Op verhaal komen Ondersteuning bij zingevings- en levensvragen aan ouderen in Rotterdam Diana van Dijk, Laura Hoekstra en Hugo Klaus
Sociaal-wetenschappelijke afdeling Postbus 1024 3000 BA Rotterdam
Op verhaal komen Ondersteuning bij zingevings- en levensvragen aan ouderen in Rotterdam
Juli 2010
Diana van Dijk, Laura Hoekstra en Hugo Klaus
© 2010 dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid [SoZaWe], Sociaal-wetenschappelijke Afdeling, Rotterdam Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van de uitgever
Inhoudsopgave
1
2
3
Onderzoeksvragen en onderzoeksmethoden
5
1.1
Inleiding
5
1.2
De doelgroep en de onderzoeksvragen
6
1.3
Onderzoeksmethoden
7
Literatuurscan ouderen & zingeving
11
2.1
Inleiding
11
2.2
Zingevings- of levensvragen
11
2.3
Kwetsbaar: eenzame en sociaal geïsoleerde ouderen 2.3.1 Kwetsbaar: allochtone ouderen 2.3.2 Kwetsbaar: oudere mantelzorgers 2.3.3 Concluderende opmerkingen
12 14 15 17
2.4
Benodigde ondersteuning bij zingevingsvragen van ouderen 2.4.1 Geestelijke verzorging 2.4.2 De rol van religieuze instellingen bij de (geestelijke) ondersteuning 2.4.3 Concluderende opmerkingen
17 18 19 20
Ouderen en organisaties voor ouderen in Rotterdam
23
3.1
Inleiding
23
3.2
Ouderen, religie en etnische achtergrond
23
3.3
De enquête: organisaties voor ouderen in Rotterdam 3.3.1 Resultaten 3.3.2 Conclusie
25 25 30
4
Het ondersteuningsaanbod aan ouderen met zingevingproblemen in Rotterdam
31
4.1
Inleiding
31
4.2
De werkzaamheden en de structuur van de ondersteunende organisaties 4.2.1 De Steunpunten Mantelzorg, MOTTO en Levinas
31 32
4.3
5
Aard van de zingevingsvragen zoals gedefinieerd door de professionals
34
4.4
Doorverwijzing en instroom
36
4.5
De intake
37
4.6
De geboden ondersteuning
38
4.7
Vaardigheden en kwaliteiten van vrijwilligers
40
4.8
Knelpunten in het bieden van ondersteuning bij zingeving
40
4.9
De ervaringen van de ouderen
41
4.10 Conclusies met betrekking tot het aanbod
43
De beantwoording van de onderzoeksvragen
45
5.1
Inleiding
45
5.2
Beantwoording van de onderzoeksvragen
46
5.3
Aanbevelingen
51
Literatuurlijst Bijlage 1
Bijlage 2
55
Vragenlijst: Onderzoek zingevings- en levensvragen bij ouderen in Rotterdam
59
Overzicht van interviews
67
1
Onderzoeksvragen en onderzoeksmethoden 1.1
Inleiding
Op 22 mei 2008 heeft de gemeenteraadsfractie van het CDA de motie ‘Begeleiding bij zingeving en levensvraagstukken’ ingediend. Overwegingen hierbij zijn dat “veel ouderen behoefte hebben aan ondersteuning bij zingeving en levensvragen” en dat het gemis aan deze steun kan leiden tot “eenzaamheid, sociaal isolement en zelfs depressies”. Het verzoek aan het college van Burgemeester en Wethouders luidt om de behoefte aan geestelijke verzorging en ondersteuning bij levensvragen in kaart te brengen en dit af te zetten tegen het beschikbare aanbod in de stad (Raadsstuk 2008, nummer 1690). Bij intramurale zorg is de Kwaliteitswet Zorginstellingen van toepassing. Deze wet bepaalt dat de zorgaanbieder er voor moet zorgen dat er in de instelling geestelijke verzorging beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de patiënt of cliënt. In de wet wordt het domein van de geestelijk verzorger aangeduid met de term “zingeving”. Het doel van het handelen van een geestelijk verzorger is dan ook het geestelijk welbevinden van de cliënt te bevorderen. Bij wet is dus geregeld dat mensen die in een instelling verblijven een beroep kunnen doen op een geestelijk verzorger wanneer zij daar behoefte aan hebben. Zelfstandig wonende ouderen zijn in principe zelf verantwoordelijk om hulp in te roepen wanneer zij zingevingsvragen hebben. Eventueel zouden ook familieleden of andere naasten dit initiatief kunnen nemen. Zo zouden ouderen contact kunnen zoeken met een geestelijk verzorger, een geloofsgemeenschap of een andere maatschappelijke organisatie. Het is echter de vraag of ouderen deze behoefte aan ondersteuning bij levensvragen zelf (kunnen) benoemen en vervolgens of zij hun weg kunnen vinden binnen het aanbod aan personen en organisaties die deze ondersteuning zouden kunnen bieden. Om een goed beeld te kunnen schetsen van de aard en omvang van de ondersteuningsbehoefte van zelfstandig wonende Rotterdamse ouderen met zingevingsvragen, zou een uitgebreid onderzoek onder deze doelgroep nodig zijn geweest. Een dergelijk grootschalig onderzoek was binnen de beschikbare tijd en met de beschikbare middelen niet haalbaar. Met de opdrachtgever is daarom overeengekomen dat dit een verkennend onderzoek zal zijn. Dit betekent dat het niet zal leiden tot een nauwkeurig inzicht in de aard en omvang van de ondersteuningsbehoefte van ouderen met levensvragen. Dit onderzoek richt zich in de eerste plaats op het in kaart brengen van het beschikbare aanbod van ondersteuning bij
5
zingevingsvragen in Rotterdam. Hierbij zal zowel aandacht zijn voor de inhoud van het aanbod als voor de beschikbare capaciteit.
1.2
De doelgroep en de onderzoeksvragen
Het onderzoek richt zich op zelfstandig wonende ouderen vanaf 65 jaar en op de professionele en vrijwillige zorg- en welzijnsorganisaties en de levensbeschouwelijke en religieuze organisaties die ondersteuning bieden aan ouderen in Rotterdam. Bij de doelgroep ouderen zijn we, behalve van Nederlandse ouderen, uitgegaan van de vier grootste allochtone groepen ouderen, namelijk die van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse afkomst. Het onderzoek zal inzicht geven in het bestaande aanbod van hulp en ondersteuning bij levensvragen aan ouderen in Rotterdam. Verder zal een voorzichtige schatting worden gemaakt van de ondersteuningsbehoefte van ouderen bij zingeving. Aan de hand van interviews met professionals en met ouderen zelf zal er gekeken worden of het bestaande aanbod aansluit bij de behoefte van de ouderen. Ook hier is bij de interpretatie van de onderzoeksresultaten het nodige voorbehoud te maken, omdat – zoals beschreven in de inleiding – een behoefteonderzoek niet tot de mogelijkheden behoorde. Aan het verzoek zoals geformuleerd in de motie om ”de behoefte aan geestelijke verzorging en ondersteuning bij levensvragen in kaart te brengen en dit af te zetten tegen het beschikbare aanbod in de stad” kan dus maar gedeeltelijk worden voldaan. De centrale vraagstelling luidt: Wat is het Rotterdamse aanbod van hulp en ondersteuning aan ouderen bij zingevings- en levensvragen geboden door professionele- en vrijwilligersorganisaties en door religieuze of levensbeschouwelijke instellingen? Onderzoeksvragen zijn: 1. Wat zijn de in de literatuur beschreven kenmerken van ouderen met zingevingsvragen? Welke zingevingsvragen hebben ouderen? En: Welke ondersteuning is nodig op het gebied van zingevingsvragen bij ouderen? 2. Hoe groot is de capaciteit van de bestaande Rotterdamse projecten/organisaties (benutting/onderbenutting)? Aan hoeveel ouderen wordt ondersteuning geboden? Is er sprake van een wachtlijst? Hoe benaderen deze organisaties hun cliënten, of hoe benaderen cliënten de organisatie? Wat is de duur en frequentie van het contact als er ondersteuning wordt geboden? 6
3. Wat zijn eventuele knelpunten of belemmeringen in het geven van deze ondersteuning? Kunnen de vragen van ouderen gehonoreerd worden? Hoe gaat men om met de diversiteit aan vragen van bijvoorbeeld ouderen met een verschillende culturele achtergrond? 4. Hoe groot is, volgens de sleutelinformanten, de behoefte van ouderen aan geestelijke verzorging en ondersteuning bij levensvragen?
1.3
Onderzoeksmethoden
Om bovengenoemde onderzoeksvragen te beantwoorden, zijn de volgende onderzoeksmethoden ingezet: • • • • •
Literatuurscan Inventarisatie van Rotterdamse organisaties die zich met zorg aan en ondersteuning van ouderen bezighouden Enquête (internet en schriftelijk) Telefonische interviews met organisaties Interviews met ouderen
Literatuurscan Door middel van een beperkte literatuurstudie van recent Nederlands onderzoek naar zingevingsproblematiek bij ouderen wordt een beschrijving gegeven van de doelgroep ouderen met zingevingsvragen en de aard van hun vragen. Verder is op basis van de bevindingen uit de literatuur een schatting gemaakt van de mogelijke omvang van de groep Rotterdamse ouderen met zingevings- en levensvragen (onderzoeksvragen 1 en 4). Interviews met sleutelinformanten Door middel van interviews met twee sleutelinformanten is de huidige stand van zaken op het gebied van theorievorming en de praktijk van de uitvoering van ondersteuning aan ouderen met zingevingsvragen in kaart gebracht. Deze informatie heeft samen met de literatuurscan ook input geleverd voor de onderwerpen die tijdens de telefonische interviews aan bod gekomen zijn. Sleutelinformanten waren: mevrouw Christien Begemans (projectleider van het Expertisenetwerk Levensvragen en Ouderen) en de heer Cor Hoffer, werkzaam als senior sociaal-wetenschappelijk onderzoeker en trainer interculturele communicatie bij GGZorganisatie Parnassia Bavo Groep.
7
Inventarisatie organisaties Na de literatuurstudie hebben we een inventarisatie gedaan van organisaties die hulp en ondersteuning bieden aan ouderen in Rotterdam. De website van de GGD RotterdamRijnmond bevat een zoekfunctie waarmee zorgorganisaties kunnen worden opgezocht. Bij de zoekresultaten staan beschrijvingen van de werkzaamheden van de organisaties. Hierdoor werden relatief veel relevante organisaties gevonden. Daarnaast zijn op advies van de leden van de begeleidingscommissie enkele organisaties toegevoegd aan de lijst. Dit resulteerde uiteindelijk in een lijst van 90 zorg- en welzijnsorganisaties, zowel professionele als vrijwillige. Behalve naar zorg- en welzijnsinstellingen is ook naar het specifieke aanbod van allochtone organisaties en levensbeschouwelijke en religieuze instellingen gezocht, zoals kerken en moskeeën. De kerken zijn met behulp van het kerkenregister geïnventariseerd. De moskeeën zijn geïnventariseerd met behulp van het onderzoek van Canatan, Oudijk en Ljamai (2003) naar de rol van moskeeën in Rotterdam en met behulp van Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond (Spior). Hiermee hebben we 163 levensbeschouwelijke en religieuze instellingen weten te vinden. Enquête De 90 gevonden zorg- en welzijnsorganisaties zijn per email uitgenodigd om vragen te beantwoorden in een online-enquête. Het doel van de enquête was om een globaal beeld te schetsen van het aanbod van ondersteuning bij zingevingsvragen in Rotterdam. Van veel levensbeschouwelijke en religieuze organisaties waren geen e-mailadressen van contactpersonen te achterhalen. Er is daarom bij de religieuze instellingen gekozen voor een schriftelijke enquête. Er zijn 163 levensbeschouwelijke en religieuze organisaties benaderd: kerken, moskeeën en tempels. Van de 163 verstuurde schriftelijke vragenlijsten zijn er 15 ongeopend retour gekomen (10%), omdat het adres niet klopte of omdat de instelling niet meer bestond. In totaal zijn er dus 253 organisaties (90 zorg- en welzijnsinstellingen en 163 religieuze instellingen) uitgenodigd om deel te nemen aan de enquête. Uiteindelijk hebben we van de uitgezette schriftelijke vragenlijsten en via de online-enquête 74, al dan niet volledig ingevulde enquêtes teruggekregen. Hiermee komt de respons op 31%, een gangbaar percentage voor een (schriftelijke) enquête. De respons van de zorg- en welzijnsorganisaties was aanmerkelijk hoger dan die van de levensbeschouwelijke en religieuze organisaties: 48.8% tegen 20.2%. Van de religieuze organisaties hebben vooral weinig islamitische en hindoestaanse organisaties de enquête ingevuld: slechts 3 van de 24 aangeschreven islamitische organisaties retourneerden de enquête, geen enkele hindoestaanse organisatie (er waren er 5 aangeschreven). De enquêtevragen gingen onder meer over het bereik en de werkzaamheden van de organisatie en of men in aanraking komt met ouderen die zingevingsproblemen ervaren. Ook
8
werd gevraagd of men nog meer organisaties kon noemen die zich, binnen de gemeente Rotterdam, bezighouden met ondersteuning bij zingevingsproblemen. Hieruit kwamen echter weinig andere organisaties dan de organisaties die wij al hadden gevonden. De enquête is te vinden in bijlage 1. Aan het einde van de enquête werd gevraagd of we de respondent mochten benaderen voor een verdiepend interview. Deze verdiepende interviews hadden tot doel een wat gedetailleerder beeld te krijgen van de aanbodzijde van zingevingsondersteuning. Verdiepende interviews met organisaties De respondenten voor het verdiepende interview werden geselecteerd op basis van hun ervaringen met zingevingsproblematiek: zij hadden in de enquête aangegeven zingevingsproblemen te herkennen en proberen hierbij ondersteuning te bieden. De meeste interviews hebben telefonisch plaatsgevonden en duurden ongeveer een half uur. Interviews met ouderen Aan het einde van de verdiepende interviews met de medewerkers van de organisaties vroegen wij naar de mogelijkheid om een oudere te interviewen die zorg ontvangt van de betrokken organisatie. De interviews met ouderen beoogden inzicht te geven in de aansluiting tussen de ondersteuningsbehoefte van de oudere en het ondersteuningsaanbod. Aan de geïnterviewde medewerkers hebben wij gevraagd respondenten te benaderen die relatief makkelijk over hun ervaringen zouden kunnen vertellen. Nadat deze respondenten hun medewerking aan het onderzoek hadden toegezegd aan de ondersteunende organisatie, zijn zij door ons benaderd. Door deze manier van werving van respondenten is er waarschijnlijk sprake van een selectie van meer zelfbewuste en zelfredzame ouderen. We hebben in totaal zeven interviews afgenomen met acht ouderen, één echtpaar heeft samen aan het interview deelgenomen. Deze ouderen ontvangen allen een vorm van ondersteuning of begeleiding bij zingevingsvragen. Vijf van de acht respondenten krijgen ondersteuning van MOTTO, één respondent krijgt ondersteuning van het Steunpunt Mantelzorg, één van een wijkverpleegkundige die aandacht heeft voor partners van dementerende ouderen en één oudere krijgt ondersteuning van de geestelijk verzorger verbonden aan de inloopprojecten voor Hindoestaanse ouderen. Hoewel we ernaar streefden in contact te komen met mannen en vrouwen van diverse culturele achtergrond, zijn we hier niet goed in geslaagd: zes van de acht respondenten zijn vrouw, waarvan er één een Duitse achtergrond heeft. Van de twee geïnterviewde mannen was er één van Nederlandse en één van Surinaams Hindoestaanse afkomst. De leeftijd van de respondenten varieert van 73 tot 89 jaar. Drie respondenten zijn gehuwd, vijf van hen zijn alleenstaand. Zij zijn ofwel weduwe/weduwnaar, of gescheiden of altijd alleen geweest. Het gebrek aan culturele diversiteit van de respondenten heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de meeste respondenten ondersteuning ontvangen van MOTTO of een Steunpunt
9
Mantelzorg. MOTTO en de Steunpunten Mantelzorg bereiken voornamelijk autochtone ouderen van hoge leeftijd. Dit zijn voor het merendeel vrouwen. Wij zijn er niet in geslaagd om via de levensbeschouwelijke en religieuze organisaties in contact te komen met potentiële respondenten. Op één na, vonden alle interviews plaats bij de respondenten thuis. Eén interview werd afgenomen in een buurthuis omdat de respondent in verband met de aard van de ziekte van haar man moeilijk thuis bezoek kon ontvangen. De respondenten waren zeer bereidwillig om mee te werken aan het onderzoek. Een aantal van hen gaf aan het prettig te vinden bezoek te ontvangen – in één geval werden we zelfs ontvangen met zelfgebakken appeltaart - en te kunnen praten over de persoonlijke situatie. De interviews duurden gemiddeld twee uur. De gesprekken zijn, wanneer de respondent daar toestemming voor gaf, opgenomen op band en vervolgens uitgewerkt. Begeleidingscommissie Voor de inhoudelijke begeleiding van het onderzoek is een begeleidingscommissie samengesteld. De deelnemers aan deze begeleidingscommissie konden door hun kennis op het gebied van geestelijke verzorging en ondersteuning bij zingeving toezien op de kwaliteit en relevantie van het onderzoek en het onderzoeksrapport. De begeleidingscommissie bestond uit de volgende personen: Piet de Vries (Stichting Samenwerking, Gereformeerd Centrum Welzijnsbehartiging), Corien de Gier (secretaris van het Platform voor Levensbeschouwelijke en Religieuze Organisaties in Rotterdam), Liesbeth Gerritsen (bestuurslid Stichting Geestelijke Verzorging Rijnmond en als geestelijk verzorger werkzaam in een verpleeghuis en betrokken bij het Levinas-project), Ben van Dam (secretaris Stichting Geestelijke Verzorging Rijnmond) en Jolanda van Cooten (beleidsmedewerker bij de afdeling Beleid & Strategie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Rotterdam). De begeleidingscommissie is onder meer geraadpleegd na het maken van de vragenlijsten en de conceptrapportage.
