Onzichtbare burgers Personen met een handicap in het televisienieuws bij VRT en VTM, 2007-2009
Sara Vissers & Marc Hooghe
Rapport gemaakt in opdracht van Gelijke Kansen in Vlaanderen
Leuven/Antwerpen 2 juni 2010
Sara Vissers & Marc Hooghe, Onzichtbare burgers. Personen met een handicap in het televisienieuws bij VRT en VTM, 2007-2009. Leuven/Antwerpen: Elektronisch Nieuwsarchief, 2010.
1
EXECUTIVE SUMMARY: Personen met een handicap extreem ondervertegenwoordigd en in een beperkte en hulpbehoevende rol In dit onderzoek bekijken we de representatie van personen met een handicap in het totale nieuwsaanbod van VRT en VTM in de periode 1.1.2007-30.9.2009. We doen dit, omdat uit eerder onderzoek blijkt dat deze representatie een belangrijke invloed kan hebben op minderheidsgroepen. Een beperkte representatie kan er voor zorgen dat de groep onzichtbaar wordt gemaakt, en daardoor als het ware verdwijnt van het maatschappelijke radarscherm. Een representatie in een beperkt aantal maatschappelijke rollen kan er dan weer voor zorgen dat stereotyperingen worden versterkt, zowel bij de meerderheidsgroep als bij de minderheidsgroep zelf. Terwijl reeds eerder onderzoek werd uitgevoerd naar de representatie van vrouwen en mannen en van allochtone minderheden, werd er in ons land nog nooit eerder onderzoek uitgevoerd naar de representatie van personen met een handicap. Uit recent Franse onderzoek blijkt dat deze representatie bijzonder beperkt is, waardoor personen met een handicap virtueel onzichtbaar worden gemaakt. In het huidige onderzoek werden 40264 nieuwsitems betrokken die in 2007, 2008 en 2009 aan bod kwamen in de televisiejournaals van VRT en VTM. In slechts 0,15 procent van deze nieuwsitems kwam een actor met een visueel waarneembare handicap aan bod. Als we, volgens de meest strikte definitie, er van uitgaan dat circa 2 procent van de Vlaamse bevolking een handicap heeft, dan betekent dit een zware ondervertegenwoordiging. De huidige onderzoeksresultaten sluiten dus perfect aan bij het Franse onderzoek: personen met een handicap zijn zo goed als afwezig in de audiovisuele media. Als we kijken naar de verschillende soorten handicaps die aan bod komen in de berichtgeving, dan zien we dat personen met een fysieke handicap het meeste voorkomen (35 % van alle personen met een handicap), gevolgd door personen met een verstandelijke handicap (24 %). Naast personen met een fysieke en verstandelijke handicap vormen personen met een visuele handicap (blind/ slechtziend) de derde grootste groep in de nieuwsberichtgeving (21 %). In tegenstelling tot personen met een visuele handicap, komen personen met een auditieve handicap (doof/ slechthorend) opmerkelijk minder aan bod in het nieuws (6 % van alle personen met een handicap). Bovendien blijkt dat personen met een handicap op een zeer eenzijdige manier in beeld worden gebracht. In meer dan 80% van de nieuwsberichten waarin een gehandicapte actor voorkomt staat ook meteen de handicap centraal in de berichtgeving. Personen met een handicap komen hoofdzakelijk aan bod in het nieuws als het onderwerp iets te maken heeft met de eigen handicap of met gehandicapt zijn meer in het algemeen. In het kader van een veelzijdige en correcte beeldvorming is het belangrijk dat personen met een handicap ook worden betrokken in het nieuws als het gaat om andere thema’s die losstaan van de handicap of functiebeperking. Voor 71% van de gevallen worden deze personen ook aan het woord gelaten over hun handicap. Zij verschijnen dus niet, of heel zelden, in andere maatschappelijk gewaardeerde rollen. Voor slechts 6% van de gevallen werd beroep gedaan op een expert met een handicap. En ook hier zien we dat als deskundigen met een handicap in het nieuws komen, dan worden zij enkel aan het woord gelaten als het thema gerelateerd is aan de eigen handicap of functiebeperking in het algemeen.
Opvallend bij de commerciële zender VTM is bovendien dat personen met een handicap vaak afgebeeld worden in een hulpbehoevende, caritatieve of onmondige rol, waarin de notie zelfredzaamheid geen rol speelt. Als de Vlaamse media de diversiteit van de Vlaamse samenleving adequaat willen weerspiegelen, ook op het vlak van mensen met een handicap, is het dus duidelijk dat mensen met een handicap veel sterker aan bod zullen moeten komen in de uitzendingen, ook in meer diverse en maatschappelijk gewaardeerde rollen. Het tegenargument van sommige programmamakers en journalisten is daarbij dat mensen met een handicap als minder geloofwaardig worden gepercipieerd door de modale kijker. Om dit argument te testen werd een beperkt experiment uitgevoerd, waarbij eenzelfde tekst werd voorgelegd aan proefpersonen. In de eerste versie werd de auteur afgebeeld met een functiebeperking, in de tweede versie zonder. Er was echter geen enkel significant verschil inzake gepercipieerde geloofwaardigheid en betrouwbaarheid. Hoewel dit slechts een klein onderzoek was, is er dus geen reden om aan te nemen dat het publiek negatiever zou reageren op de inclusie van personen met een handicap in de uitzendingen.
1
Woord vooraf Het is een open deur intrappen te stellen dat de massamedia onze kijk op de werkelijkheid ingrijpend beïnvloeden. Voor het overgrote deel van de bevolking is de televisie de belangrijkste bron van informatie geworden over datgene wat er in de buitenwereld gebeurt. Dat is uiteraard een enorme verrijking, maar het zorgt ook voor een zware verantwoordelijkheid voor die media. Een vertekende of eenzijdige representatie van die werkelijkheid kan er voor zorgen dat ook bij de bevolking een verkeerd beeld van de maatschappelijke verhoudingen ontstaat. Mede daarom heeft bijvoorbeeld de openbare omroep in Vlaanderen de opdracht meegekregen om op een adequate manier de representativiteit binnen de Vlaamse samenleving te weerspiegelen. Meer in het algemeen kunnen we echter van de massamedia verwachten dat ze op een evenwichtige wijze de maatschappelijke werkelijkheid weergeven. Reeds vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw werd daarom heel wat onderzoek verricht naar de representatie van maatschappelijke diversiteit. Daarbij ging de aandacht in eerste instantie uit naar de representatie van genderdiversiteit. Uit de analyses bleek dat vrouwen slechts in zeer beperkte mate als expert wordt geïnterviewd op televisie. Vrouwen hebben bovendien slechts toegang tot een beperkt aantal maatschappelijke rollen in televisieprogramma’s. De afgelopen jaren is echter het besef gegroeid dat ook voor andere kansengroepen representatie en beeldvorming belangrijk is. In de Diversiteitsmonitor van de openbare omroep wordt bijvoorbeeld systematisch nagegaan wanneer en in welke vorm ethnischculturele minderheden worden afgebeeld. Ook personen met een handicap vormen echter een belangrijke doelgroep van het gelijke kansenbeleid in Vlaanderen. Zo ijvert de Vlaamse overheid voor een meer optimale integratie van personen met een handicap in het personeelskader van de Vlaamse Gemeenschap. Er zijn tot dusver echter heel weinig studies over de representatie van personen met een handicap. Een mogelijke uitzondering hierop vormt een recent rapport van de Franse Hoge Raad voor de Audiovisuele Media. In dit rapport werd er van uit gegaan dat er allicht wel sprake zou zijn van een zekere mate van ondervertegenwoordiging in de media, net zoals dat het geval is bij vrouwen en ethnisch-culturele minderheden. In het geval van personen met een handicap bleek de vertekening echter extreem: zij zijn gewoon niet aanwezig in de Franse audiovisuele media, zo bleek uit de systematische inhoudsanalyse. In opdracht van Gelijke Kansen in Vlaanderen werd daarom een gelikaardig onderzoek uitgevoerd naar de beeldvorming van mensen met een handicap binnen de Vlaamse Gemeenschap. Daartoe maakte we gebruik van de rijke collectie van het Elektronisch NieuwsArchief voor de periode 2007-2009. Daarbij werd een gelijkaardige logica gevolgd als in het Franse rapport. Eerst gingen we puur kwantitatief na hoe vaak personen met een handicap aan bod komen in de Vlaamse televisiejournaals. Vervolgens gingen we echter ook na op welke manier, en rond welke thema’s deze personen aan bod
2
kwamen. Als personen met een handicap immers steeds op dezelfde manier in beeld gebracht werden, dreigt er immers een zeker risico van stereotypering. Voor elke actor afzonderlijk werd daarom nauwkeurig in kaart gebracht hoe de beeldvorming verliep. Tijdens gesprekken met programmamakers en journalisten stootten we aanvankelijk op enige argwaan omtrent dit project. Een telkens terugkomend argument was dat het nu eenmaal moeilijk is om mensen met een handicap in beeld te brengen of als expert te interviewen. De vrees was dat kijkers enkel nog zouden focusen op de handicap zelf, en niet langer op de inhoud van het interview. Om na te gaan of deze argumentatie inderdaad correct is, zetten we ook een klein experiment op. Daarbij kregen de proefpersonen identiek dezelfde informatie, de ene keer van een expert zonder functiebeperking, de andere keer door een expert met functiebeperking. De perceptie van het publiek was in beide gevallen echter dezelfde. We kunnen er dan ook van uitgaan dat aan bod laten komen van meer mensen met een handicap geen negatieve effecten zou hebben voor de kwaliteit van de informatieoverdracht. De afgelopen jaren werden al diverse initiatieven genomen om bijvoorbeeld de representatie van vrouwen of allochtonen te verbeteren. Gelet op de onderzoeksresultaten van dit rapport is het bevreemdend dat er tot dusverre nog nooit aandacht werd besteed aan de representatie van personen met een handicap. Uiteraard dreigt er een zeker risico van overbevraging van de programmamakers, maar de onderrepresentatie is dermate extreem, dat een zekere inspanning hier toch wel is aangewezen. Om het in de woorden van een eerdere mobilisatiecampagne te stellen: Vlaanderen is een kleurrijke samenleving geworden, op het vlak van ethnisch-culturele achtergrond, religie, geslacht, seksuele identiteit, maar ook lichamelijke functies en beperkingen. Uit dit rapport blijkt opnieuw dat de media die trend naar meer diversiteit zeker niet altijd volgen.
Leuven/Antwerpen, 2 juni 2010
3
Inhoudsopgave
1 Beeldvorming en opinievorming
5
2 Beeldvorming van personen met een handicap in nieuwsmedia
9
3 Onderzoeksvragen
14
4 Methodologie Data Codering
15 15 15
5 Resultaten Prevalentie Rangorde en lengte Welke handicaps komen aan bod? Achtergrondkenmerken van personen met een handicap Staat de handicap centraal in het nieuwsbericht? Thematische context en portrettering van personen met een handicap Discussie
17 17 19 21 26 27 28
6 De impact van personen met een handicap in nieuwsberichtgeving en opinievorming 6.1 Onderzoeksdesign 6.2 Afhankelijke variabelen en analysemethode 6.3 Resultaten Betrouwbaarheid van de informatie Betrouwbaarheid van de deskundige Invloed op de eigen mening 6.3 Discussie
43 44 45 47 47 50 53 53
7 Conclusies en beleidsaanbevelingen
55
8 Referenties
58
Bijlagen Bijlage I Vragenlijst media-onderzoek krantenartikels Bijlage II Krantenartikel deskundige met handicap Bijlage III Krantenartikel deskundige zonder handicap
4
Dankwoord: Wij wensen onze dank te betuigen aan de medewerkers van GRIP en in het bijzonder Ben Vanelslander voor de nuttige suggesties die hebben bijgedragen aan dit onderzoek.
5
1 Beeldvorming en opinievorming “It is not reality that matters but rather the perception of that reality” (Glynn et al., 2004: 211).
De afgelopen jaren is er meer aandacht gegroeid voor de representatie van vertegenwoordigers van diverse minderheidsgroepen in de mainstream media. Die aandacht valt te verklaren vanuit de assumptie dat beeldvorming een belangrijke impact heeft op de opinievorming, niet alleen bij de meerderheidsgroepen onder de bevolking, maar ook bij leden van die minderheidsgroepen zelf. Zo is er reeds uitvoerig onderzoek verricht naar de representatie van ethnisch-allochtone minderheden in de media. Hoewel vrouwen uiteraard de meerderheidsgroep vormen binnen de samenleving, blijkt uit onderzoek dat ook vrouwen heel sterk ondervertegenwoordigd zijn in de beeldvorming, en dat zij bovendien beperkt worden tot een klein aantal maatschappelijke rollen. Gelet op het belang van de massamedia, kunnen we er dan ook van uit gaan dat de media een representatief beeld zouden dienen te hanteren van de representativiteit in de samenleving. In ons eigen land werden hiervoor reeds een aantal concrete initiatieven genomen, die echter niet echt structureel uitgebouwd werden. In Frankrijk, daarentegen, werd in 2008 een permanent Observatoire de la diversité audiovisuelle, dat op een gestructureerde wijze de diversiteit in de audiovisuele media in kaart moet brengen. In zijn eerste rapport (april 2010) meldt dit Observatoire: “Les personnes perçues comme handicapées n’apparaissent pratiquement pas à l’antenne” (CSA 2010, 19). In de Franse media komen gehandicapten dus blijkbaar nauwelijks aan bod. De representatie van personen met een functiebeperking is echter nog nooit systematisch onderzocht binnen het Nederlandse taalgebied en juist deze lacune wensen wij met dit onderzoeksrapport op te vullen, door specifiek na te gaan hoe personen met een handicap worden afgebeeld in het televisienieuws in Vlaanderen.
6
De representatie van personen met een handicap in de media gebeurt meestal aan de hand van stereotypen (Ellis, 2009). “Stereotypen zijn veralgemeningen van personen die gebaseerd zijn op ‘lidmaatschap’ van een bepaalde categorie waarbij er wordt vanuit gegaan dat alle leden van een zelfde groep dezelfde kwaliteiten of karakteristieken hebben” (Glynn, Herbst, O’Keefe & Shapiro, 2004:170). Negatieve attitudes en stereotypering van personen met een handicap kunnen een belangrijke barrière vormen voor deze personen om volwaardig deel te nemen aan het sociale en maatschappelijke leven. Negatieve stereotypering en eenzijdige beeldvorming hebben indirect ook een invloed op de manier waarop met deze personen wordt omgegaan en benaderd, wat gevolgen kan hebben voor onder meer onderwijs, tewerkstelling, actieve deelname aan het politieke en sociale leven, enz. (Ellis, 2009). Het gehele proces van attitude- en opinievorming is een complex gegeven dat wordt beïnvloed door verschillende factoren. Socio-demografische achtergrondkenmerken zoals leeftijd, geslacht, opleiding, en sociaal-economische status spelen een belangrijke rol in het opinievormingsproces. Ook de culturele achtergrond van een persoon en eerdere contacten en persoonlijke relaties met personen met een handicap hebben een invloed op attitude- en opinievorming (Auslander & Gold, 1999).
Naast deze achtergrond- en contextuele factoren vervullen ook de massamedia een sleutelrol in dit proces. Enerzijds brengen de nieuwsmedia feiten en informatie over naar de algemene bevolking. Anderzijds worden de nieuwsfeiten ook op een zekere manier gekaderd waarin ook bepaalde waarden en normen worden gereflecteerd en versterkt. Dit zorgt ervoor dat beeldvorming in nieuwsberichtgeving een belangrijke invloed uitoefent op de algemene opinievorming en attitudes (Auslander & Gold, 1999).
Eerst en vooral is het dus belangrijk om te kijken naar de frequentie waarmee personen met een handicap aan bod komen in de nieuwsberichtgeving. Eerder onderzoek binnen de ‘agenda setting’ onderzoekstraditie heeft uitgewezen dat er een significant positief verband bestaat tussen de frequentie waarin bepaalde feiten aan bod komen in het nieuws en de mate waarin de bevolking een bepaald onderwerp of maatschappelijk probleem belangrijk vindt of hieraan belang hecht. Met andere woorden, mensen leren dus niet
7
enkel kennis over feiten en trends uit het nieuws, maar ook de mate waarin zij belang hechten aan maatschappelijke thema’s wordt beïnvloed door de media-aandacht (McCombs & Shaw, 1972; McLeod, Becker & Byrnes, 1974; Mutz & Soss, 1997). Het nieuws geeft burgers een indicatie van de publieke opinie over sociale problemen op de politieke agenda (Iyengar, Peters & Kinder, 1982; Mutz & Soss, 1997). Ongeacht of nieuwsmedia nu een grotere indirecte invloed hebben op de perceptie van de burgers over de algemene collectieve publieke opinie (of ‘issue salience’) of een groter direct effect hebben op de eigen attitudes en opinie, het staat vast dat de nieuwsmedia behoren tot een van de belangrijkste informatiebronnen voor het overgrote deel van de bevolking. De nieuwsmedia dragen daarom een belangrijke verantwoordelijkheid in verband met de manier waarop de bevolking denkt en kijkt naar diversiteit in onze samenleving (Wilkinson & McGill, 2009).
Naast de vertegenwoordiging van personen met een handicap in nieuwsmedia is het dus ook belangrijk te kijken naar de manier waarop en in welke maatschappelijke posities deze personen worden voorgesteld in de media, wat de toon is van de berichtgeving en aan welke thema’s zij worden gerelateerd. Kwantitatieve en kwalitatieve inhoudsanalyse vormen hier een belangrijke bron. Ondanks het feit dat de laatste jaren gekenmerkt worden door een opmars van studies over de representatie van minderheden in nieuwsmedia blijven personen met een handicap een sterk onderbelichtte groep in de wetenschappelijke literatuur (Goggin, 2009; Harnett, 2000). Het merendeel van de minderhedenstudies is gecentreerd rond de beeldvorming van vrouwen en etnischculturele minderheden. Alleen in Frankrijk bestaat tot dusverre een studie over de representatie van mensen met een functiebeperking.
Volgens verschillende gehandicaptenorganisaties, personen met een handicap en academici zijn personen met een handicap sterk ondervertegenwoordigd in de nieuwsberichtgeving en worden zij ook niet altijd op een correcte manier geportretteerd. Deze kritiek beperkt zich niet tot een bepaald land, maar uit de literatuur blijkt dat dit fenomeen zich voordoet in verschillende landen (Johnson, 1987; de Balcazar, Bradford & Fawcett, 1988; Meagher, et al., 1995; Kama, 2004; Nairn, 2007; Adams, 2007).
8
Aangezien de nieuwsmedia een belangrijke informatiebron vormen voor de bevolking over de samenleving waarin zij leven, heeft een ondervertegenwoordiging van minderheden in de media en een negatieve eenzijdige beeldvorming belangrijke gevolgen voor de publieke opinie en misvattingen over minderheden in onze samenleving. Als we er van uit gaan dat de media een beeld dienen te geven van diversiteit van de samenleving, dan volgt hieruit ook dat personen met een functiebeperking in principe even frequent aan bod zouden moeten komen als hun aandeel in de totale bevolking. Bovendien zouden deze personen moeten geassocieerd worden met een gevarieerd geheel van positieve en negatieve maatschappelijke rollen.
9
2 Beeldvorming van personen met een handicap in nieuwsmedia In België is de beeldvorming van personen met een handicap in de nieuwsmedia nog nooit systematisch onderzocht. In het kader van de Monitor Diversiteit 2009 en 2007 (VRT 2010) dat werd uitgevoerd door het Elektronisch NieuwsArchief in opdracht van de Vlaamse publieke omroep, werd wel gekeken naar het voorkomen van personen met een handicap in verscheidene televisieprogramma’s. In de kwantitatieve studie naar de zichtbaarheid van diversiteit op het scherm werd, naast de uiterlijke kenmerken kleur, gender en leeftijd ook gekeken naar de representatie van personen met een functiebeperking in zowel fictie als non-fictie programma’s van de zeven grootste Vlaamse televisiezenders (één, Canvas, VTM, 2BE, VT4, VijfTV en Vitaya). De diversiteit in het nieuws en duidingprogramma’s bij VRT en VTM werd onderzocht aan de hand van een steekproef uit het totale aanbod gedurende een opnameperiode van iets minder dan twee maanden. Voor elke zender werden de analyses beperkt tot een steekproef van zeven uitzendingen. Dit maakt natuurlijk dat bepaalde gebeurtenissen in die periode voor een vertekening kunnen zorgen van de resultaten waardoor voorzichtig moet worden omgesprongen met de veralgemening van de resultaten. Toch geeft deze studie een aantal belangrijk indicaties over de representatie van personen met een handicap in het nieuws bij de publieke omroep en VTM.
