Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
Considerans Algemeen Beschrijving van de aanvraag Kenmerk nummer: 20062354: Status vergunning: definitief: Aanvullende gegevens ontvangen: niet van toepassing: Op 12-04-2006: is door de heer J. Simons, Vlijtweg 2, 6911 KZ Pannerden een aanvraag ingediend voor: Oprichtingsvergunning zoals bedoeld in artikel 8.1 lid 1 sub a.
Aard van de inrichting/ NAW-gegevens De inrichting betreft een: :service/advies bureau annex een metaalbewerkingsbedrijf en machinereparatiewerk[plaats.: De activiteiten van deze inrichting zijn omschreven in categorie 12 van bijlage I van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer. De vergunning wordt aangevraagd door Naam aanvrager : De heer J. Simons Straat en huisnummer : Vlijtweg 2 Postcode/Gemeente : 6911 KZ `Pannerden: Voor de inrichting genaamd : Sibotech Straat en huisnummer : Vlijtweg 2 Postcode/Gemeente : 6911 KZ `Pannerden Kadastraal bekend : B 2817
Aanleiding voor de aanvraag Bedrijf heeft nog geen vergunning en is al wel in werking.
1 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
Aangevraagde activiteiten bewerken van metaal herstellen machines opslaan machines kantooractiviteiten:
Gevolgde procedure De procedure is geregeld in artikel 8.6 en hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer en is overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht uitgevoerd, waarbij toepassing is gegeven aan de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure. Met betrekking tot de aanvraag om vergunning is de procedure ingevolge afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd.
De aanvraag De inrichting, waarvoor vergunning wordt gevraagd is een inrichting als bedoeld in categorie 12 van bijlage I, behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb). Voor deze inrichting zijn het college van B&W van Rijnwaarden het bevoegd gezag. De aanvraag voldoet daarmee aan de vereisten bij en krachtens de Wet milieubeheer, genoemd in hoofdstuk 5 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb). Gelet op het voorstaande is de aanvraag in behandeling genomen.
Publicatie /Ter inzage legging De aanvraag, de ontwerpbeschikking en de overige relevante stukken hebben, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:24 van de Algemene wet bestuursrecht, vanaf 14 juni 2006 gedurende zes weken ter inzage gelegen. De bekendmaking van de ter inzage legging heeft plaatsgevonden in de Rijnwaarden Post:.
Aspecten die bij deze beschikking in acht worden genomen Algemeen Het bedrijf is gevestigd op een industrieterrein in Pannerden. Het gaat om een redelijk kleinschalig bedrijf waarin machines worden hersteld, gereviseerd en verder advieswerk wordt verricht. Er vinden laswerkzaamheden en metaalbewerking plaats op kleine schaal.
Geluid De geluidsemissies zijn niet van een dusdanige omvang dat er sprake van een akoestisch belastende situatie en er is dan ook geen akoestisch onderzoek gevraagd.
2 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
Bodem/Grondwater Er zijn nauwelijks gevaarlijke stoffen aanwezig (olie) en deze staan op een lekbak. Het bedrijf is verder voorzien van vloeistofdichte vloeren.
Afvalstoffen (preventie en scheiding) Algemeen Afval- en emissiepreventie is het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval en emissies of de milieuschadelijkheid ervan door reductie aan de bron of door intern hergebruik. Voor de beoordeling van de aanvraag op dit aspect wordt gebruik gemaakt van de leidraad 'Afval- en emissiepreventie in de milieuvergunning' (InfoMil) en de "Handleiding Wet milieubeheer en verruimde reikwijdte" (VNG). In het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) staat het beleid voor het beheer van alle afvalstoffen waarop de Wet milieubeheer van toepassing is. Het LAP geldt voor vier jaar (2002-2006) en geeft daarnaast een doorkijk tot 2012. Het LAP is sinds 3 maart 2003 in werking. In hoofdstuk 14 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding, waarbij paragraaf 14.4 specifiek ingaat op de afvalscheiding door bedrijven. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. Hierbij geldt dat ongeacht de bedrijfssituatie de afvalcomponenten gevaarlijk afval en papier en karton altijd dienen te worden gescheiden. Daarnaast zijn voor een aantal overige afvalcomponenten richtlijnen voor afvalscheiding opgenomen (drempelwaarden). Voor die afvalstromen waarbij de hoeveelheid in het restafval lager is dan de richtlijn aangeeft dient te worden bezien of de afvalstroom geconcentreerd vrijkomt en/of scheiding eenvoudig realiseerbaar is. In dat geval wordt de afvalstroom op dezelfde manier behandeld als de afvalstromen waarbij de hoeveelheid in het restafval hoger is dan de richtlijn aangeeft. Is dat niet het geval (en het bedrijf kan dat desgewenst ook aantonen), dan hoeft voor desbetreffende afvalstromen geen actie te worden ondernomen. De aanvraag is getoetst aan genoemde documenten. Uit de aanvraag blijkt dat in de inrichting alle maatregelen worden genomen ter voorkoming van het ontstaan van afvalstoffen. Deze maatregelen geven geen redenen om een onderzoek uit te laten voeren naar verdere mogelijkheden van afvalpreventie.
Bodem In de inrichting vinden bodembedreigende activiteiten plaats, het betreft het opslaan van olie en het herstellen van machines waarin olie zit:. Er is geen nulsituatieonderzoek opgenomen aangezien het bedrijf al langer in het
3 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
pand is gevestigd. Bij de bouw is een grondonderzoek verricht dat als nulsituatie fungeert.. Tevens is er in de vergunning een eindsituatieonderzoek voorgeschreven om te kunnen bepalen of het terrein van de inrichting ten gevolge van bedrijfsactiviteiten is verontreinigd. In de vergunning zijn verder voorschriften opgenomen om de, in de bodemonderzoeken vastgelegde, kwaliteit te behouden. Hierbij is aangesloten bij de 'Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten' (NRB). Doelstelling van de NRB is dat de bodembeschermende voorzieningen aan het hoogste beschermingsniveau moeten voldoen; dat is bodemrisicocategorie A; een verwaarloosbaar risico. Het gevaar voor bodemverontreiniging is dan ook in voldoende mate te beperken door het voorschrijven van bodembeschermende voorzieningen conform bovengenoemde NRB op plaatsen waar bodembedreigende stoffen worden opgeslagen en waar bodembedreigende handelingen plaatsvinden.
Energie (preventie) Om te beoordelen of energievoorschriften in de vergunning moeten worden opgenomen, is gebruik gemaakt van de circulaire 'Energie in de milieuvergunning' van de ministeries van VROM en EZ. Op pagina 17 en verder van de voornoemde circulaire staat vermeld welke aanpak moet worden gevolgd. Op basis van deze aanpak is het volgende gebleken: In de inrichting wordt minder dan 50.000 kW/h elektriciteit en/of minder dan 25.000 m3 aardgas per jaar verbruikt, dan wel bedragen de energiekosten minder dan €6800,per jaar. Het opleggen van een energieonderzoek is derhalve niet relevant. Wel dienen jaarlijks een registratie en een rapportage van het energiegebruik plaats te vinden.
