1. INLEIDING In het Regionaal College Politieregio Gooi en Vechtstreek is afgesproken over de gevolgen van de wetswijziging tot opheffing van het algemeen bordeelverbod regionale afspraken te maken. Het Regionaal College heeft burgemeester Holthuizen van Bussum aangewezen als coördinerend burgemeester. Onder zijn verantwoordelijkheid is een werkgroep gevormd bestaande uit de volgende personen: René Voigt (gemeente Bussum), Karen van Elk (gemeente Hilversum), René van Egmond (politie Gooi en Vechtstreek) en Christien van Ark (Gewestelijke Gezondheidsdienst). Op 27 april 2000 is er een bijeenkomst gehouden met de ambtenaren die zijn belast met de invoering van prostitutiebeleid in de regiogemeenten. Het Regionaal College Politieregio Gooi en Vechtstreek heeft in haar vergadering van 18 mei 2000 ingestemd met de beleidsnotitie. Begin juni 2000 hebben alle colleges van burgemeester en wethouders de beleidsnotitie vastgesteld. Op 28 juni 2000 is er een regionale inspraakbijeenkomst gehouden voor exploitanten van seksinrichtingen. Op basis van opmerkingen uit de inspraakbijeenkomst en vanuit de gemeenten en na contacten met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is de beleidsnotitie geactualiseerd en op enkele punten aangepast en verduidelijkt. Het vertrekpunt bij de totstandkoming van deze notitie is geweest om te komen tot een regionaal afgestemd lokaal prostitutiebeleid. Daarbij worden op regionaal niveau afspraken gemaakt over aantallen, nadere eisen, handhaving en volksgezondheidsaspecten en bescherming van de positie van prostituees en ligt de uitvoering op lokaal niveau en is het lokale bestuur de trekker bij de uitvoering van het beleid, zowel inzake de regulering alsook inzake de handhaving. In deze notitie wordt achtereenvolgens ingegaan op: bedoeling en strekking van de wetswijziging (hoofdstuk 2), lokaal en regionaal beleid (hoofdstuk 3), welke seksbedrijven onder het beleid vallen (hoofdstuk 4), bestaande seksinrichtingen (hoofdstuk 5), regionaal maximumstelsel (hoofdstuk 6), regionale APV-bepalingen (hoofdstuk 7), volksgezondheidsaspecten (hoofdstuk 8), bescherming van de positie van prostituees (hoofdstuk 9) en regionale afspraken over handhaving (hoofdstuk 10). In hoofdstuk 11 wordt een voorstel gedaan inzake evaluatie.
2. BEDOELING EN STREKKING VAN DE WETSWIJZIGING Op 1 oktober 2000 wordt door een wijziging van het Wetboek van Strafrecht het algemeen bordeelverbod opgeheven. Door de rijksoverheid zijn aan de wetswijziging zes doelstellingen verbonden: 1. het beheersen en reguleren van de exploitatie van prostitutie, onder andere door het invoeren van een gemeentelijk vergunningenbeleid; definitieve versie d.d. juli 2000
1
2. het verbeteren van de bestrijding van exploitatie van onvrijwillige prostitutie; 3. het beschermen van minderjarigen tegen seksueel misbruik; 4. het beschermen van de positie van prostituees; 5. het ontvlechten van prostitutie en criminele randverschijnselen; 6. het terugdringen van de omvang van prostitutie door illegalen. In feite wordt met de wetswijziging een dubbelslag gemaakt: enerzijds de legalisering van de prostitutiebranche, hetgeen door middel van adequate bestuurlijke aanpak moet leiden tot een betere beheersing en regulering van de branche; en anderzijds een aanscherping van de strafbaarstelling van ongewenste fenomenen in deze branche, die moet resulteren in een meer adequate strafrechtelijke aanpak daarvan. Wat betreft de beheersing en regulering van legale vormen van exploitatie (vrijwillige prostitutie) ligt het primaat bij de gemeenten. Er dient op lokaal, en bij voorkeur ook op regionaal, niveau een integraal prostitutiebeleid ontwikkeld te worden. Wat betreft de opsporing en vervolging van strafbare vormen van exploitatie biedt de wetswijziging een aanscherping van de strafrechtelijke mogelijkheden. Het realiseren van een actief opsporings- en vervolgingsbeleid is een verantwoordelijkheid van de politie en het Openbaar Ministerie.
3. LOKAAL BELEID EN REGIONAAL BELEID 3.1. Algemeen Gemeenten zullen in ieder geval voor de eigen gemeentelijke huishouding een prostitutiebeleid moeten ontwikkelen. Daarnaast en aanvullend daarop is het voor gemeenten verstandig om ook op regionaal niveau afstemming te zoeken en afspraken te maken met naburige gemeenten. Het gaat dus niet om lokaal of regionaal beleid, maar om lokaal èn regionaal beleid. 3.2. Lokaal beleid Het ontwikkelen van een lokaal prostitutiebeleid is noodzakelijk om een aantal redenen: Indien omliggende, grotere, gemeenten waar nu reeds seksinrichtingen worden gedoogd een stringenter prostitutiebeleid gaan voeren, bestaat de kans op verschuiving van seksinrichtingen naar die plaatsen waar geen beleid is geformuleerd. Als omliggende gemeenten stringent beleid hanteren bestaat de kans dat inrichtingen die elders geen vergunning kunnen krijgen omdat niet voldaan kan worden aan de voorwaarden, zich vestigen in die plaatsen waar geen beleid is. Omdat het een legale bedrijfsvorm wordt bestaat de kans op een groter aantal aanvragen van nieuwe ondernemers ten behoeve van het vestigen van seksinrichtingen. Door het formuleren van beleid kunnen eisen gesteld worden aan ondernemers op het gebied van gezondheid, veiligheid, openbare orde, bedrijfsvoering enz. definitieve versie d.d. juli 2000
2
Door het formuleren van beleid kan getracht worden de ongewenste neveneffecten van prostitutie, zoals uitbuiting en mensenhandel, te beperken.