10
2
Literatuurscan ouderen & zingeving 2.1
Inleiding
Zingevings- of levensvragen zijn vragen naar de zin van het bestaan die ieder mens heeft en komen onder mensen van alle leeftijden voor. Echter, niet iedereen heeft dezelfde vragen en de vragen worden op een verschillende manier verwoord. Soms worden zingevings- of levensvragen vanuit een religieus perspectief gesteld en soms ook niet. In het onderstaande gaan we wat uitgebreider in op de verschillende in de literatuur voorkomende definities van levensvragen en meer specifiek op de problematiek van levensvragen bij verschillende groepen kwetsbare ouderen.
2.2
Zingevings- of levensvragen
Levensvragen zijn vragen die over de zin van het leven gaan, “om leven en dood, om wat werkelijk van belang is” (Zock 2007: 9). Het worden daarom ook wel laatste of ultieme vragen genoemd en zijn veelal vragen naar wat niet waarneembaar, maakbaar of controleerbaar is (ibid:17). Het ouder worden brengt met zich mee dat de mens terugkijkt op het leven en vooruit kijkt naar het einde. In deze levensfase kunnen zingevingsvragen daarom erg op de voorgrond treden. Volgens het Expertisenetwerk Levensvragen en Ouderen1 zijn levensvragen individueel van aard en kunnen zij dus erg verschillend zijn. Ook spelen religie, cultuur of levensbeschouwing een belangrijke rol bij het formuleren van de zingevingsvragen en bij de wijze waarop individuen omgaan met deze vragen. Wel komen vooral bij ouderen een aantal thema’s vaak voor, zoals het omgaan met langdurige ziekte of afhankelijkheid; omgaan met verdriet en rouw; terugkijken op het geleefde leven en een gebrek aan een betekenisvolle daginvulling (Expertisenetwerk Levensvragen en Ouderen). Begemann & van Lier (2006: 5) onderscheiden soortgelijke thema’s bij zingevings- of levensvragen onder ouderen, met de
1
Het Expertisenertwerk wil ervoor zorgen dat aandacht voor levensvragen bij ouderen als vanzelfsprekend is opgenomen in het beleid van zorg- en welzijnsinstellingen, zodat ouderen, zeker als ze kwetsbaar zijn, kunnen rekenen op aandacht voor en ondersteuning bij hun levensvragen. Het Expertisenetwerk verzamelt onder meer bestaande kennis en ervaring in zorg en welzijn en maakt deze landelijk beschikbaar. Ook verzorgt het netwerk materialen voor deskundigheidsbevordering en ondersteunt het innovatieve projecten (www.netwerklevensvragen.nl). 11
toevoeging van het thema “zich verhouden tot het nu”. Vooral bij ouderen met een verhoogde mate van kwetsbaarheid kunnen zingevings- en levensvragen erg dringend zijn. Hieronder bespreken we wat onder kwetsbaarheid van ouderen wordt verstaan.
2.3
Kwetsbaar: eenzame en sociaal geïsoleerde ouderen
Een kwetsbare oudere kan worden opgevat als een persoon waarbij de draaglast groter is dan de draagkracht (Schellingerhout 2004: 124). Draaglast wordt gedefinieerd in termen van beperkingen die de zelfredzaamheid in ernstige mate aantasten. Zaken die bijdragen aan de draaglast zijn onder andere: een zwakke gezondheid; het niet hebben van een partner; het niet hebben van kinderen of kinderen die ver weg wonen; het wonen in ongunstige omstandigheden; het niet hebben van een vertrouwenspersoon en een gebrek aan financiële middelen. Draagkracht wordt opgevat als de hulpbronnen die de zelfredzaamheid vergroten, zoals een breed sociaal netwerk en voldoende financiële middelen (Schellingerhout 2004: 124). Eenzaamheid speelt een grote rol bij de kwetsbaarheid van ouderen. Een stijgende leeftijd wordt vaak geassocieerd met eenzaamheid (van Tilburg & de Jong-Gierveld: 2007). Inderdaad komt eenzaamheid onder ouderen vaak voor, maar het ouder zijn is op zich niet de oorzaak van deze eenzaamheid. Een opeenstapeling van verschillende gebeurtenissen, zoals het overlijden van de partner, het hebben van een chronische ziekte of het aan huis gebonden zijn door een beperkte mobiliteit, vergroten de kans op eenzaamheid bij ouderen. Het is dus niet zozeer de leeftijd zelf, maar de veranderingen die gepaard gaan met het ouder worden die eenzaamheid kunnen veroorzaken. Uit onderzoek naar het voorkomen van eenzaamheid onder verschillende bevolkingsgroepen, blijkt dat van drie sociaaldemografische kenmerken, te weten: leeftijd, sekse en burgerlijke staat, de burgerlijke staat het meest bepalend is voor het voorspellen van de kans op eenzaamheid. Gehuwden hebben de kleinste kans op eenzaamheid, gevolgd door nooit gehuwden. Gescheiden mensen en weduwen en weduwnaars hebben een veel grotere kans op sterke eenzaamheid dan gehuwden, respectievelijk 11% en 17% meer. Opvallend is dat eenzaamheid relatief gezien vaker voorkomt onder volwassenen van middelbare leeftijd (50 tot 64 jaar) die gescheiden of verweduwd zijn dan onder ouderen die in diezelfde situatie verkeren. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat een leven zonder partner onder ouderen meer voorkomt en daardoor eerder wordt geaccepteerd. In absolute zin zijn er meer eenzame ouderen dan eenzame volwassenen van middelbare leeftijd omdat ouderen vaker verweduwd zijn (van Tilburg & de Jong-Gierveld 2007:28). Eenzaamheid kan voorkómen worden wanneer men één of meerdere goede persoonlijke relaties heeft. Een groter netwerk van persoonlijke relaties verkleint de kans op eenzaamheid. Verder is het ontvangen van emotionele steun bij persoonlijke problemen van belang.
12
Emotionele steun - zoals een ‘luisterend oor’ - van personen uit het sociale netwerk doet de kans op eenzaamheid verminderen (van Tilburg e.a. 2007: 82). Mensen met een groot sociaal netwerk kunnen echter ook eenzaam zijn omdat eenzaamheid een persoonlijke subjectieve ervaring is (Fokkema en Dykstra 2009: 5). De ervaring van eenzaamheid kan optreden als er een verschil is tussen de sociale relaties die iemand heeft en de relaties zoals die persoon zich die wenst. Hierbij gaat het vooral om het gemis aan de kwaliteit van de sociale contacten en niet zozeer over het aantal contacten. Des te meer contacten men echter heeft, des te groter is de kans dat daar één of meerdere kwalitatief goede relaties tussen zitten (Fokkema & Dykstra: 2009). Omdat eenzaamheid een subjectieve ervaring is, moet het onderscheiden worden van sociaal isolement. Volgens Hortulanus hebben mensen in sociaal isolement weinig of geen contacten. Sociale contacten zijn erg belangrijk voor het gevoel van welbevinden van mensen (Hortulanus e.a. 2003: 20). Sociale relaties kunnen hier op verschillende manieren aan bijdragen. Zo bieden sociale relaties mensen de mogelijkheid om samen te zijn met anderen, waardoor ze betrokkenheid, vertrouwelijkheid en vriendschap kunnen ervaren. Door interacties met anderen kunnen mensen waardering en erkenning ervaren, waardoor zij zelfvertrouwen kunnen ontwikkelen. Een andere verklaring voor het belang van sociale netwerken is de mogelijkheid om sociale steun te kunnen ontvangen. In de literatuur worden twee soorten steun onderscheiden: de praktische steun en de emotionele steun. Bij praktische steun gaat het om de concrete hulp bij het oplossen van problemen. Voorbeelden hiervan zijn het geven van advies, het helpen in de huishouding of het bereiden van een maaltijd. Emotionele steun heeft de vorm van aandacht voor iemands belevenissen en biedt betrokkenen de mogelijkheid om over problemen en gevoelens te praten (ibid:28). Machielse (2006) beschrijft een aantal kenmerken van sociaal geïsoleerde ouderen. Veel van hen wonen alleen. Vaak hebben zij geen contact meer met hun kinderen en kunnen zij op niemand een beroep doen voor praktische of emotionele steun. Dit brengt gevoelens van eenzaamheid en schaamte met zich mee, waardoor de drempel om deel te nemen aan sociale activiteiten voor hen nog hoger wordt. Hoe langer het isolement duurt, hoe moeilijker het wordt om de situatie te doorbreken. Het ontbreekt de ouderen aan zelfvertrouwen, sociale vaardigheden en probleemoplossend vermogen om hiermee om te gaan. Doordat zij zich steeds verder uit de samenleving terugtrekken, blijven hun problemen relatief onzichtbaar en daardoor moeilijk op te lossen (ibid). De kans om sociaal geïsoleerd te raken is groter naarmate mensen ouder zijn. Zo is van alle Nederlanders van 18 jaar en ouder 6% en van de 65-plussers 12% sociaal geïsoleerd (Hortulanus e.a.:2003).
13
2.3.1
Kwetsbaar: allochtone ouderen
Zoals eerder beschreven kan kwetsbaarheid bij ouderen worden opgevat als het verschil in draagkracht en draaglast. Hierboven hebben we beschreven dat het hebben van een sociaal netwerk een belangrijke bijdrage levert aan de draagkracht. Uit eerder onderzoek (Schellingerhout 2004) blijkt dat het hebben van een sterk sociaal netwerk van nog groter belang is voor Turkse en Marokkaanse ouderen. Zo beheersen veel Turkse en Marokkaanse oudere vrouwen de Nederlandse taal slecht en zijn zij voor hun contacten met hulpverleners aangewezen op de hulp van hun partners of kinderen. Zoals besproken zijn andere zaken die bijdragen aan de draaglast een gebrek aan financiële middelen, een zwakke gezondheid en het wonen in ongunstige omstandigheden. De financiële positie van veel allochtone ouderen is slechter dan die van autochtone ouderen onder andere door de aanwezigheid van maar één inkomen in een huishouden (Schellingerhout & Paling 2005:34)2 Turkse, Marokkaanse en Surinaamse ouderen hebben ook vaker een slechtere gezondheid dan autochtone ouderen. Zo heeft 47% van de Turkse, 60% van de Marokkaanse en 36% van de Surinaamse ouderen ernstige fysieke beperkingen, tegenover 20% van de Nederlandse 65-plussers (Schellingerhout 2004:28). In de grote steden wonen allochtone ouderen doorgaans in ongunstige omstandigheden zoals vooroorlogse, vroegnaoorlogse en stadsvernieuwingswijken. Veel allochtone ouderen wonen daardoor overwegend in kwalitatief mindere woningen. Vaak zijn dit portiekwoningen waarbij de voordeur alleen te bereiken is via een trap. In Rotterdam woont 65% van de oudere allochtonen in een woning die alleen via een trap te bereiken is tegen 30% van de autochtone ouderen. Dit heeft als gevolg dat onder deze groep de mobiliteit van de oudere vaker onder druk staat (Schellingerhout 2004 : 186). Allochtone ouderen wonen relatief vaker dan autochtone ouderen zelfstandig en minder in verzorgingshuizen. Dit komt voor een deel doordat de groep relatief jong is, vaak samenwoont of een beroep doet op de kinderen. Voor een ander deel komt dit door een negatieve houding ten opzichte van verzorgingshuizen (Schellingerhout e.a. 2005: 35). Volgens Schellingerhout en Paling (2005) heeft dit negatieve beeld meerdere oorzaken. Het wonen in een tehuis kan gezichtsverlies betekenen, omdat dit inhoudt dat kinderen of familie niet voor de ouderen kunnen of willen zorgen. In de onderzoeken van Yerden (2000) en Kraal en Wolff (2005) wordt bevestigd dat allochtone ouderen, met name Turkse en Marokkaanse ouderen, verwachten van de kinderen dat zij de zorgtaak voor de ouderen op
2
14
Andere oorzaken van de slechte financiële positie van allochtone ouderen zijn het lage beroepsniveau, het ontbreken van een aanvullend pensioen en een onvolledige AOW-opbouw. Meer dan de helft van de Turken en Marokkanen zal na hun 65ste geen volledige AOW-uitkering ontvangen. Onder Surinamers en Antillianen geldt dit zelfs voor tweederde van de ouderen (Schellingerhout & Paling 2005:34).
zich zullen nemen. Verder zijn de meeste verzorgingshuizen niet aangepast aan de specifieke wensen van allochtone ouderen. Samenvattend kan gezegd worden dat allochtone ouderen financieel minder middelen hebben dan autochtone ouderen en dat allochtone ouderen meer waarde hechten en meer afhankelijk zijn van hun sociale netwerk. Verder rapporteren zij een slechtere gezondheid, zijn zij over het algemeen slecht behuisd en maken zij minder gebruik van verzorgingshuizen en de thuiszorg. De groep allochtone ouderen wordt de komende jaren groter. De vraag rijst of de huidige (geestelijke) verzorging ook aansluit bij de wensen van allochtone ouderen. Hebben deze mensen een andere benadering nodig dan autochtone ouderen? Hier is helaas nog weinig onderzoek naar gedaan. In een artikel in het tijdschrift Ouderenzorg stelt Meyboom (2003), gebruikmakend van het voorbeeld van het ouderenwerk in Delfshaven, dat er geen verschillen bestaan tussen de geestelijke zorgvraag van allochtone ouderen en die van autochtone ouderen. Het enige verschil is de vereiste van de aanwezigheid van een cultuurtolk: iemand die de taal spreekt en de culturele achtergrond begrijpt. Hoewel allochtone ouderen niet perse dezelfde vragen stellen als autochtone ouderen is de benodigde ondersteuning bij deze vragen volgens Meyboom wel hetzelfde (2003 : 23) . Volgens Schellekens (2009: 18) is cultuurspecifieke ondersteuning juist wel noodzakelijk. Door middel van cultuurspecifieke projecten wordt voor oudere migranten de drempel in de ouderenzorg weggenomen en worden allochtone ouderen uit hun sociaal isolement gehaald. Voor ouderen bij wie sprake is van dementie en eenzaamheid zou de behoefte naar cultuurspecifieke zorg nog sterker zijn. Een deel van de komende generatie allochtone ouderen zal eveneens een sterke behoefte hebben aan cultuurspecifieke vormen van ouderenzorg voorspelt Schellekens (2009: 33). Er kan echter nog weinig gezegd worden over de verschillen in de ondersteuningsbehoefte bij zingevingsproblemen van allochtone en autochtone ouderen. 2.3.2
Kwetsbaar: oudere mantelzorgers
Een derde groep ouderen die kwetsbaar is en dus mogelijk ondersteuning nodig heeft bij levensvragen, is de groep oudere mantelzorgers. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen. Mezzo volgt de definitie die door de Nationale Raad voor de Volksgezondheid is vastgesteld: “Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt
15
gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie” (Mezzo3). Volgens de Boer e.a. (2009: 200) zijn er in Nederland 1,7 miljoen mantelzorgers van personen met een grote hulpbehoefte. Verreweg de meeste mantelzorgers vinden hun inzet volkomen vanzelfsprekend en hebben een positieve instelling. Deze instelling bepaalt voor het grootste deel of men het geven van zorg als een positieve ervaring ziet (de Boer e.a. 2009: 200). Gaandeweg en vaak ongemerkt kan de belasting van de mantelzorger echter toenemen, zelfs in die mate dat het hem of haar gaat belemmeren in zijn of haar functioneren als ondersteuner. Dit verschijnsel wordt de ‘mantelval’ genoemd (Timmermans e.a. 2005: 7). De mantelzorgsituatie kan allerlei negatieve gevolgen met zich meebrengen voor de mantelzorger. Veel hulp is lichamelijk zwaar, de permanente aandacht is vaak vermoeiend, de zorgen over een persoon van wie men houdt emotioneel belastend en de verantwoordelijkheid voor iemand die gedragsproblemen vertoont, werkt vervreemdend. Gezien de grote hulpbehoefte die de mantelzorgers vervullen, is het niet vreemd dat 17% zich zwaar belast voelt (de Boer e.a.: 2009). Dit betekent dat ze voortdurend de last van hun zorgtaak voelen of door die taak in de problemen zijn gekomen. De kans op overbelasting neemt toe naarmate meer intensieve en meer complexe zorg wordt geboden. Zo hebben mantelzorgers van mensen met dementie vaak te maken met stress, angstklachten en somberheid (ibid). Allochtone mantelzorgers zijn vaak zwaarder belast omdat zij doorgaans intensief en alleen de zorg verlenen. Dit komt waarschijnlijk doordat ze vrijwel geen gebruik maken van professionele zorg, inclusief de mantelzorgondersteuning (de Boer e.a. 2009: 213). Voor dit onderzoek zijn vooral de oudere mantelzorgers van belang. 14% Van de ouderen (60+) in Nederland is mantelzorger (de Boer & de Klerk 2006: 154). Oudere mantelzorgers ondersteunen hun verwanten en bekenden vaak zeer langdurig. Dit komt omdat zij vanwege hun hoge leeftijd meer kans hebben op een hulpbehoevende in hun omgeving. Oudere mantelzorgers zijn kwetsbaarder omdat zij zelf ook eerder een zwakke gezondheid hebben (de Boer e.a. 2009 : 213). Volgens Rikkers (2007) komt de mantelzorger vaak niet toe aan de eigen levensvragen. Hij/zij kan met deze vragen meestal niet terecht bij degene aan wie hij/zij zorg verleent. De mantelzorger wordt ook geconfronteerd met de levensvragen van de hulpbehoevende: “ Waarom overkomt deze ziekte mij? Wat heeft het leven nog voor zin? Ik ben zo afhankelijk
3
16
Mezzo is de Landelijke Vereniging voor Mantelzorgers en Vrijwilligerszorg. Mezzo komt op voor de belangen van mantelzorgers, organisaties die mantelzorgers ondersteunen en lokale en regionale organisaties die vrijwilligers in de zorg inzetten. Mezzo geeft steun, informatie en advies (www.mezzo.nl).
geworden van anderen”. In hun pogingen om de ander bij te staan, komt de mantelzorger aan de eigen vragen vaak nauwelijks toe. Zingevingsvragen van de mantelzorger kunnen onder andere te maken hebben met het behouden van de levenslust bij de zware zorgtaak, het eigen leven dat “in de war” is of onzekerheid over de toekomst (Rikkers 2007:45). 2.3.3
Concluderende opmerkingen
Bij kwetsbare ouderen is de draaglast groter dan de draagkracht. Zij hebben vaak geen sociaal netwerk waaraan zij (emotionele) steun kunnen ontlenen. Hierdoor kunnen hun zingevingsvragen erg op de voorgrond treden en kan hun ondersteuningsbehoefte dringend zijn. Sociaal isolement en eenzaamheid dragen in belangrijke mate bij aan de kwetsbaarheid van ouderen. Van alle 65-plussers is 12% sociaal geïsoleerd. Vooral in deze groep zijn de (zingevings)problemen relatief onzichtbaar. Allochtone ouderen zijn in een aantal opzichten nog kwetsbaarder dan autochtone ouderen. De groep allochtone ouderen zal de komende jaren groter worden. Oudere mantelzorgers zorgen vaak langdurig voor hun naasten, terwijl zij zelf ook gezondheidsproblemen kunnen hebben. Mantelzorgers die complexe en intensieve zorg bieden, kunnen overbelast raken. Zij kunnen last hebben van stress, angst en somberheid. Vaak komen oudere mantelzorgers aan de eigen zingevingsvragen niet toe.