Geluid De te stellen geluidgrenswaarden worden gebaseerd op de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening' van oktober 1998. Een gemeentelijke nota industrielawaai hebben is vastgesteld. Voor het stellen van grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT ) ten gevolge van de inrichting wordt in eerste instantie uitgegaan van de richtwaarden op grond van hoofdstuk 4 van de Handreiking. Het stellen van geluidsgrenswaarden vindt in principe plaats ter plaatse van woningen van derden of andere geluidsgevoelige bestemmingen. De inrichting is gelegen op een industrieterrein waar zich ook bedrijfswoningen zijn gelegen.:. De richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT ) voor dit type omgeving bedragen 50: dB(A) voor de dag-, 45: dB(A) voor de avond- en 40: dB(A) voor de nachtperiode.
4 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
Als maximaal toelaatbare grenswaarden voor het maximale geluidsniveau (LAmax ), gemeten in de meterstand 'fast' voor de gevels van woningen of geluidsgevoelige objecten geldt 70 dB(A) voor de dag-, 65 dB(A) voor de avond- en 60 dB(A) voor de nachtperiode. Uit jurisprudentie blijkt dat deze waarden niet leiden tot onacceptabele geluidhinder. Van de richtwaarden voor het LAr,LT kan worden afgeweken indien het ter plaatse van de te beschermen objecten heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid of vergunde rechten daartoe aanleiding geven. Het referentieniveau is het geluidsniveau ten gevolge van de omgeving, dat normaliter zal heersen zonder dat de inrichting in werking is. De verkeersbewegingen van en naar de inrichting worden beoordeeld conform de "Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer d.d. 29 februari 1996".
Grond- en hulpstoffen Waterverbruik In de Wm is het duurzaam gebruik van grondstoffen als uitgangspunt opgenomen. De Wm maakt het daarom mogelijk om aan het gebruik van grondstoffen, zoals water, eisen te stellen. Aan de hand van de 'Checklist: indicatie omvang afval en emissies' van de 'Leidraad: Afval- en emissiepreventie in de milieuvergunning' is de relevantie van preventie bepaald. De checklist omvat verschillende aandachtsvelden, waarbij het aandachtsveld 'waterverbruik' van belang is. De leidraad Afval- en emissiepreventie spreekt bij een verbruik van meer dan 50.000 m3 leidingwater per jaar van een 'aanzienlijke omvang', en bij een verbruik tussen 5.000 en 50.000 m3 per jaar van een 'redelijke omvang'. Een verbruik beneden de 5.000 m3 geldt als 'gering'. Door de aanvrager is aangegeven dat het leidingwaterverbruik minder dan 5.000 m3 per jaar bedraagt. Het opleggen van een haalbaarheids- en/of besparingsonderzoek is dus niet relevant. Wel dienen jaarlijks een registratie en rapportage van het watergebruik plaats te vinden.
Lucht Algemeen De minimale afstand tussen de inrichting en het dichtstbijzijnde object op grond van de basiszoneringslijst van de herziene VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van januari 1999 bedraagt :100: meter. De afstanden genoemd in de publicatie zijn indicatieve afstanden die zijn opgesteld
5 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
voor planologische afwegingen.
Veiligheid Brandveiligheid Het aantal en soort brandblusmiddelen dienen in het kader van de bouwvergunning en gebruiksvergunning nader te worden vastgesteld in overleg met de plaatselijke brandweer. In de vergunning zijn voorschriften opgenomen ten behoeve van brandveiligheid. Hiervoor zijn algemene voorschriften opgenomen omtrent brandpreventiemiddelen, onderhoud aan installaties en instructies aan het personeel.
Externe veiligheid In de inrichting wordt maximaal 80 kg en/of 80 l gevaarlijke stoffen opgeslagen. In de vergunning is voorgeschreven dat de opslag aan de desbetreffende eisen van de CPR 15-1 dan wel CPR 15-2 moet voldoen. In de voorschriften is het één en ander bepaald. In de inrichting worden gasflessen opgeslagen. Voor de opslag en het gebruik van gasflessen zijn specifieke voorschriften in deze vergunning opgenomen.
Ingebrachte adviezen en bedenkingen Procedureel Inhoudelijk per milieuaspect Behandeling van ingebrachte bedenkingen/adviezen
Aspecten waarmee rekening is gehouden Geldende richtwaarden Vogel- en Habitatrichtlijn Om de Europese biodiversiteit te behouden en te herstellen zijn de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) opgesteld. De Europese Commissie heeft begin juli 2003 ingestemd met de Nederlandse bijdrage van 141 Habitatrichtlijngbieden aan Natura 2000, het Europese netwerk van beschermde natuurgebieden. Al eerder, in 1998 en 2000, waren de Vogelrichtlijngebieden aangewezen. Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die zijn aangewezen moeten bescherming krijgen
6 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
uit de richtlijnen. Deze bescherming bestaat uit de verplichting positieve en proactieve maatregelen te treffen om richtlijngebieden in stand te houden (bijv. specifiek beheer voeren), de verplichting maatregelen te treffen (ook t.a.v. bestaand gebruik) om kwaliteitsverlies en verstoring te voorkomen en een apart afwegingskader voor nieuwe activiteiten met mogelijk significante gevolgen voor de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden Nieuwe activiteiten moeten vooraf grondig worden onderzocht op hun gevolgen. Hoofdregel daarbij is als uit dit onderzoek (= passende beoordeling) blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het richtlijngebied worden aangetast, geen toestemming mag worden verleend. Uitzonderingen hierop zijn de gevallen waarbij er geen alternatief is voor de nieuwe activiteit, er een dwingende reden is van groot openbaar belang en compenserende maatregelen worden getroffen. In deze gevallen is de nieuwe activiteit toch toegestaan. In de nabijheid van de inrichting bevindt zich geen Vogel- of Habitatrichtlijngebied. Een toetsing aan de Vogel- en Habitatrichtlijn kan dan ook achterwege blijven.
Overig milieubeleid (landelijk, provinciaal, gemeentelijk) Geen strijd met andere regelgeving Op grond van artikel 8.9 van de Wm dienen wij er voor zorg te dragen dat de onderhavige vergunning niet in strijd is met de regels uit de Wm en met de regels uit de in de artikel 13.1, lid 2 van de Wm genoemde wetten. Voor zover ons bekend zijn voornoemde regels niet strijdig met deze vergunning.
Europese richtlijnen IPPC richtlijn Op 24 september 1996 is de Europese richtlijn 96/61/EG, aangeduid met de IPPCrichtlijn inzake de geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging in werking getreden. In de richtlijn zijn drempelwaarden opgenomen voor activiteiten waaraan de aanvraag moet worden getoetst. Daarnaast zijn (en worden) naar aanleiding van deze richtlijnen BAT Referentiedocumenten (BREF's) voor de onder de IPPC-richtlijn vallende activiteiten opgesteld. Deze BREF's wijzen milieumaatregelen aan die in Europees verband als invulling van het ALARA-principe dienen. Gebleken is dat de bedrijfsactiviteiten genoemd worden in de bijlage van deze richtlijn. De gegevens met betrekking tot milieumaatregelen in de betreffende BREF's worden door ons meegenomen bij het bepalen van de als stand der techniek geldende maatregelen.
