Fileleed
Deng zegt tegen zijn vrouw: ik kom niet thuis. Ik sta in de file. Zijn vrouw vraagt of ze eten moet brengen. Deng antwoordt dat hij het nog wel een dagje volhoudt. Hij heeft een fles water in zijn auto. Dat moet genoeg zijn, oordeelt hij. Het landschap waarin hij zich met zijn auto bevindt is hem bekend. De weg is recht. Ernaast steppeachtig landschap. Een hobbelig terrein. Hier en daar gras en wat bosjes. Droog. Verderop is een rivier. Maar dat weet Deng nog niet. Deng trommelt met zijn vingers op het dashboard. In de maat van de muziek. De motor ronkt zachtjes. Nu is het moment dat Deng zich afvraagt wanneer hij voor het laatst een stukje is opgeschoven. Hij reed weg van zijn werk om 18.00 uur. Nu is het 22.00 uur. Deng weet het niet meer. Dus neuriet hij mee met de muziek. Zijn vingers begeleiden hem. Twee beschaafde klopjes op het raam halen hem uit de mijmerende toestand. Xiaogu stelt zich rustig en bescheiden voor. Hij buigt het hoofd. Xiaogu vraagt of alles goed is. Ja, zegt Deng. Hij wil zo snel mogelijk het raam sluiten. Warmte golft naar binnen. Dank u, voegt hij er beleefd aan toe. Ja, antwoordt Xiaogu. Voelt hij iets van Dengs ongeduld? Hij legt in ieder geval zijn hand in het raam. Dat kan nu niet dicht. Behalve als Deng heel onbeleefd zou zijn. En dat is hij niet. De auto doet het nog goed? informeert Xiaogu. Ja. Uw auto doet het ook nog goed? Ja. Mijn motor is uit. Ik spaar benzine. Xiaogu glimlacht. Deng glimlacht terug. Het is even stil. Ik zal mijn motor uit doen, zegt Deng ten slotte. U kunt hem ook aanlaten. Dan blijft het lekker koel. Xiaogu wuift vaag met een hand de auto in. Deng schuift voor de zekerheid een beetje opzij. Misschien laat ik de motor aan. Weet u zeker dat alles goed is? Deng kan niet anders dan deze vraag stellen. Dat eist de beleefdheid. Dank u. Ja. Ik heb zojuist mijn lieve vrouw gebeld. Ze brengt water. Fijn. Deng weet dat zijn fles vol in het zicht ligt. Op de grond voor de passagiersstoel. Wilt u alvast wat water? Graag. En zo drinkt Xiaogu vier forse slokken rechtstreeks uit Dengs fles. En zakt dan opgelucht in zijn eigen auto neer. Alle raampjes zijn open. Hij heeft geen airco. Vannacht zal het fris zijn, weet Xiaogu. Zijn vrouw komt geen water brengen. Xiaogu heeft geen vrouw. Zijn moeder zorgt voor hem. Ze neemt de telefoon niet op. Dus weet ze ook niet dat hij later zal zijn. In de auto voor hem zit een oude man omgedraaid. Hij zit op zijn gemak naar Xiaogu te kijken. Die steekt zijn hand op. Wang zwaait terug. Hij maakt een gebaar mijn zijn linkerhand. Alsof hij iets vastpakt en omdraait. Motors die waren uitgeschakeld gaan aan. Het lawaai zwelt aan. Er volgen tien minuten van langzaam optrekken. Wachten. En nog langzamer optrekken. Om de illusie van het vooruitgaan te hebben, parkeert iedereen zo dicht mogelijk tegen de voorganger. Uiteindelijk is Wang zo’n vijftien meter opgeschoten. Wang zucht. Zijn vrouw is onderweg. Hij heeft haar niet gesproken. Maar ze weet dat hij hier is. Ergens. Ze komt van voren. Over het hobbelige veld, langs de file. Op haar scooter. De eerste scooters zijn gepasseerd. Dus kan zij er ieder ogenblik zijn. Met een lekker warm maaltje. Een grote berg rijst met groentecurry, die deels als ontbijt kan dienen. Het water loopt Wang in de mond. Degene die om 01.30 uur op zijn arm tikt is niet zijn vrouw. Het is Shenli, zijn nichtje.
