15 APRIL 2015
ONZEKERHEID BIJ HET OUDERE KIND PRAKTIJKONDERZOEK MARLOES DE VRIES IPABO ALKMAAR KLAS: L42 KARIN WEISBEEK
ONDERZOEKSBEGELEIDER: JANTINE KOLKMAN
SCHOOL: DE WERENFRIDUS WERVERSHOOF GROEP: 7
Samenvatting In dit praktijkonderzoek staat de volgende vraag centraal: ‘In hoeverre dragen activiteiten die gericht zijn op de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen bij aan het vergroten van het zelfvertrouwen bij het uitvoeren van presentaties door (sociaal) onzekere leerlingen van de bovenbouw van de Werenfridus?’ Beginsituatie Het onderwerp van het onderzoek is onzekerheid bij het oudere kind. Vanuit de ambitie van de Werenfridus en het uitstroomprofiel passend onderwijs is naar voren gekomen dat in iedere klas onzekerheid een rol speelt. Binnen de Werenfridus wordt al veel aandacht besteed aan de sociaalemotionele ontwikkeling van leerlingen, mede door middel van de methode De Vreedzame School. Uit het vooronderzoek bleek dat er nog kansen liggen bij de begeleiding van onzekere leerlingen wanneer zij een presentatie moeten houden, wat voor deze leerlingen vaak het moeilijkst blijkt te zijn. Na meerdere onderzoeksinstrumenten te hebben ingezet, zijn er vier leerlingen gekozen die extra begeleiding zullen krijgen op dit gebied. Daarnaast zal een aantal activiteiten klassikaal plaatsvinden. Acties Het doel van de acties is om het zelfvertrouwen en positief denken van de leerlingen te stimuleren. Op klassikaal niveau zijn er twee acties ingezet. Bij de eerste activiteit hebben de leerlingen allemaal een groot hart gekregen, waarop klasgenoten complimenten hebben geschreven. Bij de andere activiteit hebben de leerlingen gedurende drie weken, dagelijks een kwaliteit van zichzelf leren kennen. Hierbij werd het Kinderkwaliteitenspel (2004) ingezet. De subgroep van vier leerlingen hebben vier keer extra begeleiding gekregen. De begeleiding werd ingevuld aan de hand van lessen uit het boek Kinderen en… faalangst (2011). Resultaat Als evaluatiemiddel van de acties zijn verschillende enquêtes ingezet, waarbij enkele keuzevragen zijn gesteld en de leerlingen ruimte voor inbreng kregen. Bij de klassikale activiteit met de harten heeft 50 procent van de leerlingen aangegeven blij te worden bij het lezen van de complimenten. Ook uit de betekenisvolle tekstfragmenten is te halen dat leerlingen het een leuke, stimulerende opdracht vonden. Op de activiteit met de kwaliteiten werd verschillend gereageerd; de ene leerling heeft aangegeven zichzelf hierdoor beter te hebben leren kennen, terwijl de ander aangeeft het geen leuke opdracht te hebben gevonden. Van de subgroep hebben alle vier de leerlingen aangegeven de begeleiding erg prettig te hebben gevonden, en door de oefeningen minder zenuwachtig te zijn voor hun presentatie. Conclusies De klassikale activiteiten zijn in verband met tijd beperkt gebleven, waardoor er geen duidelijke conclusie kan worden getrokken over het zelfvertrouwen van de leerlingen. Tijdens de begeleiding van vier onzekere leerlingen ter voorbereiding van hun presentatie zijn activiteiten uit Kinderen en… faalangst (2011) en het Kinderkwaliteitenspel (2004) aangeboden. In deze activiteiten is aandacht besteed aan ontspanningsoefeningen, het maken van een planning en het benoemen van elkaars kwaliteiten. Dit heeft ertoe geleid dat de leerlingen aangeven de begeleiding zeer prettig te hebben ervaren en daardoor met meer zelfvertrouwen hun presentatie tegemoet te gaan. Een beperkende factor van het onderzoek is dat zelfvertrouwen niet concreet te meten is. Een leerling kan door verschillende omstandigheden (keuze onderwerp, hoe het kind zich voelt) de ene keer beter presenteren dan de andere keer. 1
Inhoudsopgave Samenvatting........................................................................................................................................... 1 Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ 2 1 Inleiding ............................................................................................................................................... 4 1.1 Uitstroomprofiel en onderwerp .................................................................................................... 4 1.2 Ambitie school ............................................................................................................................... 4 1.3 Onderzoeksvraag ........................................................................................................................... 6 1.4 Deelvragen vooronderzoek ........................................................................................................... 6 1.5 Deelvragen hoofdonderzoek ......................................................................................................... 7 2 Theoretisch kader ................................................................................................................................ 8 2.1 Oorzaak onzekerheid bij het oudere kind ..................................................................................... 8 2.2 Kenmerken onzekerheid ............................................................................................................... 9 2.3 Handreikingen voor de leerkracht............................................................................................... 10 2.4 Conclusie ..................................................................................................................................... 12 3 Beginsituatie ...................................................................................................................................... 13 3.1 Beantwoording deelvragen vooronderzoek ................................................................................ 13 3.2 Consequenties ............................................................................................................................. 14 3.3 Respondenten ............................................................................................................................. 15 4 Onderzoeksopzet ............................................................................................................................... 16 4.1 Acties ........................................................................................................................................... 16 4.1.1 Actie 1: enquête ................................................................................................................... 16 4.1.2 Actie 2: theoriestudie ........................................................................................................... 16 4.1.3 Actie 3: complimentenhart................................................................................................... 16 4.1.4 Actie 4: het Kinderkwaliteitenspel ....................................................................................... 17 4.1.5 Actie 5: activiteiten subgroep............................................................................................... 17 4.1.6 Actie 6: SCOL-vragenlijst voorjaar ........................................................................................ 18 4.1.7 Actie 7: enquête hoofd- en subgroep .................................................................................. 18 5 Resultaten .......................................................................................................................................... 19 5.1 Data analyse ................................................................................................................................ 19 5.1.1 Actie 1: Enquête ................................................................................................................... 19 5.1.2 Actie 2: Theoriestudie .......................................................................................................... 20 5.1.3 Actie 3: Complimentenhart .................................................................................................. 20 5.1.4 Actie 4: Kinderkwaliteitenspel .............................................................................................. 21 5.1.5 Actie 5: Activiteiten subgroep .............................................................................................. 21 5.1.6 Actie 6: SCOL-vragenlijst....................................................................................................... 22 2
5.1.7 Actie 7: Enquête hoofd- en subgroep .................................................................................. 22 6 Conclusies .......................................................................................................................................... 26 6.1 Beantwoording deelvragen hoofdonderzoek ............................................................................. 26 6.2 Beantwoording onderzoeksvraag................................................................................................ 27 6.3 Bijdrage ontwikkeling op de Werenfridus ................................................................................... 28 6.4 Aanbevelingen werkplek ............................................................................................................. 28 6.4.1 Presentatie werkplek ............................................................................................................ 28 Bibliografie ............................................................................................................................................ 29 Bijlagen .................................................................................................................................................. 31 1 Bevestiging onderzoek door werkplek .......................................................................................... 31 2 Richtlijnen onderzoeksvraag ......................................................................................................... 31 3 Literatuurverantwoording ............................................................................................................. 32 4 SCOL najaar .................................................................................................................................... 34 5 Leerlingvolgsysteem ...................................................................................................................... 36 6 Stelopdracht ‘ik ben…’ ................................................................................................................... 37 7 Sociogram ...................................................................................................................................... 39 8 Observaties .................................................................................................................................... 40 9 Handreikingen Werenfridus .......................................................................................................... 42 10 Enquête actie 1 ............................................................................................................................ 44 11 Kwaliteiten Kinderkwaliteitenspel .............................................................................................. 45 12 Activiteit één. Les 27 Hoe pak je het aan?.................................................................................. 46 13 Activiteit twee. Les 15 Rustig ademen + les 23 De buikademhaling + activiteit Kinderkwaliteitenspel ........................................................................................................................ 47 14 Activiteit drie. Les 24 Hoe sta ik goed? ....................................................................................... 49 15 Activiteit vier. Les 25 Ik kan het! + les 3 Mijn succesmoment. ................................................... 50 16 Evaluatie enquête actie 3 en 4 ................................................................................................... 54 17 Evaluatie enquête begeleiding subgroep ................................................................................... 55 18 Foto’s activiteit complimentenhart ............................................................................................ 56 19 Foto’s activiteiten subgroep ....................................................................................................... 57 20 Groepsoverzicht SCOL voorjaar 2014/2015 ............................................................................... 58 21 Presentatie werkplek .................................................................................................................. 59 Samenvatting................................................................................................................................. 59 Beoordelingsformulier................................................................................................................... 60 Hand-out Prezi-presentatie ........................................................................................................... 61
3
1 Inleiding In dit hoofdstuk zal het onderwerp van het onderzoek en de relatie van het onderwerp tot zowel de uitgangspunten van het uitstroomprofiel passend onderwijs als de ontwikkelingen binnen de Werenfridus te Wervershoof beschreven worden. Vervolgens zal de onderzoeks- vraag en doel beschreven worden, en de daarbij horende deelvragen die leidend zijn voor het voor- en hoofdonderzoek.
1.1 Uitstroomprofiel en onderwerp Het onderzoek zal uitgevoerd worden binnen het uitstroomprofiel passend onderwijs. Binnen dit uitstroomprofiel wordt op de iPabo aandacht besteed aan het omgaan met de verschillende onderwijsbehoeften van leerlingen ten aanzien van het gedrag. Per 1 augustus 2014 is de Wet passend onderwijs ingevoerd. Het uitgangspunt hiervan is: ‘Alle kinderen moeten een plek krijgen op een school die past bij hun kwaliteiten en mogelijkheden. Ook als zij extra ondersteuning nodig hebben (Rijksoverheid, 2015).’ Hierbij gaat om zowel gedrags- als leerproblemen. Uitgangspunten van het passend onderwijs zijn (iPabo Alkmaar, z.j.): - Zoveel mogelijk kinderen binnen het regulier onderwijs, - Zorgplicht; voor ieder kind een eigen onderwijsarrangement in zijn regio. Ouders geven doorslag hoe het onderwijsarrangement/-setting eruit ziet, - Leerkrachten zijn de spil als het om het onderwijsarrangement gaat, - Op school- en bovenschoolniveau is er een zorgstructuur aanwezig (bijvoorbeeld de 1zorgroute en het samenwerkingsverband) Deze uitgangspunten houden onder andere in dat er meer zorgleerlingen naar het regulier onderwijs blijven gaan. Volgens Kuiper (2014) zijn in de praktijk veel scholen nog zoekende naar de juiste invulling van de nieuwe regelgeving. Belangrijk voor dit onderzoek is vooral punt drie, de leerkracht als spil als het gaat om het onderwijsarrangement. Het onderwerp van het onderzoek, onzekerheid bij het oudere kind, heeft een relatie met die punt omdat je als leerkracht aan moet sluiten bij de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Onzekere leerlingen zijn gebaad bij een bepaalde aanpak, waarin zij zich optimaal kunnen ontwikkelen.
