VROM-Inspectie Regio Noord Afval Cascadeplein 10 Postbus 30020
Op de korrel
9700 RM Groningen
Telefoon 050-5992700
Controles Bouwstoffenbesluit en restconcentratienorm asbest bij infrastructurele werken, oktober 2004 VROM 4192
Fax 050-5992699 www.vrom.nl
Projectteam: drs. K. Huizinga (VI Noord; projectleider + auteur), R. Auwema (VI Noord), A. Collée (VI Noord-West), J. Euser (VI Zuid-West), C.J.A. Huijbregts (VI Zuid), N. Isarin (VI Zuid-West) en ir. M.A.P. Verweij (VI Oost) Opdrachtgever: mr. ir. N.K. Tilstra (VI Noord) Gedelegeerd opdrachtgever: ir. F. Peen (VI Noord)
Samenvatting
4
1
Inleiding
9
1.1 1.2 1.3
Aanleiding Herziening Bouwstoffenbesluit Doelstellingen
2
Werkwijze
2.1 2.1.1 2.1.2 2.2 2.2.1 2.2.2 2.3
Inventarisatie en keuze van infrastructurele werken (fase 2) Uitgangspunten Aanpak Controles (fase 3) Aard van de controles in hoofdlijnen Aanpak Handhaving
3
Resultaten
3.1 3.2 3.2.1 3.3 3.3.1 3.4 3.4.1 3.4.2
Inventarisatie en keuze infrastructurele werken met secundaire bouwstoffen Controle toepassingsvoorschriften bij werken met AVI-bodemassen Toetsingsresultaten Controle kwaliteitsvoorschriften bij werken met menggranulaat en bevindingen ketenhandhaving Toetsingsresultaten Pilot-ketenhandhaving AVI-bodemassen Puingranulaat
4
Bespreking resultaten
4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.3.5 4.4
Inventarisatie infrastructurele werken met secundaire bouwstoffen Controle toepassingsvoorschriften bij werken met AVI-bodemassen Bespreking resultaten Bespreking toezicht door bevoegd gezag Opmerkingen over Bouwstoffenbesluit Controles kwaliteitsvoorschriften bij werken met menggranulaat Resultaten in algemene zin (toetsing met Handhavingsprotocol) Resultaten toetsing met Gebruikersprotocol Resultaten in het licht van Tijdelijke vrijstellingsregeling Bouwstoffenbesluit 2004 Complexiteit monsterneming en analyse Onvolkomenheden in ontwerpnorm NEN 5897 Pilot- ketenhandhaving
5
Conclusies en aanbevelingen
5.1 5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.1.4 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.3
Conclusies Inventarisatie infrastructurele werken met secundaire bouwstoffen Controles toepassingsvoorschriften werken met AVI-bodemassen Controles kwaliteitsvoorschriften werken met menggranulaat Pilot- ketenhandhaving Aanbevelingen Toezicht door bevoegd gezag (gemeenten) Herziening van het Bouwstoffenbesluit Voor de VROM-inspectie
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
9 9 10
11 11 11 11 12 12 12 13
14 14 14 14 17 17 18 18 18
20 20 20 20 21 21 24 24 24 24 25 25 25
27 27 27 27 29 30 30 30 30 31
Pagina 2/45
Bijlage 1: Voorbereiding (fase 1) en verslaglegging/rapportage (fase 4) Bijlage 2: Aanpak evaluatie toepassingsvoorschriften Bouwstoffenbesluit bij infrastructurele werken met AVI-bodemassen Bijlage 3: Aanpak monsterneming en analyse bij werken met menggranulaat Bijlage 4: bevindingen inventarisatie infrastructurele werken voor controles Bouwstoffenbesluit
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 3/45
Samenvatting 1. Inleiding In het dit project zijn in totaal vijf infrastructurele werken gecontroleerd op het Bouwstoffenbesluit, één per regionale VROM-inspectie. Bij drie bestaande werken (aangelegd na 1999) zijn bodemassen van afvalverbrandingsinstallaties, kortweg AVI-bodemassen toegepast. De controle richtte zich hierbij op de toepassingsvoorschriften van het Bouwstoffenbesluit. Deze voorschriften waarborgen aan de ene kant dat de bodemassen niet in aanraking komen met het grondwater en aan de andere kant dat deze niet in contact komen met hemelwater. Om te voldoen aan deze voorschriften dient onderzoek naar het grondwaterniveau te worden uitgevoerd en zogenaamde IBC-maatregelen te worden getroffen (isoleren, beheren en controleren). In dit project zijn de kwaliteitsvoorschriften van het Bouwstoffenbesluit voor AVI-bodemassen niet gecontroleerd. Uit eerdere onderzoeken is namelijk gebleken dat de in Nederland geproduceerde en toegepaste AVI-bodemassen voldoen aan die kwaliteitseisen. Bij twee andere werken in aanleg werd menggranulaat gecontroleerd op de kwaliteitsvoorschriften, dat wil zeggen onderzocht werd of de verontreinigingen in het granulaat beneden de grenswaarden voor categorie-1 bouwstoffen van het Bouwstoffenbesluit liggen. Bij deze werken zijn geen toepassingsvoorschriften gecontroleerd, aangezien het Bouwstoffenbesluit deze niet bevat voor categorie-1 bouwstoffen Tevens is bij deze werken onderzocht of het menggranulaat voldoet aan de restconcentratienorm voor asbest. De controles van de AVI-bodemassen volgen op de toezegging van Staatssecretaris van Geel in een brief (eind 2003) aan de Tweede Kamer dat de VROM-inspectie alle AVI-bodemassen van afvalverbrandingsinrichtingen (AVI’s) die na de inwerkingtreding van het Bouwstoffenbesluit in infrastructurele werken zijn toegepast, zal (laten) onderzoeken om, zonodig, de aanleg, het beheer en de duurzaamheid van deze werken te verbeteren. Deze toezegging vloeide voort uit de knelpunten en risico’s die in het onderzoek In slak en as naar voren waren gekomen. Het onderhavige project geeft gedeeltelijk invulling aan deze toezegging. De redenen hiervoor zijn: 1) de benodigde inspanning (in tijd en geld) om de AVI-lichamen grondig te onderzoeken 2) het beperkte overzicht op welke locaties AVI-bodemassen zijn toegepast en 3) de overweging om voor de uitwerking van de tweede doelstelling van het onderzoek, namelijk ketenhandhaving ook andere bouwstoffen als AVI-bodemassen te betrekken in het onderzoek. Het project vormde namelijk tevens één van de drie pilot -projecten van het project ketenhandhaving dat heeft geresulteerd in het Visiedocument Ketenhandhaving. In deze pilots worden de mogelijkheden voor ketenhandhaving verkend aan de hand van concrete stof/afvalstofstromen. Naast AVI-bodemassen richtte het project zich daarom ook op een andere secundaire bouwstof, namelijk menggranulaat. Het project omvat tweedelijns toezicht door de VROM-inspectie. Het bevoegd gezag voor het Bouwstoffenbesluit bij de in dit project gecontroleerde infrastructurele werken berust bij de gemeenten waarin deze werken zich bevinden. Naast de daadwerkelijke controle van voorschriften van het Bouwstoffenbesluit heeft de VROM-inspectie ook het toezicht door de gemeenten beoordeeld.
2. Resultaten 2.1 Inventarisatie en keuze van te controleren infrastructurele werken De inventarisatie en keuze van infrastructurele werken bleek een lastiger opgave dan verwacht. De belangrijkste belemmerende factor is de onvolledige/gefragmenteerde informatie (bij bevoegde gezagen en opdrachtgevers) over de toepassing van secundaire bouwstoffen. Het overzicht bij de bevoegde gezagen ontbreekt (gemeenten en provincies) en de meldingen zijn vaak verre van volledig. Het verkrijgen van alomvattend overzicht en het controleren van alle AVI-lichamen vraagt daarom een veel grotere
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 4/45
inspanning dan waar bij de planning van dit project rekening is gehouden. Dit vraagt om aanvullende actie, die gezien de omvang en complexiteit voor de VROM-inspectie alleen niet haalbaar lijkt. Een tweede belemmering bij de keuze van een infrastructureel werk werd gevormd door de stagnerende afzet van AVI-bodemassen. De meldingen van het Bouwstoffenbesluit hebben onder andere tot doel om voor de toekomst te weten waar secundaire bouwstoffen zijn toegepast. Met een onvoldoende registratie ontstaat er een probleem in de toekomst, namelijk onvoldoende zicht op locaties waar secundaire bouwstoffen zijn toegepast, de hoeveelheden, de kwaliteit en de toegepaste IBC-maatregelen. Voor categorie-1 overige bouwstoffen (waaronder menggranulaat) is geen melding voorgeschreven. Wel dient de eigenaar van het werk de gegevens vijf jaar te bewaren. Er bestaat dus geen structureel overzicht van de toepassing van categorie-1 overige bouwstoffen. De gecontroleerde infrastructurele werken met AVI-bodemassen zijn het in 2003 gereed gekomen Knooppunt Raasdorp (gemeente Haarlemmermeer) en twee bedrijventerreinen (gemeente Groningen en gemeente Roosendaal). Voor menggranulaat is een weg in een nieuwe woonwijk in Arnhem en een voormalige fabriekslocatie in Barendrecht uitgekozen voor controle. 2.2 Controles bij werken met AVI-bodemassen Uit de resultaten komt naar voren dat bij de uitvoering van de drie gecontroleerde werken meerdere toepassingsvoorschriften van het Bouwstoffenbesluit zijn overtreden. Dit betekent dat een duurzame veiligstelling van de bodem- en grondwaterkwaliteit bij deze werken niet is gegarandeerd. Bij het werk in Hoogkerk bestaat een reële kans dat hemelwater op termijn infiltreert. Bij dit werk is onduidelijk of de isolatie ten opzichte van het grondwater voldoende is. Aanvullend onderzoek is hier noodzakelijk. Het werk in Roosendaal bevat minder dan de minimum voorgeschreven hoeveelheid AVI-bodemassen. (Dit minimumvoorschrift is opgenomen om de isolatievoorschriften blijvend na te komen.) De isolerende werking van de bovenafdichting is alleen gewaarborgd bij een stringent inspectieregime. Het risico op infiltratie van regenwater in de AVI-bodemassen is aanwezig en wordt versterkt door het ontbreken van een IBC-beheersplan. De onzekerheden in de drooglegging en de zettingsgevoeligheid van de ondergrond maken een intensieve monitoring van de waterstanden noodzakelijk. De situatie bij verreweg het grootste onderzochte werk, de A5 bij Raasdorp is het minst ongunstig: de afdichtingsconstructie voldoet met één kleine uitzondering aan de eisen voor de bijzondere categorie AVIbodemas. Hoewel geen volwaardige GHG-bepaling heeft plaatsgevonden, is de basis van de AVIbodemas voldoende hoog. Monitoring van de grondwaterstand ter controle van de GHG is een absolute vereiste. Op basis van de bevindingen van de controles zijn de bevoegd gezagen aangeschreven. Het betreft in één geval een handhavingsverzoek en in twee andere gevallen in eerste instantie een verzoek om nadere informatie. In hoeverre deze handhavingstrajecten tot concrete wijzigingen van de infrastructurele werken zullen leiden is vooralsnog onduidelijk. Door de fundamentele herziening van het Bouwstoffenbesluit lijkt het vooralsnog niet opportuun ingrijpende maatregelen te verlangen bij overtredingen, zolang niet duidelijk is of de desbetreffende voorschriften ook in het nieuwe Bouwstoffenbesluit aan AVI-bodemassen zullen worden gesteld. Om deze reden zal in de vervolgtrajecten in ieder geval de nadruk worden gelegd op een goede monitoring. Het grote aantal tekortkomingen bij deze controles roept vragen op naar de oorzaken. Naar de mening van de VROM-inspectie kan hierbij niet worden voorbijgegaan aan de rol van het bevoegd gezag en aan de opbouw en formuleringen van het Bouwstoffenbesluit. Hierop wordt in dit rapport uitgebreid ingegaan. Op basis hiervan zijn een aantal aanbevelingen gedaan en geadresseerd (zie onder 3 in deze samenvatting).
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 5/45
2.3 Controles werken menggranulaat. Er zijn twee werken gecontroleerd. Een werk betreft de toepassing van puingranulaat als funderingsmateriaal onder wegen in een nieuwe woonwijk in Arnhem-Zuid, het andere de toepassing van puingranulaat op de locatie waar het vrijkwam, namelijk bij de sloop van een oude wasmachinefabriek in Barendrecht. Hierbij werd een mobiele breker toegepast om het vrijgekomen puin in puingranulaat om te zetten. De toetsingsresultaten zijn als volgt: Beide partijen zijn goedgekeurd bij toetsing (met het Handhavingsprotocol) van de analyseresultaten aan de kwaliteitsvoorschriften van het Bouwstoffenbesluit. Beide partijen zijn goedgekeurd bij toetsing aan de interim-norm (inmiddels definitieve norm) voor asbest (100 mg/kg). Bij de partij van het werk Barendracht was de concentratie ruim beneden de norm, bij het werk in Arnhem-Zuid werd in het geheel geen asbest aangetroffen. 2.4 Pilot ketenhandhaving De ketenbenadering heeft de volgende inzichten opgeleverd (eveneens verwerkt in het Visiedocument ketenhandhaving): 1. In de keten van AVI-bodemassen kan de handhavingsinspanning zich juist op basis van in ketenonderzoek verkregen inzicht hoofdzakelijk beperken tot de toepassingsfase. De resultaten in dit project bevestigen de wenselijkheid van controle in deze schakel van de keten. 2. In de keten van puingranulaat met een stationaire puinbreker als tussenschakel is het niet mogelijk om de keten terug te volgen tot de sloopwerken. Omgekeerd is het ook niet mogelijk om een sloopwerk te volgen tot de toepassing in het infrastructurele werk. In deze keten zijn voor wat betreft de kwaliteit van het granulaat de kwaliteit van de sloop en het acceptatiebeleid van de puinbreker van doorslaggevend belang. Bevindt zich in de keten echter een mobiele breker dan is het wel mogelijk om de gehele keten te volgen en ketenhandhaving uit te voeren. In dit geval moet de kwaliteit van de sloop van het object een wezenlijk onderdeel van het acceptatiebeleid van het mobiele breekbedrijf vormen om een goede kwaliteit granulaat te verkrijgen. 3. Inzake puingranulaat sluit deze pilot aan bij de pilot-ketenhandhaving asbest, die in feite op dezelfde keten is gericht, maar met als invalshoek asbest. Hierin komt naar voren dat de eerste schakel van de keten, de sloop, de meest problematische schakel is. De geheel in beeld gebrachte keten bij het werk Barendrecht laat zien dat door een zorgvuldige, selectieve sloop puingranulaat is geproduceerd van goede kwaliteit.
3. Aanbevelingen 3.1 Toezicht door bevoegd gezag Voor wat betreft de toepassing van categorie-2 bouwstoffen en de speciale categorie AVI-bodemassen): 1. 2.
3.
Gemeenten dienen meer dan nu het geval is, zorg te dragen voor een volledige documentatie. Dit geldt met name voor technische gegevens zoals plattegronden en profielen. Gemeenten dienen meer dan nu het geval is werk te maken van het beoordelen van meldingsformulieren en kwaliteitsverklaringen. (Via gerichte vragen zoals: is een GHG rapport bijgevoegd, komen het ontwerp en de uitvoering van het werk overeen met het meldingsformulieren; bevatten kwaliteitsverklaringen partijnummers; wat zijn de toegepaste hoeveelheden; is de categorieaanduiding volledig?) Gemeenten dienen na aanleg van het werk meer gebruik te maken van de mogelijkheid inzage te vragen in de gegevens verkregen bij inspecties van de afdichting en gegevens van monitoring van de GHG en zettingen.