1
Oom! lacht ze. Nicht! lacht hij. Een snelle blik op haar handen, langs haar lijf. Geen tas, geen mand. Dus geen eten. Ik sta daar voor, wijst Shenli. Haar gezicht betrekt. Ik zoek een rustige plek, oom. Wang begrijpt haar onmiddellijk. Voor de vorm kijkt hij om zich heen. Er zijn weinig rustige plekken. Maar er moet er een zijn, peinst hij. Het is dringend, oom. Samen zetten ze er stevig de pas in. Oostwaarts, dwars door het hobbelige veld. Her en der crossen scootertjes. Wat een drukte, piept Shenli benauwd. Ja. Wat een drukte, beaamt Wang. Ze sloffen door. Wangs tenen waren al bestoft door zijn werk. Shenli’s teennagellak is verdwenen onder zand. De hakjes onder haar schoenen houden stand. Haar bovenbenen knijpen zich onder het lopen strak tegen elkaar. Wang wijst Shenli op een lichte daling in het landschap. Enkele doornige struikjes omringen een deel ervan. Shenli kijkt om zich heen. Ze telt in een blik vijftien mensen. Variërend van tweehonderd meter verderop tot op twintig meter afstand. Dit is een rustige plek. Er klinkt een brok in haar keel. Wang geeft haar een zetje. Hij loopt in een half uur terug naar zijn auto. Daar zit Xiaogu in. Op de passagiersstoel. Ik hou het goed in de gaten, glimlacht Xiaogu. Dank u. Wang ploft neer. Xiaogu staat op en loopt achteruit, buigend, terug naar zijn eigen auto. Die passeert hij. Om een praatje te maken met Deng. Dengs raampjes zijn nu open. Zijn mond ook. De tong trilt lichtjes. Alsof hij in zijn slaap Xiaogu hoort aankomen. Xiaogu blijft even staan luisteren naar de ademhaling van Deng. Hij zou ook wel willen slapen. Zijn mond is droog. Zo droog is zijn mond nog nooit geweest. Rustig loop hij om Dengs auto heen. Naar de passagiersplek. Daar ligt de fles water. Er zit nog in. Deng vindt het vast niet erg als Xiaogu een slokje neemt. In de verte startende motors belemmeren hem de fles te pakken. Het geluid golft naar hen toe. Meneer Deng. Meneer Deng. We gaan weer rijden. Dengs ogen openen zich. Hij smakt met zijn lippen. Grijpt naar de fles. En drinkt die leeg. Xiaogu slikt. We moeten weer een stukje rijden. Dat kwam ik vertellen. Dank u, antwoordt Deng. Graag gedaan. Dan ga ik nu maar naar mijn auto. Ja. Want we zullen zo wel gaan. Ik denk het ook ja. Zo te horen. En toch blijft Xiaogu staan. Hij wacht een fractie van een seconde te lang om zijn vraag oprecht te laten overkomen. Zal ik de lege fles even voor u weggooien? Dank u. Het hoeft niet. Ik gooi hem thuis weg. Het is een kleine moeite. Dank u. En zoef! Daar gaan Dengs raampjes omhoog. Hij heeft nog nooit zoiets onbeleefds gedaan. Om dit moment zo snel mogelijk te vergeten start hij meteen de motor. En doet de raampjes weer open. Links van hem komt vanuit de verte iemand aanrennen. Hij valt. En staat op. Rent verder. Struikelt. Stapt in een langzaam tempo verder. Wiebelt. Steekt zijn hand op. Voor de zekerheid zwaait Deng terug. Je weet nooit wie het is. Hallo meneer. Mag ik een stukje meerijden?