3.3. Regionaal beleid Het regionaal afstemmen van het prostitutiebeleid heeft duidelijk meerwaarde. Hieronder is een aantal aspecten aangegeven die de meerwaarde van een dergelijk beleid benadrukken. Daarbij dient mede in het achterhoofd te worden gehouden dat de prostitutiebranche vaak bovengemeentelijke georganiseerd is. Deze meerwaarde blijkt met name uit de volgende punten: Regionale afspraken vormen ondersteuning voor de afzonderlijke gemeenten in de regio bij het opstellen van lokaal beleid. Gemeenten kunnen leren en gebruik maken van elkaars ervaringen. Gemeenschappelijke kaders vergroten de beheersbaarheid, bieden duidelijkheid aan alle betrokkenen en verminderen eventuele negatieve effecten van het wegvallen van het bordeelverbod. Er kunnen regionale afspraken worden gemaakt over het vergunningen- en vestigingsbeleid, waardoor ongewenste verschuivingseffecten voorkomen kunnen worden, maar wat ook duidelijkheid creëert voor alle betrokkenen. Er kan gestreefd worden naar een evenwichtige verdeling van seksinrichtingen. De politie kan één standaard hanteren ten aanzien van toezicht en controle, kan deze inzet regionaal organiseren en heeft te maken met eenduidige voorschriften, vergunningvoorwaarden, inrichtings- en bedrijfsvoeringseisen. Aansluitend hierop kan het Openbaar Ministerie één standaard hanteren voor de sanctionering en vervolging van overtredingen. Samenwerking met andere regionaal georganiseerde partners is beter mogelijk op het gebied van toezicht en controle. Bij weigering van een vergunning is lokaal beleid dat is ingebed in regionaal beleid een sterke basis voor de rechter. 3.4. Wat gebeurt regionaal In regionaal verband zijn de volgende onderwerpen opgepakt: regionaal maximumstelsel (hoofdstuk 6), afspraken over volksgezondheidsaspecten (hoofdstuk 8), bescherming positie van prostituees (hoofdstuk 9) en afspraken over handhaving (hoofdstuk 10). 3.5. Gemeentelijk prostitutiebeleid De gemeenten moeten een eigen gemeentelijk prostitutiebeleid vaststellen. Daarin moeten –op basis van de regionale afspraken- de volgende onderwerpen worden opgenomen: gemeentelijk maximumstelsel (hoofdstuk 6), gemeentelijk vestigingsbeleid (§ 3.5.1), vaststellen wijziging van de algemene plaatselijke verordening (hoofdstuk 7), vaststellen regels ten aanzien van de inrichting van prostitutiebedrijven (§ 3.5.2) en voorschriften inzake de bedrijfsvoering (§ 3.5.3).
definitieve versie d.d. juli 2000
3
3.5.1. Gemeentelijk vestigingsbeleid Met een vestigingsbeleid kunnen gemeenten de aard, de omvang en de locatie(s) van de prostitutiebedrijven binnen de gemeentegrenzen beïnvloeden. Hèt instrument daarvoor is het bestemmingsplan. Mogelijkheden daarbij zijn het positief bestemmen van seksinrichtingen of het opnemen van een vrijstellingsmogelijkheid. Dit onderwerp is in deze beleidsnotitie niet nader uitgewerkt. Dit is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. 3.5.2. Inrichting van een prostitutiebedrijf Gemeenten kunnen in de nieuwe situatie regels stellen ten aanzien van de inrichting van een prostitutiebedrijf. Het gaat daarbij dan om voorschriften inzake inrichting, hygiëne en arbeidsomstandigheden. De inrichtingseisen zijn nader uitgewerkt in punt 8.2. Het is voor de handhaving van belang dat deze regels in alle gemeenten in de regio hetzelfde zijn. Voorschriften inzake de brandveiligheid kunnen worden gesteld door de bouwverordening zodanig aan te passen dat seksinrichtingen gebruiksvergunningplichtig worden. Geadviseerd wordt om voor panden waarin prostitutie plaatsvindt een gebruiksvergunning te eisen. Concreet betekent dit dat aan artikel 6.1.1. van de (model)bouwverordening wordt toegevoegd dat voor dergelijke bouwwerken een gebruiksvergunning vereist is. Aan deze vergunning kunnen door de brandweer nadere eisen worden verbonden. Gemeenten hebben de bevoegdheid om in aanvulling op de Arbeidsomstandighedenwet voorschriften te stellen ter bescherming van de "veiligheid, gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid". Die voorschriften kunnen niet alleen betrekking hebben op vormen van exploitatie van prostitutie waarin sprake is van een arbeids- of gezagsverhouding, maar ook op vormen waarin dat niet het geval is. Dit onderdeel is in deze beleidsnotitie niet nader uitgewerkt. 3.5.3. Voorschriften inzake bedrijfsvoering De voorschriften inzake de bedrijfsvoering hebben betrekking op de positie en de status van de prostituee. Hierbij kan worden gedacht aan eisen ter bevordering van de gezondheid en hygiëne Deze voorschriften zijn nader uitgewerkt in hoofdstuk 8. Ook voor deze voorschriften is uniformiteit binnen de regio van belang.