1.2 Ambitie school Een positief welbevinden van de leerlingen is binnen de Werenfridus erg belangrijk. Dit is terug te vinden in de visie van de school: ‘Wij willen een dynamische school zijn, waarin een klimaat heerst waar kinderen, ouders en leerkrachten zich thuisvoelen en gemotiveerd worden het beste uit zichzelf en anderen te halen (Doorn, 2014/2015).’ Om je thuis te voelen op een plek is een positief welbevinden heel belangrijk; alleen dan kun je het beste uit jezelf halen. Onder collega’s binnen de school zijn gesprekken geweest over praktijksituaties waarbij het welbevinden van de leerlingen niet optimaal is. Meerdere collega’s hebben hierbij aangegeven vaak te maken te hebben met onzekere leerlingen. Om deze reden zal het onderzoek gaan over onzekere leerlingen. Als gevolg van deze gesprekken heeft er een gesprek plaatsgevonden met de intern begeleider E. Schoordijk. Hieronder is het gesprek samengevat, waarbij conclusies ten aanzien van het onderzoek worden weergegeven: Verslag gesprek E. Schoordijk In overleg met de intern begeleider E. Schoordijk van de Werenfridus is besproken of het onderwerp van het onderzoek relevant is en aansluit bij de werkwijze van de school. De volgende informatie kwam hieruit naar voren: Op de Werenfridus wordt sinds dit schooljaar gewerkt met de methode De Vreedzame School. Deze methode is gericht op de sociaal emotionele ontwikkeling en het aanleren van goed gedrag. Door een positieve sfeer in een groep te creëren zullen kinderen zichzelf kunnen zijn en het beste van zichzelf laten zien. Aansluitend bij deze methode is het boek 4
Positive Behavior Support verkregen. Dit boek is bestudeerd door E., de intern begeleider, en K., een leerkracht met een lb functie op het gebied van gedrag. In de toekomst zal deze methode in de praktijk gebracht worden. Heel belangrijk binnen de school is dat de kinderen zich prettig voelen. Dit wordt mede gerealiseerd door de leerkrachten die een positieve houding aan nemen. Zij gaan uit van het positieve in een kind, spreken de kinderen op een positieve manier aan en geven regelmatig complimenten/opstekers. Doordat er op deze manier gedacht wordt, is er bewust geen pestprotocol aanwezig op school. Kinderen wordt aangeleerd op een positieve manier met elkaar om te gaan. Vanuit de methode De Vreedzame School wordt de kinderen aangeleerd elkaar opstekers te geven. Een pestprotocol legt de nadruk op het negatieve. Regelmatig hebben leerkrachten te maken met onzekere kinderen of kinderen die om een of andere reden niet goed in hun vel zitten. Dit kan zijn op sociaal- en/of werkgebied. Om een goed beeld te krijgen van het welzijn van de kinderen wordt er gebruik gemaakt van de methode SCOL. Hierbij vullen leerkracht en leerlingen (vanaf groep 5) vragenlijsten in die naderhand met elkaar vergeleken kunnen worden. Leerkrachten die oplopen tegen een onzeker of faalangstig kind, hebben de mogelijkheid in gesprek te gaan met de intern begeleider. Uit dit gesprek zullen tips en handreikingen volgen die de leerkracht kan inzetten. Een voorbeeld hiervan is dat ouders hun kinderen kunnen aanmelden voor de weerbaarheidstraining Rots & Water.
Conclusie Binnen de school wordt veel aandacht besteed aan het positief labelen van kinderen. Hierbij zal het onderzoek goed aansluiten. Uit het gesprek is gebleken dat leerkrachten in elke klas kinderen tegenkomen die onzeker zijn, weinig zelfvertrouwen hebben of om een andere reden niet goed in hun vel zitten. Omdat het binnen de Werenfridus belangrijk is dat de kinderen zich veilig voelen en het prettig hebben op school, zal het onderzoek zeker relevant zijn. Aanbevelingen die voortkomen uit het onderzoek zullen binnen de school meegenomen worden in de begeleiding van deze kinderen. Het doel van het onderzoek is om uit te zoeken of er nog meer manieren/kansen zijn om deze kinderen te helpen. Dit zal gebeuren door diep in het onderwerp te duiken, te bekijken welke handreikingen al ingezet worden op de Werenfridus en welke andere manieren er zijn om deze kinderen te ondersteunen.
Afbeelding 2: handtekening E. Schoordijk
5
1.3 Onderzoeksvraag Naar aanleiding van de beschreven ambitie van de school en het uitstroomprofiel, is de onderzoeksvraag in samenspraak met de directeur en de groepsleerkracht van groep 7 van de Werenfridus1 als volgt opgezet: ‘In hoeverre dragen activiteiten die gericht zijn op de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen bij aan het vergroten van het zelfvertrouwen bij het uitvoeren van presentaties door (sociaal) onzekere leerlingen van de bovenbouw van de Werenfridus?2’ Met als onderzoeksdoel: Het doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in het gedrag van sociaal onzekere kinderen, en hoe je als leerkracht deze leerlingen kunt begeleiden bij het vergroten van hun zelfvertrouwen wanneer zij voor een groep moeten spreken of presenteren. De resultaten vanuit het onderzoek zullen binnen de school gebruikt worden als handreiking bij het begeleiden van deze leerlingen.
1.4 Deelvragen vooronderzoek De volgende deelvragen zullen leidend zijn voor het vooronderzoek. In het hoofdstuk beginsituatie zal op deze deelvragen antwoord gegeven worden. Deelvraag 1: Wat is de oorzaak van onzeker gedrag bij een kind in de bovenbouw? Om onderbouwde ondersteuning aan te kunnen bieden is het belangrijk te weten waar gedrag vandaan komt. Hier zal in de aanpak rekening mee worden houden. Deelvraag 2: Wat zijn de meest opvallende kenmerken van kinderen in de bovenbouw die onzeker zijn? Om een goed beeld te kunnen schetsen van deze leerlingen, is het belangrijk te weten hoe je dit gedrag kunt signaleren. Het doel van deze vraag is om erachter te komen hoe dit gedrag zich volgens de theorie in de praktijk uit. Een beperking hierbij is dat er gericht wordt op het oudere kind, waardoor er geen antwoord gericht op de onderbouw van de basisschool gegeven wordt. Deelvraag 3: Hoe kun je er volgens de literatuur als leerkracht in de bovenbouw voor zorgen dat deze leerlingen meer zelfvertrouwen en een positiever zelfbeeld krijgen? Wanneer je weet welke leerlingen er op sociaal gebied onzeker zijn, zal je ze op verschillende manieren kunnen ondersteunen. Het doel van deze deelvraag is om te onderzoeken welke handreikingen er al beschikbaar zijn in de theorie, en zo tot een beredeneerde aanpak te komen. Er is bij deze deelvraag bewust gekozen het zelfvertrouwen en zelfbeeld te betrekken, omdat ervanuit gegaan wordt dat dit een grote rol speelt bij de onzekerheid van deze leerlingen. Deelvraag 4: Welke leerlingen in groep 7 van de Werenfridus zijn onzeker op sociaal gebied? Om een beeld te krijgen om welke leerlingen het gaat binnen groep 7 van de Werenfridus, zal hier onderzoek naar gedaan worden. Een belemmering hierbij is dat het onzekere gedrag niet concreet te toetsen is, en er dus verschillende onderzoeksinstrumenten ingezet zal worden. Deelvraag 5: Wat is de positie van deze leerlingen binnen de groep? Bij de voorgaande deelvraag wordt gekeken vanuit het onzekere kind. Met deze deelvraag wordt onderzocht hoe de positie van deze kinderen binnen de groep is. Uit het onderzoek zal blijken wat voor gevolg het onzekere gedrag heeft voor de positie van de leerlingen binnen de groep.
1 2
Zie bijlage 1: Bevestiging onderzoek doorwerkplek Zie bijlage 2: Richtlijnen onderzoeksvraag
6
Deelvraag 6: Welke handreikingen zijn er binnen de Werenfridus op dit moment beschikbaar bij de begeleiding van deze leerlingen? Voordat de theorie wordt bestudeerd voor eventuele handreikingen, is het belangrijk te weten welke handreikingen er binnen de Werenfridus al beschikbaar zijn, en hoe deze worden ingezet. Aan de hand van die informatie kunnen nieuwe inzichten vanuit de literatuur gevonden worden.
1.5 Deelvragen hoofdonderzoek Naar aanleiding van het vooronderzoek zijn een vijftal deelvragen geformuleerd die leidend zullen zijn voor het hoofdonderzoek. In het hoofdstuk conclusie zal op deze deelvragen antwoord gegeven worden. Deelvraag 1: Welke invloed heeft het inzetten van het Kinderkwaliteitenspel op klassikaal niveau op het positief denken van leerlingen? Het doel van deze onderzoeksvraag is om het Kinderkwaliteitenspel op klassikaal niveau in te zetten en zo bij alle leerlingen een positief zelfbeeld te bevorderen. Deelvraag 2: Welke invloed heeft het geven en krijgen van complimenten op het zelfvertrouwen van leerlingen? Vanuit het vooronderzoek is gebleken dat complimenten geven en krijgen het zelfvertrouwen vergroot. Het doel van deze deelvraag is om op klassikaal niveau bewust complimenten in te zetten. Deelvraag 3: Welke activiteiten kun je inzetten om een groepje onzekere leerlingen te begeleiden bij het voorbereiden van een presentatie, zodat zij met meer zelfvertrouwen voor de groep staan? Het doel van deze deelvraag is om in de theorie en de aanwezige materialen op de Werenfridus, activiteiten te halen die toegepast zullen worden tijdens de begeleiding van het groepje onzekere leerlingen. Deelvraag 4: Welke van de uit het vooronderzoek onzekere leerlingen, hebben veel baad bij extra begeleiding bij de voorbereiding van hun presentatie? Het doel van deze deelvraag is om erachter te komen welke van de elf leerlingen veel baad zullen hebben bij extra begeleiding. Deelvraag 5: Welk effect heeft de extra begeleiding gehad op het zelfvertrouwen van de leerlingen? Het doel van deze deelvraag is om het effect van de extra begeleiding in kaart te brengen.
7
2 Theoretisch kader Om antwoord te krijgen op de theoretisch gerichte deelvragen is verschillende literatuur bestudeerd3. Uit deze literatuur zijn per bron de belangrijkste punten genoteerd. In dit hoofdstuk wordt vanuit deze data de voor het onderzoek relevantste informatie weergegeven in de vorm van een theoretisch kader.