2
Uiteraard. Stap in. Deng en Shenli stellen zich aan elkaar voor. En dan zwijgen ze naast elkaar in Dengs auto. De motors blijven brullen. Iedereen om hen heen is wakker in zijn auto. Mijn oom zit hier vlak voor, wijst Shenli. Ach, antwoordt Deng. En ik zit zelf een stuk verder. Juist. Dank u voor uw gastvrijheid. Shenli buigt haar hoofd lichtjes. Dan stapt ze uit en loopt twee auto’s verder. Misschien kunt u beter uw eigen auto starten, zegt Deng nog. Maar dat hoort ze niet. Nu staan we allemaal te wachten tot zij ook gaat rijden, peinst Deng verder. Gelukkig heeft Shenli een oom die haar erop wijst. En dus rent ze weer. Steviger op haar benen dan ervoor. Maar wel met een hak minder. En vele spetters urine rijker. Op haar rok. Op haar benen. Ze durfde amper te hurken, op het veld. Ze durfde amper haar benen uit elkaar te doen. Ze durfde amper te plassen. Maar ze moest. Ze kon niet anders. En na wat eerste zenuwachtige sprietsjes was daar een volle straal. Die alles nat maakte. De grond. Maar dus ook haar rok. En haar benen. Even is ze dit vergeten. Omdat ze langs auto’s rent. Steeds beter snapt ze het. Waarom de motors ronken en de auto’s toch niet rijden. Omdat haar auto de boel blokkeert. Shenli! Achter haar in de verte de donkere stem van oom Wang. Dus moet ze terug. Hijgend. Oom? Succes, nicht. Dank u oom. En daar gaat Shenli weer. Er klinkt een claxon als ze voorbij een rode auto rent. Een vreselijke onbeschaamdheid. Ze durft niet om te kijken. Maar haar wangen branden. Om 03.00 uur is ze bij haar autootje. Ze start het. En rijdt de 20 meter naar voren die open was. Op de bank achter haar blijkt een pakketje bami te liggen. Dat heeft haar verloofde gebracht. Hij heeft het niet zelf gekookt, want hij kan niet koken. Met smaak eet ze alles op. Aan oom Wang denkt ze niet. Die ligt wakker in zijn auto. Zijn vingers spelen met losgekomen bekleding. Zijn maag knort. Wang heeft geen trek. Wang heeft honger. Hij begrijpt niet waar zijn vrouw blijft. Hij kan niet bellen, want hij heeft geen mobiele telefoon. En trouwens, thuis hebben ze ook geen telefoon. Dus welk nummer zou hij moeten bellen? Hij overweegt te roepen. Mogelijk is ze niet ver genoeg door gereden. Maar dan worden de slapers misschien wakker. Traag kijkt hij opzij. In de verte een lampje van een eenzame scooter. Maar niet zijn vrouw. Die moet van de andere kant komen. Als hij naar rechts kijkt is het donker. Met een lichte rand aan de horizon. De zon komt er aan. De tweede dag is begonnen. Xiaogu en Deng staan op de derde dag samen tegen Dengs auto geleund. Ze staren naar het landschap in het westen. Ook al staan ze vijfhonderd meter verder dan de eerste dag, het uitzicht is niet wezenlijk veranderd. Ze praten over water en flessen. Ik gooi de fles voor je weg. Dank u. Het is niet nodig. Ik neem de lege fles mee naar huis. Is hij leeg? flapt Xiaogu er uit. Met een scheef oog kijkt Deng opzij. De oude man naast hem heeft dorst, zo veel is duidelijk. Is uw vrouw al gearriveerd? vraagt hij. Ik verwacht haar ieder moment. Voor de vorm kijkt Xiaogu even de andere kant op. De kant waar zijn vrouw vandaan had moeten komen. Als ze zou bestaan. Zweetdruppeltjes parelen op zijn voorhoofd. Het is dorstig weer, brengt hij uit. Hij buigt zijn hoofd. Wilt u de lege fles misschien weggooien? vraagt Deng op onverschillige toon. 3