4. WELKE SEKSBEDRIJVEN VALLEN ONDER HET BELEID 4.1. Definitie van seksinrichting Een seksinrichting wordt als volgt gedefinieerd: "de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, een
definitieve versie d.d. juli 2000
4
seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar". Er worden in de regio Gooi en Vechtstreek twee categorieën seksinrichtingen onderscheiden: de vergunningplichtige thuiswerkers en de overige seksinrichtingen. De achtergrond van dit onderscheid is, dat bij het hanteren van het maximumstelsel deze twee categorieën niet onderling uitwisselbaar zijn. Met andere woorden: Als er ergens een vergunningplichtige thuiswerker stopt, is er ruimte voor de vestiging van een nieuwe thuiswerker, maar niet voor de vestiging van een nieuw bordeel in de regio. Naast deze twee categorieën seksinrichtingen kennen we de vergunningplichtige escortbedrijven. 4.2. Escortbedrijven Onder een escortbedrijf wordt verstaan: "de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend". Een escortbedrijf is een bedrijf dat –meestal telefonisch- bemiddelt tussen klanten en prostituees. Zij bieden de services actief aan door middel van advertenties of andere reclame-uitingen. De prostituee bezoekt de klant of gaat met de klant naar een andere plaats. Een escortbedrijf is geen dus seksinrichting. In de praktijk kan een escortbedrijven een kantoortje zijn, maar ook een telefooncentrale of zelfs een website op Internet. De plaats van de bedrijfsruimte is bepalend voor de vergunningplicht Escortbedrijven en bemiddelingsbureaus leveren dus een vorm van seksuele dienstverlening die geen openbaar karakter heeft en die niet raakt aan de openbare orde. Om die reden wordt voor de escortbedrijven géén maximum vastgesteld. Omdat er door middel van een gemeentelijk vergunningenstelsel extra eisen worden gesteld aan prostitutiebedrijven, bestaat het gevaar dat er een vlucht plaatsvindt in de escortservice. Om die reden is het noodzakelijk dat de escortbedrijven en bemiddelingsbureaus ook aan de vergunningplicht worden onderworpen. De VNG stelt dat de mogelijkheid om regels voor escortbedrijven te stellen niet moet worden overschat. Ook al valt een escortbedrijf onder de vergunningplicht, het blijft een voor bestuurlijke sancties moeilijk vatbare bedrijfstak. Wel is van belang dat bij een vergunningaanvraag de antecedenten van de eigenaar/ bedrijfsleider van het escortbedrijf kunnen worden onderzocht.
4.3. Thuiswerkers Om een vlucht naar het –niet vergunningplichtige- thuiswerk tegen te gaan, moet goed gedefinieerd worden wat hieronder wordt verstaan. De algemene toelichting op de VNG-verordening zegt hierover: "Thuiswerkers adverteren soms in bladen, maar beschikken vaak over een vaste klantenkring die zich uitbreidt langs informele weg". Met betrekking tot thuiswerkers wordt het volgende beleid vastgesteld:
definitieve versie d.d. juli 2000
5
1. Thuiswerk vindt uitsluitend plaats in de eigen woning; de man of vrouw die prostitutie bedrijft in de eigen woning moet volgens het bevolkingsregister op dat adres zijn ingeschreven. 2. Het werven van klanten gebeurt in de regel langs informele weg. De prostituee mag adverteren, doch dit mag slechts incidenteel gebeuren. In geval van dagelijks of wekelijks terugkerende advertenties is sprake van een zekere regelmatigheid. 3. Aan de buitenkant van het perceel mag niet duidelijk zijn dat er prostitutie wordt bedreven. 4. De prostituee mag niet toestaan dat anderen of andere bewoners in de woning prostitutie bedrijven. 5. De verdiensten voortkomend uit de prostitutie moeten uitsluitend ten goede komen aan de prostituee. 6. Er mag geen sprake zijn van overlast of aantasting van het woon- of leefklimaat. Indien in een woonhuis prostitutie wordt bedreven en aan één of meerdere voorwaarden niet wordt voldaan, dan is er sprake van vergunningplichtig thuiswerk. Prostituees die op dit moment hun beroep uitoefenen in strijd met deze regels, dienen na de vaststelling van de APV-bepalingen hun activiteiten te staken of een vergunning voor een prostitutiebedrijf aan te vragen. De gemeente kan daarbij een overgangstermijn hanteren. 4.4. Raamprostitutie en straatprostitutie Deze vormen van prostitutie komen voor zover bij de politie bekend op dit moment niet voor in onze regio. In verband met de ernstige overlast die aan deze vormen van prostitutie is verbonden (aantasting van woonen leefsituatie, negatieve invloeden op de verkeersveiligheid, problemen met betrekking tot de openbare orde) wordt voorgesteld straatprostitutie en raamprostitutie in onze regio te weren door in de APV een verbod terzake op te nemen. 4.5. Sekswinkels Een sekswinkel wordt als volgt gedefinieerd: "de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd". Dergelijke bepalingen komen nu ook al voor in de model APV. Voorgesteld wordt het aan de gemeenten over te laten of er sekswinkels mogen worden gevestigd en zo ja waar. Aparte problematiek vormen de sekswinkels waar in cabines of kleine zaaltjes videofilms kunnen worden bekeken. Strikt genomen vallen dergelijke sekswinkels onder de definitie van seksinrichtingen, omdat er vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Indien deze activiteit qua presentatie naar buiten, assortiment van de sekswinkel, het aantal m2 en omzet van ondergeschikte aard is, en de hoofdactiviteit van de sekswinkel hoofdzakelijk ligt in de verkoop en verhuur van goederen van erotisch-pornografische aard, vallen dergelijke sekswinkels niet onder de begripsomschrijving en derhalve niet onder de vergunningplicht te laten vallen. Hierbij gaat het om sekswinkels met een of enkele cabines waarin door één persoon naar vertoningen van erotisch-pornografische aard kan worden gekeken.