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 6/45
Bij deze tekortkomingen moet worden bedacht dat AVI-bodemassen milieuhygiënisch gezien tot de meer risicovolle bouwstoffen behoren die in het kader van het Bouwstoffenbesluit kunnen worden toegepast en waarvoor dientengevolge een streng toepassingsregime geldt. 3.2 Herziening Bouwstoffenbesluit Voor wat betreft de toepassing van categorie-2 bouwstoffen en de speciale categorie AVI-bodemassen: 1.
2.
3.
4.
5.
6.
De toepassingsvoorschriften in de Uitvoeringsregeling Bsb dienen overzichtelijker en transparanter te worden gepresenteerd. Juist bij een besluit dat inhoudelijk complex is, dient veel aandacht uit te gaan naar een heldere, eenduidige vorm. Het Bouwstoffenbesluit en de Uitvoeringsregeling Bsb dienen duidelijker te zijn wat betreft de vorm en inhoud van de benodigde rapportage en de documentatie van vooronderzoek. Er dient een duidelijke richtlijn te komen voor de inhoud van het controleprogramma (IBC-beheersplan) en het vastleggen van inspectie- en monitoringsresultaten (gegevens die van essentieel belang zijn voor de waarborging van duurzaamheid van de isolerende werking van zowel de afdichtende constructie als de drooglegging). Meer specifiek: tekortkomingen in het meldingsformulier dienen te worden aangepakt; er dient meer duidelijkheid te komen in de bepaling van de ontwerp-GHG en de monitoring van de grondwaterstand na aanleg van het werk; een meer praktische werkwijze voor het bepalen van verschilzettingen dient te worden opgezet; criteria voor de interpretatie van grondwaterkwaliteitsmetingen dienen te worden geformuleerd; het is noodzakelijk dat er een (model) protocol komt voor de inspectie en onderhoud van de isolerende voorzieningen bij het toepassen van de bijzondere categorie bouwstoffen (IBCbeheersplan). Een integrale, volledige en duidelijke rapportage dient beschikbaar te zijn op tenminste één locatie. Dit is van essentieel belang voor een duurzame waarborging van de bodem-en grondwaterkwaliteit in de omgeving van werken waarin de bouwstof is toegepast. Daarnaast dient een centrale registratie van categorie-2 bouwstoffen en de speciale categorieën bouwstoffen te worden overwogen. In artikel 13 van het Bouwstoffenbesluit (Minimum volume voor niet-categorie-1 bouwstoffen) dient het minimum volume voor alle AVI-bodemassen (dus zowel bijzondere categorie AVI-bodemas als categorie-2) en mogelijk ook andere niet-categorie-1 bouwstoffen sterk te worden vergroot. In aanvulling op het herzien van de schaalgrootte zou ook moeten worden overwogen om het bevoegd gezag voor categorie-2 bouwstoffen en de bijzondere categorie AVI-bodemassen bij de provincie te plaatsen. Dit sluit aan bij de bestaande bevoegdheden van provincies op het gebied van bodembescherming. Er zou zelfs een vergunningenregime kunnen worden overwogen. Indien de bevoegdheid wel bij de gemeenten blijft, dient in ieder geval een centrale registratie van deze bouwstoffen te worden overwogen.
Voor wat betreft de toepassing van categorie-1 overige bouwstoffen: 7. 8.
Er dient overwogen te worden om een eenvoudige melding of registratie (b.v. kadastrale gegevens) van de toepassing van categorie-1 overige bouwstoffen op te zetten. De bewijsvoering voor categorie-1 overige bouwstoffen zoals puingranulaat dient zodanig te worden vereenvoudigd dat toezicht praktisch haalbaar wordt.
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 7/45
3.3 VROM-inspectie 1. 2. 3.
4.
Aanbevolen wordt de infrastructurele werken waarin AVI-bodemassen zijn toegepast na de inwerkingtreding van het Bouwstoffenbesluit te inventariseren (1999 –heden). Zodra de contouren van het herziene Bouwstoffenbesluit duidelijk zijn, te bepalen of en in hoeverre interventie bij de geïnventariseerde werken noodzakelijk is, bij voorkeur in ALOM-kader. Een interventiestrategie gericht op AVI-bodemassen te ontwikkelen, die zich richt op toezicht/handhaving bij nieuw aan te leggen werken en deze in te brengen in het ALOM. Het betreft een tijdelijke interventiestrategie in verband met de herziening van het Bouwstoffenbesluit. Kennis en ervaring actief in te brengen in het herzieningstraject van het Bouwstoffenbesluit.
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 8/45
1
Inleiding
1.1
Aanleiding
In 2002 heeft de VROM-inspectie een omvangrijk ketenonderzoek gericht op de kwaliteit en toepassing van bouwstoffen in grote infrastructurele werken uitgevoerd. De aanleiding voor dit onderzoek vormde een debat in de Tweede Kamer (31 januari 2002) over vermeende onregelmatigheden bij het toepassen van bodemassen van afvalverbrandingsinrichtingen (AVI’s) bij de verbreding van de A16 en de aanleg van de Hogesnelheidslijn. Dit heeft geresulteerd in het rapport In slak en as? Ketenonderzoek naar het ontstaan van de afvalstoffen AVI-bodemassen en menggranulaat tot en met de toepassing daarvan als bouwstoffen in (infrastructurele) werken. Dit rapport is door de Staatssecretaris aan de Tweede Kamer aangeboden. In het begeleidend schrijven wordt een aantal voorstellen gedaan om de geconstateerde knelpunten en risico’s aan te pakken. Een van deze voorstellen luidt als volgt: “Het (door de VROM-inspectie) laten onderzoeken van alle AVI-lichamen die na de inwerkingtreding van het Bouwstoffenbesluit zijn aangelegd om – zonodig – de aanleg, het beheer en de duurzaamheid van deze werken te verbeteren.” (Brief VI/Z 6386/ND/JM, 21 november 2002). In de genoemde brief wordt tevens voorgesteld om een samenhangend overheidstoezicht op de keten van handelingen met afvalstoffen en producten te organiseren. Hieruit voortvloeiend is het Visiedocument Ketenhandhaving opgesteld waarin de hoofdlijnen van een dergelijke ketenaanpak worden uitgewerkt. Hierbij is gebruik gemaakt van de ervaringen en inzichten zoals verkregen in drie parallel uitgevoerde pilot ketenhandhavingsprojecten. Het onderhavige project vormde, met als invalshoek secundaire bouwstoffen, een van deze pilotprojecten.
1.2
Herziening Bouwstoffenbesluit
Voor het project relevant zijn de ontwikkelingen rond het Bouwstoffenbesluit. Op basis van het rapport Evaluatie Bouwstoffenbesluit 2001 heeft de staatssecretaris VROM besloten in september 2002 een project te starten dat is gericht op de herijking van het beleidskader voor bouwstoffen. Dit project kent drie parallelle trajecten (brief aan Tweede kamer BWL/2002076698, 7 november 2002): Traject 1: versimpeling door risicobenadering. Dit traject is bedoeld om het gebruik van als betrouwbaar geldende bouwstoffen te vereenvoudigen en om de uitvoering en handhaving meer toe te spitsen op de risicovolle bouwstoffen. Traject 2: uniform kader voor grond en bagger. Het beleid voor grond en baggerspecie, dat met name door de Vrijstellingsregeling grondverzet uiteenloopt, zal in een nieuw samenhangend beleidskader worden ondergebracht. Traject 3: verbetering handhaving door uniformering van de invoering, het toezicht op de naleving en de handhaving door gemeenten. Tevens is verbetering van strafrechtelijke handhaving aan de orde. Naar het zich nu laat aanzien zal het gewijzigde besluit in 2007 van kracht worden. Inmiddels zijn ter overbrugging van een aantal belangrijke knelpunten, tijdelijke vrijstellingsregelingen voor enerzijds grond en bagger en anderzijds voor alle overige bouwstoffen van kracht geworden.
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 9/45
Bij de afronding van dit handhavingsproject is duidelijk geworden dat de wijziging van het Bouwstoffenbesluit fundamenteel zal zijn, wat zal resulteren in een nieuw en veel eenvoudiger besluit. Gezien deze ontwikkeling is erin dit project voor gekozen om op basis van de bevindingen van de controles zo nauwkeurig mogelijk aan te geven waar verbeterpunten van het huidige Bouwstoffenbesluit liggen (zie 5.2.2 Aanbevelingen gericht op herziening Bouwstoffenbesluit).
1.3
Doelstellingen
Op basis van het bovenstaande vloeien de volgende doelstellingen voort: 1. Het uitvoeren van controles bij grotere infrastructurele werken op de naleving van het Bouwstoffenbesluit. 2. Het verkennen van de mogelijkheden voor ketenhandhaving gericht op secundaire bouwstoffen. 3. Het op basis van de controles formuleren van aanbevelingen in het kader van de herziening van het Bouwstoffenbesluit. Ad 1: Het onderhavige project geeft gedeeltelijk invulling aan de toezegging van de Staatssecretaris om alle AVI-lichamen te onderzoeken. De redenen hiervoor zijn: 1) de benodigde inspanning (in tijd en geld) om de AVI-lichamen grondig te onderzoeken 2) het beperkte overzicht op welke locaties AVI-bodemassen zijn toegepast en 3) de overweging om voor de uitwerking van doelstelling 2 (ketenhandhaving) ook andere bouwstoffen als AVI-bodemassen te betrekken in het onderzoek (zie ook onder ad 2). Wat betreft de eerste doelstelling moet tevens worden opgemerkt dat het hier om tweedelijns toezicht door de VROM-inspectie gaat. Het bevoegd gezag voor het Bouwstoffenbesluit bij de in dit project gecontroleerde infrastructurele werken berust bij de gemeenten waarin deze werken zich bevinden. Naast de daadwerkelijke controle van voorschriften van het Bouwstoffenbesluit heeft de VROM-inspectie ook het toezicht door de gemeenten beoordeeld. Bij de werken waar puingranulaat is toegepast is tevens onderzocht of het menggranulaat voldoet aan de interim-norm (inmiddels definitieve norm) voor asbest van 100 mg/kg gewogen (gewogen betekent de concentratie serpentijnasbest vermeerderd met 10 maal de concentratie amfiboolasbest). De reden hiervoor is dat deze gezondheidsschadelijke stof veelvuldig in puingranulaat wordt geconstateerd, maar niet in het Bouwstoffenbesluit is opgenomen. Ad 2: De uitwerking van de tweede doelstelling is vrij sterk afgebakend. Dit kan als volgt worden toegelicht. De ketens van de in dit project beschouwde secundaire bouwstoffen, te weten AVI-bodemassen en puingranulaat, zijn al vrij goed verkend voor wat betreft ketenhandhaving. Voor AVI-bodemassen is uit het ketenonderzoek In slak en as naar voren gekomen dat in de keten van AVI-bodemassen de grootste risico’s in de toepassingsfase liggen. In dit handhavingsproject is daarom in de voorbereidingsfase onderkend, dat juist vanuit keteninzicht vooral een werkengerichte benadering moet worden gevolgd, hetgeen neerkomt op het uitwerken van de eerste doelstelling. Bij de gevolgde werkwijze (hoofdstuk 2) wordt dit nader onderbouwd. De gevonden tekortkomingen in de toepassingsfase in dit project ondersteunen deze aanpak. Voor de andere in dit project beschouwde bouwstof, menggranulaat geldt ook dat veel bekend is over de keten. Hier dient juist veel aandacht uit te gaan naar het begin van de keten. Het is echter slechts in specifieke gevallen mogelijk om beginnend bij de laatste schakel, het werk, de keten geheel terug te volgen, hetgeen dus beperkingen voor een ketenaanpak impliceert. Dit komt eveneens nader aan de orde bij de gevolgde werkwijze. Ad 3: Op basis van de vrij diepgaande controles en de daarbij geconstateerde tekortkomingen in dit project, zijn meerdere aanbevelingen voor verbetering van het Bouwstoffenbesluit geformuleerd. Als nevendoelstelling kan daarom het leveren van een bijdrage aan de herziening van het Bouwstoffenbesluit worden beschouwd.
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 10/45
2
Werkwijze
Het project kende de volgende fases: Voorbereiding (fase 1) Inventarisatie en keuze van infrastructurele werken (fase 2) Uitvoering van controles van werken en eventueel aanvullende controles elders in de keten (fase 3) Verslaglegging/rapportage (fase 4). Onderstaand wordt de gevolgde werkwijze van fase 2 en 3 uiteengezet. De aanpak van de voorbereiding en de verslaglegging/rapportage is opgenomen in bijlage 1.
2.1
Inventarisatie en keuze van infrastructurele werken (fase 2)
2.1.1
Uitgangspunten
Bij de inventarisatie en keuze van relevante werken zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd. Aantal werken per secundaire bouwstof In totaal zijn 5 infrastructurele werken gecontroleerd, waarvan bij drie AVI-bodemassen zijn toegepast en bij twee menggranulaat. Geografische reikwijdte en aantal te controleren projecten Uitgangspunt bij de keuze van de te controleren infrastructurele werken is (evenals in het ketenonderzoek In slak en as) regionale spreiding. De redenen hiervoor zijn: betrokkenheid verschillende regio’s van de VROM-inspectie; verschillen in bodemstructuur. Per regio van de VROM-inspectie is één infrastructureel project gecontroleerd. In totaal gaat het dus om vijf werken. Selectiecriteria te onderzoeken werken Naast de regionale spreiding (zie hierboven) zijn de volgende criteria voor de keuze van infrastructurele werken gehanteerd: grootte van werken: bij voorkeur > 100.000 ton secundaire bouwstoffen; de werken met AVI-bodemassen moeten zijn aangelegd in het recente verleden (na de inwerkingtreding van de uitvoeringsregeling, bijlage H Bsb, combinatie-afdichting op 01-01-1999); de werken met puingranulaat dienen in uitvoering te zijn. Voorts diende bij de vijf te selecteren werken bij voorkeur sprake te zijn van variatie in opdrachtgevers (RWS, gemeente, particulier). 2.1.2
Aanpak
De aanpak van de inventarisatie en keuze van relevante werken is nader uitgewerkt in de plannen van aanpak (voor AVI-bodemassen en menggranulaat). VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 11/45
2.2
Controles (fase 3)
2.2.1
Aard van de controles in hoofdlijnen
De aard van de cont roles in hoofdlijnen is als volgt.
Werken met AVI-bodemassen De controles spitsten zich niet op de kwaliteit omdat uit het onderzoek In slak en as naar voren is gekomen dat de AVI-bodemassen met grote waarschijnlijkheid aan de kwaliteitseisen van het Bouwstoffenbesluit voldoen. Hierbij moet worden opgemerkt dat sprake is van een uitzonderingspositie voor AVI-bodemassen (die onder meer inhoudt dat hogere uitlozingsnormen worden gehanteerd voor molybdeen, koper en antimoon dan voor categorie 2 bouwstoffen, niet zijnde grond) die bovendien tot 2006 is verlengd. Hieruit volgt dat het van groot belang is dat de toepassing van AVI-bodemassen inderdaad volgens de voorschriften plaatsvindt. Uit het onderzoek In slak en as komt naar voren dat hier een redelijke kans bestaat dat sprake is van tekortkomingen. Om deze reden worden uitsluitend de toepassingsvoorschriften van AVI-bodemassen in dit project weer gecontroleerd. Deze voorschriften zijn beknopt beschreven in bijlage 2. (Voor uitgebreide teksten en toelichtingen wordt verwezen naar Jansen, 2001.) Wat betreft aanpak is aangesloten bij de methodiek van het genoemde onderzoek. Er is echter dieper ingezoomd op de Abcvoorschriften. De controles bij AVI-bodemassen richtten zich dus uitsluitend op de toepassingsvoorschriften van het Bouwstoffenbesluit, juist op basis van het verkregen keteninzicht. Ketenhandhaving kan in deze specifieke keten dus (hoofdzakelijk) worden beperkt tot de toepassingsfase. De controles bestonden uit dossieronderzoek, gesprekken met opdrachtgevers, bevoegde gezagen en onderzoeksbureaus, aangevuld met locatiebezoeken. Gezien het vrij technische (geohydrologische en civieltechnische) karakter van de controles is een gekwalificeerd extern bureau ter ondersteuning ingeschakeld.