Uiteraard. Geen probleem. Uit beleefdheid blijft Xiaogu nog even staan. Dan kan hij zich niet meer inhouden. Ik zal het meteen doen, stamelt hij. Met trillende vingers pulkt hij het passagiersportier open. Hij pakt de lege fles. Die ligt naast twee volle flessen. Die heeft Dengs zoon gebracht. Dit is iets om later over na te denken. Voor Xiaogu. Op dit moment strompelt hij naar zijn auto. Struikelt over een kei en valt tegen Wangs auto aan. Shenli stapt net uit. Automatisch steekt ze haar armen uit om Xiaogu op te vangen. Of om hem af te weren, dat weet ze zelf ook niet zo goed. Pardon, hijgt Xiaogu. Zijn wangen zijn vuurrood. En in zijn linkerhand bungelt een gedeukte fles met wat druppels water. Voor hem staat een jonge vrouw. Ze komt hem bekend voor. Dat kan ook komen omdat alle jonge vrouwen op elkaar lijken. Het valt Xiaogu op dat hun haar altijd zwart is, en steil. Ook laten ze het sluik langs hun ronde hoofd hangen. De meeste jonge vrouwen dragen een rokje. En erg onhandige zwarte schoenen, met hakken. Moeizaam trekt Xiaogu zich aan Shenli’s armen omhoog. Pardon, zegt hij nogmaals. Hij maakt aanstalten om door te lopen. Geef maar. Ik gooi hem wel voor u weg, glimlacht Shenli. En voordat Xiaogu zijn greep kan verstevigen, grist ze de lege fles weg. Graag gedaan, zegt ze nog, omdat ze zijn grimas verkeerd interpreteert. En daar gaat Shenli. Waggelend op afgebroken hakjes, naar haar auto. Vrouwen, mompelt Wang, die inmiddels aan de andere kant van de auto staat. Hij kijkt zijn nicht na. Ik zal ze nooit begrijpen. Nee, fluistert Xiaogu. Ik ook niet. Mijn vrouw kwam twee dagen lang niet opdagen. En vanochtend was ze er ineens. Met zes flessen water. Xiaogu kijkt op. Hij knippert met zijn ogen. Maar eten, ho maar. Ik krijg geen rijst. Ik krijg geen bami. Laat staan vlees. Twee bonen kon ik krijgen, zei ze. Vrouwen, besluit hij. Ja. Wat heb je aan water, reageert Xiaogu sluw. Als je honger hebt. Precies. Met een diepe zucht laat Wang zich weer in zijn auto zakken. Xiaogu stapt de auto in en gaat naast Wang zitten. Een mens kan dorstig zijn, zegt hij. Wang bromt. Maar een mens kan vooral hongerig zijn. Wang geeft een klap op het stuur. Zo is het, roept hij. Mijn vrouw zei dat ze vanmiddag nasi brengt. Langzaam draait Wang zijn hoofd naar Xiaogu. Zijn ogen zijn tot spleetjes geknepen. Zijn mond hangt een beetje open. Ik breng u natuurlijk wat, zegt Xiaogu haastig. Dank u. Het is niets. Nee. Serieus bedankt. Ik stel het zeer op prijs. Ach. Ik meen het. In tijden als deze… Ach. U zou mij ook helpen. Uiteraard. Indien ik honger had. Vanzelfsprekend. 4
Of dorst. Dat spreekt voor zich. Xiaogu’s voeten wrijven zachtjes tegen elkaar. Hij denkt diep na. Wat biedt de beleefdheid verder nog voor mogelijkheden? Als u zo gaat, neemt u dan gerust een fles mee. Meer kan ik helaas niet aanbieden. En dan zie ik u vanmiddag met rijst. Met kip waarschijnlijk? Ja, knikt Xiaogu langzaam. Met kip waarschijnlijk. En vanaf dat moment zweven overdadig gevulde schalen rijst voor Wang. Hij snuift de geuren op van de kruiden. Hij smakt met zijn lippen en bromt tevreden. Doordat hij zijn ogen gesloten heeft, ziet hij Deng niet. Die is de weg afgelopen en urineert. Zijn lichaam bescheiden weggedraaid en starend in het niets van het kale landschap. Precies op dat moment beginnen motoren aan te slaan. Helaas heeft Deng zijn plas lang opgespaard. En is hij nog maar net begonnen, de straal is nog dun. Gelijk opgaand met het geluid van startende auto’s, zwelt de urinestraal aan. Zenuwachtig draait Deng zijn hoofd naar achteren. De straal zwaait lichtjes mee. Wat Deng ziet is voorspelbaar. Als hij