7 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
Conclusie en Besluit Conclusie Gelet op bovenstaande overwegingen met betrekking tot de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, kan de aangevraagde vergunning in zijn geheel worden verleend. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften/beperkingen.
Besluit Burgemeester en wethouders van Rijnwaarden besluiten - Aan de heer J. Simons van het bedrijf Sibotech voor de inrichting gelegen aan de Vlijtweg 2 te Pannerden de milieuvergunning te verlenen conform de aanvraag en bijgevoegde bescheiden voor: - het bewerken van metaal - herstellen en reviseren van machines - kantoorwerkzaamheden Aan de vergunning bijgaande gewaarmerkte voorschriften te verbinden; te bepalen dat de volgende onderdelen van de aanvraag onderdeel uitmaken van de vergunning: -
de aanvraag de tekening :
Ondertekening Burgemeester en wethouders van de gemeente Rijnwaarden Namens dezen,
8 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
Inhoudsopgave 1. Algemene milieuaspecten 2. Afvalstoffen 3. Afvalwater 4. Bodembescherming 5. Brandveiligheid 6. Duurzaam ondernemen 7. Energie 8. Geluid en trillingen 9. Veiligheid 10. Algemene aspecten
10 12 13 14 16 17 17 17 18 25
Begrippenlijst
25
9 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
1. Algemene milieuaspecten Algemene aspecten Algemeen 1.1
De inrichting is in overeenstemming met de aanvraag om een vergunning en de hierbij behorende bijlagen en tekeningen, tenzij de aan de vergunning verbonden voorschriften anders bepalen.
1.2
De voorschriften van deze vergunning zijn ook van toepassing op het laden en lossen van goederen, tenzij anders vermeld.
1.3
In de inrichting worden geen afvalstoffen verbrand, permanent opgeslagen of in de bodem (grond en grondwater) gebracht.
Onderhoud van de inrichting 1.4
De inrichting, met inbegrip van de hierin aanwezige apparatuur, wordt regelmatig schoongemaakt en verkeert in goede staat van onderhoud. Bedrijfsstoringen worden zo snel mogelijk opgeheven.
Buiten gebruik stellen van installaties 1.5
Installaties of onderdelen van installaties die buiten bedrijf zijn gesteld worden verwijderd, tenzij deze in een goede staat van onderhoud verkeren.
Nazorg 1.6
Uiterlijk drie maanden voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd, wordt dit schriftelijk gemeld aan het bevoegd gezag. Hierbij wordt de wijze en de termijn aangegeven waarop de in de inrichting aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen worden verwijderd.
Uitvoering van de inrichting Ramen en deuren 1.7
In de daken en wanden van de opslag- en/of loshallen en de productieruimten zijn geen openingen aanwezig waardoor ruimtelucht naar buiten kan ontwijken.
1.8
Deuren en ramen in de opslag- en/of loshallen en de productieruimten zijn gesloten. Deuren worden alleen geopend voor het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen.
Personeel, instructies en bedieningsvoorschriften 1.9
Voor ieder afzonderlijk proces zijn bedieningsvoorschriften opgesteld waarin ten minste het volgende is opgenomen: - het opstarten, het normaal in bedrijf houden en het stoppen van een proces;
10 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
- de te treffen maatregelen bij abnormale procesomstandigheden die tot een gevaarlijke situatie kunnen leiden en noodstopprocedures; - het handelen in geval van storingen en alarmindicaties; - de te volgen schoonmaakprocedures van de installaties. De bedieningsvoorschriften zijn gedurende de procesvoering aanwezig op de plaats waar het proces wordt geregeld. 1.10
Het proces wordt door terzake deskundig personeel geregeld.
Registratie en rapportage Klachten 1.11
De klachten die bij de inrichting worden gemeld, worden door de vergunninghouder geregistreerd en in het milieuregister opgenomen. De klachten die bij het bevoegd gezag binnenkomen en waar de vergunninghouder reeds op is aangesproken, worden ook geregistreerd.
Milieuregister 1.12
In de inrichting wordt een milieuregister bijgehouden waarin, vanaf het in werking treden van het bedrijf, alle milieurelevante gegevens zijn opgenomen.
1.13
Het milieuregister bevat in ieder geval de volgende gegevens: - de resultaten van de in de vergunning voorgeschreven keuringen en/of metingen en registraties; - de bevindingen van alle inspecties die met betrekking tot de zorg voor het milieu van belang zijn; - de registratie van de bedrijfsafvalstoffen per categorie over een periode van vijf jaar. Per afgevoerde partij worden de transporteur, de eindbestemming en de hoeveelheid van het bedrijfsafval aangegeven; - de registratie van de aard en samenstelling van gevaarlijke afvalstoffen over een periode van ten minste vijf jaar. Ook wordt de datum van afvoer van de betreffende partij afval, de hoeveelheid, de naam van de transporteur en de uiteindelijke bestemming geregistreerd; - gas-, elektriciteits- en waterverbruik per bedrijfsonderdeel en in totaal per jaar; - de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; - certificaten of bewijzen van de installatie van tanks, filters en andere voorzieningen; - certificaten of bewijzen van het onderhoud, de keuringen of controles van in de inrichting aanwezige voorzieningen en installaties.
1.14
Het milieuregister is altijd beschikbaar voor het bevoegd gezag. De in het milieuregister opgenomen gegevens worden ten minste vijf jaar in de inrichting bewaard.
11 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
2. Afvalstoffen Maatregelen om het ontstaan van afval te beperken 2.1
De vergunninghoud(st)er: - treft maatregelen of voorzieningen die ertoe bijdragen dat binnen de inrichting het ontstaan van afvalstoffen zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt door: - effectief grondstofverbruik; - hergebruik en recycling; - een optimaal gebruik van de interne verzamel- en opbulksystemen; - geeft op verzoek van het bevoegd gezag aan welke afvalbeperkende maatregelen of voorzieningen zijn of worden getroffen.
2.2
Om de hoeveelheid afval te beperken worden, waar mogelijk, duurzame producten gebruikt.
2.3
De vrijgekomen (gevaarlijke) afvalstoffen worden zo vaak als nodig is maar ten minste 1 x per jaar per jaar uit de inrichting afgevoerd naar een erkende verwerker.
Scheiden van afvalstoffen 2.4
De afvalstromen van de inrichting worden naar soort gescheiden opgeslagen in daarvoor bestemde voorzieningen en vervolgens afgegeven aan, tot acceptatie van deze stoffen, bevoegde inrichtingen. De afvalscheiding geldt in ieder geval voor de volgende stoffen: - (klein) gevaarlijk afval; - afgewerkte olie; - karton en papier; - metalen; - hout; - overig bedrijfsafval.
2.5
Binnen de inrichting is een structuur van inzamelmiddelen aanwezig waarmee een optimaal scheidingsresultaat wordt behaald.