Werken met menggranulaat Twee controles waren gericht op beton- en menggranulaat. Omdat deze bouwstoffen normaal gesproken tot categorie 1, niet zijnde grond, behoren, zijn toepassingsvoorschriften niet aan de orde en richtten de controles zich op de kwaliteit van de bouwstoffen. De bouwstoffen werden ter plekke van het werk onderzocht. Naast de parameters van het Bouwstoffenbesluit is ook het asbestgehalte onderzocht en getoetst aan de interim-norm voor asbest. Ten behoeve van het project Ketenhandhaving is in beperkte mate een ketenbenadering gevolgd. Een specifiek knelpunt voor de keten van puin-puingranulaat is namelijk dat er in feite een knip in de keten zit. Puingranulaat dat in een weg wordt toegepast als funderingsmateriaal is in de regel niet terug te traceren tot een sloopwerk. Dit heeft te maken met de opslag en menging van puin bij stationaire puinbreekinstallaties. Bij mobiele breekinstallaties die op een sloopwerk staan is het wel mogelijk om de gehele keten in beschouwing te nemen. Om deze reden is een van de gecontroleerde werken met puingranulaat een werk waar een mobiele breker actief is geweest. Hier is getracht de gehele keten in beschouwing te nemen. Bij het andere werk is het materiaal vooral van stationaire brekers afkomstig en is door de genoemde knip een beperkte ketenbenadering (werk en puinbrekers) gevolgd. Overigens is in een van de andere pilot-projecten, namelijk ketenhandhaving asbest vooral gericht op de eerste schakels in de keten (en sluit dus wat dat betreft goed aan bij dit project). Voor monsterneming en analyse is een daarvoor gekwalificeerd bureau ingeschakeld. 2.2.2
Aanpak
De aanpak van de evaluatie van de toepassingsvoorschriften bij de werken met AVI-bodemassen is opgenomen in bijlage 2 (Het betreft hoofdstuk 2 van de externe rapportage; Jousma et al, 2004). Naast de evaluatie van de toepassingsvoorschriften wordt ook de rol van bevoegd gezag bij de betreffende werken in ogenschouw genomen. VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 12/45
De aanpak van de monsterneming en analyse bij werken met menggranulaat is opgenomen in bijlage 3 (Het betreft hoofdstuk 4 van Hofstra, 2004 met enkele aanvullingen).
2.3
Handhaving
Omdat in dit project tweedelijns toezicht door de VROM-inspectie is uitgeoefend, is in geval van overtredingen van voorschriften van het Bouwstoffenbesluit het bevoegd gezag aangeschreven. Het betreft in één geval een handhavingsverzoek en in twee andere gevallen een verzoek om nadere informatie. Het opstellen van deze handhavingsverzoeken vormt geen onderdeel van het project. Het is door de betreffende regionale inspecties opgepakt, maar wel in samenspraak met de projectleider. De handhavingstrajecten zijn erop gericht om, voorzover nodig, de aanleg, het beheer en de duurzaamheid van de werken te verbeteren. In hoeverre deze handhavingstrajecten tot concrete wijzigingen van de infrastructurele werken zullen leiden is vooralsnog onduidelijk. Door de fundamentele herziening van het Bouwstoffenbesluit lijkt het vooralsnog niet opportuun ingrijpende maatregelen te verlangen bij overtredingen, zolang niet duidelijk is of de desbetreffende voorschriften ook in het nieuwe Bouwstoffenbesluit aan AVI-bodemassen zullen worden gesteld. Om deze reden zal in de vervolgtrajecten in ieder geval de nadruk worden gelegd op een goede monitoring.
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 13/45
3
Resultaten
3.1
Inventarisatie en keuze infrastructurele werken met secundaire bouwstoffen
De inventarisatie en keuze van infrastructurele werken met secundaire bouwstoffen bleek een lastiger opgave dan verwacht. De belangrijkste belemmerende factor is de onvolledige/gefragmenteerde informatie (bij bevoegde gezagen en opdrachtgevers) over de toepassing van secundaire bouwstoffen. Bijlage 4 geeft een nader verslag van de zoektocht naar infrastructurele werken. Een tweede belemmering werd gevormd door de stagnerende afzet van AVI-bodemassen. De uiteindelijke keuze voor te controleren werken is weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 3.1 Overzicht gecontroleerde infrastructurele werken Werk (opdrachtgever)
Secundaire bouwstof (categorie) en Hoeveelheid toepassing Bedrijfsterrein Hoogkerk (part. bedrijf) AVI-bodemassen (cat.2) 11.000 ton Funderingsmateriaal bedrijfsterrein Bedrijfsterrein Roosendaal (gem. bedrijf) AVI-bodemassen (bijz. cat. AVI- bodemas) 9.600 ton Funderingsmateriaal bedrijfsterrein Knooppunt Raasdorp* (Rijkswaterstaat) AVI-bodemassen (bijz. cat. AVI-bodemas) 486.650 ton Constructieve ophoging van drie verhoogde wegdelen Wegen in wijk Schuytgraaf in Arnhem Menggranulaat (cat. 1) 4.800 ton (ontw. Mij) Funderingslaag/ophoging Terrein voormalige wasmachinefabriek in Menggranulaat (cat. 1) 6000 ton Barendrecht (?)** Funderingslaag/ophoging * Project was ten tijde van onderzoek nog niet overgedragen van projectbureau aan Rijkswaterstaat. ** Menggranulaat ten dele toegepast op slooplocatie en ten dele in depot ten tijde van controle.
3.2
Controle toepassingsvoorschriften bij werken met AVI-bodemassen
3.2.1
Toetsingsresultaten
De bevindingen van de evaluatie van de toepassingsvoorschriften voor AVI-bodemassen bij de drie uitgekozen werken zijn door het externe bureau (TNO) weergegeven in een separate rapportage. De resultaten zijn samengevat in onderstaande tabellen. Hierbij wordt verwezen naar de tabel met genummerde overtredingen in de Handhavings - en uitvoeringsmethode Bouwstoffenbesluit (HUM; VROM, 2000). Tabel 3.2 Toetsing meldingen Werk Bedrijfsterrein Hoogkerk Bedrijfsterrein Roosendaal Knooppunt Raasdorp VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Bevindingen Meldingsformulier aanwezig Essentiële onderdelen ontbreken Idem Idem Bevat bovendien tegenstrijdigheden
Toe tsing voorschriften Voldaan aan Artikel 11, lid 1 Bsb (HUM 5) Overtreding Artikel 11, lid 7 Bsb (HUM 6) Idem Idem Pagina 14/45
Voor een gedetailleerd overzicht van de beschikbare informatie wordt verwezen naar de rapportage van het externe bureau (Jousma et al, 2004). Tabel 3.3 Toetsing minimum hoeveelheden Werk Bedrijfsterrein Hoogkerk
Bevindingen 11.000 ton
Bedrijfsterrein Roosendaal (regio Zuid)
9.600 ton
Toetsing voorschriften Voldaan aan Artikel 13, lid 1en lid 2 Bsb (HUM 16) Overtreding Artikel 13, lid 1en lid 2 Bsb
Knooppunt Raasdorp
486.650
Voldaan aan Artikel 13, lid 1en lid 2 Bsb
Tabel 3.4 Toetsing IBC-maatregelen m.b.t. isolerende constructie Werk Bedrijfsterrein Hoogkerk
Bedrijfsterrein Roosendaal
Knooppunt Raasdorp
Bevindingen Terreinophoging met asfalt wegverharding als isolerende constructie: Zeer incomplete gegevens: beoordeling (of voldaan wordt aan constructieve eisen voor isolerende bovenafdekking en randafdichting) niet mogelijk Controleprogramma IBC ontbreekt N.B. Stabiliteit van groot belang gezien: relatief geringe laagdikte in combinatie met hoge belasting (opslag bouwmaterialen) Terreinophoging met asfalt wegverharding als isolerende constructie: Wegverharding en randafdichting voldoen aan constructieve eisen. Echter, groot aantal voegvullingen die moeilijk te inspecteren zijn. N.B. Stabiliteit van groot belang gezien: relatief geringe laagdikte in combinatie met hoge belasting (opslag bouwmaterialen) Constructieve ophoging voldoet aan eisen Op enkele plaatsen (kopse kanten) is voor alternatief voor combinatie-afdichting gekozen, alternatief dat niet is toegestaan voor cat 2 en speciale cat. (schouder wegfundering)
Toetsing voorschriften Nadere informatie nodig om te beoordelen of Artikel 14 Bsb par. 9.3, 9.4, hfst. 10 en bijl. H van Uitvoeringsregeling (UR wordt overtreden (HUM 18)
Voldoet aan Artikel 14 Bsb par. 9.3, 9.4, hfst 10 en bijl. H van UR Voldoet niet aan eisen par. 9.8.2. , bijl. H, UR
Voldoet aan Artikel 14 Bsb, par. 9.5.4 en 9.7 bijl. H. UR. Overtreding 9.4.2, bijl H, UR
Tabel 3.5 Toetsing IBC-maatregelen m.b.t. grondwater en drooglegging: ontwerp-GHG (Gemiddeld Hoogste grondwaterstand) Werk Bedrijfsterrein Hoogkerk
Bevindingen Geen berekening aangetroffen, wel vereist. Niet aannemelijk gemaakt dat berekening niet vereist is. Melding van “de grondwaterstand”
Bedrijfsterrein Roosendaal Knooppunt Raasdorp
Idem Idem, één peilbuis voor grondwaterstand (niet verifieerbaar)
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Toetsing voorschriften Overtreding Artikel 14 Bsb lid 1 onder a, artikel 14, lid 2 Bsb en par. 9.1 en 9.2 UR (HUM 13) Noot: ook hfst.10 UR (niet genoemd in HUM) Idem Idem
Pagina 15/45
Tabel 3.6 Toetsing IBC-maatregelen m.b.t. grondwater en drooglegging: berekening en monitoring zettingen (t.b.v. veilige ondergrens) Werk
Bevindingen
Toetsing voorschriften
Bedrijfsterrein Hoogkerk
Wel zettingsberekening; niet verifieerbaar of hier conclusies aan verbonden zijn
Overtreding Artikel 14 Bsb lid 1 onder a, artikel 14, lid 2 BSB en par. 9.1 en 9.2 UR (HUM 13) (Het betreft artikel 9.1.2.1, lid c)
Bedrijfsterrein Roosendaal
Knooppunt Raasdorp
Aanvullende gegevens nodig of voldaan wordt aan Artikel 14, lid 1 onder b (HUM 14) Geen zettingsberekening; zettingsmarge is Overtreding Artikel 14 Bsb lid 1 onder a, echter gering waardoor voldoende artikel 14, lid 2 Bsb en par. 9.1 en 9.2 UR droogleggingsmarge bestaat (HUM 13) (Het betreft artikel 9.1.2.1, lid c
Voorbelasting zou zijn aangebracht, leidend tot voldoende eindzetting (niet gedocumenteerd). Zettingsmonitoring uitgevoerd (liggen binnen vooraf berekende waarden)
Voldoet aan Artikel 14, lid 1 onder b Voldoet aan Artikel 14l Bsb lid 1 onder a, artikel 14, lid 2 BSB en par. 9.1 en 9.2 UR Voldoet aan Artikel 14, lid 1 onder b
Tabel 3.7 Toetsing IBC-maatregelen m.b.t. grondwater en drooglegging: monitoring grondwaterstanden en grondwaterkwaliteit Werk Bedrijfsterrein Hoogkerk
Bedrijfsterrein Roosendaal
Knooppunt Raasdorp
Bevindingen Grondwaterstand: geen monitoring
Grondwaterkwaliteit: n.v.t. (cat. 2 bouwstof) Grondwaterstand: wel monitoring, te lage frequentie
Toetsing voorschriften Overtreding Artikel 14 lid 1 onder c en artikel 14, lid 2 Bsb, par. 9.2 en bijl. H. UR (HUM 21)
Overtreding (?) Artikel 14 lid 1 onder c en artikel 14, lid 2 Bsb, par. 9.2 en bijl. H. UR
Grondwaterkwaliteit referentiegegevens aanwezig (voor aanleg). Grondwater na aanleg eenmalig gecontroleerd Grondwaterstand: geen monitoring
Idem (ook HUM 21)
Grondwaterkwaliteit: noodzakelijke peilbuizen geplaatst; het plan is echter niet conform UR
Idem (ook HUM 21)
Overtreding Artikel 14 lid 1 onder c en artikel 14, lid 2 Bsb, par. 9.2 en bijl. H. UR
Tabel 3.8 Toetsing toepassingsvoorschriften toepassing AVI-bodemassen: IBC-beheersplan Werk Bedrijfsterrein Hoogkerk
Bevinding IBC-beheersplan ontbreekt
Bedrijfsterrein Roosendaal
IBC-beheersplan is slechts actielijstje (wie doet wat). Overzichtstekening eindsituatie komt niet overeen met werkelijkheid Nog geen IBC-beheersplan opgesteld
Knooppunt Raasdorp VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Toetsing voorschriften Overtreding artikel 14 lid 1 onder c, artikel 14 lid 3 Bsb, par. 9.3, 10.1, 10.2 en bijl H UR (HUM 20) Idem
Pagina 16/45
3.3
Controle kwaliteitsvoorschriften bij werken met menggranulaat en bevindingen ketenhandhaving
3.3.1
Toetsingsresultaten
Bij het werk Barendrecht bestond het ter plaatse door een mobiele breker gebroken puin vooral uit baksteenpuin. Het bemonsterde materiaal lag in een depot op de locatie. Het puingranulaat is dus nog niet toegepast in een werk. Dit betekent dat het Handhavingsprotocol van het Bouwstoffenbesluit formeel niet gebruikt hoeft te worden. Bij monsterneming werden visueel zwarte resten aangetroffen. Het puingranulaat in Arnhem-Zuid is reeds toegepast in een werk, namelijk als funderingslaag in een weg in de woonwijk. Bij deze controle is het Handhavingsprotocol wel formeel van toepassing. De toetsingsresultaten zijn samengevat in onderstaande tabel. Voor de gedetailleerde resultaten van de monsterneming en analyse van de beide werken waar menggranulaat is toegepast wordt verwezen naar de separate rapportage van het uitvoerend bureau (Hofstra, 2004). Tabel 3.9 Toetsingsresultaten analyses bij werken met puingranulaat: Handhavingsprotocol Bouwstoffen en interim-norm asbest Werk Barendrecht (terrein wasmachinefabriek): puingranulaat in depot Arnhem (nieuwbouwwijk Arnhem Zuid): puingranulaat in funderingslaag weg
Toetsing aan Bouwstoffenbesluit: Handhavingsprotocol Goedgekeurd bij toetsing als categorie-1 bouwstof (bij ongelimiteerde toepassingshoogte) conform het Handhavingsprotocol Idem
Toetsing aan interim-norm asbest (100 mg/kg) Goedgekeurd (1,6 mg/kg dus ruim beneden norm) Goedgekeurd (geen asbest aangetroffen)
Opmerkelijk is dat toetsing aan het Bouwstoffenbesluit met het Gebruikersprotocol tot afkeuring van beide partijen zou hebben geleid, zie tabel 3.10. Ter verduidelijking: in het Handhavingsprotocol wordt de gemiddelde waarde van de gehaltes/uitloogwaardes gedeeld door een afkeurfactor (in dit onderzoek 1,34, horend bij een keuring met drie mengmonsters en 6 grepen per mengmonster). In het gebruikersprotocol wordt de gemiddelde waarde van de gehaltes/uitloogwaardes vermenigvuldigd met dezelfde afkeurfactor. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op deze kwestie. Tabel 3.10 Toetsingsresultaten analyses bij werken met puingranulaat: Gebruikersprotocol Bouwstoffenbesluit Werk Barendrecht (terrein wasmachinefabriek): puingranulaat in depot Arnhem (nieuwbouwwijk Arnhem Zuid): puingranulaat in funderingslaag weg
Toetsing aan Bouwstoffenbesluit: Gebruikersprotocol Afgekeurd bij toetsing als categorie-1 bouwstof (bij ongelimiteerde toepassingshoogte) conform het Gebruikersprotocol Idem
Specificatie overschrijding Toetsingswaarde: 511 mg/kg d.s. Norm voor minerale olie (500 mg/kg d.s.) Toetsingswaarde: 1470 mg/kg d.s. Norm voor sulfaat (1170 mg/kg d.s.)