definitieve versie d.d. juli 2000
6
Sekswinkels met cabines waarin meerdere personen tegelijk naar dergelijke vertoningen kunnen kijken, alsmede sekswinkels met kleine filmzaaltjes, vallen wel onder de begripsomschrijving en derhalve onder de vergunningplicht. Eventuele ongewenste vestigingen van sekswinkels kunnen op grond van artikel 3.2.7. van de APV worden geweerd. Dit artikel maakt het mogelijk dat het college van burgemeester en wethouders gebieden aanwijst waar de exploitatie van sekswinkels niet is toegestaan. Bij de evaluatie zal worden bekeken of er aanleiding is om het beleid op dit punt te herzien.
5. BESTAANDE SEKSINRICHTINGEN Als bestaande inrichting wordt aangemerkt de seksinrichting waarvan de exploitant kan aantonen dat die seksinrichting al vóór 1 juni 2000 op de huidige locatie is gevestigd. De volgende bedrijven hebben zich bij de gemeenten aangemeld als bestaande seksinrichtingen. I. Seksinrichtingen: prostitutiebedrijven, parenclubs, erotische massagesalons, sekswinkels met cabines/filmzaaltjes 1 15 II. Seksinrichtingen: vergunningplichtige thuiswerkende prostituees 1. III. Escortbedrijven 1.
Het maximumaantal voor de verschillende categorieën is: categorie I : 15 categorie II : 1 categorie III : geen maximum Het hoofdstuk 6 beschreven maximumstelsel betekent dat uitsluitend deze bestaande seksinrichtingen voor een vergunning in aanmerking kunnen komen, tenzij de inrichting of de exploitant of de beheerder niet voldoet of kan voldoen de eisen die zijn opgenomen in de algemene plaatselijke verordening of aan de gestelde nadere regels.
6. REGIONAAL MAXIMUMSTELSEL 6.1. Algemeen
definitieve versie d.d. juli 2000
7
Het is van belang om het aantal vergunningen voor seksinrichtingen dat verstrekt wordt in de regio Gooi en vechtstreek aan een maximum te binden. Op die wijze wordt voorkomen dat er ongewenste verplaatsingseffecten optreden vanuit regio's of gemeenten waar een stringent beleid wordt gevoerd. Gemeenten die reeds seksinrichtingen binnen hun grenzen hebben zullen dit maximum wel op een realistisch niveau moeten stellen. Te grote verschillen tussen de gestelde maxima en het feitelijk aantal reeds aanwezige seksinrichtingen in de gemeente kunnen leiden tot ongewenste neveneffecten, zoals het "ondergronds" gaan van seksbedrijven. Bij het vaststellen van maxima kan gedifferentieerd worden naar gebied en naar verschijningsvorm. 6.2. Het vast te stellen maximum aantal seksinrichtingen Het huidige aantal seksinrichtingen in de regio Gooi en Vechtstreek wordt als uitgangspunt genomen. Als regionaal maximum wordt vastgesteld het aantal seksinrichtingen dat op 1 juni 2000 in de regiogemeenten "legaal" is gevestigd. Er wordt naar aard van de seksinrichtingen onderscheid gemaakt in de volgende categorieën, waarvoor de daarbij vermelde maxima worden vastgesteld (zie hoofdstuk 5): categorie I: 15, categorie II: 1, categorie III : geen maximum De motivering voor het hanteren van zowel het lokale als het regionale maximum is als volgt. De regio Gooi en Vechtstreek is een geografisch afgebakend gebied, waarbij veel gemeenten door bebouwing aan elkaar zijn gegroeid en waarbij in enkele gevallen de gemeentegrenzen door straten heen lopen. De regio Gooi en Vechtstreek ligt tussen de grootstedelijke gebieden van Amsterdam en Utrecht. Regelgeving in die gebieden zou er toe kunnen leiden dat seksinrichtingen uit die gebieden "op zoek gaan" naar naburige gemeenten of regio's waar meer ruimte wordt geboden. Daarbij is van belang dat de prostitutiebranche niet lokaal, maar veeleer regionaal is georganiseerd. Uit informatie over seksinrichtingen blijkt dat zowel prostituees als klanten vaak wonen in andere gemeenten dan in de gemeente waarin de seksinrichting is gevestigd. Het stellen van een lokaal en regionaal maximum voorkomt uitbreiding van het aantal seksinrichtingen in onze regio en overloop van bedrijven en klanten uit de regio's Amsterdam en Utrecht. Door uit te gaan van het bestaande aantal seksinrichtingen wordt zowel recht gedaan aan de huidige vraag in de regio (klanten) als aan het huidige aanbod (bedrijven en prostituees). Voorkomen moet worden dat een concentratie van prostitutiebedrijven in deze regio een zichzelf versterkend effect gaan vormen ("de Gooise matras"), met alle nadelige invloeden op de openbare orde van de gemeenten.