De
studie
toont
aan
dat
personen
met
een
functiebeperking
sterk
zijn
ondervertegenwoordigd in de groep sprekende actoren in het nieuws bij VRT en VRT, waarbij in 2009 1.7% van de sprekende actoren een functiebeperking heeft in het VRTnieuws en 0.2% bij VTM. Bij het VTM-nieuws kwamen enkel actoren met een permanente beperking aan het woord, bij het VRT-journaal had 0.4% van de sprekende actoren een tijdelijke beperking en 1.3% een permanente beperking. Naast de kwantitatieve gegevens werd in het rapport niet dieper ingegaan op de specifieke beeldvorming van actoren met een handicap in de nieuwsuitzendingen bij beide zenders. Er is dus duidelijk nood aan een meer gedetailleerde studie over de representatie van personen met een handicap in de nieuwsberichtgeving.
10
Ook als we kijken naar de internationale literatuur dan zien we dat de studies over de zichtbaarheid en beeldvorming van personen met een handicap in nieuwsmedia extreem schaars zijn. Ondanks het feit dat het televisienieuws het meest gelijk verdeelde en democratische nieuwsmedium is (Aarts & Semetko, 2003; Vissers et al., 2009) richt de overgrote meerderheid van deze studies zich op nieuwsberichtgeving in kranten. Dit heeft natuurlijk voor een groot deel te maken met de beschikbaarheid van de krantenartikels in tegenstelling tot het televisienieuws. Hieronder geven we een overzicht van de belangrijkste bevindingen uit de literatuur.
Eerst en vooral valt op dat de overgrote meerderheid van de studies terugvindt dat personen met een handicap niet ondervertegenwoordigd zijn in de nieuwsberichtgeving in kranten (Keller, et al., 1990), en dit in tegenstelling tot de resultaten van de diversiteitsmonitor voor het televisienieuws bij VRT en VTM. Het beperkte aantal studies over de representatie van mensen met een handicap in televisienieuws beperkt zich hoofdzakelijk tot de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk eind jaren ’80 en begin ‘90 (Cumberatch & Negrine, 1992; Byrd, 1997). De eerste studie in de Verenigde Staten is er gekomen naar aanleiding van de goedkeuring van de Americans with Disabilities Act (ADA) in 1990 waarbij werd gekeken naar de nieuwsberichtgeving bij drie zenders (BBC, CBS en ABC) voor en na de ADA. Zo blijkt dat in de periode voor de goedkeuring van de wet tot bijna drie keer meer aandacht werd geschonken aan onderwerpen gerelateerd aan handicap en personen met een handicap, in vergelijking met erna. Deze nieuwsberichten kwamen ongeveer even vaak aan bod bij alle drie de nieuwszenders. Wat betreft de thema’s van de nieuwsitems en de omkadering van deze nieuwsberichten kwam duidelijk naar voor dat berichtgeving over medische behandelingen, preventie en medicatiegebruik het populairste waren, gevolgd door ‘human interest’ verhalen en nieuwsberichten over de Americans with Disabilities Act. Een belangrijk deel van de nieuwsitems berichtte over de negatieve gevolgen van verkeerd en illegaal medicatiegebruik. De auteurs menen dat dit toe te schrijven is aan de verhoogde belangstelling voor gezondheid en welzijn onder de Amerikaanse bevolking (Byrd, 1997). Cumberatch en Negrine (1992) maakten een studie over de frequenties en portrettering van personen met een handicap in televisienieuws in het Verenigd
11
Koninkrijk gedurende een periode van zes weken in 1988. Van de 221 nieuwsprogramma’s tijdens de opnameperiode bevatte 59 (26.7%) nieuwsuitzendingen tenminste één nieuwsbericht waarin een persoon met een handicap werd getoond of bediscussieerd. Er werd ook een onderscheid gemaakt naar de soort handicap van de actoren, waaruit bleek dat personen met een fysieke handicap vaker voorkomen (32% van het totale aantal actoren met een handicap), gevolgd door personen met een visuele of auditieve
handicap
(14%).
Personen
met
een
verstandelijke
handicap
en
hersenbeschadiging maakten respectievelijk 7% en 6% van het totale aantal personen met een handicap in de nieuwsuitzendingen uit. Ook in deze studie zien we dat nieuwsitems waarin een persoon met een handicap aan het woord komt of wordt besproken vaker verband houden met een (medische) behandeling, medicijngebruik en genezing (32%), gevolgd door nieuwsitems die berichtten over uitzonderlijke prestaties (11%), nieuwsberichten waarin deze personen in een slachtofferrol worden geplaatst (8%) en tragische verhalen (5%). Nieuwsberichten over gelijke rechten en kansen (5%), en verhalen waarin normalisering van mensen met een handicap (4%) centraal staan, zijn duidelijk in de minderheid. Uit de analyses bleek ook dat een uitzonderlijk hoog aantal nieuwsberichten waarin de handicap of de persoon met een handicap centraal stond ging over kinderen.
Zoals we reeds hebben opgemerkt baseert de meerderheid van de studies over de presentatie van personen met een handicap in nieuwsberichten zich op krantenartikels. In het merendeel van deze studies werd gekeken naar de thema’s van de krantenartikels, de soort handicap die aanbod kwam, de portrettering van personen met een handicap en de gebruikte terminologie en foto’s. In overeenstemming met de studies over televisienieuws blijkt dat ook in krantenartikels vaker wordt bericht over personen met een fysieke handicap, dan over personen met een verstandelijke handicap of psychische aandoeningen (Keller et al., 1990; Auslander & Gold, 1999; Gardner & Radel, 2006). Keller en collega’s (1990) geven hierbij aan dat deze beperkte representatie van personen met een handicap kan zorgen voor een vertekend beeld van de effectieve aanwezigheid van personen met een bepaalde handicap in onze maatschappij. Uit een vergelijkende studie over het voorkomen van personen met een verstandelijke handicap in The
12
Guardian in 1983 en 2001 blijkt wel dat de zichtbaarheid van mensen met een verstandelijke handicap is gestegen in de loop van de tijd (Wilkinson & Mcgill, 2009). Daarenboven worden personen met een fysieke handicap vaker op een meer positieve manier voorgesteld dan het geval is voor personen met een verstandelijke handicap (Gardner, et al., 1978; Wahl, 1992). Uit verschillende studies blijkt dat personen met een verstandelijke handicap vaker worden geportretteerd als kwetsbaar, meelijwekkend en als slachtoffer (Auslander & Gold, 1999; Wertheimer, 1988; Pardun, 2005). Waarbij meer nadruk wordt gelegd op het feit dat zij voor heel wat dingen afhankelijk zijn van andere mensen. Daarnaast wordt voor de portrettering van deze groep ook opvallend vaker kinderen gebruikt (Auslander & Gold, 1999; Yoshida, et al., 1990; Wertheimer, 1988; Pardun, 2005). Dit zogenaamde ‘liefdadigheidsmodel’ gaat ervan uit dat de handicap een tragedie is en dat er moet worden gezorgd voor mensen met een handicap aangezien deze mensen niet beschikken over de nodige capaciteiten, middelen en kracht om zelfstandig te leven (Goggin, 2009). Daarentegen benadrukt het ‘sociale constructiemodel’ de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van mensen met een handicap. In deze benadering wordt er vanuit gegaan dat een handicap een sociale constructie is. Deze benadering zoemt in op de mogelijkheden en capaciteiten van de betreffende perso(o)n(en) (Barnes, 1991). Volgens het sociale model is een handicap een sociale constructie. De maatschappij maakt van een functiebeperking
een
handicap
door
fysieke
en
mentale
drempels,
zoals
ontoegankelijkheid en vooroordelen. Volgens dit model is het dan ook aan de maatschappij om zich open te stellen en inclusie mogelijk te maken door de drempels weg te werken. Een van de kritieken hierop is echter dat deze benadering de fysieke en objectief waarneembare handicap negeert. Sommige auteurs beweren zelf dat de ontkenning van deze fysiek waarnaambare handicap deze personen juist meer kwetsbaar maakt (zie Ellis, 2009; Goggin, 2009; Watson, 2004). In dit opzicht is het belangrijk dat de handicap wordt erkend. De meest recente visie probeert voorgaande modellen en de kritieken op deze modellen te integreren in het culturele model. In dit model staan de diverse ervaringen van personen met een handicap centraal (voor een meer gedetailleerde discussie van het ‘culturele model’, zie Devlieger et al., 2003; Devlieger, 2009; GRIP, 2008).
13
Siperstein (2003) wijst erop dat de perceptie van de bevolking over de capaciteiten en mogelijkheden van personen met een handicap een belangrijke invloed heeft op de manier waarop zij vinden dat deze personen onderwijs kunnen volgen, kunnen worden tewerkgesteld, enz. De beeldvorming in de media draagt dus met andere woorden bij tot de manier waarop burgers denken over inclusie en integratie. In dit verband kunnen we bijvoorbeeld ook denken aan de discussie over inclusief onderwijs versus bijzonder onderwijs, inclusieve tewerkstelling versus bijzondere tewerkstelling voor personen met een handicap.
Als we vervolgens kijken naar de thema’s die aan bod komen in de verschillende studies, dan blijkt dat nieuwsberichten waarin personen met een handicap aan bod komen in het algemeen het meest frequent gaan over financiering en behandelingen en sociale diensten (Auslander Gold, 1999; Yoshida et al., 1990; Wertheimer, 1988; Wilkinson & McGill; 2009). Keller et al. (1990) tonen ook aan dat personen met een handicap vaker centraal in het nieuws (krant) komen bij de zogenaamde ‘softe’ nieuwsitems, die volgens de auteurs ook meer emotioneel geladen zijn en zich meer lenen tot stereotypering van mensen met een handicap.
14
3 Onderzoeksvragen In dit onderzoeksrapport staan volgende onderzoeksvragen centraal:
(1) Hoe vaak komen personen met een handicap aan bod in het televisienieuws bij VRT en VTM? Hierbij ligt de focus op de frequentie waarmee personen met een handicap in het nieuws komen, maar er wordt ook gekeken naar de soorten handicaps die aan bod komen, de plaats in het nieuwsbericht en de achtergrondkenmerken van de personen met een handicap.
(2) Op welke manier worden personen met een handicap voorgesteld in het televisienieuws bij VRT en VTM? In welke thematische context komen personen met een handicap in het nieuws? Op welke manier worden personen met een handicap voorgesteld?
15
4 Methodologie Data Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen hebben we een beroep gedaan op de data uit het Elektronisch NieuwsArchief (ENA) (www.nieuwsarchief.be). Het onderzoekproject ENA archiveert sinds 2003 systematisch alle 19 uur televisiejournaals van VRT en de commerciële zender VTM. Naast de systematische archivering van het beeldmateriaal
wordt
elk
journaal
ook
onderworpen
aan
een
kwantitatieve
inhoudsanalyse. Elk journaal wordt opgedeeld in nieuwsberichten of nieuwsitems die vervolgens aan de hand van een gestandaardiseerd codeerschema door een vast team van codeurs worden gecodeerd. Het Elektronisch NieuwsArchief vormt een waardevolle databron om audiovisuele nieuwsmedia op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde manier te analyseren (Hooghe et al., 2005).
Het ENA laat ons toe om het totale aanbod televisienieuws van VRT en VTM voor de periode januari 2007 tot en met september 2009 op te nemen in de analyses. Voor het jaar 2009 hebben we ons moeten beperken tot de eerste 9 maanden, dus tot en met september 2009, dit om de simpele reden dat op het moment van de dataverzameling van analyse voor onderstaand onderzoeksproject het beeldmateriaal voor de laatste drie maanden van 2009 nog niet waren gecodeerd. Het totale aanbod televisienieuws voor deze periode omvat 40.264 nieuwsitems, waarvan 20.451 afkomstig van VRT en 19.813 afkomstig van VTM.
Codering In het kader van het ENA-project werd voor alle actoren in het 19uur journaal van VRT en VTM gecodeerd of de actor al dan niet een handicap had. Binnen het ENA-project werd een actor met een handicap geoperationaliseerd als een actor waarbij de handicap zichtbaar in beeld komt of waarvan in het nieuwsbericht zelf wordt vermeld dat de actor een handicap heeft. Hierbij werd zowel gekeken naar de aanwezigheid van personen met
16
een fysieke handicap als personen met een verstandelijke handicap. Actoren zijn niet enkel personen die aan het woord komen in het journaal, maar ook personen waarover in het nieuwsbericht wordt gesproken door de journalist, verslaggever of een andere actor. Hoewel de actor dus niet noodzakelijk in beeld hoeft te komen, is dit voor de overgrote meerderheid van de actoren wel het geval. Personen die in beeld komen en waarover in het nieuwsitem niet wordt gesproken en die zelf ook niet aan het woord komen werden niet mee opgenomen in de analyse. Het zijn immers de personen die een actieve rol vervullen in het nieuwsbericht of de actoren die ook effectief worden besproken waarvan men kan verwachten dat zij een impact zullen hebben op de opinievorming van de kijkers. Voor dit onderzoeksproject werd gebruik gemaakt van de nieuwsitems waarin tenminste één actor met een handicap aan bod kwam. Bij de codering van het beeldmateriaal voor het ENA project werd uiteraard niet in detail gekeken naar de beeldvorming van personen met een handicap. Daarom werd in een tweede fase de geselecteerde nieuwsitems opnieuw bekeken door de onderzoeker en zorgvuldig gecodeerd waarbij specifiek werd gekeken naar de beeldvorming van personen met een handicap.
17
5 Resultaten Hieronder zullen we de resultaten van de inhoudsanalyse bespreken waarbij we eerst het meer kwantitatieve luik bespreken om daarna over te gaan tot het meer kwalitatieve gedeelte van de inhoudsanalyse. Vooreerst bespreken we de prevalentie of de frequentie waarmee mensen met een handicap aan bod komen in het televisienieuws bij VRT en VTM in de periode 2007-2009. Vervolgens gaan we dieper in op de plaats die deze nieuwsberichten innemen in de totale nieuwsuitzendingen waarbij we kijken naar de rangorde en de lengte van de nieuwsitems en of deze al dan niet behoren tot de hoofdpunten van het nieuws. Vervolgens gaan we dieper in op de soorten handicaps die aan bod komen. Naast de soort handicap werd ook gekeken naar de gebruikte hulpmiddelen, of het ging om een aangeboren of een niet-aangeboren handicap en of de persoon al dan niet werd vergezeld door een begeleider. Ten slotte bespreken we ook de achtergrondkenmerken (geslacht, leeftijd en etniciteit) van de actoren met een handicap. Voor het tweede meer kwalitatieve luik wordt gekeken naar de thema’s van de nieuwsberichten waarin personen met een handicap aan bod komen, of de handicap al dan niet centraal staat in het nieuwsbericht en op welke manier deze personen worden voorgesteld.
Prevalentie Op het totale aanbod van nieuwsuitzendingen voor het nieuws van 19u tijdens de periode 2007-2009 komen in 0.11% van de nieuwsitems bij de VRT één of meerdere actoren met een handicap voor. Bij de commerciële zender VTM is dat 0.19% (Tabel 1). In 2007 werden 10 nieuwsberichten gevonden waarin tenminste één actor met een handicap voorkomt in de VTM nieuwsberichtgeving van 19 uur, voor de publieke omroep was dit 11 nieuwsberichten. In 2008 werden 8 nieuwsitems met tenminste één gehandicapte actor gerapporteerd in het VRT nieuws en 18 nieuwsitems bij VTM. Voor de eerste negen maanden van 2009 was dit cijfer voor VRT en VTM resp. 4 en 9. Zoals we eerder hebben vermeld, verwachten we hierdoor geen vertekening in de resultaten. Dit is wel belangrijk mee te nemen als wordt gekeken naar de absolute cijfers voor de verschillende jaren. Als
18
we deze aantallen vergelijken met het aantal mensen met handicap in de Vlaamse Gemeenschap
dan
is
het
duidelijk
dat
mensen
met
een
handicap
sterk
ondervertegenwoordigd zijn in zowel de nieuwsuitzendingen bij VRT als bij VTM.
In België zijn er verschillende instanties bevoegd omtrent de ondersteuning van personen met een handicap. Bovendien bestaat er ook geen standaarddefinitie die een uniform erkenningscriterium zou kunnen vormen voor alle betrokken instanties. Het begrip ‘handicap’ wordt door de verschillende instanties vanuit verschillende invalshoeken bepaald. Als we kijken naar de resultaten afkomstig uit algemene bevolkingssurveys, die dus zijn gebaseerd op zelfrapportering, dan zien we dat 16 à 20% van de Vlaamse/ Belgische volwassen bevolking (16-64 jaar) aangeeft een handicap of een langdurige ziekte te hebben, 10 à 14% van de bevolking geeft aan hierdoor te worden geconfronteerd met beperkingen in het dagelijkse leven (voor meer gedetailleerde informatie zie Verbelen, Samoy & Van Geel, 2005). Het gebruikersoverleg Handicap en Arbeid spreekt over 10 tot 15% mensen met een arbeidshandicap. Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) gebruikt een eerder strikte definitie. Volgens deze definitie zijn personen met een handicap personen voor wie de kansen tot participatie aan het sociale leven langdurig en in ernstige mate beperkt zijn door een samenspel tussen verstandelijke, psychische, lichamelijke of zintuiglijke functiestoornissen en andere persoonlijke en externe factoren. Momenteel zijn er 120 000 personen met een handicap erkend door het VAPH, dat komt neer op ongeveer 2% van de Vlaamse bevolking. Zelfs als we deze cijfers vergelijken met de prevalentie van personen met een handicap in het televisienieuws bij VRT en VTM, dan zien we dat er een sterke ondervertegenwoordiging is van deze minderhedengroep in de nieuwsberichtgeving. Personen met een handicap komen beduidend minder voor in het televisiejournaal, dan we op grond van de samenstelling van de bevolking zouden kunnen verwachten. Terwijl personen met een handicap 2 procent van de Vlaamse bevolking vormen, komen ze slechts in 0,15 procent van alle nieuwsitems in Vlaanderen voor.
Als we het totale aanbod nieuwsberichten bekijken waarin tenminste één gehandicapte actor voorkomt (n=60), dan zien we dat 38% (n=23) van de nieuwsitems afkomstig is uit
19
de nieuwsberichtgeving van de publieke omroep VRT en 62% (n=37) van VTM. Er komen dus verhoudingsgewijs iets meer nieuwsberichten met een gehandicapte actor voor in de VTM nieuwsuitzendingen in vergelijking met de nieuwsberichtgeving bij VRT. Dit is een eerste belangrijke vaststelling.
Tabel 1. Prevalentie van nieuwsitems met mensen met een handicap in totale aanbod nieuwsuitzendingen, 2007-2009 VRT VTM N (%) Totale aanbod N (%) Totale aanbod 2007 11 (0.16) 7074 10 (0.15) 6620 2008 8 (0.10) 7833 18 (0.24) 7474 2009* 4 (0.07) 5544 9 (0.16) 5719 Totaal 23 (0.11) 20451 37 (0.19) 19813 Bron: Belgisch nieuwsarchief ENA 2007-2009. n 2007 VRT= 7074, VTM= 6620 ; n 2008 VTM= 7474 , VRT= 7833; n 2009 VTM= 5719, VRT= 5544.*Voor het jaar 2009 zijn enkel de nieuwsberichten opgenomen van januari t.e.m. september 2009.
Naast de prevalentie van actoren met een handicap is het ook belangrijk om te kijken naar de ‘framing’ of de manier waarop deze personen worden voorgesteld in de nieuwsberichtgeving. Eerder onderzoek heeft immers aangetoond dat ‘framing’ een belangrijk effect heeft op opinievorming.
Rangorde en lengte Willen we inzicht krijgen in de manier waarop personen met een handicap aan bod komen in de nieuwsberichtgeving, dan is het aangewezen om ook te kijken naar de lengte van het nieuwsitem en de plaats of rangorde die het nieuwsbericht inneemt in de nieuwsuitzending.