Meten en registreren 2.6
De vergunninghoud(st)er houdt een administratie bij van de jaarlijks in de inrichting vrijgekomen afvalstoffen. Deze afvalstoffenboekhouding bevat ten minste: - de omschrijving van de afvalstoffen en de afvalstoffencodes volgens de Europese afvalstoffenlijst (Eural); - per soort de oorsprong en hoeveelheid; - een opgave van de soort en hoeveelheden die zijn hergebruikt; - de inzamel- en verwijderingskosten; - door welke inzamelaar en naar welke bestemming de stoffen zijn afgevoerd en de datum van afvoer uit de inrichting.
12 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
De gegevens worden gedurende vijf jaar in de inrichting bewaard en worden op verzoek aan de toezichthoudende ambtenaar getoond.
Buiten werking stellen van de inrichting 2.7
Voordat de inrichting buiten werking wordt gesteld worden alle afvalstoffen verwijderd volgens de geldende wettelijke regelingen.
Overige voorbeelden van afvalstoffenvoorschriften (Gevaarlijke) Afvalstoffen algemeen 2.8
Het bedrijfsafval wordt in de inrichting bewaard in goed gesloten en doelmatige verpakking en wordt ten minste 1x: maal per maand uit de inrichting afgevoerd naar een daarvoor ingerichte opslagplaats of verwerkingsinrichting. Tijdens het bewaren en afvoeren verspreidt zich geen afval in of buiten de inrichting.
2.9
Afvalstoffen of met afvalstoffen verontreinigd water worden niet in de bodem gebracht. Tijdens het bewaren of gebruiken van afvalstoffen op de bodem treedt geen verontreiniging op.
Gevaarlijke afvalstoffen 2.10
In de inrichting zijn niet meer dan 80 l/kg: gevaarlijke afvalstoffen aanwezig.
2.11
Gevaarlijke afvalstoffen die vrijkomen binnen de inrichting worden niet gemengd met andere afvalstoffen.
2.12
De concentratie van in gevaarlijke afvalstoffen voorkomende stoffen wordt niet gewijzigd of verlaagd door verdamping, verdunning, vermenging of uitloging.
2.13
Afgewerkte olie wordt niet als brandstof gebruikt.
2.14
De emballage voor de opslag van gevaarlijke afvalstoffen is: - dicht en voldoende sterk en geschikt voor de betreffende stof; - voorzien van een etiket waarop duidelijk is aangegeven welke categorie afvalstof zich in de verpakking bevindt.
3. Afvalwater Lozingseisen 3.1
Behalve wanneer anders is bepaald in deze vergunning, wordt bedrijfsafvalwater dat: - grove of snel bezinkende bedrijfsafvalstoffen bevat; - zand met een gemiddelde korreldiameter van meer dan 0,5 mm bevat; - bedrijfsafvalstoffen bevat, die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vermalen of waarvan kan worden voorkomen dat ze in het
13 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
bedrijfsafvalwater terechtkomen; - een gevaarlijke afvalstof is of bevat waarvan kan worden voorkomen dat deze in de riolering terechtkomt; - stankoverlast buiten de inrichting veroorzaakt, niet in het openbaar riool gebracht. 3.2
Bedrijfsafvalwater wordt alleen in het openbaar riool gebracht als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: - de doelmatige werking van een openbaar riool, een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk of de bij het openbaar riool of zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur niet wordt belemmerd; - de verwerking van slib, verwijderd uit een openbaar riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, niet wordt belemmerd en - de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt.
3.3
De concentratie aan plantaardige of dierlijke oliën of vetten in het bedrijfsafvalwater dat in het openbaar riool wordt gebracht is niet hoger dan 300 mg/l, bepaald volgens NEN 6671, uitgave 1991 of NEN 6672, uitgave 1994.
3.4
Bedrijfsafvalwater dat afkomstig is van/uit ::, waarbij de concentratie aan minerale olie in enig steekmonster vóór vermenging met bedrijfsafvalwater uit andere ruimten hoger is dan 200 mg/l, wordt niet in een riolering gebracht.
3.6
Bedrijfsafvalwater dat in enig monster meer dan 20 mg/l aan minerale olie bevat, bepaald volgens NEN-EN-ISO 9377-2, wordt niet in een riolering gebracht. In afwijking hiervan mag het bedrijfsafvalwater, na behandeling in een slibvangput en olieafscheider, in een openbaar riool worden gebracht als de concentratie aan minerale oliën na geleiding door de afscheider in enig monster niet hoger is dan 200 mg/l.
4. Bodembescherming Bodemrisico-inventarisatie 4.1
Uiterlijk 3: maanden nadat de vergunning in werking is getreden worden door de vergunninghoud(st)er de risico's onderzocht van emissies naar de bodem als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten binnen de inrichting, aan de hand van de methodiek zoals is beschreven in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB).
14 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
De bodemrisico-inventarisatie wordt binnen 3: maanden na afronding van het onderzoek aan het bevoegd gezag aangeboden. Het bevoegd gezag kan binnen 6: maanden na indiening ervan nadere eisen stellen aan de bodemrisico-inventarisatie.
Bodembeschermende voorzieningen Bestaande bodembeschermende voorzieningen 4.2
Door toepassing van bodembeschermende voorzieningen van 'bewezen kwaliteit' (volgens de NRB) inclusief 100% opvang en/of gecontroleerde vloeistofdichte afvoer wordt voorkomen dat de in de inrichting aanwezige installaties, opslag en/of verrichte werkzaamheden bodemverontreiniging kunnen veroorzaken. De voorzieningen ter plaatse van de werkplaats bestaan uit: - een betonnen vloer; - lekbakken;
Melding bodemverontreiniging 4.3
Als blijkt dat de bodem na het in werking treden van deze vergunning door het in werking zijn van de inrichting is verontreinigd of aangetast of dreigt te worden verontreinigd of aangetast zonder dat er sprake is van een ongewoon voorval in de zin van de Wet bodembescherming (Stb. 1994, 374) of van bijzondere omstandigheden in de zin van hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer, wordt dit meteen aan het bevoegd gezag gemeld. In deze gevallen worden meteen maatregelen genomen om de verontreiniging, de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zo veel mogelijk ongedaan te maken. De ontstane bodemverontreiniging wordt teruggesaneerd tot de bodemkwaliteit van het nulsituatiebodemonderzoek. Een voornemen tot bodemsanering wordt ten minste een maand voordat de sanering plaatsvindt gemeld aan het bevoegd gezag. Bij deze melding worden de resultaten gevoegd van het voor de sanering verrichte onderzoek en wordt het tijdstip vermeld waarop met de sanering zal worden begonnen. Dit voorschrift blijft van kracht gedurende :: jaar na het verlopen van deze vergunning.
4.4
Na de sanering zoals bedoeld in bovenstaand voorschrift wordt een evaluatierapport ingeleverd bij het bevoegd gezag. Hierin is de bereikte kwaliteit van de bodem na de sanering vastgelegd. De beschreven situatie na de sanering vervangt, na goedkeuring, de rapportage van het nulsituatiebodemonderzoek zoals bedoeld in bovenstaand voorschrift voor zover deze betrekking heeft op het gesaneerde deel van de bodem.
15 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
5. Brandveiligheid Voorschriften voor alle gebouwcategorieën Algemeen 5.1
Om een begin van brand effectief te bestrijden zijn ten minste de op de bij deze vergunning behorende plattegrondtekening(en) aangegeven brandblusmiddelen aanwezig.