naar links kijkt, sukkelen de eerste auto’s langzaam naar voren. Als hij naar rechts kijkt, staat alles stil. Achter zijn auto. Alle blikken zijn op Deng en de dikke urinestraal gericht. Wanhopig probeert hij zijn spieren te controleren. Dwingt ze tot stoppen. Ook al weet hij dat dit tot mislukken gedoemd is. Want een man kan niet stoppen tijdens het urineren. Althans. Deng kan dat niet. En Deng denkt dat geen enkele man dit kan. Ze zullen me vergeven, mompelt hij. Hij trekt zijn bilspieren samen. De straal wordt hierdoor zwakker. Dat is niet de bedoeling, want dan duurt het nog langer. Een man tikt op zijn schouder. Het is een vreemde. Geen deelnemer aan dit verhaal. Maar wel iemand die Deng wil helpen. Hij is mager en lang. Langer dan alle andere mannen in de buurt. Hij heeft zwart haar. Dat hebben ze allemaal. Kan ik u van dienst zijn? vraagt hij vriendelijk. Mijn auto wil niet starten, antwoordt Deng. Ik begrijp het, glimlacht de man. Deng staat met zijn rug naar hem toe en ziet de glimlach niet. De man doet een stap naar voren. Hij staat nu schuin voor Deng. Hij kijkt aandachtig naar de gele straal. Een zeer gelijkmatige straal, mompelt hij bedachtzaam. Dank u. Deng buigt nederig het hoofd. En mooi van kleur. Altijd al gehad, glimlacht Deng bescheiden. Een moeilijk te stoppen overdaad. De man kijkt Deng recht in de ogen. Die ziet het niet. Deng probeert te vermijden dat rode vlekken van zijn nek naar zijn gezicht kruipen. Hij heeft het er nu druk mee. Dient een blaasspier controleren, wil rode vlekken voorkomen. En al die tijd is daar die vreselijk opluchtende straal urine. Iedereen rijdt. De toon van de man verandert. Kijk, hij wijst, ik sta vijf auto’s achter u. Ik wacht alweer negen uren en drieëntwintig minuten op het moment dat we verder kunnen. Eigenlijk kan dat nu. Maar één auto staat stil. Ja. De rode vlekken spatten te voorschijn. De plas loopt. De straal heeft nog niet de neiging om kleiner te worden. Deng hoort autoportieren slaan. Met opgetrokken schouders kijkt hij moeizaam achter zich. Andere mannen mengen zich in het verhaal. Iedereen die achter Dengs auto staat, is uitgestapt. Er worden vuisten in de lucht gestoken. Links in de verte ziet Deng Xiaogu zwaaien. Die is al doorgereden. En dan besluit Deng dat hij al plassend naar zijn auto zal moeten gaan. De schande van het blokkeren is te groot. Deng draait zich om. Toevallig de goede kant op, zodat de lange man niet nat gespetterd wordt. Wijdbeens stapt hij naar zijn auto. Ondertussen probeert hij te bedenken 5
hoe hij zal instappen. Als hij de achterklep bereikt, is hij in gedachten volledig vast gelopen. En net op het moment dat hij met zijn vrije hand het portier wil openen, neemt de straal af. In drie seconden verandert de dikke gele straal in een treurig mager stroompje, dat de naam urine niet mag hebben. Met tranen in zijn ogen van opluchting laat Deng zich achter het stuur zakken. Hij start zijn auto en rijdt de drieënveertig meter door die zijn vrijgekomen. De tranen zorgen voor een waas voor zijn ogen. Zijn auto botst zachtjes tegen die van Xiaogu. Die moet het telefoongesprek dat hij voert onderbreken. Hij vraagt een schriftelijke cursus aan bij het districtskantoor. Er gaan geruchten dat de file nog minstens vier en een halve week zal duren. Een mooie gelegenheid om eindelijk die cursus ‘Hoe creëer ik een bont moestuintje en zorg ik dat het een voedselrijk gebiedje wordt?’ te volgen. Wang kauwt op de vier witte bonen die zijn vrouw had gebracht. De weeïge smaak doet hem de venijnige ruzie vergeten. Met schelle stem had zijn vrouw hem duidelijk gemaakt dat dit een perfecte gelegenheid was. Om af te vallen wel te verstaan. Wangs geduld was op. Hij had haar met vlakke hand een klap tegen haar wang gegeven. Vrouw, dit is onzin, had hij gegromd. Ik sterf van de honger. Ik verwacht je over anderhalf uur terug met een fatsoenlijke maaltijd. Wil je een man die het leven verlaat? Wie zal voor jou zorgen? Wie zal voor de kindjes zorgen? Hè? Scheldend en kijvend had zijn vrouw zich omgedraaid en was op het scootertje met pruttelende motor weggereden. Hij dacht haar nog lang te horen. Maar toen was hij op de bonen gaan knagen. Ze eerst weken in water zou te lang duren. Een week later verbaast Wang zich over het blakende gezicht van Shenli. Nicht, je ziet er verrukkelijk uit. Dank u, oom. Samen zijn ze bezig Xiaogu uit zijn auto te slepen. Het lichaam leggen ze aan de kant. Op keurige afstand van het naburige lijk. U ziet er ook niet onaardig uit. Shenli kijkt hem vriendelijk aan Ze sjort aan Xiaogu’s kleren. Voelt in zijn zakken en vindt daar een slordig gevouwen hoopje papier. Maar jij, nicht, jij slaat hier alles. Je huid glanst. Je spiertjes rollen. Je pas is ferm. Je oom is trots. Shenli knippert verlegen met haar lange wimpers. Ze laat een zachte boer, die het resultaat is van het uitgebreide ontbijt dat haar verloofde had gebracht. Je oom heeft het niet best, Shenli. Je ziet het… Ondertussen duwt Wang machteloos tegen Xiaogu’s auto. Die beweegt geen millimeter. Gaat u rustig zitten, oom. Gedecideerd stuurt ze hem naar de bestuurdersstoel. Wang stuurt de auto naar de kant van de weg, terwijl Shenli duwt. Je oom heeft je tante al geen dagen gezien. Och nee. Ach ja. Je tante is boos op oom. Och nee. Ach ja. En ze zorgt nu niet meer voor je oom, lieve Shenli. Je oom is dorstig. Hongerig. Krachteloos. Het is geen nieuws voor Shenli. Oom Wang ziet er bleek uit. Zelfs mager. Voor zijn doen. Ze strijkt hem lichtjes over zijn uitgezakte wang. Oompje, oompje. Langzaam druipt een traan uit zijn oog. Niet meer dan deze traan drink ik. Met gevoel voor drama probeert Wang met zijn tong het druppeltje te bereiken. Shenli is hem voor. Met haar wijsvinger smeert ze het traantje uit over zijn wang. Een schrijnend gevoel rest. 6
Het spijt me voor u, oom, zegt ze vriendelijk. Ik dank je, nicht. Ik denk aan u. Niet vergeten dat ik aan u denk, lief oompje. En met prachtige, stevige stappen wandelt Shenli naar haar auto. Achter haar start Deng zijn wagen. Xiaogu’s ruimte opvullend. Deng piekert over de post die hij krijgt. Zijn bedrijf dreigt hem te ontslaan. File of geen file. Dat staat in de brief: file of geen file. Hij moet zijn werk doen. Er dreigen tekorten. Deng kan niet gemist worden. Hij zal vandaag weer moeten beginnen. Helaas is dit zijn laatste kans. File of geen file. Dengs eerdere antwoord dat de file over een weekje voorbij zal zijn, is genegeerd. Nu wordt Deng boos. Eerst dacht hij vooral na. Meestal tijdens het eten. Maar inmiddels is hij boos. De enige die dit werk kan doen, is hij. Dat weet iedereen. Ontslag is volstrekt onlogisch. Het tekort zal blijven. Deng weet niet zo goed waar hij met zijn woede heen moet. Hij is niet snel boos. En als hij het is, dan slaat hij gewoon zijn kinderen. Of zijn vrouw. Of zijn medewerkers. Nu is er niemand. Zelfs dat mannetje voor hem is er niet meer om te slaan. Die stelde sowieso niet veel voor. Te weinig vet. Te veel breekbare