2.1 Oorzaak onzekerheid bij het oudere kind Volgens het artikel Onzekerheid vs zelfvertrouwen – verschillende lagen de diepte in (Buijs, 2014) is iedereen wel eens onzeker. De mate waarin onzekerheid een rol speelt in je leven komt vanuit verschillende invloeden; waar je woont, je school, je opvoeding en je verleden spelen een grote rol in de manier waarop je naar jezelf kijkt. Zodra de gedachte ‘Ben ik wel goed genoeg?’ een te grote rol gaat spelen heeft dat veel invloed op je leven. In Gedragsproblemen in scholen (Wolf & Beukering, 2009) wordt gesproken over gedragsproblemen. Zij noemen net als bovenstaand artikel dat externe factoren van een kind veel invloed hebben op de ontwikkeling van het zelfbeeld bij een kind. Zij noemen de onderwijssituatie, omgeving, thuissituatie en sociale contacten als vier belangrijke externe factoren. Wanneer een kind veel onzeker gedrag vertoont, ligt de oorzaak volgens de auteurs binnen deze factoren. In Het oudere kind (Maas, 2009) wordt gesproken over de sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind tussen 8 en 12 jaar oud. In deze fase verandert het zelfbeeld van een kind. Ze worden zich bewust van de mening van anderen; vriendschappen zijn een belangrijk onderdeel van de sociale ontwikkeling. Kinderen beoordelen hun gedrag, meningen, kennis en vermogens aan de hand van sociale vergelijking. Wanneer een kind het idee heeft niet aan de verwachtingen te voldoen, kan een negatief zelfbeeld ontstaan. Dit leidt tot onzekerheid en onzeker gedrag. In Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs (Hooijmaaijers, Stokhof, & Verhulst, 2009) wordt deze theorie bevestigd. Zij noemen dat kinderen tussen 9 en 12 jaar continue bezig zijn met het vormen van een eigen identiteit. Kenmerkend hierbij is dat ze een sterkte groepsdrang ontwikkelen, het ‘erbij willen horen’. Uiterlijke verschijning is voor hen heel belangrijk. Tegenvallende prestaties en minder erkenning van opvoeders en leeftijdsgenoten kan leiden tot een gevoel van minderwaardigheid. In deze leeftijdsfase is volgens hen angst één van de sterkste emoties. Bij onzekerheid/verlegenheid komt in de literatuur als snel faalangst naar voren. Zoals hierboven beschreven is angst een sterke emotie in deze leeftijdsfase. Faalangst wordt op de website van orthopedagogiek (Voets, 2014) als volgt duidelijk gemaakt: ‘Faalangst: Er is sprake van faalangst indien een kind als gevolg van zenuwen duidelijk anders presteert dan op basis van capaciteiten verwacht wordt. Bij het leveren van prestaties stelt de omgeving eisen, maar ook het kind stelt zichzelf eisen.’ Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten faalangst; cognitieve faalangst, sociale faalangst en motorische faalangst. Volgens dit artikel heeft het angstig zijn of worden vooral te maken met de bedreiging van de basisveiligheid van een kind. In het artikel Als angst belemmert... (Schollaart, 2012) staat een interessante beschrijving over faalangst: ‘Er zijn heel wat mogelijke oorzaken van faalangst te noemen. Belangrijk is om te onthouden dat de gedragstheorie uitgaat van het feit dat faalangst aangeleerd gedrag is, dit impliceert dat het ook af te leren is. Hier de meest voorkomende op een rij: negatieve ervaringen op school, veel aandacht voor wat er fout gaat, het gevoel niet geaccepteerd te worden bij mislukken, te 3
Zie bijlage 3: Literatuurverantwoording
8
weinig ruimte voor falen, onderlinge competitie en vervelende reacties op mislukken. Maar ook vergelijking met slimmere kinderen, te weinig positieve verwachtingen, alleen waardering voor goede prestaties, te hoge eisen vanuit de directe omgeving en verkeerde voorbeelden van volwassenen.’ In Kinderen en.. roeien met de riemen die je hebt (Algra & Dolfsma-Troost, 2010) wordt nog dieper ingegaan op het onderwerp angst. Zij stellen dat angst een natuurlijke reactie is op gevaarlijke situaties. Zodra een kind bang, doodsbang is van zaken die helemaal niet levensbedreigend zijn, zoals een spreekbeurt of een spin, kan er sprake zijn van een angststoornis. Er zijn meerdere vormen van een angststoornis, waaronder faalangst. Zij stellen dat verlegenheid en faalangst een grote invloed hebben op je leven. Faalangst gaat vaak samen met een negatief zelfbeeld en perfectionisme. Ook door pesten kan een kind een trauma oplopen en een sociale angststoornis ontwikkelen.
2.2 Kenmerken onzekerheid Uit het artikel De macho en het muurbloempje; ‘Niet ieder kind kan goed contact maken met anderen. Het ene kind uit de onzekerheid door teruggetrokken, verlegen gedrag terwijl het andere kind juist bazig en veel aanwezig is (Wally, 2014).’ In Gedragsproblemen in scholen (Wolf & Beukering, 2009) wordt door leerkrachten over onzekere en faalangstige leerlingen en leerlingen met weinig zelfvertrouwen het volgende gedrag opvallend genoemd; - Hij4 vindt het moeilijk aan het werk te gaan, - Hij vraagt naar dingen die hij zelf wel weet, - Hij toont geen initiatief, kan niets zelf oplossen, - Vertoont dwangmatig gedrag (tiks/rituelen). Op de website van mens-en-samenleving zijn kenmerken van verlegen, onzekere kinderen: blozen, stotteren, niets zeggen, terug trekken, bedeesdheid, zichzelf tekort doen, vermijden van bepaalde situaties. Hierdoor kan de ontwikkeling in het gedrang komen, waardoor schoolprestaties eronder gaan lijden (Wolfje02, 2011). ‘Gebrek aan eigenwaarde gaat meestal gepaard met faalangst, zenuwachtigheid, concentratieproblemen en lage verwachtingen van het eigen presteren (Maas, 2009).’ In Faalangst en verlegenheid zijn kenmerken van faalangst: zweten, blozen, beven, buikpijn, huilen, wegkijken, verstarren, stil zijn, teruggetrokken, druk, nerveus, onrustig, clownesk gedrag, brutaal, geven snel op, weinig initiatief, angstig (Voets, 2014). Hier zie je een link met het bovenstaande artikel De macho en het muurbloempje (Wally, 2014). Ook in dat artikel wordt namelijk gesproken van twee verschillende manieren van onzekerheid uiten; op een introverte manier of op een extraverte manier. Volgens Ivo Mijland (Mijland, 2010) uiten kinderen zich op deze manier omdat faalangst in Nederland, en de Europese cultuur, nog steeds een taboe is. Ze verbergen hun faalangst door clownesk gedrag te vertonen. Volgens hem kun je faalangst vooral herkennen doordat kinderen gedrag vertonen die je niet bij hen zou verwachten. De auteurs van het Kinderkwaliteitenspel leggen uit waarom het kennen van je kwaliteiten belangrijk is voor een positief welbevinden. Zij zeggen dat inzicht in je eigen kwaliteiten bijdraagt aan de sociaal-emotionele ontwikkeling. ‘Kinderen die een positief zelfbeeld hebben, zijn beter in staat relaties met andere kinderen op te bouwen en te onderhouden. (…) Zelfvertrouwen is een belangrijke basisvoorwaarden om tot leren te komen. (…) Het leren kennen en herkennen van je eigen kwaliteiten
4
Voor de leesbaarheid van dit onderzoek is overal waar zowel jongen als meisje wordt bedoeld, gekozen voor de mannelijke vorm.
9
zorgt ervoor dat je een positief beeld krijgt van jezelf (CPS onderwijsontwikkeling en advies, 2004, pp. 8, 9).’
2.3 Handreikingen voor de leerkracht Gedragsproblemen in scholen (Wolf & Beukering, 2009) noemt dat de rol van de leerkracht groot kan zijn bij de oorzaak van gedragsproblemen, maar zeker een grote rol heeft bij de aanpak ervan. De auteurs van het boek hebben onderzoek gedaan onder leerkrachten. Hieruit kwam dat de volgende strategieën werken bij onzekere, faalangstige, kinderen die weinig zelfvertrouwen hebben: Een uitdagende, gestructureerde leeromgeving bieden, Positief het gewenste gedrag bevestigen (complimenten geven!), Een hechte, persoonlijke, professionele relatie tot stand brengen, Spanning verminderen (rustig, empathisch en geduldig blijven), Samen met de ouders doelen en onderwijsbehoeften bespreken. Aanpakken om onzekere kinderen te begeleiden vind ik ook terug in het artikel Faalangst en verlegenheid (Voets, 2014). Zij geven de volgende tips bij de begeleiding: Zorg voor een goede interactie tussen leerling en leerkracht, Zorg voor een veilig klimaat in de klas, Zorg voor goede communicatie met andere leerlingen, Leg de lesstof op een goede wijze uit en doe de beoordeling op een goede wijze, Accepteer het kind, help het inzicht te krijgen in eigen kunnen. Er wordt in dit artikel niet uitgelegd wat de goede wijze van uitleggen en beoordelen precies inhoudt. Ook worden er geen tips gegeven hoe je het kind kunt helpen inzicht te krijgen in eigen kunnen. Zij geven wel aan dat je bij verlegenheid moet werken aan de volgende vaardigheden: problemen oplossen, samenwerken, onderhandelen, initiatief nemen, communiceren, belangstelling hebben voor anderen, meeleven, verdraagzaam zijn, plannen maken, eerlijk zijn, tegen je verlies kunnen en trouw zijn. Een goed pedagogisch klimaat in de groep blijkt bij de meeste theoretische bronnen een belangrijke basis voor sociaal zwakke kinderen. Volgens van Eijkeren (2007) zijn er drie basis ingrediënten voor een goed pedagogisch klimaat in de groep, namelijk; veiligheid, invloed (de kinderen hebben een stem) en persoonlijk contact (iedere kind heeft één of meerdere vriendschapsrelaties). Volgens haar kun je de sfeer en het groepsklimaat vanuit vier verschillende invalshoeken bekijken: Welke normen en waarden spelen er in de groep? Wat zijn de vriendschapsrelaties? Op welke manier communiceren de kinderen met elkaar? Wat is de invloed van bepaalde kinderen op de groep? Een goede sfeer in de groep heeft een positieve invloed op het functioneren van de individuele leerlingen. Het draagt bij aan het emotioneel welbevinden, zelfvertrouwen en een stimulerend pedagogisch klimaat. Zij stelt dat het belangrijk is dat kinderen voor zichzelf durven opkomen. Met name kinderen uit groep 7 en 8 zijn zeer gevoelig voor pesten, hierdoor kunnen ze al hun zelfvertrouwen verliezen. Een kind leert sociale vaardigheden onder meer door anderen te observeren, imiteren van waargenomen gedrag, identificatie, feedback en massacommunicatiemiddelen zoals het internet en de televisie. In de klas kun je hier op verschillende manieren op inspelen. De groep fungeert namelijk als minimaatschappij waarin kinderen kunnen oefenen in het leveren van een positieve bijdrage aan de sfeer in de groep. Je kunt bijvoorbeeld een minder sociaal vaardige leerling koppelen aan een jongere, sociaal sterke leerling, rollenspellen uitspelen waarin sociale interacties aan bod komen, kringgesprekken houden over sociale vaardigheden, groeps- opdrachten en activiteiten organiseren, zoals filosoferen. Volgens het artikel Zelfvertrouwen en sociale vaardigheden bij kinderen (Buijs, 2014) hoort het aanleren van belangrijke sociale vaardigheden bij de opvoeding van kinderen. Hierbij stellen zij zes belangrijke bouwstenen, en hoe je ervoor kunt zorgen dat het kind deze bouwstenen beheerst. In figuur 1 zijn de belangrijkste punten opgenomen. 10