Wanneer
komen
deze
nieuwsitems
juist
aan
bod
in
de
nieuwsuitzendingen? Komen actoren met een handicap ook voor in de hoofdpunten of worden personen met een handicap vaker opgevoerd in nieuwsitems meer naar het einde toe van het nieuws? De rangorde van een nieuwsitems in de totale nieuwsuitzending kan immers worden gezien als proxy voor de belangrijkheid van het onderwerp. Nieuwsitems die als minder belangrijk worden gezien door (eind)redacteurs komen meestal meer naar het einde van de nieuwsuitzending aan bod (De Swert & Hooghe, 2010).
20
Een nieuwsuitzending bij VRT en VTM bestaat gemiddeld uit 23 nieuwsitems. Een gemiddelde nieuwsuitzending heeft meestal maximaal vijf hoofdpunten (bij de VRT vijf, bij VTM meestal vier). Tabel 2 geeft het aantal hoofdpunten weer waarin ten minste één actor met een handicap voorkomt voor beide zenders. De resultaten tonen aan dat voor de periode 2007-2009 vijf keer een hoofditem met een gehandicapte actor aan bod is gekomen in het VTM nieuws, dit was slechts twee keer het geval bij de publieke omroep. Personen met een handicap worden dus minder vaak geïnterviewd of besproken in de hoofdpunten van het nieuws. De gemiddelde rangorde van nieuwsberichten waar tenminste één gehandicapte actor in voorkomt is de 16de plaats bij de VRT en de 15de plaats bij de commerciële zender VTM. Met andere woorden, als we kijken naar de rangorde waarin deze nieuwsitems worden getoond in de nieuwsuitzendingen, dan zien we dat actoren met een handicap eerder voorkomen in het midden en naar het einde toe van de nieuwsuitzendingen bij beide zenders.
De gemiddelde lengte van bovenstaande nieuwsitems is voor VRT en VTM respectievelijk 108 seconden en 117 seconden. Kijken we naar de correlatie tussen de rangorde en de lengte van de nieuwsitems, dan zien we dat er bij VTM een negatieve significante correlatie is tussen beide variabelen. Hoe later het nieuwsbericht (met gehandicapte actor) in het (VTM)nieuws aan bod komt, hoe korter het bericht. Bij het VRT nieuws werd er geen significant verband gevonden tussen de rangorde en de lengte van de nieuwsitems. Tabel 2. Aantal hoofdpunten met actoren met een handicap, 2007-2009 VRT VTM Hoofdpunten Tot. Hoofdpunten Tot. 2007 1 11 2 10 2008 1 8 1 18 2009 0 4 2 9 Totaal 2 23 5 37 Bron: Elektronisch nieuwsarchief ENA 2007-2009.
21
Welke handicaps komen aan bod? De nieuwsmedia zijn een belangrijk communicatie-instrument voor het informeren van de bevolking en daarnaast hebben ze ook een belangrijke impact op de publieke opinievorming. Daarom is het niet alleen belangrijk te kijken naar hoe vaak personen met een handicap aan bod komen in het nieuws, maar ook naar welke handicaps voorkomen in de nieuwsberichtgeving. Uit de literatuur blijkt dat verschillende handicaps andere reacties en gevoelens bij mensen oproepen. Verschillende studies hebben reeds aangetoond dat mensen in het algemeen een meer positieve attitude hebben tegenover personen met een fysieke handicap in tegenstelling tot mensen met een mentale handicap (Ashman, 1984; Weller & Aminidav, 1992). Zo is gebleken dat deze bevindingen evenzeer gelden voor leerkrachten, werkgevers en hulpverleners (Elliot et al., 1992; Parents & Evers, 1986). Vooraleer we overgaan tot de bespreking van de resultaten willen we hier nog even meegeven dat er in totaal 60 nieuwsberichten zijn voor de periode 2007-2009 waarin tenminste één gehandicapte actor voorkomt (zie Tabel 3). Daarvan zijn er 37 nieuwsberichten waar slechts één gehandicapte actor in voorkomt, 18 nieuwsberichten waarin twee actoren met een handicap voorkomen en 4 nieuwsberichten waarin drie actoren met een handicap voorkomen. Dat maakt dat in de nieuwsberichtgeving bij de VRT over 37 actoren met een handicap beschikken, en bij de commerciële zender gaat het om 49 actoren.
Tabel 3. Aantal actoren met een handicap in het totale aanbod nieuwsuitzendingen bij VRT en VTM, 2007-2009 VRT VTM Geen specifieke actoren, 0 1 Enkel in groep* 1 gehandicapte actor 11 26 2 gehandicapte actoren 10 8 3 gehandicapte actoren 2 2 Totaal aantal actoren 37 49 Bron: Belgisch nieuwsarchief ENA 2007-2009. * Het nieuwsitem waarin geen specifieke actor aan bod komt, maar een groep personen met een handicap wordt in de analyses opgenomen als 1 gehandicapte actor.
22
Tabel 4 geeft een overzicht van de verschillende handicaps die aan bod komen in de berichtgeving. Als we kijken naar de handicaps die aan bod komen bij VRT en VTM, dan zien we dat in het VTM nieuws personen met een fysieke handicap het meeste voorkomen. Namelijk, 41% (n=20) van de actoren met een handicap heeft een fysieke handicap, bij VRT is dit 27% (n=10). Voor het VRT nieuws zien we dat er evenveel actoren met een verstandelijke handicap aan bod komen als actoren met een fysieke handicap. Bij VTM is deze verhouding veel meer ongelijk verdeeld, waarbij 22% (n=11) van de actoren een verstandelijke handicap heeft. Naast personen met een fysieke en verstandelijke handicap vormen personen met een visuele handicap (blind/slechtziend) de derde grootste groep in de nieuwsberichtgeving bij zowel VRT als VTM, resp. 19% (n=7) en 22% (n=11). In tegenstelling tot personen met een visuele handicap, komen personen met een auditieve handicap (doof/slechthorend) opmerkelijk minder aan bod in het nieuws. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat communicatie met personen met een auditieve beperking soms de nodige praktische voorbereiding en middelen vergt zoals het voorzien van een tolk die gebarentaal kent, iets wat nieuwsdiensten niet altijd ter beschikking hebben.
Daarnaast werd voor de overgrote meerderheid van de actoren met een handicap ook door de journalist, verslaggever of een andere actor vermeld dat deze persoon met een handicap had. Voor 16% van de gehandicapte actoren in het VRT nieuws en 18% in het VTM nieuws werd de handicap niet benoemd, maar was deze wel zichtbaar.
23
Tabel 4. Handicaps die in beeld/aan bod komen in het totale aanbod nieuwsuitzendingen 2007-2009 VRT VTM Fysiek 10 20 Verstandelijk 10 11 Visueel (blind/ slechtziend) 7 11 Auditief (doof/ slechthorend) 4 1 Autisme spectrum stoornis 0 1 Communicatief 2 0 2 3 Chronische ziekte (spierziekte, MS, kanker,...) Fysiek en verstandelijk 2 2 Totaal 37 49 Bron: Belgisch nieuwsarchief ENA 2007-2009. De celeenheden geeft het totale aantal actoren weer met een bepaalde handicap die aan bod kwamen in de nieuwsuitzendingen van de betreffende zender tijdens de periode 2007-2009.
Naast de soort handicap kan ook een onderscheid worden gemaakt naar een aangeboren vs. niet aangeboren handicap (Tabel 5). Bij het VRT nieuws werd voor 76% (n=28) van de actoren niet vermeld of de actor al dan niet een aangeboren handicap had. Bij de VTM nieuwsberichtgeving werd in 57% (n=28) van de gevallen niet vermeld of het al dan niet om een aangeboren handicap ging. Bij de publieke omroep werd voor 9 van de 31 actoren vermeld dat het om een niet aangeboren handicap ging. Er werd geen enkele keer uitdrukkelijk vermeld dat de actor een aangeboren handicap had. Daarentegen werd bij de VTM nieuwsberichtgeving voor 16 (n=8) van de actoren vermeld dat het om een aangeboren handicap ging. Het ging hier voornamelijk om mensen met een niet aangeboren fysieke handicap. Voor 40% van de actoren met een fysieke handicap werd vermeld dat het om een niet aangeboren handicap ging, terwijl dit voor 1 uit 11 het geval was bij VRT.
24
Tabel 5. Aangeboren vs. niet-aangeboren handicap voor het totale aantal actoren met een handicap in het totale aanbod nieuwsuitzendingen 2007-2009 VTM VRT Niet Aangeb. Niet Tot Niet Aangeb. Niet Tot vermeld aangeb. vermeld aangeb. Fysiek 8 4 8 20 10 0 1 11 Verstandelijk 9 2 0 11 9 0 0 9 Visueel 8 0 3 11 4 0 3 7 Auditief 1 0 0 1 3 0 1 4 Autisme 1 0 0 1 0 0 0 0 Communicatief 0 0 0 0 1 0 1 2 Chronische 1 2 0 3 1 0 1 2 ziekte Fysiek en 0 0 2 2 0 0 2 2 verstandelijk Totaal 2 8 13 49 27 0 9 37 Bron: Belgisch nieuwsarchief ENA 2007-2009.
Bij de codering van de nieuwsitems werd ook gekeken naar de hulpmiddelen die door de actoren met een handicap werden gebruikt of werden vermeld door de journalist of verslaggever. In de nieuwsberichtgeving bij VTM gebruikte iets meer dan de helft (51%, n=25) geen hulpmiddel, voor VRT ligt dit relatief gezien iets hoger, met name 68% (n=25) (Tabel 6). Daarnaast is de rolstoel het meest voorkomende hulpmiddel. In het VTM nieuws maakt 75% (n=15) van de actoren met een fysieke gehandicap gebruik van een rolstoel, waarbij 2 van de 20 actoren met een fysieke handicap een (been)prothese heeft. Ook in het VRT nieuws werden 7 van de 11 actoren met een fysieke handicap voorgesteld in een rolstoel. Geen enkele actor met een visuele handicap in het VRT nieuws maakte gebruik van een witte stok of een geleidehond, terwijl in het VTM nieuws 2 van de 11 actoren gebruik maakte van een witte stok en nog eens 2 actoren werden begeleid door een geleidehond. Het selecte aantal personen met een auditieve handicap maakten bij beide zenders allemaal gebruik van gebarentaal en aanvullend één iemand een hoorapparaat. Tenslotte kwamen slechts twee actoren met een communicatiestoornis voor, allebei in het VRT nieuws, waarbij één actor gebruik maakte van aangepaste spraaktechnologie.
25
Tabel 6. Hulpmiddelen die door de actoren met een handicap worden gebruikt in het totale aanbod nieuwsuitzendingen 2007-2009 VRT VTM Geen hulpmiddel 25 25 Rolstoel 7 15 Stok 2 Geleidehond 2 Gebarentaal 3 1 Prothese 2 hoorapparaat 1 Spraaktechnologie 1 Ligt in bed 1 Glazen oog 1 Totaal 37 49 Bron: Belgisch nieuwsarchief ENA 2007-2009. De celeenheden geeft het totale aantal actoren weer dat een hulpmiddel gebruikt.
Naast bepaalde hulpmiddelen die de personen met een handicap gebruiken, werd ook gekeken of de persoon met een handicap vergezeld werd door een begeleider. Hierbij werd een onderscheid gemaakt naar de rol die de begeleider in het nieuwsbericht speelt. Hierbij kan de begeleider een hoofdrol bekleden in het nieuwsbericht, dat is met andere woorden het geval als de begeleider zelf meer aan bod komt dan de persoon met een handicap. De begeleider kan ook evenveel aan bod komen in het nieuwsitem als de actor die wordt begeleid. En ten slotte kan de begeleider ook eerder op de achtergrond blijven in het nieuwsbericht. Tabel 7 geeft de verdeling weer voor de verschillende actoren bij beide zenders.
26
Tabel 7. Is de persoon met een handicap vergezeld door een begeleider? VRT VTM Niet vergezeld door een begeleider 32 29 De begeleider speelt een hoofdrol 0 9 De begeleider komt ongeveer evenveel aan bod als de persoon met een 0 2 handicap De begeleider speelt een nevenrol 3 9 Totaal 37 49 Eerst en vooral kunnen we opmerken dat de meerderheid van de personen met een handicap niet wordt vergezeld door een begeleider. Dit is het geval bij zowel VRT (n=32) als VTM (n=29). We moeten wel opmerken dat deze groep relatief kleiner is bij de publieke omroep. Slechts 3 van de 37 actoren met een handicap wordt bijgestaan door een begeleider bij de VRT, waarbij in dezelfde periode in het nieuws bij VTM 20 actoren van de 49 werden begeleid. Ook als we kijken naar de rol die aan de begeleider wordt toebedeeld zien we dat in meer dan de helft van de keren wanneer een begeleider optreedt deze een hoofdrol (n=9) of ten minste een gelijkwaardige rol (n=2) als de gehandicapte actor op zich neemt. In dit opzicht is het belangrijk dat journalisten en redacteurs zich bewust zijn van de invloed van de rol als begeleider op de beeldvorming over personen met een handicap. Als er hoofdzakelijk gesproken wordt over de persoon met een handicap, maar niet door of met de persoon zelf, bevestigt dit het beeld van onmondige, onzelfstandige en hulpbehoevende mensen. Bovendien is dit een gebrek aan erkenning van het ervaringsdeskundig perspectief.
Achtergrondkenmerken personen met een handicap In tabel 8 wordt een overzicht gegeven van de achtergrondfactoren van de actoren met een handicap in de nieuwsberichtgeving voor VRT en VTM in de periode 2007-2009. Eerst en vooral zien we dat, in tegenstelling tot de man/vrouwverdeling in het totale nieuwsaanbod (Hooghe & De Swert, 2009), mannen niet sterk oververtegenwoordigd zijn. Als we kijken naar de leeftijd van de actoren, dan zien we dat zowel bij VRT als bij VTM de actieve bevolking de grootste groep vormt, resp. 23 en 27 actoren. Daarnaast vormen leerlingen van de lager en middelbare school de tweede grootste groep. In
27
tegenstelling tot bij VRT, is 6 op de 49 actoren met een handicap jonger dan 6 jaar bij VTM. Tot slot zien we dat, in vergelijking met de jongere leeftijdsgroepen, ouderen met een handicap het minst vaak voorkomen in de nieuwsberichtgeving. Zichtbare allochtone minderheden met een handicap komen eveneens zelden aan bod in het nieuws bij zowel de VRT als de commerciële omroep. Maken we een onderscheid naar de etnische achtergrond van de gehandicapte actoren, dan zien we dat de overgrote meerderheid niet behoort tot een zichtbare minderhedengroep. Voor VRT werd voor één actor vermeld dat hij afkomstig was uit het Verenigd Koninkrijk. Voor drie van de 49 actoren bij VTM werd uitdrukkelijk vermeld dat de persoon met een handicap afkomstig was uit een ander land dan België, in het bijzonder Zuid-Afrika, Zweden en Rusland. Tabel 8. Geslacht van actoren met een handicap in nieuwsberichtgeving VRT en VTM, 2007-2009 VRT VTM Geslacht Man 20 27 Vrouw 17 21 Leeftijd 0-5j 0 6 6-12j 5 8 13-18j 8 5 19-64j 23 27 >64j 1 3 Etniciteit Geen zichtbare minderheid 35 44 Geen zichtbare minderheid maar vermelding niet-Belgische 1 3 nationaliteit Zichtbare minderheid 1 2 Bron: Elektronisch nieuwsarchief ENA 2007-2009.
Staat de handicap centraal in het nieuwsbericht? Personen met een handicap kunnen worden geïnterviewd of worden besproken in nieuwsberichten waarbij de handicap van de actor de centrale focus vormt van het nieuwsitem. Dit hoeft echter niet altijd het geval te zijn. Wil men werken aan de mainstreaming van personen met een handicap in onze maatschappij, dan is het belangrijk dat zij ook in beeld komen en worden geïnterviewd in nieuwsberichten die los staan van hun handicap of niets met gehandicapt zijn te maken hebben. Om een inzicht te
28
krijgen in de centraliteit van de handicap in de nieuwsitems hebben we bij de codering een onderscheid gemaakt naar nieuwsberichten die niets met de handicap te maken hebben, nieuwsberichten waarbij de handicap een bijzaak is, en nieuwsitems waarbij de handicap centraal staat (Tabel 9).
Het eerste wat opvalt is dat in meer dan 80% van de nieuwsitems waarin een gehandicapte actor voorkomt ook daadwerkelijk de handicap centraal staat in het nieuwsbericht. Dit is het geval voor zowel VRT als bij de commerciële zender VTM. Personen met een handicap worden zelden geïnterviewd wanneer het nieuwsbericht op zich niets met de handicap van de actor of gehandicapt zijn te maken heeft. Slechts in een beperkt aantal gevallen vormt de handicap een bijzaak in de berichtgeving. Naast de extreme
ondervertegenwoordiging
van
personen
met
een
handicap
in
de
nieuwsberichtgeving is dit een tweede belangrijk punt dat de nodige aandacht verdient. Tabel 9. Focus handicap in nieuwsbericht waarin een gehandicapte actor voorkomt, 2007-2009 VRT VTM Nieuwsbericht niets met handicap te maken 0 1 Handicap is bijzaak 4 5 Handicap staat centraal 19 31 Totaal 23 37
Thematische context en portrettering van personen met een handicap
Willen we inzicht krijgen in het interpretatiekader waarin personen met een handicap aan bod komen in de nieuwsberichtgeving dan is het belangrijk om te kijken in welke context personen met een handicap worden geïnterviewd of worden aangehaald door de journalist of een andere actor in het nieuwsbericht. Komen gehandicapte actoren, zoals de literatuur suggereert (Keller et al., 1990) en zoals ook bij vrouwelijke actoren in het nieuws het geval is (Hooghe & De Swert, 2009), meer voor in de zogenaamde ‘softe’ nieuwsonderwerpen, zoals sociale zaken, of worden personen met een handicap ook geïnterviewd voor nieuwsitems over bijvoorbeeld politieke organisatie, financiën, economie? Naast het thema van het nieuwsbericht zullen we ook kijken naar de rol die de 29
actor speelt in het nieuwsitem. Vervult de persoon met een handicap een passieve rol of een actieve rol in het nieuwsbericht? In welke hoedanigheid wordt de actor aan het woord gelaten? Wordt de persoon met een handicap in het nieuwsitem betrokken als expert over een bepaald thema, als ervaringsdeskundige over de eigen handicap, leek of modale Vlaming? Vertelt of getuigt de persoon met een handicap over een positieve ervaring of over een negatieve belevenis? Wordt in het nieuwsbericht benadrukt dat de gehandicapte actor zelf iets heeft gedaan of verwezenlijkt of ligt de nadruk eerder op bepaalde initiatieven, inspanningen die gedaan zijn voor de perso(o)n(en) met een handicap?
