Datum: Auteur: Versie: Herkomst: Doel: Bestemming:
28/04/2009 Ludo Serrien Definitief Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Presentatie Hoorzitting Vlaams Parlement over plan “Perspectief!”
Ook "Perspectief!" op een meer preventieve aanpak? Vooraf:
We geven hier een visie op het plan “Perspectief!” vanuit het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, de ondersteuningsstructuur voor het algemeen welzijnswerk. De 27 CAW’s werden ook over het plan geconsulteerd.
We geven commentaar bij het plan vanuit het “perspectief” van een preventieve aanpak.
We gaan tenslotte ook even in op enkele specifieke probleemgroepen (jongvolwassenen en jongeren die seksueel grensoverschrijdend gedrag stellen).
1. De preventieve slagkracht van “Perspectief!”? “Preventie” wordt in Perspectief! in de eerste plaats gezien als een beleidskeuze om binnen het bevoegdheidsdomein van welzijn en gezondheid (met een kleine uitloper naar onderwijs) enkele “instroombeperkende acties” te voorzien. Het plan opent geen debat over algemene of “primaire” preventie. 1. Perspectief! vertrekt van een confronterende vaststelling: ondanks grote investeringen en een toegenomen capaciteit in de bijzondere jeugdzorg (o.m. via het Globaal Plan jeugdzorg) is de druk op de bijzondere jeugdzorg niet afgenomen, integendeel. Het nieuwe plan vertrek opnieuw vanuit het perspectief van de bijzondere jeugdzorg en legt in vergelijking met het
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 1 van 19
Globaal Plan een iets grotere nadruk op preventie en de uitbouw van laagdrempelige voorzieningen. We maken op dit punt een “weging” van het plan. 2. Perspectief! vertrekt ook van een maatschappelijke vraagstelling: wat is er aan de hand met onze kinderen en jongeren, met de opvoedingscontext? Verschillende deskundigen, zoals o.m. Peter Adriaenssens, hebben de laatste tijd opgeroepen om hierover een breed maatschappelijk debat te voeren. Het plan “Perspectief!” is de basis voor een meerjarenbegroting van Welzijn & Gezondheid, maar zet geen acties op de sporen van een meer algemeen preventief beleid. 1.1. De aanhoudende druk op de “bijzondere” jeugdzorg Het plan Perspectief! vertrekt van een opmerkelijke vaststellingen:
Het aantal kinderen en jongeren in de bijzondere jeugdzorg blijft toenemen én ze verblijven er ook langer. Deze toename is ongelijk in Vlaanderen. De provincie Antwerpen kent de sterkste stijging.
De toename is voor en groot deel te wijten aan een toename van het aantal gerechtelijke maatregelen voor POS. Ook hier zijn er grote regionale verschillen in het vorderings- en beslissingsbeleid van parketten en jeugdrechtbanken.
De analyse van de factoren die oorzaak zijn van de toegenomen of steeds toenemende druk op de bijzondere jeugdzorg, is nog niet grondig genoeg gemaakt en leidt nog te weinig tot gedeelde conclusies. Er spelen meerdere factoren een rol. Er zijn maatschappelijke ontwikkelingen, zoals:
toename van jeugddelinquentie en/of meer drastische aanpak ervan (ook van statusdelicten)
meer kinderen leven in een gezin in armoede. Cfr. analyse kinderpsychiater P. Adriaenssens (De Morgen) en uitspraken van kinderrechtencommissaris Bernard Devos (Alert)
meer scheidingen, alleenstaande ouders, nieuw samengestelde gezinnen,…
uitval uit onderwijs (cascade, spijbelen,…) Cfr. armoedebarometer geeft achteruitgang aan.
migratie, illegaliteit
toegenomen bespreekbaarheid van kindermishandeling, familiaal geweld (samenhang tussen kindermishandelingen, partnergeweld, kinderen als getuige,…)
jongeren zoeken vlugger zelf informatie en komen meer op voor hun rechten
de nadruk binnen de hulpverlening op efficiëntie doet soms begeleidingen vroeger stoppen dan wenselijk
ouders erkennen sneller dat opvoeden niet gemakkelijk is
de maatschappelijke tendens om sneller in te grijpen bij gedragsproblemen bij jongeren (nultolerantie, benoeming van storend en afwijkend gedrag,…) en bij problematische gezinssituaties.
Maar er spelen ook factoren die te maken hebben met de uitbouw en de organisatie van zorg:
Jongeren met psychische stoornissen, verslavingsproblemen, handicaps,… die wegens zorgtekorten in andere sectoren in de BJB terecht komen.
Onterechte aanmeldingen bij CBJ. Hulpverleners en omgevingsfiguren schuiven
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 2 van 19
verontrustende situaties te vaak en te snel door naar de instanties die kunnen interveniëren (= hoe omgaan met verontrusting of “maatschappelijke noodzaak”). Een kwestie van attitude, deskundigheid én middelen (cfr. optie IJH om omgang met maatschappelijk noodzaak naar de eerste lijn te trekken).
Onderwijs schakelt welzijn meestal in aan het “einde van de rit”, wanneer problemen escaleren.
Reproductie wordt te weinig tegengegaan: doorbreken van generatie-armoede, zorg voor jongvolwassenen met kinderen,… In welke mate kan alleen een categoriale “jeugdzorg” een antwoord bieden aan gezins- en opvoedingsproblemen die heel vaak bepaald zijn door de leefcontext (bvb. armoede) of door de problematiek van de ouders (psychische problemen, scheiding,..) waardoor problematische opvoedingssituaties zich voortdurend “reproduceren”.
Er zijn onvoldoende steunende netwerken en laagdrempelige aanspreekpunten voor jongeren en gezinnen in moeilijkheden.
Vanuit vele hoeken wordt gewezen op een gebrek aan vroegtijdige hulp of interventie in de ontwikkeling van problemen van kinderen, jongeren en gezinnen:
Kwantitatief: tekorten in de uitbouw van eerstelijnshulp, rechtstreeks toegankelijke hulp
Kwalitatief: te weinig aanklampende hulp op de eerste lijn
Verwijsgedrag: omgevingsfiguren verwijzen te laat (escalatie) en slaan de eerste lijn vaak over (te weinig bekendheid? te weinig vertrouwen?,…)
Tenslotte zien we aan de leeftijdscurve van de minderjarigen in de bijzondere jeugdzorg dat de “oudere” minderjarigen sterker vertegenwoordigd zijn in de totale populatie (de grootste groep zijn de 18-jarigen). Ook dit beeld roept vragen op: intervenieert men pas wanneer kinderen en jongeren (op iets oudere leeftijd) gedragsprobemen stellen? En is er wel voldoende oog voor de vaak onherroepelijke kwetsuren die kinderen oplopen gedurende hun eerste levensjaren? Het is een pluspunt dat Perspectief! enkele acties op een preventieve “leefijdsladder” plaatst (zie verder).
1.2. Het antwoord van “Perspectief!”: welke instroombeperkende maatregelen kunnen de toenemende druk op de bijzondere jeugdzorg verminderen ? Perspectief! trekt vooral de kaart van de “secundaire preventie” of het ondersteunen van vormen van hulp- en dienstverlening binnen het domein van Welzijn en Gezondheid, het zgn. “preventieve voorveld” van opvoedingsondersteuning en rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. Aandeel investeringen in het “preventieve voorveld”
Wat is in het oude en het nieuwe plan de verhouding tussen de investering in bijkomende plaatsen in de bijzondere jeugdzorg en investering in dit “preventieve voorveld”?