Bouwsteen Respect voor anderen Rekening houden met anderen Sociale en communicatieve vaardigheden hebben Een positief zelfbeeld
Zelf problemen oplossen Zelfstandig worden
Hoe en wat? Consequent zijn, regels laten opvolgen, duidelijkheid, complimenten geven, het goede voorbeeld laten zien. Zo min mogelijk negatief praten over anderen en goede dingen van anderen benoemen. In gesprek gaan over sociale situaties, spel stimuleren, help het kind vrienden te maken. Het kind prijzen, veel aandacht geven, affectie, duidelijke grenzen stellen, veilige thuisbasis, actieve levensstijl, kwaliteiten herkennen, het kind doelen laten stellen. Goede voorbeeld geven, stap voor stap begeleiden bij problemen Klusjes geven, het kind loslaten, vermijd ochtendstress, vaste regelmaat, veel doorspreken (hoe pak je dingen aan?). Figuur 1: zes belangrijke bouwstenen
In het artikel Positive education: positive pshychology and classroom interventions (Seligman, Randal, Gillham, Reivich, & Linkins, 2009) gaan de auteurs op deze theorie verder. Zij zeggen dat kinderen op school naast kennis, ook geluk, sociale vaardigheden, tevredenheid en zelfvertrouwen bijgebracht moet worden. Zij werken vanuit de positieve psychologie. Dit houdt in dat je door positief te denken het zelfvertrouwen van de kinderen kunt stimuleren. Dat ze vertrouwen krijgen in hun eigen kunnen. Door positive education, waarbij veel complimenten gegeven worden, zorg je voor het verminderen van angsten, depressies, eenzaamheid en gedragsproblemen. Je leert kinderen om te gaan met sociale situaties. Zij geven twee voorbeelden van manieren die je kunt inzetten bij het vergroten van het zelfvertrouwen: De leerling schrijft een hele week iedere dag drie dingen op die goed gingen. Daarachter schrijven zij waardoor dit goed ging, wat was hun eigen rol hierin? De leerling ontdekt zijn kwaliteiten en gaat die bewust inzetten en herkennen in dagelijkse dingen. Ook Hooijmaaijers schrijft over het belang van het kennen van je eigen kwaliteiten bij het vormen van een positief zelfbeeld: ‘Je kunt als leerkracht het kind helpen met zijn zelfbeeld door kwaliteiten van het kind te benoemen. (…) maak onderscheid in kinderen. (…) dit is belangrijk voor de vorming van een positief zelfbeeld (Hooijmaaijers, Stokhof, & Verhulst, 2009, p. 189).’ Binnen de bestudeerde theoretische bronnen zijn meerdere methoden en handreikingen gevonden voor het aanleren van sociale vaardigheden. In figuur 2 worden deze weergegeven. Naam Kinderkwaliteitenspel Compliment voor jou! Spelen in de stad van Axen Kinderen en.. roeien met de riemen die je hebt Kinderen en… hun sociale talenten
Doel/extra informatie Kinderen krijgen oog voor eigen kwaliteiten en die van anderen. Complimenten dragen bij aan een positieve sfeer en zelfbeeld. Spelenderwijs kinderen te helpen die beperkt zijn in hun sociale vaardigheden. Vijf lessuggesties waarbij angsten ter sprake worden gebracht. Zij gaan uit van acht basisvaardigheden die ervoor zorgen dat je sterk in je schoenen staat.
Bron (CPS onderwijsontwikkeling en advies, 2004, pp. 8, 9) (Lebouille, 2014) (Veenman, 2005) (Algra & Dolfsma-Troost, 2010) (Eijkeren, 2007)
11
Conflicthantering & sociale competentie in het onderwijs De Vreedzame School
Kanjertraining Leefstijl SOEMO-Kaarten
Op avontuur met de jij & ik club.
Zij gaan uit van het positieve en de kracht van leerlingen.
(Eijkeren, 2007)
Zij leren kinderen onder andere om te gaan met conflictsituaties en positief en zorgzaam met elkaar om te gaan. Het kind leert positief over zichzelf en anderen denken. In zes thema’s wordt gewerkt aan de sociaal-emotionele ontwikkeling. Het resultaat voor kinderen van de SOEMO-werkwijze is zelfbewustzijn en sociale weerbaarheid. De doelen zijn het bevorderen van sociaal gedrag, bevorderen van moreel besef (waarden en normen) en het bevorderen van een gezonde emotionele ontwikkeling.
(Eijkeren, 2007)
(Maas, 2009) (Maas, 2009) (Maas, 2009)
(Maas, 2009)
Figuur 2: methoden en handreikingen
2.4 Conclusie In de conclusie zullen de standpunten en definities beschreven worden die leidend zullen zijn voor het onderzoek. De dikgedrukte woorden geven de kernbegrippen van het onderzoek aan. Vanuit de theorie is duidelijk geworden dat de oorzaak van onzekerheid te maken heeft met externe factoren. Wanneer een kind niet het gevoel heeft te kunnen voldoen aan alle verwachtingen vanuit onder andere thuis, school of sociale situaties kan dit leiden tot een negatief zelfbeeld. Als een kind bang is om fouten te maken en dit een grote invloed heeft op zijn dagelijkse leven, kan er faalangst ontstaan. Faalangst uit zich over het algemeen op twee manieren: brutaal, druk gedrag of juist teruggetrokken, verlegen gedrag. Leerlingen die last hebben van een negatief zelfbeeld of weinig zelfvertrouwen kun je op verschillende manieren helpen. Wel is het belangrijk te zorgen voor een veilig groepsklimaat waarbij leerlingen elkaar respecteren en er goede communicatie is tussen leerlingen en leerkracht. Als leerkracht bouw je een vertrouwensrelatie met het kind op. Dit doe je door middel van het geven van veel complimenten, positieve communicatie en het geven van leerzame feedback. Naast de dagelijkse omgang met de leerlingen is het aanleren van sociale vaardigheden belangrijk voor de sociaal-emotionele ontwikkeling. Hiervoor zijn verschillende methoden en handreikingen op de markt. Het leren kennen van je eigen en herkennen van andermans kwaliteiten zorgt voor een positief zelfbeeld en vergroot het zelfvertrouwen.
12
3 Beginsituatie In dit hoofdstuk zal de beginsituatie beschreven worden zoals die is voordat de acties worden uitgevoerd. Dit zal gebeuren aan de hand van conclusies bij de deelvragen die leidend zijn geweest voor het vooronderzoek, zoals beschreven in de inleiding. Hierbij is het theoretisch kader leidend voor de beantwoording van deelvraag 1, 2 en 3.
3.1 Beantwoording deelvragen vooronderzoek Deelvraag 1: Wat is de oorzaak van onzeker gedrag bij een kind in de bovenbouw? Volgens Gedragsproblemen in scholen (Wolf & Beukering, 2009) en Onzekerheid vs zelfvertrouwen – verschillende lagen de diepte in (Buijs, 2014) is de oorzaak van onzeker gedrag is te wijten aan vier belangrijke externe factoren: de onderwijssituatie, thuissituatie, omgeving en sociale contacten. Daarnaast zijn kinderen tussen de 8 en 12 jaar oud veel bezig met hun zelfbeeld. In deze fase beoordelen zij hun gedrag, meningen, kennis en vermogens aan de hand van sociale vergelijking. Wanneer een kind het idee heeft niet aan de verwachtingen te voldoen, kan een negatief zelfbeeld ontstaan (Maas, 2009) & (Hooijmaaijers, Stokhof, & Verhulst, 2009). Deelvraag 2: Wat zijn de meest opvallende kenmerken van kinderen in de bovenbouw die onzeker zijn? In De macho en het muurbloempje (Wally, 2014) en Faalangst en verlegenheid (Voets, 2014) is te lezen dat onzekerheid zich kan uiten op twee verschillende manier: introvert (o.a. blozen, stil- en teruggetrokken zijn) of extravert (o.a. druk, brutaal en clownesk gedrag). Daarnaast gaat onzekerheid meestal gepaard met faalangst, zenuwachtigheid, concentratieproblemen en lage verwachtingen van het eigen presteren (Maas, 2009). Deelvraag 3: Hoe kun je er volgens de literatuur als leerkracht in de bovenbouw voor zorgen dat deze leerlingen meer zelfvertrouwen en een positiever zelfbeeld krijgen? Als leerkracht speel je een grote rol bij het ontwikkelen van meer zelfvertrouwen en een positiever zelfbeeld. Dit doe je door een uitdagende, gestructureerde leeromgeving te bieden, positief het gewenste gedrag te bevestigen, een hechte, persoonlijke, professionele relatie tot stand te brengen, spanning te verminderen en samen met de ouders doelen en onderwijsbehoeften te bespreken (Voets, 2014) & (Seligman, Randal, Gillham, Reivich, & Linkins, 2009). Daarbij zijn er veel verschillende materialen op de markt die je als leerkracht in kunt zetten bij het bevorderen van het zelfvertrouwen en een positief zelfbeeld. Hierbij gaat het om methoden als De Vreedzame School, spellen als het Kinderkwaliteitenspel en trainingen zoals Kanjertraining (Zie theoretisch kader: schema methoden en handreikingen voor het aanleren van sociale vaardigheden). Deelvraag 4: Welke leerlingen in groep 7 van de Werenfridus zijn onzeker op sociaal gebied? Om achter het antwoord op deze deelvraag te komen zijn er drie onderzoeksinstrumenten ingezet. Het afnemen van de SCOL-vragenlijst5, het onderzoeken van het leerlingvolgsysteem en het afnemen van een stelopdracht onder de leerlingen van groep 7. Uit de dataverzameling is gebleken dat Stefan6, Kasper, Roel, Noud, Gijs, Willeke, Thom, Tina, Thies, Maris en Marloes in meer of mindere mate onzeker zijn op sociaal- of werkgebied. Zij uiten dit allemaal op een andere manier7.