Tabel 10 geeft een overzicht van de rol die de gehandicapte actor heeft in het nieuwsbericht. Een eerste onderscheid dat hier kan worden gemaakt is of de actor met een handicap een actieve rol speelt in het nieuwsbericht of juist een passieve rol. Met een actieve rol bedoelen we dat de actor daadwerkelijk aan het woord werd gelaten of met andere woorden werd geïnterviewd. Daarnaast kan er ook worden geopteerd om de gehandicapte actor een passieve rol toe te bedelen. De actor wordt dan niet zelf aan het woord gelaten, maar hij/zij wordt eerder gebruikt als illustratie van een bepaalde situatie, gebeurtenis of ervaring. Als we beide zenders hieromtrent vergelijken, dan zien we duidelijk dat in het VTM nieuws (n=14) vaker wordt gekozen om actoren met een handicap een passieve rol toe te bedelen, in vergelijking met VRT (n=1). Dit is voor een deel ook toe te schrijven aan het feit dat in de VTM nieuwsberichtgeving meer peuters en kleuters (n=6, zie Tabel 9) aan bod kwamen, die een minder actieve rol kunnen opnemen. Voor de personen die wel aan het woord werden gelaten hebben we een onderscheid gemaakt naar: (1) Actoren die aan het woord werden gelaten als deskundige over een bepaald thema dat niets te maken heeft met de eigen handicap of met gehandicapt zijn in het algemeen. (2) Actoren die als experts aan het woord werden gelaten over een thema dat wel iets te maken heeft met de eigen handicap of gehandicapt zijn in het algemeen. (3) Actoren die in kwestie werden geïnterviewd als ervaringsdeskundige met betrekking tot de eigen handicap. (4) Actoren die aan het woord werden gelaten als getuige van een bepaalde ervaring, gebeurtenis (met betrekking tot de handicap), (5) Actoren die aan het woord werden gelaten als leek, en ten slotte (6) Actoren die aan het woord werden
30
gelaten als modale Vlaming of man in de straat. Bij de codering van de nieuwsitems werd ook steeds gekeken of het om een positieve, een negatieve of een neutrale illustratie, getuigenis, enz. ging. Een positieve getuigenis kan bijvoorbeeld gaan over de positieve ervaring en mogelijkheden van het Persoonlijk Assistentie Budget (PAB). Een voorbeeld van een negatieve getuigenis zou kunnen gaan over de lange wachtlijsten voor de toekenning van een PAB en de negatieve gevolgen hiervan voor de persoon in kwestie. Wat hier eerst en vooral opvalt is dat de verhouding tussen positieve en negatieve getuigenissen, illustraties, enz. sterk verschilt tussen VRT en VTM. VTM bericht proportioneel meer over negatieve getuigenissen en ervaringen, in vergelijking met het VRT nieuws. Bij VTM komen positieve getuigenissen, illustraties 1,8 keer vaker voor dan een negatieve getuigenis, waarbij deze verhouding bij VRT 6.8 is. Bij de publieke omroep werd voor slechts 4 actoren een negatieve getuigenis getoond. Ondanks de verschillen tussen beide zenders, is het wel belangrijk om op te merken dat zowel bij VRT als VTM actoren met een handicap vaker in het nieuws komen naar aanleiding van een positieve ervaring, dan als gevolg van een negatieve ervaring (m.b.t. de handicap).
Tabel 10. Rol persoon met handicap in nieuwsberichtgeving, 2007-2009 VRT VTM Pos. Neg. Neutr. Tot. Pos. Neg. Neutr. Tot Niet aan het woord gelaten 1 0 0 1 6 7 1 14 Aan het woord als expert over 0 0 0 0 0 0 0 0 een thema dat niets te maken heeft met de eigen handicap of gehandicapt zijn in het algemeen Aan het woord als expert over 0 0 4 4 0 0 1 1 een thema dat iets te maken heeft met de eigen handicap of gehandicapt zijn in het algemeen Aan het woord als 1 0 1 2 2 0 0 2 ervaringsdeskundige (m.b.t. handicap) Aan het woord als getuige 25 4 0 29 21 9 2 32 bepaalde ervaring m.b.t. handicap Aan het woord als leek 0 0 1 1 0 0 0 0 Aan het woord als modale 0 0 0 0 0 0 0 0 Vlaming, man in de straat Totaal 27 4 6 37 29 16 4 49
31
Als we vervolgens kijken naar de rol die actieve actoren met een handicap opnemen dan zien we dat de overgrote meerderheid van het aantal personen met een handicap aan het woord wordt gelaten als getuige van een persoonlijke ervaring of gebeurtenis bij zowel VRT (n=29) als bij VTM (n=32). Zoals we reeds eerder hebben aangegeven, komen bij VTM relatief meer negatieve getuigenissen aan bod, in vergelijking met VRT. Uit tabel 10 komt ook naar voor dat personen met een handicap zelden worden geïnterviewd als leek, en al helemaal niet als modale Vlaming. Voor de periode 2007-2009 werd (met uitzondering van 1 nieuwsbericht1) geen enkel nieuwsbericht teruggevonden waarin een persoon met een handicap werd geïnterviewd over een onderwerp dat niets met de eigen handicap of gehandicapt zijn in het algemeen te maken had. Zowel bij VRT als bij VTM komen personen met een handicap nog steeds enkel aan bod als het nieuwsbericht iets te maken heeft met de/een handicap. Dat geldt evenzeer voor experts die aan het woord worden gelaten. Als er al experts met een handicap in het nieuws komen, dan worden zij enkel geïnterviewd als het thema gerelateerd is aan de of een handicap.
De vraag die zich hier natuurlijk stelt is of de Expertendatabank, die in 2008 is opgesteld door Gelijke Kansen Vlaanderen ter bevordering van de diversiteit in de nieuwsberichtgeving, ook experten met een handicap bevat die gespecialiseerd zijn in thema’s die niets met een handicap te maken hebben. Met het oog op een vergelijking tussen de deskundigen die aanwezig waren in de nieuwsberichtgeving bij VRT en VTM en de deskundigen met een handicap of functiebeperking opgenomen in de expertendatabank hebben wij toegang gekregen tot de gegevens uit de expertendatabank. De opstelling en de zoekfuncties van de expertendatabank laten echter niet toe om experten te selecteren op de kenmerken geslacht, origine en functiebeperking. De huidige opstelling van de databank maakt het enkel mogelijk om te selecteren op thema en naam van de expert. Aangezien deze databank ten behoefte van journalisten en studenten journalistiek speciaal is opgesteld om meer vrouwelijke en allochtone experts en experts met een functiebeperking aan bod te laten komen in het nieuws raden wij aan om de 1
Uitgezonderd een nieuwsbericht bij VTM waarin bericht wordt over David Patterson die Spitser opvolgt als gouverneur van New York. Deze laatste was in verband gebracht met een prostitutienetwerk. David Patterson is de eerste zwarte en blinde gouverneur van New York. Patterson werd niet geïnterviewd in het nieuwsbericht.
32
zoekfuncties uit te breiden zodat het ook mogelijk wordt om experts in een bepaald thema ook op deze specifieke kenmerken te selecteren.
Naast de toon (positief, negatief of neutraal) van de ervaring of belevenis hebben we ook getracht om na te gaan of de persoon met een handicap in het nieuws komt eerder omwille van de eigen inspanning, actie of omwille van initiatieven die anderen hebben gedaan voor de personen met een handicap, enz. In de codering hebben we vier categorieën onderscheiden: Ten eerste, omdat de persoon met een handicap zelf iets doet/heeft gedaan of verwezenlijkt. Bijvoorbeeld, een jongen met beenprothesen heeft meegedaan aan de minitriatlon voor kinderen. Ten tweede, de persoon met een handicap komt in het nieuws komt omdat iets voor hem/haar of voor gehandicapten in het algemeen is gedaan. Bijvoorbeeld, er werd een speciaal kamp voor kinderen met een visuele handicap georganiseerd door de Brailleliga. Daarnaast onderscheiden we ook of de gehandicapte persoon in kwestie onrecht is aangedaan of iets niet is toegekend of juist iets niet is gedaan voor de gehandicapte actor. Een getuigenis over het ontbreken van aangepaste zorg zou hier een voorbeeld kunnen zijn. Tenslotte omvat de vierde categorie de situaties waarbij er niets speciaals is gedaan of georganiseerd voor de actor en waarbij de actor ook niets speciaals heeft gedaan, maar waarbij de persoon met een handicap juist wordt voorgesteld als een ‘gewone’ persoon die niet verschilt van personen zonder een handicap. Tabel 11 geeft de verdeling weer voor de verschillende actoren met een handicap bij beide zenders. Ook hier zien we een aantal opmerkelijke verschillen tussen VRT en de commerciële omroep VTM. Bij VTM komen relatief meer actoren met een handicap aan bod waarvoor iets gedaan of georganiseerd werd (n=21), in vergelijking met de VRT (n=7). Bovendien vormt dit zelfs de grootste groep actoren met een handicap bij VTM (Tabel 11), waarbij bijna dubbel zo veel actoren in beeld komen waarvoor iets is gedaan dan het geval is voor personen met een handicap die in het nieuws komen omdat ze zelf iets hebben gedaan, verwezenlijkt of georganiseerd (n=12). Bij de VRT, zien we het tegenovergestelde, daarbij is de groep actoren met een handicap die zelf iets heeft gedaan (n=9) juist iets groter dan de groep actoren waarvoor iets werd georganiseerd of gedaan. Naar beeldvorming toe is dit een punt dat de nodige aandacht verdient. Mensen met een handicap zijn volwaardige leden van de samenleving die evenzeer actief zijn.
33
Verder geven de resultaten in Tabel 11 ook aan dat er een verschil is tussen de berichtgeving bij VRT en VTM in het aantal personen met een handicap dat onrecht is aangedaan of waarvoor iets niet is gedaan of waarvoor de persoon niet voor in aanmerking kwam. Er wordt duidelijk meer aandacht geschonken aan deze laatste groep bij de nieuwsberichtgeving bij VTM (n=12), in vergelijking met VRT (n=4). Ten slotte zien we ook een verschil tussen beide zenders voor de groep actoren met een handicap die wordt voorgesteld als ‘gewone’ mensen. Het gaat hier om actoren waarvoor niets speciaals is gedaan, die ook niets speciaals hebben gedaan of meegemaakt, maar waar vooral de nadruk ligt op het feit dat zij even gewoon zijn als mensen zonder handicap en dat mensen met en zonder handicap dus eigenlijk niet zo veel verschillen. Bijvoorbeeld, de laatste schooldag voor kinderen met een verstandelijke handicap is niet anders dan voor kinderen zonder handicap. Bij de VRT werden 9 van de 37 actoren op deze manier voorgesteld. In het VTM nieuws werd dit punt veel minder benadrukt.
Tabel 11. Inspanning van de persoon met een handicap, 2007-2009 Er is iets voor de perso(o)n(en) met een handicap gedaan De persoon met een handicap heeft zelf iets gedaan, verwezenlijkt De persoon met een handicap is onrecht aangedaan/ er is iets niet Voor de persoon met een handicap gedaan De persoon met een handicap wordt voorgesteld als een ‘gewone’ persoon Niet van toepassing Totaal
VRT VTM 7 21 9 12 4 12 9 8 37
0 4 49
Tabel 12 geeft een overzicht weer van het aantal thema’s waarin de verschillende nieuwsberichten met een gehandicapte actor(en) kunnen worden onderverdeeld. Merk op dat voor elk nieuwsbericht tot drie mogelijke thema’s konden worden aangeduid. Dit maakt dat het totale aantal thema’s hoger is dan het totale aantal nieuwsberichten waarin een gehandicapte actor voorkomt. Vooreerst zien we dat actoren met een handicap het meest in het nieuws komen als het gaat over sociale zaken. Dit is zowel het geval voor de publieke omroep, als voor de nieuwsberichtgeving bij VTM. Voor alle nieuwsberichten omtrent sociale zaken, uitgezonderd één nieuwsitem over buurtontwikkeling, staat de handicap zelfs centraal in het nieuwsbericht. Bij het VRT journaal (n=14) komen actoren
34
met een handicap relatief meer voor bij thema’s gerelateerd aan sociale zaken in vergelijking met VTM (n=27). De belangrijkste subthema’ waarin gehandicapte actoren voorkomen zijn welzijn en de welzijnssector.
Als we de berichtgeving voor beide zenders vergelijken, dan zien we een verschil in de onderwerpen die aan bod komen en de ‘framing’ van de berichtgeving voor thema’s omtrent sociale zaken. In de helft van de nieuwsberichten over welzijn en de welzijnssector bij VTM wordt bericht over het tekort aan overheidsfinanciering en subsidiëring. Er wordt onder meer bericht over de hoge kosten en de nood aan extra financiering voor de opleiding van geleidehonden, de lange wachtlijsten en de nood aan aangepaste zorg voor mensen met een (zware) handicap en voor mensen met een niet aangeboren handicap, de lange wachtlijsten voor de toekenning van een Persoonlijk Assistentie Budget (n=4), de nood aan extra middelen voor de Brailleliga voor het organiseren van speciale dagen en evenementen voor blinden en slechtzienden, de nood aan meer cellen voor geïnterneerden (met een zware verstandelijke handicap). Dit in tegenstelling tot de berichtgeving bij VRT waarin slechts één nieuwsitem bericht over de nood aan extra financiering voor PAB’s en opvangplaatsen. Bij de publieke omroep ligt de nadruk duidelijk meer op initiatieven die mensen met een handicap helpen om zelfstandiger te leven, en het aanleren van vaardigheden om dagdagelijkse dingen te kunnen doen. De berichtgeving bij VTM focust, naast financiering, dan weer meer op initiatieven die zijn georganiseerd voor mensen met een handicap waarbij meer nadruk wordt gelegd op de inspanningen van de begeleiders en vrijwilligers. Nieuwsberichten over revalidatie van mensen met een handicap komen slechts in beperkte mate aan bod bij zowel VRT (n=2) als VTM (n=1), hetzelfde geldt voor de berichtgeving over behandelingen, medicijnen, kuren (n VRT=0, n VTM=1).
35
Tabel 12. Algemene thema’s van nieuwsberichten waarin actoren met een handicap voorkomen, 2007-2009 VRT VTM Gerecht, justitie, criminaliteitsbeleid en criminaliteit 1 6 Rechten en vrijheden 3 1 Werk 3 2 Sociale zaken 14 27 Mobiliteit en verkeer 1 4 Kunst en cultuur 3 4 Onderwijs 4 3 Oorlog en vrede 2 0 Relaties met de derde wereld 0 1 Sport 0 5 Celebrity 1 1 Royalty 1 1 Totaal 33 55 Bron: Elektronisch nieuwsarchief ENA 2007-2009.
In de periode 2007-2009 werden drie nieuwsberichten gerapporteerd die berichten over gerecht, justitie en criminaliteitsbeleid waarin een actor met een handicap in voorkomt. Alle drie de berichten zijn afkomstig uit het VTM nieuws, waarbij één bericht meer specifiek ging over het beleid rond detentie en de twee overige berichten handelden over het verloop of uitspraak van een proces. Er zijn geen nieuwsberichten rond dit thema teruggevonden in het VRT televisienieuws. Vervolgens werden drie nieuwsberichten in het VTM nieuws onderscheiden waarin werd gerapporteerd over criminaliteit en meer specifiek over fraude, moord en moordpoging, en een overval. In het VRT ging slechts één item over criminaliteit, in het desbetreffend nieuwsbericht werd gerapporteerd over een ontvoering. Er is geen overlap tussen de nieuwsberichtgeving bij de openbare omroep en VTM. Als we kijken naar de rol die de actoren met een handicap spelen in de berichtgeving, dan zien we dat voor het merendeel van de nieuwsitems de persoon met een handicap het slachtoffer is van criminaliteit. Hierbij kunnen we een onderscheid maken tussen enerzijds criminaliteit als (mogelijk) gevolg van de handicap en anderzijds nieuwsitems waarbij de handicap een gevolg is van criminaliteit. In de twee nieuwsitems over het verloop en de uitspraak van een (in beide gevallen assisen)proces is de handicap een gevolg van geweld. In de overige gevallen wordt aangenomen dat de criminaliteit een gevolg is van de handicap van de actor. Hierbij gaat het enerzijds om een overval en anderzijds om een ontvoering bij telkens een persoon met een verstandelijke handicap. In 36
twee nieuwsitems is de actor met een handicap niet het slachtoffer van criminaliteit, maar de pleger ervan. Hierbij gaat het om sociale fraude en om geïnterneerden met een (zware) verstandelijke handicap. Bij dit laatste nieuwsitem wordt niet dieper ingegaan op de aard van de verstandelijke handicap zelf en de reden van de internering. De focus in dit nieuwsbericht ligt op de nood aan extra cellen. Als mensen met een handicap in verband worden gebracht met criminaliteit worden zij zelden voorgesteld als gevaarlijk voor onze maatschappij.
De thematische context waarin personen met een handicap in het journaal komen heeft duidelijk een invloed op de beeldvorming van deze personen. Voor de nieuwsberichten over criminaliteit en justitie worden gehandicapte actoren hoofdzakelijk voorgesteld in een slachtofferrol. Hierbij gaat het natuurlijk om gebeurtenissen waarbij de persoon met een handicap slachtoffer was van criminaliteit of juist gehandicapt is geworden als gevolg van
criminaliteit.
De
nieuwsberichten
gaan
ook
hoofdzakelijk
over
recente
gebeurtenissen en als de actoren met een handicap aan het woord komen stellen zij zichzelf ook vaak voor als slachtoffer. Dit heeft voor een deel ook te maken met het feit dat het om recente gebeurtenissen gaat waarbij de actor met een handicap vaak nog verwikkeld zit in het verwerkingsproces. Daartegenover staat natuurlijk dat de keuze van de berichtgeving en de thematische context waarin personen met een handicap in het journaal komen in grote mate een keuze is van de omroep. Dit blijkt nog maar eens uit het feit dat geen enkel van bovenstaande berichten aan bod kwamen in zowel het journaal bij VRT als bij VTM. Naast het thema criminaliteit en justitie vinden we een gelijkaardig patroon terug bij de nieuwsberichten over mobiliteit en verkeer. De nieuwsberichten over dit thema gaan over negatieve ervaringen van personen met een handicap of over de gevolgen van verkeersongevallen met een niet aangeboren handicap als gevolg. Ook hier zien we dat het VTM journaal (n=4) personen met een handicap vaker aan bod laat komen bij thema’s over verkeer en mobiliteit dan het geval is bij het VRT journaal (n=1). Twee van de vier berichten bij VTM berichtten over verkeersongevallen en verkeersslachtoffers met niet aangeboren hersenletsels. De twee overige berichten gaan over transport en vervoer waarbij bericht wordt over de slechte behandeling van een ‘rolstoelpatiënt’ door de luchtvaartmaatschappij Ryanair en over de problemen en
37
onduidelijkheden over het vervoer van schoolgaande kinderen met een verstandelijke handicap met de speciale schoolbus. Het nieuwsitem bij VRT bericht over de impact van fijn stof op de luchtkwaliteit in Antwerpen (naar aanleiding van de discussie over de Lange Wapperbrug) en de verontrustende impact voor kleuters, peuters en mensen met ademhalingsproblemen (voorbeeld van personen met de ziekte van Duchenne).
Voor het thema rechten en vrijheden zien we dan weer dat het VRT journaal (n=3) vaker personen met een handicap in het nieuws brengt in deze context dan bij VTM (n=1). Daarenboven zien we niet enkel een verschil in het aantal nieuwsitems bij beide zenders, maar de nieuwsberichten en de actoren met een handicap worden ook hier duidelijk op een andere manier in beeld gebracht en omkaderd. Het nieuwsbericht uit het journaal bij VTM bericht over een persoon die slechtziend is en omwille van de geleidehond meermaals geen toegang krijgt tot kledingzaken, restaurants, enz. De actor met een handicap bericht hier over een negatieve ervaring van discriminatie. In tegenstelling tot bij VTM zien we in de nieuwsberichten bij VRT dat, ondanks het feit dat de nieuwsberichten ook gaan over discriminatie van mensen met een handicap, de personen met een handicap als actief en geëmancipeerd in het journaal komen. Er wordt niet enkel bericht over discriminatie op zich, maar er worden ook positieve voorbeelden gegeven of er wordt aangetoond dat personen met een handicap evenzeer veel capaciteiten hebben. Het eerste nieuwsitem bij VRT brengt gehandicaptenverenigingen in beeld die ijveren voor een globale Europese wetgeving tegen discriminatie van mensen met een handicap. Belangrijk is hier dat het de gehandicaptenverenigingen zelf zijn die actief actie voeren en opkomen voor gelijke rechten. De personen met een handicap komen hier op een actieve en geëngageerde manier in beeld. Dit in tegenstelling tot het nieuwsitem over discriminatie bij VTM. Het tweede nieuwsitem uit het VRT journaal bericht over het feit dat er te veel werkloze gehandicapten zijn en dat er te weinig mensen met een handicap tewerk gesteld zijn in zowel de privé-bedrijven als bij de Vlaamse overheid en gemeenten. Maar, daarnaast wordt er ook een positief voorbeeld gegeven van een vrouw met een verstandelijke handicap die is tewerkgesteld in de keuken van een restaurant in plaats van in een beschutte werkplaats. Hier wordt benadrukt dat personen met een verstandelijke handicap meer kunnen dan doorgaans van hen wordt gedacht. Ook in het
38
derde nieuwsbericht wordt een positief geëmancipeerd beeld geschetst van personen met een handicap. In dit laatste nieuwsitem sluit aan bij het vorige bericht. Hier wordt meegedeeld dat de Vlaamse overheid meer arbeidskansen wil geven aan mensen met een (zware)
handicap
door
vrijstelling
van
de
klassieke
toegangsexamens
voor
overheidsbanen om zo het personeelsaandeel van mensen met een handicap op te trekken van 0.7% naar 4.5%. In dit nieuwsbericht wordt een jonge vrouw met een fysieke handicap (vereniging KVG) aan het woord gelaten. Zij is van mening dat deze maatregel een goed initiatief is voor mensen met een verstandelijke handicap, maar dat mensen met een fysieke handicap verstandelijk even goed kunnen concurreren met mensen zonder (fysieke) handicap. Ook hier wordt een positief beeld gecreëerd waarbij de persoon met een handicap mondig, zelfbewust en geëmancipeerd over komt.