2.4
Benodigde ondersteuning bij zingevingsvragen van ouderen
In deze paragraaf zullen we ingaan op de benodigde ondersteuning bij zingevingsvragen van ouderen. Eerst bespreken we de intramurale en extramurale geestelijke verzorging, waarna we kort zullen ingaan op de mogelijke gevolgen van de veranderingen in de AWBZ. Volgens verschillende auteurs is de rol van religieuze instellingen in het bieden van hulp bij zingevingsvragen minder geworden (Begeman e.a. 2006:2). We bespreken de hulp en activiteiten van kerken en moskeeën op het gebied van zingeving en richten ons daarbij met name op de Rotterdamse situatie. Volgens Begemann & van Lier (2006: 5-6) hebben ouderen met zingevingsvragen behoefte aan de volgende ondersteuning: werkelijk contact (er echt zijn), steun van lotgenoten, hulp bij het zoeken van antwoorden (bijvoorbeeld informatie over het verloop van hun ziekte) en praktische ondersteuning. Hoewel ouderen zingevingvraagstukken met familieleden kunnen bespreken, geven zij aan het prettig te vinden om met iemand buiten de eigen kring te praten (Begemann & van Lier 2006: 5). Dit is vooral het geval als het om zaken gaat zoals euthanasie of bepaalde dingen in het verleden die men voor familieleden verborgen wil houden of zaken waarmee men familieleden niet lastig wil vallen.
17
2.4.1
Geestelijke verzorging
Geestelijke verzorging is het type zorg dat zich intensief met zingevings- en levensvragen bezighoudt. Geestelijke verzorging in en vanuit zorginstellingen bestaat volgens het beroepsprofiel van de geestelijk verzorger in zorginstellingen uit twee delen : De professionele en ambtshalve begeleiding van en hulpverlening aan mensen bij zingeving aan hun bestaan, vanuit en op basis van geloofs- en levensovertuiging, en de professionele advisering inzake ethische en/of levensbeschouwelijke aspecten in zorgverlening en beleidsvorming (Vereniging van Geestelijk Verzorgers in Zorginstellingen). Dit beroepsprofiel is opgesteld door de Vereniging van Geestelijk Verzorgers in Zorginstellingen (VGVZ 2002). De Kwaliteitswet Zorginstellingen schrijft voor dat instellingen verplicht zijn te voorzien in geestelijke verzorging. Indien men langer dan 24 uur in een instelling verblijft, dient er geestelijke verzorging beschikbaar te zijn die zoveel mogelijk aansluit bij de levensovertuiging van de patiënt. Ouderen die in instellingen verblijven, zouden dus bij wet verzekerd moeten zijn van geestelijke verzorging. Het is echter niet duidelijk of de geestelijke verzorging in instellingen ook toegankelijk genoeg is voor ouderen die daar behoefte aan zouden kunnen hebben. Geestelijke verzorging ten behoeve van zelfstandig wonende ouderen is niet omschreven in een wet waarop ouderen aanspraak kunnen maken. In specifieke situaties, bijvoorbeeld bij het leren omgaan met de gevolgen van een ziekte, maakt geestelijke ondersteuning deel uit van de nazorg en begeleiding bij medische zorg. En bij ernstige geestelijke problemen, kan men gebruik maken van de geestelijke gezondheidszorg of een psycholoog. Echter, zelfstandig wonende ouderen met zingevingsvragen worden geacht zelf hulp in te roepen. Eventueel kunnen familieleden of bijvoorbeeld de huisarts hun ondersteuningsbehoefte signaleren en hen helpen een ondersteunende organisatie te vinden. Dit kan een welzijnsorganisatie zijn of een religieuze instelling, vrijwillig of professioneel. De lokale overheid en zorg- en welzijnsinstellingen hebben in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een belangrijke rol bij het organiseren en toegankelijk maken van deze ondersteuning4. Door veranderingen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is de extramurale (geestelijke) ondersteuning onder druk komen te staan. Het ministerie van Volksgezondheid,
4
18
Brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer d.d. 6 april 2010: Geestelijke verzorging buiten de AWBZ-instelling.
Welzijn en Sport (VWS) wil de sterke groei in de AWBZ terugdringen, zodat deze zorg ook in de toekomst beschikbaar blijft voor degenen die deze het hardst nodig hebben. Om dit te realiseren is onder meer de toegang tot de AWBZ-functie ‘begeleiding’ beperkt door het toepassen van strengere indicatieregels. Bij een lichte beperking op het gebied van participatie, bijvoorbeeld bij vrijetijdsbesteding, uitstapjes en kerkgang, is er geen recht meer op begeleiding gefinancierd door de AWBZ. Alleen mensen met een matige of ernstige beperking, die de zelfredzaamheid aantast, kunnen nog aanspraak maken op deze begeleiding. Hoewel de geestelijke verzorging zoals bovenstaand omschreven in de definitie van de VGVZ dus geen onderdeel is van de AWBZ-begeleiding, kan het persoonlijke contact en de aandacht die in de begeleiding besloten liggen, wel degelijk ondersteunend zijn voor ouderen met zingevingsproblemen. Hoewel ook door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt erkend dat levensvragen en aandacht voor zingeving centrale onderdelen zijn van hulpverlening5, kan door de hierboven beschreven en ook andere bezuinigingen in de zorg, de aandacht voor het geestelijk welbevinden van ouderen onder druk komen te staan. 2.4.2
De rol van religieuze instellingen bij de (geestelijke) ondersteuning
De Rotterdamse christelijke kerken organiseren zeer diverse activiteiten op het gebied van de maatschappelijke zorg en (psycho)sociale hulpverlening, zoals het bezoeken van zieken, gehandicapten en ouderen, steun bij rouwverwerking, het organiseren en begeleiden van bijbelgroepen, financiële noodhulpverlening en hulp bij verwijzen naar andere hulpverleners (Castillo Guerra e.a. 2008: 33). De activiteiten in de categorie maatschappelijke zorg en hulpverlening hebben betrekking op het benaderen van kwetsbare groepen, in het bijzonder van degenen die buiten andere vormen van hulp of voorzieningen vallen. De activiteiten zijn er vaak op gericht om mensen bij elkaar te brengen en hun onderlinge betrokkenheid te bevorderen (Castillo Guerra e.a. 2008: 6). Veel kerken, ook autochtone en migrantenkerken, werken hierbij met elkaar samen. Met niet-christelijke religieuze organisaties wordt veel minder samengewerkt. Van samenwerking tussen de kerken en de lokale overheid is nauwelijks sprake. De samenwerking van migrantenkerken met de overheid is relatief groot (Castillo Guerra e.a. 2008). Volgens Castillo e.a. (2008) besparen de kerken de Rotterdamse samenleving veel geld door de (psycho)sociale en maatschappelijke hulpverlening die zij bieden. Castillo e.a. (ibid)
5
Brief van de Minster van Volksgezondheid, welzijn en Sport aan de Tweede Kamer d.d. 6 april 2010: Geestelijke verzorging buiten de AWBZ-instelling. 19
spreken in dit verband van een maatschappelijk rendement, dat voor het overgrote deel wordt gegenereerd door de kerkelijke vrijwilligers. Naar schatting zijn er in Rotterdam 25.000 kerkelijke vrijwilligers actief. Desondanks ervaart de helft tot tweederde van de kerken een tekort aan vrijwilligers, vooral op het gebied van maatschappelijke hulpverlening (ibid). Behalve de christelijke kerken spelen ook de moskeeën een belangrijke rol in de Rotterdamse samenleving. Hoewel de moskee in de herkomstlanden vooral een religieuze functie heeft, organiseert men in Nederland steeds meer sociaal-culturele activiteiten. Volgens Canatan e.a. (2003: 9) krijgen de moskeeën steeds meer de vorm van ontmoetingscentra. Dit wordt veroorzaakt door drie factoren. Ten eerste zijn er weinig sociale verbanden waar moslims terechtkunnen voor steun en advies. Ten tweede worden moslims geconfronteerd met nieuwe problemen zoals contacten tussen jongens en meisjes op school, huwelijken met niet-moslims. Ten derde is de moskee de plaats in de stad waar mensen de cultuur van het herkomstland kunnen beleven. Men gaat niet alleen voor het bidden naar de moskee maar ook voor het gemeenschapsgevoel (ibid). Bijna alle moskeeën hebben een ontmoetingsruimte voor ouderen. De moskee blijkt een goede plaats voor voorlichting met betrekking tot de Nederlandse gezondheids en ouderenzorg (Canatan e.a. 2003: 14). Moskeeën hebben een groeiende interesse voor de zorgvraag van ouderen. Er waren ten tijde van het onderzoek van Canatan e.a. (2003) zeven moskeeën die zelf inspeelden op de zorgvraag van ouderen of voorlichting organiseerden over de zorg die de Nederlandse instellingen kunnen bieden. De meeste moslimouderen weten niet welke voorzieningen er zijn en onder welke voorwaarden ze van deze voorzieningen gebruik kunnen maken. De voorlichtingsactiviteiten hebben tot doel de toegankelijkheid van de algemene instellingen voor ouderen te vergroten. De voorlichting heeft een groot bereik, aangezien veel ouderen dagelijks in de moskee komen (Canatan e.a. 2003 : 53). 2.4.3
Concluderende opmerkingen
Geestelijke verzorging houdt zich intensief bezig met ondersteuning bij zingevings- en levensvragen. De geestelijke verzorging in instellingen is bij wet geregeld. Geestelijke ondersteuning voor zelfstandig wonende ouderen is niet omschreven in een wet waarop ouderen aanspraak kunnen maken. Ouderen of hun naasten moeten zelf op zoek gaan naar ondersteuning bij zingeving als zij hier behoefte aan hebben. In het kader van de Wmo spelen lokale organisaties hierin een belangrijke rol. De rol van religieuze instellingen in het bieden van hulp bij deze vragen zou minder zijn geworden en door bezuinigingen op de AWBZ-gefinancierde functie ‘begeleiding’ staat de extramurale ondersteuning eveneens onder druk. Door deze en andere bezuinigingen zal er minder tijd zijn voor persoonlijke aandacht van zorgverleners. Ook vrijwilligers en mantelzorgers zullen meer zorgtaken krijgen en hier dus minder tijd voor hebben. Uit de literatuur blijkt echter dat ouderen met zingevingsvragen
20
behoefte hebben aan een luisterend oor en dat die extra tijd voor persoonlijke aandacht dus van cruciaal belang is.
21
3
Ouderen en organisaties voor ouderen in Rotterdam 3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk brengen wij eerst enkele demografische gegevens in kaart, waarna de resultaten van de enquête zullen worden besproken.
3.2
Ouderen, religie en etnische achtergrond
Rotterdam had in 2009 587.161 inwoners waarvan 84.180 (14,3%) 65 jaar of ouder was (COS, 2009). In tabel 1 is het aantal Rotterdamse ouderen verdeeld naar leeftijd en geslacht in 2009 weergegeven.
Tabel 1 leeftijd
Aantal ouderen in Rotterdam naar leeftijd en geslacht (COS 2009) man
vrouw
totaal
65-69
11.202
11.602
22.804
70-74
8.758
10.399
19.157
75-79
6.959
9.842
16.801
80-84
4.690
8.370
13.060
85-89
2.396
5.947
8.343
90-94
725
2.398
3.123
95 e.o.
121
771
892
34.851
49.329
84.180
totaal
Zoals uit de tabel blijkt, zijn er in de leeftijdsgroepen van 70-plus veel meer vrouwen dan mannen. In tabel 2 staan de frequentieverdelingen voor de verschillende leeftijdsondergrenzen, uitgesplitst naar etniciteit en samenstelling van het huishouden. Behalve de autochtone ouderen zijn in de tabel de grootste groepen in Rotterdam vertegenwoordigde allochtone ouderen weergegeven.
23
Tabel 2
Ouderen naar leeftijd en etnische achtergrond (COS 2009). 65+
75+
85+
Aantal (totaal)
84.180
42.219
12.358
waarvan autochtoon
68.193
37.035
11.311
waarvan Surinamers
2.747
835
154
waarvan Turken
1. 911
336
11
waarvan Marokkanen
1. 359
184
10
waarvan Kaapverdianen
887
178
31
waarvan Antillianen
505
89
8
35.350
20.891
6.785
5.221
4.730
3.003
Eenpersoonshuishoudens Institutioneel
Het totaal aantal 65-plussers in Rotterdam bedraagt 84.180, ruim 80% van hen is autochtoon. In de hogere leeftijdscategorieën neemt het aandeel van allochtonen verder af: van de 75-plussers is 12% van allochtone afkomst, van de 85-plussers slechts 8,5%. Van het totale aantal ouderen van 65 jaar en ouder zijn er 35.350 alleenwonend (42%). Het aandeel alleenwonende ouderen is bij ouderen van Turkse en Marokkaanse afkomst kleiner dan bij Surinamers, Antillianen en autochtonen (niet te zien in de tabel). Vrouwen zijn over het algemeen vaker alleenstaand dan mannen. Meer dan de helft van de Surinaamse, Antilliaanse en autochtone vrouwen is alleenstaand. (Schellingerhout 2004: 54). Zoals in het vorige hoofdstuk besproken, wonen allochtone ouderen vaker zelfstandig dan autochtone ouderen. Er wordt vaak van uitgegaan dat er steeds minder mensen zijn aangesloten bij een religieuze instelling. Volgens cijfers van de Omnibus-enquête van het COS (2009) rekent 46,8% van de Rotterdamse 65plussers zich niet tot een geloofsgemeenschap. 17% Van de 65-plussers beschouwt zichzelf als katholiek, 22,3% als protestant en 4,0% beschouwt zich als lid van een andere christelijke stroming. 3,1% Van de 65-plussers noemt zichzelf islamitisch en 0,7% hindoe (tabel 3).
24
Tabel 3
Rotterdamse 65-plussers en religie
Geen
46,8%
Katholiek
17,0%
Protestant
22,3%
Overig Christelijk
4,0%
Islamitisch
3,1%
Hindoe
0,7%
In Rotterdam zijn er tussen de 250 en 300 christelijke kerken, gemeenten en organisaties. Deze christelijke kerken hebben samen ongeveer 200.000 leden, dit is meer dan een derde van de Rotterdamse bevolking. Ongeveer een kwart van deze leden, 50.000 mensen (9% van de Rotterdamse bevolking) bezoekt regelmatig een kerkdienst. Het gaat hierbij om mensen die minimaal één keer per maand een dienst of viering bezoeken (Castillo Guerra e.a. 2008:5). 13% Van de Rotterdammers (80.000 mensen) beschouwt zich als moslim, waarvan de helft regelmatig de moskee bezoekt.
3.3
De enquête: organisaties voor ouderen in Rotterdam
Voor dit onderzoek zijn 253 organisaties benaderd met het verzoek tot deelname aan de enquête. De verwachting was dat de benaderde organisaties in hun dienstverlening te maken zouden kunnen hebben met oudere cliënten of leden/bezoekers met zingevings- of levensvragen. Onder de benaderde organisaties waren er 90 zorg- en welzijnsorganisatieszowel professionele als vrijwillige - zoals thuiszorginstellingen, steunpunten mantelzorg, instellingen voor ouderenwerk en bijvoorbeeld de Zonnebloem. De zorg- en welzijnsorganisaties richten zich in hun dienstverlening specifiek op ouderen of op een bredere doelgroep waarvan ook ouderen deel uitmaken. In veel welzijnsorganisaties werken behalve beroepskrachten ook vrijwilligers. Daarnaast zijn er 163 levensbeschouwelijke en religieuze organisaties benaderd. Zoals in hoofdstuk 1 al werd vermeld, was de respons op de enquête van de zorg- en welzijnsorganisaties veel groter dan die van de levensbeschouwelijke en religieuze instellingen. 3.3.1
Resultaten
In tabel 3.1 is weergegeven welke vormen van zorg de organisaties verlenen. Op de vraag ‘Welke diensten verleent uw organisatie aan ouderen?’ waren meerdere antwoorden mogelijk.