De componenten waarvoor overschrijding volgens het Gebruikersprotocol zijn aangetroffen, minerale olie (Barendrecht) sulfaat (Arnhem) zijn samen met PAK’s de meest bekende kritische componenten van menggranulaat (Hofstra, 2001) Het verhoogde gehalte minerale olie in de bemonsterde partij bij het werk in Barendrecht is waarschijnlijk afkomstig van resten dakleer of van resten asfaltverharding in het puingranulaat. De overige VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 17/45
samenstellingswaarden voor organische componenten liggen ruim beneden de normen van het Bouwstoffenbesluit. (wel licht verhoogde gehaltes aan PAK). Wat betreft de uitloogwaarden voor metalen en enkele andere componenten (inclusief sulfaat) voldoet het materiaal ruimschoots aan de normen. Het verhoogde gehalte sulfaat in de bemonsterde partij bij het werk in Arnhem is waarschijnlijk terug te voeren op een hoog aandeel metselwerkpuin in het granulaat. De overige uitloogwaarden (anorganische componenten) en samenstellingswaarden (organische componenten, inclusief minerale olie) bevinden zich ruim onder de normen van het Bouwstoffenbesluit (eveneens licht verhoogde gehaltes PAK). Een opmerkelijk nevenresultaat van het onderzoek is dat het uitvoerend bureau op een aantal onvolkomenheden van de ontwerpnorm NEN 5897 (voor het bepalen van asbest in puin en puingranulaat) is gestuit dat volgens het bureau tot behoorlijke fouten kan leiden. Dit komt nader aan de orde in hoofdstuk 4 (Bespreking resultaten).
3.4
Pilot-ketenhandhaving
3.4.1
AVI-bodemassen
De controles bij AVI-bodemassen richtten zich dus uitsluitend op de toepassingsvoorschriften van het Bouwstoffenbesluit, juist op basis van het verkregen keteninzicht. Ketenhandhaving kan in deze specifieke keten dus (hoofdzakelijk) worden beperkt tot de toepassingsfase. 3.4.2
Puingranulaat
De bevindingen van het onderzoek in de keten uitgaande van het gecontroleerde werk in Barendrecht is samengevat in onderstaande tabel. Tabel 3.11 Resultaten ketenhandhaving bij werk Barendrecht (mobiele breker) Schakel in keten Sloop
Bevindingen 1. Sloopvergunning is afgegeven door gemeente Barendrecht. Deze is in orde bevonden. Er is rekening gehouden met huidige wet- en regelgeving. 2. De sloop is uitgevoerd door de firma Kuipers uit Strijen (hoofdaannemer). Deze heeft opdracht gegeven voor een asbestinventarisatie. Asbest is gevonden in de vorm van dakplaten en platen bij CV-ketels. Gedurende de sloop is een toezichthouder van de gemeente op de locatie gekomen. 3. Het bedrijf ACS heeft een asbestvrijverklaring afgegeven. 4. Op basis van aanwezige documenten kon worden opgemaakt dat een aantal verontreinigde stromen separaat was afgevoerd (waaronder asbest, koolteer en dakleer). Van alle afgevoerde
Breken
1. 2.
3. 4.
Toepassen
1. 2.
partijen zijn PMV -documenten aanwezig. DCMR heeft toezicht uitgevoerd en een bezoekverslag opgesteld. Van 29 maart tot 8 april 2003 is door de firma Zantko in totaal 6000 ton puin gebroken. Bij Zantko zijn gegevens opgevraagd ov er certificering, productiegegevens en analyseresultaten. (Van eind maart en april nog geen analysegegevens; bevestigd door Intron) Echter geen productiegegevens voor 7 april. Opmerkelijk is voorts dat Zantko het certificaat gebruikt voor zowel zijn vaste breker als zijn mobiele breker. Monsterneming is door Intron bekeken. Een en ander gaf een al te systematische indruk en sommige tijden klopten niet. (Beginnen met breken om 10.30 en monsters nemen om 10.00). Tevens is 285 ton aan asfaltschollen gebroken en afgevoerd naar Julianahaven VOF in Dordrecht. Deze geeft echter aan dat 260 ton is geaccepteerd. De overige 25 ton is vermoedelijk vermengd geraakt met het reeds toegepaste puingranulaat. Circa 2000 ton is toegepast op de locatie als fundering nieuwbouw, wegverharding en fundering voor bouwketen. Circa 4000 ton lag ten tijde van de controle in depot. (Hieruit is een partij van 2000 ton bemonsterd). Dit materiaal was bestemd voor externe toepassing.
Over het algemeen genomen is het verkregen beeld redelijk positief. Hieraan dragen met name bij: de selectieve sloop, de asbestverwijdering volgens de regels en de toezichtsbezoeken door zowel gemeente als DCMR. Kritische punten zijn het ontbreken van productiegegevens van een dag, de twijfel omtrent de VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 18/45
eigen monsterneming door het bedrijf en het gebruik van één certificaat voor zowel vaste als mobiele breker. Deze laatste punten komen in het volgende hoofdstuk nog nader aan de orde. De resultaten van het ketenonderzoek bij het werk in Arnhem zijn als volgt. Tabel 3.12 Resultaten ketenhandhaving bij werk Arnhem (stationaire breker) Schakel in keten Sloop
Breken
Bevindingen 1. Geen zicht op sloopwerken mogelijk die bij het toegepaste puin in de werken horen. De oorzaak hiervan is gelegen in de stationaire breker waar partijen puin worden samengevoegd en verwerkt. Een stationaire breker in de keten leidt dus tot een knip in de keten. 1.
2.
Toepassen
1.
Het materiaal is van elders aangevoerd. De leverancier is de firma Putman recycling B.V. met vestigingen in Westervoort en Wijchen. Het betreft een bedrijf dat is gecertificeerd in het kader van BRL 2506. Het materiaal (mengkorrelmix 0/40) is op één dag geleverd (25 maart 2003), met twee KOMO-attesten (afgegeven door BDA Intron). Gezien de gunstige toetsingsresultaten bij het werk in Arnhem-Zuid is besloten dat nader onderzoek bij de puinbreker en de certificaten weinig zinvol is. Het is daarom achterwege gelaten. In de bemonsterde weg (ontsluitingsweg 21 en 25 wijk Schuytgraaf) is 851 ton granulaat aangebracht (in 26 vrachten aangevoerd). Opdrachtgever van de wegaanleg is Schuytgraaf gronden exploitatie maatschappij.
Zoals uit de tabel blijkt is als gevolg van enerzijds de knip in de keten en anderzijds de vrij goede analyseresultaten (met name ook inzake asbest) geen sprake geweest van een uitgebreide ketenhandhaving.
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 19/45
4
Bespreking resultaten
In dit hoofdstuk worden de resultaten van de controles nader belicht en in een bredere context geplaatst. Hierbij wordt onder meer ingegaan op de implementatie van het Bouwstoffenbesluit, het besluit zelf en op de normen en protocollen gerelateerd aan het besluit.
4.1
Inventarisatie infrastructurele werken met secundaire bouwstoffen
Uit de inventarisatie komt naar voren dat het lastig is om na te gaan waar secundaire bouwstoffen zijn/worden toegepast, omdat de gegevens niet centraal geregistreerd worden: Voor categorie-2 en de speciale categorie AVI-bodemassen dienen meldingen plaats te vinden. De registratie van Bouwstoffenbesluit-meldingen bij gemeenten en provincie is echter vaak onvoldoende. Het overzicht ontbreekt (bij provincies zijn de meldingen verspreid over bedrijfsdossiers) en de meldingen zijn vaak verre van volledig. De meldingen van het Bouwstoffenbesluit hebben onder andere tot doel om voor de toekomst te weten waar secundaire bouwstoffen zijn toegepast, informatie te verkrijgen over de hoeveelheden, de kwaliteit en de toegepaste IBC-maatregelen (dit laatste ook om controles mogelijk te maken). In onderstaande paragraaf komt dit punt nader aan de orde aan de hand van de bevindingen van de controles van werken met AVI-bodemassen (zie 4.2.3 onder punt 2) Voor categorie-1 overige bouwstoffen is geen melding voorgeschreven. Wel dient de eigenaar van het werk de gegevens vijf jaar te bewaren. Er bestaat dus geen structureel overzicht van de toepassing van categorie-1 bouwstoffen.
4.2
Controle toepassingsvoorschriften bij werken met AVI-bodemassen
In deze paragraaf komt achtereenvolgens aan de orde: bespreking van de resultaten; bespreking rol bevoegd gezag; opmerkingen over Bouwstoffenbesluit 4.2.1
Bespreking resultaten
Uit de resultaten komt naar voren dat bij de uitvoering van de drie gecontroleerde werken meerdere toepassingsvoorschriften van het Bouwstoffenbesluit zijn overtreden (Tabel 3.2 tot en met 3.8). Dit betekent dat een duurzame veiligstelling van de bodem- en grondwaterkwaliteit bij deze werken niet is gegarandeerd. Bij het werk in Hoogkerk bestaat een reële kans dat hemelwater op termijn infiltreert. Bij dit werk is onduidelijk of de isolatie ten opzichte van het grondwater voldoende is. Aanvullend onderzoek is hier noodzakelijk. Het werk in Roosendaal bevat minder dan de minimum voorgeschreven hoeveelheid AVI-bodemassen. (Dit minimumvoorschrift is opgenomen om de isolatievoorschriften blijvend na te komen.) De isolerende werking van de bovenafdichting is alleen gewaarborgd bij een stringent inspectieregime. Het risico op infiltratie van regenwater in de AVI-bodemassen is aanwezig en wordt versterkt door het ontbreken van een IBC-beheersplan. De onzekerheden in de drooglegging en de zettingsgevoeligheid van de ondergrond maken een intensieve monitoring van de waterstanden noodzakelijk. VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 20/45
De situatie bij verreweg het grootste onderzochte werk, de A5 bij Raasdorp is het minst ongunstig: de afdichtingsconstructie voldoet met één kleine uitzondering aan de eisen voor de bijzondere categorie AVIbodemas. Hoewel geen volwaardige GHG-bepaling heeft plaatsgevonden, is de basis van de AVIbodemas voldoende hoog. Monitoring van de grondwaterstand ter controle van de GHG is een absolute vereiste. Het grote aantal tekortkomingen bij deze controles roept vragen op naar de oorzaken. Naar de mening van de VROM-inspectie kan hierbij niet worden voorbijgegaan aan de rol van het bevoegd gezag en aan de opbouw en formuleringen van het Bouwstoffenbesluit. Hierop wordt onderstaand nader ingegaan. 4.2.2
Bespreking toezicht door bevoegd gezag
Uit het onderzoek naar drie onderzochte werken waarin AVI-bodemas is toegepast, blijkt dat het toezicht op het Bouwstoffenbesluit door de gemeenten in geval van deze werken onvoldoende is. Deze conclusie berust op de volgende waarnemingen: Behalve het meldingsformulier werd bij de gemeenten nauwelijks documentatie aangetroffen die zou kunnen wijzen op een adequate toezichtsrol van de gemeenten. Technische gegevens (plattegronden, profielen, etc.) van de drie werken waren bij de eerste inventarisatie zeer onvolledig tot praktisch afwezig. Wel bleken de eigenaars of beheerders van de werken over meer informatie te beschikken, maar deze gegevens waren niet in definitieve vorm uitgewerkt of nog niet overgedragen. De beoordeling van meldingsformulieren door het bevoegd gezag is niet naar behoren uitgevoerd. Er ontbreken dikwijls bijlagen die wel aanwezig hadden moeten zijn. Het bevoegd gezag controleert verder tijdens de aanleg niet of het ontwerp en de uitvoering van het werk overeenkomen met de meldingsformulieren. Doordat in de kwaliteitsverklaringen partijnummers en toegepaste hoeveelheden ontbreken en ook de categorie-aanduiding veelal onvolledig is, is een goede verificatie onmogelijk en kon deze in de onderzochte gevallen niet goed worden uitgevoerd. Met betrekking tot de aanleg van de AVI-lichamen, constructieve aspecten van de isolerende constructie, de GHG en de zettingen, waren basisgegevens onvolledig tot praktisch afwezig en ontbreken veel essentiële gegevens. Uit het onderzoek blijkt verder dat het bevoegd gezag niet of nauwelijks gebruik maakt van de mogelijkheid inzage te vragen in de gegevens verkregen bij controles of keuringen van de afdichting en monitoring. Aan het monitoren van de grondwaterstanden, de grondwaterkwaliteit en de zettingen wordt onvoldoende vervolg gegeven. 4.2.3
Opmerkingen over Bouwstoffenbesluit
In algemene zin: 1. Transparantie Bouwstoffenbesluit De formulering in het Bouwstoffenbesluit en de Uitvoeringsregeling Bsb is met betrekking tot de toepassing van AVI-bodemas niet overzichtelijk. De benodigde regelgeving moet worden gehaald uit een groot aantal over de Uitvoeringsregeling en de bijlagen verspreide artikelen en paragrafen, en voor zover het toelichtingen betreft, uit weer andere documenten. Deze procedure is onoverzichtelijk en zeer bezwaarlijk voor uitvoering en toezicht. 2. Kwaliteitsborging in de verslaglegging Het Bouwstoffenbesluit en de Uitvoeringsregeling Bsb zijn met betrekking tot de benodigde rapportage inzake de werken waarin AVI-bodemas is toegepast, onvoldoende duidelijk. In het Bouwstoffenbesluit en de bijlagen wordt gesproken van het opzetten van een vierstappen plan voor IBC-maatregelen met aanwijzingen (bijlage H), maar er wordt geen duidelijkheid gegeven over de inhoud van de benodigde rapportage en de plaats van archivering. Het gebrek aan een duidelijke richtlijn voor de inhoud van het VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 21/45