Voor de thema’s onderwijs en werk zien we dat in het VRT journaal relatief gezien iets meer nieuwsberichten voorkomen waarin een gehandicapte actor voorkomt, in vergelijking met VTM. Voor beide thema’s hebben we steeds een onderscheid gemaakt naar nieuwsitems die enerzijds berichten over bijzondere tewerkstelling of bijzonder onderwijs en anderzijds nieuwsberichten die gaan over inclusieve tewerkstelling of onderwijs. Met bijzondere tewerkstelling of bijzonder onderwijs bedoelen we onderwijs of tewerkstelling dat speciaal is georganiseerd voor mensen met een handicap (beschutte werkplaats). Inclusieve tewerkstelling of inclusief onderwijs gaat over mensen met een handicap die werken in het reguliere arbeidscircuit of onderwijs volgen in een ‘gewone’ school. Als we eerst en vooral kijken naar de nieuwsberichten over onderwijs, dan zien we drie nieuwsitems voor het VTM journaal en vier items bij VRT. Bij VTM gaan alle drie de nieuwsitems over bijzonder onderwijs. Dit in tegenstelling tot bij VRT waarbij de items gelijk zijn verdeeld over bijzonder en inclusief onderwijs. Het eerst item bij VTM wordt gekaderd binnen de Dag van de leerkracht. Ter gelegenheid van deze dag brengen een groep ‘type drie’ kinderen een verrassingsconcert voor de leerkrachten uit een ‘gewone’ basisschool. Ongeacht het verschil dat wordt gemaakt tussen beide schoolsystemen worden deze kinderen op een positieve manier in beeld gebracht. Het tweede nieuwsbericht bij deze zender bericht over de eerste dove lerares die haar eigen klasje heeft als klastitularis voor kinderen met een auditieve handicap. Hier wordt ook
39
benadrukt dat het belangrijk is dat mensen met een auditieve beperking ook pedagogische diploma’s kunnen halen zodat zij in normale omstandigheden kunnen lesgeven aan dove kinderen. De klastitularis wordt op een positieve, actieve manier naar voor gebracht. Het laatste item werd reeds besproken bij het thema mobiliteit. Dit item bericht over de problemen met de schoolbus voor het vervoer van kinderen uit het bijzonder onderwijs. Hier wordt echter niet gefocust op het onderwijs zelf. Bij de publieke omroep gaan de twee nieuwsitems omtrent bijzonder onderwijs over een kunstproject waarbij jongeren met een fysieke handicap op een fijne manier worden voorbereid op de werksituatie, waarbij zowel het zelfvertrouwen als de vaardigheden van deze jongeren worden gestimuleerd. Het tweede item bericht over de laatste schooldag in een school voor bijzonder onderwijs. Hier zien we dezelfde aanpak als voor het nieuwsbericht over Moederdag (sociale zaken, VRT) waarbij deze speciale dag wordt aangewend om te laten zien dat ook mensen/kinderen met een handicap deze dagen op een gelijkaardige manier beleven. Ook voor hen is het de laatste schooldag, moederdag, enz. Daarnaast vonden we voor het journaal bij VRT ook twee nieuwsberichten terug die gaan over inclusief onderwijs, dus waarbij leerlingen met een handicap werden geïntegreerd in een ‘gewone’ school tussen leerlingen zonder handicap. Het eerste bericht werd getoond naar aanleiding van de 200ste verjaardag van Louis Braille. Prinses Mathilde brengt een bezoek aan het Braillemuseum waarbij zij wordt vergezeld door scholieren onder wie twee blinde jongeren die (mede dankzij het brailleschrift) mee les volgen in een gewone school. Het tweede bericht over inclusief onderwijs werd uitgezonden naar aanleiding van Werelddovendag waarbij het voorbeeld wordt aangehaald van een meisje met een auditieve handicap dat met behulp van een implantaat kan horen en mee kan les volgen in een gewone klas.
Voor de nieuwsberichten over tewerkstelling zien we dat beide zenders zowel inclusieve als bijzondere tewerkstelling aan bod laten komen. Bij VTM werden twee berichten over tewerkstelling teruggevonden en bij VRT drie nieuwsberichten waarvan twee items gaan over inclusieve tewerkstelling. De eerste twee nieuwsberichten over inclusieve tewerkstelling bij VRT werden reeds besproken bij gelijke kansen en discriminatie. Bij VTM gaat het nieuwsbericht over inclusieve tewerkstelling over de eerste verpleger in
40
België in een rolstoel die binnenkort aan het werk gaat in een ziekenhuis. Het gaat hier weliswaar om een verpleger die na een ongeval in een rolstoel is terechtgekomen. Actor: “En nu wil ik natuurlijk bewijzen dat ook al zit ik in een rolstoel, dat we ondanks onze beperking toch nog iets waard zijn.” De nieuwsitems over speciale tewerkstelling gaan over hetzelfde onderwerp bij VRT en VTM waarbij wordt bericht over het sociale integratieproject voor mensen met een mentale handicap die naast brood bakken en werken in de (speciale) bakkerij nu ook zelf brood ronddragen bij de buurtbewoners in de bakmobiel. De berichtgeving is gelijkaardig bij beide zenders.
Voor de nieuwsberichten die gaan over kunst en cultuur hebben we getracht een onderscheid te maken tussen nieuwsitems die enerzijds gaan over integratie, dus met andere woorden personen met een handicap die zich integreren in de maatschappij en anderzijds over nieuwsitems die eerde gaan over inclusie. Met dit laatste bedoelen we nieuwsitems die berichten over initiatieven waarbij de maatschappij zichzelf openstelt of toegankelijk maakt voor mensen met een handicap. Voor de periode 2007-2009 werden drie nieuwsberichten over kunst en cultuur teruggevonden bij VRT en vier nieuwsberichten bij VTM. Bij VRT kunnen de drie nieuwsitems worden geïnterpreteerd als integratie. Het gaat hier met name over de Europese dag van de Opera waarbij wordt getoond dat ook mensen met een auditieve handicap naar de opera gaan. Het tweede bericht gaat over het museumbezoek van Mathilde naar aanleiding van 200 jaar Louis Braille. Dit bericht werd reeds besproken bij het thema (inclusief) onderwijs. Het derde nieuwsitem bericht over het initiatief Rock For Specials, een twee-daags muziekfestival dat speciaal werd georganiseerd voor mensen met een mentale handicap en hun begeleiders. Bij VTM kunnen twee nieuwsberichten worden gezien als inclusie. Het eerste nieuwbericht gaat over het Filmfestival van Gent waarbij ook een speciale filmvoorstelling werd gehouden voor blinden en slechtzienden met commentaarstem. Het tweede item bericht over de Flamboree, een internationaal scoutsfeest waar voor de eerste keer ook jongeren met een handicap aan meedoen. De twee overige nieuwsberichten gaan over de voorstelling van de nieuwe editie van het Guinnes Book of Records in Londen door de kleinste man ter wereld en de vrouw met de langste benen. Het laatste item bericht over de prijs die leerlingen uit een technische school hebben ontvangen in de
41
wedstrijd “Een kus voor een klus” waarvoor zij speciale aangepaste kindermeubels hebben ontworpen voor ouders in een rolstoel.
Ten slotte willen we nog kort de nieuwsberichten bespreken over het thema sport. Hier moeten we eerst en vooral opmerken dat de nieuwsberichten uit de sportrubriek niet mee zijn opgenomen in de codering van het Elektronisch NieuwsArchief. De nieuwsberichten die hier worden besproken werden uitgezonden in het algemene nieuwsblok, dus voor het sportblok. Wat eerst en vooral opvalt is dat we enkel bij VTM in het algemene nieuwsblok bericht wordt over sport en personen met een handicap. Voor de periode 2007-2009 werden vijf dergelijke berichten teruggevonden in het journaal bij VTM, waarvan twee berichten gaan over professionele atleten met een handicap. De andere drie nieuwsitems berichten over onbekende personen met een handicap. Hierbij wordt voor twee items het verhaal gebracht van een jongen die ondanks zijn handicap een heel mooie sportprestatie heeft neergezet in een ‘gewone’ sportploeg of wedstrijd die dus niet speciaal werd georganiseerd voor jongeren met een handicap. Beide nieuwsberichten kunnen dus eerder worden ondergebracht bij inclusie, ook al ligt de nadruk eerder op de individuele prestatie dan op de aanpassingen van de sportploeg om inclusie mogelijk te maken. Het eerste nieuwsitem vertelt het verhaal van een jongen van 10jaar die slechts een arm heeft en die doelman is bij de preminiemen. De trainer zegt “Max is een supertalent”. Hiermee toont dit nieuwsitem aan dat mensen met een handicap ook een meerwaarde kunnen bieden. De journalist besluit dat dit “een sterk staaltje wilskracht is”. Het tweede nieuwsitem bericht over een jongen zonder onderbenen met prothesen die heeft meegedaan aan de Triatlon For Kids in Antwerpen. Het derde item waarin bericht wordt over een onbekende persoon, is dan weer eerder een voorbeeld van integratie. In het bericht wordt meegedeeld dat het wereldrecord snelrijden voor blinden is gewonnen door een Belg. De overige twee nieuwsitems die gaan over een bekende professionele atleet met een handicap brengen een meer omstreden verhaal, waarbij in beide gevallen aan bod komt dat het niet altijd zo eenvoudig is voor atleten met een handicap. Het eerste nieuwsbericht gaat over de Zuid-Afrikaanse sprinter Oscar Pistorius (zonder onderbenen en met prothesen) die mee doet aan de Golden League Atletiek Meeting. Dit is een wedstrijd die niet speciaal is georganiseerd voor mensen met een handicap (integratie),
42
maar er wordt wel benadrukt dat zijn deelname omstreden is, omdat er nog steeds geen duidelijkheid is of zijn speciale beenprothesen hem extra voordeel zouden bezorgen ten aanzien van sprinters zonder handicap. Ook het tweede nieuwsitem bericht over de moeilijkheden die gehandicapte atleten ondervinden als zij willen deelnemen aan het ‘normale’ sociale leven. Hier wordt Marc Herremans, rolstoelatleet, geïnterviewd als reactie op zijn veroordeling wegens sociale fraude. Hermans vertelt over de discriminerende wetgeving die mensen met een handicap die een RIZIV-uitkering krijgen niet toelaat om ook te werken, sporten, enz.
Discussie
Uit de resultaten van de kwalitatieve inhoudsanalyse blijkt dat de nieuwsberichtgeving omtrent de beeldvorming van personen met een handicap bij de publieke omroep VRT en de commerciële omroep VTM op een aantal punten sterk gelijkend is, maar anderzijds blijkt ook dat de berichtgeving bij beide zenders op een aantal vlakken fundamenteel verschillend is. Eerst en vooral zien we dat de nieuwsberichtgeving bij zowel VRT als VTM wordt gekenmerkt door een extreme ondervertegenwoordiging van personen met een handicap. Zowel bij het televisienieuws bij VRT als bij VTM komt in minder dan 0,2% van de nieuwsitems een actor met een handicap voor. Als we dan weer kijken naar de soort handicap, dan zien we dat bij de publieke omroep zowel personen met een fysieke handicap als personen met een verstandelijke handicap even vaak aan bod komen. Bij VTM daarentegen wordt bijna twee keer meer beroep gedaan op actoren met een fysieke handicap in vergelijking met personen met een verstandelijke handicap. Ondanks de relatieve verschillen in de soorten handicaps die aan bod komen bij beide zenders valt op dat voor zowel de publieke als de commerciële omroep zelden een actor met een handicap in het nieuws aan bod laat komen als de handicap zelf niet centraal staat in de nieuwsberichtgeving. Als we kijken naar de context waarin personen met een handicap aan bod komen in het nieuws, of met andere woorden de rol die zij krijgen toebedeeld, dan komt duidelijke naar voor dat bij de commerciële omroep VTM actoren met een handicap relatief vaker een passieve rol krijgen toebedeeld en dat er relatief meer wordt bericht over negatieve ervaringen in vergelijking met de nieuwsberichtgeving bij de
43
publieke omroep VRT. Daarnaast zien we ook dat de berichtgeving bij VTM meer de nadruk legt op de inspanningen van begeleiders en vrijwilligers en de initiatieven die zijn georganiseerd voor personen met een handicap, in vergelijking met de publieke omroep. Deze benadering lijkt sterker aan te leunen bij het liefdadigheidsmodel. De nieuwsberichtgeving bij VRT legt daarentegen benadrukt meer de mondigheid en verwezenlijkingen van personen met een handicap.
44
6 De impact van personen met een handicap in nieuwsberichtgeving en opinievorming In de vorige hoofdstukken hebben we gezien dat personen met een handicap extreem ondervertegenwoordigd zijn in de nieuwsberichtgeving bij zowel de openbare omroep VRT als de commerciële zender VTM. Een mogelijke oorzaak van deze ondervertegenwoordiging zou kunnen zijn dat journalisten en programmamakers er van uitgaan dat de kijkers minder positief zullen reageren op de representatie van een persoon met een handicap. Hieronder gaan we dieper in op de effecten van zichtbaarheid van personen met een handicap in nieuwsberichtgeving op de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de nieuwsberichtgeving. Meer specifiek zijn we geïnteresseerd in de manier waarop burgers deskundigen met een handicap percipiëren. Worden deskundigen met een handicap gezien als minder geloofwaardig, bekwaam en betrouwbaar dan deskundigen zonder een handicap? Is er een verschil in de manier waarop burgers de informatie van deskundigen met en zonder een handicap aannemen? Om dit te onderzoeken hebben we gebruik gemaakt van een experimenteel onderzoeksdesign. Het voordeel van experimenten is dat dit de onderzoekers toelaat om causale verbanden te onderzoeken, waardoor het mogelijk is om na te gaan wat het potentiële verschil is tussen deskundigen met en zonder handicap in nieuwsberichtgeving wat betreft hun geloofwaardigheid en betrouwbaarheid.
Tot dusver werd in het onderzoek naar de geloofwaardigheid van media hoofdzakelijk de focus gelegd op de geloofwaardigheid van bepaalde media in zijn geheel, waarbij de geloofwaardigheid van verschillende media, zoals kranten, televisienieuws, radionieuws, met elkaar werd vergeleken (Shaw, 1973). Het onderzoek over mediageloofwaardigheid richt zich veel minder op specifieke mediaberichten of media-inhoud. Willen we nagaan of er een verschil is in de geloofwaardigheid van nieuwsberichten waarbij wordt gerefereerd naar bepaalde sociale groepen, bijvoorbeeld personen met een handicap, dan is het belangrijk om te kijken naar specifieke nieuwsberichten waarin deze personen al dan niet aan bod komen (Beaudoin & Thorson, 2005).
45
6.1 Onderzoeksdesign
Voor het experiment werd een krantenartikel (opiniestuk) uit de krant De Standaard gesimuleerd waarin een deskundige zijn mening geeft over een omstreden sociaal thema. In dit geval ging het om een hoogleraar chemische proceskunde die berichtte over zijn wetenschappelijke bevindingen en zijn mening gaf over de omstreden invloed van de mens voor de opwarming van de aarde. We hebben voor dit onderwerp gekozen omdat er een zekere variatie bestaat in de mate waarin burgers belang hechten of prioriteit geven aan de opwarming van de aarde. Het experiment zelf bestond uit twee condities, waarbij aan de deelnemers werd gevraagd om het betreffende krantenartikel te lezen. De geschreven tekst was identiek voor de krantenartikels uit beide condities, het enige verschil was de foto van de (mannelijke) deskundige die in het krantenartikel aan het woord werd gelaten. In de eerste conditie werd de deskundige voorgesteld zonder handicap, in de tweede conditie werd de deskundige gefotografeerd in een rolstoel. In het krantenartikel zelf werd er niet gerefereerd naar de handicap van de deskundige. Om vertekening te voorkomen werd voor beide condities dezelfde deskundige gefotografeerd en werd dezelfde tekst gebruikt. De informatie werd dus constant gehouden waardoor enkel de foto van de deskundige varieert. Ook gezichtsuitdrukking, kleding, lichtinvalshoek en dergelijke werden constant gehouden (zie bijlage II en bijlage III voor de originele versies van de krantenartikels die werden gebruikt in het experiment).
In totaal hebben 49 respondenten deelgenomen aan het experiment. De deelnemers werden gerekruteerd uit het eerste studiejaar geschiedenis aan de Katholieke Universiteit Leuven. De studenten werden gerekruteerd op vrijwillige basis, waarbij aan de respondenten werd gevraagd om mee te werken aan een studie over media-onderzoek. Om vertekening te voorkomen in het selectieproces en in het antwoordpatroon van de respondenten werd bij de rekrutering van de respondenten niet meegedeeld wat de eigenlijke opzet was van het onderzoeksexperiment, dit werd enkel bij de debriefing gemeld. De deelnemers werden gerekruteerd op de universiteitscampus aan het einde van de les waarbij het onderzoek kort werd voorgesteld aan de studenten. Aan de
46
geïnteresseerde studenten werd gevraagd om het krantenartikel te lezen en vervolgens een korte vragenlijst in te vullen waarin zowel werd gepeild naar de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de informatie in het krantenartikel als van de deskundige zelf die aan het woord werd gelaten in het krantenartikel (zie bijlage I voor de vragenlijst). Op voorhand werd ad random beslist tot welke conditie de te rekruteren groep zou behoren. Studenten die in dezelfde les werden gerekruteerd werden dus blootgesteld aan dezelfde experimentele conditie. In totaal duurde de activiteit 15 à 20 minuten. Aan het einde van de activiteit werden de deelnemers vergoed voor hun medewerking aan de hand van een filmticket.
In totaal hebben 49 respondenten deelgenomen aan de studie, waarvan 25 deel uitmaakten van de conditie met deskundige zonder handicap, en 24 respondenten maakten deel uit van de conditie met deskundige in rolstoel (zie Tabel 13). De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 19,5 jaar (SD= 1,16). Er werden geen significante verschillen gevonden tussen mannen en vrouwen.
Tabel 13. Deelnemers aan het experiment Man Vrouw Totaal Conditie expert zonder rolstoel
9
16
25
Conditie expert met rolstoel
5
19
24
Totaal
14
35
49
6.2 Afhankelijke variabelen en analysemethode
Om na te gaan wat het verschil in geloofwaardigheid was tussen de twee besproken nieuwsstimuli werd in de vragenlijst een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de betrouwbaarheid
van
de
informatie
in
het
krantenartikel
en
anderzijds
de
betrouwbaarheid van de auteur van het artikel (deskundige met of zonder handicap). Betrouwbaarheid van nieuwsmedia kan op verschillende manieren worden gemeten, maar uit het overgrote deel van de studies komt naar voor dat betrouwbaarheid van media kan
47
worden opgedeeld naar betrouwbaarheid, geloofwaardigheid, vertekening en ten slotte accuraatheid van het medium of nieuwsbericht (zie bijvoorbeeld Shaw, 1973; Meyer, 1988; Austin & Dong, 1994; Sundar, 1999; Flanagin & Metzger, 2000). Voor het meten van de geloofwaardigheid van de informatie uit het krantenartikel werd gebruik gemaakt van een batterij van vier items waarbij aan de respondenten werd gevraagd in hoeverre zij de informatie in het krantenartikel geloofwaardig betrouwbaar, vertekend, accuraat en aangenaam om lezen vonden. De items werden gemeten aan de hand van een 7-punten Likert schaal gaande van helemaal niet geloofwaardig tot heel geloofwaardig, enz.