De (zeden)politie werkt vanuit een regionale invalshoek. Gezien de beschikbare politiecapaciteit zou een veel groter aantal seksinrichtingen dan het huidige aantal van 13 uit een oogpunt van handhaving van de wettelijke bepalingen en van de openbare orde niet verantwoord zijn.
definitieve versie d.d. juli 2000
8
Door het niet laten toenemen van het huidige aantal seksinrichtingen, blijft de problematiek beheersbaar. Omdat het niet mogelijk is dat individuele gemeenten een nulbeleid voeren wordt vastgesteld dat in de gemeenten waar nu geen seksinrichtingen zijn, de vestiging van nooit meer dan één seksinrichting wordt toegestaan. Die gemeenten kunnen een eigen vestigingsbeleid vaststellen waarbij wordt bepaald waar de vestiging van een seksinrichting mogelijk is. Dit kan bijvoorbeeld door in bestemmingsplannen te regelen dat dergelijke bedrijven niet zijn toegestaan, met een vrijstellingsmogelijkheid voor locaties waar dit aanvaardbaar wordt geacht. 6.3. Beschrijving van het maximumstelsel Het maximumstelsel gaat uit van een regionaal maximum en een lokaal maximum. Het regionale maximum is de optelsom van alle bestaande seksinrichtingen binnen de regio. Het gaat hier om bedrijven die zich voor 28 juni 2000 hebben aangemeld en die kunnen aantonen dat zij reeds voor 1 juni 2000 op de huidige locatie gevestigd zijn. Het gaat hierbij in totaal om 15 seksinrichtingen uit de categorie I en één seksinrichting uit de categorie II (welke in de gemeente Hilversum is gevestigd). Het lokale maximum seksinrichtingen categorie I is voor de gemeenten waar nu reeds seksinrichtingen zijn gevestigd, gelijk aan het huidige aantal. Voor Hilversum is dat aantal 9, voor Bussum 2, voor Naarden 1, voor Huizen 1, voor Laren 1 en voor Muiden ook 1. Voor gemeenten waar nu geen seksinrichtingen gevestigd zijn is het maximumaantal 1. Omdat niet alleen aan het lokale, maar ook aan het regionale maximum wordt getoetst, is het alleen mogelijk om een vergunning te verlenen voor een seksinrichting als er ruimte zit in het regionale maximum. Concreet betekent dit regionale maximumstelsel dat de gemeenten waar op dit moment seksinrichtingen zijn gevestigd, vergunningen voor méér seksinrichtingen kunnen weigeren wegens overschrijding van het gemeentelijk en regionaal maximum; dat de gemeenten waar op dit moment géén seksinrichtingen zijn gevestigd, vergunningen kunnen weigeren wegens overschrijding van het regionaal maximum; dat de gemeenten waar op dit moment géén seksinrichtingen zijn gevestigd, de vestiging van maximaal één seksinrichting pas behoeven toe te staan op het moment dat er in een andere regiogemeente een seksinrichting verdwijnt; dat bij vermindering van het aantal vergunningen in een gemeente waar op dit moment seksinrichtingen zijn gevestigd en gebruik van deze vergunning in een andere gemeenten, een vergunning in eerstgenoemde gemeente kan worden geweigerd wegens overschrijding van het regionaal maximum, ook al is het lokale maximum nog niet bereikt.
definitieve versie d.d. juli 2000
9
6.4. Regionale afstemming vergunningaanvragen voor seksinrichtingen Teneinde de regionale afspraken over het maximumstelsel goed te bewaken is het van belang dat er een regionaal coördinatiepunt is waar bewaking van het aantal seksinrichtingen in de regio plaatsvindt. Dit zal door de politie worden bijgehouden. Om dit te bereiken dienen de gemeenten een afschrift van de verleende vergunningen aan de politie te verstrekken, alsmede de politie te informeren over de vervallen vergunningen. Gemeenten waar een aanvraag om vergunning voor een seksinrichting wordt ingediend, dienen bij de politie te informeren of het regionale maximum ruimte biedt voor vergunningverlening.
7. REGIONALE APV-BEPALINGEN 7.1. Inleiding Zodra de exploitatie van prostitutie niet langer in algemene zin strafbaar zal zijn, kunnen gemeenten op grond van artikel 151a van de Gemeentewet daarover regels stellen. Hiertoe heeft de VNG hoofdstuk 3 van de model-APV aangepast. Op grond van de APV en bestemmingsplannen kunnen gemeenten bepalen waar seksinrichtingen en escortbedrijven zich mogen vestigen. Ook als binnen de gemeentegrenzen op dit moment geen seksinrichtingen en escortbedrijven zijn gevestigd, adviseert de VNG dat die gemeente bepaalt waar seksinrichtingen en escortbedrijven zich mogen vestigen. Op deze wijze kan de gemeente inspelen op toekomstige vergunningaanvragen en anticiperen op ontwikkelingen. De APV dient als basisinstrument voor het uitvoeren en handhaven van het prostitutiebeleid. Zolang de wet niet van kracht is geworden en het huidige artikel 250bis van het Wetboek van Strafrecht dus nog van kracht is, zijn bordelen verboden en kan dit gedeelte van de APV niet worden ingevoerd. De gemeenteraad kan uiteraard de verordening wel aannemen mits de datum van inwerkingtreding van 1 oktober 2000 in het raadsbesluit wordt opgenomen. Wellicht ten overvloede wijzen wij er op dat het huidige hoofdstuk 3 van de APV moet worden vervangen. Tevens dient artikel 6.1. van de APV te worden aangepast. Zonder deze wijziging is het exploiteren van een seksinrichting of escortbedrijf zonder vergunning niet strafbaar. Gezien het belang van (de handhaving van) de regels en vergunningvoorschriften adviseert de VNG het eerste lid van dit artikel aan te passen. 7.2. Regionale APV-bepalingen Op basis van het model van de VNG worden regionale APV-bepalingen vastgesteld, waarin het lokale en regionale maximumstelsel is opgenomen. Verwezen wordt naar bijlage 1.