controleprogramma (IBC-beheersplan) en het vastleggen van inspectie- en monitoringsresultaten kan eenvoudig leiden tot het verloren gaan van gegevens die van essentieel belang zijn voor de waarborging van duurzaamheid van de isolerende werking van zowel de afdichtende constructie als de drooglegging. Het ontbreken van noodzakelijke gegevens is in het uitgevoerde onderzoek van de drie projecten regelmatig geconstateerd. Het toezicht wordt door dit gebrek bemoeilijkt. Een integrale, volledige en duidelijke rapportage beschikbaar op tenminste één locatie is van essentieel belang voor een duurzame waarborging van de bodem- en grondwaterkwaliteit in de omgeving van werken waarin AVI-bodemas is toegepast. Deze rapportage dient uiterlijk aanwezig te zijn op het moment van overdracht van het werk aan de eigenaar/beheerder. 3. Schaalgrootte toepassing en bevoegd gezag Er moet worden overwogen om in Artikel 13 (Minimum volume voor niet-categorie-1 bouwstoffen) het minimum volume voor alle AVI-bodemassen (dus zowel bijzondere categorie AVI-bodemas als categorie2) en mogelijk ook andere niet-categorie-1 bouwstoffen sterk te vergroten. De investering in ontwerp en voorbereidend onderzoek, zoals bodem- en grondwateronderzoek, is bij grote werken beter op te brengen dan bij kleine, omdat de problemen veelal niet in verhouding toenemen, terwijl de lasten van het onderzoek op een groter budget drukken. Bij de onderzochte kleine werken bleek het benodigde onderzoek niet behoorlijk te zijn gedaan. De verhouding tussen het volume van verwerkte AVI-bodemas en het te beschermen oppervlak is bij de grote werken, zoals wegenbouwkundige werken, dijken en geluidswallen, gunstiger dan bij kleine werken, zoals terreinophogingen. Voor veel van deze kleine werken geldt dat de dikte van de verwerkte hoeveelheid AVI-bodemas veelal beperkt is, waarbij de isolatieconstructie een relatief groot oppervlak beslaat. Deze is kwetsbaar voor beschadiging en lekken, doordat de beschermende asfaltlaag veelal direct op de AVI-bodemas ligt. Bij de grote werken is de isolerende constructie veelal beter beschermd. Permanente inspectie en onderhoud zijn bij de grotere werken, zoals wegenbouwkundige werken en dijkconstructies, beter te regelen, omdat deze activiteiten veelal kunnen worden opgenomen als onderdeel van vaste controleroutines. Het controlewerk op de naleving van het Bouwstoffenbesluit verveelvoudigt bij kleine werken, evenals de kans op fouten daarin. In aanvulling op het herzien van de schaalgrootte zou ook moeten worden overwogen om het bevoegd gezag voor categorie-2 bouwstoffen en de bijzondere categorie AVI-bodemassen bij de provincie te plaatsen. Dit sluit aan bij de bestaande bevoegdheden van provincies op het gebied van bodembescherming. Er zou zelfs een vergunningenregime kunnen worden overwogen. Indien de bevoegdheid wel bij de gemeenten blijft, dient in ieder geval een centrale registratie van deze bouwstoffen te worden overwogen. Meer specifiek: 4. Meldingsformulier Het meldingsformulier van het Bouwstoffenbesluit is een van de belangrijkste aangrijpingspunten voor het bevoegd gezag, maar het vertoont gebreken. Uit het onderzoek is gebleken dat het model meldingsformulier manco’s heeft die leiden tot het onvolledig overleggen van essentiële gegevens. Bij vraag 21 wordt niet doorverwezen naar vraag 22 wanneer de IBC-maatregelen een “niet-standaardpakket” betreffen, terwijl dit juist de kern is van vraag 21. Het overleggen van bijlagen laat te veel vrijheden toe. Gemeenten zijn daardoor zeer afhankelijk van de aangeboden rapportage, die blijkens de ervaring uit de onderzochte projecten, in hoge mate ad hoc, ongestructureerd en onvolledig is. Het overleggen van een ingevulde checklist (bijlage H van de Uitvoeringsregeling) zou te allen tijde verplicht moeten worden gesteld. De verplichting zou eveneens moeten gelden voor het rapport over de ontwerp-GHG. VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 22/45
5. Bepaling Ontwerp-GHG en monitoring De verslaglegging van de bepaling van de Ontwerp-GHG en de monitoring van de grondwaterstand na aanleg van het werk blijven, mede door onduidelijkheid in de Uitvoeringsregeling, dikwijls geheel of gedeeltelijk achterwege. Het is wenselijk de tekst van de Uitvoeringsregeling op dit punt aan te scherpen. Uit het onderzoek naar de drie geselecteerde werken blijkt dat in geen enkel geval verslag is gedaan van: a) de wijze van bepaling van de ontwerp-GHG en het resultaat daarvan en b) van de controle van de GHG door metingen na aanleg van het werk. Dit gebrek aan verslaglegging moet deels worden geweten aan het ontbreken van een duidelijke eis ten aanzien van de rapportage bij toepassing van AVI-bodemas. De Uitvoeringsregeling is verder niet duidelijk ten aanzien van de monitoring van de grondwaterstand na de aanleg van het werk. Bij aanleg van het werk wordt de ontwatering door drainage en sloten in het algemeen sterk veranderd. De GHG moet dan in vele gevallen opnieuw worden vastgesteld. Aanbevolen wordt de Uitvoeringsregeling op deze punten aan te scherpen met duidelijker eisen. 6. Meten van verschilzettingen Met betrekking tot de combinatie-afdichting als afdichtende constructie wordt in de Uitvoeringsregeling (bijlage H, paragraaf 9.5.4 juncto 9.5.1) de eis gesteld dat verschilzettingen moeten worden gemeten aan de hand van vastgelegde meetpunten. Gelet op de maximaal toegestane verschilzetting van 5 cm per meter, zou deze eis inhouden dat er een zeer dicht net van meetpunten nodig is, dat bij wegverhardingsconstructies, onder meer vanwege de gebruiksfunctie, niet realiseerbaar is. Op geen van de onderzochte projecten worden dan ook verschilzettingsmetingen uitgevoerd. Het ligt voor de hand om mogelijk optredende verschilzettingen van 5 cm per meter in de praktijk door visuele inspectie te controleren. Aanbevolen wordt beide opties (meten of visuele inspectie) toe te staan. 7. Interpretatie grondwaterkwaliteitsmetingen In het Bouwstoffenbesluit en de onderliggende regelingen wordt nergens aangegeven hoe men de grondwaterkwaliteitsmetingen moet interpreteren. Welke afwijkingen ten opzichte van de nulmeting zijn nog aanvaardbaar en wanneer is nader onderzoek noodzakelijk naar de isolatie en de drooglegging? Een beleidsmatig standpunt is in dezen wenselijk om situaties te onderscheiden waarin de mate van grondwaterverontreiniging acceptabel, dan wel onacceptabel is. Indien er sprake is van een onaanvaardbare actuele milieuhygiënische aantasting van bodem en grondwater of kans op een toekomstige aantasting, zal voor dat werk een technische oplossing gerealiseerd moeten worden. Dit kan aanpassing van de isolerende constructie betekenen, maar ook beheersmaatregelen. Aanbevolen wordt om op dit punt richtlijnen en een eenduidige getalsmatige norm te formuleren. 8. IBC-beheersplan In de Uitvoeringsregeling worden de paragrafen 5, 6, 7 en 9 alsmede de checklisten in bijlage 1 genoemd als onderdelen met een bindend karakter voor de te treffen IBC-maatregelen bij het gebruik van AVIbodemassen. Hiermee wordt vrijgelaten hoe men de eisen ten aanzien van de controle en controlemaatregelen (paragraaf 4.4.2 en 4.4.3 ) invult in een controleprogramma. Dit leidt er toe dat de IBC-beheersplannen in de onderzochte gevallen volkomen ontbreken of zeer onvolledig zijn. In twee van de drie onderzochte gevallen is geen gebruik gemaakt van de checklisten van bijlage 1. Het is noodzakelijk dat er een (model) protocol komt voor de inspectie en onderhoud van de isolerende voorzieningen bij het toepassen van de bijzondere categorie bouwstoffen. Voorts is er een gebrek aan duidelijke rapportagevoorschriften ten aanzien op te nemen technische details in de definitieve bouwtekeningen en ten aanzien van vorm en inhoud van het IBC-beheersplan. Daardoor worden essentiële gegevens niet gedocumenteerd en voor de toekomst veiliggesteld
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 23/45
4.3
Controles kwaliteitsvoorschriften bij werken met menggranulaat
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op: Resultaten in algemene zin kwaliteitsvoorschriften (toetsing met Handhavingsprotokol) Resultaten toetsing met Gebruikersprotocol Resultaten in het licht van Tijdelijke vrijstellingsregeling 2004 Complexiteit monsterneming en analyse Onvolkomenheden o-NEN 5897 (bepaling asbest in puingranulaat) 4.3.1
Resultaten in algemene zin (toetsing met Handhavingsprotocol)
De analyseresultaten van dit onderzoek vertonen een positief beeld. De partijen van beide werken zijn goedgekeurd bij toetsing aan de kwaliteitsvoorschriften van het Bouwstoffenbesluit met het Handhavingsprotocol. Ook zijn beide partijen goedgekeurd bij toetsing aan de interim-norm voor asbest, waarbij met name het werk in Arnhem een zeer gunstig resultaat liet zien (geen asbest aangetroffen). 4.3.2
Resultaten toetsing met Gebruikersprotocol
Zoals in 3.3.1 beschreven, vertonen de resultaten van de analyses van de partijkeuringen bij beide werken met puingranulaat het opmerkelijke resultaat dat de partijen voldoen bij toetsing met het Handhavingsprotocol maar niet voldoen bij toetsing met het Gebruikersprotocol. Dit Gebruikersprotocol wordt door de bedrijven gehanteerd voor interne controle in het kader van de certificering van de geproduceerde bouwstoffen. Bij beide werken is hierbij sprake van overschrijding van één component, in het ene geval minerale olie (werk Barendrecht), in het andere geval sulfaat (werk Arnhem-Zuid). De vraag dringt zich op hoe dit geïnterpreteerd dient te worden uit handhavingsoogpunt. Het antwoord is formeel gezien eenduidig. In het vigerende Bouwstoffenbesluit bestaan beide protocollen met de daaraan ten grondslag liggende (statistische) argumenten. De in dit project gecontroleerde partijen zijn ondubbelzinnig goedgekeurd (conform Handhavingsprotocol). De vraag die echter wel gesteld kan worden is of bij beide gecertificeerde bedrijven, die dus beide een interne productiecontrole uitvoeren (met bepaalde keuringsfrequenties voor bepaalde componenten, afhankelijk van de bandbreedte van de analyses) sprake is van een uitschieter of dat de productiecontrole inconsistenties vertoont. Zoals in 3.3.2 naar voren is gekomen, zijn in het geval van het werk Barendrecht vraagtekens gerezen bij de monsterneming door het bedrijf. Om meer duidelijk te krijgen zouden de gegevens van de productiecontrole geanalyseerd dienen te worden (over de periode waarin puingranulaat voor het werk is geproduceerd). Het is echter de vraag of de bedrijven genegen zijn een dergelijk onderzoek te ondergaan (mede gezien het privaatrechtelijke karakter van certificering). Een zwak punt in de bestaande BRL 2506, is zoals bekend, de eigen monsterneming door bedrijven bij de interne productiecontrole. Op dit moment wordt echter gewerkt aan een nieuwe versie van de BRL 2506 waarvoor het de bedoeling is dat externe monsterneming wordt opgenomen. Echter, wegens aanzienlijke weerstand van de betrokken branche is op dit moment nog niet duidelijk of dit inderdaad doorgaat. Gevreesd wordt door de branche dat incidenteel slechte resultaten grote gevolgen zullen hebben. 4.3.3
Resultaten in het licht van Tijdelijke vrijstellingsrege ling Bouwstoffenbesluit 2004
Met het van kracht worden van de Tijdelijke vrijstellingsregeling Bouwstoffenbesluit 2004 zullen diverse samenstellings- en immissiewaarden voor bouwstoffen, niet zijnde grond, tijdelijk worden verruimd. Voor puingranulaat met name van belang zijn: driemaal de toegestane immissiewaarde voor sulfaat (artikel 3, eerste lid) tweemaal de toegestane samenstellingswaarde voor minerale olie (artikel 3, lid 6).
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 24/45
Toetsing van de in dit project gevonden analyseresultaten aan deze verruimde normen zou leiden tot goedkeuring zowel bij het Handhavingsprotocol als het Gebruikersprotocol. Met de vrijstellingsregeling zal ook de interne productiecontrole van puinbreekbedrijven veranderen. De controlefrequenties zullen behoorlijk kunnen dalen (wat ook tot kostenbesparingen voor de bedrijven zal leiden). 4.3.4
Complexiteit monsterneming en analyse
Opmerkelijk is de complexiteit van de monsterneming en analyse bij het onderzoeken van het puingranulaat. In de eerste plaats is het aantal normen en protocollen dat wordt gehanteerd, aanzienlijk: monsterneming volgens VKB protocol 1020 en ontwerp-NEN 5897 monstervoorbereiding volgens AP04 (BSB-onderzoek) en o-NEN 5897 (asbest) samenstellings- en uitloogonderzoek volgens AP04 asbestmetingen volgens o-NEN 5897 toetsing en evaluatie conform Handhavingsprotocol BSB In het geval van de monsterneming voor de asbestanalyse in dit project zijn 2 mengmonsters genomen die elk bestaan uit 50 grepen. Het betreft een arbeidsintensieve en dus kostbare monsterneming. Duidelijk is dat monsterneming en analyse een gedegen expertise en ervaring vereist. Inhuur van deze expertise door handhavers is niet goedkoop. Het is twijfelachtig of gemeenten (en provincies voorzover het toepassingen in inrichtingen betreft) in het kader van handhaving van het BSB en asbestregelgeving dit vaker dan incidenteel zullen laten uitvoeren. 4.3.5
Onvolkomenheden in ontwerpnorm NEN 5897
Bij de verwerking van de asbestmeetgegevens door het externe bureau bleek dat de ontwerpnorm NEN 5897voor asbest in puingranulaat een aantal onvolkomenheden bevat. Deze kunnen leiden tot fouten in de bepaling van honderden procenten. Een deel van de fouten is ook van toepassing op NEN 5707, asbest in grond. De afwijkingen betreffen: het ontbreken van het meten van het vochtgehalte in de fractie > 16 mm; het ontbreken van de correctie voor de massa van de op de locatie onderzochte fractie; te kleine boven- en ondergrenzen van de bepaling. De geconstateerde tekortkomingen (die in bijlage 3 in detail zijn opgenomen) houden verband met het specifieke karakter van asbestmonsterneming en analyse, namelijk dat asbest in de vorm van discrete deeltjes in de te onderzoeken partij en dus in het monster aanwezig is. De afwijkingen zijn inmiddels in de betreffende normcommissie gemeld (door het uitvoerend bureau). In een eerste reactie hebben de opstellers van de ontwerpnorm de geconstateerde tekortkomingen enigszins gebagatelliseerd. Gezien het specialistische karakter van de materie en het bestaan van een speciale commissie is een nadere bemoeienis van de VROM-inspectie met deze discussie niet wenselijk. Wel is het goed de uitkomsten van de discussie te volgen. Een en ander is kortgesloten met de landelijk projectleider handhaving asbestregelgeving van de VROM-inspectie.
4.4
Pilot- ketenhandhaving
De ketenbenadering heeft de volgende inzichten opgeleverd. 1.
2.
In de keten van AVI-bodemassen kan de handhavingsinspanning zich juist op basis van in ketenonderzoek verkregen inzicht hoofdzakelijk beperken tot de toepassingsfase. De resultaten in dit project bevestigen de wenselijkheid van controle in deze schakel van de keten. In de keten van puingranulaat met een stationaire puinbreker als tussenschakel is het niet mogelijk om de keten terug te volgen tot de sloopwerken. Omgekeerd is het ook niet mogelijk om een sloopwerk te volgen tot de toepassing in het infrastructurele werk. In deze keten zijn voor wat
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 25/45
3.
betreft de kwaliteit van het granulaat de kwaliteit van de sloop en het acceptatiebeleid van de puinbreker van doorslaggevend belang. Bevindt zich in de keten echter een mobiele breker dan is het wel mogelijk om de gehele keten te volgen en ketenhandhaving uit te voeren. In dit geval moet de kwaliteit van de sloop van het object een wezenlijk onderdeel van het acceptatiebeleid van het mobiele breekbedrijf vormen om een goede kwaliteit granulaat te verkrijgen. Inzake puingranulaat sluit deze pilot aan bij de pilot-ketenhandhaving asbest, die in feite op dezelfde keten is gericht, maar met als invalshoek asbest. Hierin komt naar voren dat de eerste schakel van de keten, de sloop, de meest problematische schakel is. De geheel in beeld gebrachte keten bij het werk Barendrecht laat zien dat door een zorgvuldige, selectieve sloop puingranulaat is geproduceerd van goede kwaliteit. Hier staat tegenover dat vraagtekens zijn geplaatst bij de eigen monsterneming (al te systematisch) en het gebruik van certifcaten (zowel voor stationaire als voor mobiele breker). Dit is echter niet nader onderzocht.