5
SCOL staat voor ‘De Sociale Competentie ObservatieLijst’. Aan de hand van een vragenlijst die ingevuld wordt door leerkracht en leerling krijg je inzicht in de sociale competenties van de leerlingen. 6 In verband met de privacy zijn de namen van de leerlingen in dit onderzoek vervangen door fictieve namen. 7 Zie bijlage 4: SCOL najaar, bijlage 5: Leerlingvolgsysteem, bijlage 6: Stelopdracht ‘ik ben…’
13
Deelvraag 5: Wat is de positie van deze leerlingen binnen de groep? Om achter het antwoord op deze deelvraag te komen zijn er twee onderzoeksinstrumenten uitgevoerd; namelijk het afnemen van een sociogram en het doen van observaties. Van de acht leerlingen die bij het sociogram buiten de groep vallen, zijn er maar vier bij eerdere onderzoeksactiviteiten als onzeker opgevallen: Tina, Kasper, Noud en Thies. De zeven andere ‘onzekere’ leerlingen worden dus minstens één keer positief gekozen: hierbij gaat het om Stefan, Maris, Thom, Roel, Gino, Gijs, Willeke en Marloes. Uit het sociogram kun je concluderen dat onzekere leerlingen dus niet per definitie uit de groep verstoten worden8. Kasper en Marloes zijn aan de hand van hetzelfde observatieformulier geobserveerd. Kijkend naar het artikel De macho en het muurbloempje (Wally, 2014), is te zien dat Kasper zijn onzekerheid uit door macho gedrag te vertonen en Marloes zich als muurbloempje opstelt. Thoms’ houding komt onzeker over, doordat hij zijn handen in zijn mouwen heeft en rood wordt op het moment dat er over hem gepraat wordt. Ook wordt hij niet gekozen door een van de meiden. Zijn beschreven gevoel aan Luke is positief, hij is blij en verwacht dat het een leuke dag wordt. Daar is geen onzekerheid uit op te maken9. Deelvraag 6: Welke handreikingen zijn er binnen de Werenfridus op dit moment beschikbaar bij de begeleiding van deze leerlingen? In figuur 3 is te lezen welke materialen binnen de school aanwezig zijn voor de begeleiding van kinderen op sociaal-emotioneel gebied. De meeste materialen worden één op één voor leerlingen met een rugzak ingezet. In bijlage 9 is hier meer informatie over te vinden10. Soort Boek Boek Methode
Naam Klein maar dapper Kinderen en… roeien met de riemen die je hebt De Vreedzame School
Methode
De coole kikker
Methode
Kids’Skills
Kaarten
Eigenwijsjes
Kaarten Kaarten Spel
E-motion 2 Gesprekskaartengevoelswoorden Kinderkwaliteitenspel
Spel
Babbelspel
Spel Spel/opdracht
In de put – Uit de put What are they thinking?
Te gebruiken bij: Filosoferen met jonge kinderen. Het bevorderen van het positief denken van leerlingen. Schoolbreed aanleren van sociaal-emotionele vaardigheden op groepsniveau. Het aanleren van en ondersteunen bij sociale vaardigheden. De methode bestaat uit een boek, kaartspel en bordspel. Het aanleren van vaardigheden op een speelse wijze. Coaching kaartjes die een kind leert positief te denken. Gevoelens bij anderen leren herkennen. Leren om een gevoel over jezelf, een ander of een gebeurtenis te verwoorden of te nuanceren. Het leren kennen van je eigen en andermans kwaliteiten. Spelenderwijs inzicht krijgen in sociale en interpersoonlijke vaardigheden. Begeleiding van kinderen met faalangst. Het aanleren van inlevingsvermogen van kinderen.
Figuur 3: aanwezige materialen gericht op de sociaal-emotionele ontwikkeling
3.2 Consequenties Uit het vooronderzoek komen elf leerlingen naar voren waarbij onzekerheid is geconstateerd. De resultaten uit het vooronderzoek hebben tot gevolg dat een aantal van deze leerlingen begeleid 8
Zie bijlage 7: Sociogram Zie bijlage 8: Observaties 10 Zie bijlage 9: Handreikingen Werenfridus 9
14
zullen worden bij de voorbereiding van hun presentatie. Eén van de aanpakken vanuit de theorie is namelijk om spanning te verminderen en de leerlingen op een positieve manier te begeleiden bij hun onderwijsbehoeften. Een enquête zal uitwijzen welke leerlingen hiervoor het meest in aanmerking komen. De onderzoeksinstrumenten in het hoofdonderzoek zullen deels gericht zijn op deze subgroep en deels op de gehele groep.
3.3 Respondenten De volgende respondenten zijn betrokken bij het onderzoek: de 30 leerlingen van groep 7, verschillende groepsleerkrachten van de Werenfridus, directeur F. van Doorn, intern begeleider E. Schoordijk, rugzakbegeleider N. Riemers en critical friend A. Bregman. De groep 7 waar het onderzoek wordt uitgevoerd is een sociale groep. Zeventien leerlingen zijn jongens, dertien leerlingen zijn meisjes. Veel van hen beoefenen een teamsport, zoals voetbal en handbal. Eén jongen heeft autisme, twee jongens hebben ADHD, één meisje heeft suikerziekte en drie leerlingen hebben dyslexie. In deze leeftijdsfasen zijn de leerlingen veel bezig met de mening van hun klasgenoten, waardoor meerdere leerlingen last hebben van onzekerheid. Bij het vooronderzoek is informatie ingewonnen bij deskundigen binnen de school. E. Schoordijk en N. Riemers doen al vele jaren met veel zelfvertrouwen en plezier hun werk, waardoor zij een betrouwbare bron vormen. Om het onderzoek aan te laten sluiten bij de ambitie van de school, zijn er gesprekken geweest met verschillende groepsleerkrachten en de directeur. De critical friend binnen het onderzoek, A. Bregman, is een studente met het uitstroomprofiel passend onderwijs, jongere kind. Zij zal helpen kritisch te reflecteren op het onderzoek (Donk & Lanen, 2013, p. 69). Met haar zal regelmatig overleg plaatsvinden zodat er een zo betrouwbaar mogelijk resultaat ontstaat. Zij zal voornamelijk helpen door te modelleren, te informeren en te bevragen. De samenstelling van de respondenten waarborgt dat er verschillende perspectieven zijn opgenomen in het onderzoek: leerlingen, verschillende collega’s en een critical friend.
15
4 Onderzoeksopzet In dit hoofdstuk zal beschreven en verantwoord worden hoe het onderzoek is opgezet. Bij iedere actie worden de toegepaste onderzoeksinstrumenten en respondenten beschreven. Tevens wordt een relatie naar de betreffende deelvraag ten aanzien van het hoofdonderzoek gelegd en beschreven op welke manier de data geanalyseerd zal worden. Hierbij zal gebruik gemaakt worden van het boek Praktijkonderzoek in de school (Donk & Lanen, 2013).
4.1 Acties 4.1.1 Actie 1: enquête Deze actie heeft een relatie met deelvraag 4 ‘Welke van de uit het vooronderzoek onzekere leerlingen, hebben veel baad bij extra begeleiding bij de voorbereiding van hun presentatie?’. Om achter het antwoord van deze vraag te komen, wordt er onder de elf uit het vooronderzoek naar voren gekomen onzekere leerlingen een enquête afgenomen11. Hierbij gaat het om Stefan, Kasper, Roel, Noud, Gijs, Willeke, Thom, Tina, Thies, Maris en Marloes. Er is gekozen voor het onderzoeksinstrument bevragen omdat op deze manier in een korte tijd veel en gerichte data verzameld kan worden van de betreffende leerlingen (Donk & Lanen, 2013, p. 154). Door middel van de enquête geven de leerlingen aan in hoeverre ze behoeften hebben aan extra begeleiding ter voorbereiding van hun presentatie. Deze actie zal uitgevoerd worden op 12 februari 2015. De resultaten zullen geanalyseerd worden aan de hand van analysemethode 11: horizontaal vergelijken (Donk & Lanen, 2013, p. 250). Om de deelvraag te kunnen beantwoorden, is het relevant te weten wat voor antwoorden iedere respondent heeft gegeven. Horizontaal vergelijken is hiervoor een geschikte methode, omdat op deze manier snel een beeld geschetst wordt van de manier waarop de elf respondenten de vragen hebben beantwoord. 4.1.2 Actie 2: theoriestudie Deze actie heeft een relatie met deelvraag 3 ‘Welke activiteiten kun je inzetten om een groepje onzekere leerlingen te begeleiden bij het voorbereiden van een presentatie, zodat zij met meer zelfvertrouwen voor de groep staan?’. In het vooronderzoek zijn meerdere aanpakken naar voren gekomen die ingezet kunnen worden bij de begeleiding van onzekere leerlingen. Voor het hoofdonderzoek is het noodzakelijk concrete activiteiten in te plannen. Hiervoor zal gezocht worden naar activiteiten die in een kleinere groep tot hun recht komen. Er is gekozen voor het onderzoeksinstrument bestuderen omdat verwacht wordt dat binnen de literatuur de juiste aanpak te vinden is (Donk & Lanen, 2013, p. 150). De theoriestudie zal plaatsvinden in week 7 van 2015. Voor deze actie zal een overleg plaatsvinden met critical friend A. Bregman, omdat zij eveneens met hetzelfde onderwerp aan de slag gaat. Verwacht wordt dat de theoriestudie veel tekst op zal leveren. Het analyseren van de tekst zal gebeuren aan de hand van analysemethode 8: de data terugbrengen tot betekenisvolle tekstfragmenten (Donk & Lanen, 2013, p. 247). Op deze manier blijft alleen de data over die relevant is voor het beantwoorden van de deelvraag. 4.1.3 Actie 3: complimentenhart Deze actie heeft een relatie met deelvraag 2 ‘Welke invloed heeft het geven en krijgen van complimenten op het zelfvertrouwen van leerlingen?’