25
Tabel 3.1
Frequentieverdeling typen dienstverlening
(n=74)
N
%
Huishoudelijke verzorging
9
12,2
Persoonlijke verzorging
9
12,2
Verpleging
7
9,5
Gespecialiseerde verzorging
6
8,1
Dagverzorging/dagopvang
11
14,9
Individuele ondersteuning/begeleiding
39
52,7
Geestelijke verzorging
31
41,9
Psychiatrische zorg Anders
7
9,5
33
44,6
In de bovenstaande tabel is te zien dat vooral de categorieën ‘individuele ondersteuning/ begeleiding’, ‘geestelijke verzorging’ en ‘anders’ sterk vertegenwoordigd zijn. Bij de categorie anders zijn de antwoorden zeer uiteenlopend. Het meest voorkomend zijn het brengen van een contactbezoek aan de oudere en het verlenen van informatie en advies. Levensbeschouwelijke en religieuze organisaties benoemen hun dienstverlening aan de oudere vaker als geestelijke verzorging, terwijl zorgorganisaties hun dienstverlening vaker omschrijven als individuele ondersteuning/ begeleiding. De geografische spreiding van het werkgebied van de organisaties is te zien in tabel 3.2. Men kon bij de vraag naar het werkgebied van de organisatie aangeven in welke deelgemeente(n) en/of regio men diensten aanbiedt. Ook hier waren meerdere antwoorden mogelijk.
26
Tabel 3.2 Geografische spreiding organisaties (n=74)
N
%
24
32,4
Centrum
6
8,1
Charlois
7
9,5
Delfshaven
7
9,5
Feijenoord
8
10,8
Hillegersberg-Schiebroek
6
8,1
Hoek van Holland
1
1,4
Hoogvliet
7
9,5
IJsselmonde
8
10,8
Kralingen-Crooswijk
6
8,1
Noord
6
8,1
Overschie
4
5,4
Prins Alexander
7
9,5
Pernis
1
1,4
14
18,9
Geheel Rotterdam
Regio R’dam-Rijnmond
Een derde van de organisaties geeft aan haar diensten in heel Rotterdam aan te bieden, een vijfde biedt haar diensten aan in de regio Rotterdam-Rijnmond. Een aantal organisaties beperkt de dienstverlening tot één deelgemeente, anderen bieden hun diensten ook aan in andere deelgemeenten. De spreiding van de dienstverlening over de verschillende deelgemeenten is redelijk evenwichtig. Alleen in deelgemeente Hoek van Holland en Pernis lijken er weinig organisaties actief. Vanwege het beperkte aantal inwoners van Hoek van Holland en Pernis ligt het voor de hand dat aanbieders die actief zijn in geheel Rotterdam en/of in de regio RotterdamRijnmond ook deze gebieden ‘bedienen’.
Vervolgens is gevraagd in welke mate men sociaal isolement en zingevingsproblemen vermoedt onder de oudere cliënten, leden/bezoekers.
Tabel 3.3 Vermoedt u sociaal isolement onder de ouderen met wie uw organisatie contact heeft? (n=67)
N
%
Ja
57
85,1
Nee
10
14,9
Het merendeel van de organisaties geeft aan dat men sociaal isolement vermoedt onder de oudere cliënten en leden/bezoekers. Een aantal, met name religieuze organisaties, vermoedt dat hier geen sprake van is. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat men ervan uitgaat dat de ouderen niet sociaal geïsoleerd zijn omdat zij de kerk nog bezoeken en op die manier nog in aanraking komen met andere leden van de kerkelijke gemeente.
27
Tabel 3.4 Vermoedt u zingevingsproblematiek onder deze ouderen? (n=67) Ja Nee
N
%
61
91,0
6
9,0
Nog meer organisaties vermoeden dat ouderen kampen met zingevingsproblemen. Waarschijnlijk brengen de respondenten sociaal isolement sterk in verband met zingevingsproblematiek. Dit wordt in de volgende tabel inzichtelijk gemaakt.
Tabel 3.5 Kruistabel zingevingsproblematiek en sociaal isolement zingevingsproblemen Ja (sociaal isolement) Nee (sociaal isolement) Totaal
Totaal
Ja
Nee
55
2
57
6
4
10
61
6
67
De bovenstaande tabel laat zien dat als men sociaal isolement vermoedt, men ook vaak zingevingsproblemen veronderstelt: bij een bevestigend antwoord op de vraag naar sociaal isolement, volgt over het algemeen ook een bevestigend antwoord op de vraag naar het voorkomen van zingevingsproblemen. Tabel 3.6 Hoe vaak komt zingevingsproblematiek onder ouderen voor? (n=60)
N
%
Vaak
19
31,7
Soms
33
55,0
Nooit
0
0,0
Weet niet
8
13,3
Tabel 3.7 Biedt uw organisatie (ook) ondersteuning aan ouderen met zingevings-/levensvragen? (n=60) Ja Nee
28
N
%
51
85,0
9
15,0
Het grootste gedeelte (86,7%) van de respondenten is van mening dat de oudere cliënten/leden/bezoekers ‘soms’ of ‘vaak’ te maken hebben met zingevingsproblemen. Geen enkele respondent geeft aan dat de ouderen hier nooit mee te maken hebben.
Het grootste gedeelte van de respondenten geeft aan dat men, behalve andersoortige diensten, ook ondersteuning biedt bij zingevingsproblemen van ouderen. Wanneer men deze ondersteuning niet biedt, is dit meestal omdat de organisatie zich niet exclusief richt op ouderen en dus slechts in geringe mate met ouderen te maken heeft,
of omdat de organisatie een meer coördinerende in plaats van een uitvoerende rol heeft op het gebied van zorg en welzijn. Een voorbeeld hiervan is Marktplaats Vrijwillige Zorg. Hierbij zijn ruim 30 zorggerichte vrijwilligersorganisaties aangesloten. Marktplaats Vrijwillige Zorg zet de ondersteuningsvragen van cliënten uit naar de meest passende aangesloten organisatie. Ook werd in de enquête gevraagd naar de werknemers van de organisaties: zijn er professionele medewerkers in dienst, gespecialiseerd in de ondersteuning bij zingevings- en levensvragen? In de onderstaande tabel is weergegeven hoeveel organisaties gebruik maken van professionele krachten die ondersteuning geven bij zingevingsproblemen.
Tabel 3.8 Heeft u professionele medewerkers in dienst, gespecialiseerd in zingevings- en levensvragen, die deze hulp en ondersteuning geven? N
%
Ja
(n=50)
29
58,0
Nee
21
42,0
Iets meer dan de helft van de organisaties heeft betaalde medewerkers in dienst die zich bezighouden met ondersteuning bij
Tabel 3.9 Zijn er ook vrijwilligers die deze hulp geven? (n=50)
N
%
Ja
34
68,0
Nee
16
32,0
In de bovenstaande tabel is te zien dat iets meer dan twee derde van de organisaties gebruik maakt van vrijwilligers bij het
zingevingsproblematiek. 26 Van de 29 respondenten beantwoordden de vraag naar het aantal professionele medewerkers. Gemiddeld hebben de ondervraagde organisaties 2 à 3 medewerkers in dienst die zich met deze problematiek bezig houden. Bij de zorg- en welzijnsorganisaties ligt het aantal betaalde medewerkers gemiddeld tussen de 3 en 4, bij religieuze organisaties tussen 1 en 2.
bieden van ondersteuning bij zingevingsproblemen. Gemiddeld hebben de organisaties 14 vrijwilligers in dienst die, naast andersoortige ondersteuning, ook ondersteuning bieden bij zingevingsproblemen. Zorg- en welzijnsorganisaties hebben gemiddeld 22 vrijwilligers in dienst en religieuze organisaties hebben gemiddeld 11 vrijwilligers in dienst.
In de enquête is ook gevraagd naar het aantal ouderen met zingevingsvragen dat de organisatie het afgelopen jaar ondersteund heeft. Heel weinig respondenten hebben deze vraag beantwoord. Het is onduidelijk waarom deze vraag niet werd beantwoord. Mogelijk registreren niet alle organisaties hun activiteiten ter ondersteuning van ouderen. Bij leden van de begeleidingscommissie bestaat de indruk dat met name de religieuze organisaties van de
29
ondersteunende activiteiten van hun vrijwilligers geen registratie bijhouden. Het zou ook kunnen dat ondersteuning bij zingeving een aspect is van andere diensten van de organisaties, waardoor de organisaties slecht zicht hebben op het aantal ouderen met zingevingsproblemen dat men daadwerkelijk helpt. In de volgende tabel is te zien hoe de ouderen over het algemeen in contact zijn gekomen met de organisaties. Op deze vraag waren meerdere antwoorden mogelijk. 64 Procent van de 50 respondenten die deze vraag beantwoordden, geven aan dat ouderen zelf bij hun organisatie aankloppen. De helft van de organisaties komt in aanraking met ouderen met zingevingsproblemen door doorverwijzing van anderen of tijdens andere diensten van de organisatie.
Tabel 3.10
Hoe komen de ouderen met zingevings−/levensvragen met uw organisatie in contact? N
%
32
64,0
Actieve benadering van ouderen door onze organisatie
16
32,0
Ouderen met zingevings-/levensvragen worden opgemerkt tijdens andere diensten van onze organisatie
26
52,0
Wij worden benaderd door anderen (familieleden, andere organisaties etc.)
24
48,0
Anders
13
26,0
(n=50) Ouderen benaderen ons
3.3.2
Conclusie
Concluderend kan gezegd worden dat de zorg- en welzijnsorganisaties, evenals de religieuze organisaties zich bewust zijn van de zingevingsproblemen waarmee ouderen te kampen hebben. De organisaties brengen zingevingsproblemen vaak in verband met sociaal isolement en eenzaamheid. Ondersteuning bij zingevingsproblemen wordt vaker geboden door vrijwilligers dan door betaalde werknemers. Hiernaast geeft men aan dat ouderen vaak uit eigen initiatief bij de ondersteunende organisatie terechtkomen. Ouderen worden ook vaak doorverwezen door andere organisaties of anderen en ouderen met zingevingsvragen worden vrij vaak opgemerkt tijdens andere diensten van de organisatie. Wij hebben geen inzicht gekregen in het aantal ouderen dat het afgelopen jaar ondersteuning bij zingevingsproblemen heeft ontvangen van de organisaties. Mogelijk dat de organisaties zelf ook weinig inzicht hebben in het aantal ouderen met zingevingsvragen dat zij ondersteunen.
30
4
Het ondersteuningsaanbod aan ouderen met zingevingproblemen in Rotterdam 4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk geven we een uitgebreide beschrijving van het Rotterdamse ondersteuningsaanbod aan ouderen met zingevings- of levensvragen. Wij zullen hierbij de gegevens uit de enquête verdiepen met de bevindingen uit de interviews met vertegenwoordigers van de ondersteunende organisaties. Vervolgens gaan wij in op de ervaringen van de geïnterviewde ouderen: voorziet de geboden ondersteuning in hun behoefte? Zijn zij tevreden over de hen geboden (geestelijke) steun?
4.2
De werkzaamheden en de structuur van de ondersteunende organisaties
Veel organisaties bieden een vorm van ondersteuning of begeleiding aan ouderen. De ondersteuning wordt veelal geboden aan zelfstandig wonende ouderen, meestal van hoge leeftijd. Uit de interviews met de professionals blijkt echter dat ook jongere mensen soms om ondersteuning bij zingeving vragen. Dit kunnen mantelzorgers zijn, mensen met een fysieke beperking of mensen met psychische of psychosociale problemen. Organisaties zoals de Steunpunten Mantelzorg en Stichting Corridor zijn beschikbaar voor mensen van alle leeftijden, maar ook een belangrijk deel van de cliënten van deze organisaties is ouder dan 65 jaar. De ondersteuning kent verschillende vormen. Uit de interviews blijkt dat de meeste organisaties, maar vooral de vrijwilligers- en de religieuze organisaties, geestelijke ondersteuning steeds combineren met diverse vormen van praktische hulp, zoals hulp bij het invullen van formulieren, begeleiding bij ziekenhuisbezoek of de mogelijkheid tot een gezamenlijke maaltijd. Daarnaast brengt men huisbezoeken, voor de gezelligheid, maar ook om de bezochte de mogelijkheid te bieden voor een vertrouwelijk gesprek over wat hem/haar bezighoudt of om samen te bidden. Door vrijwilligersorganisaties, zoals de Zonnebloem en de Turkse moskeevereniging Birlik, worden ook wel uitstapjes georganiseerd. Zoals ook uit het onderzoek van Castillo Guerra (2008) blijkt, zetten de religieuze organisaties met hun ondersteuning vaak in op het vergroten van de sociale kring van de ouderen.
31
Uit de interviews blijkt dat de meeste kerken open willen staan voor de wijkbewoners van alle gezindten en niet alleen voor de leden van de eigen, kerkelijke gemeente. In de praktijk blijkt dat de kerken toch vooral contact krijgen met kwetsbare oudere mensen met een christelijke achtergrond. Uit het interview met de voorzitter van de Turkse moskeevereniging Birlik blijkt dat zij er op hun beurt nauwelijks in slagen oudere autochtone wijkbewoners te betrekken. Volgens hem spelen onbekendheid en vooroordelen hierbij een rol. De professionals gaven aan dat de praktische zorg door de religieuze organisaties meestal wordt gezien als een min of meer vanzelfsprekende vorm van aandacht voor elkaar: het omkijken naar de ander. Zoals gezegd brengt men daarnaast ook individuele huisbezoeken. Verder bieden veel kerken en andere religieuze organisaties de mogelijkheid om anderen te ontmoeten bij een inloop, een maaltijd of tijdens een dienst. Ook organiseert men gespreksgroepen of thema-avonden, waarin mensen hun verhalen kunnen vertellen en men gezamenlijk kan zingen en bidden. Deze diversiteit aan activiteiten van de religieuze organisaties werd ook beschreven in de literatuur. Bij bijna alle organisaties, zowel de zorg- en welzijnsorganisaties als de religieuze instellingen, werken beroepskrachten samen met vrijwilligers. De geïnterviewde professionals geven wel aan dat bij ernstige, complexe problemen de te bieden ondersteuning als te zwaar wordt gezien voor vrijwilligers. Er is vaak professionele hulp nodig die vrijwilligers niet kunnen bieden. Twee van de geïnterviewde professionals wezen op de rol van de traditionele religieuze genezers op het gebied van zingeving. Veel allochtonen, die vaak meerdere problemen op verschillende levensterreinen tegelijkertijd ervaren, maken gebruik van de diensten van deze genezers om orde in hun leven te scheppen. Voorbeelden hiervan zijn het gebruik van kruiden en reinigingsrituelen in de winti-traditie door Afro Surinamers en de adviezen die Turkse mannen en vrouwen inwinnen bij ‘hoca’s’, islamitische genezers (Hoffer 2005: 11). Ook autochtone Nederlanders gaan vaak op zoek gaan naar alternatieve bronnen van zingeving, zoals reiki, yoga, verbinding in de natuur. Het aanbod van deze alternatieve vormen van ondersteuning bij zingeving is echter niet in dit onderzoek betrokken. 4.2.1
De Steunpunten Mantelzorg, MOTTO en Levinas
De meeste organisaties hebben bij hun dienstverlening ook aandacht voor de sociale omstandigheden en het geestelijk welzijn van hun cliënt. Vaak is geestelijke ondersteuning een onderdeel van de zorg of hulpverlening. Ook de religieuze instellingen combineren hun taak op het gebied van de geestelijke verzorging vaak met vormen van praktische hulp. Een beperkt aantal Rotterdamse (welzijns)organisaties richt zich in haar dienstverlening uitsluitend op de ondersteuning bij zingevingsvragen. Dit zijn de MOTTO-projecten in de deelgemeenten IJsselmonde en Prins Alexander en het Levinas-project in deelgemeente
32
Kralingen-Crooswijk. Ook bij de Rotterdamse Steunpunten Mantelzorg is de ondersteuning bij zingeving van de mantelzorger een belangrijke taak. Steunpunten Mantelzorg In alle Rotterdamse deelgemeenten en Pernis zijn Steunpunten Mantelzorg gevestigd. Deze steunpunten geven op verschillende wijzen ondersteuning aan mantelzorgers, onder meer door hen te adviseren over de te verlenen zorg en door hen zonodig door te verwijzen naar professionele zorginstellingen, maar ook door het bieden van geestelijke ondersteuning en het regelen van respijtzorg wanneer dat nodig is. Daarnaast doen de Steunpunten aan belangenbehartiging: zo maken zij professionele zorgverleners en welzijnsorganisaties attent op de waarde en het belang van de mantelzorg. Ook brengen zij de problemen van mantelzorgers onder de aandacht bij beleidsmakers en (zorg)professionals met als doel tot een oplossing te komen. MOTTO MOTTO staat voor Meelevende Ondersteuning Ten behoeve van Thuiswonende Ouderen in de deelgemeenten IJsselmonde en Prins Alexander. In deze projecten werft, traint en begeleidt een geestelijk verzorger de vrijwilligers die oudere wijkbewoners bezoeken om hen te ondersteunen bij zingevings- en levensvragen, door het bieden van een luisterend oor en door het aangaan van een vertrouwelijk gesprek. De cliënten zijn meestal kwetsbare mensen die nog zelfstandig wonen. Het merendeel van hen is ouder dan 80 jaar. De cliënten hebben minimaal één keer per maand contact met een vaste vrijwilliger die getraind is op het gebied van zingeving. De ondersteuning is bedoeld voor langere tijd. Belangrijke gespreksthema’s zijn: ziekte, verlies en gezondheid en, daaraan gerelateerd, afhankelijkheid en zelfstandigheid. Tijdens de gesprekken geven de cliënten aan gevoelens van onzekerheid, bezorgdheid en verdriet te ervaren. In de beide MOTTO-projecten wordt nauw samengewerkt met de deelgemeentelijke zorg- en welzijnsorganisaties. De meeste verwijzingen vinden plaats vanuit het maatschappelijk werk en/of via outreachend werkende teams. Een tweede belangrijk doel van MOTTO is het gevoeliger maken van hulpverlenende professionals voor de zingevingsaspecten die in een hulpvraag aanwezig kunnen zijn. Hierdoor zullen de professionals beter kunnen signaleren en doorverwijzen (Jaarverslag MOTTO 2009). Bij succes is het de bedoeling MOTTO uit te breiden naar meer deelgemeenten Levinas In het gezondheidscentrum Levinas in de Rotterdamse wijk Kralingen wordt vanaf april 2009 een spreekuur geestelijke zorg gehouden. Het spreekuur is bedoeld voor mensen van alle leeftijden. Door aandacht te schenken aan hun levensvragen, wil men het welzijn van de cliënten vergroten. Vanwege de diversiteit in de multiculturele buurt zijn voor het spreekuur geestelijk verzorgers met een verschillende levensbeschouwelijke achtergrond beschikbaar.