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 26/45
5
Conclusies en aanbevelingen
5.1
Conclusies
5.1.1
Inventarisatie infrastructurele werken met secundaire bouwstoffen
Uit de inventarisatie komt naar voren dat het lastig is om na te gaan waar secundaire bouwstoffen zijn/worden toegepast, omdat de gegevens niet centraal geregistreerd worden: Voor categorie-2 en de speciale categorie AVI-bodemassen dienen meldingen plaats te vinden. De registratie van Bouwstoffenbesluit-meldingen bij gemeenten en provincie is echter vaak onvoldoende. De meldingen van het Bouwstoffenbesluit hebben onder andere tot doel om voor de toekomst te weten waar secundaire bouwstoffen zijn toegepast, informatie te verkrijgen over de hoeveelheden, de kwaliteit en de toegepaste IBC-maatregelen (dit laatste ook om controles mogelijk te maken). Voor categorie-1 overige bouwstoffen is geen melding voorgeschreven. Wel dient de eigenaar van het werk de gegevens vijf jaar te bewaren. Er bestaat dus geen structureel overzicht van de toepassing van categorie-1 bouwstoffen. 5.1.2
Controles toepassingsvoorschriften werken met AVI-bodemassen
Toetsing Bouwstoffenbesluit Onderstaande conclusies hebben betrekking op de controle van toepassingsvoorschriften. In dit project zijn de kwaliteitsvoorschriften van het Bouwstoffenbesluit voor AVI-bodemassen niet gecontroleerd. Uit eerdere onderzoeken is namelijk gebleken dat de in Nederland geproduceerde en toegepaste AVIbodemassen voldoen aan die kwaliteitseisen. 1. Uit het onderzoek naar drie onderzochte werken waarin AVI-bodemas is toegepast, blijkt dat de uitvoering van deze werken in een aantal opzichten niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwstoffenbesluit (Bsb) en de Uitvoeringsregeling Bsb. Belangrijke gebreken zijn: De ligging van de AVI-bodemas ontbrak bij de eerste inventarisatie op de plattegronden en profielen bij twee van de drie werken. Met betrekking tot de constructieve isolatiemaatregelen bleken de basisgegevens veelal niet aanwezig, evenmin als de gegevens betreffende kritische details. Met betrekking tot de zettingen is 1 geval (Roosendaal) geen onderzoek gedaan en zijn in een ander geval (Hoogkerk) geen duidelijke conclusies getrokken. Een GHG-rapport met de noodzakelijke gegevens en berekeningen was in geen enkel geval beschikbaar, noch bij de gemeenten, noch bij de eigenaar.
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 27/45
-
-
Van de werken Hoogkerk en Roosendaal is geen IBC-beheersplan gemaakt, hoewel de terreinen reeds volop in bedrijf zijn. In geval van Raasdorp is een IBC-beheersplan wel gepland, maar nog niet gereed. Het monitoren van grondwaterstanden ten behoeve van de controle van de GHG wordt bij twee van de drie werken niet gedaan en in geen enkel geval vastgelegd.
2. Door niet te voldoen aan de richtlijnen van het Bouwstoffenbesluit is duurzame veiligstelling van de bodem- en grondwaterkwaliteit bij de onderzochte werken niet gewaarborgd. Voor Hoogkerk wordt met betrekking tot de afdichtingconstructie ingeschat dat er een reële kans bestaat dat op termijn hemelwater infiltreert in het pakket AVI-bodemas. Met betrekking tot de GHG is uit de beschikbare rapportage niet vast te stellen of isolatie ten opzicht van het grondwater voldoende is. Het meten van de grondwaterstand op voldoende punten wordt daarom alsnog noodzakelijk geacht. Voor Roosendaal wordt niet voldaan aan de wettelijk voorgeschreven hoeveelheid AVI-bodemas van 10.000 ton of meer. De isolerende werking van de bovenafdichting is alleen duurzaam gewaarborgd als er een zeer stringent inspectieregime wordt gehanteerd. Het ontbreken van een adequaat IBCbeheersplan draagt bij aan het risico dat hemelwater op de lange termijn infiltreert in de AVI-bodemas. Gezien de onzekerheden in de grootte van de drooglegging en de zettingsgevoeligheid van de ondergrond, wordt intensieve monitoring van grondwaterstanden aanbevolen. Voor Raasdorp kan met betrekking tot de afdichtingconstructie worden gesteld, dat deze, met uitzondering van de kopse kant van de AVI-bodemas terpen, voldoet aan de eisen voor de bijzondere categorie AVI-bodemas. Er heeft geen volwaardige GHG-bepaling plaatsgevonden volgens de regels van het Bouwstoffenbesluit. Hoewel de basis van de AVI-bodemas wellicht voldoende hoog ligt, is monitoren van de grondwaterstand ter controle van de GHG noodzakelijk en verplicht. 3. Op basis van de bevindingen van de controles zijn de bevoegd gezagen aangeschreven. Het betreft in één geval een handhavingsverzoek en in twee andere gevallen in eerste instantie een verzoek om nadere informatie. In hoeverre deze handhavingstrajecten tot concrete wijzigingen van de infrastructurele werken zullen leiden is vooralsnog onduidelijk. Door de fundamentele herziening van het Bouwstoffenbesluit lijkt het vooralsnog niet opportuun ingrijpende maatregelen te verlangen bij overtredingen, zolang niet duidelijk is of de desbetreffende voorschriften ook in het nieuwe Bouwstoffenbesluit aan AVI-bodemassen zullen worden gesteld. Om deze reden zal in de vervolgtrajecten in ieder geval de nadruk worden gelegd op een goede monitoring. Toezicht door bevoegd gezag 4. Het toezicht op het Bouwstoffenbesluit door het bevoegd gezag in geval van de onderzochte werken is onvoldoende. Behalve het meldingsformulier is bij de gemeenten nauwelijks documentatie aangetroffen die zou kunnen wijzen op adequaat toezicht. Technische gegevens van de AVI-lichamen, zoals plattegronden, profielen, etc. waren bij de eerste inventarisatie van de drie werken zeer onvolledig tot praktisch afwezig. De beoordeling van meldingsformulieren en kwaliteitsverklaringen door het bevoegd gezag is niet naar behoren uitgevoerd. Er ontbreken bijlagen die wel aanwezig hadden moeten zijn, zoals een GHG rapport, en er is niet gecontroleerd of het ontwerp en de uitvoering van het werk overeenkomen met de meldingsformulieren. In de kwaliteitsverklaringen ontbreken partijnummers en toegepaste hoeveelheden en is ook de categorie-aanduiding veelal onvolledig. Uit het onderzoek blijkt verder dat het bevoegd gezag niet of nauwelijks gebruik maakt van de mogelijkheid inzage te vragen in de gegevens verkregen bij inspecties van de afdichting en gegevens van monitoring van de GHG en zettingen. VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 28/45
Bij deze tekortkomingen moet worden bedacht dat AVI-bodemassen milieuhygiënisch gezien tot de meer risicovolle bouwstoffen behoren die in het kader van het Bouwstoffenbesluit kunnen worden toegepast en waarvoor dientengevolge een streng toepassingsregime geldt. Conclusies t.a.v. Bouwstoffenbesluit 5. De uitvoering en handhaving van het Bouwstoffenbesluit bij de toepassing van AVI-bodemas in werken wordt bemoeilijkt door gebrek aan transparantie in de opzet van de Uitvoeringsregeling Bsb en het ontbreken van duidelijke voorschriften. De benodigde regelgeving moet worden gehaald uit een groot aantal over de Uitvoeringsregeling en de bijlagen verspreide artikelen en paragrafen, en voor zover het toelichtingen betreft, uit weer andere documenten. Deze procedure is onoverzichtelijk en zeer bezwaarlijk voor uitvoering en toezicht. 6. Het Bouwstoffenbesluit en de Uitvoeringsregeling Bsb zijn met betrekking tot de benodigde rapportage inzake de werken waarin AVI-bodemas is toegepast, onvoldoende duidelijk. Het gebrek aan een duidelijke richtlijn voor de inhoud van het controleprogramma (IBC-beheersplan) en het vastleggen van inspectie- en monitoringsresultaten kan eenvoudig leiden tot het verloren gaan van gegevens die van essentieel belang zijn voor de waarborging van duurzaamheid van de isolerende werking van zowel de afdichtende constructie als de drooglegging. Het ontbreken van noodzakelijke gegevens is in het uitgevoerde onderzoek van de drie projecten regelmatig geconstateerd. Het toezicht wordt door dit gebrek bemoeilijkt. 7. Gezien de investeringen voor voorbereidend onderzoek, de geringere laagdikte bij kleinere werken en de investeringen voor inspectie en onderhoud worden de risico’s op verontreiniging van het milieu bij toepassing van AVI-bodemassen in kleinere infrastructurele werken (volumes rond 10.000 ton) duidelijk groter ingeschat. Dit beeld is in dit onderzoek bevestigd. 8. Meer specifieke onvolkomenheden zijn: tekortkomingen in het meldingsformulier, het veelal achterwege blijven van de ontwerp-GHG en de monitoring van de grondwaterstand na aanleg van het werk, de moeilijk realiseerbare meting van verschilzettingen, het ontbreken van criteria voor de interpretatie van grondwaterkwaliteitsmetingen en onvoldoende richtlijnen voor het IBC-beheersplan. 5.1.3
Controles kwaliteitsvoorschriften werken met menggranulaat
1. De partijen van beide werken zijn goedgekeurd bij toetsing van de analyseresultaten aan het Bouwstoffenbesluit met het Handhavingsprotocol. Ook zijn beide partijen goedgekeurd bij toetsing aan de interim-norm voor asbest. 2. Opmerkelijk is de complexiteit van de monsterneming en analyse voor het onderzoeken van het puingranulaat. Het aantal normen en protocollen dat wordt gehanteerd is aanzienlijk. Het betreft een arbeidsintensieve en dus kostbare monsterneming en vereist een gedegen expertise en ervaring. Inhuur van deze expertise door handhavers is niet goedkoop. Het is twijfelachtig of gemeenten (en provincies voorzover het toepassingen in inrichtingen betreft) in het kader van handhaving van het Bouwstoffenbesluit en asbestregelgeving dit vaker dan incidenteel zullen laten uitvoeren. 3. Bij de verwerking van de asbestmeetgegevens door het externe bureau bleek dat de ontwerpnorm NEN 5897voor de bepaling van asbest in puingranulaat een aantal onvolkomenheden bevat. Deze kunnen leiden tot fouten in de bepaling van honderden procenten. Een deel van de fouten is ook van toepassing op NEN 5707, asbest in grond.
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 29/45
5.1.4
Pilot-ketenhandhaving
1. In de keten van AVI-bodemassen kan de handhavingsinspanning zich juist op basis van in ketenonderzoek verkregen inzicht hoofdzakelijk beperken tot de toepassingsfase. De resultaten in dit project bevestigen de wenselijkheid van controle in deze schakel van de keten. 2. In de keten van puingranulaat met een stationaire puinbreker als tussenschakel is het niet mogelijk om de keten terug te volgen tot de sloopwerken. Omgekeerd is het ook niet mogelijk om een sloopwerk te volgen tot de toepassing in het infrastructurele werk. In deze keten zijn voor wat betreft de kwaliteit van het granulaat de kwaliteit van de sloop en het acceptatiebeleid van de puinbreker van doorslaggevend belang. Bevindt zich in de keten echter een mobiele breker dan is het wel mogelijk om de gehele keten te volgen en ketenhandhaving uit te voeren. In dit geval moet de kwaliteit van de sloop van het object een wezenlijk onderdeel van het acceptatiebeleid van het mobiele breekbedrijf vormen om een goede kwaliteit granulaat te verkrijgen. 3. Inzake puingranulaat sluit deze pilot aan bij de pilot-ketenhandhaving asbest, die in feite op dezelfde keten is gericht, maar met als invalshoek asbest. Hierin komt naar voren dat de eerste schakel van de keten, de sloop, de meest problematische schakel is. De geheel in beeld gebrachte keten bij het werk Barendrecht laat zien dat door een zorgvuldige, selectieve sloop puingranulaat is geproduceerd van goede kwaliteit.
5.2
Aanbevelingen
5.2.1
Toezicht door bevoegd gezag (gemeenten)
Voor wat betreft de toepassing van categorie-2 bouwstoffen en de speciale categorie AVI-bodemassen: 1. Gemeenten dienen meer dan nu het geval is, zorg te dragen voor een volledige documentatie. Dit geldt met name voor technische gegevens zoals plattegronden en profielen. 2. Gemeenten dienen meer dan nu het geval is werk te maken van het beoordelen van meldingsformulieren en kwaliteitsverklaringen (is een GHG rapport bijgevoegd, komen het ontwerp en de uitvoering van het werk overeen met het meldingsformulieren; bevatten kwaliteitsverklaringen partijnummers; wat zijn de toegepaste hoeveelheden, Is de categorie-aanduiding volledig?). 3. Gemeenten dienen na aanleg van het werk meer gebruik te maken van de mogelijkheid inzage te vragen in de gegevens verkregen bij inspecties van de afdichting en gegevens van monitoring van de GHG en zettingen. 5.2.2
Herziening van het Bouwstoffenbesluit
Voor wat betreft de toepassing van categorie-2 bouwstoffen en de speciale categorie AVI-bodemassen: 1. De toepassingsvoorschriften in de Uitvoeringsregeling Bsb dienen overzichtelijker en transparanter te worden gepresenteerd. Juist bij een besluit dat inhoudelijk complex is, dient veel aandacht uit te gaan naar een heldere, eenduidige vorm. 2. Het Bouwstoffenbesluit en de Uitvoeringsregeling Bsb dienen duidelijker te zijn wat betreft de vorm en inhoud van de benodigde rapportage en de documentatie van vooronderzoek. Er dient een duidelijke richtlijn te komen voor de inhoud van het controleprogramma (IBC-beheersplan) en het vastleggen van VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 30/45
inspectie- en monitoringsresultaten (gegevens die van essentieel belang zijn voor de waarborging van duurzaamheid van de isolerende werking van zowel de afdichtende constructie als de drooglegging). 3. Meer specifiek: tekortkomingen in het meldingsformulier dienen te worden aangepakt; er dient meer duidelijkheid te komen in de bepaling van de ontwerp-GHG en de monitoring van de grondwaterstand na aanleg van het werk; een meer praktische werkwijze voor het bepalen van verschilzettingen dient te worden opgezet; criteria voor de interpretatie van grondwaterkwaliteitsmetingen dienen te worden geformuleerd; het is noodzakelijk dat er een (model) protocol komt voor de inspectie en onderhoud van de isolerende voorzieningen bij het toepassen van de bijzondere categorie bouwstoffen (IBC-beheersplan). 4. Een integrale, volledige en duidelijke rapportage dient beschikbaar te zijn op tenminste één locatie. Dit is van essentieel belang voor een duurzame waarborging van de bodem-en grondwaterkwaliteit in de omgeving van werken waarin de bouwstof is toegepast en dient als zodanig in het besluit te worden opgenomen. Daarnaast dient een centrale registratie van categorie-2 bouwstoffen en de speciale categorieën bouwstoffen te worden overwogen. 5. In artikel 13 van het Bouwstoffenbesluit (Minimum volume voor niet-categorie 1 bouwstoffen) dient het minimum volume voor alle AVI-bodemassen (dus zowel bijzondere categorie AVI-bodemas als categorie2) en mogelijk andere niet-categorie-1 bouwstoffen sterk te worden vergroot. 6. In aanvulling op het herzien van de schaalgrootte zou ook moeten worden overwogen om het bevoegd gezag voor categorie-2 bouwstoffen en de bijzondere categorie AVI-bodemassen bij de provincie te plaatsen. Dit sluit aan bij de bestaande bevoegdheden van provincies op het gebied van bodembescherming. Er zou zelfs een vergunningenregime kunnen worden overwogen. Indien de bevoegdheid wel bij de gemeenten blijft, dient in ieder geval een centrale registratie van deze bouwstoffen te worden overwogen,. Voor wat betreft de toepassing van categorie-1 overige bouwstoffen 7. Er dient overwogen te worden om een eenvoudige, centrale melding of registratie (b.v. kadastrale gegevens) van de toepassing van categorie-1 overige bouwstoffen op te zetten. 8. De bewijsvoering voor categorie-1 overige bouwstoffen zoals puingranulaat dient zodanig te worden vereenvoudigd dat toezicht praktisch haalbaar wordt. 5.2.3
Voor de VROM-inspectie
1. Aanbevolen wordt de infrastructurele werken waarin AVI-bodemassen zijn toegepast na de inwerkingtreding van het Bouwstoffenbesluit te inventariseren (1999 tot heden). 2. Zodra de contouren van het herziene Bouwstoffenbesluit duidelijk zijn, te bepalen of en in hoeverre interventie bij de geïnventariseerde werken noodzakelijk is, bij voorkeur in ALOM-kader. 3. Een interventiestrategie gericht op AVI-bodemassen te ontwikkelen, die zich richt op toezicht/handhaving bij nieuw aan te leggen werken en deze in te brengen in het ALOM. Het betreft een tijdelijke interventiestrategie in verband met de herziening van het Bouwstoffenbesluit. 4. Kennis en ervaring actief in te brengen in het herzieningstraject van het Bouwstoffenbesluit. VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 31/45
Referenties Hofstra, U. et al (2001) Kwaliteit Bakproducten. Landelijk onderzoek naar goedkeuring en afkeuring. Intron rapport A 802620/R20000338g. Uitgevoerd in opdracht van ministerie van VROM. Sittard. Hofstra, U. (2004)* Partijkeuringen project Handhaving Bouwstoffenbesluit. Uitgevoerd in opdracht van de VROM-inspectie. Sittard. Jansen, C.A. (2001) Bouwstoffenbesluit. Teksten en toelichtingen. Den Haag. Jousma,G., Kuijper, M.J.M., Lanting, R.W., Stevens, J. (2004)* Toetsing uitvoering Bouwstoffenbesluit bij drie werken met AVI-bodemas. Uitgevoerd door TNO/ Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen en TNO Bouw in opdracht van de VROMinspectie. Utrecht. Ministerie van VROM (2000) Handhavings- en uitvoeringsmethode Bouwstoffenbesluit. Den Haag. Novio Consult (2002) Evaluatie Bouwstoffenbesluit 2001. Uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VROM. Nijmegen. VROM-inspectie (2002) In slak en as? Ketenonderzoek naar het ontstaan van de afvalstoffen AVI-bodemassen en menggranulaat tot en met de toepassing daarvan als bouwstoffen in infrastructurele werken. Den Haag. * Deze rapportages zijn in het kader van dit onderzoek opgesteld.