11
Zie bijlage 10: Enquête actie 1
16
In het theoretisch kader is te lezen dat complimenten geven heel belangrijk is als het gaat om het vergroten van zelfvertrouwen van leerlingen. Door het krijgen van complimenten wordt het positief denken bevorderd. De activiteit zal op 13 februari 2015 met de leerlingen van groep 7 uitgevoerd worden. Iedere leerling krijgt een rood hart waarop hij zijn naam noteert. De harten zullen vervolgens langs iedere leerling gaan, waarbij er een compliment voor de betreffende klasgenoot wordt opgeschreven. De leerkracht geeft hierbij aan wanneer de harten worden doorgegeven, zodat dit op een gestructureerde manier gebeurt. Als hulpmiddel worden de kwaliteiten van het Kinderkwaliteitenspel op het bord geprojecteerd12. 4.1.4 Actie 4: het Kinderkwaliteitenspel Deze actie heeft een relatie met deelvraag 1 ‘Welke invloed heeft het inzetten van het Kinderkwaliteitenspel op klassikaal niveau op het positief denken van leerlingen?’ Het leren kennen van je kwaliteiten heeft een positief effect op je zelfbeeld en zelfvertrouwen. In het theoretisch kader wordt het belang van de combinatie tussen complimenten en kwaliteiten vanuit meerdere theoretische bronnen duidelijk gemaakt. Het Kinderkwaliteitenspel is daarvoor een zeer geschikt hulpmiddel. Op de Werenfridus wordt dit spel alleen nog ingezet bij de rugzakbegeleiding. Bij deze activiteit zal op klassikaal niveau gebruik gemaakt worden van het Kinderkwaliteitenspel, gekoppeld aan een activiteit vanuit De Vreedzame School. Iedere leerling heeft vanuit De Vreedzame School een gevoelsschrift in zijn bezit. Dit is een soort dagboekje waarin ze kunnen schrijven wat ze voelen, zowel vervelende, heel leuke als gewone dingen. Gedurende drie weken zal iedere dag drie kaartjes voorgelezen worden vanuit het Kinderkwaliteitenspel. De leerlingen van groep 7 kiezen uit deze drie kwaliteiten degene die het beste bij hen past. Ze schrijven in hun gevoelsschrift de gekozen kwaliteit met een voorbeeld of uitleg waarom juist deze kwaliteit zo goed bij hem past. Het doel van de opdracht is dat de leerlingen hun eigen kwaliteiten leren kennen en zo positiever over zichzelf gaan denken. Door middel van actie 7 zal het effect van deze opdracht gemeten worden. De opdracht wordt uitgevoerd in week 8, 10 en 11 van 2015. 4.1.5 Actie 5: activiteiten subgroep Voordat deze actie opgezet kon worden, zijn actie 1 en 2 uitgevoerd. Onderstaande planning is daardoor voortgekomen naar aanleiding van de resultaten van actie 1 en 2. Deze actie heeft een relatie met deelvraag 5 ‘Welk effect heeft de extra begeleiding gehad op het zelfvertrouwen van de leerlingen?’ Op vier momenten zullen Maris, Marloes, Willeke en Thies gedurende 30 minuten begeleiding krijgen ter voorbereiding van hun presentatie. De inhoud van de begeleiding bestaat uit lessen13 vanuit het boek ‘Kinderen en… faalangst (Bokhove-van Wensveen, 2011).’ Daarnaast zal een activiteit gedaan worden met het Kinderkwaliteitenspel. In figuur 4 wordt de planning weergegeven. Activiteit 27 Hoe pak je het aan? Tijdens de komende bijeenkomsten zal de voortgang met de leerlingen besproken worden
12 13
Doel Datum Het leren hoe leerlingen de taken 2 maart die ze moeten uitvoeren, 2015 gestructureerd kunnen aanpakken. Dit kan voorkomen dat faalangst bij leerlingen de kop opsteekt.
Respondenten Maris, Marloes, Willeke en Thies
Zie bijlage 10: Kwaliteiten Kinderkwaliteitenspel Zie bijlage 11 tot en met 14: Activiteit één t/m vier
17
15 Rustig ademen + 23 De buikademhaling + Kinderkwaliteitenspel 24 Hoe sta ik goed?
25 Ik kan het! 3 Mijn succesmoment
De leerling leert te ontspannen door de buikademhaling toe te passen. De leerlingen leren hoe ze een actieve houding kunnen aannemen tijdens het praten voor de klas. Het bevorderen van het positief denken van de leerlingen door hen positieve gedachten te laten formuleren.
4 maart 2015
Maris, Marloes, Willeke en Thies
9 maart 2015
Maris, Marloes, Willeke en Thies
16 maart 2015
Maris, Marloes, Willeke en Thies
Figuur 4: planning begeleiding subgroep
4.1.6 Actie 6: SCOL-vragenlijst voorjaar Actie 6 en 7 hebben een relatie met deelvraag 1, 2 en 514. Door middel van deze acties zal onderzocht worden wat voor effect actie 3, 4 en 5 hebben op het zelfvertrouwen van de leerlingen. In het najaar van 2014 hebben de leerlingen van groep 7 de SCOL-vragenlijst ingevuld. Om antwoord te kunnen geven op de deelvragen 1, 2 en 5 zal dezelfde vragenlijst ingevuld gaan worden. Het onderzoeksinstrument bevragen is in dit geval een goede manier, omdat er in een korte tijd veel informatie gewonnen kan worden (Donk & Lanen, 2013, p. 154). Doordat er tevens een nulmeting heeft plaatsgevonden kunnen de resultaten vergeleken worden. De SCOL-vragenlijst zal door alle leerlingen van groep 7 op 19 en 20 maart ingevuld worden. De informatie zal geanalyseerd worden aan de hand van analysemethode 4: vragen combineren (Donk & Lanen, 2013, p. 235). Door alle vragen van de SCOL-vragenlijst te combineren, ontstaat er een score die het totaalbeeld van de betreffende leerling weergeeft. De hoogte van de score laat zien in hoeverre de leerling over de gevraagde sociale competenties beschikt. 4.1.7 Actie 7: enquête hoofd- en subgroep Om het effect van de groepsactiviteiten en de begeleiding met de subgroep in kaart te brengen, zijn er twee enquêtes opgesteld. Alle leerlingen van groep 7 zullen een enquête invullen over de actie met het complimentenhart en het Kinderkwaliteitenspel. Daarnaast krijgen Maris, Marloes, Willeke en Thies een enquête over de begeleiding voor hun presentatie met de subgroep. Beide enquêtes zullen 19 maart afgelegd worden15. Om de enquêtes op een juiste manier te analyseren, zal een combinatie gemaakt worden van analysemethode 2: aantallen omzetten naar procenten en analysemethode 8: de data terugbrengen tot betekenisvolle tekstfragmenten. Beide enquêtes bevatten namelijk zowel enkele keuzevragen als open vragen. Het omzetten naar procenten zorgt voor een verhouding van de gegeven antwoorden. Daarnaast zal alleen de voor het onderzoek betekenisvolle uitspraken bij de open vragen genoteerd worden. De gekozen onderzoeksinstrumenten van alle acties zullen elkaar versterken doordat er vanuit verschillende kanten met het onderzoek gewerkt wordt; met de groep als geheel, een subgroep van vier leerlingen, leerkracht en de literatuur. Ook wordt er met verschillende onderzoeksinstrumenten gewerkt (bevragen, literatuurstudie en activiteiten in de klas). Op deze manier is er sprake van triangulatie, wat de betrouwbaarheid van de uiteindelijke conclusie ten goede komt. Op woensdag 8 april zal er een presentatie voor het team van de Werenfridus plaatsvinden. Hierbij zullen de opzet en resultaten van het onderzoek aan bod komen. Tevens wordt er een aanbeveling gedaan naar aanleiding van de gemaakte conclusies. 14 15
Zie hoofdstuk 1.5 Deelvragen hoofdonderzoek Zie bijlage 16: Evaluatie enquête actie 3 en 4 en bijlage 17: Evaluatie enquête begeleiding subgroep
18
5 Resultaten In dit hoofdstuk zullen de data vanuit de acties geanalyseerd worden. Hierbij zijn actie 6 en 7 de evaluatiemiddelen van actie 3, 4 en 5. Om deze reden zal bij deze drie acties een beschrijving van de activiteiten verwerkt worden, maar is de analyse te vinden bij actie 6 of 7. Aan de geanalyseerde acties zal betekenis voor het onderzoek verleend worden.
5.1 Data analyse 5.1.1 Actie 1: Enquête Op 12 februari 2015 hebben Stefan, Kasper, Roel, Noud, Gijs, Willeke, Thom, Tina, Thies, Maris en Marloes de enquête ingevuld16. Hierbij kregen ze naast de enkelkeuzevragen de ruimte voor een opmerking. In figuur 5 is de uitkomst van de enquête weergegeven door middel van horizontale vergelijking. Aan de linkerkant is de naam van de leerling weergegeven. Vervolgens is het gegeven antwoord aan de hand van kleuren weergegeven (zie legenda). Aan de rechterkant is beschreven welke opmerking de leerling er eventueel bijgeschreven heeft. Naam Stefan Kasper Roel Noud Gijs Willeke
Vraag 1
Vraag 2
Vraag 3
Vraag 4
Nee. Nee. Nee, eigenlijk niet.
Ik denk dat als ik vroeg begin en veel oefen al een stuk minder zenuwachtig ben.
Thom Tina
Ik doe mijn presentatie over landrovers (…) ik zou zelf groepjes willen maken. Ik wil graag samen. Meer tijd krijgen om hem te maken. Ik vind het super spannend om te doen, daar door stotter ik en friemel ik aan me blaadje. Ook al oefen ik thuis, vind ik het in de klas nog steeds spannend. Ik ben heel verlegen. Ik ga heel snel trillen en ik vond het niet leuk om een krantenbericht of boekbespreking te doen. Omdat ik heel verlegen ben en ga heel snel trillen.
Thies Maris
Marloes
Legenda
Opmerking van leerling
Niet mee eens
Gewoon
Mee eens
Niet ingevuld Figuur 5: horizontale vergelijking resultaten enquête
De volgende vragen zijn in de enquête gesteld: Vraag 1. Ik vind het spannend om iets in de groep te vertellen. Vraag 2. Ik vind het spannend om voor de klas te staan.