5.2
Draagbare blustoestellen zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer. Slanghaspels voldoen aan NEN-EN 671-1.
5.3
Brandblusmiddelen zijn steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar en kunnen onbelemmerd worden bereikt. De watervoorziening van de slanghaspels is afdoende tegen vorst beschermd. Draagbare blustoestellen, slanghaspels en andere brandblusmiddelen of brandbestrijdingsinstallaties worden jaarlijks door een deskundige gecontroleerd op hun deugdelijkheid. Het onderhoud van draagbare blustoestellen gebeurt volgens NEN 2559.
5.4
Brandblusmiddelen zijn duidelijk zichtbaar geplaatst.
5.5
Gasflessen, gastanks en hoge drukleidingen zijn: - goedgekeurd door het Stoomwezen of een andere door het bevoegd gezag als gelijkwaardig aangemerkte instelling; - zodanig opgesteld dat zij tegen omvallen zijn beschermd; - voor zover zij een brandbare inhoud hebben, gescheiden opgeslagen van flessen met oxiderende stoffen door middel van een 60 minuten brandwerende scheidingswand of door het aanhouden van een afstand van ten minste 3 m.
5.6
Ruimteverwarmingstoestellen, geisers en verbrandingsgas-afvoersystemen zijn zodanig geplaatst, uitgevoerd of beschermd dat voor brandgevaar niet behoeft te worden gevreesd. De vloer rondom een ruimteverwarmingstoestel wordt tot ten minste 2 m vanuit het toestel gemeten, vrijgehouden van brandbare stoffen.
5.7
Buiten een stookruimte, waarin een verwarmingsintallatie is opgesteld van meer dan 130 kW, is een goed bereikbare brandschakelaar aanwezig en een afsluiter waarmee de brandstoftoevoer kan worden afgesloten.
5.8 De inrichting is van aanpandige ruimten van derden afgescheiden door een constructie met een brandwerendheid van ten minste 60 minuten. De deuren en luiken in de wanden, vloeren en plafonds waaraan een brandwerendheidseis wordt gesteld, voldoen hier ook aan. 5.9 Ten minste een maal per jaar wordt een inspectie gehouden, waarbij de brandbestrijdingsmiddelen en de brandalarmeringsapparatuur op hun gebruiksgereedheid worden gecontroleerd. De resultaten van deze inspectie worden vastgelegd in een register dat ten minste twee jaar wordt bewaard.
16 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
5.10
Sibotech Panerden
9-3-2009
De brandbestrijdingsmiddelen in de inrichting die in de buitenlucht in een stoffige of corrosieve omgeving aanwezig zijn, waarbij aantoonbaar consequenties zijn verbonden voor wat betreft de goede werking, zijn geborgen in voor een ieder gemakkelijk bereikbare kasten. De kasten zijn opvallend geplaatst en voorzien van deuren waarop de inhoud van de kasten duidelijk is vermeld. De kasten zijn geschilderd in de kleur rood, volgens de Nederlandse norm NEN 3011, uitgave 1986.
6. Duurzaam ondernemen 7. Energie Niet-MJA-bedrijven en niet-Benchmarkingbedrijven Meten en registreren 7.1
Het energieverbruik van de volgende energiedragers wordt per :: geregistreerd: - het aardgasverbruik in m3 ; - het elektriciteitsverbruik in kWh en - eventuele andere energiedragers in gewichts- of volume-eenheden. Deze gegevens worden gedurende drie jaar in de inrichting bewaard.
8. Geluid en trillingen Geluid Doelvoorschriften Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) 8.1
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) in de representatieve bedrijfssituatie, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen, werktuigen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en/of activiteiten, is ter plaatse van woningen van derden en andere geluidgevoelige bestemmingen niet meer dan: 50: dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur; 45: dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur; 40: dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur. De beoordelingshoogte bedraagt 2,5 m.
Maximale geluidniveau (LAmax) 8.2
Het maximale geluidniveau (LAmax) in de representatieve bedrijfssituatie,
17 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen, werktuigen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en/of activiteiten, is ter plaatse van woningen van derden en andere geluidgevoelige bestemmingen niet meer dan: 60 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur; 55 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur; 50 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur. De beoordelingshoogte bedraagt 2,5 m.
Meten, rekenen en beoordelen 8.3
De in deze vergunning opgenomen voorschriften die betrekking hebben op de maximale geluidniveaus (LAmax) zijn niet van toepassing op transportbewegingen en het laden en lossen ten behoeve van de inrichting, voor zover dit plaatsvindt tussen 07.00 en 19.00 uur.
8.4
Het meten en berekenen van de geluidniveaus en het beoordelen van de meetresultaten vindt plaats volgens de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave 1999 van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Metingen ter controle van de vastgelegde geluidniveaus worden verricht op een afstand van ten minste 1 m van de muren, 1,5 m boven de vloer en 1,5 m van de ramen. Teneinde verstoring door staande golven te verminderen is, wordt op ten minste drie punten gemeten. In geval van laagfrequent geluid wordt zonodig op meer dan drie punten gemeten. De gemeten waarden worden energetisch gemiddeld en worden genormeerd op een nagalmtijd van 0,5 s. Metingen worden uitgevoerd met gesloten ramen en buitendeuren.
8.5 Op zondagen en algemeen erkende feestdagen gelden tussen 07.00 en 19.00 uur de geluidniveaus van de periode tussen 19.00 en 23.00 uur.
9 Veiligheid 9.1
Het verwisselen van het brandstofreservoir van een heftruck met een LPGverbrandingsmotor gebeurt alleen in de buitenlucht.
9.2
Verwisselbare LPG-brandstofreservoirs zijn deugdelijk bevestigd aan de heftruck met ten minste twee passende klemmen of beugels die permanent aan de heftruck zijn bevestigd.
9.3
De klemmen en beugels waarmee het LPG-brandstofreservoir is bevestigd en de delen van de heftruck die als ondersteuning dienen van het LPGbrandstofreservoir, zijn zodanig met vilt, leer of kunststof bekleed, dat het metaal van het LPG-brandstofreservoir niet het metaal van de heftruck raakt. De juiste stand van het LPG-brandstofreservoir is aangegeven met een onuitwisbaar merkteken op het LPG-brandstofreservoir. 18 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
9.4
Het LPG-brandstofreservoir, de daarop bevestigde appendages en de daarbij behorende leidingen zijn zo goed mogelijk tegen aanrijding beschermd en kunnen niet door het laden of het verschuiven van de lading worden beschadigd.
9.5
De appendages en de daarbij behorende leidingen zijn onder alle omstandigheden gemakkelijk te bereiken, eventueel na het openen van het deksel van een appendagekast of na het wegnemen van een beschermkap.
9.6
Maximaal elke tien jaar wordt het LPG-brandstofreservoir gekeurd door het Stoomwezen B.V. of door een namens die dienst erkende deskundige. Als bewijs van goedkeuring is het LPG-brandstofreservoir voorzien van een stempelplaat waarin de volgende gegevens duidelijk leesbaar zijn ingeslagen: - het nummer van het LPG-brandstofreservoir; - de waterinhoud in liters; - de vullingsgraad en de keuringsdatum met het bijbehorende stempel; - de werkdruk en de persdruk.