Verschillende studies tonen ook aan dat er een verband bestaat tussen de kenmerken (bijvoorbeeld geslacht, etniciteit, leeftijd) van de auteur of informatiebron van mediaberichtgeving en zijn of haar betrouwbaarheid als informatiebron (Beaudoin & Thorson, 2005; Flanagin & Metzger, 2003; 2007). Zo kan ook worden verwacht dat het al dan niet hebben van een handicap een invloed kan hebben op de betrouwbaarheid als informatiebron. Om dit na te gaan werd aan de respondenten gevraagd om de auteur te beoordelen op bekwaamheid en deskundigheid op een 7-punten schaal gaande van onbekwaam en onbetrouwbaar tot bekwaam en betrouwbaar (zie bijvoorbeeld Flanagin & Metzger, 2003; McCroskey, Holdrige & Toomb, 1974).
Ten slotte werd ook nagegaan of er een significant verschil terug te vinden was tussen de beide condities wat betreft de invloed die de respondenten ervaren op hun eigen mening over het onderwerp van het artikel. Hiervoor werd aan de respondenten gevraagd of de lectuur van het artikel een invloed heeft gehad op de eigen mening over dit onderwerp. In overeenkomst met bovenstaande items werd ook hier gebruik gemaakt van een 7-punten schaal (1= geen invloed, 7= sterke invloed).
Voor de analyse van de resultaten hebben we gebruik gemaakt van onafhankelijke ttesten (two-tailed) waarbij voor elke dimensie werd nagegaan of er een statistisch significant verschil terug te vinden was tussen de respondenten die werden blootgesteld aan het krantenartikel geschreven door een deskundige met of zonder handicap.
48
6.3 Resultaten
Betrouwbaarheid van de informatie
Om na te gaan of er een statistisch significant verschil terug te vinden was in de gepercipieerde geloofwaardigheid van het krantenartikel tussen respondenten die werden blootgesteld aan het artikel met deskundige met handicap of met deskundige zonder handicap hebben we een onafhankelijke t-test uitgevoerd met de geloofwaardigheid van de informatie in het krantenartikel als afhankelijke variabele. Grafiek 1 geeft de gemiddelde scores weer voor de respondenten in de condities met deskundige met handicap en deskundige zonder handicap. Op het eerste zicht lijkt er geen groot verschil te zijn in de gemiddelde scores tussen beide experimentele groepen.
Grafiek 1. Geloofwaardigheid van de informatie in het artikel 7 6 5 4 3 2 1 Zonder handicap
Met handicap
Noot: ‘Hoe geloofwaardig vindt u de informatie in het artikel dat u net gelezen hebt? 1= helemaal niet geloofwaardig, 7= heel geloofwaardig. N conditie met deskundige zonder handicap= 25; N conditie met deskundige met handicap= 24.
Dit wordt eveneens bevestigd door de t-test. Zo blijkt dat er geen significant verschil is in geloofwaardigheid tussen de mate waarin de respondenten die het krantenartikel hebben gelezen met de foto van de deskundige zonder handicap (M = 4,64; SD =1,32; t (47)= 1,03 n.s.; r = 0.14) en de groep die het krantenartikel heeft gelezen met foto van de deskundige in een rolstoel (M =5,00; SD =1,10). Met andere woorden, de resultaten suggereren dat het al dan niet hebben van een handicap voor een deskundige (of hier
49
meer specifiek in een rolstoel zitten) geen invloed heeft op de mate waarin het publiek de bekomen informatie als geloofwaardig percipieert.
Ook wat betreft de betrouwbaarheid van de informatie in het artikel suggereren de resultaten dat er geen substantiële verschillen zijn tussen beide experimentele condities (zie grafiek 2 voor de gemiddelde scores voor beide groepen). De t-test geeft aan dat er geen significant verschil is terug te vinden in de gepercipieerde geloofwaardigheid van de informatie in het krantenartikel tussen de respondenten die het artikel hebben gelezen met de foto van de deskundige zonder handicap (M = 4,60; SD =1,29; t (47)= 0,656 n.s.; r = 0.095) en de respondenten die het krantenartikel hebben gelezen met de foto van de deskundige in een rolstoel (M =4,38; SD =1,10).
Grafiek 2. Betrouwbaarheid van de informatie in het artikel 7 6 5 4 3 2 1 Zonder handicap
Met handicap
Noot: Hoe betrouwbaar vindt u de informatie in het artikel dat u net gelezen hebt? 1= helemaal niet betrouwbaar, 7= heel betrouwbaar. N conditie met deskundige zonder handicap= 25; N conditie met deskundige met handicap= 24.
Naast de verschillen voor betrouwbaarheid en geloofwaardigheid werd ook getest of er een significant verschil terug te vinden was tussen beide condities in de mate waarin respondenten de informatie in het krantenartikel als vertekend percipieerden. Met andere woorden, heeft de handicap van de deskundige een invloed op de mate waarin respondenten de verkregen informatie als vertekend beschouwen? Grafiek 3 geeft de gemiddelde scores weer voor beide experimentele groepen en ook hier blijken er geen grote verschillen te zijn tussen de condities. De t-test toont aan dat er geen significante
50
verschillen terug te vinden zijn voor de deze afhankelijke variabele tussen de conditie met de foto van de deskundige zonder handicap (M = 4,16; SD =1,38; t (47)= -1,204 n.s.; r = 0,15) en de conditie met de foto van de deskundige in een rolstoel (M =4,58; SD =1,06).
Grafiek 3. Is de informatie in het artikel vertekend 7 6 5 4 3 2 1 Zonder handicap
Met handicap
Noot: Vindt u dat de informatie in het artikel dat u net gelezen hebt een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid? 1= sterk vertekend, 7= helemaal niet vertekend. N conditie met deskundige zonder handicap= 25; N conditie met deskundige met handicap= 24.
Ten slotte werd getest of er een substantieel verschil was tussen beide condities voor de vierde dimensie van geloofwaardigheid van nieuwsberichtgeving, met name de accuraatheid van de informatie in het artikel (zie Grafiek 4 voor de gemiddelden). Ook hier geeft de t-test aan dat er geen significante verschillen zijn tussen de conditie met de foto van de deskundige zonder handicap (M = 4,56; SD =1,42; t (47)= -0,291 n.s.; r = 0,04) en de conditie met de foto van de deskundige in een rolstoel (M = 4,67; SD =1,13) in de mate waarin respondenten de informatie in het artikel accuraat vinden. Met andere woorden, we kunnen dus besluiten dat er geen substantiële verschillen werden teruggevonden tussen beide experimentele groepen wat betreft de verschillende dimensies van betrouwbaarheid van het besproken nieuwsbericht.
51
Grafiek 4. Accuraatheid van de informatie in het artikel 7 6 5 4 3 2 1 Zonder handicap
Met handicap
Noot: Hoe accuraat vindt u de informatie in het artikel dat u net gelezen hebt? 1= helemaal niet accuraat, 7= heel accuraat. N conditie met deskundige zonder handicap= 25; N conditie met deskundige met handicap= 24.
Voor de laatste test werd een nieuwe variabele gecreëerd die het gemiddelde vormt van de vier bovenstaande dimensies van betrouwbaarheid van nieuwsberichtgeving, met name betrouwbaarheid, geloofwaardigheid, vertekening en accuraatheid. De nieuwe afhankelijke variabele heeft een gemiddelde van 4,57, een standaardafwijking van 0,96 en een Cronbach’s alpha van 0,79. Ook voor deze samengestelde variabele suggereren de resultaten dat er geen substantiële verschillen terug te vinden zijn voor de groep die werd blootgesteld aan het artikel met de foto met deskundige zonder handicap (M = 4,49; SD =1,12; t (47)= -0,598 n.s.; r = 0,09) en de groep die werd blootgesteld aan het artikel met de foto met deskundige met een handicap (M = 4,66; SD =0.78). Noch voor de afzonderlijke dimensies, noch voor de samengestelde schaal voor betrouwbaarheid van informatie werden substantiële verschillen teruggevonden tussen beide experimentele condities. In een volgende stap gaan we kijken naar de betrouwbaarheid van de deskundige zelf.
Betrouwbaarheid van de deskundige
Zoals we eerder hebben besproken kunnen we een onderscheid maken tussen de betrouwbaarheid van de informatie in het nieuwsbericht en de betrouwbaarheid van de deskundige die aan het woord wordt gelaten in de berichtgeving. Bovenstaande analyses hebben aangetoond dat er geen substantiële verschillen terug te vinden zijn tussen de 52
groepen die het krantenartikel met expert met handicap en diegenen die het krantenartikel hebben gelezen met expert zonder handicap voor de geloofwaardigheid van de informatie in het bericht. De vraag is nu of dit ook het geval is voor de betrouwbaarheid van de deskundige zelf. Om dit na te gaan hebben we een onderscheid gemaakt naar de gepercipieerde bekwaamheid van de deskundige door de respondenten en de gepercipieerde betrouwbaarheid van de deskundige door de respondenten.
Grafiek 5 geeft de gemiddelde scores weer van de respondenten uit beide condities wat betreft de bekwaamheid van de deskundige die aan het woord werd gelaten in het krantenartikel. Met de bekwaamheid van de deskundige bedoelen we in welke mate respondenten vinden dat de deskundige een bekwame indruk maakt. Er wordt met andere woorden gepeild naar de gepercipieerde expertise van de deskundige. De t-test geeft aan dat er geen significant verschil is tussen de gepercipieerde bekwaamheid van de deskundige zonder handicap (M = 4,46; SD =1,25; t (46)= -1,437 n.s.; r = 0,21) en de gepercipieerde bekwaamheid van de deskundige met handicap (M = 5,04; SD =1,54). De resultaten suggereren dus dat er geen substantiële verschillen zijn in de gepercipieerde deskundigheid van beide deskundigen.
Grafiek 5. Bekwaamheid van de deskundige 7 6 5 4 3 2 1 Zonder handicap
Met handicap
Noot: Maakt de auteur volgens u een bekwame indruk? Denkt u dat de auteur van dit artikel bekwaam is dit onderwerp op een wetenschappelijke correcte manier te behandelen? 1= onbekwame auteur, 7= bekwame auteur. N conditie met deskundige zonder handicap= 24; N conditie met deskundige met handicap= 24.
53
Grafiek 6 geeft de gemiddelde scores weer van de respondenten uit beide experimentele condities voor de gepercipieerde betrouwbaarheid van de deskundige. Ook hier blijkt dat er geen substantiële verschillen terug te vinden zijn voor de deskundige met (M = 4,46; SD =1,44; t (46)= -0,623 n.s.; r = 0,09) en zonder handicap (M = 4,71; SD =1,33). In overeenstemming met de analyses voor de betrouwbaarheid van de informatie in het nieuwsbericht hebben we ook voor de betrouwbaarheid van de deskundige een nieuwe samengestelde variabele gecreëerd die bestaat uit het gemiddelde van beide bovenstaande dimensies, met name de bekwaamheid en de betrouwbaarheid van de deskundige. Deze nieuwe samengestelde afhankelijke variabele heeft een gemiddelde van 4,67, een standaardafwijking van 1,25 en een Cronbach’s alpha van 0,75. De t-test suggereert dat er ook hier geen substantiële verschillen terug te vinden zijn voor de respondenten uit de conditie die werden blootgesteld aan het artikel met foto van de expert zonder handicap (M = 4,46; SD =1,25; t (46)= -1,157 n.s.; r = 0,17) en de respondenten die het artikel hebben gelezen met foto van de expert met een handicap (M = 4,88; SD =1,24). De resultaten van de experimentele studie suggereren dus dat de handicap van de deskundige geen substantiële impact heeft op de mate waarin de respondenten de informatie uit het nieuwsbericht en de deskundige zelf betrouwbaar vinden.
Grafiek 6. Betrouwbaarheid van de deskundige? 7 6 5 4 3 2 1 Zonder handicap
Met handicap
Noot: Maakt de auteur van dit artikel op u een betrouwbare indruk? Of denkt u dat hij geen betrouwbare informatiebron is over dit onderwerp? 1= onbetrouwbare auteur, 7= betrouwbare auteur. N conditie met deskundige zonder handicap= 24; N conditie met deskundige met handicap= 24.
54
Invloed op eigen mening
Na de verkenning van de impact van de handicap van de deskundige op de betrouwbaarheid van de informatie en van de deskundige zelf gaan we nu kijken of er een verschil is tussen beide condities in de invloed die de respondenten ervaren van het krantenartikel op de eigen mening over het besproken onderwerp. Zijn er verschillen in de mate waarin de respondenten uit beide condities zich beinvloedt voelen na het lezen van het krantenartikel? Grafiek 7 geeft de gemiddelde scores weer voor beide groepen. Ook voor deze afhankelijke variabele suggereert de t-test dat er geen substantiële verschillen terug te vinden zijn tussen de conditie met deskundige zonder handicap (M = 3,75; SD =1,73; t (46)= -0,492 n.s.; r = 0,07) en de respondentengroep die werd blootgesteld aan het artikel met de deskundige met handicap (M = 3,50; SD =1,79).
Grafiek 7. Invloed van het krantenartikel op eigen mening over het onderwerp 7 6 5 4 3 2 1 Zonder handicap
Met handicap
Noot: heeft de lectuur van dit artikel een invloed gehad op uw mening over dit onderwerp? Of denkt u dat er helemaal geen invloed is geweest? 1= geen invloed, 7= sterke invloed. N conditie met deskundige zonder handicap= 24; N conditie met deskundige met handicap= 24.
6.4 Discussie
De resultaten van dit verkennend experimenteel onderzoek leiden tot een aantal voorlopige conclusies. Onze resultaten lijken aan te geven dat er geen substantiële verschillen zijn tussen de deskundige met handicap en zonder handicap voor de mate waarin de respondenten de informatie uit het nieuwsbericht en de deskundige zelf als
55
betrouwbaar ervaren. Daarnaast lijken onze resultaten ook aan te geven dat er geen substantiële verschillen zijn in de mate waarin de respondenten zich beïnvloed voelen. De deskundige zonder handicap lijkt dus niet meer bekwaam en betrouwbaar over te komen dan de deskundige met handicap.
Tenslotte, is het ook belangrijk om op te merken dat dit een verkennend onderzoek is waarbij de opzet van het onderzoeksdesign zich beperkt tot de verschillen tussen een deskundige zonder handicap en een deskundige met een fysieke handicap in een rolstoel. We zijn er ons van bewust dat er verschillende handicaps zijn die mogelijk een verschillende impact kunnen hebben op de gepercipieerde betrouwbaarheid van de informatie en de deskundige zelf. De ontwikkeling van een dergelijk onderzoeksdesign dat ons toe liet om ook na te gaan of er eventuele verschillen terug te vinden zijn tussen deskundigen met een visuele, auditieve, enz. handicap viel echter buiten onze mogelijkheden. Deze experimentele studie geeft een eerste belangrijke indicatie, maar hopelijk zal hier in de toekomst meer gedetailleerd onderzoek naar worden gedaan. Vervolgens willen we er ook op wijzen dat bovenstaande studie zich heeft beperkt tot universiteitsstudenten die weliswaar geen doorsnee groep van de algemene bevolking vormen. Er is dus voorzichtigheid geboden bij de veralgemening van de resultaten van deze studie. Deze studie laat ons dus niet toe om uitspraken te doen over andere segmenten van de bevolking zoals lager opgeleiden, ouderen, enz.
56
7 Conclusies en beleidsaanbevelingen (1) Uit de kwantitatieve inhoudsanalyse van de nieuwsberichten uit het 19uur journaal bij VRT en VTM voor de periode 2007-2009 is gebleken dat personen met een handicap sterk ondervertegenwoordigd zijn. In beide journaals samen komt in slecht 0,15 procent van de nieuwsitems een gehandicapte actor voor en dat terwijl er volgens de meest strikte definitie wordt aangenomen dat dit onder de Vlaamse bevolking 2 procent bedraagt. Personen met een handicap zijn dus zo goed als afwezig op het beeldscherm, en onze gegevens lopen dus perfect gelijk met de resultaten van recent Frans onderzoek. Daarom is het belangrijk dat er extra aandacht wordt besteed aan de zichtbaarheid van personen met een handicap in het nieuws. Daarenboven willen we ook wijzen op de extreme ondervertegenwoordiging van personen met een auditieve handicap in de nieuwsberichtgeving. De openbare omroep doet dan wel grote inspanning om, door middel van ondertiteling de programma’s toegankelijk te maken voor doven en slechthorenden, maar in de programma’s zelf komt deze groep nauwelijks aan bod.
(2) Personen met een handicap komen hoofdzakelijk aan bod in het nieuws als het onderwerp iets te maken heeft met de handicap of met gehandicapt zijn in het algemeen. Dit geldt zowel voor experts als voor niet-experts. In het kader van een veelzijdige en correcte beeldvorming is het belangrijk dat personen met een handicap ook worden betrokken in het nieuws als het gaat om andere thema’s die losstaan van de handicap of functiebeperking. Bovendien zou het de beeldvorming van deze minderhedengroep ten goede komen als de nieuwsberichtgeving wordt opengetrokken naar andere zogenaamde ‘harde’ thema’s dan hoofdzakelijk onderwerpen die gerelateerd zijn aan sociale zaken. Personen met een handicap kunnen evengoed aan het woord worden gelaten bij nieuwsitems over financiën, politiek, enz. Hiermee samenhangend is het ook sterk aan te bevelen om personen met een handicap niet hoofdzakelijk aan bod te laten komen als getuige van bepaalde ervaringen met betrekking tot de handicap. Personen met een handicap zouden vaker in het nieuws moeten komen als modale Vlaming, leek of ervaringsdeskundige. Bovendien hebben de analyses aangetoond dat personen met een handicap zelden in het nieuws komen als expert. In de periode 2007-2009 zijn slechts
57
vier experts met een handicap in het VRT nieuws en één expert met een handicap in het VTM nieuws aan het woord gelaten. In alle vijf de gevallen werd de expert geïnterviewd over een thema dat gerelateerd was aan zijn of haar handicap of gehandicapt zijn in het algemeen. Als gehandicapten al aan het woord komen in de uitzendingen, dan gaat het dan ook bijna uitsluitend over hun handicap, en dan worden zij gereduceerd tot dit ene kernmerk. Het is belangrijk dat hier in de toekomst de nodige aandacht naar uit gaat.
(3) In aanvulling op het bovenstaande punt willen we aanbevelen om de structuur of zoekfunctie in de ‘Expertendatabank’ ten behoeve van journalisten en studenten journalistiek uit te breiden zodat het ook mogelijk wordt om in de toekomst deskundigen te selecteren op basis van de achtergrondkenmerken waarop zij in de eerste plaats zijn opgenomen in de databank. De expertendatabank is speciaal ingericht ter bevordering van de vertegenwoordiging van vrouwelijke en transgender experten, deskundigen van allochtone origine en deskundigen met een handicap. Momenteel is het echter enkel mogelijk om deskundigen te selecteren op basis van het thema van expertise en de naam van de expert. De mogelijkheid van een meer gedetailleerde zoekopdracht zou het voor journalisten aanzienlijk moeten vergemakkelijken om op een snelle en efficiënte manier de gewenste experts uit bepaalde minderhedengroepen te contacteren.
(4) Daarenboven kunnen we stellen dat er geen enkele reden is om deskundigen met een handicap te weren uit de uitzendingen, aangezien experimenteel onderzoek suggereert dat het publiek hierop niet anders reageert en dat er geen verlies is aan geloofwaardigheid, in vergelijking met deskundigen zonder een handicap. Hoewel het hier slechts om een beperkt experiment ging, is er geen enkele aanwijzing dat het publiek negatiever zou reageren op een actor met een handicap.
(5) We willen ook benadrukken dat het belangrijk is dat personen met een handicap ook voldoende in het nieuws komen als actieve personen, als personen die op een actieve manier deelnemen aan het sociale leven en die zelf ook initiatief nemen. Dit is een belangrijk punt voor de beeldvorming over personen met een handicap naar de algemene bevolking toe, als specifiek voor de groep personen met een handicap. Uit de analyses
58
blijkt dat in de nieuwsberichtgeving bij VTM veel meer aandacht wordt besteed aan initiatieven en dingen die speciaal zijn georganiseerd voor personen met een handicap, in vergelijking met de aandacht die uitgaat naar personen met een handicap die zelf iets hebben verwezenlijkt, gedaan of georganiseerd. Dit onevenwicht waarbij personen met een handicap bijna dubbel zo vaak worden voorgesteld in een meer passieve rol of een positie waarbij iets voor hen werd gedaan of georganiseerd houdt het gevaar in dat hierdoor eerder attitudes worden versterken waarbij de persoon wordt gezien als afhankelijk en waarvoor moet worden gezorgd. Het is dus belangrijk dat er een goed evenwicht wordt gevonden in de berichtgeving. Het televisiejournaal bij VRT verdeelt de aandacht tussen beide perspectieven. We willen ook aanmoedigen dat hier in de toekomst de nodige aandacht aan wordt besteed (zie ook http://www.handiwatch.be voor meer informatie over beeldvorming van personen met een handicap en toepassingen van de het sociale en culturele model).