33
Mensen kunnen terecht bij een rooms katholiek pastoraal werker, een islamitisch geestelijk verzorger, een pandit, een humanistisch raadsvrouw, een dominee, een voorganger uit de Pinkstergemeente en een christelijk geestelijk verzorger. De geestelijk verzorgers krijgen scholing, waarin onder meer aandacht is voor het koppelen van bepaalde zingevingsvragen aan de culturele achtergrond van de cliënt. Daarnaast nemen de geestelijk verzorgers deel aan een intervisiegroep. Scholing en intervisie worden begeleid door de Parnassia Bavo Groep. In tweede instantie is het project ook gericht op de in de wijk werkzame eerstelijns hulpverleners. Hoewel deze hulpverleners ervaren dat zingeving bij veel hulpvragen meespeelt, voelen zij zich onvoldoende toegerust om hiermee om te gaan. Daarnaast is er soms de vraag naar rituele handelingen die alleen bepaalde ambtsdragers kunnen vervullen.
4.3
Aard van de zingevingsvragen zoals gedefinieerd door de professionals
Zingeving en sociaal isolement De gegevens uit de enquête en uit de interviews bevestigen het beeld uit de literatuur dat zingevingsvragen van ouderen vaak in verband kunnen worden gebracht met sociaal isolement. De respondenten gaven aan dat ouderen die in een sociaal isolement verkeren zeer moeilijk te bereiken zijn. Herkennen van zingevingsvragen De verklaringen van het ontstaan van de zingevingsvragen bij ouderen komt overeen met de beschrijving van de achtergronden van de zingevingsvragen in de literatuur. Ook volgens de geïnterviewde professionals worden zingevingsvragen zelden rechtstreeks gesteld. Ouderen stellen soms eerder praktische vragen, waarachter diepgaander problemen schuilgaan. Het is aan de professional om deze te achterhalen. Sommigen vragen op een directe wijze naar deze diepere problemen. De meeste professionals geven echter aan dat zingeving niet meteen aan de orde komt, maar pas na een wat langer persoonlijk contact. De geïnterviewde huisarts gaf aan dat het moeilijk is een onderscheid te maken tussen hulpvragen die gaan over ‘levensbeschouwelijke nood’ en een diagnose op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg. Stichting Corridor vertelde dat bij mensen met psychische problemen zingevingsvragen vaak te maken hebben met suïcide. Verschillende soorten zingevingsvragen De geïnterviewde professionals noemen een aantal veel voorkomende zingevingsvragen. “Wat is (nog) de zin van mijn leven?” En, terugkijkend op het leven: “Heeft mijn leven zin gehad?” Bij ziekte vragen veel mensen zich af: “Waarom overkomt dit mij?” 34
De professionals vertellen dat verlieservaringen gecombineerd met een kleiner wordende sociale kring dit soort vragen oproept. Sommige mensen geven aan te wachten op de dood. Ook religieuze organisaties signaleren veel ‘waarom-vragen’ bij ingrijpende gebeurtenissen zoals ziekte en aan het eind van het leven. Mensen hebben dan behoefte aan een opbeurend of geestelijk woord. Een aantal geïnterviewde professionals maakt onderscheid tussen alledaagse zingeving en existentiële zingeving. Existentiële zingeving heeft te maken met het zoeken naar de zin van het leven in zijn geheel, waarbij thema’s als ouder worden, leven en dood en geluk en lijden aan de orde kunnen komen. De alledaagse zingeving heeft betrekking op bezigheden waarmee mensen betekenis geven aan hun dagelijks leven. Bij veel ouderen zijn deze, voorheen vaak vanzelfsprekende bezigheden, zoals het bezoeken van familie of vrienden of het voor anderen zorgen, weggevallen. Hierdoor ervaren zij een gebrek aan een betekenisvolle dagbesteding. In de praktijk lopen deze twee soorten zingevingsvragen vaak in elkaar over. Zingevingsvragen van allochtone ouderen De geïnterviewde pandit vertelde over de problemen van de oudere generatie Hindoestanen in Nederland. Zij komen uit een wij-cultuur met hechte relaties. Zij hebben altijd de verwachting gekoesterd om tijdens hun ‘oude dag’ omringd te zijn en verzorgd te worden door hun kinderen en kleinkinderen. Dit gebeurt in Nederland echter niet altijd. Verder is de migratie naar Nederland een onstuimig proces geweest. Het verlaten van het vaderland is een verdrietige gebeurtenis. Suriname blijft in het hoofd van veel Hindoestaanse ouderen de ultieme verblijfplaats. De rouw over wat zij hebben achtergelaten, duurt tot op de dag van vandaag voort. De zingevingsvragen van Hindoestaanse ouderen kunnen dus verbonden zijn met hun specifieke geschiedenis, waarin het verlaten van Suriname en India een belangrijke rol speelt. De mandir is een religieuze plek waar de pandit ritualistisch bezig is en vertelt over de betekenis van de religieuze verhalen en geschriften. Bij het omgaan met levensvragen kunnen sommige ouderen hier veel steun aan ontlenen. Voor individuele hulp bij het omgaan met zingeving is de mandir geen geschikte plek. Een geestelijk verzorger met kennis van de achtergrond van de Hindoestaanse ouderen is hiervoor wel geschikt. Ook geestelijk verzorgers proberen wanneer zij met de Hindoestaanse ouderen in contact zijn, zingevingsvragen bespreekbaar te maken door middel van religieuze verhalen.
35
4.4
Doorverwijzing en instroom
De organisaties met een specifiek ondersteuningsaanbod op het gebied van zingeving doen over het algemeen veel om hun aanbod bekend te maken. Een aantal organisaties verspreidt folders en plaatst advertenties in de gemeentegids en huis-aan-huis-bladen. De Steunpunten Mantelzorg en MOTTO proberen door het geven van workshops, thema-bijeenkomsten en het houden van presentaties zingevingsproblematiek onder de aandacht van professionals te brengen. Professionals zijn hierdoor in staat om zingevingsvragen eerder te herkennen en gericht door te verwijzen. Veel vrijwilligersorganisaties op het gebied van de zorg zijn aangesloten bij Marktplaats Vrijwillige Zorg. Dit vergroot de toegankelijkheid van de afzonderlijke organisaties doordat Marktplaats bekend is bij veel professionele verwijzers. Aanvragen voor een vrijwilliger komen daardoor vaak binnen via zo’n professionele verwijzer of de familie, maar ook wel via cliënten zelf. Wanneer de organisaties met een ondersteuningsaanbod nauw samenwerken met deelgemeentelijke zorg- en welzijnsinstellingen, is doorverwijzing meestal ook gemakkelijker. Zo krijgen de MOTTO-projecten in de deelgemeenten Prins Alexander en IJsselmonde onder andere verwijzingen via het maatschappelijk werk en via de geestelijk verzorger die werkt in een verzorgingshuis. Ook door mond-tot-mond-reclame groeit de bekendheid van de organisaties met een ondersteuningsaanbod. Over het algemeen verwijzen huisartsen niet of nauwelijks door naar organisaties met een ondersteuningsaanbod op het gebied van zingeving. Zoals opgemerkt, worden huisartsen in hun praktijk wel geconfronteerd met patiënten van alle leeftijden en met een verschillende culturele achtergrond die levens- of zingevingsvragen hebben. De door de geïnterviewde huisarts genoemde, in haar praktijk voorkomende zingevingsvragen, hebben onder meer betrekking op het sterven, euthanasie, abortus en rouw. Het is voor de huisarts echter moeilijk om een ‘levensbeschouwelijke diagnose’6 te stellen, de huisarts is immers in de eerste plaats gericht op behandeling van medische klachten. Dit, en ook de onbekendheid met het aanbod aan en de kwaliteit en betrouwbaarheid van de geestelijke ondersteuning zijn redenen voor de het beperkte aantal verwijzingen door huisartsen. Terwijl het spreekuur geestelijke verzorging Levinas in Kralingen mede op initiatief van een huisarts is georganiseerd, wordt er van het inloopspreekuur geen gebruik gemaakt. Dit kan te maken hebben met de hoge drempel van de voormalige locatie van het spreekuur, een verpleeghuis in de wijk. Mogelijk hebben mensen schroom om een verpleeghuis, waar mensen met ernstige beperkingen wonen, binnen te stappen. Anderzijds weten huisartsen
6
36
Diagnose ‘levensbeschouwelijke nood’ : De toestand waarin het individu een feitelijke of dreigende verstoring ervaart in zijn levensovertuiging, die hem kracht, hoop en betekenis geeft in het leven (Bloemers, F., Völlink, P., Hellema, F., Spelt, A. en W. Paans in: Tijdschrift voor de Zorg, nr 7/8: 2008).
vaak niet hoe een patiënt te motiveren om een gesprek met een geestelijk verzorger aan te gaan. Hierdoor blijken Kralingse huisartsen ook nauwelijks te verwijzen naar de geestelijk verzorgers. Door de Kralingse huisartsen en de betrokken geestelijk verzorgers wordt nu onderzocht op welke manier het aanbod dichter bij de hulpvragers kan worden gebracht. Ook kerken en religieus geïnspireerde instellingen zoals bijvoorbeeld Ontmoetingscentrum De Brug in Delfshaven proberen outreachend te werken in de buurt. Zij leggen contact met de moskee en de buurthuizen. Verder wordt er een ontmoetingsruimte opengesteld en kunnen mensen de kerk bezoeken.
4.5
De intake
Wanneer een verzoek om ondersteuning van een oudere is binnengekomen bij een zorg- en welzijnsorganisatie volgt over het algemeen een intakegesprek met een beroepskracht. Deze beroepskracht coördineert vaak de werkzaamheden van de betrokken vrijwilligers. In dit gesprek, bij allochtone ouderen soms gevoerd in het bijzijn van een cultuurtolk, wordt een inschatting gemaakt van de problemen en ondersteuningsbehoefte van een cliënt. Afhankelijk van de zwaarte van de problematiek wordt er doorverwezen naar een geschikte professionele instantie, onderhoudt de beroepskracht zelf het contact met de cliënt of wordt een vrijwilliger ingezet. Mede afhankelijk van de behoefte kan een cliënt ook deelnemen aan activiteiten (uitstapjes), ontmoeting (lotgenotencontact met andere mantelzorgers, Alzheimercafé, een cursus of een gezamenlijke maaltijd), of een gespreksgroep. De inzet van de ondersteuning is vaak om mensen met anderen in contact te brengen en om iemands sociale kring te vergroten. Bij de MOTTO-projecten wordt tijdens het intakegesprek met de beroepskracht de levensloop van de cliënt doorgenomen: Wat waren belangrijke, ingrijpende gebeurtenissen? Ook de verwachtingen van de cliënt over de hulpverlening komen aan de orde, waarna een voorstel tot koppeling met een vrijwilliger wordt gedaan. Bij ernstige problemen blijft soms de beroepskracht betrokken. Een vrijwilliger neemt de tijd om in het persoonlijk contact met de cliënt een vertrouwensrelatie op te bouwen. De inzet van MOTTO is niet specifiek gericht op het vergroten van het sociale netwerk van de cliënt, al kan de cliënt zich door het contact zich soms wel wat opener gaan opstellen. In maatjesprojecten zoals die van de stichting Corridor en de Zonnebloem wordt een vriendschappelijk contact tot stand gebracht tussen een vrijwilliger en een cliënt. Het is hierbij vooral de bedoeling om de sociale kring van een cliënt te vergroten, bijvoorbeeld om de eenzaamheid te verlichten. In het eerste gesprek worden de interessen, de achtergrond en de wensen (huisbezoek, uitstapjes, activiteiten) van de cliënt doorgenomen. Vrijwilligers hebben eenzelfde gesprek, zodat deelnemers en vrijwilligers op overeenkomstige belangstelling gekoppeld kunnen worden. Deelnemer en vrijwilliger ontmoeten elkaar, 37
waarna er een besluit wordt genomen over het al dan niet voortzetten van het maatjescontact. De vrijwilligers worden gedurende het contact met de cliënten begeleid door de beroepskracht of door ervaren vrijwilligers. Bij levensbeschouwelijke en religieuze instellingen lijkt er wat minder sprake van een gestructureerde intake: het geven van aandacht, de zorg voor “de binnenkant” wordt steeds gecombineerd met vormen van materiële, praktische hulp. Wanneer de vertrouwensband groeit, komt men vaker tot een “goed gesprek”. Ook de religieuze instellingen “koppelen” vrijwilligers aan ouderen met een ondersteuningsbehoefte. Ook hier is er altijd een vorm van terugkoppeling en/of intervisie. In ernstige situaties blijft de geestelijk verzorger vaak zelf betrokken.
4.6
De geboden ondersteuning
Zoals uit de enquête en de interviews blijkt, wordt de ondersteuning in veel gevallen geboden door vrijwilligers. De ondersteuning heeft vaak de vorm van één of meer gesprekken tussen een vrijwilliger en een oudere tijdens een huisbezoek. Afhankelijk van de wens van een cliënt kunnen zij ook in contact worden gebracht met anderen. Zo kunnen mantelzorgers deelnemen aan het mantelzorgcafé of een cursus volgen. Vaak wordt geprobeerd om tijdens een paar huisbezoeken mensen te interesseren om deel te nemen bestaande activiteiten of netwerken in de buurt. Ook organiseren sommige instellingen inloopactiviteiten. Aantal en duur van de contacten Behalve bij het MOTTO-project zijn er over het algemeen geen bijzondere richtlijnen over het aantal of de duur van de contacten. De projectleider van MOTTO vertelt dat het contact met de vrijwilliger aanvankelijk 1 keer per 3 à 4 weken plaatsvindt. Na verloop van tijd wordt het contact vaak opgevoerd naar eens in de 2 weken. Te veel contact ineens kan een afschrikkende werking hebben op een geïsoleerde oudere, die dit niet meer gewend is. Het aantal contacten wordt ook aangepast aan de wensen van de ouderen. Ook bij Steunpunt Mantelzorg Hoogvliet gaat men uit van de wensen van een cliënt. Sommigen hebben aan 1 gesprek genoeg, anderen hebben een aantal gesprekken nodig. Er wordt door de organisaties gestreefd naar een duurzame band tussen de oudere cliënt en de vrijwilliger. Steeds dezelfde vrijwilliger gaat op bezoek, zodat ook een vertrouwensrelatie opgebouwd kan worden. Het contact wordt niet verbroken wanneer daar geen aanleiding toe is. Soms kan echter een deelnemer vanwege een terugval in de psychische problemen het contact niet (meer) aan of is er geen ‘klik’ tussen deelnemer en vrijwilliger. In het laatste geval wordt naar een match met een andere vrijwilliger gezocht. In het maatjesproject van stichting Corridor streeft men naar een koppeling van een vrijwilliger en een deelnemer voor
38
de periode van een jaar. Volgens één van de professionals kan het koppelen van een vaste vrijwilliger aan een oudere leiden tot een te sterke hechting en afhankelijkheid Daarom koppelen zij liever meerdere vrijwilligers aan één hulpbehoevende zodat er een netwerk van vrijwilligers rondom die persoon ontstaat. Bij moskeevereniging Birlik zijn de huisbezoeken aan eenzame ouderen vooral bedoeld voor de gezelligheid. Huisbezoeken worden met meerdere vrijwilligers tegelijkertijd afgelegd, in wisselende samenstelling. Hierdoor worden er zelden vertrouwelijke gesprekken gevoerd. Inloopactiviteiten Voor Hindoestaanse ouderen zijn verspreid over de Rotterdamse deelgemeenten diverse inloopprojecten opgezet. Deze inloopprojecten organiseren bijvoorbeeld activiteiten rondom de feestdagen, zoals Holi en Divali. Ouderen kunnen ook dagelijks deelnemen aan verschillende activiteiten en er worden cursussen en uitstapjes georganiseerd. De inloopprojecten vinden plaats bij een regulier verzorgingshuis. Dit dient een tweeledig doel: ouderen raken bekend met de voorzieningen van de voornamelijk ‘witte’ verzorgingshuizen en de verzorgingshuizen leren op hun beurt ook de groep Hindoestaanse ouderen kennen. Aan de projecten is een geestelijk verzorger verbonden die de ouderen kan begeleiden bij zingevingsvraagstukken en/of religieuze vraagstukken. Afsluiting van de ondersteuning Over het algemeen is vooraf niet duidelijk wanneer het contact tussen een oudere en een vrijwilliger/professional wordt afgesloten. Een ondersteuningstraject kan worden afgesloten wanneer de match tussen een oudere en een vrijwilliger niet lekker meer loopt, bij verhuizing naar een verzorgingshuis of natuurlijk bij het overlijden van een cliënt. Vaker ontstaat er een bepaalde mate van vriendschap tussen een vrijwilliger en een oudere waar waarde aan wordt gehecht. Dan is geen aanleiding het contact te beëindigen. De ondersteuning kan worden afgesloten wanneer de oudere daar geen behoefte meer aan heeft. In de praktijk komt het echter vaak voor dat men na verloop van tijd toch weer een beroep doet op de ondersteunende organisatie. Bij het maatjesproject van Corridor wordt de koppeling tussen een deelnemer en een vrijwilliger in principe na een jaar afgesloten. Daarna is men evenwel vrij om nog contact te houden. Ook levensbeschouwelijke en religieuze organisaties hanteren geen termijn voor de door hen geboden ondersteuning. Zij stellen dit afhankelijk van de behoefte van de cliënt en de ernst van de situatie. Sommige organisaties geven wel aan dat zij na verloop van tijd proberen mensen te laten deelnemen aan bestaande activiteiten of netwerken.