9.7
Het LPG-brandstofreservoir wordt voor maximaal 80% gevuld met vloeistof.
9.8
Een beschadigd en/of lek LPG-brandstofreservoir wordt meteen in de buitenlucht gebracht en gemerkt met het woord 'Defect' respectievelijk 'Lek'. Verder worden de nodige maatregelen getroffen om brand- en ontploffingsgevaar te voorkomen. Van een en ander wordt de plaatselijke brandweer meteen in kennis gesteld. Het personeel is hieromtrent geïnstrueerd.
9.9
Een beschadigd en/of lek LPG-brandstofreservoir wordt zo spoedig mogelijk aan de leverancier gezonden.
9.10
De appendages zijn gekeurd door het Stoomwezen B.V. In verband hiermee zijn de verdamper/drukregelaar van de volgende duidelijk zichtbare aanduidingen voorzien: - het keur- of inschrijvingsmerk van het Stoomwezen B.V.; - de hoogst toegestane druk in kPa; - de naam van de fabrikant of fabrieksmerk.
9.11
In de inrichting zijn geen LPG-brandstofreservoirs aanwezig waarvan de goedkeuring door het Stoomwezen B.V., een door die dienst erkende deskundige of een ingevolge de EEG-kaderrichtlijn 76-167-EEG aangewezen instantie niet of blijkens de ingeponste datum meer dan tien jaar geleden heeft plaatsgevonden. De keuring wordt periodiek herhaald volgens de termijnen die zijn aangegeven.
9.12
Als er in de inrichting meer dan twee LPG-brandstofreservoirs aanwezig zijn, worden zij bewaard of opgesteld in een kast, een kluis, een opslaggebouw of een open opslag- of opstelplaats volgens de bepalingen van de CPR 8-serie. Dit geldt voor de opslag op het open terrein van de inrichting of voor elke verdieping of deel van een gebouw dat is gescheiden van de rest van het gebouw door wanden, vloeren of plafonds met een weerstand tegen
19 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
branddoorslag en brandoverslag van ten minste 60 minuten. Hiervan zijn uitgezonderd de LPG-brandstofreservoirs die op een heftruck of motorvoertuig zijn gemonteerd.
Gebruik van gasflessen en andere houders voor gassen Gasflessen, transporthouders voor gassen en andere houders voor gassen Algemeen 9.13 De hoogst toelaatbare vullingsgraad van de gasflessen, transporthouders en andere houders, zoals vermeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (ADR/VLG), wordt niet overschreden. 9.14 De berekeningsdruk en de persdruk voldoen aan de in het VLG vermelde proefdrukken. De laagst toelaatbare, effectieve proefdruk is ten minste gelijk aan de effectieve dampspanning van het desbetreffende gas bij 343 K (70 °C). 9.15 Voor de laagste in rekening te brengen metaaltemperatuur wordt de laagste vul- of bedrijfstemperatuur aangehouden. Deze bedraagt echter maximaal 253 K (20 °C). 9.16 Gasflessen, transporthouders en andere houders voor gassen zijn ten minste voorzien van de aanduidingen genoemd in het VLG. Deze aanduidingen zijn ingeslagen op een versterkt deel van de houder of een onverbrekelijk en metallisch met de houder verbonden ring of plaat. 9.17 In de inrichting zijn geen gasflessen, transporthouders en andere houders voor gassen aanwezig waarvan de goedkeuring door de Dienst voor het Stoomwezen/het Stoomwezen BV, een andere 'Notified Body' of een ingevolge de EEG-richtlijn 76/767/EEG aangewezen instantie, niet of blijkens de ingeponste datum of het op de fles aangebrachte etiket, niet tijdig heeft plaatsgevonden. De beproeving van de gasflessen wordt zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven herhaald (bijvoorbeeld bij wijzigingen of reparaties), maar ten minste periodiek volgens de termijnen aangegeven in het VLG. Als teken van goedkeuring zijn bij de merktekens van de fles, de maand en het jaar van herkeuring ingeslagen en gemerkt met het kenmerk van de keuringsinstantie. GASFLESSEN 9.18 De constructie van binnen de inrichting aanwezige gasflessen en toebehoren voor de opslag van een tot vloeistof verdicht gas, voldoet aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (ADR/VLG). 9.19 Gasflessen zijn van koolstofstaal, gelegeerd staal of een aluminiumlegering. De aan het materiaal te stellen eisen zijn bepaald met behulp van het VLG en de 'Regels voor toestellen onder druk'.
20 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
9.20 Een gasfles is voorzien van één aansluiting die zich in het hoogste punt van de gasfles bevindt. Deze aansluiting heeft een inwendige schroefdraad die: - conisch is uitgevoerd; - is uitgevoerd volgens een door de Dienst voor het Stoomwezen/het Stoomwezen BV vastgestelde norm; - met kalibers is gecontroleerd op maatvoering. 9.21 Er wordt geen gebruik gemaakt van een (veer)veiligheidsklep ingesteld op een lagere druk dan de proefdruk of van smeltproppen en een vaste binnenpijp om de maximum toelaatbare vulling te controleren. 9.22 De uitvoering en keuring van las- en soldeerverbindingen voldoen aan de 'Regels voor toestellen onder druk'. 9.23 Een gasfles is voorzien van een naald- of klepafsluiter van een door de Dienst voor het Stoomwezen/ het Stoomwezen BV, een andere 'Notified Body' of een ingevolge de EEG-richtlijn 76/767/EEG aangewezen instantie goedgekeurd type. Deze afsluiter is, volgens het VLG, zodanig uitgevoerd dat bij een gesloten afsluiter het ontsnappen van gas is uitgesloten. De afsluiter van de fles is afdoende beschermd tegen beschadiging. 9.24 Gasflessen worden alleen gevuld met het gas waarvoor zij zijn beproefd en waarvan de benaming volgens het VLG op de gasfles is aangebracht.
Opslaan van gasflessen 9.25
In de inrichting zijn niet meer gasflessen aanwezig dan de volgende aantallen: - acetyleendissousflessen: 1 - zuurstofflessen: 1 - CO2-flessen: 2 - propaan-/butaanflessen: 0 argonflessen: 2 - menggasflessen: 0
9.26 Ongereinigde of niet drukloze gasflessen zijn alleen aanwezig in afwachting van de afvoer voor herkeuring. De afvoer gebeurt zo spoedig mogelijk; er wordt van uitgegaan dat deze gasflessen niet langer in opslag blijven dan één keuringstermijn. 9.27 Lege (ongereinigde) gasflessen worden zoveel mogelijk gescheiden opgeslagen naar de aard van het gevaarsaspect. De afsluiters van niet in gebruik zijnde gasflessen zijn voorzien van een deugdelijke bescherming. 9.28 Het voorhanden hebben en het gebruik van gasflessen en autogastanks die zijn gevuld met (vloeibaar) autogas op een andere manier dan voor de tractie van motorvoertuigen, vindt niet plaats. 9.29 Gasflessen kunnen niet omvallen of in aanraking komen met een vochtige bodem. De gasflessen zijn geplaatst op een verharde, afwaterende vloer waarop geen plassen kunnen ontstaan.