(6) Ten slotte willen we er ook op wijzen dat het belangrijk is om meer nadruk te leggen op gelijkenissen tussen personen met een handicap en zonder handicap. Uit de paar goede voorbeelden blijkt al hoe handicap bovendien een journalistieke meerwaarde kan bieden. Zo werpt het een nieuw perspectief op feiten die jaarlijks terugkeren zoals Moederdag of de laatste schooldag. Deze invalshoek zou men nog vaker en ruimer kunnen toepassen.
59
8 Referenties
Aarts, K. & Semetko, H. (2003). The divided electorate: Effects of media use on political involvement. Journal of Politics, 65,(3): 759-784. Adams, L. (2007). Disability in the press: How disability and people with disabilities are depicted in print media in Bosnia and Serbia in 2006. A discussion paper. Serbia: Handicap International South East Europe, pp. 63. Auslander, G. K. & Gold, N. (1999). Media reports on disability: a binational comparison of types and causes of disability as reported in major newspapers. Disability and Rehabilitation, 21,(9): 420-431. Austin, E. W. & Dong, Q. (1994). Source versus content effects on judgments of news believability. Journalism Quarterly, 71(4): 973-983. Ashman, A. F. (1984). Assessing student teachers attitudes toward the mentally retarded and physically handicapped persons. International Journal of Rehabilitation Research, 7: 434-438. Barnes, C. (1991). Disabled people in Britain and discrimination: A case for Antidiscrimination legislation. London: Hurst and Co. in association with BCODP. Beaudoin, C. E. & Thorson, E. (2005). Credibility perceptions of news coverage of ethnic groups: The predictive roles of race and news use. The Howard Journal of Communications, 16: 33-48. Byrd, E. K. (1997). Television news reports related to disability. International Journal of Rehabilitation Research, 20: 81-84. CSA (2010). Répresentation de la diversité de la société française à la télévision. Rapport au parlement. Paris : Conseil Supérieur de l’Audiovisuel. Cumberatch, G. & Negrine, R. (1992). Images of disability on television. London/ New York: Routledge. De Balcazar, Y. S.; Bradford, B. & Fawcett, S. B. (1988). Common concerns of disabled Americans: Issues and options. Social Policy, 19(2): 29-35. De Swert, K. & M. Hooghe (2010). When do Women get a Voice? Explaining the Presence of Female News Sources in Belgian News Broadcasts, 2003-2005. European Journal of Communication, 25(1), 69-84. Devlieger, P. (2009). Ervaringsdeskundigheid binnen de recentste visies op handicap. In GRIP vzw. Ervaringsdeskundigheid van personen met een handicap. Verslagenbundel. Brussel: GRIP vzw, pp11-20. . Devlieger, P.; Rusch, F. & Pfeiffer, F. (2003). Rethinking disability: Emerging definitions, concepts and communities. Antwerpen: Garant. Elliot, D. L.; Hanzlik, J. R. & Gliner, J. A. (1992). Attitudes of occupational therapy personnel toward therapists with disabilities. Occupational Therapy Journal of Research, 12: 259-277. Ellis, K. (2009). Behind the Aww factor: human interest profiles of paralympians and the media navigation of physical difference and social stigma, Asia Pacific Media Educator, 1(19): 23-35. Flanagin, A. J. & Metzger, M. J. (2000). Perceptions of Internet formation credibility. Journalism & Mass Communication Quarterly, 77(3): 515-540.
60
Flanagin, A. J. & Metzger, M. J. (2003). The perceived credibility of personal Web page information as influenced by the sex of the source. Computers in Human Behavior, 19: 683-701. Flanagin, A. J. & Metzger, M. J. (2007). The role of site features, user attributes, and information verification behaviors on the perceived credibility of web-based information. New Media & Society, 19(2): 319-342. Gardner, J. M. & Radel, M. S. (1978). Portrait of the disabled in the media. Journal of Community Psychology, 6: 269-274. Glynn, C. J.; Herbst, S.; O’Keefe, G. J.; Shapiro, R. Y. & Lindeman, M. (2004). Public Opinion. Second edition. Cambridge: Westview Press. Goggin, G. (2009). Disability, media, and the politics of vulnerability. Asia Pacific Media Educator, 1,(19): 1-13. GRIP vzw (2008). Analyse van de beeldvorming over handicap in Voorbij de Grens. Brussel: GRIP vzw, pp14. Harnett, A. (2000). Escaping the ‘Evil Avenger’ and the ‘Supercrip’: images of disability in popular television. Irish Communications Review, 8: 21-29. Hooghe, M.; De Swert, K. & Walgrave, S. (red). (2005). Nieuws op televisie. Televisiejournaals als venster op de wereld. Leuven: Acco. Hooghe, M. & De Swert, K. (2009). Gender Model or Job Model? Putting the presence of female news sources in Belgian television news broadcasts (200”-2007) in perspective. Media Report to Women, 37(1): 13-21. Iyengar, S.; Peters, M. D. & Kinder, D. R. (1092). Experimental demonstrations of the “not-so-minimal” consequences of television news programs. The American Political Science Review, 76;(4)= 848-858. Johnson, M. (1987). Where do you get your information about disability issues? The Disability Rag, (September-October): 24-27. Kama, A. (2004). Supe-rcrips versus the pitfull handicapped: Reception of disabling images by disabled audience members, Communications, 29: 447-466. Keller, C. E.; Hallahan, D. P.; McShane, E. A.; Crowley, E. P. & Blandford, B. J. (1990). The coverage of persons with disabilities in American newspapers. Journal of Special Education, 24: 271-282. Meagher, D.; Newman, A.; Fee, M. & Casey, P. (1995). The coverage of psychiatry in the Irish print media. Psychiatric Bulletin, 19: 642-644. Meyer, P. (1988). Defining and measuring credibility of newspapers: Developing an index. Journalism Quarterly, 65(3): 567-574. McCombs, M. E. & Shaw, D. L. (1972). The agenda-setting function of mass media. The Public Opinion Quarterly, 36,(2): 176-187. McCroskey, J. C.; Holdrige, W. & Toomb, J. K. (1974). An instrument for measuring the source credibility of basic speech communication instructors. Speech Teacher, 23: 26-33. McLeod, J. M.; Becker, L. B. & Byrnes, J. E. (1974). Another look at the agenda setting function of the mass media. Communication Research, 1: 131-166. Mutz, D. C. & Soss, J. (1997). Reading public opinion: The influence of news coverage on perceptions of public sentiment. The Public Opinion Quarterly, 61,(3): 431-451. Nairn, R. G. (2007). Media portrayals of mental illness, or is it madness? A review. Australian Psychologist, 42,(2): 138-146.
61
Parent, W. S. & Evers, J. M. (1986). Competencies of disabled workers in industry: a review of business literature. Journal of Rehabilitation, 52: 16-23. Shaw, E. (1973). Media credibility: Taking the measure of a measure. Journalism Quarterly, 50: 530-535. Siperstein, G. B. (2003). Multinational study of attitudes toward individuals with intellectual disabilities. Washington, DC: Special Olympics Inc. Sundar, S. (1999). Exploring receivers’ criteria for perception of print and online news. Journalism of Mass Communication Quarterly, 76(2): 373-386. Verbelen, J.; Samoy, E. & Van Geel, H. (2005). Vlamingen met een handicap of langdurige gezondheidsproblemen. Een verkennende schets van hun sociale positie en hun situatiebeleving aan de hand van concrete onderzoekscijfers. Stativaria 34, Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering. Vissers, S.; Hooghe, M. & Moreas, M-A. (2009). De relatie tussen internetgebruik en politieke participatie in Vlaanderen. In Pickery, J. (red). Vlaanderen Gepeild! Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering. Wahl, O. F. (1992). Mass media images of mental illness: A review of the literature. Journal of Community Psychology, 20: 343-352. VRT (2010). Monitor Diversiteit 2009. Een kwantitatieve studie naar de zichtbaarheid van diversiteit op het schem. Een vervolgstudie van Kleur Bekennen 2004 en Monitor Diversiteit 2007. Brussel: VRT-studiedienst in samenwerking met ENA (UA-KUL). Watson, N. (2004). The dialectics of disability: a social model of the 21st century? In Barnes, C. & Mercer, L. (ed.). Implementing the social model of disability: Theory and research. Leeds: The disability Press, PP. 101-117. Weller, L. & Aminidav, C. (1992). Measuring semi-projectively emotional attitudes towards mild and severe mental retardation. The British Journal of Mental Subnormality, 38: 39-49. Wilkinson, P. & Mcgill, P. (2009). Representation of people with intellectual disabilities in a British newspapers in 1983 and 2001. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 22: 65-76. Yoshida, R. K.; Wasilewski, L. & Freidman, D. L. (1990). Recent newspaper coverage about persons with disabilities. Exceptional Children, 56: 418-423.
62
Bijlage I Vragenlijst media-onderzoek krantenartikels
1. Wat is uw geslacht? 1 Man 2 Vrouw
Centrum voor Klimaatonderzoek En Duurzame Ontwikkeling
2. In welk jaar bent u geboren? 19_ _
3. Hoe geloofwaardig vindt u de informatie in het artikel dat u net gelezen hebt? Wilt u een antwoord geven van 1 tot 7 aan de hand van onderstaande schaal, waarbij 1 betekent dat u het de informatie helemaal niet geloofwaardig vindt en 7 dat u de informatie heel geloofwaardig vindt. Helemaal niet geloofwaardig 1
Heel geloofwaardig 2
3
4
5
6
7
4. Hoe betrouwbaar vindt u het de informatie in het artikel dat u net gelezen hebt? Wilt u een antwoord geven van 1 tot 7 aan de hand van onderstaande schaal, waarbij 1 betekent dat u de informatie helemaal niet betrouwbaar vindt en 7 dat u de informatie heel betrouwbaar vindt. Helemaal niet betrouwbaar 1
Heel betrouwbaar 2
3
4
5
6
7
5. Vindt u dat de informatie in het artikel dat u net gelezen hebt een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid? Wilt u een antwoord geven van 1 tot 7 aan de hand van onderstaande schaal, waarbij 1 betekent dat u de informatie sterk vertekend vindt en 7 tot u de informatie helemaal niet vertekend vindt. Sterk vertekend 1
Helemaal niet vertekend 2
3
4
5
6
7
6. Hoe accuraat vindt u de informatie in het artikel dat u net gelezen hebt. Wilt u een antwoord geven van 1 tot 7 aan de hand van onderstaande schaal, waarbij 1 betekent dat u de informatie helemaal niet accuraat vindt en 7 dat u de informatie heel accuraat vindt. Helemaal niet accuraat 1
Heel accuraat 2
3
4
5
6
7
63
7. Vond u de tekst aangenaam om te lezen? Of was het juist een zeer onaangename tekst, die niet goed geformuleerd was? Wilt u een antwoord geven van 1 tot 7 aan de hand van onderstaande schaal. Aangenaam om te lezen 1
Onaangenaam om te lezen 2
3
4
5
6
7
8. Maakt de auteur volgens u een bekwame indruk? Denkt u dat de auteur van dit artikel bekwaam is dit onderwerp op een wetenschappelijke correcte manier te behandelen? Wilt u een antwoord geven van 1 tot 7 aan de hand van onderstaande schaal. Bekwame auteur 1
Onbekwame auteur 2
3
4
5
6
7
9. Maakt de auteur van dit artikel op u een betrouwbare indruk? Of denkt u dat hij/zij geen betrouwbare informatiebron is over dit onderwerp? Wilt u een antwoord geven van 1 tot 7 aan de hand van onderstaande schaal. Betrouwbare auteur 1
Onbetrouwbare auteur 2
3
4
5
6
7
10. Heeft de lectuur van dit artikel een invloed gehad op uw mening over dit onderwerp? Of denkt u dat er helemaal geen invloed is geweest? Wilt u een antwoord geven van 1 tot 7 aan de hand van onderstaande schaal. Sterke invloed 1
Geen invloed 2
3
4
5
6
7
Hebt u nog suggesties om de tekst te verbeteren: ................................................................................................................................................ ................................................................................................................................................ ................................................................................................................................................ ................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................... Heel erg bedankt voor u medewerking, dr. Sara Vissers (Centrum voor Klimaatonderzoek en Duurzame Ontwikkeling)
64
Bijlage II krantenartikel deskundige met handicap
Scepsis inzake opwarming van de aarde Maandag 18 januari 2010
BRUSSEL – “ In tegenstelling tot wat vele mensen denken, bestaat er onder gekwalificeerde wetenschappers geen overeenstemming over de vraag of de door de mens veroorzaakte uitstoot van broeikasgassen tot een opwarming van de aarde zal leiden en of dit allerlei schadelijke gevolgen zal hebben”, aldus Prof. dr. P. Thoenes (VUB).
OPINIE
P. Thoenes: “Er is een wijd verbreide twijfel aan de integriteit van sceptische wetenschappers, die media en politici ten toon spreiden.”
In de jaren zeventig en tachtig maakten klimaatdeskundigen zich zorgen over de gemeten stijging van het kooldioxyde (CO2)-gehalte van de atmosfeer. Vanwege het bekende principe van het broeikaseffect kon verwacht worden dat hierdoor de temperatuur op de aarde zou gaan stijgen. Het leek voor de hand te liggen dat een en ander het gevolg was van het sterk gestegen verbruik van fossiele brandstoffen (steenkool, aardolie en aardgas). In 1988 werd onder auspiciën van de Verenigde Naties (VN) het 'Intergovernmental Panel on Climate Change' (IPCC) opgericht, dat de ontwikkelingen in het klimaatonderzoek over de hele wereld moest interpreteren en daarover rapporteren. Deze rapportage zou dienen als advies aan de deelnemende regeringen. Het ging er daarbij vooral om na te gaan of er inderdaad sprake is van een klimaatverandering en met name van een algemene opwarming van de aarde ('global warming'). Als dat zo zou zijn, zouden er internationale afspraken nodig kunnen worden om het gebruik van fossiele brandstoffen te beperken.
65
Het gaat er nu om vast te stellen of er inderdaad sprake is van een klimaatverandering, of er reeds een algemene opwarming optreedt, en wat er voor de toekomst verwacht kan worden. We moeten hierbij in gedachten houden dat het klimaat vanwege zijn grillige gedrag niet voorspeld kan worden, maar dat wij hoogstens verwachtingen over de toekomst kunnen uitspreken. Deze verwachtingen zijn altijd gebaseerd op bepaalde veronderstellingen, waarvan de aannemelijkheid altijd ter discussie zal staan. Echter ook wanneer er onzekerheid zou blijven bestaan over eventuele gevolgen van het broeikaseffect, dan nog wordt het vanwege het 'voorzorgprincipe' door velen toch noodzakelijk gevonden om het gebruik van fossiele brandstoffen te beperken. Een ander argument dat hiervoor wordt aangevoerd is de onvermijdelijke toekomstige schaarste van fossiele brandstoffen. Het sceptische standpunt van een aantal wetenschappers De vrij ongenuanceerde stellingname van het IPCC heeft reeds in 1990 geleid tot kritiek van wetenschappers van buiten de kringen van het IPCC. Na de tweede rapportage in 1996 nam de kritiek aanzienlijk toe. Overigens waren de uitspraken van het IPCC toen nog vrij voorzichtig: 'The balance of evidence suggests a discernable human influence on global climate'. Toch werden daarna uitspraken gedaan die konden worden uitgelegd als dramatische voorspellingen. Na het derde rapport in 2001 nam de kritiek nog verder toe. Juist omdat de media en de politici in het algemeen de onheilsvoorspellingen als zekerheden verkondigden, werden veel wetenschappers geprikkeld hun kritiek luid en duidelijk uit te spreken. In Amerika nam deze de vorm aan van een publieke discussie, die vooral op gang is gebracht door S.F. Singer en R.S Lindzen. In Europa werd de kritiek door de media tot voor kort grotendeels doodgezwegen. In politieke kringen wordt het kennelijk als 'niet politiek correct' beschouwd om aan de onheilsvoorspellingen te twijfelen. De belangrijkste punten van de wetenschappelijke kritiek op de uitspraken van het IPCC zijn de volgende. De bepaling van een stijging van de gemiddelde temperatuur van de aarde uit oppervlaktemetingen is niet voldoende betrouwbaar. Satellietmetingen, die wijzen op een niet veranderende temperatuur, lijken betrouwbaarder. Voorts is het nog niet goed mogelijk om eventuele korte-termijn klimaatveranderingen te scheiden van de lange-termijn klimaatveranderingen, zoals de opwarming na de laatste ijstijd. Verder zijn de voorspellingen van de toekomstige ontwikkelingen van het CO2-gehalte van de atmosfeer gebaseerd op veronderstellingen die wellicht onjuist zijn. De grootste onzekerheden betreffen de snelheid van CO2-opname door planten en door oceanen. Ten slotte zijn de klimaatmodellen die gebruikt worden om verwachtingen over de toekomst uit te spreken niet voldoende betrouwbaar, omdat hierin met bepaalde effecten onvoldoende rekening wordt gehouden, in het bijzonder de invloed van variaties in de zonne-activiteit, van het wisselende wolkendek en van aërosolen (zeer fijne stofdeeltjes).