In het Globaal Plan: 2.678.200 € voor versterking van het “voorveld” en 16.760.066 € voor uitbreiding van het aanbod van de bijzondere jeugdbijstand. Verhouding 20% - 80%.
In Perspectief!: 13.797.625 € voor versterking van het “voorveld” (opvoedingsondersteuning
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 3 van 19
en rechtstreeks toegankelijke hulp), tgo. 28.230.900 € capaciteitsuitbreiding in de bijzondere jeugdzorg en de pleegzorg. Verhouding: 33% - 67%. Er wordt dus sterker ingezet op preventie en rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, maar er wordt nog steeds meer ingezet op de capaciteitsuitbreiding van bijzondere jeugdzorg. Van een echte “inhaalbeweging” is er dus nog geen sprake. In de rand merken we ook op dat het plan veel meer woorden besteedt en hogere resultaatseisen stelt aan dit preventieve voorveld dan aan de lineaire capaciteitsuitbreiding van de bijzondere jeugdzorg (het uitbreidingsbeleid in acties 32 en 33 worden beschreven op 1 enkele pagina, maar zijn goed voor 40% van de totale investering). Opvoedingsondersteuning
De opvoedingsondersteuning wordt versterkt door enerzijds de coördinatiefunctie van de opvoedingswinkels te verruimen (570.000€), en anderzijds om het onthaal en de pedagogische adviesfunctie te versterken (459.000€). Wie dit op zich neemt, moet binnen het partnership rond de opvoedingswinkel bekeken worden. De CAW’s zijn bij de meeste opvoedingswinkels actief betrokken en kunnen hun aanbod hier zeker inzetten. Hieruit blijkt dat men de opvoedingswinkels niet verder als aparte voorziening wil uitbouwen met een hele staf en omkadering. Men kiest terecht voor de netwerkformule. Versterking rechtstreeks toegankelijke hulp
In het kader van de Integrale Jeugdhulp werden de CAW’s, de CKG’s en de CLB’s reeds aangeduid als de belangrijkste dragende partners van het netwerk rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. Perspectief! wil deze drie actoren inzetten op een leeftijd-as: 0-6 jaar: = CKG, 6-14 jaar = CLB 14-25 jaar = AWW. De drie acties zijn:
Uitbreiding van het aantal plaatsen voor ambulante en mobiele begeleiding in de Centra Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG’s): 4.550.625€ (+ 213.000€ versterking van het STOPP-programma).
25 extra VTE, toe te wijzen aan een CLB binnen elk netwerk (totaal 25 netwerken) + een mogelijke uitbreiding van de Time-out programma’s.
50 extra VTE, toe te wijzen aan de CAW’s voor jongerenhulpverlening. Met deze uitbreiding van het CAW-aanbod wil men een antwoord geven op de nood aan rechtstreekse toegankelijke hulp voor jongeren beneden de 18 jaar.
De totale geplande investering in opvoedingsondersteuning en rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp bedraagt 13.797.625€ en is als volgt verdeeld:
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 4 van 19
Coördinatiefunctie opvoedingswinkels + uitbreiding
761.000
5,5%
Onthaal en pedagogisch advies
459.000
3,3%
Opvoedingstelefoon
221.000
1,6%
Inloopteams (versterking en uitbreiding)
1.790.000
13%
CKG: ambulante en mobiele begeleiding
4.550.625
33,2%
CKG: STOPP-programma
213.000
1,5%
Toevoeging aan CLB’s
1.000.000
7,3%
Time-out projecten
280.000
2%
CAW: jongerenhulpverlening
2.915.000
21,3%
Centra Geestelijke Gezondheidszorg
1.500.000
11%
(Eigen bewerking van de cijfergegevens in Perspectief!)
De geplande uitbreiding van het algemeen welzijnswerk is uiteraard welkom en beantwoordt aan een grote nood die ook door de netwerkpartners wordt erkend. De keuze om het JAC-aabod te verstreken is een erkenning van het unieke karakter van deze werking, die jongeren benadert als autonome hulpvragers met een zeer laagdrempelig aanbod. Toch kunnen bij het geheel ook enkele kritische kanttekeningen geplaatst worden:
De inzet van CKG, CLB en CAW op een leeftijdsas vertrekt van een zekere logica, maar gaat voorbij aan het feit dat heel wat gezinnen met jonge kinderen ook beroep doen en moeten kunnen doen op het algemeen welzijnswerk. Het algemeen welzijnswerk bereikt vele gezinnen met jonge kinderen, o.m. via de problematiek van scheiding, familiaal geweld, multiproblemsituaties, enz… De hulpverlening van het CAW is vaak ook toegankelijker dan het aanbod van de CKG’s, waarop het plan zeer zwaar inzet. Afstemming en samenwerking tussen CAW en CKG dringt zich meer en meer op. .
Het intensifiëren van de samenwerking tussen onderwijs en de rechtstreeks toegankelijke hulpverlening is een goed zaak. Het toevoegen van 1 VTE per netwerk aan de CLB’s roept echter vragen op: er zijn 73 CLB’s, er zijn de verschillende onderwijsnetten en blijkbaar zijn de CLB’s zelf geen vragende partij voor deze middelen vanuit Welzijn. Is deze formule bovendien wel een waarborg voor een goede aansluiting tussen de scholen en de eerstelijnsjeugdhulpverlening? De brugfunctie van de CLB’s is in de praktijk vooral gericht op het doorverwijzen naar gespecialiseerde hulp. Wij geloven eerder in een vindplaatsgerichte aanwezigheid van eerstelijnsdiensten in de scholen zelf.
Naast de budgettaire injecties in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, wil het Perspectiefplan het aanbod verruimen door stappen te zetten naar het rechtstreeks toegankelijk maken van diensten die nu enkel op verwijzing van een toegangspoort werken (CBJ, jeugdrechter of PEC). Het gaat over de diensten thuisbegeleiding van de bijzondere jeugdzorg en de gehandicaptenzorg en de diensten BZW van de bijzondere jeugdzorg (zie boven) en mogelijk daarna ook de
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 5 van 19
dagcentra. Door deze hulpvormen rechtstreeks toegankelijk te maken creëert men inderdaad een lagere drempel voor jongeren en gezinnen, vermits de hulpvragers niet meer eerst via één van de bestaande toegangspoorten moeten passeren. Door de invoering van de ééngemaakte toegangspoort én de installatie van een intersectoraal adviesbureau “maatschappelijke noodzaak”, zal dit ganse plaatje echter grondig wijzigen in de komende jaren. Daarnaast zal het belangrijk zijn dat deze diensten hun rechtstreeks toegankelijk aanbod ook inpassen in de zgn. “brede toegang” van de hulpverlening, waarin de CAW’s een belangrijke rol op zich nemen. Balans: de investeringen in het “voorveld” zijn zeker zinvol en krijgen een grotere aandacht dan in het eerste Globaal Plan. Maar:
Ze zij niet genoeg gebaseerd op een grondige analyse van de factoren die de druk op de bijzondere jeugdzorg veroorzaken.
Ze vertonen nog te weinig onderlinge (intersectorale) samenhang.
En ze geven nog geen echte omslag aan in het beleid. Perspectief! blijft in de eerste plaats een plan voor de bijzondere jeugdzorg met een “uitloper” naar het voorveld. Er is behoefte aan een meer omvattend preventief plan.
In bijlage verwijzen we naar alle voorstellen op die vanuit het Algemeen Welzijnswerk werden geformuleerd in de voorbereidende fase van het plan.