21 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
9.30 Gasflessen worden droog opgesteld en zijn geplaatst in een niet-corrosieve omgeving. 9.31 Gasflessen zijn altijd gemakkelijk bereikbaar en zijn niet opgeslagen in de directe nabijheid van stralende warmtebronnen en/of (andere) brandgevaarlijke stoffen. 9.32 Gasflessen worden niet blootgesteld aan directe zonnestraling. Wanneer de gasflessen niet in permanente schaduw staan, is boven de gasflessen een afdak aangebracht van onbrandbaar materiaal. Gasflessen zijn met hun appendages gevrijwaard tegen beschadiging. 9.33 Brandbare en giftige gassen worden in een geventileerde ruimte gescheiden opgeslagen van overige gassen. De plaats van de ventilatieopeningen is afhankelijk van de soortelijke massa van het gas. 9.34 De gezamenlijke opslag van niet-brandbare, brandbare, oxiderende, giftige en giftige en brandbare gassen, gebeurt volgens het in bovenstaand voorschrift weergegeven opslagschema.
Niet brandb aar Oxider end Brandb aar Giftig Giftig en brandb aar
Niet brandb aar
Oxider end
Brand baar
Giftig
x
x
x
X
Giftig en brand baar x
x
x
-
X
-
x
-
x
-
-
x x
x -
-
X -
x
9.35 Flessen worden gebruikt in volgorde van binnenkomst. De opslagplaats is zo ingericht dat volle gasflessen die het eerst zijn geleverd (oude voorraad) met zo min mogelijk verplaatsen in gebruik kunnen worden genomen. 9.36 Gasflessen die buiten werktijd niet aan een vaste plaats zijn gebonden, worden na werktijd ondergebracht op een vaste plaats. Deze plaats is bepaald in overleg met het bevoegd gezag. De aan een vaste plaats gebonden gasflessen worden opgesteld op de bij de vergunning behorende tekening aangegeven plaats. De vergunninghouder meldt deze plaats bij de plaatselijke brandweer.
22 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
9.37 De gasflessen zijn beschermd tegen weersinvloeden. Een eventueel (af)dak is vervaardigd van onbrandbaar materiaal. 9.38
De gasflessen worden niet kunstmatig verwarmd.
9.39 Lege gasflessen worden behandeld en bewaard als gevulde gasflessen. Voor lege gasflessen worden dezelfde veiligheidsmaatregelen genomen als voor gevulde gasflessen. 9.40 Beschadigde of lekke gasflessen worden, als dat veilig en zonder gevaarsrisico's kan, meteen in de buitenlucht gebracht en gemerkt met het woord 'defect' respectievelijk 'lek'. Ook worden meteen maatregelen getroffen om brandgevaar, explosiegevaar, vergiftigingsgevaar of verstikkingsgevaar te voorkomen.
Gebruik van zuurstof uit gasflessen 9.41 Voordat een installatie voor de opslag van vloeibare zuurstof in gebruik wordt genomen, worden het reservoir, de appendages en het leidingwerk inwendig schoongemaakt. Laskorrels, vet, oliën en ander organisch materiaal worden zorgvuldig verwijderd. Na het reinigen wordt de installatie zonodig gedroogd. Dezelfde maatregelen worden genomen voor ieder gedeelte van de installatie dat, bijvoorbeeld door wijziging of reparatie, uit bedrijf is geweest en inwendig kan zijn verontreinigd. 9.42 Voor een verbinding van een zuurstoffles met de hogedrukleiding wordt een buigzame roodkoperen leiding gebruikt. Deze leiding is bestand tegen een proefdruk van 30.000 kPa. De leidingen worden regelmatig uitgegloeid om te voorkomen dat de leidingen door kou bros worden. 9.43 Alle onderdelen van een leiding voor zuurstof waarin een druk kan optreden die ligt tussen 2500 kPa (25 bar) en 15.000 kPa (150 bar), zijn gemaakt van koper, messing of roestvast staal. Onderdelen van een zuurstofleiding waarin een druk kan optreden die hoger is dan 15.000 kPa (150 bar), zijn gemaakt van koper of messing. 9.44 Bij verbindingen in zuurstofleidingen is geen gebruik gemaakt van hennep of vergelijkbare vezelmaterialen. 9.45 Alle onderdelen van zuurstofinstallaties die in aanraking kunnen komen met zuurstof, zijn vrij van olie, vet en stof. 9.46 Voordat een zuurstofinstallatie in gebruik wordt genomen wordt deze ontvet met een onbrandbaar ontvettingsmiddel en daarna gespoeld met stikstof. 9.47 Een gasfles wordt verbonden met een verzamelleiding voor zuurstof door middel van een beugelaansluiting van zodanige vorm en afmeting, dat het onmogelijk is om andere gasflessen aan te sluiten dan zuurstofflessen, een en ander volgens de norm NEN 3268. 9.48 Een tot een laskar behorende brander en de aan deze brander en zuurstofflessen verbonden slangen worden, als zij niet in gebruik zijn, opgehangen 23 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
over een nabij de flessen geplaatst slangenzadel. De slangen zijn met slangklemmen aan de brander en de flessen bevestigd.
Gebruik van acetyleen uit gasflessen 9.49
De gastoevoer naar de las- en snijbranders is nabij de branders afsluitbaar.
9.50 Tijdens het in gebruik zijn van een acetyleen(dissous)fles is de sleutel voor het openen en sluiten op de afsluiter aanwezig. De afsluiter is dichtgedraaid als een fles niet in gebruik is. 9.51
Verbindingen in een vast leidingsysteem voor acetyleen zijn gelast.
9.52 Aansluitingen, leidingen, afsluiters, reduceertoestellen en overig toebehoren voor acetyleen zijn niet van koper of van legeringen die meer dan 63% koper bevatten. 9.53 Een tot een laskar behorende brander en de aan deze brander en acetyleenflessen verbonden slangen worden, als zij niet in gebruik zijn, opgehangen over een nabij de flessen geplaatst slangenzadel. De slangen zijn met slangklemmen aan de brander en de flessen bevestigd. 9.54 Tussen het reduceertoestel van een acetyleen(dissous)fles en de slang is een door de Arbeidsinspectie goedgekeurde vlamdover aanwezig of wordt een op vaste gereduceerde druk (100 kPa) afgesteld reduceertoestel gebruikt waaraan een onderdrukventiel gemonteerd is. 9.55 In de nabijheid van een in gebruik zijnde acetyleen(dissous)fles is een draagbaar blustoestel aanwezig met een vulling van ten minste 6 kg poeder of koolzuursneeuw. 9.56 Als een acetyleen(dissous)fles warm wordt of lek raakt, worden meteen maatregelen getroffen. De plaatselijke of de bedrijfsbrandweer wordt onmiddellijk in kennis gesteld. Het (toezichthoudende) personeel is geïnstrueerd over hoe te handelen in deze gevallen. 9.57 Tussen acetyleen(dissous)flessen en zuurstofflessen is een brandscherm aangebracht of de flessen zijn op ten minste 1 m afstand van elkaar opgesteld. Een brandscherm is aangebracht tussen en achter de koppen van de gasflessen. Het scherm is breder dan de flessen en steekt buiten de flessen uit. Het geheel is hoger dan de kop van de flessen. 9.58 Een autogeenlaswagen is voorzien van een brandscherm tussen en achter de koppen van de acetyleen(dissous)- en de zuurstoffles. Het scherm is breder dan de flessen en steekt buiten de flessen uit. Het geheel is hoger dan de kop van de flessen. De flessen zijn ieder afzonderlijk door middel van kettingen of beugels vastgezet op de laswagen.
