels uit praktijkvoorbeelden afleiden? in de doeltaal corresponderen met native speakers? op een overtuigende wijze een tekst in de doeltaal beschrijven, structureren, interpreteren, beoordelen in geschreven en gesproken taal? zich vlot (zonder remmingen) uitdrukken in gesprekken met medeleerlingen? regelmatig iets parafraseren of samenvatten? zijn taalschoolwerk op een vlotte, correcte, onderbouwde manier uitvoeren? Heeft de leerling tijdens het laatste schooljaar spontaan een boek in een vreemde taal gelezen? Heeft hij aanleg en gevoel voor een correcte uitspraak, spelling, taalregister, vlotte communicatie? Streeft hij ernaar om deze aspecten alsmaar te verfijnen en is hij dus bereid om tijd en moeite te investeren in functie van een betere beheersing van de vreemde talen?
Een en ander kan ook vorm krijgen via het gebruik van een vragenlijst die peilt naar motivering en interesse voor het omgaan met en bestuderen van taal. Een voorbeeld vindt de lezer als bijlage bij dit leerplan. De vakgroep kan hier vanuit de context en de criteria van de school een selectie uit maken. Observatievragen voor pool moderne talen 1 Attitude Streeft de leerling naar vormcorrectheid bij productie, zowel mondeling als schriftelijk? Mondeling: Kent de leerling de relatie teken-klank en past hij deze kennis systematisch toe? In geval van twijfel (nieuwe woorden en namen), zoekt hij de juiste uitspraak op in bijvoorbeeld een woordenboek en kent hij voldoende het fonetisch schrift om het probleem op te lossen? Schriftelijk: Kan de leerling vlot overweg met een spellingcorrector om het juiste woord te kiezen? Gebruikt hij deze spellingcorrector systematisch om spellingfouten te vermijden? 2 Functionele kennis
Is de leerling in staat en bereid zijn kennis in te zetten bij de verbetering van taken? Of vervangt hij fouten snel door een variant (grammaticale vorm of woord) die evenzeer verkeerd is. 3 Taalleervaardigheid Is de leerling bereid veel te lezen, in de vreemde taal te luisteren? Is hij zich bewust van het feit dat je op die manier veel bijleert? Is hij bereid ook oefeningen in te studeren en op die manier structuren te verwerven? Is hij bereid geregeld op een of andere manier te oefenen voor de vreemde taal? 4 Taal en cultuur Staat de leerling open voor de vreemde cultuur? Heeft hij interesse voor film, muziek, toneel, humor, schilderkunst, architectuur, literatuur …? Heeft hij interesse voor de gebieden waar de taal gesproken wordt? 5 Onderzoekscompetentie Kent de leerling enkele betrouwbare bronnen waar hij voldoende en deugdelijke informatie kan vinden? Kan hij deze documenten goed “gebruiken”, d.w.z. niet kopiëren maar parafraseren of herformuleren, weten hoe te citeren en de bron te vermelden? 6 Taaltaken Gebruiken we in de toetsing voldoende vragen om na te gaan of de leerplandoelstellingen op het hoogste verwerkingsniveau, namelijk het beoordelend niveau, behaald worden? (luisteren en lezen : een oordeel vormen over teksten, spreken: een waardering toelichten en becommentariëren, schrijven: een standpunt schrijven in de vorm van een informatieve tekst) Kunnen de leerlingen de taaltaken op structurerend niveau zelfstandig uitvoeren of hebben ze nog ondersteuning nodig? 7 Gebruik van hulpmiddelen Kan de leerling een vertalend woordenboek efficiënt gebruiken: snel de in de context passende vertaling vinden? Is hij zich voldoende bewust dat een woord naargelang de context een andere betekenis kan hebben? Kan hij de juiste woordsoort kiezen als hij naar de vreemde taal moet vertalen? bv. arm : bras of pauvre. Is de leerling al vertrouwd met het gebruik van een (eenvoudig) verklarend woordenboek zoals de Robert junior illustré? of The Oxford Learner’s Dictionary?
Kan de leerling een grammatica efficiënt gebruiken: zelfstandig en snel een antwoord op een vraag vinden? 8 Taalvariatie Is de leerling er van bewust dat een taal verschillende varianten heeft zoals: formeel en informeel, gesproken en geschreven taal, colloquial or formal English, regionale variatie, variatie naargelang het land (bv. belgicismen zoals “une praline” ), variatie naargelang de sociale klasse (français populaire), orthographe traditionnelle en nouvelle orthographe , …? 9 Communicatie Kan de leerling een geschreven tekst als bron gebruiken en voldoende herwerken tot een mondelinge presentatie of een gesprek? (niet van buiten leren maar anders formuleren) 10 Zelfevaluatie Zet de leerling bewust strategieën in om teksten zowel mondeling als schriftelijk te begrijpen? Is de leerling vertrouwd met het gebruik van evaluatieroosters om zichzelf en/of medeleerlingen te evalueren?
Johan Delbaere Pedagogisch vakbegeleider Engels
[email protected]