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 32/45
Bijlage 1: Voorbereiding (fase 1) en verslaglegging/rapportage (fase 4)
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 33/45
Deze bijlage bevat de uitwerking van de voorbereiding (fase 1) en een overzicht van de verslaglegging en rapportages in het kader van dit project (fase 4). 1. Voorbereiding (fase 1) De voorbereiding kende de volgende stappen: opstellen projectplan; keuze te onderzoeken bouwstoffen; opstellen plannen van aanpak voor beide types controles (keuze werken, uitwerking controles, inhuren externen); Aanvragen offertes en keuze van in te huren bureaus voor specialistisch technische werkzaamheden; Voorbereiding pilot ketenhandhaving. Onderstaand wordt hier nader op ingegaan. - Opstellen projectplan Het concept -projectplan is in het startoverleg van de projectgroep aan de orde gekomen.Het projectplan is op 25 maart 2003 in conceptvorm in het management team van de VROM-inspectie (MT-VI) aan de orde gekomen en goedgekeurd. Gedurende de voorbereiding van het project is afgestemd met de betrokken beleidsdirecties van DGM, te weten SAS en BWL. Bij een van de vergaderingen van het projectteam is dhr. R. Bohmann uitgenodigd om een toelichting te geven op het herijkingstraject van het Bouwstoffenbesluit en deel te nemen aan de discussie inzake ketenhandhaving. Ook met de accountmanager BWL van de Directie Bestuurszaken is het project afgestemd. - Keuze secundaire bouwstoffen Bij de voorbereiding en uitvoering van het project is rekening gehouden met het project herijking beleidskader bouwstoffen (zie 1.2). In lijn met traject 1 van deze herijking (versimpeling door risicobenadering) is het project toegespitst op de meer risicovolle bouwstoffen. In dit verband relevant is een tabel in de Eindrapportage 2001 evaluatie & monitoring Bouwstoffenbesluit (Novio Consult, Witteveen + Bos , 2002). In deze tabel zijn de Bouwstoffen gerangschikt naar gevolgen van het Bouwstoffenbesluit. Hierbij zijn vijf groepen onderscheiden: weinig problemen, extra aandacht, te weinig gegevens, (aanzienlijke) beperkingen en grote problemen. Een tweede uitgangspunt vloeit voort uit traject 2 (herijking beleidskader bouwstoffen). Dit traject richt zich op de uniformering van het kader voor grond en bagger. Gezien dit traject is besloten deze bouwstoffen in het handhavingsproject buiten beschouwing te laten. Het is weinig zinvol om voor bouwstoffen waarvoor het beleidskader momenteel onvolkomenheden vertoont uitgebreide handhavingsactiviteiten te starten. Het derde uitgangspunt is dat de toegepaste bouwstoffen behoren tot de grotere stromen (in Nederland toegepast in hoeveelheden > 1 miljoen/ton). Het achterliggende idee hierbij is dat deze bouwstoffen in relatief veel werken worden toegepast en het verkrijgen van een beter beeld van deze bulkstromen wenselijk en belangrijk is. Het bovenstaande leidt tot de volgende shortlist van bouwstoffen: Groep extra aandacht: betongranulaat, asfaltgranulaat/brac, tarragrond, breuksteen (incl. grove mijnsteen en steenslag); Groep te weinig gegevens: geen bouwstoffen die voor toepassing in infrastructurele werken in aanmerking komen Groep (Aanzienlijke) beperkingen: menggranulaat; Groep grote problemen: AVI-bodemassen. VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 34/45
Op basis van bovenstaande komen werken met AVI-bodemassen het meest in aanmerking voor controles. Dit komt overeen met de toezeggingen van de Staatssecretaris aan de Tweede Kamer (zie hoofdstuk 1) om meer werken met AVI-bodemassen te controleren. De tweede groep secundaire bouwstoffen die in overeenstemming met de bovenstaande rangorde is uitgekozen voor dit project, is menggranulaat. - Opstellen plannen van aanpak Voor zowel de controles van de toepassingsvoorschriften voor werken met AVI-bodemassen als de controle van de kwaliteitsvoorschriften bij werken met puingranulaat is een plan van aanpak opgesteld (niet opgenomen in deze rapportage). Beide plannen van aanpak kennen dezelfde opbouw te weten: algemene uitgangspunten; stappenplan; inventarisatie relevante werken; keuze te controleren werken; controle van werken; eventuele handhaving. - Uitbesteding technische werkzaamheden Gezien het vrij technische karakter van de controle van de toepassingsvoorschriften bij AVI-bodemassen (geohydrologisch en civieltechnisch) is een evaluatie van de bevindingen en de verzamelde documenten door een extern bureau uitgevoerd. Gezien de specifieke deskundigheid en kennis op het gebied van geohydrologie is uitsluitend TNO om offerte gevraagd (in overleg met VIK). De opdracht wordt uitgevoerd door Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen van TNO (NITG/TNO) in samenwerking met TNO Bouw. Voor monsterneming en analyse bij de geselecteerde werken waar puingranulaat is toegepast, is offerte aan drie bureaus gevraagd. Hierbij is de keuze op Intron gevallen. - Voorbereiding pilot ketenhandhaving De voorbereiding van de pilot ketenhandhaving bestond uit de volgende elementen: Bepalen strategie voor uitwerken ketenhandhaving voor keten van AVI-bodemassen en puingranulaat. Uitwerking ketentoezichtsvragen zoals opgenomen in de plannen van aanpak. Discussie binnen het projectteam over uitwerking ketenhandhaving voor Bouwstoffen aan de hand van een serie onderzoeksvragen 2. Verslaglegging/rapportage (fase 4) De verslaglegging bestond uit de volgende zaken: 1. Verslagen projectvergaderingen. 2. Mondelinge en/of schriftelijke bevindingen van de regio’s betreffende de bepaling van een te controleren infrastructureel werk. 3. Separate rapportage van TNO betreffende evaluatie toepassingsvoorschriften bij werken met AVIbodemassen. 4. Separate rapportage Intron betreffende resultaten monsterneming en analyse bij werken met menggranulaat. 5. Uitwerking bevindingen ketenhandhaving (ten dele in VI-database). De bovenstaande zaken zijn in de voorliggende rapportage verwerkt.
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 35/45
Bijlage 2: Aanpak evaluatie toepassingsvoorschriften Bouwstoffenbesluit bij drie infrastructurele werken met AVI-bodemassen
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 36/45
Deze bijlage bevat de aanpak van het onderzoek naar de infrastructurele werken met AVI-bodemassen, zoals uitgevoerd door het externe bureau (TNO). De tekst is ontleend aan het onderzoeksrapport (Jousma et al, 2004) 1. Overzicht relevante artikelen De handhaving van het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is getoetst voor drie door de VROM-inspectie geselecteerde projecten, waarin AVI-bodemas is verwerkt. Voor deze toetsing zijn de volgende documenten van belang: 1. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb). Dit geeft het wettelijk kader waaraan het gebruik van bouwstoffen op en in de bodem moet voldoen. Met name Artikel 14 van het Bsb geeft de eisen weer voor de toepassing van categorie 2 bouwstoffen en de bijzondere categorie AVI-bodemas in een werk. 2. De Uitvoeringsregeling Bouwstoffenbesluit (1998) De Uitvoeringsregeling van het Bouwstoffenbesluit specificeert naast de te volgen methoden voor de bepaling van emissies en overschrijdingswaarden van bouwstoffen, tevens de Isolatie-, Beheersing- en Controlemaatregelen (IBC-maatregelen) voor “categorie 2 bouwstoffen” en voor de “bijzondere categorie bouwstoffen”, waartoe de AVI-bodemas behoort. Dit betreft zowel de IBC-maatregelen ten opzichte van het grondwater (a) als die ten opzichte van het hemelwater (b): a) De regels voor bepaling van de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) en de drooglegging van de AVI-bodemas, rekening houdende met GHG en zettingen, alsmede voor de benodigde controlemaatregelen daarop staan in Artikel 9.1. en 9.2. b) De isolatie maatregelen die moeten waarborgen dat de bouwstof niet in contact komt met hemelwater staan beschreven in Artikel 9.3 voor standaardtoepassingen en Artikel 10.1 voor standaardtoepassingen voor de bijzondere categorie AVI-bodemas (beide met verwijzing naar Bijlage H van de Uitvoeringsregeling). 3. Bijlage H van de Uitvoeringsregeling In deze bijlage wordt een verdere uitwerking gegeven van IBC-maatregelen voor de isolerende bovenafdichting van AVI-bodemas (Artikelen 9.3 en 10 van de Uitvoeringsregeling). De bijlage beschrijft ook de opzet van een vier-stappenplan dat nodig is om een “IBC-pakket” van maatregelen te ontwikkelen. De geselecteerde relevante artikelen zijn in de bijlagen van dit rapport opgenomen. Voor een volledig beeld wordt verwezen naar Bouwstoffenbesluit en Uitvoeringsregeling. 2. Overzicht onderzochte aspecten In overleg met opdrachtgever de VROM-inspectie zijn per werk een aantal elementen onderzocht die van belang zijn voor de beoordeling van de handhaving van het Bouwstoffenbesluit. Een overzicht van de onderzochte aspecten is in het onderstaande weergegeven 1. Beschikbaarheid en volledigheid rapportage De beschikbaarheid van gegevens is onderzocht in samenwerking tussen TNO en VROM-inspectie regiomedewerkers, waarbij TNO de beoordeling van de volledigheid voor haar rekening nam. Daarbij is in eerste instantie nagegaan in hoeverre de noodzakelijke gegevens voor toetsing van het betreffende werk aan het Bouwstoffenbesluit bij de gemeenten (het bevoegd gezag) aanwezig waren. Onder de noodzakelijke gegevens vallen: • Het meldingsformulier; en de noodzakelijke bijlagen: • Een plattegrondtekening met schaalaanduiding (schaal 1:200) waarop wordt aangegeven op welk deel van het perceel het werk met de bouwstoffen wordt toegepast; • Dwarsdoorsnede met schaalaanduiding (schaal 1:200) van het werk waarop is aangegeven: VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 37/45
• in welk deel van het werk de bouwstoffen worden aangebracht; • in welke laagdikte de bouwstoffen worden aangebracht. • Kopie van (een) erkende kwaliteitsverklaring(en); • Ingevulde checklist (bijlage H van de Uitvoeringsregeling) voor IBC-maatregelen, bij standaard en nietstandaard toepassing; • Kopie van een rapport over IBC-maatregelen, bij niet-standaard toepassing; • Kopie van een rapport over de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Verder dient de eigenaar/beheerder op verzoek van het bevoegd gezag de volgende documenten beschikbaar te stellen: • Een monitoringsplan voor grondwater (grondwaterstand en -kwaliteit) en zettingen, voor zover van toepassing; • Een plan voor inspectie en beheersmaatregelen. Om de benodigde gegevens boven water te krijgen bleken meerdere acties nodig: • Aan de hand van door TNO opgestelde lijsten is een eerste inventarisatie van de bij de “handhavende instantie” beschikbare gegevens uitgevoerd door de VROM-inspectie medewerker van de betreffende regio. In geval van het nog niet opgeleverde werk “Knooppunt Raasdorp” is ook het projectbureau benaderd. • Aangezien de genoemde inventarisatie in het algemeen niet alle vereiste gegevens opleverde zijn, na een eerste gegevensanalyse, opnieuw gericht vragen gesteld. Daarbij is ook een beroep is gedaan op de eigenaar of beheerder van het werk of de constructeur. Deze actie leidde in het algemeen tot aanvullende informatie. • Tenslotte zijn aan de betreffende werken bezoeken gebracht, waarbij in een gesprek met de betrokkenen om een nadere toelichting is gevraagd. In twee van de drie gevallen (werken 2 en 3) zijn de gesprekken door TNO-deskundigen gevoerd in aanwezigheid van de regiomedewerker van VROM-inspectie. In het geval van Bedrijfsterrein Hoogkerk is door de VROM-inspectie regiomedewerker nader onderzoek gedaan. • De gevoerde gesprekken hebben in alle gevallen geleid tot het nasturen van extra gegevens aan TNO. 2. Isolerende constructie, inspectie en beheersmaatregelen Per geselecteerd werk zijn de volgende aspecten onderzocht: Het Meldingsformulier, met onder andere de vaststelling of het om een standaardtoepassing gaat (bijlage 1 van bijlage H); De mate van afstemming van het ontwerp van het werk en de isolerende constructie op Bouwstoffenbesluit (Bsb) en Uitvoeringsregeling Bsb aan de hand van bouwtekeningen (bijlage H van de Uitvoeringsregeling, paragraaf 3.2.); De constructie van het werk op het voldoen aan een standaardtoepassing voor de bijzondere categorie AVI-bodemas (bijlage H, paragraaf 6 juncto paragraaf 7); De toepassing van de isolatie-elementen (bijlage H, hoofdstuk 9, in het bijzonder paragraaf 9.5.); Eventuele technische voorzieningen voor de meting van zettingsverschillen in relatie tot de constructie van het werk, alsmede de rapportage van de initiële zettingen; Het inspectie- of monitoringsplan en bijbehorende beheersmaatregelen met betrekking tot de isolerende constructie, alsmede de rapportage van reeds uitgevoerde inspecties en onderhoudswerkzaamheden (bijlage H, paragraaf 4.4 en bijlage 1). 3. Ontwerp-GHG, drooglegging en monitoring Per geselecteerd werk zijn de volgende aspecten onderzocht: De waterhuishoudkundige en geohydrologische situatie aan de hand van de verstrekte rapportage en algemeen beschikbare gegevens. De berekening van de “Ontwerp-GHG” volgens Artikel 9.1.1. van de Uitvoeringsregeling. Deze is getoetst op: a) de keuze, aannames en correcte uitvoering van de methode voor GHG-bepaling, b) de ingewonnen gegevens voor de GHG-bepaling en c) de berekende of geschatte onzekerheden. VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 38/45
De bewerkstelligde drooglegging volgens Artikel 9.1.2 van de Uitvoeringsregeling. Deze is getoetst op a) de door het werk veroorzaakte veranderingen in de grondwatersituatie en b) de te verwachten zettingen. Het plan voor de bewaking van de drooglegging in de eindsituatie volgens Artikelen 9.2.1 en 9.2.2 door monitoring van de grondwatersituatie (grondwaterstand en -kwaliteit) en de totale zettingen. De volledigheid en kwaliteit van de bij de beheerder of waarnemende instantie beschikbare rapportage, voor wat betreft de uitgevoerde berekeningen en een beschrijving van monitorings- en beheersmaatregelen.