definitieve versie d.d. juli 2000
10
8. VOLKSGEZONDHEIDSASPECTEN 8.1. Stellen van eisen aan de accommodatie In het Bouwbesluit worden met name technische voorschriften voor bouwwerken aangegeven. In de modelbouwverordening van de VNG worden zaken geregeld zoals de aanvraag van een vergunning, de wijze van een bouwmelding, stedenbouwkundige voorschriften enz. Uiteraard dienen panden waarin prostitutie plaatsvindt of gaat plaatsvinden te voldoen aan de regels zoals deze worden gesteld in het Bouwbesluit en/of de bouwverordening. 8.2. Inrichtingseisen De volgende nadere eisen als bedoeld in artikel 3.3.3. van de APV ten aanzien van de inrichting van seksinrichtingen worden vastgesteld: 1. Tot een seksinrichting moeten tenminste behoren: een of meer werkruimten, een keuken, een verblijfsruimte en een kleedkamer. 2. Een werkruimte dient een oppervlakte te hebben van tenminste 9 m2, de keuken dient een oppervlakte te hebben van tenminste 5 m2 en de verblijfsruimte dient een oppervlakte te hebben van tenminste 12 m2. 3. Samenvoeging van keuken en verblijfsruimte, dan wel kleedkamer en verblijfsruimte, is toegestaan als daarmee (naar het oordeel van burgemeester en wethouders) een gelijkwaardige situatie wordt bereikt. 4. De verblijfsruimte, de keuken en de kleedkamer mogen niet voor prostitutiedoeleinden worden gebruikt. 5. Elke werkruimte moet zijn voorzien van een wasgelegenheid, met warm en koud stromend water. 6. In een seksinrichting moet uitsluitend ten behoeve van de prostituees en het overige personeel tenminste één toiletruimte en één badruimte aanwezig zijn. 7. De werkruimten in een seksinrichting moeten gedurende de aanwezigheid van de prostituee, hetzij door daglicht, het zij door kunstlicht, dan wel door beiden, voldoende en doelmatig verlicht zijn. 8. Iedere werkruimte dient te zijn voorzien van een zogenaamd stil alarm. 9. De toegangsdeur van een werkruimte mag niet van binnenuit afsluitbaar zijn. 10. Een seksinrichting dient te voldoen aan de eisen met betrekking tot brandveiligheid, welke zijn gesteld in het Bouwbesluit en de Bouwverordening (gebruiksvergunning). 8.3. Hygiënevoorschriften Op basis van de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid kunnen in het gemeentelijk vergunningenstelsel voorschriften op het gebied van de volksgezondheid worden opgenomen. Gemeenten kunnen in hun algemene plaatselijke verordening ook specifieke gezondheidsbevorderende eisen stellen aan de vergunninghouders op het gebied van (psycho)hygiënebegeleiding. Voor de hygiënebegeleiding kan gebruik worden gemaakt van het "Risicoprofiel sekshuizen en relaxbedrijven" uit de protocollen Technische definitieve versie d.d. juli 2000
11
Hygiënezorg van de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziekten (LCI). De risico's voor het oplopen van infectieziekten worden hierin in relatie tot de hygiëne beschreven: er is aandacht voor de gebruikers en de prostituees, alsmede voor bouwkundige, huishoudelijke en technische aspecten. De begeleiding kan concreet inhouden dat er een bezoek aan een seksbedrijf wordt afgelegd alwaar een GGD-functionaris aan de hand van een checklist de situatie in ogenschouw neemt, de vergunninghouder informeert over de hygiënische situatie en aanbevelingen verstrekt over eventuele verbeteringen. Van dit bezoek wordt een rapportage gemaakt dat verzonden wordt naar de opdrachtgevende gemeente en de geïnspecteerde seksinrichting. De Gewestelijke Gezondheidsdienst heeft zich beraden omtrent nut, noodzaak, mogelijkheden en de organisatie van technische hygiënezorg in seksbedrijven en is tot de conclusie gekomen dat het vanuit een oogpunt van de volksgezondheid inderdaad wenselijk is om de bedoelde inspecties uit te voeren. Een interne GGD-notitie terzake is op aanvraag beschikbaar. De volgende nadere eisen als bedoeld in artikel 3.3.3. van de APV ten aanzien van de bevordering van de hygiëne in seksinrichtingen worden vastgesteld: 1. De exploitant van een seksinrichting dient ervoor zorg te dragen dat de inrichting voldoet aan de hygiëne-eisen die door de GGD worden gesteld, zoals vermeld in het hygiëneprotocol GGD Gooi & Vechtstreek. 2. De exploitant verleent toegang tot de seksinrichting aan de GGDmedewerkers voor het uitvoeren van een technische hygiëneinspectie. 3. De aanwezige vertrekken en sanitaire voorzieningen dienen te allen tijde in zindelijke staat te verkeren. 4. In iedere werkruimte dient vloeibare zeep aanwezig te zijn, (bij voorkeur) papieren handdoeken en een afvalbak. 5. In het bedrijf dienen voldoende schone handdoeken aanwezig te zijn, welke na gebruik worden vervangen door de prostituee. 6. Het bedlinnen in de werkruimten dient na elke klant te worden verschoond. Van de onder punt 2 genoemde technische hygiëne-inspectie wordt door de GGD een rapport opgemaakt, dat wordt toegezonden aan de exploitant. Een afschrift van dit rapport wordt aan de gemeente gezonden. De uitvoering zal geschieden door een sociaalverpleegkundige van de GGD. Teneinde de continuïteit te kunnen waarborgen zullen (naar verwachting vanaf 2001) twee sociaalverpleegkundigen met deze taak worden belast. De bezoeken zullen telkens door twee personen worden afgelegd, waarvan er tenminste één sociaalverpleegkundige is. De GGD stelt voor de uitvoering in 2001 in het jaarplan op te nemen. Financiering verloopt dan dus (impliciet) via de begroting van de GGD. Aan het eind van het jaar zullen de bevindingen, alsmede het voor de inspecties benodigd aantal uren werktijd worden geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie zal worden vastgesteld of het -gelet op de overige prioriteiten binnen de infectieziektenbestrijdingmogelijk is om de definitieve versie d.d. juli 2000