39
4.7
Vaardigheden en kwaliteiten van vrijwilligers
Het zijn veelal vrijwilligers die de ouderen met zingevingsvragen ondersteunen. Volgens de geïnterviewde professionals moeten de vrijwilligers over een aantal kwaliteiten beschikken. Zo moeten zij inlevingsvermogen hebben en goed kunnen luisteren. Door meerdere geïnterviewde professionals wordt benadrukt dat het bieden van een luisterend oor één van de belangrijkste aspecten van ondersteuning bij zingeving is. Verder moeten vrijwilligers bereid en in staat zijn tot een langdurig contact met een oudere (bijvoorbeeld voor de periode van een jaar) omdat het tijd vraagt om een vertrouwensrelatie op te bouwen en zingeving bespreekbaar te maken. Ook inlevingsvermogen en interesse in anderen zijn belangrijke eigenschappen van vrijwilligers. Levenservaring en het vermogen op het eigen leven terug te kijken en te reflecteren maken het makkelijker om problemen rond zingeving te herkennen. Tenslotte is het belangrijk dat vrijwilligers sociaal sterk zijn: zij moeten bij vreemden een spreekwoordelijke drempel kunnen overstappen, maar tegelijkertijd ook grenzen kunnen stellen aan de eigen betrokkenheid bij de ouderen. Opleiding en begeleiding van vrijwilligers De aan MOTTO verbonden vrijwilligers kunnen maandelijks een vrijwilligersbijeenkomst bezoeken. Tijdens deze bijeenkomsten komen thema’s op het gebied van zingeving en levensvragen aan de orde, kunnen vrijwilligers hun ervaringen uitwisselen en kan casuïstiekbespreking plaatsvinden. Een aantal MOTTO-vrijwilligers volgt een cursus waarin gespreksvaardigheden kunnen worden geoefend en waarin aan de orde komt wat de ontmoeting voor de vrijwilliger en de ander voor hen betekent. De vrijwilligers van MOTTO lijken beter op hun taak voorbereid te worden dan de kerkelijke vrijwilligers. Over het algemeen is er voor vrijwilligers van levensbeschouwelijke en religieuze organisaties een weinig gestructureerd trainingsprogramma.
4.8
Knelpunten in het bieden van ondersteuning bij zingeving
Door de geïnterviewde professionals werden tal van knelpunten bij de extramurale ondersteuning aan ouderen met zingevingsvragen benoemd. In de eerste plaats is er in de zorg vaak te weinig tijd om problemen rond zingeving bespreekbaar te maken. Naar verwachting zijn er daarom veel ouderen die alleen staan met hun levensvragen of problemen rond zingeving. Bovendien komen eenzame ouderen en mensen die in een isolement verkeren vaak niet zelf naar buiten met een vraag naar ondersteuning, ook hierdoor blijven hun zingevingsproblemen vaak verborgen. Andere knelpunten liggen op het gebied van de beschikbaarheid van vrijwilligers. Mede door de eisen die aan vrijwilligers gesteld worden, zijn er weinig vrijwilligers beschikbaar. Zo moeten vrijwilligers sociaal vaardig zijn, levenservaring hebben en voldoende tijd tot hun 40
beschikking. Volgens de geïnterviewde professionals zijn vrijwilligers vaak oudere mensen die al met pensioen zijn en die zich graag nuttig willen maken. De beschikbare vrijwilligers zijn dus zelf vaak op leeftijd en soms slecht ter been. Velen hebben geen auto waardoor het moeilijk is om ouderen die verder weg wonen te bezoeken. Het is voor autochtone ouderenadviseurs vaak moeilijk om problemen van allochtone ouderen te achterhalen. Redenen die door de geïnterviewde professionals worden genoemd zijn problemen met de taal en het niet delen van de culturele achtergrond. Hierdoor kan er sprake zijn van minder vertrouwen of van misverstanden. Volgens een professional kan de Nederlandse werkwijze ook botsen met de verwachtingen van allochtone ouderen. Autochtone hulpverleners zijn vaak erg direct en resultaatgericht, terwijl allochtone ouderen vaak wat meer tijd nodig om hebben om vertrouwen in de organisatie op te bouwen en hun problemen bespreekbaar te maken. Een aantal geïnterviewden is van mening dat de geestelijke verzorging van allochtone ouderen vraagt om allochtone vrijwilligers en geestelijk verzorgers met cultuurspecifieke kennis. Deze geestelijk verzorgers zijn er te weinig en allochtone vrijwilligers zijn moeilijk bereikbaar. Tenslotte meldt een aantal geïnterviewde beroepskrachten dat sommige problemen, bijvoorbeeld ernstige psychische problematiek, te zwaar is voor de eigen organisatie en de beschikbare (vrijwillige) ondersteuning.
4.9
De ervaringen van de ouderen
In het onderstaande gaan we in op de ervaringen van de geïnterviewde ouderen met de hen geboden ondersteuning bij zingevingsvragen. Zijn de cliënten tevreden met de geboden ondersteuning? Komt deze ondersteuning tegemoet aan hun behoefte? Opvallend is dat vier van de zeven respondenten uit eigen initiatief in contact zijn gekomen met de hen ondersteunende organisaties: twee maal via een advertentie, één maal door deelname aan een cursus (mantelzorg voor dementerenden) en één maal door deelname aan een gespreksgroep. Twee van de geïnterviewde ouderen zijn werkzaam geweest in de hulpverlening/gezondheidszorg, respectievelijk als bedrijfsarts en wijkverpleegkundige. Hierdoor waren zij mogelijk beter in staat de door hen gewenste ondersteuning te vinden. Van twee andere vrouwelijke respondenten is eveneens bekend dat zij voor een lange periode hebben gewerkt. Voor vrouwen van deze generatie is dit helemaal niet vanzelfsprekend. Geen van de geïnterviewden wekte de indruk in een sociaal isolement te verkeren. Sommigen van hen ervaren weliswaar een afnemende mobiliteit door fysieke beperkingen, zij beschikken echter nog wel over een sociaal netwerk. Zo vertellen bijna alle respondenten dat zij een goed contact hebben met hun kinderen. Op één na hebben alle respondenten 41
kinderen die zij regelmatig zien. Sommige respondenten zeggen ook met de kinderen veel lief en leed te delen. Wel geven zij soms aan dat het makkelijker is om over bepaalde zaken met een buitenstaander te praten. Behalve de ondersteuning die zij ontvangen van MOTTO, het Steunpunt Mantelzorg de wijkverpleegkundige en de Hindoestaanse geestelijk verzorger, nemen respondenten ook nog deel aan activiteiten en andere vormen van ondersteuning zoals het Alzheimercafé en een cursus assertiviteit. Bijna allemaal zijn zij lid van een leesclubje, een kaartclubje of het zangkoor en hebben zij contacten in het verzorgingshuis of de flat waarin zij wonen. Eén van de respondenten heeft veel hobby’s zoals tekenen, schilderen en fotografie. Een andere respondent is zeer actief als vrijwilliger bij een mandir en bij een aantal vrijwilligerorganisaties dat zich bezighoudt met de Hindoestaanse cultuur. Andere manieren die de geïnterviewde ouderen aangeven om met levensvragen om te gaan zijn het schrijven van gedichtjes en het eigen levensverhaal in de vorm van een dagboek. Dit helpt hen bij het verwerken van gevoelens. Zonder uitzondering hebben de respondenten vroeger een rijk sociaal leven gehad: zij vertellen soms over al levenslang bestaande vriendschappen. Het feit dat vrienden komen te overlijden of ernstig ziek worden, brengt voor hen veel verdriet met zich mee en roept zingevingsvragen op. Respondenten vertellen dat zij ook al eerder in hun leven zijn geconfronteerd met gebeurtenissen die zingevingsvragen oproepen: het verlies van een kind, het verlies van de moeder op jonge leeftijd, moord op een naaste in haar familie, het verblijf in een Duits concentratiekamp. Zingevingsvragen zijn voor de geïnterviewden dus niet nieuw. Wel vertellen zij dat door de stilte in deze fase van hun leven de vroegere gebeurtenissen als het ware opnieuw naar boven komen. Sommige respondenten gaven aan dat hoe ouder zij worden, hoe meer ze in het verleden leven. Zonder uitzondering zijn de respondenten zeer tevreden over de door hen geboden ondersteuning: blij met de persoonlijke aandacht van de vrijwilliger (over het algemeen hebben zij gedurende minstens een jaar contact), bijna allemaal spreken zij over de persoonlijke klik met de vrijwilliger en het feit dat diepgaander gesprekken mogelijk zijn, gedeelde interesses. De aandacht die MOTTO besteedt aan de match werpt zijn vruchten af. Respondenten hadden soms een uitgesproken reden om geen ondersteuning te zoeken bij de kerk. Zo was één van de respondenten weliswaar streng kerkelijk opgevoed, maar had zij nu een afkeer van de kerk. Twee andere respondenten kijken nog wel naar kerkdiensten op de tv en bidden zelf nog wel, maar bezoeken de kerk niet meer. Soms omdat zij zich niet meer aangesproken voelen door het instituut van de kerk. Een andere respondent vindt juist veel steun in zijn geloof en de bezoeken aan de mandir.
42
4.10
Conclusies met betrekking tot het aanbod
Zingevingsvragen komen vaak, maar niet uitsluitend, voor in combinatie met sociaal isolement of eenzaamheid. Doordat geïsoleerde ouderen zich steeds verder uit de samenleving terugtrekken, blijven hun problemen voor de buitenwereld relatief onzichtbaar. De levensvragen van geïsoleerde ouderen kunnen erg op de voorgrond treden, juist omdat zij niet beschikken over een sociaal netwerk waaraan zij steun kunnen ontlenen. De ondersteuningsbehoefte kan daarom ook dringend zijn. De zorg- en welzijnsorganisaties met een specifiek ondersteuningsaanbod doen veel moeite om hun aanbod onder de aandacht te brengen, zowel bij verwijzers als bij potentiële cliënten. Ook religieuze instellingen proberen outreachend te werken om ook wijkbewoners en niet-leden met hun aanbod in contact te brengen. Ondanks deze inspanningen wordt vermoedelijk slechts een beperkt aantal hulpvragers bereikt. De geboden ondersteuning, ook van de kerkelijke organisaties, is vaak een mengeling van praktische hulp en geestelijke steun. De MOTTO-projecten in de deelgemeenten IJsselmonde en Prins Alexander en het Levinas-project in deelgemeente Kralingen-Crooswijk richten zich met hun dienstverlening uitsluitend op ondersteuning bij levensvragen. Ook van de Rotterdamse Steunpunten Mantelzorg is geestelijke ondersteuning van mantelzorgers een belangrijke taak. Een belangrijke kracht van MOTTO in Prins Alexander en IJsselmonde is dat de projecten zijn ingebed in deelgemeentelijke samenwerkingsverbanden, waardoor professionals gemakkelijker doorverwijzen. Dit geldt ook voor de Steunpunten Mantelzorg. Niet alleen ouderen hebben zingevingsvragen, maar in de praktijk helpen veel organisaties toch vooral deze groep. Zingevingsvragen van Hindoestaanse en Marokkaanse ouderen hangen vaak samen met hun migratie-achtergrond. Volgens de professionals vraagt de geestelijke verzorging van allochtone ouderen om allochtone vrijwilligers en geestelijk verzorgers met cultuurspecifieke kennis. Deze geestelijk verzorgers zijn er te weinig en er lijken ook nauwelijks allochtone vrijwilligers beschikbaar. Het beeld van de door ons geïnterviewde ouderen die een vorm van ondersteuning bij levensvragen ontvangen, komt niet overeen met dat van de in de literatuur beschreven sociaal geïsoleerde ouderen. De geïnterviewden hebben weliswaar te maken met toenemende beperkingen en verlies, zij beschikken echter (nog) wel over een sociaal netwerk. Het bestaande aanbod bereikt dus in de eerste plaats een groep redelijk zelfredzame ouderen en niet diegenen die vanwege hun sociaal isolement veel behoefte zouden kunnen hebben aan geestelijke ondersteuning. De respondenten zijn zonder uitzondering erg tevreden over de hen geboden ondersteuning. Zij waarderen de aandacht van de vrijwilliger en zijn blij met de mogelijkheid om diepgaander
43
gesprekken te kunnen voeren over onderwerpen die met kinderen of andere naasten soms moeilijker bespreekbaar zijn.
44
5
De beantwoording van de onderzoeksvragen 5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk zullen wij de belangrijkste bevindingen uit ons onderzoek samenvatten en de onderzoeksvragen beantwoorden. Om een goed beeld te kunnen schetsen van de aard en omvang van de ondersteuningsbehoefte van zelfstandig wonende Rotterdamse ouderen met zingevingsvragen zou een uitgebreid onderzoek onder deze doelgroep nodig zijn geweest. Een dergelijk grootschalig onderzoek was binnen de beschikbare tijd en met de beschikbare middelen niet haalbaar. Daarom richt onderhavig onderzoek zich in de eerste plaats op het in kaart brengen van het in Rotterdam beschikbare ondersteuningsaanbod bij zingevings- en levensvragen ten behoeve van zelfstandig wonende ouderen vanaf 65 jaar. Wel is een voorzichtige schatting gemaakt van de omvang van de ondersteuningsbehoefte bij zingeving van ouderen. In de tekst van de motie ‘Begeleiding bij zingeving en levensvraagstukken’ (Raadsstuk 2008, nummer 1690) wordt verondersteld dat het gemis aan ondersteuning bij zingevings- en levensvragen kan leiden tot eenzaamheid, sociaal isolement en depressies bij ouderen. Op basis van ons onderzoek stellen wij dat niet zozeer het ontbreken van specifieke ondersteuning bij zingeving leidt tot sociaal isolement, eenzaamheid en depressies. Echter, door het beperkte sociale netwerk van ouderen in isolement en de daarmee samenhangende beperkte mogelijkheden tot het genereren van sociale steun in de brede zin van het woord, kunnen hun levensvragen erg op de voorgrond treden en kan hun ondersteuningsbehoefte op dit gebied dringend zijn. Door de kenmerken van de doelgroep kwetsbare ouderen in combinatie met de kenmerken van het beschikbare ondersteuningsaanbod, bereikt het beschikbare aanbod op dit moment nauwelijks de groepen ouderen die de ondersteuning waarschijnlijk het hardst nodig hebben. Het gaat om sociaal geïsoleerde ouderen, allochtone ouderen en oudere mantelzorgers. In het onderstaande zullen wij de afzonderlijke onderzoeksvragen één voor één beantwoorden.
45
5.2
Beantwoording van de onderzoeksvragen
Zingevings- of levensvragen komen onder mensen van alle leeftijden voor. Ieder mens wordt er in de loop van zijn/haar leven mee geconfronteerd. Specifieke thema’s die bij ouderen vaak levensvragen oproepen zijn het omgaan met ziekte en toenemende afhankelijkheid, het omgaan met verdriet en rouw, het terugkijken op het eigen leven en het gebrek aan een zinvolle dagbesteding. In de literatuur en door professionals wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen ‘diepgaande’, existentiële levensvragen en alledaagse zingevingsvragen. Existentiële zingevingsvragen hebben te maken met het zoeken naar de zin van het leven in zijn geheel. Ze kunnen gaan over zaken zoals de dood of de zin van het lijden. De alledaagse zingeving heeft betrekking op bezigheden waarmee mensen betekenis geven aan hun dagelijks leven. Bij veel ouderen zijn deze, voorheen vaak vanzelfsprekende activiteiten, zoals het bezoeken van familie of vrienden of het voor anderen zorgen, weggevallen. Hierdoor ervaren zij een gebrek aan een betekenisvolle dagbesteding. In de praktijk lopen deze twee soorten levensvragen vaak in elkaar over. Levensvragen beperken zich niet tot religieuze of spirituele zaken en zijn individueel van aard. Bij de formulering ervan en het omgaan ermee spelen religie, cultuur of levensbeschouwing een belangrijke rol. Welke ouderen hebben behoefte aan ondersteuning bij zingeving? Bij kwetsbare ouderen treden de zingevings- of levensvragen vaak meer op de voorgrond. Er zijn verschillende factoren die bijdragen aan de kwetsbaarheid van ouderen. In de eerste plaats sociaal isolement en eenzaamheid. Ouderen die in een isolement verkeren of eenzaam zijn hebben beperkte mogelijkheden tot het genereren van sociale steun. Van alle 65-plussers is 12% sociaal geïsoleerd. Deze ouderen trekken zich steeds verder terug uit de samenleving, waardoor hun (zingevings)problemen relatief onzichtbaar blijven. Verder zijn allochtone ouderen in een aantal opzichten kwetsbaarder dan autochtone ouderen: zij zijn over het algemeen financieel minder draagkrachtig, wonen vaak in kwalitatief slechtere woningen (vooral in de grote steden), rapporteren een slechtere gezondheid en maken minder gebruik van verzorgingshuizen en de thuiszorg. Ook deze factoren kunnen ertoe bijdragen dat zingevingsvragen dringend worden. Iets minder dan 20% van alle Rotterdamse 65-plussers is van allochtone afkomst. Een derde groep van kwetsbare ouderen die die hulp bij zingevingsvragen nodig kan hebben, zijn de oudere mantelzorgers. Door hun zorgtaak komen mantelzorgers vaak niet toe aan de eigen levensvragen. Zingevingsvragen van de mantelzorger kunnen te maken hebben met het behoud van levenslust bij de zware zorgtaak, het eigen leven dat in de war is of onzekerheid over de toekomst. Oudere mantelzorgers zijn kwetsbaarder dan jonge mantelzorgers omdat zij zelf ook lichamelijke gebreken kunnen hebben. 14% van alle ouderen (60-plus) in Nederland is mantelzorger.