66
Gelet op het feit dat weerstations ongelijkmatig verspreid zijn over de hele wereld (weinig waarnemingen in Afrika en op de oceanen), dient er heel zorgvuldig omgesprongen te worden met pogingen om een gemiddelde te berekenen van al deze waarnemingen. Er kan immers sprake zijn van verschillende storende effecten, die alle dezelfde kant op werken. In de eerste plaats worden temperaturen voornamelijk gemeten op het land, terwijl ruim 70% van het aardoppervlak uit water bestaat. Hierdoor kunnen significante afwijkingen ontstaan. Verder staat de meerderheid van de weerstations in de bewoonde wereld, en slechts een klein deel in de grote dunbevolkte gebieden die een belangrijk deel van het landoppervlak uitmaken. Hoewel men temperaturen overal op 0,1 °C nauwkeurig kan meten, zitten er in het meetnet zulke grote 'gaten' dat het niet goed mogelijk is om de gemiddelde temperatuur met dezelfde nauwkeurigheid te bepalen van een groot land, zoals bijvoorbeeld Australië, dat enkele kleine dichtbevolkte agglomeraties kent en daarnaast zeer grote vrijwel onbewoonde gebieden. Dit geldt in een versterkte mate voor de hele wereld. Het is verder gebleken dat in stedelijke gebieden de temperatuur significant hoger is dan op het platteland, en wel méér naarmate de agglomeraties groter zijn (tot 2 °C toe). In de loop van de laatste twintig jaar zijn de stedelijke gebieden bijna overal sterk uitgebreid en is een deel van de meer afgelegen weerstations gesloten. Dit zou op zichzelf al tot een ‘gemeten’ temperatuurstijging moeten leiden. Bij de bepaling van een gemiddelde temperatuur over het gehele aardoppervlak heeft men te maken met enorme plaatselijke verschillen, die wel 100 °C kunnen bedragen (bijv. tussen Verchojansk en Jeddah). Hoe meer de extreme temperaturen uit elkaar liggen, des te kleiner wordt de nauwkeurigheid van het gemiddelde. Iets dergelijks geldt voor de verschillen tussen dag en nacht, en tussen de seizoenen. Wanneer men deze aspecten overweegt, moet men concluderen dat satellietmetingen de enige mogelijkheid bieden om een werkelijk wereldgemiddelde temperatuur nauwkeurig te bepalen. Wat betreft het onderscheid tussen korte- en lange-termijn veranderingen zijn het vooral de geofysici die ons waarschuwen voor voorbarige conclusies. In de laatste duizend jaar is de temperatuur iets op en neer gegaan, waardoor we nu nog de stijgende trend zien die zich ongeveer 300 jaar geleden heeft ingezet: het herstel na de zogenaamde 'Kleine IJstijd'. Er zijn redenen om te verwachten dat in de komende eeuwen de temperatuur weer gaat dalen. Het gedrag van kooldioxyde is de sleutel tot het inschatten van een te verwachten extra broeikaseffect. Het CO2-gehalte van de atmosfeer is het resultaat van enerzijds emissie, voornamelijk door micro organismen en dieren, en anderzijds absorptie, voornamelijk door planten, op het land en in de zee. De mens voegt aan de natuurlijke emissie niet meer dan 4% toe. Het blijkt nu dat in de 20ste eeuw, voornamelijk in de 2de helft daarvan, de natuurlijke absorptie is gestegen met ongeveer 2%, waardoor ongeveer de helft van de menselijke emissie wordt opgenomen. Het niet geabsorbeerde deel zorgde voor een toename van het CO2-gehalte in de atmosfeer van ongeveer 25% ten opzichte
67
van het niveau van 1900. Verwacht wordt dat de menselijke emissie nog zal toenemen. Daarvoor zijn verschillende scenario's denkbaar. Er wordt ook verwacht dat de absorptie zal toenemen, omdat deze ruwweg evenredig is met de concentratie in de atmosfeer. Het IPCC is zeer pessimistisch over de mate waarin dit zal plaatsvinden. Het IPCC neemt aan dat de absorptie in de oceanen relatief zal dalen, terwijl weinig verwacht wordt van het effect van plantengroei (deze beide veronderstellingen vormen de belangrijkste grond van de verwachte opwarming). Dit wordt echter door veel deskundigen nadrukkelijk tegengesproken. De absorptie door planten zou, indien er meer plantengroei optreedt, zelfs progressief - d.w.z. meer dan evenredig met de stijging van de CO2-concentratie in de atmosfeer - moeten toenemen. Als de absorptie door planten inderdaad met nog enkele procenten zou stijgen, zou de menselijke emissie in de toekomst volledig worden opgenomen. De ernstigste kritiek betreft echter de modellen. Men beschikt tegenwoordig over supercomputers die zeer ingewikkelde modellen kunnen hanteren, maar het klimaat is zo ingewikkeld dat men altijd nog modellen moet gebruiken die een vereenvoudiging zijn van de werkelijkheid. Hierdoor wordt de nauwkeurigheid van de voorspellingen noodzakelijkerwijze beperkt. Een belangrijke complicatie hierbij is dat het klimaat zich 'chaotisch' gedraagt, waardoor de betrouwbaarheid van de voorspellingen sterk afneemt met de lengte van de periode waarover men uitspraken doet. Door sommigen wordt geargumenteerd dat men zelfs met de beste modellen en de grootste computers nooit voorspellingen kan doen over een periode van meer dan enkele jaren. Een ander belangrijker punt van kritiek betreft de onvoldoende kennis van verschillende processen die een essentiële rol spelen in het klimaat. Dit betreft met name de invloed van de wisselende zonne-activiteit, van de variaties van het wolkendek en van het effect van aërosolen afkomstig van menselijke activiteiten. Het wolkengedrag is wellicht de belangrijkste factor. Het is duidelijk dat hogere temperatuur in het algemeen leidt tot meer verdamping, waardoor meer wolken ontstaan, waardoor zonnewarmte wordt tegengehouden. Dit schijnt vooral een belangrijke rol te spelen boven de Grote Oceaan, maar hieraan moet nog veel onderzoek worden gedaan. Het vervelende is nu, dat wanneer dergelijke verschijnselen onvoldoende zijn verwerkt in de klimaatmodellen, de resultaten van modelleringen geheel onjuist kunnen zijn. De 'waarschijnlijkheden' van de uitspraken van het IPCC verliezen daardoor hun betekenis. Deze hebben alleen zin wanneer men er zeker van is dat met alle relevante effecten zo goed mogelijk rekening is gehouden. Het bijna blinde vertrouwen dat veel wetenschappers hebben in geavanceerde computermodellen, ook als deze gebaseerd zijn op onvoldoende experimentele gegevens, is een verschijnsel dat in bijna de gehele wetenschappelijke wereld snel om zich heen grijpt. Het is echter van het grootste belang om bij ingewikkelde modelleringen steeds
68
expliciet te vermelden op welke veronderstellingen en vereenvoudigingen de modellen gebaseerd zijn. Dit heeft het IPCC in zijn 'summaries' nagelaten. Maatschappelijke consequenties Zoals hierboven is aangegeven, wordt het sceptische standpunt, zeker in België, als 'politiek niet correct' beschouwd. Velen zijn van mening dat de westerse economie te veel gebaseerd is op verspilling van grondstoffen en energie, waardoor we afstevenen op een toekomstige schaarste, terwijl we met de begeleidende afvalprodukten de natuur onherroepelijk verzieken. Daarnaast hebben velen het idee dat we in een maakbare wereld leven, hetgeen betekent dat we, liefst langs democratische weg, het gedrag van de mensheid in principe kunnen sturen. Door deze grondhouding staat men afkerig tegenover het wetenschappelijk-sceptische standpunt ten aanzien van klimaatverandering zoals hiervoor werd samengevat. Maar al deze gezichtspunten behoren naar ons oordeel los van elkaar ter discussie te staan. Wat hierbij verder nog een rol speelt, is een wijd verbreide twijfel aan de integriteit van sceptische wetenschappers, die media en politici ten toon spreiden. Als bepaalde wetenschappers een standpunt verkondigen, wordt maar al te gemakkelijk aangenomen dat er op de achtergrond industriële geldgevers zijn die hen dit standpunt influisteren. De wetenschapper die het sceptische gezichtspunt verkondigt, wordt, zo wordt verondersteld, betaald door de olie-industrie. Hij is verder automatisch een voorstander van verkwisting en dus mede verantwoordelijk voor uitputting van grondstoffen en verzieking van het milieu. Onnodig te zeggen dat hieruit enig gebrek aan logisch denken blijkt. De veronderstelling van een 'maakbare' wereld is ook een belangrijk punt van discussie. Er bestaan tot dusver geen aanwijzingen dat de wereld in staat is om de groei van de bevolking en de daarmee samenhangende economische groei op enigerlei wijze effectief te sturen. Het is dus belangrijk dat we geen onverantwoorde stappen zetten op politiek of economisch vlak, zolang we niet meer zekerheid hebben over de toekomstige evolutie van het klimaat op aarde, en de rol van menselijke activiteiten in dit proces.
Prof. dr. Paul Thoenes is als hoogleraar chemische proceskunde verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel.
69
Bijlage III krantenartikel deskundige zonder handicap
Scepsis inzake opwarming van de aarde Maandag 18 januari 2010
BRUSSEL – “ In tegenstelling tot wat vele mensen denken, bestaat er onder gekwalificeerde wetenschappers geen overeenstemming over de vraag of de door de mens veroorzaakte uitstoot van broeikasgassen tot een opwarming van de aarde zal leiden en of dit allerlei schadelijke gevolgen zal hebben”, aldus Prof. dr. P. Thoenes (VUB).
OPINIE
P. Thoenes: “Er is een wijd verbreide twijfel aan de integriteit van sceptische wetenschappers, die media en politici ten toon spreiden.”
In de jaren zeventig en tachtig maakten klimaatdeskundigen zich zorgen over de gemeten stijging van het kooldioxyde (CO2)-gehalte van de atmosfeer. Vanwege het bekende principe van het broeikaseffect kon verwacht worden dat hierdoor de temperatuur op de aarde zou gaan stijgen. Het leek voor de hand te liggen dat een en ander het gevolg was van het sterk gestegen verbruik van fossiele brandstoffen (steenkool, aardolie en aardgas). In 1988 werd onder auspiciën van de Verenigde Naties (VN) het 'Intergovernmental Panel on Climate Change' (IPCC) opgericht, dat de ontwikkelingen in het klimaatonderzoek over de hele wereld moest interpreteren en daarover rapporteren. Deze rapportage zou dienen als advies aan de deelnemende regeringen. Het ging er daarbij vooral om na te gaan of er inderdaad sprake is van een klimaatverandering en met name van een algemene opwarming van de aarde ('global warming'). Als dat zo zou zijn, zouden er internationale afspraken nodig kunnen worden om het gebruik van fossiele brandstoffen te beperken.
70
Het gaat er nu om vast te stellen of er inderdaad sprake is van een klimaatverandering, of er reeds een algemene opwarming optreedt, en wat er voor de toekomst verwacht kan worden. We moeten hierbij in gedachten houden dat het klimaat vanwege zijn grillige gedrag niet voorspeld kan worden, maar dat wij hoogstens verwachtingen over de toekomst kunnen uitspreken. Deze verwachtingen zijn altijd gebaseerd op bepaalde veronderstellingen, waarvan de aannemelijkheid altijd ter discussie zal staan. Echter ook wanneer er onzekerheid zou blijven bestaan over eventuele gevolgen van het broeikaseffect, dan nog wordt het vanwege het 'voorzorgprincipe' door velen toch noodzakelijk gevonden om het gebruik van fossiele brandstoffen te beperken. Een ander argument dat hiervoor wordt aangevoerd is de onvermijdelijke toekomstige schaarste van fossiele brandstoffen. Het sceptische standpunt van een aantal wetenschappers De vrij ongenuanceerde stellingname van het IPCC heeft reeds in 1990 geleid tot kritiek van wetenschappers van buiten de kringen van het IPCC. Na de tweede rapportage in 1996 nam de kritiek aanzienlijk toe. Overigens waren de uitspraken van het IPCC toen nog vrij voorzichtig: 'The balance of evidence suggests a discernable human influence on global climate'. Toch werden daarna uitspraken gedaan die konden worden uitgelegd als dramatische voorspellingen. Na het derde rapport in 2001 nam de kritiek nog verder toe. Juist omdat de media en de politici in het algemeen de onheilsvoorspellingen als zekerheden verkondigden, werden veel wetenschappers geprikkeld hun kritiek luid en duidelijk uit te spreken. In Amerika nam deze de vorm aan van een publieke discussie, die vooral op gang is gebracht door S.F. Singer en R.S Lindzen. In Europa werd de kritiek door de media tot voor kort grotendeels doodgezwegen. In politieke kringen wordt het kennelijk als 'niet politiek correct' beschouwd om aan de onheilsvoorspellingen te twijfelen. De belangrijkste punten van de wetenschappelijke kritiek op de uitspraken van het IPCC zijn de volgende. De bepaling van een stijging van de gemiddelde temperatuur van de aarde uit oppervlaktemetingen is niet voldoende betrouwbaar. Satellietmetingen, die wijzen op een niet veranderende temperatuur, lijken betrouwbaarder. Voorts is het nog niet goed mogelijk om eventuele korte-termijn klimaatveranderingen te scheiden van de lange-termijn klimaatveranderingen, zoals de opwarming na de laatste ijstijd. Verder zijn de voorspellingen van de toekomstige ontwikkelingen van het CO2-gehalte van de atmosfeer gebaseerd op veronderstellingen die wellicht onjuist zijn. De grootste onzekerheden betreffen de snelheid van CO2-opname door planten en door oceanen. Ten slotte zijn de klimaatmodellen die gebruikt worden om verwachtingen over de toekomst uit te spreken niet voldoende betrouwbaar, omdat hierin met bepaalde effecten onvoldoende rekening wordt gehouden, in het bijzonder de invloed van variaties in de zonne-activiteit, van het wisselende wolkendek en van aërosolen (zeer fijne stofdeeltjes).
71
Gelet op het feit dat weerstations ongelijkmatig verspreid zijn over de hele wereld (weinig waarnemingen in Afrika en op de oceanen), dient er heel zorgvuldig omgesprongen te worden met pogingen om een gemiddelde te berekenen van al deze waarnemingen. Er kan immers sprake zijn van verschillende storende effecten, die alle dezelfde kant op werken. In de eerste plaats worden temperaturen voornamelijk gemeten op het land, terwijl ruim 70% van het aardoppervlak uit water bestaat. Hierdoor kunnen significante afwijkingen ontstaan. Verder staat de meerderheid van de weerstations in de bewoonde wereld, en slechts een klein deel in de grote dunbevolkte gebieden die een belangrijk deel van het landoppervlak uitmaken. Hoewel men temperaturen overal op 0,1 °C nauwkeurig kan meten, zitten er in het meetnet zulke grote 'gaten' dat het niet goed mogelijk is om de gemiddelde temperatuur met dezelfde nauwkeurigheid te bepalen van een groot land, zoals bijvoorbeeld Australië, dat enkele kleine dichtbevolkte agglomeraties kent en daarnaast zeer grote vrijwel onbewoonde gebieden. Dit geldt in een versterkte mate voor de hele wereld. Het is verder gebleken dat in stedelijke gebieden de temperatuur significant hoger is dan op het platteland, en wel méér naarmate de agglomeraties groter zijn (tot 2 °C toe). In de loop van de laatste twintig jaar zijn de stedelijke gebieden bijna overal sterk uitgebreid en is een deel van de meer afgelegen weerstations gesloten. Dit zou op zichzelf al tot een ‘gemeten’ temperatuurstijging moeten leiden. Bij de bepaling van een gemiddelde temperatuur over het gehele aardoppervlak heeft men te maken met enorme plaatselijke verschillen, die wel 100 °C kunnen bedragen (bijv. tussen Verchojansk en Jeddah). Hoe meer de extreme temperaturen uit elkaar liggen, des te kleiner wordt de nauwkeurigheid van het gemiddelde. Iets dergelijks geldt voor de verschillen tussen dag en nacht, en tussen de seizoenen. Wanneer men deze aspecten overweegt, moet men concluderen dat satellietmetingen de enige mogelijkheid bieden om een werkelijk wereldgemiddelde temperatuur nauwkeurig te bepalen. Wat betreft het onderscheid tussen korte- en lange-termijn veranderingen zijn het vooral de geofysici die ons waarschuwen voor voorbarige conclusies. In de laatste duizend jaar is de temperatuur iets op en neer gegaan, waardoor we nu nog de stijgende trend zien die zich ongeveer 300 jaar geleden heeft ingezet: het herstel na de zogenaamde 'Kleine IJstijd'. Er zijn redenen om te verwachten dat in de komende eeuwen de temperatuur weer gaat dalen. Het gedrag van kooldioxyde is de sleutel tot het inschatten van een te verwachten extra broeikaseffect. Het CO2-gehalte van de atmosfeer is het resultaat van enerzijds emissie, voornamelijk door micro organismen en dieren, en anderzijds absorptie, voornamelijk door planten, op het land en in de zee. De mens voegt aan de natuurlijke emissie niet meer dan 4% toe. Het blijkt nu dat in de 20ste eeuw, voornamelijk in de 2de helft daarvan, de natuurlijke absorptie is gestegen met ongeveer 2%, waardoor ongeveer de helft van de menselijke emissie wordt opgenomen. Het niet geabsorbeerde deel zorgde voor een toename van het CO2-gehalte in de atmosfeer van ongeveer 25% ten opzichte
72
van het niveau van 1900. Verwacht wordt dat de menselijke emissie nog zal toenemen. Daarvoor zijn verschillende scenario's denkbaar. Er wordt ook verwacht dat de absorptie zal toenemen, omdat deze ruwweg evenredig is met de concentratie in de atmosfeer. Het IPCC is zeer pessimistisch over de mate waarin dit zal plaatsvinden. Het IPCC neemt aan dat de absorptie in de oceanen relatief zal dalen, terwijl weinig verwacht wordt van het effect van plantengroei (deze beide veronderstellingen vormen de belangrijkste grond van de verwachte opwarming). Dit wordt echter door veel deskundigen nadrukkelijk tegengesproken. De absorptie door planten zou, indien er meer plantengroei optreedt, zelfs progressief - d.w.z. meer dan evenredig met de stijging van de CO2-concentratie in de atmosfeer - moeten toenemen. Als de absorptie door planten inderdaad met nog enkele procenten zou stijgen, zou de menselijke emissie in de toekomst volledig worden opgenomen. De ernstigste kritiek betreft echter de modellen. Men beschikt tegenwoordig over supercomputers die zeer ingewikkelde modellen kunnen hanteren, maar het klimaat is zo ingewikkeld dat men altijd nog modellen moet gebruiken die een vereenvoudiging zijn van de werkelijkheid. Hierdoor wordt de nauwkeurigheid van de voorspellingen noodzakelijkerwijze beperkt. Een belangrijke complicatie hierbij is dat het klimaat zich 'chaotisch' gedraagt, waardoor de betrouwbaarheid van de voorspellingen sterk afneemt met de lengte van de periode waarover men uitspraken doet. Door sommigen wordt geargumenteerd dat men zelfs met de beste modellen en de grootste computers nooit voorspellingen kan doen over een periode van meer dan enkele jaren. Een ander belangrijker punt van kritiek betreft de onvoldoende kennis van verschillende processen die een essentiële rol spelen in het klimaat. Dit betreft met name de invloed van de wisselende zonne-activiteit, van de variaties van het wolkendek en van het effect van aërosolen afkomstig van menselijke activiteiten. Het wolkengedrag is wellicht de belangrijkste factor. Het is duidelijk dat hogere temperatuur in het algemeen leidt tot meer verdamping, waardoor meer wolken ontstaan, waardoor zonnewarmte wordt tegengehouden. Dit schijnt vooral een belangrijke rol te spelen boven de Grote Oceaan, maar hieraan moet nog veel onderzoek worden gedaan. Het vervelende is nu, dat wanneer dergelijke verschijnselen onvoldoende zijn verwerkt in de klimaatmodellen, de resultaten van modelleringen geheel onjuist kunnen zijn. De 'waarschijnlijkheden' van de uitspraken van het IPCC verliezen daardoor hun betekenis. Deze hebben alleen zin wanneer men er zeker van is dat met alle relevante effecten zo goed mogelijk rekening is gehouden. Het bijna blinde vertrouwen dat veel wetenschappers hebben in geavanceerde computermodellen, ook als deze gebaseerd zijn op onvoldoende experimentele gegevens, is een verschijnsel dat in bijna de gehele wetenschappelijke wereld snel om zich heen grijpt. Het is echter van het grootste belang om bij ingewikkelde modelleringen steeds
73
expliciet te vermelden op welke veronderstellingen en vereenvoudigingen de modellen gebaseerd zijn. Dit heeft het IPCC in zijn 'summaries' nagelaten. Maatschappelijke consequenties Zoals hierboven is aangegeven, wordt het sceptische standpunt, zeker in België, als 'politiek niet correct' beschouwd. Velen zijn van mening dat de westerse economie te veel gebaseerd is op verspilling van grondstoffen en energie, waardoor we afstevenen op een toekomstige schaarste, terwijl we met de begeleidende afvalprodukten de natuur onherroepelijk verzieken. Daarnaast hebben velen het idee dat we in een maakbare wereld leven, hetgeen betekent dat we, liefst langs democratische weg, het gedrag van de mensheid in principe kunnen sturen. Door deze grondhouding staat men afkerig tegenover het wetenschappelijk-sceptische standpunt ten aanzien van klimaatverandering zoals hiervoor werd samengevat. Maar al deze gezichtspunten behoren naar ons oordeel los van elkaar ter discussie te staan. Wat hierbij verder nog een rol speelt, is een wijd verbreide twijfel aan de integriteit van sceptische wetenschappers, die media en politici ten toon spreiden. Als bepaalde wetenschappers een standpunt verkondigen, wordt maar al te gemakkelijk aangenomen dat er op de achtergrond industriële geldgevers zijn die hen dit standpunt influisteren. De wetenschapper die het sceptische gezichtspunt verkondigt, wordt, zo wordt verondersteld, betaald door de olie-industrie. Hij is verder automatisch een voorstander van verkwisting en dus mede verantwoordelijk voor uitputting van grondstoffen en verzieking van het milieu. Onnodig te zeggen dat hieruit enig gebrek aan logisch denken blijkt. De veronderstelling van een 'maakbare' wereld is ook een belangrijk punt van discussie. Er bestaan tot dusver geen aanwijzingen dat de wereld in staat is om de groei van de bevolking en de daarmee samenhangende economische groei op enigerlei wijze effectief te sturen. Het is dus belangrijk dat we geen onverantwoorde stappen zetten op politiek of economisch vlak, zolang we niet meer zekerheid hebben over de toekomstige evolutie van het klimaat op aarde, en de rol van menselijke activiteiten in dit proces.
Prof. dr. Paul Thoenes is als hoogleraar chemische proceskunde verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel.
74