2. De precaire overgang naar jongvolwassenheid De sterkere samenwerking tussen het begeleid zelfstandig wonen van de bijzondere jeugdbijstand en het algemeen welzijnswerk is toe te juichen. Het blijft echter een “budgetneutrale” operatie, waardoor er geen hulpgarantie is voor alle jongeren die uit de boot vallen in de overgang naar volwassenheid. In bijlage verwijzen we naar het beleidssignaal van het algemeen welzijnswerk over de precaire situatie van jongvolwassen en de missing link met de hulpverlening in de overgang naar de meerderjarigheid. Op basis van enkele intersectorale rondetafelgesprekken heeft de Vlaamse administratie een nota met beleidsvoorstellen bezorgd aan de minister. Deze voorstellen gaan veel verder dan de ene actie (budgetneutrale) m.b.t. het begeleid zelfstandig wonen in Perspectief!. We rekenen erop dat het volledige dossier nog op de beleidstafels komt in de komende Vlaamse legislatuur. We vragen dan ook dat het Vlaams parlement dit in haar resolutie opneemt. Bijlage: beleidssignaal over jongvolwassenen (maart 2008)
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 6 van 19
3. Specifiek aandachtspunt: jongeren die seksueel grensoverschrijdend gedrag stellen Heel wat jongeren stellen seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dit is niet zo verwonderlijk: omdat het meestal samenhangt met het omgaan met relaties en seksualiteit in de ontwikkelingsfase in de puberteit. Sommige minderjarigen gaan echter zwaar over de grens en stellen vaak meermaals problematische vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De federale jeugdwet geeft aan de jeugdrechtbanken de mogelijkheid om op dit gedrag in te spelen met een leermaatregel of een opgelegde begeleiding of behandeling. Met het Globaal Plan Jeugdzorg (2006) werden de herstelgerichte- en constructieve afhandelingen uitgebreid, zodat inmiddels in elke provincie een leerproject beschikbaar is voor minderjarigen die seksueel grensoverschrijdend gedrag stellen. Voor de verdere implementatie wordt momenteel een verkennende opdracht afgewerkt van het Agentschap Jongerenwelzijn (juni 2008 - mei 2009), uitgevoerd door Els Vandecasteele (CAW De Poort, EXIT) en gesuperviseerd door een stuurgroep. Een leerproject kan echter niet het enige zinvolle antwoord zijn voor het seksueel grensoverschrijdend probleemgedrag: Vooreerst blijkt dat de jongeren die nu in een leerproject terecht komen slechts het topje van de ijsberg vertegenwoordigen. Vele situaties komen niet tot bij de jeugdrechter, bijvoorbeeld: “Jan is 14 jaar en al verschillende keren betrapt op school, glurend in de meisjestoiletten” “Kenneth, die z’n broer de rekening presenteerde en hem een drie-tal keer anaal verkrachtte, mama en stiefvader beslisten naar het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling toe te stappen”. “De 17-jarige Dylan, die z’n pleegmoeder aanrandde, hij heeft al zoveel meegemaakt, laat ons dat toch binnenshuis houden”. Uit de jarenlang opgebouwde praktijkervaring blijkt ook duidelijk dat alles in het werk moet gesteld worden om te voorkomen dat jongeren die seksueel grensoverschrijdend gedrag stellen belast worden met een MOF-maatregel. De interventie van de jeugdrechter maakt dat deze jongeren met deze delicate problematiek voor de zoveelste keer gekwetst, getraumatiseerd en gestigmatiseerd worden. Daarom is er ook een intensief hulpaanbod nodig dat vroegtijdig ingrijpt en waardoor de mogelijke negatieve gevolgen van een gerechtelijk ingrijpen vermeden worden of beperkt blijven. Tenslotte is ook gebleken dat de leerprojecten beperkingen hebben in duur en vorm, waardoor ze niet helemaal kunnen inspelen op de begeleidingsnood bij meerdere jongeren. De nood aan een hulpaanbod voor deze groep jongeren is meermaals gesignaleerd aan de Vlaamse overheid, o.m. via de lopende verkennende opdracht. De verwachting was dan ook dat het nieuwe plan “Perspectief!” een actie zou bevatten met betrekking tot deze problematiek. Dit is echter niet het geval. We gaan ervan uit dat een specifieke actie m.b.t. “minderjarigen die seksueel grensoverschrijdend gedrag stellen” noodzakelijk is in het kader van beleidsdoelstelling 6 “meer specifieke hulp voor bijzondere situaties”, naast het kader van de Vlaamse antwoorden op jeugddelinquentie.. Voor de groep minderjarigen waarvoor een leermaatregel is opgelegd, zijn er al heel wat stappen gezet om tot een samenwerking te komen tussen het algemeen welzijnswerk, met name de teams
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 7 van 19
hulpverlening aan seksuele delinquenten (HSD) en de HCA-diensten van de bijzondere jeugdbijstand. De HSD-teams van het algemeen welzijnswerk werken al jaren rond deze problematiek. Een samenwerkingsakkoord tussen de Federale staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik, regelt de gerechtelijk opgelegde hulpverlening, maar het aanbod wordt ook ingezet voor cliënten zonder een gerechtelijke maatregel. De HSD-teams zijn o.i. het best geplaatst om een vroegtijdig en nietgerechtelijk aanbod voor minderjarigen uit te bouwen. Sommige teams werken met minderjarigen, maar eerder uitzonderlijk wanneer de caseload het toelaat. De begeleiding van minderjarigen vraagt bovendien een specifieke en contextgerichte aanpak. Globaal genomen zijn er geen middelen beschikbaar om dit te realiseren, zodat het aanbod beperkt blijft tot de kleine groep van jongeren met een MOF-kwalificatie. Daarom roepen wij op om het plan Perspectief! bij te sturen en ruimte te voorzien voor specifieke hulpprogramma’s voor jongeren die seksueel grensoverschrijdend gedrag stellen. .