46
De kwetsbaarheid van deze drie groepen ouderen maakt dat hun zingevingsvragen erg op de voorgrond kunnen treden. De behoefte aan ondersteuning kan hierdoor dringend zijn. Hoe groot is volgens de sleutelinformanten de behoefte van ouderen aan geestelijke verzorging en ondersteuning bij levensvragen? Op basis van dit onderzoek kunnen wij geen uitspraken doen over de omvang en de aard van de ondersteuningsbehoefte van ouderen bij zingevingsvragen. Op basis van de literatuurscan en de interviews met professionals kunnen we wel zeggen, dat er bepaalde groepen kwetsbare ouderen zijn, bij wie zingevingsvragen waarschijnlijk erg op de voorgrond treden en die daardoor een dringende behoefte aan ondersteuning kunnen hebben. Het gaat met name om sociaal geïsoleerde ouderen, bepaalde groepen allochtone ouderen en oudere mantelzorgers. Wanneer we ervan uitgaan dat 12% van de ouderen sociaal geïsoleerd is, gaat dat in Rotterdam om 10.104 ouderen. 15.987 Rotterdamse ouderen zijn van allochtone afkomst (ongeveer 20% van alle 65-plussers) en ongeveer 12.000 Rotterdamse ouderen verrichten mantelzorg (14% van de 60-plussers). Uit de interviews met zowel de professionals van de zorg- en welzijnsorganisaties als van de religieuze instellingen, blijkt dat ouderen met zingevingsvragen moeilijk te bereiken zijn. Zij vermoeden een grote verborgen vraag van ouderen naar ondersteuning bij zingevingsproblemen. Bovendien wijst dit onderzoek uit dat het bestaande ondersteuningsaanbod in de eerste plaats een groep redelijk zelfredzame ouderen bereikt. Welke ondersteuning is nodig op het gebied van levensvragen bij ouderen? Bij het beantwoorden van deze onderzoeksvraag baseren wij ons op de gegevens uit de literatuur en op de interviews met de professionals omdat wij geen behoefteonderzoek onder ouderen hebben gedaan. Het ontstaan van levensvragen moet bezien worden in de context van het dagelijks leven waarin ouderen met verschillende zaken worden geconfronteerd: ziekte, verlies, eenzijdige afhankelijkheid, maar ook: het gebrek aan een zinvolle dagbesteding. Vanuit die diverse achtergrond van het onstaan van zingevingsvragen, kan de behoefte aan ondersteuning ook verschillend zijn. Bovendien is de manier waarop ouderen zingevingsvragen formuleren, mede afhankelijk van hun culturele achtergrond, hun levensbeschouwing en de wijze waarop hun leven verlopen is. De vraag is of ouderen allemaal behoefte hebben aan dezelfde vorm van ondersteuning op het gebied van levens- of zingevingsvragen. Het ligt meer voor de hand dat zij behoefte hebben aan één of meer verschillende vormen van ondersteuning, zoals een gestructureerde dagbesteding en/of de mogelijkheid tot ontmoeting en ‘geestelijke’ ondersteuning in de vorm van gesprekken. Uit de literatuur en de interviews blijkt dat er verschillende vormen van ondersteuning bij zingevingsvragen mogelijk zijn, zoals bezoek van en gesprekken met
47
vrijwilligers, lotgenotencontact en praktische ondersteuning. Omdat zingevingsvragen zo sterk samenhangen met sociaal isolement, wordt in de ondersteuning ook vaak ingezet op het vergroten van de sociale kring. Verder is ondersteuning bij zingeving vaak een (impliciet) aspect van andere vormen van zorg, bijvoorbeeld van de individuele begeleiding. Het is van belang dat in de hulp- en dienstverlening aan ouderen voldoende tijd beschikbaar is omdat zingevingsvragen meestal pas aan de orde komen in een wat langduriger en vertrouwelijker contact. Dit gegeven staat haaks op de bezuinigingen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten waardoor veel zorgverleners juist minder tijd en aandacht kunnen besteden aan levensvragen of een vertrouwelijk gesprek. Vanwege de aard van bepaalde zingevings- of levensvragen, die bijvoorbeeld kunnen gaan over de dood, de doodswens of bepaalde zaken uit het verleden, is het verder belangrijk wanneer mensen hierover kunnen praten met iemand van buiten de eigen (familie)kring. De ervaring met het bestaande ondersteuningsaanbod wijst uit dat de dit aanbod in de eerste plaats een groep redelijk zelfredzame ouderen bereikt en niet diegenen die vanwege hun sociaal isolement veel behoefte zouden kunnen hebben aan geestelijke ondersteuning. Dit betekent dat aanbieders zich in hun werkwijze intensiever moeten richten op de tot nu toe onbereikte groepen. Gezien de omvang van de groep kwetsbare ouderen is de potentiële vraag naar ondersteuning vermoedelijk vele malen groter dan het beschikbare aanbod. Hoe ziet het Rotterdamse ondersteuningsaanbod bij zingevingsvragen van ouderen eruit? Ondersteuning bij zingevingsvragen wordt geboden door zorg- en welzijnsorganisaties en levensbeschouwelijke organisaties. In deze organisaties werken professionals samen met vrijwilligers aan ondersteuning bij zingeving. De beroepskracht coördineert vaak de werkzaamheden van de betrokken vrijwilligers en begeleidt hen. De geboden ondersteuning van zowel de welzijnsorganisaties als de religieuze instellingen is vaak een mengeling van praktische hulp zoals een maaltijd, hulp bij het invullen van formulieren of begeleiding bij ziekenhuisbezoek en ondersteuning in de vorm van huisbezoeken waarin ruimte is voor een vertrouwelijk gesprek. MOTTO, de Rotterdamse Steunpunten Mantelzorg en het Levinas-project bieden expliciet geestelijke ondersteuning bij zingevingsproblemen aan. De ondersteuning wordt geboden door een geestelijk verzorger, een andere professional of een vrijwilliger. Tijdens het intakegesprek bij MOTTO komen ook de verwachtingen van de cliënt over de hulpverlening aan de orde. Verder zijn de MOTTO-vrijwilligers door scholing en begeleiding goed op hun taak voorbereid. Een goede voorbereiding vergroot hun betrokkenheid en maakt dat zij in staat zijn gesprekken over zingeving daadwerkelijk aan te gaan.
48
Bij levensbeschouwelijke en religieuze instellingen lijkt er wat minder sprake van een gestructureerde intake: het geven van aandacht, de zorg voor “de binnenkant” wordt vaak gecombineerd met vormen van praktische hulp. Wanneer de vertrouwensband groeit, komt men vaker tot een “goed gesprek”. In deze context is het aanbod van geestelijke ondersteuning onduidelijker dan bij de instellingen die zich uitsluitend op geestelijke ondersteuning richten: de geestelijke of de vrijwilliger schat tijdens het contact met de oudere in waaraan hij/zij het meest behoefte lijkt te hebben, daarbij aansluitend bij de nood die men tegenkomt. Ook de levensbeschouwelijke en religieuze instellingen “koppelen” vrijwilligers aan ouderen met een ondersteuningsbehoefte. Ook hier is er altijd een vorm van terugkoppeling en/of intervisie. In ernstige situaties blijft de geestelijke vaak zelf betrokken. Naast het hierboven beschreven aanbod is er ook een alternatief circuit van traditionele genezers actief die volksgeloof mengen met religieuze elementen. Hoe groot is de capaciteit van de bestaande Rotterdamse projecten? Aan hoeveel ouderen wordt hulp geboden? Is er sprake van een wachtlijst? De meeste organisaties bleken slecht in staat aan te geven hoeveel ouderen zij daadwerkelijk ondersteunen bij zingeving. Mogelijk heeft dit te maken met het feit dat geestelijke ondersteuning vaak wordt gecombineerd met andersoortige, (praktische) hulp. Geestelijke ondersteuning is dan een niet benoemd – mogelijk ook niet geregistreerd – aspect van andere hulpverlening. Verder bestaat het vermoeden dat niet alle huisbezoeken van kerkelijke vrijwilligers worden geregistreerd7. Hierdoor is het onduidelijk hoeveel ouderen daadwerkelijk geestelijke ondersteuning ontvangen. Het bereik van organisaties die zich uitsluitend op geestelijke ondersteuning richten is wel inzichtelijk. Levinas heeft gedurende de projectperiode nauwelijks hulpvragers bereikt. Dit heeft te maken met de wederzijdse onbekendheid van huisartsen en geestelijk verzorgers, waardoor er niet doorverwezen wordt. MOTTO Prins Alexander heeft in 2009 met 50 cliënten contact onderhouden, met 34 van hen bestaat er aan het eind van 2009 een intensief contact (MOTTO Prins Alexander Jaarverslag 2009). Bij MOTTO IJsselmonde waren er in 2009 36 nieuwe aanmeldingen en 21 ‘lopende matches’ aan het eind van dat jaar (Jaarverslag MOTTO IJsselmonde 2009). Het Steunpunt Mantelzorg Hoogvliet ondersteunt ongeveer 100 mantelzorgers per jaar. Niet al deze cliënten zijn ouder dan 65 jaar, een grote groep wel8.
7 8
Dit is de ervaring van de deelnemers aan de begeleidingscommissie. Wij beschikken niet over de registraties van alle Rotterdamse Steunpunten Mantelzorg. 49
Afgezet tegen de omvang van de vermoedelijk verborgen vraag naar ondersteuning bij zingeving van de Rotterdamse kwetsbare ouderen is het bereik van het bestaande ondersteuningsaanbod bij zingeving beperkt te noemen. De geïnterviewde professionals hebben niet aangegeven dat er op het moment van het onderzoek sprake was van wachtlijsten. Wel gaven zij vaker aan dat zij moeite hebben om (geschikte) vrijwilligers te vinden. Een gebrek aan geschikte vrijwilligers beperkt de capaciteit/inzet van het bestaande aanbod. De komende jaren zal de groep allochtone ouderen groter worden. Er is juist gebrek aan allochtone vrijwilligers. Ook door de bezuinigingen op de AWBZ-gefinancierde functie ‘begeleiding’ kan de (geestelijke) ondersteuning van zelfstandig wonende ouderen nog meer onder druk komen te staan. Gecombineerd met het gegeven dat er vermoedelijk sprake is van een grote verborgen vraag naar ondersteuning bij zingeving, kan geconcludeerd worden dat de bestaande capaciteit onvoldoende is om de gehele groep ouderen met zingevingsvragen – ook degenen die tot nu toe niet bereikt worden - ondersteuning te bieden. Welke knelpunten zijn er in de ondersteuning aan ouderen met zingevingsvragen? In de eerste plaats blijven de zingevingsvragen en de ondersteuningsbehoefte van kwetsbare ouderen vaak onopgemerkt. Dit heeft enerzijds te maken met kenmerken van de doelgroep. Bij kwetsbare ouderen is de draaglast groter dan de draagkracht. Door het ontbreken van een sociaal netwerk zijn zij niet in staat sociale steun te genereren. Hoe langer het isolement duurt, hoe moeilijker het wordt om de situatie te doorbreken. Ouderen die in een dergelijk isolement verkeren zijn weinig assertief en gaan zelf niet actief op zoek gaan naar ondersteuning. Anderzijds bereikt het bestaande ondersteuningsaanbod diegenen voor wie het bedoeld is vaak niet. Dit heeft verschillende redenen. Zo ontbreekt het professionals vaak aan tijd om een vertrouwensband op te bouwen om zingeving bespreekbaar te maken. Autochtone professionals, hebben vanwege de taal en de andere culturele achtergrond moeite om (zingevings)problemen van allochtone ouderen te achterhalen. Ook huisartsen die in hun praktijk met zingevingsvragen worden geconfronteerd, blijken - om verschillende, eerder genoemde redenen - nauwelijks te verwijzen naar geestelijk verzorgers. Verder zijn er onvoldoende extramuraal werkende geestelijk verzorgers beschikbaar omdat de financiering niet geregeld is. Geestelijke verzorging voor zelfstandig wonende ouderen is niet geregeld in een wet waarop ouderen aanspraak kunnen maken. De capaciteit van het ondersteuningsaanbod is eveneens beperkt doordat het – vanwege de eisen die aan vrijwilligers worden gesteld – moeilijk is om geschikte vrijwilligers te vinden. De ondersteuning van allochtone ouderen vraagt volgens sommige respondenten om allochtone vrijwilligers, terwijl deze vrijwilligers nauwelijks beschikbaar zijn. Er zijn te weinig geestelijk verzorgers met cultuurspecifieke kennis.
50
Tenslotte is de potentiële vraag naar ondersteuning waarschijnlijk veel groter dan het beschikbare aanbod. Welke zingevings- en levensvragen hebben ouderen zelf en wat is hun behoefte aan ondersteuning? Zijn zij tevreden over de aan hen geboden ondersteuning? Sluit het bestaande aanbod aan bij de behoefte van ouderen? De geïnterviewde ouderen werden ondersteund door MOTTO, door een Steunpunt Mantelzorg, door een wijkverpleegkundige en door de geestelijk verzorger verbonden aan het inloopproject voor Hindoestaanse ouderen. Wij zijn niet in contact gekomen met ouderen die ondersteund worden door een levensbeschouwelijke of religieuze instelling. De geïnterviewde ouderen wekten niet de indruk in een sociaal isolement te verkeren. Behalve de ondersteuning bij zingeving, namen zij ook deel aan andere vormen van ondersteuning en andere sociale activiteiten. Drie van de zeven respondenten zijn uit eigen initiatief in contact gekomen met de hen ondersteunende organisatie. Zonder uitzondering zijn de geïnterviewde ouderen zeer tevreden over de hen geboden ondersteuning: zij zijn blij met de persoonlijke aandacht van de vrijwilliger of de beroepskracht, met wie het ‘klikt’ en met wie diepgaande gesprekken mogelijk zijn. Een respondent die ondersteuning kreeg van MOTTO was tevreden over het feit dat de vrijwilliger aan huis komt en dat zij niet bij ‘een instantie’ hoeft aan te kloppen. Juist vanwege het feit dat de door ons geïnterviewde ouderen behoorlijk zelfredzaam zijn – zij zijn in staat gebleken een voor hen geschikte vorm van ondersteuning bij zingeving te vinden – lijken zij niet representatief voor de grote groep kwetsbare ouderen met zingevingsvragen. Omdat wij slechts een beperkt aantal ouderen die ondersteuning krijgen bij hun zingevingsvragen hebben kunnen interviewen - bovendien een behoorlijk zelfredzame groep - hebben wij geen inzicht verkregen in de aard van de ondersteuningsbehoefte van de gehele groep kwetsbare ouderen. We hebben echter gezien dat levensvragen individueel van aard zijn en dat de manier waarop men met zingeving omgaat, mede wordt bepaald door iemands levensbeschouwelijke en culturele achtergrond. Het ligt daarom voor de hand dat er behoefte is aan een breed ondersteuningsaanbod, van activiteiten, tot mogelijkheden om anderen te ontmoeten, tot gesprekken met een vrijwilliger of geestelijk verzorger.