botjes. Deng mept met zijn vuist op het stuur. Nogmaals. Nogmaals. Hij stapt uit. Schopt tegen het lijk in de berm. Met de punt van zijn rechterschoen in de zij van de man. Het lichaam is verstijfd, dus er is weinig lol aan. Hij haalt uit richting het hoofd. Dat werkt beter. Op de een of andere manier zijn de hersenen nog week. Dat geeft een bevredigend schopresultaat. Zou u daar mee willen stoppen? Alstublieft? verzoekt Wang Deng. Verstoord kijkt Deng op. Ik hoop dat u begrijpt dat ik ergens heen moet met mijn woede, antwoordt hij met opeen geklemde lippen. Ik begrijp het, man. Wang aarzelt voor hij verder gaat. Maar zoveel heeft hij niet meer te verliezen. Zelfs geen vet meer. Maar wij hebben deze heer toch min of meer gekend. Hij dronk mijn water op, zegt Deng bars. Zijn voet gaat gestaag door met schoppen. De goede man had dorst. Wij hebben geen idee of het een goede man was. Zo ver ik weet was hij dit niet. Want hij stal water. En haalde allerlei nare trucjes uit de kast om meer te krijgen. Wang denkt even na over deze woorden. Deng heeft een punt, weet hij. Hij herinnert zich de nasischotel die Xiaogu hem had beloofd. Nooit iets van gezien. Ach. U heeft vast gelijk. Een geleerd man als u. Precies, gromt Deng. Zweetdruppeltjes verschijnen op zijn voorhoofd. Hij is nog niet uitgeschopt. En die nicht van u? Wang kijkt verschrikt op. Hij was teruggeslopen naar zijn auto. Was al druk bezig het kapotte hoofd van Xiaogu uit zijn gedachten te krijgen. Pardon? Die nicht van u? Dat dametje dat hier dagelijks rond trippelt? Ja. Mijn nicht, zegt Wang zachtjes. Het gaat goed met haar, niet? Deng stopt eventjes om op adem te komen. Ook wil hij Wangs blik zien. Deze is neutraal. Ja. Zo ver ik weet wel. Ze komt de file goed door. Het is haar eerste. Maar ze doet het knap. Vaag staart Wang de steppe in. Het laatste wat hij nu wil is aan zijn nicht denken. Het blakende meisje met de kapotte schoentjes. Zo vriendelijk. Zo tegemoetkomend. Maar beleefd, ho maar. Ze ziet er uit alsof ze het prima voor elkaar heeft, vervolgt Deng. Haar verloofde, fluistert Wang. Hij moet íets zeggen. Hij kan niet net doen alsof hij niets hoort. Her en der zijn wat mompelende gesprekken van chauffeurs te horen. Maar de wind is gaan liggen. Geen enkele motor draait, nu daar geen reden toe is. Het is kortom erg stil. 7
Ja, haar verloofde, beaamt Deng. Maar zij zelf ook. Het lijkt warempel of ze de tijd van haar leven heeft. Ik zal het doorgeven, glimlacht Wang moeizaam. Graag. Deng geeft het hoofd een laatste schop en heeft daar meteen spijt van. In de hitte droogt de smurrie vrij snel, maar nu zit er een nieuwe klets op zijn lakschoen. Hij zucht. Veegt het af in het zand. Hij heeft eigenlijk geen idee of dat spul gaat stinken. Graag wil hij zijn auto zo proper mogelijk houden. Al snel dwalen zijn gedachten af naar Shenli. Die smikkelt ondertussen van een heerlijke curry. Ze denkt na. Over haar oom Wang. Ze vindt het nu toch wel een beetje zielig. Die ruzie tussen hem en haar tante. Een akelig mens is dat. Heeft ze altijd al gevonden. En nu is het mens zelfs te beroerd om oom Wang een flesje water of een schoteltje rijst te brengen. Ik ben een volwassen vrouw, piekert ze. Deze file vormt me des te meer. Hoe kan ik oom Wang helpen? Ze merkt dat de rijst een beetje droog is. Hij komt uit een ander eettentje dan normaal. De gebruikelijke plek van haar verloofde is op maandag dicht. Dus is het deze met de droge rijst geworden. Ha! In een flits komt het tot