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 8 van 19
Bijlage 1: voorstellen geformuleerd vanuit het algemeen welzijnswerk in de voorbereidingsfase van “Perspectief!” In het najaar 2008 formuleerden we voorstellen vanuit twee perspectieven: gezinsondersteunende maatregelen (met het kind, de jongere als indirecte hulpvrager) en jongerenondersteunende maatregelen (met de jongere als directe hulpvrager). Beide perspectieven kunnen onderscheiden worden maar raken elkaar voortdurend. Gezins- en opvoedingsproblemen kunnen immers zowel door de ouders als door de jongere “aangekaart” worden. A. Versterking van de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp en crisisjeugdhulp
Een belangrijke vaststelling is dat van de drie centrale sectoren in de RTJ, alleen het algemeen welzijnswerk niet overal beschikbaar is. Een van de adviezen van het “Praktijkrapport beschikbaarheid en bereikbaarheid van het hulpaanbod “brede instap” in de netwerken RTJ” luidt dan ook als volgt: “Versterking van de netwerken RTJ is absoluut noodzakelijk om hun rol en opdrachten ten volle te kunnen opnemen. De meeste winst i.f.v. de bredere toegang voor het ruimere publiek mag verwacht worden van een verhoging van de capaciteit van het Algemeen Welzijnswerk in het kader van de brede instap. Dit moet gepaard gaan met enerzijds een goede spreiding in (sub)regio’s, anderzijds met een noodzakelijke stevige verankering in het (sub)regionale netwerk”. In opvolging van dit advies heeft het managementcomité van de IJH op 7 juli 2008 gevraagd om “ook in de regio’s Oost- en West-Vlaanderen, Brussel en Vlaams-Brabant na te gaan wat de kwantitatieve noden zijn in de brede toegang, in eerste instantie wat het algemeen welzijnswerk en de inloopteams betreft”. (Noot: het praktijkrapport was gebaseerd op gegevens van Antwerpen en Limburg). Daarnaast is zeker ook een versterking nodig van de opdrachten die CAW’s opnemen in de netwerken crisishulp (meldpunten en interventies) om in de ganse regio een aanbod te kunnen doen dat kwalitatief is uitgebouwd, met een sterke nadruk op de consultfunctie naar de aanmelders. Dit is erg belangrijk voor de slaagkansen van het eerste zeer tastbare project van de Integrale jeugdhulp. B. Gezinsondersteunende initiatieven
Het algemeen welzijnswerk kan een bijdrage leveren op het vlak van gezinsondersteunende initiatieven. Dit zijn vormen van laagdrempelige, preventieve en ondersteunende hulpverlening aan gezinnen die kampen met “opvoedingsproblemen” in de brede zin van het woord. Opvoedingsproblemen kunnen als zeer gerichte vraag naar voor komen (bvb. hoe onderhandel ik met mijn opgroeiende kinderen?), hebben meestal ook te maken met contextfactoren die de draaglast- en draagkracht van het gezin beïnvloeden: scheiding, nieuw samengesteld gezin, financiële problemen, psychische of relationele problemen van de ouders, enz.. De volgende gezinsondersteunende hulpverleningsvormen kunnen in het algemeen welzijnswerk uitgebouwd worden: Integrale preventieve begeleiding van multiproblemgezinnen Multiproblemgezinnen hebben nood aan een langdurige vertrouwensrelatie met de hulpverlening. Die kan het best geboden worden vanuit rechtstreeks toegankelijke diensten zoals het CAW. Deze “basishulpverlening” garandeert continuïteit, vertrouwdheid met het gezin, mogelijkheden tot gecoördineerd optreden, enz… De laagdrempelige toegang laat ook toe om ondersteunende
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 9 van 19
hulpverlening te bieden, die voorkomt dat een interventie van de bijzondere jeugdzorg noodzakelijk is. Wanneer dit toch het geval is staat deze “basishulp” in voor de continuïteit. De basishulpverlening staat eveneens in voor het overleg met diverse andere diensten die bij het gezin betrokken zijn. Laagdrempelige opvoedingsbijstand Het algemeen welzijnswerk kan een belangrijke bijdrage leveren aan de doelstellingen van het decreet opvoedingsondersteuning. De relatie tussen de CAW’s en de opvoedingswinkels dient verder uitgeklaard te worden. Wij zien de opvoedingswinkels in de eerste plaats als een netwerkstructuur, waarbinnen diverse partners hun verantwoordelijkheid opnemen. De opvoedingswinkels mogen daarom zich niet verder “institutionaliseren” als afzonderlijke voorziening. In onze visie heeft de opvoedingswinkel een dubbele functie: 1) Een platform bieden voor vormende en sensibiliserende initiatieven die ertoe bijdragen dat opvoedingproblemen in onze samenleving bespreekbaar worden, en 2) Een specifiek aanspreekpunt zijn voor “opvoedingsvragen”. Deze tweede functie van de opvoedingswinkel kan niet helemaal los gezien worden van de algemene onthaalfunctie van de CAW’s. Enkele meer specifieke “modules” die het CAW-aanbod inzake opvoedingsbijstand kenmerken zijn: Groepsgerichte opvoedingsbegeleiding van ouders. Dit sluit aan bij het idee van “vrijwillige ouderstages”. Hulpverlening aan kinderen en gezinnen in een situatie van scheiding, nieuw samengestelde gezinnen,… Scheidings- en ouderschapsbemiddeling als preventie tegen verder escalerende vechtscheidingen, dus vóór de bezoekruimte in beeld komt. Bemiddeling in conflictsituaties tussen ouders en jongeren, zowel op vraag van de ouders als op vraag van de jongere (bvb. vanuit het laagdrempelig jongerenonthaal). Preventieve aanpak van geweld in gezinnen De CAW’s worden, naast de specifieke rol van de Vertrouwenscentra Kindermishandeling, meer en meer naar voren geschoven als toegankelijk aanspreekpunt voor diverse vormen van intrafamiliaal geweld. Kinderen en jongeren zijn meestal als slachtoffer of als getuige betrokken. De aanpak van de CAW’s is o.m. sterk gericht op: vroegdetectie, proactieve interventie bij beginnend geweld (time-out, daderhulp,…), geweld bespreekbaar maken en specifieke ondersteuning van kinderen die getuige zijn van partnergeweld C. Kind- en jongerenondersteunende initiatieven
Het algemeen welzijnswerk heeft een belangrijk en soms uniek aanbod voor kinderen en jongeren als directe hulpvrager. Rechtstreeks toegankelijke onthaalpunten voor jongeren Het laagdrempelig jongerenonthaal heeft een lange traditie en is doorgaans het best gekend onder de naam “JAC (Jongerenadviescentrum”). Deze onthaalpunten bekleden een unieke plaats in het welzijnsaanbod, omdat ze vertrekken van de jongere als autonome hulpvrager en van daaruit ook discretie, betrouwbaarheid en wanneer nodig anonimiteit waarborgen. Deze werkingsprincipes dragen ertoe bij dat jongeren de stap naar de hulpverlening zetten, vooraleer problemen verder geëscaleerd zijn. Voor de meer kwetsbare of “moeilijk bereikbare” jongeren organiseren sommige centra “inloopen ontmoetingscentra” (vb. Het Salon, CAW De Viersprong Brugge).
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 10 van 19
Zie ook: Conceptnota “Jongerenonthaal” (Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, 2007). Onlinehulpverlening In 2007 1.436 jongeren beroep op de onlinehulpverlening van de JAC‘s. Dit aanbod is georganiseerd in een netwerk van meerdere CAW’s. De onlinehulpverlening blijkt een drempelverlagend effect te hebben naar jongeren die niet goed in hun vel zitten en moeilijk de stap zetten naar de hulpverlening (cfr. recente signalen zelfdoding). Zie ook: project “onlinehulpverlening (SAW en OHUP – Overleg onlinehulpverlening) Outreachende hulpverlening Het jongerenonthaal mag niet alleen bestaan uit het receptieve winkelmodel, maar moet aangevuld worden met outreachende initiatieven, zoals straathoekwerk en vindplaatsgericht onthaal. Straathoekwerk is momenteel vooral uitgebouwd vanuit het lokale veiligheidsbeleid. In sommige steden zijn de straathoekwerkers overgenomen door of gedetacheerd naar het CAW. Straathoekwerk zou echter ook vanuit het algemeen welzijnswerk zelf verder moeten ontwikkeld kunnen worden. De benadering van het straathoekwerk laat zeker toe om jongeren (“risicojongeren”) te bereiken in een zeer vroegtijdig stadium van de probleemontwikkeling. Daarnaast is het belangrijk dat CAW’s jongerenonthaal kunnen organiseren in het “natuurlijke milieu” van de jongeren zelf. De ervaring van CAW’s met het werken met vormen van vindplaatsgerichte hulpverlening, leert dat de vrijetijdssfeer en het georganiseerde jeugdwerk een goede “entingsplaats” is voor laagdrempelige hulp. Individuele- en groepsbegeleiding van kinderen die mee de gevolgen dragen van de problematiek van (één van) de ouders. Vele vragen die in de jeugdhulp terechtkomen hebben in essentie te maken met de weerslag van de problemen van de ouders of één van de ouders op het welzijn van de kinderen. Het algemeen welzijnswerk beschikt over werkvormen die ervoor zorgen dat de band ouder-kind niet verbroken wordt of kan hersteld worden. Dit voorkomt vaak een meer ingrijpende maatregel. We denken o.m. aan kinderen die samen met de ouder opgevangen worden ten gevolge van situatie van huiselijk geweld of een andere crisissituatie. Via het hulpaanbod voor volwassenen kunnen ook de kinderen als zelfstandige hulpvrager aangesproken worden, bvb.: kinderen in problematische scheidingssituaties (aanknopingspunten bij de bezoekruimten,…), kinderen die getuige/slachtoffer zijn van huiselijk geweld of andere schokkende gebeurtenissen waarmee het gezin geconfronteerd wordt, kinderen die lijden onder de gevolgen van detentie van één van de ouders, enz.. . (Groeps)begeleiding voor jongeren met laag zelfbeeld en beperkte sociale vaardigheden Steeds vaker worden we geconfronteerd met jongeren die tussen de mazen van de bestaande zorgcircuits vallen. Zij beantwoorden meestal niet of niet perfect aan de toegangscriteria voor o.m. de gehandicaptenzorg of de geestelijke gezondheidszorg. Het gaat om jongeren met laag zelfbeeld, zwakbegaafdheid en beperkte sociale vaardigheden. Deze jongeren kunnen uit hun sociaal isolement gehaald worden door ondersteunende contacten (bvb. in een laagdrempelig onthaal) en een aanbod van (groeps)begeleiding.