16
Zie bijlage 10: Enquête actie 1
19
Vraag 3. Ik vond het spannend om het krantenbericht of boekbespreking te doen. Vraag 4. Ik kijk op tegen de presentatie, omdat ik er heel erg zenuwachtig van wordt. Wil je verder nog iets zeggen over het houden van je presentatie? Betekenis verlenen Alleen kijkende naar de gegeven antwoorden, zijn er zeven leerlingen die minimaal drie rode vlakken hebben. Een rood vlak betekent in dit geval dat de leerling aangeeft het spannend te vinden. Het doel van de enquête is om een subgroep te vormen met leerlingen die baad kunnen hebben bij extra begeleiding, gericht op het houden van hun presentatie. Daarbij is het belangrijk dat de leerlingen zich op hun gemak voelen bij elkaar. Maris, Marloes en Willeke geven alle drie aan verlegen te zijn en het super spannend te vinden om de presentatie te doen. De onzekerheid bij deze meiden uit zich op een introverte manier: namelijk stotteren, friemelen, trillen. Kasper, Noud en Giel uiten zich in de praktijk op een extroverte manier: dwars, druk en clownesk gedrag. Om deze reden zal de subgroep bestaan uit Maris, Marloes, Willeke en Thies. Een minpunt hiervan is dat de andere leerlingen op deze manier niet optimaal begeleid zullen worden bij hun onzekerheid. 5.1.2 Actie 2: Theoriestudie Na overleg met critical friend A. Bregman, is het boek Kinderen en… faalangst bestudeerd (Bokhovevan Wensveen, 2011). Naast informatie over faalangst, de oorzaken, hoe je het kunt signaleren en voorkomen, staan er 27 lessen in beschreven. Deze lessen kunnen zowel klassikaal als in kleine groepjes ingezet worden. Over het doel van de lessen wordt het volgende gezegd: ‘In de lessen wordt veel aandacht besteed aan een positief klimaat in de klas, aan het bevorderen van een positief zelfbeeld bij de leerlingen en het leren positief te denken, aan het ontspannen en het praten over je gevoelens (Bokhove-van Wensveen, 2011, p. 51)’. Deze doelen sluiten goed aan bij de conclusie uit het vooronderzoek, deelvraag 3 ‘Hoe kun je er volgens de literatuur als leerkracht in de bovenbouw voor zorgen dat deze leerlingen meer zelfvertrouwen en een positiever zelfbeeld krijgen?’ In de conclusie is ook te lezen dat het leren kennen van je kwaliteiten een positief effect heeft op je zelfbeeld. Om deze reden is het Kinderkwaliteitenspel bestudeerd. In de handleiding zijn meerdere gebruiksmogelijkheden te vinden. Betekenis verlenen De begeleiding van Maris, Marloes, Willeke en Thies zal op vier momenten plaatsvinden. De lessen uit het boek Kinderen en… faalangst zullen hierbij invulling geven. Om stress te verminderen zal les 27 Hoe pak je het aan? aangereikt worden (Bokhove-van Wensveen, 2011, p. 103). Daarnaast zal gewerkt worden aan ontspanningsoefeningen en het bevorderen van het positief denken. De volledige planning is te vinden in het hoofdstuk onderzoeksopzet. Naast deze lessen zal het Kinderkwaliteitenspel nog een waardevolle aanvulling zijn op de activiteiten. Het doel van deze activiteit is het positief zelfbeeld van de leerlingen te bevorderen door kwaliteiten voor een medeleerling te kiezen en deze ook te ontvangen. 5.1.3 Actie 3: Complimentenhart De activiteit heeft plaatsgevonden op 13 februari 2015. Iedere leerling van groep 7 was hierbij aanwezig. Na de instructie van de opdracht geeft een aantal leerlingen aan de activiteit al eens eerder gedaan te hebben, maar ze zijn er zeer enthousiast over. De activiteit verloopt gestructureerd en goed17. De leerlingen geven aan de kwaliteiten op het bord prettig te vinden als inspiratie. Ook de twee leerkrachten in de groep deelden mee aan de opdracht. Sommige leerlingen zijn door hun enthousiasme na schooltijd nog 15 minuten in de klas gebleven om hun hart te lezen. Het resultaat is dat iedere leerling en leerkracht een hart met 31 complimenten heeft ontvangen. 17
Zie bijlage 18 : foto’s activiteit complimentenhart
20
5.1.4 Actie 4: Kinderkwaliteitenspel In week 4 van 2015 is bij de leerlingen van groep 7 het gevoelsschrift geïntroduceerd. Iedere dag krijgen de leerlingen de ruimte om hier in te schrijven. In week 8, 10 en 11 is het Kinderkwaliteitenspel hieraan gekoppeld. Iedere dag zijn drie kinderkwaliteiten opgenoemd waaruit de leerlingen de kwaliteit moesten kiezen die het beste bij hen past. Vervolgens schreven zij in het gevoelsschrift de kwaliteit met uitleg of een voorbeeld. Na drie keer vroeg een leerling of hij er ook twee mocht uitkiezen. Met de kwaliteiten is gewisseld tussen de drie categorieën uit het Kinderkwaliteitenspel: ik kan…, ik ben… en ik heb…. Het resultaat is dat iedere leerling ten minste 15 kwaliteiten heeft genoteerd die goed bij hem past. Door dit inzicht is het positief denken van de leerlingen bevorderd. 5.1.5 Actie 5: Activiteiten subgroep Bijeenkomst één: 2 maart Tijdens de eerste bijeenkomst is het doel van de activiteiten met de leerlingen besproken. Alle vier gaven zij aan het prettig te vinden extra aandacht te krijgen bij de voorbereiding van hun presentatie. Tijdens de eerste bijeenkomst is er geïnventariseerd in hoeverre de leerlingen al aan hun presentatie gewerkt hebben. Willeke, Maris en Thies hebben al een onderwerp. Maris heeft een begin gemaakt met haar PowerPoint. Aan het eind van de bijeenkomst had Maris ook een onderwerp en hebben alle vier de leerlingen een planning gemaakt18 voor de komende tijd. Hierbij is afgesproken dat de leerlingen voor de volgende bijeenkomst hun woordweb en inleiding uitwerken. Bijeenkomst twee: 4 maart De bijeenkomst start met het kort bespreken van de voorgang en bespreken wat er tijdens de volgende bijeenkomst af moet zijn. Vervolgens wordt les 15 en 23 gedaan. Gedurende 15 minuten wordt er gewerkt aan ademhalingsoefeningen. Maris geeft aan dat ze dit regelmatig moet doen, omdat ze naar een fysiotherapeut gaat. De leerlingen vinden het doen van de oefeningen wat onwennig, maar doen actief mee. Na de oefeningen heeft de activiteit met het Kinderkwaliteitenspel plaatsgevonden. Alle kwaliteiten lagen op tafel verspreid. Willeke koos er twee voor Marloes, Marloes voor Thies, Thies voor Maris en Maris voor Willeke. Bij het krijgen van de kwaliteiten glunderde de leerlingen. Bijeenkomst drie: 9 maart Bij deze bijeenkomst is eerst de voortgang van de leerlingen doorsproken. Willeke was door ziekte afwezig. De andere drie liggen goed op schema. Daarna is les 24 behandeld. Tijdens de oefening is er geoefend met welke houding je voor de groep aanneemt. Iedere leerling heeft aan de groep verteld hoe zijn/haar weekend is geweest. Daarbij heeft de rest gelet op de houding van de leerling. Na deze oefening is de ademhalingsoefening van les 23 nog eens herhaald. Bijeenkomst vier: 16 maart Thies en Maris zijn grotendeels klaar met de voorbereiding van hun presentatie. Willeke en Marloes zijn met de laatste punten bezig. Ze gaven allen aan het prettig te vinden om hun PowerPoint voordat ze de presentatie doen eens door te spreken. Hier is een afspraak voor gemaakt. Centraal tijdens deze bijeenkomst staat het positief denken van de leerlingen. Door middel van les 25 is er gesproken over negatieve gedachten. Hierbij hebben alle leerlingen het werkblad bij de les ingevuld19, waarbij ze negatieve gedachten hebben omgezet in positieve. Vervolgens hebben ze aan de hand van les 3 een succesmoment beschreven op een stuk papier. Dit succesmoment lezen de leerlingen terug wanneer ze zenuwachtig zijn voor hun presentatie. Op deze manier is een positief zelfbeeld bij de leerlingen bevorderd. Het kaartje hebben ze in hun etui bewaard. 18 19
Zie bijlage 19: Foto’s activiteiten subgroep Zie bijlage 15: Activiteit vier. Les 25 Ik kan het! + les 3 Mijn succesmoment
21
5.1.6 Actie 6: SCOL-vragenlijst Op 19 en 20 maart hebben de leerlingen van groep 7 de SCOL-vragenlijst ingevuld. De score van alle leerlingen is weergegeven in een groepsoverzicht20. In figuur 6 is de score van veertien leerlingen weergegeven. Hieronder vallen de elf onzekere leerlingen die uit het vooronderzoek naar voren kwamen en drie leerlingen die bij deze SCOL een lage score hebben behaald. Een lage score houdt in dat de leerling niet voldoende beschikt over de gevraagde sociale competenties. In tabel 6 is tevens af te lezen wat het verschil per leerling is ten aanzien van de leerlingSCOL van najaar 2014. Een hoog verschil in positieve cijfers houdt in dat de leerling zich zekerder is gaan voelen, in negatieve cijfers is de leerling onzekerder geworden. Naam Stefan Gijs Kasper Roel Roy Denise Nadia Thom Noud Tina Maris Willeke Marloes Thies
Score leerlingSCOL najaar 2014 55 54 58 57 66 61 69 66 56 70 61 55 62 68
Lage score X X X X
X
X
Score leerlingSCOL voorjaar 2015 62 53 59 61 56 58 57 66 61 60 56 58 71 69
Lage score X
X X X
X X
Verschil +7 -1 +1 +4 -10 -3 -12 0 +5 -10 -5 +3 +9 +1
Figuur 6: vergelijking leerlingSCOL najaar- en voorjaar 2014/2015
Betekenis verlenen Een voordeel van de SCOL-vragenlijst is dat de leerling zelf aangeeft waar hij nog moeite mee heeft. Een nadeel van de test is dat het een momentopname is. Wanneer een leerling kort voor de test een succeservaring op sociaal gebied heeft ervaren, zal hij de test positiever invullen dan een leerling die vlak voor de test een slechte ervaring heeft gehad. In tabel 6 is af te lezen dat 7 van de 14 leerlingen een positievere score hebben behaald vergeleken met najaar 2014. De andere helft heeft dezelfde of een negatievere score behaald. Opvallend hierbij is wel dat maar twee leerlingen bij beide meetmomenten een lage score behaald hebben. Van de vier leerlingen uit de subgroep, hierbij gaat het om Maris, Willeke, Marloes en Thies, hebben drie een positieve score. Totaal gezien geeft de uitslag geen betrouwbaar beeld om antwoord te kunnen geven aan de deelvragen 1, 2 en 5. Hiervoor zullen de enquêtes uit actie 7 leidend zijn. 5.1.7 Actie 7: Enquête hoofd- en subgroep Als evaluatiemiddel van actie 3 en actie 4 hebben alle dertig leerlingen uit groep 7 een enquête ingevuld. Daarnaast hebben Maris, Marloes, Willeke, en Thies een enquête ingevuld die als evaluatiemiddel dient voor actie 5. De resultaten van deze enquêtes zullen hieronder na elkaar beschreven worden. De eerste enquête bevatte twee vragen, waarbij de leerlingen een opmerking konden noteren. Beide vragen zijn in een cirkeldiagram weergegeven. De zes vragen van de tweede enquête zijn verwerkt in een tabel. Bij beide resultaten zijn betekenisvolle tekstfragmenten van de respondenten weergegeven. 20
Zie bijlage 20: Groepsoverzicht SCOL voorjaar 2014/2015
22
Enquête hoofdgroep actie 3: complimentenhart en actie 4: het Kinderkwaliteitenspel In figuur 7 is aan de hand van analysemethode 2: aantallen omzetten naar procenten een cirkeldiagram samengesteld (Donk & Lanen, 2013, p. 234). In de cirkeldiagram is af te lezen welk antwoord de dertig leerlingen uit groep 7 hebben gegeven op de eerste vraag, gericht op actie 3.