haar. De oplossing. Hoe ze oom Wang kan helpen. Dat ze daar niet eerder aan heeft gedacht! Ha! roept ze nogmaals blij. Ze zet het plastic doosje naast zich neer. Ze rukt de kapotte schoenen van haar voeten. Het is een goed moment voor enkele veranderingen. Blij huppelt ze naar de auto van oom Wang. Een golf van teleurstelling slaat door haar heen als ze ziet dat hij er niet is. Nicht! Wang zwaait haar vanuit Dengs auto toe. Kom ons snel gezelschap houden! De lach op zijn gezicht is scheef. Onecht. Shenli wijt het aan de verloren kilo’s. Oom Wang is een andere man geworden. Kom even bij ons zitten, nicht van oom Wang. Dit wordt gezegd door Deng. Hallo meneer Deng. Ik wil eigenlijk iets met oom Wang bespreken. Ze kijkt hem stralend aan. Wang moet moeite doen om terug te lachen naar zijn blakende nicht. Zijn wangen doen pijn van de inmiddels zwaar afhangende huid. Wij hebben geen geheimen meer voor elkaar, zegt oom Wang. Shenli kijkt hem enigszins bevreemd aan. Wat een merkwaardige uitspraak om te doen in een file. De bevreemding maakt snel weer plaats voor haar blijdschap. Oom Wang! Ik heb zulk goed nieuws voor u. Ik weet hoe ik kan helpen. Dat ik daar al die tijd niet aan heb gedacht. Ik schaam mij. U die zich in zo’n moeilijke positie bevindt. Met tante… Hier aarzelt ze even. Onze beide levens zijn niet in evenwicht, gaat ze enthousiast verder. En ik kan u helpen. Zodat het beter zal gaan. Voor u, bedoel ik. Bijna struikelt ze over haar woorden. Al die tijd heeft Deng haar met samengeknepen oogjes aan gekeken. Zijn bloed kookt bij het zien van deze triomfantelijke dame. Hij moet denken aan zijn baan die op de tocht staat. Sterker nog: de baan die hij kwijt is. Omdat het einde van de file voorlopig nog niet in zicht is. Hij is ziedend. Hij denkt dat het is door zijn werk. Maar het is door de macht. Deng voelt zicht machteloos in deze stomme file. De plek waar hij alles leek te betekenen is ver weg. En dreigt voor altijd in het verleden te verdwijnen. En dit dametje, dit meisje met de kapotte hakjes… Hij ziet dat haar voeten bloot zijn. Daar zou hij zijn tanden in willen zetten. Als straf. Hij doet een uitval naar haar voeten. Tot haar verbijstering ziet Shenli Deng zijn tanden in haar stoffige voeten zetten. Au! piept ze. Ach, mijnheer, mompelt Wang zenuwachtig. Hij ziet de wijd opengesperde ogen van Shenli. 8
Oom! Dit doet pijn! Help me! Kijk dan toch wat hij doet! Ze wijst op haar voeten. Met afschuw ziet ze hoe Dengs hoofd met korte rukjes heen en weer schud om vlees los te krijgen. Dit had ze niet moeten doen. Ze had oom Wang niet op haar voeten moeten wijzen. Want oom Wang heeft honger. Erge, erge honger. Oom Wang is in een paar weken tijd tussen de tien en vijftien kilo afgevallen. Hij heeft in die tijd niets anders op dan water en enkele droge bonen. Wat oom Wang dan ook níet ziet zijn de lelieblanke voetjes van zijn nichtje Shenli. Hij ziet vlees en bloed. En iemand anders – die al genoeg gegeten heeft! – die dat stuk vlees opeet. Met een knullige zwaai van zijn eens zo machtige arm maait hij Deng opzij. Oom Wang zet zijn tanden in de voet van zijn nichtje. Oom! roept Shenli geschokt. Maar dan wordt het te pijnlijk. Shenli moet huilen en daarna moet ze schreeuwen. En als Deng haar twee keer tegen haar hoofd heeft gestompt, is ze stil. De beide mannen doen zich zwijgend tegoed aan het meisje. Deng uit woede. Wang uit honger. Deng zal zijn baan kwijt raken. Wang zal de file niet overleven. Ondanks dit feestmaal.
9