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 39/45
Bijlage 3: aanpak monsterneming en analyse werken met menggranulaat
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 40/45
Deze bijlage bevat de aanpak van de partijkeuringen en –analyses bij twee werken met puingranulaat, zoals uitgevoerd door het externe bureau (INTRON). De tekst is ontleend aan het onderzoeksrapport (Hofstra, 2004) waaraan voor de duidelijkheid enkele zaken zijn toegevoegd. Hierin is tevens is een gedetailleerd commentaar op NEN 5897 opgenomen die naar aanleiding van dit onderzoek naar voren is gekomen. 1. Aanpak partijkeuringen INTRON heeft de partijen gekeurd volgens het Handhavingsprotocol Bouwstoffen en ontwerp NEN 5897 (asbest). De partijkeuring door INTRON bestond uit de volgende stappen: · monsterneming volgens VKB protocol 1020 en ontwerp-NEN 5897 · monstervoorbehandeling volgens AP04 (BSB-onderzoek) en o-NEN 5897 (asbest) · samenstelling- en uitloogonderzoek volgens AP04 · asbestmetingen volgens o-NEN 5897 · toetsing en evaluatie conform Handhavingsprotocol Bouwstoffen (BSB-onderzoek) · rapportage Het puingranulaat is een niet-vormgegeven bouwstof. Er zijn voor de toetsing op het Bouwstoffenbesluit uit de partij 3 mengmonsters voor onderzoek genomen, die elk bestaat uit 4 grepen. Voor de asbestanalyse zijn 2 mengmonsters genomen die elk bestaan uit 50 grepen. Dit is dus een bijzonder intensieve monsterneming. Het gemiddelde van de uitlogings- en samenstellingresultaten van de mengmonsters is gedeeld door de van toepassing zijnde afkeurfactor (AF) en de uitkomst is getoetst aan de grenswaarden uit het Bouwstoffenbesluit bij een gemiddelde toepassingshoogte in een werk van 0,4 meter. Op grond van het aantal mengmonsters en het aantal grepen is de zekerheidsfactor gelijk aan ZF = 1,34 voor de toetsing van de uitloging met de kolomproef en van de organische samenstelling. INTRON is geen eigenaar van de desbetreffende partijen en heeft geen relatie met de opdrachtgever, anders dan als opdrachtnemer van het onderzoek. INTRON is een door de Minister aangewezen instelling voor monsterneming in het kader van het Bouwstoffenbesluit en is gecertificeerd op grond van de BRL SIKB 1000 (monsterneming voor partijkeuringen Bouwstoffenbesluit) voor alle protocollen. De partijkeuringen zijn uitgevoerd volgens VKB protocol 1020 (monsterneming van niet -vormgegeven bouwstoffen uit statische partijen). INTRON is een door de Minister aangewezen laboratorium. Het laboratorium is AP04 geaccrediteerd in het kader van het Bouwstoffenbesluit voor de volgende onderdelen: - samenstellingonderzoek grond (AP04-SG); - samenstellingonderzoek bouwstoffen (AP04-SB); - uitloogonderzoek vormgegeven bouwstoffen (AP04-U1); - uitloogonderzoek niet vormgegeven bouwstoffen (AP04-U2). De monsternemingen hebben plaatsgevonden op 17 en 18 november 2003 (op de locatie Achterzeedijk te Barendrecht) en op 19 en 20 november 2003 (op de locatie in het Nieuwbouwplan) te Arnhem. Opmerking over de ontwerp NEN 5897: VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 41/45
Bij de verwerking van de asbestmeetgegevens bleek, dat de o-NEN 5897 voor asbest in puingranulaat een aantal fouten bevat, INTRON heeft in afwijking van de o-NEN 5897 zo nauwkeurig mogelijk gerapporteerd. De afwijkingen zijn in de normcommissie gemeld door de vertegenwoordiger van INTRON, ir. E. Onstenk. Een deel van de onderstaande opmerkingen is ook relevant voor de NEN 5707 voor asbest in grond. De afwijkingen betreffen: · het meten van het vochtgehalte in de fractie > 16 mm · de correctie voor de massa van het op locatie onderzochte materiaal · te kleine boven- en ondergrenzen van de bepaling Het vochtgehalte van de fractie > 16 mm moet apart worden bepaald, aangezien de fijne fractie meer vocht bevat dan de grove fractie. De norm doet dit niet waardoor een te hoog asbestgehalte in de fractie > 16 mm gemeten (globaal een 4 à 10 % hoger gehalte). Om het asbestgehalte van het hele monster te berekenen, mag het asbestgehalte van de fractie > 16 mm (het op locatie onderzochte materiaal) niet zonder meer worden opgeteld bij het asbestgehalte van de in het laboratorium onderzochte fractie. Er dient een weging plaats te vinden (massa fractie > 16 mm is niet gelijk aan de massa van de fractie < 16 mm). De norm slaat de weging over waardoor een verkeerde waarde wordt berekend (meestal een te hoge waarde, aangezien verhoudingsgewijs het meeste asbest in de fractie > 16 mm wordt aangetroffen). Naar schatting kan deze fout oplopen tot een factor 4 (400 %). De boven- en ondergrens worden gecorrigeerd voor het gevonden aantal deeltjes op basis van de Poissonverdeling en de massa van de onderzochte deelfractie. De norm relateert de massa van de onderzochte deelfracties aan de massa van het analysemonster. Dit is niet correct, aangezien niet het analysemonster, maar het op locatie verzamelde monster de oorspronkelijke monstergrootte weergeeft. Het analysemonster is tenslotte ook weer een deelfractie van het oorspronkelijke monster. Met de norm wordt hierdoor een te klein betrouwbaarheidsinterval berekend (tot een factor 2) De norm relateert het betrouwbaarheidsinterval aan de fracties < 4 mm, doordat de norm de massa van het analysemonster als uitgangspunt kiest in plaats van de massa van het oorspronkelijke verzamelmonster. Dit betekent dat in werkelijkheid ook de fracties tussen 4 en 16 mm moeten meetellen in de onder- en bovengrens. Dit resulteert in een hogere bovengrens en een bepalingsgrens van circa 10 mg/kg d.s. in plaats van 1 à 2 mg/kg d.s.
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 42/45
Bijlage 4: Bevindingen inventarisatie infrastructurele werken voor controles Bouwstoffenbesluit.
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 43/45
Deze bijlage geeft de bevindingen van de inventarisatiefase van infrastructurele werken per regio van de VROM-Inspectie weer. Regio Noord De regio Noord richtte zich op een werk met AVI-bodemassen. Na een beperkte navraagronde bij grotere gemeenten is de enige producent van AVI-bodemassen in de regio Noord, Essent Milieu Wijster, benaderd met het verzoek afzetgegevens te leveren. De opwerkingsinstallatie op deze locatie en de afzet van bodemassen is in handen van het bedrijf Feniks Recycling. Uit de verkregen informatie blijkt dat de afgelopen jaren aanzienlijke hoeveelheden bodemassen intern op de locatie Essent Milieu Wijster zijn toegepast. Bij de afzet buiten de inrichting bleek in 2001 en 2002 uitsluitend sprake te zijn van een beperkt aantal kleinere werken. Een van deze kleinere werken, een nieuw industrieterrein in de plaats Hoogkerk (gemeente Groningen) is uitgekozen voor een controle. Overigens bleek bij Essent Milieu Wijster tot medio 2003 nauwelijks sprake te zijn van een stagnerende afzet. Inmiddels (eind 2003/begin 2004) is wel sprake van stagnatie. Regio Zuid De regio Zuid richtte zich eveneens op AVI-bodemassen. Allereerst is bij verschillende handhavingsdiensten geïnformeerd naar mogelijke locaties waar AVI-bodemassen waren toegepast. Hierbij kwam vooral West-Brabant naar voren in verband met de aanwezigheid van Heros, een opwerkings- en handelsbedrijf van AVI-bodemassen. Daarnaast kwamen locaties naar voren waar eerder handhavingstrajecten waren geweest, zoals A16/HSL en een puinbreekbedrijf te Helmond. Vervolgens is de provincie Noord-Brabant benaderd, als bevoegd gezag voor het Bouwstoffenbesluit bij inrichtingen met een provinciale milieuvergunning. Bij de provincie was het onduidelijk wie eventuele meldingen registreert. Vermoedelijk worden meldingen nu bewaard bij het Wm-dossier van de betreffende inrichting. Er is geen algeheel overzicht van de locaties waar AVI-bodemassen zijn toegepast binnen provinciale inrichtingen. Voor eventuele werken in de provincie Limburg is contact opgenomen met Directie Limburg van Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat heeft in Limburg geen AVI-bodemassen toegepast. De reden daarvoor is voornamelijk dat er, door het heuvelachtige landschap, weinig extra ophoogmateriaal aangevoerd hoeft te worden. Daarnaast is de afstand tot de grote opslagplaatsen te groot. Vervolgens is een aantal gemeenten geselecteerd waar recent industrieterreinen zijn aangelegd of gelegen zijn langs snelwegen. Bij deze zoektocht was het opvallend dat slechts enkele gemeenten en milieudiensten relatief eenvoudig na konden gaan of er sinds 1999 AVI-bodemassen waren toegepast. Bij een aantal gemeenten kon slechts één of slechts enkele personen bij de gegevens. Bij samengevoegde gemeenten waren er nog verschillende registraties. Veelal was de verkregen informatie afkomstig van de kennis van de ambtenaren. Het nader te controleren werk betreft een gemeentewerf in de gemeente Roosendaal, waar een geringe hoeveelheid bodemassen is toegepast. Regio Noord-West Ook in deze regio heeft een brede inventarisatie plaatsgevonden, waarbij zowel bodemassen als puingranulaat in het vizier zijn genomen. Hierbij kwamen diverse grote infrastructurele werken naar voren, waarbij de A5 ter hoogte van Raasdorp als meest interessant voor dit project werd beoordeeld. Het betreft de toepassing van honderdduizenden tonnen AVI-bodemassen. Vermeldenswaardig is dat momenteel een grootschalige toepassing van AVI-bodemassen in de vorm van een geluidswal in Maarssen wordt overwogen. Bij groen licht voor dit werk met de toepassing van AVIbodemassen zullen enkele jaarproducties (van de gezamenlijke AVI’s) van deze reststoffen kunnen worden verwerkt. Het verdient aanbeveling dat de VROM-inspectie de vinger aan de pols houdt bij dit project. VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 44/45
Regio Oost In eerste instantie zijn grotere gemeenten (Arnhem, Nijmegen) benaderd alsmede gemeenten waarvan bekend was dat daar grote infrastructurele projecten aan de gang waren (gemeente Ede doortrekking A30, gemeente Almelo doortrekking A35). Gesproken is met toezichthouders (onder andere van de gemeente Nijmegen die een toezichthouder in dienst heeft die specifiek controleert op het Bouwstoffenbesluit) en projectleiders die vanuit de gemeente meedraaien in infrastructurele projecten. Op deze wijze is een lijst aangelegd van verschillende mogelijke werken. De kennis van gemeenten over werken die worden aangelegd is overigens beperkt als het gaat om puingranulaat. In tegenstelling tot bijvoorbeeld AVIbodemas hoeft de toepassing van granulaat niet aan de gemeente te worden gemeld. Er is dan ook geen overzicht aanwezig waarin werken binnen een gemeente staan vermeld. Men is daarom veelal aangewezen op summiere informatie. Gegevens over bijvoorbeeld wanneer puingranulaat zou worden aangevoerd waren niet aanwezig (dit zijn gegevens die bij bijvoorbeeld AVI slak in de melding staan opgenomen). Aan de hand van de lijst met mogelijke werken is uitgezocht of: -het werk wordt aangelegd binnen de periode dat het VI-project wordt uitgevoerd; -het werk reeds is aangelegd en er nog geen asfaltlaag is aangebracht. Verschillende met name grotere werken bleken nu af te vallen. Zo bleek uit nader informatie dat met het A35 project op zijn vroegst in 2005 zal worden aangevangen. Het A30 project was reeds voor het grootste de van asfalt voorzien en al geopend voor verkeer. Het resterende deel zou pas begin 2004 worden aangelegd. Daarmee verviel de mogelijkheid om bemonstering uit te voeren bij deze twee grootschalige werken. Mogelijke locaties binnen de gemeente Nijmegen (Waalsprong, Industrieterrein Bijsterhuizen, Reconstructie Berg en Dalseweg, Rotonde Energieweg) bleken slechts beperkt gebruik te maken van puingranulaat. Dit waren projecten waar circa 100 ton granulaat werden toegepast. Uiteindelijk is een project in Arnhem geselecteerd. Het project Schuytgraaf betreft de bouw van een wijk met 600 nieuwe woningen gebouwd. Een klein deel van deze wijk is inmiddels aangelegd. Voor de infrastructuur van deze wijk zijn wegen aangelegd waarbij gebruik is gemaakt van puingranulaat. Deze wegen liggen open en blijven voorlopig nog open liggen. Uiteindelijk zal een deel van deze wegen uiteindelijk worden geasfalteerd, een ander deel zal weer worden verwijderd. Rond de wijk zal uiteindelijk een rondweg worden aangelegd. Regio Zuid-West In de regio Zuid-West is in eerste instantie gezocht naar werken waarin AVI-bodemassen zijn toegepast. Ondanks de vele naspeuringen bleek geen geschikt werk naar voren te komen. Een belangrijke oorzaak is gelegen in de stagnerende afzet van AVI-bodemassen, met name bij producenten/intermediairs in ZuidWest. Zo is bekend dat bij het bedrijf Heros in Sluiskil grote hoeveelheden AVI-bodemassen zijn opgeslagen en de hoeveelheden slechts toenemen. Een tweede reden is gelegen in de lage ligging van grote delen van Zuid-Holland en de corresponderende hoge grondwaterstanden. Besloten is om de aandacht te richten op werken met puingranulaat. Hierbij bleken meerdere geschikte werken voorhanden te zijn. De keuze is gevallen op de toepassing van menggranulaat op een locatie waar het ook vrij kwam, namelijk de sloop van een oude wasmachinefabriek (in Barendrecht).
VROM-Inspectie Oktober 2004 Op de korrel
Pagina 45/45