24 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
10. Algemene aspecten 10.1 De verbrandingsmotor van een heftruck is zodanig afgesteld dat de uitlaatgassen nagenoeg roet- en rookloos zijn. De uitlaat is voorzien van een doelmatige geluiddemper.
Begrippenlijst AFVALPREVENTIE Kwantitatieve preventie: Het nemen van maatregelen die leiden tot een reductie van de hoeveelheid materiaal die nodig is voor de vervaardiging van producten. Kwalitatieve preventie: Het nemen van maatregelen waardoor het toepassen in producten van bepaalde stoffen die het milieu in de afvalfase kunnen belasten, vermindert. AFVALWATER Alle water waarvan de houder zich - met het oog op de verwijdering daarvan ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. AMVB Algemene Maatregel van Bestuur. BEDRIJFSAFVALSTOFFEN Afvalstoffen niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen. BEDRIJFSAFVALWATER Afvalwater dat niet afkomstig is uit huishoudens. CPR Een door de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen uitgegeven richtlijn. DRAAGBAAR BLUSTOESTEL Een toestel dat voldoet aan het 'Besluit Draagbare Blustoestellen 1997' (Staatsblad 1998, 46). EMBALLAGE Glazen flessen tot 5 liter, kunststof flessen of vaten tot 60 liter, metalen bussen tot 25 liter, stalen vaten of fiberdrums tot 300 liter, papieren of kunststof zakken, laadketels. FEESTDAGEN Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Koninginnedag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag en eerste en tweede Kerstdag. GASFLES Een voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische metalen drukhouder die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter.
25 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
GELUIDGEVOELIGE BESTEMMINGEN Gebouwen of objecten, als aangewezen bij Algemene Maatregel van Bestuur krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder (Stb. 1982, 465). GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN Afvalstoffen die als zodanig zijn aangewezen in de Europese Afvalstoffenlijst. GEVAARLIJKE STOFFEN stoffen die op basis van het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen van de Wet milieugevaarlijke stoffen (WMS) als zodanig worden aangemerkt. HERGEBRUIK Het als product of als materiaal opnieuw gebruiken of het nuttig toepassen van een afvalstof. IBA Individuele Behandeling van Afvalwater. IBA is de verzamelnaam voor individuele zuiveringssystemen inclusief septic tanks met een inhoud van ten minste 6 m3. INRICHTING Elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. INSTALLATIES Het samenstel van met elkaar verbonden of te verbinden 'objecten', die zijn bestemd voor of zijn aangebracht ten behoeve van het transporteren, afwegen, doseren, verwerken (waar onder verbranden) of opslaan e.d. van stoffen. ISO Een door de International Organization for Standardization opgestelde en uitgegeven norm. KLUIS Een in het algemeen betreedbare, bouwkundige ruimte in een gebouw, die uitsluitend bestemd is voor de opslag van een beperkte hoeveelheid gevaarlijke stoffen. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAMAX) Het maximaal gemeten A-gewogen geluidniveau, meterstand 'fast' gecorrigeerd met de meteocorrectieterm Cm. MJA Een meerjarenafspraak (MJA) is een civielrechtelijke overeenkomst tussen overheid, bedrijfstakorganisaties en afzonderlijke bedrijven met betrekking tot een gekwantificeerde energiebesparing die gezamenlijk door de afzonderlijke bedrijven binnen een vastgestelde periode wordt bereikt.
26 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
NEN Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. NER Nederlandse Emissie Richtlijnen NMI Het Nederlands Meetinstituut. NRB Nederlandse Richtlijn Bodembescherming NULSITUATIEONDERZOEK Onderzoek naar de kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) op die plaatsen van de inrichting waar potentieel bodembedreigende handelingen plaatsvinden of zullen plaatsvinden en dat is gericht op die verontreinigende stoffen die ten gevolge van de activiteiten in de bodem terecht kunnen komen. ONBRANDBAAR Het onbrandbaar zijn overeenkomstig het bepaalde in NEN 6064, uitgave 1991 OPENBAAR RIOOL Voorziening voor de inzameling en transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.15, eerste lid van de Wet milieubeheer. OPSLAG goederen die, al dan niet in containers, in afwachting van verder transport, gedurende enige tijd in een ruimte of naar een bepaalde plaats zijn gebracht, anders dan ten behoeve van het onmiddellijk overladen van deze goederen in een ander transportmiddel OPSLAGGEBOUW Een speciaal voor de opslag van gevaarlijke stoffen bestemd gebouw. OVERSLAG handelingen zoals (be)laden, lossen, overladen, hevelen e.d. al dan niet op pneumatische of mechanische wijze, bijvoorbeeld door middel van kranen, transportbanden of leidingen. OXIDERENDE STOFFEN Stoffen die bij aanraking met andere stoffen, met name ontvlambare stoffen, sterk exotherm kunnen reageren. PREVENTIE Het voorkomen en beperken van het ontstaan van afvalstoffen door reductie aan de bron, door intern hergebruik en/of door vermindering van de milieuschadelijkheid. Producthergebruik wordt gerekend tot preventie. RECYCLING Het gebruiken van een product, stof of materiaal in een andere toepassing als waarvoor het oorspronkelijk bestemd was; bijvoorbeeld: kunststof bekertjes, oud
27 van de 28
2 juni 2006
Milieuvergunning
Sibotech Panerden
9-3-2009
papier (indien niet dezelfde kwaliteit kan worden gewaarborgd). REFERENTIENIVEAU Hoogste waarde van het niveau van- of het omgevingsgeluid dat 95% van de tijd overschreden wordt (L95). RICHTWAARDE Inspanningsverplichting op basis van een wettelijke milieukwaliteitsnorm RIOLERING Bedrijfsriolering, openbaar riool of een andere, niet gemeentelijke voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater (bedrijfsriolering van derden). SCHADELIJKE STOFFEN stoffen die door inademing of door binnendringing via de mond of door de huid gevaren van beperkte aard kunnen opleveren. SLIBVANGPUT Toestel dat is bestemd voor de behandeling van slibhoudend afvalwater waarin ten gevolge van het verschil in dichtheid tus-sen slib en water en het vertragen van de vloeistofstroom, slib door bezinken grotendeels wordt gescheiden van het afvalwater. VLG Reglement betreffende het vervoer over land van gevaarlijke stoffen. VNG Vereniging van Nederlandse Gemeenten. WONING Een gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe bestemd is.
28 van de 28
2 juni 2006