12
inspecties structureel in het jaarplan van de GGD op te nemen, of dat het beslag dermate groot is dat de gemeenten zal worden voorgesteld de formatie van de GGD voor deze taak met het benodigd aantal uren uit te breiden. De gemeenten kunnen de bedoelde evaluatie begin 2002 tegemoet zien. 8.4. Gezondheids- en gedragsvoorschriften In de Wet collectieve preventie volksgezondheid is geregeld dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor o.a. het bewaken en bestrijden van soa en aids. De Gewestelijke Gezondheidsdienst is in onze regio hierbij de uitvoerende en adviserende instantie. Ook krachtens de Wet infectieziekten heeft de GGD taken met betrekking tot de bestrijding van soa en aids. Het betreft onder meer passieve en actieve opsporing, controle van specifieke groepen, voorlichting en preventie en de coördinatie van activiteiten van regionale samenwerkingsverbanden die betrokken zijn bij de aids-bestrijding. Op basis van de WCPV kunnen in het gemeentelijk vergunningensysteem voorschriften op het terrein van de volksgezondheid worden opgenomen. Gemeenten kunnen in hun algemene plaatselijke verordening specifieke gezondheidsbevorderende eisen stellen aan de vergunninghouders op het gebied van soa- en aids-preventie. Hiermee wordt bijgedragen aan een van de doelstellingen van de opheffing van het bordeelverbod, namelijk de bescherming van de prostituees. Wat betreft de voorlichting omtrent soa en aids is de GGD de aangewezen instantie. De doelgroep binnen de prostitutie vraagt specifieke ervaring en deskundigheid. Vaak is sprake van korte gesprekken tussendoor en is planning niet mogelijk omdat klanten voorgaan. Bijzondere aandacht is noodzakelijk door de steeds grotere diversiteit aan culturele achtergronden en talen. Ook zal speciale aandacht besteed moeten worden aan de uitwerking van voorlichtingsen preventieactiviteiten voor andere vormen van prostitutie. zoals bijvoorbeeld de escortservice. De frequentie van de voorlichtingsactiviteiten verdient nadere aandacht. Zeker direct na de invoering van het vergunningensysteem zal een hogere frequentie nodig zijn. De volgende nadere eisen als bedoeld in artikel 3.3.3. van de APV ten aanzien van de bevordering van de gezondheid en ter bescherming van de prostituees worden vastgesteld: 1. De exploitant en beheerder van een seksinrichting of escortbedrijf zijn verplicht maatregelen te treffen in het belang van de veiligheid en de bescherming van de bij het bedrijf werkzame prostituees, alsmede ter bescherming van de volksgezondheid. 2. De exploitant dient de prostituees in staat te stellen zich regelmatig te laten controleren op soa, overeenkomstig de landelijke richtlijnen van de Stichting SOA-bestrijding. 3. Indien aan de seksinrichting of escortbedrijf een vaste arts verbonden is, worden naam en adres van deze arts aan de GGD bekend gemaakt. 4. De exploitant en beheerder dienen de GGD-medewerkers toegang te verlenen om voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren en voorlichtingsmateriaal te verstrekken gericht op bevordering en instandhouding van de gezondheidssituatie van de prostituees; 5. De exploitant dient er zorg voor te dragen dat er voldoende voorlichtingsmateriaal aanwezig is (zonodig in verschillende talen) definitieve versie d.d. juli 2000
13
6.
7.
8.
9.
over de aan prostitutie verbonden gezondheidsrisico's en over de aanwezigheid en bereikbaarheid van instellingen op het gebied van gezondheidszorg en hulpverlening; De exploitant en beheerder dragen er zorg voor dat in de inrichting te allen tijde voldoende wettelijk goedgekeurde condooms voor gebruik beschikbaar zijn. De exploitant is verplicht een bedrijfsbeleid te voeren waarin de toepassing van veilige sekstechnieken en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituee centraal staan. Het bedrijfsbeleid dient te zijn beschreven in huisregels, waarin in ieder geval wordt opgenomen dat: a. de prostituee klanten en/of bepaalde diensten mag weigeren; b. de prostituee niet verplicht is met de klant alcoholhoudende drank te drinken en andere verdovende middelen te gebruiken; c. de prostituee niet zonder gebruik van een condoom mag werken. De huisregels dienen op een voor de klant duidelijk zichtbare plaats opgehangen te worden.
Wanneer de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing is, zal ook de Arbo-dienst in het belang van de werknemers aandacht besteden aan factoren die van invloed zijn op de lichamelijke en geestelijke belasting. Werkgevers hebben bijvoorbeeld ook de verplichting om werknemers in de gelegenheid te stellen jaarlijks een zogenaamd Periodiek Arbeid Gezondheidskundig Onderzoek te laten ondergaan. Gemeenten hebben terzake geen bevoegdheden.