Opvang van weglopers
Zowel vanuit Child Focus als vanuit de politie en parket wordt sterk gepleit voor anonieme en
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 11 van 19
vertrouwelijke plaatsen waar jonge weglopers terechtkunnen. Onderzoek toont ook aan dat het van enorm groot belang is dat weggelopen jongeren snel in contact kunnen komen met een betrouwbare hulpverlener. Weglopers lopen immers meestal weg van een bedreigende situatie, maar komen ook in een nieuwe bedreigende situatie terecht. Het laagdrempelig jongerenonthaal van de CAW’s biedt de beste garanties voor een contact met weglopers. Mede onder impuls van de Koning Boudewijnstichting werden wegwijzers, een website, een draaiboek,… ontwikkeld. Er is echter een nieuwe injectie nodig om deze mogelijkheden van preventieve opvang van weglopers beter te kunne uitbouwen. Trajectbegeleiding jongeren met grensoverschrijdend gedrag Het algemeen welzijnswerk is goed geplaatst om jongeren te begeleiden vooraleer zij daden plegen met een MOF-kwalificatie. Het gaat om allerlei vormen van grensoverschrijdend gedrag, die preventief kunnen aangepakt worden. Naast de reeds vermelde werkvormen (zoals bvb. straathoekwerk) vermelden we: de intensieve begeleiding van minderjarigen die in conflict komen met allerlei instanties (politie, school,…) en evolueren in de richting van een MOF-dossier. Cfr. Traject 2 (A’pen),… en de preventieve begeleiding van minderjarigen die seksueel grensoverschrijdend gedrag plegen. Cfr. vrijwillig luik HSD, vrijwillig luik Exit-project (Brugge),… Hulptrajecten op de grens van de meerderjarigheid Tenslotte wijzen we ook op de problematiek van de jongvolwassenen die na hun 18de in een “zwart gat” vallen, mede omdat de hulpverlening tekort schiet in het verzekeren van een goede overgang van minder- naar meerderjarigheid. Hierover werd door het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk een beleidsdossier samengesteld. De jongeren die de rol dreigen te lossen in het vooruitzicht van en onmiddellijk na hun 18de zouden moeten kunnen terugvallen op een trajectbegeleider. Het algemeen welzijnswerk kan hierin een verantwoordelijkheid op zich nemen. Berchem-Antwerpen, oktober 2008
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 12 van 19
Bijlage 2: Jongvolwassenen lopen een groot risico op sociale uitsluiting (2007) Voor de meeste mensen is de jongvolwassenheid de periode waarin de belangrijkste lijnen voor het toekomstige leven worden vastgelegd. De keuzes die men in deze periode maakt op vlak van opleiding, werk, relaties, kinderen, huisvesting, zijn vaak zeer bepalend voor het verdere leven. Net omwille van deze transities en keuzes is de jongvolwassenheid een zeer kwetsbare periode in het leven. Voor de meeste jongeren verloopt de overgang naar 18 jaar geruisloos, omdat ze kunnen terugvallen op een beschermde omgeving. Een belangrijke groep van jongvolwassenen is echter op 18 niet genoeg gewapend en zelfs zwaar belast om de overgang naar de volwassen samenleving aan te kunnen. Voor hen is er een reëel risico op sociale uitsluiting. Omdat zij zich in deze cruciale levensfase bevinden, is er een grote kans dat deze sociale uitsluiting zich voor hun verdere leven bestendigt. Hulpverleners maken zich grote zorgen over de vaststelling dat jongeren in deze overgang naar volwassenheid ook in de hulpverlening dreigen af te haken. De aansluiting tussen de hulpverlening aan minderjarigen en jongvolwassenen loopt op vele punten mank. Een onderzoek naar deze “vergeten jongeren” moet een aanzet zijn voor een globale intersectorale aanpak. Een levensfase met verhoogde risico’s
Jongvolwassenen hebben een verhoogd risico op sociale uitsluiting. Dit blijkt duidelijk uit meerdere cijfergegevens. Een hoger armoederisico Jongeren (15 tot 24-jarigen) hebben een hoger dan gemiddeld armoederisico: 19% tegenover 13% voor de totale bevolking. Gezinshoofden tussen 16 en 24 jaar hebben een hoger armoederisico (24%) dan oudere volwassenen (3,6%). Naar armoededuur vormen jongere alleenstaanden en éénoudergezinnen een risicogroep. De armoededuur van alleenstaanden jonger dan 30 jaar zijn is resp. 70% minder dan 1 jaar, 12% 1 jaar en 18% meer dan 2 jaren. De 18- tot 25-jarigen zijn oververtegenwoordigd in de statistieken van de OCMW’s. Onder de ontvangers van een leefloon is één op vier (25.1%) jonger dan 25 jaar. Bij de ontvangers van financiële steun is dit 20%. Een jongere die zijn studies wil aanvangen of voortzetten kan een aanvraag voor het leefloon indienen. Op deze mogelijkheid wordt in toenemende mate beroep gedaan. In 2005 waren er zo in België 6.197 studenten die het leefloon ontvingen. Bijna zes op tien van deze ontvangers is afkomstig uit Wallonië. In het Vlaams Gewest zijn er in 2005 1.356 studenten met een leefloon. Steeds meer jongvolwassenen doen een beroep op de voedselbanken en gaan gebukt onder een schuldenlast. Jongeren tot 25 jaar maken bijna 30% uit van de dossiers schuldbemiddeling. “Het gaat om alleenstaanden, die weliswaar werk hebben maar zichzelf van meet af aan in de schulden steken. Vaak gaat het om leerlingen uit het beroeps die op hun achttiende gaan werken, alleen gaan wonen en vervolgens op krediet hun huisraad kopen” (Dirk De Clerck, Vlaams Centrum Schuldbemiddeling, DM 18.01.2008). Onderwijsachterstand Onderwijs werd altijd al gezien als een belangrijke hefboom om nieuwe generaties uit de armoede te lichten: via het doorgeven van de nodige kennis en vaardigheden kunnen de risico's op sociale
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 13 van 19