5.3
Aanbevelingen
Bij ouderen in sociaal isolement, allochtone ouderen en oudere mantelzorgers treden zingevingsvragen vaak op de voorgrond en kan de behoefte aan ondersteuning dringend zijn. Deze groepen worden met het bestaande ondersteuningsaanbod niet of nauwelijks bereikt. 51
De gemeente heeft in het kader van de Wmo de verantwoordelijkheid om een samenhangende sociale infrastructuur te bieden (‘de basis op orde’). Zorg en ondersteuning op diverse levensgebieden moeten beschikbaar en bereikbaar zijn voor alle Rotterdammers, ook voor de kwetsbare ouderen onder hen. Deze zorg en ondersteuning kunnen worden geboden door verschillende partijen, door mantelzorgers, buren, vrijwilligers, maar ook door professionele zorg- en welzijnsorganisaties. De rol van de gemeente is vooral het stimuleren en faciliteren van de totstandkoming van deze formele en informele netwerken. Ondersteuning aan ouderen met zingevingsproblemen zou een vanzelfsprekend onderdeel moeten vormen van de sociale infrastructuur omdat sociaal en geestelijk welbevinden belangrijke determinanten zijn voor het behoud van een goede kwaliteit van leven. Het is daarom in het kader van de totstandkoming van woon-zorg-arrangementen van belang om de aandacht behalve op de fysieke toegankelijkheid eveneens te vestigen op de sociale toegankelijkheid van de dienstverlening aan ouderen. Belemmeringen voor ouderen om deel te nemen aan activiteiten zouden zoveel mogelijk weggenomen moeten worden. Zo zouden, behalve de ouderen zelf, ook professionals en vrijwilligers het initiatief moeten nemen om in contact te komen met de ouderen. In verband met de verschillende context waarin zingevingsvragen opkomen – zoals we hebben gezien spelen de culturele achtergrond, religie, gezondheid en allerlei individuele factoren daarbij een rol – is diversiteit in het aanbod van belang. Er zou een breed aanbod van verschillende soorten activiteiten beschikbaar moeten zijn, van inloop en ontmoeting, tot lotgenotencontact, ondersteuning van mantelzorgers, maatjesprojecten tot huisbezoeken, zodat er voor de ouderen met verschillende ondersteuningsbehoeften daadwerkelijk een aanbod is. In samenspraak met allochtone (levensbeschouwelijke en religieuze) organisaties zou het aanbod voor allochtone ouderen verder ontwikkeld kunnen worden. Zoals beschreven kunnen wij op basis van dit onderzoek geen uitspraken doen over de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van Rotterdamse ouderen met zingevingsvragen. Er is ook nog weinig bekend over de mogelijk specifieke ondersteuningsbehoefte van allochtone ouderen. Een grootschaliger onderzoek op dit gebied, met daarbij aandacht voor de specifieke situatie van de verschillende groepen allochtone ouderen is daarom gewenst. Bij het vergroten van de toegankelijkheid van een ondersteuningsaanbod is de signaleringsfunctie van groot belang. Voor ouderen vervullen huisartsen een belangrijke signalerende rol. Tot nu toe wordt er door wederzijdse onbekendheid van huisartsen en geestelijk verzorgers weinig doorverwezen naar het beschikbare aanbod van geestelijke ondersteuning bij zingeving. Het verdient daarom aanbeveling om - zoals in het kader van het Levinas-project is voorgesteld - een verwijsmodule ‘geestelijke of levensbeschouwelijke nood’ te ontwikkelen. De betrokken huisartsen en geestelijk verzorgers leren elkaar gaandeweg dit traject beter kennen, bovendien wordt ‘jargon’ gevonden om geestelijke nood met patiënten bespreekbaar te maken, waardoor huisartsen uiteindelijk makkelijker zullen kunnen doorverwijzen. 52
In navolging van het inititief in Kralingen zou ook in andere Rotterdamse wijken en buurten het thema van ‘ouderen en zingeving’ bespreekbaar moeten worden gemaakt tussen huisartsen en geestelijk verzorgers. De gemeente zou de kennismaking kunnen initiëren, zodat op termijn – wanneer de verwijsmodule ‘levensbeschouwelijke nood’ ter beschikking komt - er een platform is om met het gebruik van deze module ervaring op te doen. Een knelpunt bij het ontwikkelen van de verwijsmodule is het ontbreken van financiering voor de inzet van de geestelijk verzorgers. De gemeente zou bij de zorgverzekeraars kunnen bepleiten dat ondersteuning bij zingevingsproblemen deel gaat uitmaken van het (aanvullende) verzekerde zorgpakket. Eveneens in het kader van het versterken van de signaleringsfunctie zouden alle vrijwilligers die met ouderen te maken hebben, een scholing of training op het gebied van het thema ‘zingeving’ aangeboden moeten krijgen. Hierdoor leren zij zingevingsproblemen beter te herkennen en bespreekbaar te maken. Mede door de lage respons van de levensbeschouwelijke en religieuze organisaties op de enquête wordt de indruk bevestigd dat er weinig contact bestaat tussen de lokale overheid en levensbeschouwelijke organisaties. Blijkbaar voelen levensbeschouwelijke en religieuze organisaties zich niet erg betrokken bij het beleid van de lokale overheid. Dit lijkt ons een gemiste kans, juist omdat levensbeschouwelijke en religieuze organisaties zich in toenemende mate – net als de lokale overheid - ook richten op versterken van sociale contacten in buurten en wijken. De gemeente zou in gesprek met de levensbeschouwelijke en religieuze organisaties kunnen onderzoeken op welke manier het gezamenlijke doel – het versterken van de sociale structuur om steun voor de zwakkeren in de samenleving te borgen – dichterbij gebracht kan worden. Levensbeschouwelijke en religieuze organisaties hebben een meer ‘impliciet’ aanbod op het gebied van ondersteuning bij levensvragen: de geestelijke ondersteuning wordt gecombineerd met vormen van praktische steun. Op het gebied van de geestelijke ondersteuning probeert men aan te sluiten bij de geestelijke nood die zij op dat moment tegenkomen. Hierdoor blijft onduidelijk of dit ook het soort ondersteuning is waaraan de oudere behoefte heeft. Het lijkt raadzaam om, ook bij levensbeschouwelijke en religieuze ondersteuning – in navolging van MOTTO - de behoefte en de verwachtingen van de oudere bespreekbaar te maken. Verder lijken kerkelijke vrijwilligers minder goed voorbereid op het aangaan van een gesprek over levensvragen. Zonder een dergelijke voorbereiding is het voor vrijwilligers vaak moeilijk om het ‘echte gesprek’ – over de zingevingsvragen waar de cliënt mee bezig is – aan te gaan. Het is raadzaam bij kerkelijke vrijwilligers na te gaan of en welke behoefte er is aan scholing, bijvoorbeeld op het gebied van gespreksvaardigheden of rond het thema van de ontmoeting met de ander. Bij het inzetten van training is een aandachtspunt om te bekijken welke expertise er al is – bijvoorbeeld de door MOTTO op gebouwde deskundigheid - en hoe 53
deze expertise voor een bredere groep ingezet kan worden. Bijzondere aandacht moet worden gevraagd voor het overdragen van deskundigheid voor de ondersteuning van mensen met psychische problemen. Tenslotte, met de komst van de Wmo wordt in toenemende mate een beroep gedaan op vrijwilligers. De gemeente doet er goed aan om in samenspraak met zorg- en welzijnsorganisaties, met religieuze en levensbeschouwelijke organisaties en met vrijwiligersorganisaties na te denken over de rol van vrijwilligers, onder meer op het gebied van ondersteuning bij levens- en zingevingsvragen. Hoe geïnstitutionaliseerd kunnen en willen vrijwilligers werken? Het is van belang dat de gemeente en de organisaties op dit gebied wederzijds hun verwachtingen uitspreken en dat duidelijk wordt welke ondersteuning organisaties nodig hebben om in de toekomst de vrijwillige inzet te behouden, ook voor de ondersteuning aan ouderen met zingevingsvragen.
54
Literatuurlijst AWBZ (2009) Beleidsregels Indicatiestelling www.rijksoverheid.nl Begemann, C., W. van Lier (2006) Ouderen en levensvragen. Interviews met deskundigen. NIZW Zorg: Utrecht Bloemers, F., P. Völlink, F. Hellema, A. Spelt en W. Paans (2008): De richtlijn Levensbeschouwelijke Nood wordt ter verkrijging van landelijke erkenning onderbouwd met evidence. Een bijdrage met de resultaten van een deelstudie. In: Tijdschrift voor Verpleegkundigen , nr. 7-8 Boer, A. de, M. de Klerk (2006) Wat doen oudere mannen en vrouwen aan informele zorg? In: Altijd een antwoord. SCP-Nieuwjaarsuitgave (p.154-158) Den Haag: SCP Boer, A. de, M. Broese van Groenou & J. Timmermans (2009) Mantelzorg : een overzicht van de steun van en aan mantelzorgers in 2007 Den Haag:SCP Canatan, K., C.H. Oudijk & A. Ljamai (2003) De maatschappelijke rol van de Rotterdamse moskeeën. Rotterdam: Centrum voor Onderzoek en Statistiek Castillo Guerra, J., M. Glashouwer & J. Kregting (2008) Tel je zegeningen. Het maatschappelijk rendement van christelijke kerken in Rotterdam en hun bijdrage aan de sociale cohesie. Nijmegen: NIM CBS Statline (2009) Cuijpers, M., C. Begemann (2007) Omgaan met levensvragen in zorg en welzijn. Vilans: Expertisenetwerk Levensvragen en Ouderen Ergun, C., M. Bik & C. Stolk (2007) Bevolkingsprognose Rotterdam 2025 Rotterdam: COS Fokkema, T., P.A. Dykstra (2009), De aanpak van eenzaamheid; feiten en misverstanden. Demos, bulletin over bevolking en samenleving jrg. 25 (3): (p. 5-8). Hoffer, C.B.M. (2005), Allochtone ouderen: de onverwachte oude dag in Nederland. In: Onzichtbaar- onmisbaar: ouderen in Rotterdam, essays, cahier 4 (p. 7 – 30). Rotterdam: Stedelijke Adviescommissie Ouderenbeleid
55
Hortulanus, R., A. Machielse & L. Meeuwesen, (2003): Sociaal isolement. Een studie over sociale contacten en sociaal isolement in Nederland. Den Haag: Elsevier Overheid. Kraal, K., R. Wolff (2005), Zorg voor ons. Een onderzoek naar Marokkaanse ouderen en zorg. Amsterdam: Aksant Machielse, A. (2006): Sociaal isolement bij ouderen. In: Geron, Tijdschrift over ouder worden en maatschappij, nr. 2 Meyboom, J. (2003), Oudere migranten hebben geen nieuw aanbod nodig. Ouderenzorg, 4, (p. 22-23). Rikkers, C. (2007) De onverslijtbare mantel: zingeving in de mantelzorg. Amsterdam: Protestantse Diaconie Amsterdam Schellekens, H. (2009): Samen uit Samen thuis. Cliëntenmonitor langdurige zorg. Onderzoek naar de gevolgen van de pakketmaatregelen AWBZ voor oudere migranten die gebruik maken van dagactiviteiten. Capelle aan den IJssel: Bureau BROM Schellingerhout, R. (2004): Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau Schellingerhout, R. (2004) Cijfferrapport Allochtone Ouderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau Schellingerhout, R. & M. Paling (2005): Meer aandacht nodig voor positie allochtone ouderen. Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, jrg. 59, nr. 1-2, (p. 34-35). Tilburg, T. van, J. de Jong-Gierveld (red.) (2007): Zicht op eenzaamheid. Achtergronden, oorzaken en aanpak. Assen: Van Gorcum Timmermans J., A. de Boer & J. Iedema (2005): De mantelval: over de dreigende overbelasting van de mantelzorger. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau Wilt, G. H. van der, (2009): Rotterdammers over de gemeentelijke dienstverlening: resultaten uit de Omnibusenquête 2009. Rotterdam: Centrum voor Onderzoek en Statistiek Yerden I. (2004): Blijf je in de buurt? Zorg bij zorgafhankelijke Turkse ouderen. Amsterdam: Aksant
56
Zock, H. (2007): Niet van deze wereld? Geestelijke verzorging en zingeving vanuit een godsdienstpsychologisch perspectief. Tilburg: KSGV
57
Bijlage 1
Vragenlijst: Onderzoek zingevings- en levensvragen bij ouderen in Rotterdam
Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van het Rotterdamse aanbod van professionele− en vrijwilligersorganisaties op het gebied van hulp en ondersteuning aan ouderen bij zingevings− en levensvragen. Zingevingsvragen of levensvragen zijn vragen naar de zin van het bestaan. Vooral bij ouderen treden er vaak ingrijpende veranderingen op, bijvoorbeeld met betrekking tot de gezondheid of de daginvulling. Veel ouderen moeten omgaan met ziekte of rouw, ervaren een gebrek aan een betekenisvolle dagbesteding of kijken terug op hun leven. Dit kan allerlei zingevingvragen of levensvragen oproepen die overigens zelden op een directe manier gesteld worden. Het is niet vanzelfsprekend dat ouderen (nog) een binding hebben met een kerk of levensbeschouwelijke organisatie waar ze met deze vragen terecht kunnen. Door middel van deze enquête willen we te weten komen of uw organisatie of geloofsgemeenschap deze vragen herkent, of u daar hulp en ondersteuning bij biedt, of dat u ouderen met zingevingsvragen of levensvragen doorverwijst naar een andere instelling. Het invullen van de enquête duurt tussen de 5 en 10 minuten.
Contactpersoon: Diana van Dijk (SWA), te bereiken dinsdag t/m vrijdag
59
1
Welke zorg of diensten verleent uw organisatie of geloofsgemeenschap aan ouderen? −> meerdere antwoorden mogelijk
Huishoudelijke verzorging Persoonlijke verzorging Verpleging Gespecialiseerde verzorging Dagverzorging/dagopvang Individuele ondersteuning/begeleiding Geestelijke verzorging Psychiatrische zorg Anders, namelijk
2
In welke deelgemeente(s) verleent uw organisatie of geloofsgemeenschap diensten aan ouderen? −> meerdere antwoorden mogelijk
Geheel Rotterdam Centrum Charlois Delfshaven Feijenoord Hillegersberg−Schiebroek Hoek van Holland Hoogvliet IJselmonde Kralingen−Crooswijk Noord Overschie Prins Alexander Pernis Regio Rotterdam 61
3
Aan hoeveel ouderen biedt uw organisatie of geloofsgemeente zorg of diensten per jaar? ouderen
4
Zijn hieronder ook ouderen die in een sociaal isolement verkeren?
Ja Nee 5
Vermoedt u bij ouderen ook zingevings−/levensvragen?
Ja Nee ga door naar vraag 16 6
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat deze ouderen zinsgevings−/levensvragen hebben?
Vaak Soms Nooit Weet niet 7
Biedt uw organisatie of geloofsgemeenschap (ook) hulp en ondersteuning bij zingevings−/levensvragen aan ouderen?
Ja ga door naar vraag 11 Nee
62
8
Wat is de reden dat u geen hulp bij zingevings−/levensvragen biedt? −> meerdere antwoorden mogelijk
Wij komen deze vragen niet/nauwelijks tegen Wij zijn niet bekend met zingevingvragen Wij hebben geen expertise op dat gebied Wij richten ons alleen op het bieden van praktische zorg Wegens tijdsdruk Anders, namelijk
9
Verwijst u ouderen met zulke vragen naar een andere organisatie/instelling?
Ja Nee ga door naar vraag 16 Niet van toepassing ga door naar vraag 16 10
Naar welke organisatie(s)/instelling(en) verwijst u ouderen met zinsgevings−/ levensvragen? 1. 2. 3. 4. 5. Na invulling van deze vraag ga door naar vraag 18
11
Kunt u aangeven aan hoeveel ouderen uw organisatie of geloofsgemeenschap hulp bij zingevings−/ levensvragen heeft geboden in het afgelopen jaar? ouderen afgelopen jaar
63
12
Heeft u professionals (gespecialiseerd in zingeving−/levensvragen) in dienst die deze hulp en ondersteuning geven?
Ja, namelijk Nee 13
professionals
Zijn er (ook) vrijwilligers die deze hulp geven?
Ja, namelijk vrijwilligers Nee ga door naar vraag 15 14
Hebben deze vrijwilligers een training gevolgd op het gebied van zingevings−/ levensvragen?
Ja Nee 15
Hoe komen ouderen met zingevings−/levensvragen met uw organisatie of geloofsgemeenschap in contact?
Ouderen benaderen ons Actieve benadering door onze organisatie van ouderen Ouderen met zingevings−/levensvragen worden opgemerkt tijdens andere diensten van onze organisatie
Wij worden benaderd door anderen (organisaties, familieleden etc.) Anders, namelijk
16
Kent u (andere) organisaties die zich bezig houden met hulp en ondersteuning aan zingevings−/levensvragen in Rotterdam?
Ja Nee ga door naar vraag 18
64
17
Welke organisatie(s)/instelling(en) kent u die zich bezighouden met hulp en ondersteuning aan zinsgevings−/ levensvragen in Rotterdam? 1. 2. 3. 4. 5.
18
Mogen wij u telefonisch benaderen voor een eventuele toelichting of verdiepend interview?
Ja Nee einde vragenlijst 19
Uw gegevens
Man Vrouw Naam Organisatie / instelling Telefoonnummer Mobiel nummer Emailadres
Dit is het einde van de vragenlijst. HARTELIJK DANK VOOR UW MEDEWERKING! U kunt de bijgevoegde antwoordenvelop gebruiken om de ingevulde vragenlijst terug te sturen. (Een postzegel is niet nodig)
65
Bijlage 2
Overzicht van interviews
Welzijns- en vrijwilligersorganisaties: 1. Renske Venstra - Marktplaats Vrijwillige Zorg 2. Mw. Van der Kruis - Steunpunt Mantelzorg Delfshaven 3. Mevr. Schakenbos - Ouderenwerk Noord 4. Mevr. Koning - Stichting Welzijn Hoogvliet 5. Natasja Kievit (Feijenoord), Mira Delgado (Noord), Jessie van Ooijen (Centrum) - Vraagwijzers 6. Dhr. Jacobusse - Stichting Corridor 7. Mevr. IJsseldijke - Zonnebloem 8. Stichting Birlik: Turkse moskeevereniging 9. Dhr. Ram Soekhlal - organisator van diverse inloopprojecten voor Hindoestaanse ouderen Organisaties voor geestelijke verzorging: 10. Dhr. Roos - coördinator De Brug in Delfshaven 11. Dhr. Bijl - geestelijk verzorger leger des Heils Zuid 12. Dhr. Kuipers - Laurenspastoraat 13. Dhr. Reuijl - Verrijzeniskerk 14. Mevr. Broos - Pastoraat Oude Wijken 15. Mevr Kooijman - Motto IJsselmonde 16. Dhr. Langelaar - Motto Alexander 17. Mw. Corine Baar - huisarts in Kralingen, initiatiefnemer Levinas 18. Deelname aan bijeenkomst huisartsen en geestelijk verzorgers Kralingen 19. Dhr. Attry Ramdhani - geestelijk verzorger en pandit mandir Rotterdam 20. Dhr. Lahoucine Amrins - Marokkaans geestelijk verzorger, betrokken bij Levinas Sleutelinformanten: 1. Christien Begemans - projectleider van het Expertisenetwerk Levensvragen en Ouderen 2. Cor Hoffer - senior sociaal-wetenschappelijk onderzoeker en trainer interculturele communicatie bij de GGZ-organisatie Parnassia Bavo Groep
67
Geïnterviewde ouderen: 1. Mw. uit Hoogvliet, mantelzorger, 73 jaar, gehuwd 2. Mw. uit Prinsenland, 89 jaar, weduwe 3. Mw. uit IJsselmonde, 78 jaar, weduwe 4. Mw. uit Lage Land, 78 jaar 5. Mw. uit IJsselmonde, 85 jaar, ongehuwd 6. Dhr. en Mw. uit Zevenkamp, 84 en 80 jaar, gehuwd 7. Dhr. uit Rdam West, weduwnaar
68
Op verhaal komen Ondersteuning bij zingevings- en levensvragen aan ouderen in Rotterdam Diana van Dijk, Laura Hoekstra en Hugo Klaus
Sociaal-wetenschappelijke afdeling Postbus 1024 3000 BA Rotterdam