9. BESCHERMING VAN DE POSITIE VAN PROSTITUEES Een van de doelen van de wetswijziging is het beschermen van de positie van prostituees. In het Handboek Lokaal Prostitutiebeleid is aangegeven dat de overheid op zich geen bemoeienis heeft met de arbeidsrechtelijke verhouding tussen exploitant en prostituee en met de wijze waarop prostituees willen werken. Wel kan de overheid in haar beleid tot uitdrukking brengen dat het in belang van de prostituees is om zelfstandig te beslissen over de wijze waarop het beroep wordt uitgeoefend, de tijden waarop de prostituee wenst te werken en om te bepalen aan wie de prostituee de diensten wenst aan te bieden. Over de vraag op welke wijze de lokale overheid een rol kan vervullen bij het beschermen en het verbeteren van de positie van prostituees is door de GGD Gooi en Vechtstreek in samenwerking met ambtenaren van de gemeente Hilversum een projectvoorstel "Steunpunt Prostitutie" d.d. maart 2000 gemaakt. Dit projectvoorstel is als bijlage 2. bij deze beleidsnotitie gevoegd. In het projectvoorstel wordt –vanuit de regionale aanpak van het prostitutiebeleid- voorgesteld te komen tot een Steunpunt Prostitutie. Het Projectvoorstel op 11 mei 2000 besproken in het gewestelijk portefeuillehoudersoverleg Volksgezondheid. Afgesproken is dat de directeur van de Gewestelijke Gezondheidsdienst met een voorstel tot wijziging van de GGD-begroting zal komen.
definitieve versie d.d. juli 2000
14
10. REGIONALE AFSPRAKEN OVER HANDHAVING 10.1. Integrale handhaving In het Handboek Regionaal Prostitutiebeleid wordt een voorkeur uitgesproken voor het formeren van één handhavingsteam, waarin verschillende instanties en functionarissen met uiteenlopende handhavingstaken participeren. In het Handboek worden drie kwaliteitscriteria aangegeven die van belang zijn voor het uitwerken van een handhavingsarrangement. De handhaving dient effectief, efficiënt en consequent te zijn. In de regio Gooi en Vechtstreek wordt door de politie al sinds jaren toezicht gehouden op de prostitutiebranche, zowel repressief als preventief. De controles vinden plaats door een interdisciplinair team bestaande uit personeel van de afdeling Jeugd- en zedenzaken en de Vreemdelingendienst. De controles zijn gericht op strafrechtelijke aspecten, zoals zedenmisdrijven, prostitutie door minderjarigen en vrouwenhandel. Daarnaast wordt door de Vreemdelingendienst bezien in welke gevallen er daadwerkelijk moet worden opgetreden tegen illegaal in Nederland verblijvende prostituees. De basiseenheden zijn betrokken bij het bestrijden van overlast van prostitutiebedrijven en het handhaven van de openbare orde. De handhaving wordt door de politie in principe niet met de overige handhavers geïntegreerd uitgevoerd, daar de verschillende partners ieder hun eigen belang en invalshoek hebben bij de benadering van de prostitutiebranche. Dit neemt niet weg dat het verstandig is als er een goede afstemming plaatsvindt. Dit kan er toe leiden dat gezamenlijke controles en/of onderzoeken plaatsvinden. 10.2. Controle en opsporing De beoogde doelstellingen van de wetswijziging kunnen onder meer worden bereikt door seksinrichtingen regelmatig te controleren op illegale vormen van exploitatie van prostitutie. Het uitvoeren van de controle door politiefunctionarissen in seksinrichtingen kan plaatsvinden op de navolgende gronden: controle op grond van de Wet Arbeid Vreemdelingen een vermoeden of melding van in de inrichting gepleegde strafbare feiten, zoals heling, wapen- of drugshandel, geweldpleging een vermoeden of melding van strafbare feiten gepleegd door de exploitant, zoals betrokkenheid bij mensenhandel of het in dienst hebben van minderjarige of illegale prostituees controle op grond van een gemeentelijke verordening De politie Gooi en Vechtstreek zal op grond van landelijk vastgestelde beleidsregels die vertaald zijn naar regionaal beleid gemiddeld zes keer per jaar een controle uitvoeren op seksinrichtingen waar prostitutie plaatsvindt. Door deze controles kan minimaal stabilisering van de huidige situatie bereikt worden en blijft eenduidigheid in optreden bestaan.
10.3. Deskundigheidsbevordering en gedragsmaatregelen
definitieve versie d.d. juli 2000
15
Bijzondere aandacht wordt besteed aan de deskundigheidsbevordering van de betrokken politiefunctionarissen en aan de risico's omtrent integriteit en veiligheid. Om de integriteit te waarborgen en ter bescherming van de politiefunctionarissen hanteert de politie een gedragscode voor het bezoeken van seksbedrijven. Het verdient aanbeveling dat er ook voor de controlerende ambtenaren van de gemeenten en van de Gewestelijke gezondheidsdienst een gedragscode wordt vastgesteld, waarbij het model dat is opgenomen in het Handboek Lokaal Prostitutiebeleid (deel 4 bladzijde 62) als uitgangspunt kan dienen. 10.4. Sanctiemaatregelen In bijlage 3 is aangegeven in welke gevallen welke sanctiemaatregelen kunnen worden toegepast. Het is van belang dat deze sanctiemaatregelen in alle regiogemeenten worden toegepast. Daarmee wordt bereikt dat verschuivingseffecten binnen de regio worden voorkomen, dat er duidelijkheid en voorspelbaarheid is naar de branche en het in de branche werkzame personeel, alsmede dat er één gezicht naar buiten is, een betere samenwerking en daardoor beter naleefgedrag van de geldende regels.
11. EVALUATIE In oktober 2001 (of eerder als daartoe aanleiding is) zullen de effecten van de wetswijziging en de in regionaal verband gemaakte afspraken in het Regionaal College worden geëvalueerd.
definitieve versie d.d. juli 2000
16