uitsluiting verkleinen. De kwaliteit van het Vlaams onderwijs behoort dan wel tot de wereldtop, toch gaapt er een onderwijskloof tussen leerlingen die goed en die minder presteren en tussen hoog- en laaggeschoolden. Kinderen uit kansarme en allochtone gezinnen kennen vaak een ongelijke startpositie die zich ook doorzet in hun verdere onderwijsloopbaan. Het onderwijs reproduceert zo kennisongelijkheid en kan het zelfs versterken jaren Aan het einde van het gewoon lager onderwijs hebben 15% van de leerlingen minimaal een jaar leerachterstand. Aan het einde van het gewoon secundair onderwijs hebben 34% van de leerlingen minimaal een jaar leerachterstand. Eén op 8 jongeren verlaat het secundair onderwijs zonder getuigschrift. Werkloosheid De jonger dan 25-jarigen vertegenwoordigen in Vlaanderen een vijfde van de werkzoekenden (211.457 werkzoekenden in Vlaanderen, 2007) Jonge werkzoekenden (<25 jaar) in 2006: 41.381 waarvan 21.479 mannen en 19.902 vrouwen. Deze jongeren zijn meestal laaggeschoold (21.116) of middengeschoold (8.461). Jonge werkzoekende mannen zijn aanzienlijk lager geschoold dan jonge werkloze vrouwen. Hooggeschoolde jongeren zijn veel minder vertegenwoordigd in de werkloosheid (4.312). Het merendeel van jonge werkzoekenden is minder dan een jaar werkloos (net als in de statistiek voor de totale actieve bevolking). Het aantal langdurige werkloze jongeren is hoger voor vrouwen dan voor mannen. Allochtonen (herkomst uit niet EU-25) zijn sterk vertegenwoordigd. Ondanks succesvolle pogingen om de jeugdwerkloosheid te doen dalen, blijft er een belangrijke groep jongvolwassenen buiten het vizier van de activeringsprogramma’s. Criminaliteit Een onderzoek van het universitair centrum Limburg leert dat 70% van de gedetineerden jonger is dan 35 jaar en 95% hiervan zijn mannen. Een profielstudie van de gevangenis van Hoogstraten (een open regime gericht op voorbereiding op de arbeidsmarkt) leert dat maar liefst 42% van de populatie daar tussen de 18 en de 25 jaar is. Psychische problemen “Zestien procent van de 19 tot 32-jarigen heeft dusdanig ernstige problemen dat professionele hulp nodig is. Maar slechts één op de drie jongvolwassenen met psychische problemen zoekt hulp.” (Promotieonderzoek psychologe Kathleen Vanheusden, 2008). Op (jong)volwassen leeftijd komt depressie vaker voor bij mensen die er tijdens de puberteit toe neigden hun problemen op te kroppen. De kans op depressiviteit wordt nog eens flink verhoogd als de familie een ongewone samenstelling heeft, de familiebanden zwak zijn en er geweld binnen de familie voorkomt. Herkennen en vroegtijdig ‘aanpakken’ van deze factoren kan mogelijk helpen bij het voorkomen van depressies (Frank Ruiters, www.psychollog.net). De leeftijdsgroep van jongvolwassenen scoort ook hoog in de cijfers over zelfdoding, psychische problemen en depressie. Het percentage zelfdoding bij overlijdens onder 20-24-jarigen is gemiddeld 23% (22% jongens, 25% meisjes). Eén op vier hulpvragers in het algemeen welzijnswerk is jongvolwassen
De precaire leefsituatie van jongvolwassenen wordt ook bevestigd door de gegevens uit de cliëntregistratie van de centra algemeen welzijnswerk (CAW). Zeer opvallend is het feit dat het aantal cliënten van de leeftijdsgroep van jongvolwassenen (18-25 jaar) in haast alle vormen van hulpverlening in verhouding tot de totale populatie zeer hoog scoort. Opvallend is dat hun
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 14 van 19
armoederisico zeer groot is in vergelijking tot de “gemiddelde CAW-cliënt”. In het CAW-onthaal is 25% van de cliënten jongvolwassen. Dit gaat om 19.774 onthaalde personen tussen van 18 tot en met 25 jaar. In begeleiding staan de jongvolwassenen voor 17% van het totaal cliënteel of 5.018 begeleidingen (Tellus 2006). In de leeftijdscategorie 18-25 jaar worden het grootst aantal cliënten onthaald door de JAC’s (7.803), het algemeen ambulant aanbod (3.981), het justitieel welzijnswerk (1.342), de gezins- en relatiebegeleiding (1.291) en de residentiële crisisopvang (1.216) (Tellus 2004). Uit deze cijfers zouden we kunnen afleiden dat jongvolwassenen zeer goed door de hulpverlening bereikt worden. We vrezen echter dat we in het algemeen welzijnswerk slechts het topje van de ijsberg zien. Een groot aantal van de bereikte jongvolwassenen kampt immers met zeer ernstige problemen op meerdere levensdomeinen en heeft totaal geen toekomstperspectief. Uit hun levensverhalen blijkt ook dat zij lange tijd geen contact hebben gezocht of gevonden met de hulpverlening of met andere voorzieningen. Uit de gegevens kunnen we enkele profielkenmerken afleiden van de jongvolwassenen die hulp zoeken in het algemeen welzijnswerk. “Alleenstaand” Het aandeel alleenwonende en ongehuwde is mannen is 39% tegenover 17% vrouwen. Het sectorgemiddelde ligt in dezelfde lijn. Alleenwonende mannen zijn met 44% het sterkst vertegenwoordigd onder de 21 t/m 25-jarigen. Nochtans is hun aandeel bij de 18 t/m 20-jarigen ook zeer aanzienlijk (37%). Hier verschijnt de categorie van de “man alleen”, die ook typisch is voor het profiel van de mannelijke thuisloze. “Alleenstaand met kinderen” Een groot aantal jongvolwassenen in de hulpverlening heeft zelf kinderen: 21% van de 18-25jarige heeft één of meerdere kinderen. Bij de jongvolwassen mannen is ruim tien procent vader van minstens één kind. Ter vergelijking: de gemiddelde maternale leeftijd van de Vlaamse vrouwen bij een eerste geboorte is 27,9 jaar. Eén derde van de jongvolwassen vrouwen die een beroep doen op het algemeen welzijnswerk is moeder van een of meerdere kinderen. Het gaat meestal om alleenstaande moeders. In de helft van de gevallen is de jonge moeder tijdens de begeleiding in een CAW vergezeld van de kinderen. In de andere helft is er mogelijk een gescheiden opvang van moeder en kind. Deze jongvolwassenen zien zich voor een dubbele verantwoordelijkheid geplaatst: enerzijds trachten ze een plaats te verwerven in de samenleving als volwassene maar tegelijkertijd dragen ze de zorg voor hun kinderen en willen deze een gunstig toekomstperspectief bieden. “Een zorgwekkend socio-economisch profiel” Het armoederisico (EU-norm: minder dan 60% van het mediaaninkomen) van het CAW-cliënteel is gemiddeld zeer hoog: 67% leeft onder de armoederisicodrempel. Voor Vlaanderen is dit 13% van de bevolking (EU-SILC 2002). De situatie van jongvolwassenen is nog schrijnender: 84% is arm. Vooral de afhankelijkheid van het OCMW is opvallend. 23% heeft een sociale zekerheidsuitkering (31% sectorgemiddelde), 22% een OCMW-uitkering (9% gemiddeld) en 24% heeft geen inkomen (17% gemiddeld). Slechts één op vijf jongvolwassenen heeft een inkomen uit arbeid (35% gemiddeld). De armoede van jongvolwassenen is schrijnend. Het inkomensniveau
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 15 van 19
van jongvolwassenen is voor 60% kleiner of gelijk aan het leefloon. Voor de gemiddelde cliënt is dit 34%. “Thuisloos” Jongvolwassenen stellen vaker een vraag naar residentiële opname (23%) dan oudere volwassenen (16%). Voor de totale populatie is dit 8%. 14% van de jongvolwassenen die beroep doen op het CAW, heeft geen (vaste) verblijfplaats of onderkomen. Jongvolwassenen zijn ook sterk vertegenwoordigd in de crisishulpverlening van het algemeen welzijnswerk: 24% in het crisisonthaal en 18% in crisisbegeleiding. Het aantal jongvolwassen thuislozen van 18-25 jaar die opgevangen werden in de thuislozenzorg van het algemeen welzijnswerk bedroeg in 2006: 2448 ( 1456 mannen, 986 vrouwen). Samen goed voor één vierde van de totale opgevangen populatie. België beschikt niet over gegevens over jongeren die op straat leven. Hoogstens zijn daarvan schattingen te maken via bijvoorbeeld het straathoekwerk. “Instellingsverleden” Een opmerkelijke vaststelling is dat vele jongvolwassenen als minderjarigen reeds vrijwillig of gedwongen geholpen werden in de bijzondere jeugdbijstand. Wetenschappelijk onderzoek bevestigt dit beeld (Vettenburg e.a., 2005; Elchardus e.a. 2005; Van Regenmortel, 1996; Van Regenmortel 2002 en Van Regenmortel, e.a., 2006, Driesens en Van Regenmortel, 2006). Uit het praktijkonderzoek ‘Verbinding verbroken’ over thuisloosheid (Van Menxel e.a., 2004) bleek dat 27% van de thuislozen ooit verbleef in een voorziening van de bijzondere jeugdzorg. Sinds 1982 is het aantal thuisloze jongvolwassenen dat ooit in een voorziening verbleef of die geplaatst werden in een gezin gestegen van 27 % naar 49%. Van die 49% in 2002 verbleef 27% in de bijzondere jeugdzorg, 13% in de gehandicaptenzorg en was 9% geplaatst in een gezin. Jonge thuislozen scoren hoger op “instellingsverleden” dan oudere thuislozen. Ook Van Regenmortel e.a. (2006) wijzen in hun onderzoek “Zonder (t)huis” over de sociale biografieën van thuislozen en hun toegang tot hulpverlening en voorzieningen expliciet op de erg precaire situatie van jongvolwassenen. “Gedetineerd” Ruim 26% van de cliënten op onthaal bij justitieel welzijnswerk is tussen de 18 en de 25 jaar. In begeleiding maken ze 20 % uit van het publiek van JWW. Het betreft hier voornamelijk mannen. De jongvolwassenen zijn in deze groep dus zeer ruim vertegenwoordigd! Gedetineerde jongvolwassenen behoren vaak tot achtergestelde groepen: ze hebben weinig mogelijkheden en kansen. Hun financieel administratieve situatie is niet echt rooskleurig te noemen. Ze hebben het gevoel dat ze in deze samenleving niet van tel zijn. Psychische problemen en verslavingsproblematiek zijn vaak aan de orde. Ze hebben weinig vertrouwen in voorzieningen en kunnen slechts beperkt terugvallen op ondersteunende netwerken. De hulpverlening speelt onvoldoende in op de kritieke overgangsfase naar meerderjarigheid
De cesuur tussen minder- en meerderjarigheid is een juridische constructie die niet noodzakelijk overeenstemt met een sociologische realiteit. De overgang naar de meerderjarigheid verloopt niet
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 16 van 19
op één dag (de achttiende verjaardag) maar is een proces. Voor kwetsbare jongeren die niet meer kunnen of willen terugvallen op de thuissituatie begint dit al voor zij 18 jaar worden. Zij botsen dan onvermijdelijk op het feit dat minderjarigen geen recht hebben op de meeste sociale voorzieningen. Om zich te handhaven zijn ze aangewezen op de hulpverlening. Maar ook de hulpverlening speelt onvoldoende in op de kritieke overgangsfase van minderjarigheid naar meerderjarigheid. We stellen vast dat door een gebrekkige aansluiting tussen de hulpverlening van de bijzondere jeugdbijstand en het algemeen welzijnswerk bepaalde jongeren tussen wal en schip vallen. In de hulpverleningspraktijk merken we twee fenomenen, die maken dat jongeren “afhaken” in de cruciale overgangperiode van minder- naar meerderjarigheid. Aan de ene kant merken we dat de comités voor bijzondere jeugdzorg vaak geen dossier meer openen voor jongeren die voor het eerst in contact komen met de bijzondere jeugdzorg op 16-17 jaar. Anderzijds vermoeden we dat een grote groep jongeren op 18 jaar, mogelijk na een langdurige begeleiding in de bijzondere jeugdzorg, de deur achter zich dichttrekt. Zij zijn “hulpverleningsmoe” en willen het alleen proberen. Enkele jaren later duiken ze weer op in de hulpverlening, wanneer hun leefsituatie totaal uitzichtloos is geworden. Beide fenomenen vragen echter meer diepgaand kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar deze groep jongeren die zelf afhaakt of geen aansluiting (meer) vindt bij de hulpverlening. Voortgezette hulpverlening Minderjarigen die op verwijzing van het comité bijzondere jeugdzorg of de jeugdrechtbank begeleid worden binnen de bijzondere jeugdzorg, kunnen beroep doen op de zgn. “voortgezette hulpverlening”. Deze vrijwillige voortgezette hulpverlening is beperkt tot 20 jaar voor residentiële hulpverlening en 21 jaar voor begeleid zelfstandig wonen. Deze mogelijkheid werd in 1991 ingevoerd als een overgangsmaatregel naar aanleiding van de verlaging van de burgerrechtelijke meerderjarigheid van 21 naar 18 jaar. Tot op vandaag is deze voortgezette hulpverlening echter nooit geëvalueerd. De leeftijdsverdeling van het aantal jongeren dat door de bijzondere jeugdbijstand is begeleid geeft het volgende beeld (gegevens 2006). Op een totaal van 19.088 jongeren is: 8,95% tussen 0 en 4 jaar, 18,61% tussen 5 en 9 jaar 26,34% tussen 10 en 14 jaar 44,12% tussen 15 en 19 jaar 1,98% tussen 20 en 24 jaar (de facto 20 of 21 jaar) Deze leeftijdscurve geeft duidelijk aan dat de jongeren boven de 15 jaar goed zijn voor bijna de helft van het BJB-cliënteel. Voor deze jongeren is een goede voorbereiding naar de meerderjarigheid van cruciaal belang. Meer gedetailleerde gegevens wijzen op het belang van een goede aansluiting tussen – en + 18 jaar:
De ratio van het aantal jongeren in de bijzondere jeugdbijstand t.o.v. de totale jongerenbevolking neemt toe met de leeftijd en is het hoogst bij 16-, 17- en 18-jarigen: rond de 2,5%, tegenover 1% bij de 12-jarigen).
Het aantal jongeren in “voortgezette hulpverlening” bedraagt in totaal 3.053 of 16% van het totaal aantal jongeren die in 2006 het voorwerp geweest zijn van een maatregel in het kader
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 17 van 19
van de bijzondere jeugdzorg. Dit cijfer lijkt op het eerste gezicht erg hoog. Het aantal 18jarigen is echter goed voor 10% of 2.050. Dit wijst er wellicht op dat het verlengen van een maatregel voor een groot aantal 18 jarigen samenvalt met het voleindigen van de leerplicht. Vanaf 19 jaar daalt het aantal zeer sterk naar 649, tot 291 20-jarigen en 63 21-jarigen. Hieruit blijkt dat het systeem van voortgezette hulpverlening vrij snel uitdooft na 18 jaar. Hulpverleningstrajecten vanaf 17 jaar Ervaring leert dat zeventienjarigen die aankloppen bij de bijzondere jeugdzorg met een hulpvraag vaak een nul op het rekwest krijgen: ze worden immers niet meer beschouwd als jongere in een ‘problematische opvoedingssituatie’. Er wordt voor hen geen dossier meer geopend. Het is steeds duidelijker dat jongeren in de laatste rechte lijn naar de meerderjarigheid reeds beschouwd worden als jongvolwassenen. Deze jongeren bevinden zich eerder in een problematische “leefsituatie” dan een problematische opvoedingssituatie. Met het oog op de continuering van de hulpverlening na de meerderjarigheid hebben deze jongeren in principe meer baat bij om te kunnen aansluiten bij de hulp- en dienstverlening voor volwassenen, op voorwaarde dat zij ook volwaardige sociale rechten krijgen. Een bijkomend probleem is dat er voor jongeren van 17 en ouder een ongelijke instapmogelijkheid is, naargelang zij beroep doen op de bijzondere jeugdzorg of op het algemeen welzijnswerk. Binnen de bijzondere jeugdzorg financiert de Vlaamse overheid een vervangend inkomen voor jongeren in een residentie of in begeleid zelfstandig wonen. In het algemeen welzijnswerk bestaat zulke financiering niet en is de jongere aangewezen op de bereidheid van het OCMW om financieel te steunen. De formule van het vervangend inkomen van de bijzondere jeugdbijstand is echter verre van ideaal: het leidt tot bevoegdheidsdiscussies tussen de Vlaamse gemeenschap en de OCMW’s en vooral: het ontzegt de betrokken jongeren de bijkomende “voordelen” van het statuut van leefloontrekkende. Hoe komen we uit de paradox?
In essentie botsen kwetsbare jongvolwassenen in onze samenleving op een levensgrote paradox. Ze zijn juridisch meerderjarig maar de samenleving behandelt hen niet altijd als volwaardige meerderjarigen. Zo hebben ze geen volwaardige toegang tot sociale rechten. Het antwoord is dan vaak om de wachtkamer feitelijk wat te verlengen met wachttijden in de werkloosheid, wachtlijsten in de huisvesting en voortgezette maatregelen van bijzondere jeugdbijstand. Ook na hun 18de zijn ze “nog niet” en bevinden zij zich in een “verlengd jeugdmoratorium”, ook al zijn ze juridisch meerderjarig. Het gros van de jongvolwassenen heeft geen last van deze paradox en blijft steeds langer studeren en thuis wonen. Kwetsbare jongeren die zwaar belast zijn met negatieve ervaringen in het gezin en met hulpverleningsinstanties, haken vaak af op hun achttiende. Zij hebben geen boodschap aan het verlengd jeugdmoratorium of allerlei beschermende maatregelen. Modellen die vertrekken van een “problematische opvoedingssituatie” pakken geen verf meer bij deze jongeren voor wie alleen de harde werkelijkheid telt van een problematische leefsituatie waarin ze in de eerste plaats op zichzelf aangewezen zijn. Voor hen is de volwassenheid al begonnen voor ze 18 werden. Het volgend citaat uit een onderzoek van Tine Van Regenmortel (HIVA, KU Leuven) in opdracht van OCMW-Leuven analyseert treffend deze paradox van de meerderjarigheid: “Cijfers leren ons dat jongvolwassenen een belangrijke risicogroep zijn om onder de armoedegrens te vallen (…). Ook aan de kant van de hulpverlening is de leeftijd van 18 jaar een
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 18 van 19
scharnierleeftijd: de meerderjarigheid begint. Voor die leeftijd zijn bijzondere instellingen belast met een bijzondere benadering van jonge burgers: het gezin (het ouderlijk gezag), het onderwijs (de leerplicht), de bijzondere jeugdbijstand (de mogelijkheid tot gedwongen hulp) en de gerechtelijke jeugdbescherming (een persoonsgerichte interventie n.a.v. jeugddelinquentie). Daarnaast bestaan tal van vrijwillige, maar bijzondere voorzieningen voor (een gedeelte van) de minderjarigen. De confrontatie van minder dan achttienjarigen gebeurt dus met andere maatschappelijke instellingen dan voor meerderjarigen het geval is. In de praktijk wordt deze leeftijdsgrens evenwel niet absoluut getrokken. Zeer dikwijls wordt een afzonderlijke categorie voorzien voor de groep van de jongvolwassenen, zoals bvb. de reglementering voor het leefloon (de zgn. integratiecontracten), de verlenging van de maatregelen van de jeugdrechtbank, de afzonderlijke schikkingen inzake werkloosheidsvergoedingen”. Bronnen: X., De typische gedetineerde is een…? – onderzoek naar het profiel van een populatie gedetineerden in het Penitentiair Schoolcentrum Hoogstraten, Hoogstraten, niet gepubliceerd, 1998. Agentschap Jongerenwelzijn, cijfergegevens bijzondere jeugdbijstand, www.wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn Comité Bijzondere Jeugdzorg, preventiecel Oost-Vlaanderen, Project “Woonzinnig” (www.woonzinnig.be). Zie ook: Agora, jg. 22 – 2006 nr. 3 “Woonproblematiek van begeleid zelfstandig wonende jongeren”). Dermaut, Dirk, Mechnig, Sybilla, Mus, Stijn (Red.), Ik woon dus ik ben. Een reportage van jongeren die begeleid zelfstandig wonen, Garant 2007 Elchardus, Marc en Smits, Wendy, De levensloop van jongvolwassenen 18-36 jaar, Vakgroep Sociologie, VU Brussel, 2003 Kinderrechtencommissariaat, Advies over huisvesting voor minderjarigen in begeleid zelfstandig wonen, Brussel, 27 maart 2007. Van Regenmortel, Tine, Focus op maatschappelijk kwetsbare jongeren, KULeuven (HIVA) i.s.m. OCMW Leuven, september 2007. Van Regenmortel, T., B. Demeyer, et al. Zonder (t)huis. Sociale biografieën van thuislozen getoetst aan de institutionele en maatschappelijke realiteit", Onderzoek in opdracht van de Vlaamse Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Inge Vervotte. Tielt, Leuven, Hoger Instituut voor de Arbeid, HIVA, Lannoo, 2006 Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, CAW-monitor 2006, Berchem, 2006 (http://www.steunpunt.be) Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, Tellus – Cliëntregistratie CAW’s, Berchem, 2003-2006 (http://www.steunpunt.be) Studiedienst van de Vlaamse regering, Statistieken, www.aps.be Vandenberk, Miek, Gezocht een professionele kameraard: eerstelijnshulpverlening door de bril van jongeren, onderzoek in opdracht van CAW Hageland, Leuven, 2006 Van Haegedoren, M., Lenaers, S. & Valgaeren, E., De gemeenschap achter de tralies, onderzoek naar de behoeften van gedetineerden aan maatschappelijke hulp- en dienstverlening, Diepenbeek, SEIN, 2001. Van Menxel, G., e.a., Verbinding verbroken, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, Berchem, 2004 (http://www.steunpunt.be) VDAB, arvastat.vdab.be Vranken J. e.a., Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting 2007, OASeS-UA, Leuven, ACCO, 2007
Hoorzitting 28/04/2009
Pag. 19 van 19