Toen ik de complimenten van mijn klasgenoten las, voelde ik mij blij. 1 3%
15 50%
Niet mee eens
14 47%
Gewoon
Mee eens Figuur 7: resultaat vraag 1
Betekenisvolle tekstfragmenten Veel leerlingen geven aan de opdracht als positief te hebben ervaren. Vijf zouden de opdracht nog een keer willen doen. Hieronder staan een aantal fragmenten van de leerlingen weergegeven: Thies: ‘Ik vond het leuk bedacht voor het zelfvertrouwen.’ Aniek: ‘Ik vond het een leuke opdracht.’ Michael: ‘Het was erg leuk! Maar ook langdurend.’ Roel: ‘Ik vond het wel leuk maar ik kreeg steeds hetzelfde en toen dacht ik kan ik niets anders of zo.’ Nadia: ‘Ik vond het een simulerende opdracht. Ik vind dat we vaker zoiets moeten doen!’ Betekenis verlenen 50 procent van de leerlingen geeft aan blij te worden bij het lezen van de complimenten. Eén leerling (Roel) heeft aangegeven niet met de stelling eens te zijn. De andere veertien leerlingen geven een neutraal antwoord. Het doel van de activiteit was om het positief denken van de leerlingen te stimuleren. Vlak na de opdracht bleven veel leerlingen in de klas hangen. Ze waren erg enthousiast over hun gekregen hart met complimenten. Ook uit de betekenisvolle tekstfragmenten is te halen dat leerlingen het een leuke, stimulerende opdracht vonden. Vijf leerlingen hebben aangegeven deze activiteit nog eens te willen doen. Uit deze data is op te halen dat grotendeels van de leerlingen een positieve ervaring hebben door deze opdracht. Een nog beter resultaat kan gehaald worden door regelmatig activiteiten aan te bieden waarbij het positief denken van de leerlingen gestimuleerd wordt.
23
In figuur 8 is af te lezen welk antwoord de dertig leerlingen uit groep 7 hebben gegeven op de tweede vraag, gericht op actie 4.
Door het nadenken over welke kwaliteit bij mij past, leer ik mezelf beter kennen 9 30% 14 47%
7 23% Niet mee eens
Gewoon
Mee eens Figuur 8: resultaat vraag 2
Betekenisvolle tekstfragmenten Over deze opdracht waren de leerlingen minder positief, wat uit de grafiek op te maken is. Hieronder staan een aantal fragmenten van de respondenten weergegeven: Maris: ‘Ik wist eerst minder over wat ik ben of voel.’ Nadia: ‘Het is wel grappig om jezelf op deze manier te leren kennen.’ Nola: ‘Ik vind het wel leuk bedacht. Maar ik vind het niet super leuk.’ Marloes: ‘Ik wist al wat bij me paste. Ik leerde mezelf niet beter kennen. Maar ik vind het wel leuk.’ Thies: ‘Ik ken al bijna alles van mezelf!!!’ Tina: ‘Ik vind het een beetje erg saai. Sorry juf’ Roy, Gijs en Denise: ‘Ik vind het niet zo leuk.’ Betekenis verlenen Bijna de helft van de respondenten (47%) geeft aan dat hij zichzelf niet beter leert kennen door deze activiteit, waarbij ze na moesten denken welke kwaliteit het beste bij hen past. Uit de betekenisvolle tekstfragmenten komen verschillende uitingen naar voren. Zo geven Maris en Nadia duidelijk aan iets aan de opdracht gehad te hebben. Andere leerlingen geven aan het niet zo’n leuke opdracht te vinden. Om een juiste analyse te geven aan deze resultaten, is er overleg geweest met critical friend A. Bregman. Zij geeft aan dat de verklaring kan zijn dat er gebruik gemaakt is van één werkvorm, waardoor er niet aangesloten wordt bij de onderwijsbehoeften van alle leerlingen. Door bijvoorbeeld iedere week verandering in het aanbod aan te brengen, kan dit voorkomen worden. Hierbij kan goed gebruik gemaakt worden van coöperatieve werkvormen, waarbij de leerlingen met elkaar in gesprek gaan.
24
Enquête subgroep Naar aanleiding van de extra begeleiding met Maris, Marloes, Willeke en Thies (zie actie 5), hebben zij een enquête ingevuld21. De enquête wordt gebruikt als evaluatiemiddel. Het doel is om achter het effect van de begeleiding te komen. Alle activiteiten komen in de vragenlijst aan bod. In figuur 9 zijn de gegeven antwoorden van de leerlingen te lezen. Naast deze vragen kregen de leerlingen de vraag: ‘Hoe vond je het om op deze manier in een groepje hulp te krijgen bij je presentatie? En wil je er verder nog iets over kwijt?’ Uit deze antwoorden zijn betekenisvolle tekstfragmenten gekomen. Vraag
Mee eens
1. Ik vond het prettig om de presentatie in een klein groepje voor te bereiden. 2. De ademhalingsoefeningen helpen mij om rustiger te worden. 3. Ik vond het prettig om mijn houding voor de klas te oefenen. Willeke was hier niet bij aanwezig 4. Door na te denken over een succesmoment en dit op een briefje te schrijven, denk ik positiever over het houden van mijn presentatie. 5. Ik voelde mij goed toen iemand anders twee kwaliteiten voor mij had uitgekozen. 6. Door deze oefeningen ben/was ik minder zenuwachtig voor mijn presentatie.
Gewoon
Niet mee eens
4x 1x
2x
2x
1x
1x
3x
1x
4x 3x
1x
Figuur 9: resultaat enquête begeleiding subgroep
Betekenisvolle tekstfragmenten Marloes: ‘Ik vond het wel leuk, maar ik vind het alleen spannend om voor de klas te staan maar het heeft mij wel een beetje geholpen. Want ik ben niet zo nerveus meer om mij presentatie te doen.’ Willeke: ‘Ik vond het prettig en omdat iedereen het anders doet kan je tips krijgen en geven. Het was super leuk.’ Maris: ‘Erg fijn!’ Thies: ‘Ik vond het heel handig en ik wil de kinderen in het groepje graag bedanken. ;)’ Betekenis verlenen Alle vier de leerlingen geven aan het prettig gevonden te hebben de presentatie in een kleine zetting voor te bereiden. Van de opdrachten heeft één leerling bij de ademhalingsoefening aangegeven dat het hem niet helpt. Verder hebben ze ‘gewoon’ of ‘mee eens’ geantwoord. Het doel van de activiteiten was om de leerlingen zelfverzekerder te laten voelen wanneer zij hun presentatie moeten doen. Uit de betekenisvolle tekstfragmenten is te halen dat ze het alle vier als prettig hebben ervaren. Marloes geeft aan dat het haar heeft geholpen, Willeke vond het prettig om elkaar tips te geven, Maris vond het erg fijn en ook Thies vond het handig. Een beperking van dit evaluatiemiddel is dat je niet concreet kunt meten of de leerlingen zelfverzekerder zijn op het moment dat ze moeten presenteren. Er wordt uit gegaan van het antwoord dat de leerlingen op het moment van invullen van de enquête geven.
21
Zie bijlage 17: Evaluatie enquête begeleiding subgroep
25
6 Conclusies In dit hoofdstuk zal antwoord gegeven worden op de deelvragen van het hoofdonderzoek. Dit zal gebeuren aan de hand van de resultaten van de acties en data uit het theoretisch kader. Vervolgens zal antwoord gegeven worden op de onderzoeksvraag, beschreven worden in hoeverre het onderzoek bijdraagt aan de ontwikkelingen van de Werenfridus en welke aanbevelingen er naar hen door middel van een presentatie is gedaan.
6.1 Beantwoording deelvragen hoofdonderzoek Deelvraag 1: Welke invloed heeft het inzetten van het Kinderkwaliteitenspel op klassikaal niveau op het positief denken van leerlingen? Uit de resultaten is gebleken dat de SCOL-vragenlijst geen betrouwbare data is gekomen om deze vraag goed te kunnen beantwoorden. Bij de enquête blijkt wel dat een aantal leerlingen aangeeft iets aan de opdracht gehad te hebben. Vanuit het theoretisch kader wordt aangegeven dat het leren kennen van je eigen en andermans kwaliteiten zorgt voor een positief zelfbeeld (Hooijmaaijers, Stokhof, & Verhulst, 2009, p. 189). Om in de praktijk hier een beter resultaat van te zien wordt verwacht dat dit kan door het Kinderkwaliteitenspel in verschillende werkvormen in te zetten. Deelvraag 2: Welke invloed heeft het geven en krijgen van complimenten op het zelfvertrouwen van leerlingen? In het theoretisch kader werd door meerdere bronnen aangegeven dat het geven van complimenten bijdraagt aan het zelfvertrouwen van leerlingen. Op deze manier stimuleer je gewenst gedrag en geef je de onzekere leerlingen de bevestiging die ze nodig hebben. Seligman (2009) zegt dat hierdoor onder andere angsten en gedragsproblemen verminderd worden. In de praktijk is op deze vraag vanuit de SCOL-vragenlijst ook geen betrouwbare data gekomen om deze vraag goed te kunnen beantwoorden. Wel heeft maar één leerling in de enquête aangegeven niet blij te worden van de complimenten van klasgenoten. De helft van de leerlingen geeft aan er wél blij van te worden. Daarnaast is uit de betekenisvolle tekstfragmenten te halen dat een aantal leerlingen aangeeft het een leuke, stimulerende opdracht te vinden. Er kan dus geconcludeerd worden dat de meeste leerlingen een positieve ervaring hebben gehad aan de actie, met waarschijnlijk een positieve invloed op hun zelfvertrouwen. Deelvraag 3: Welke activiteiten kun je inzetten om een groepje onzekere leerlingen te begeleiden bij het voorbereiden van een presentatie, zodat zij met meer zelfvertrouwen voor de groep staan? Zoals in het theoretisch kader te lezen is, zijn er veel handreikingen beschikbaar bij de begeleiding van onzekere leerlingen. Ook op de Werenfridus zijn verschillende materialen aanwezig, waaronder het boek Kinderen en… roeien met de riemen die je hebt (Algra & Dolfsma-Troost, 2010). Critical friend A. Bregman adviseert in deze reeks het boek Kinderen en… faalangst (Bokhove-van Wensveen, 2011). Dit boek bevat informatie en lessuggesties voor faalangstige kinderen. Deze activiteiten komen zowel klassikaal als in kleinere groepen tot hun recht. Onder andere de volgende activiteiten zijn in te zetten om de leerlingen met meer zelfvertrouwen voor de groep te laten staan: les 27 Hoe pak je het aan?, les 15 Rustig ademen, les 23 De buikademhaling, les 25 Ik kan het! en les 3 Mijn succesmoment. Naast de activiteiten uit dit boek is het Kinderkwaliteitenspel een goede aanvulling voor het stimuleren van het positief denken. Deelvraag 4: Welke van de uit het vooronderzoek onzekere leerlingen, hebben veel baad bij extra begeleiding bij de voorbereiding van hun presentatie? Uit de resultaten is af te lezen dat zeven van de elf leerlingen veel baad gehad zouden hebben bij extra begeleiding bij de voorbereiding van hun presentatie. Dit zijn Willeke, Maris, Marloes, Thies, Gijs, Noud en Kasper. Vanuit het theoretisch kader is gebleken dat onzekerheid zich op twee manier 26
kan uiten: in introvert of extrovert gedrag (Wally, 2014). Ook is het belangrijk dat de leerlingen zich op hun gemakt voelen. Verwacht wordt dat introverte leerlingen zich niet op hun gemakt zullen voelen bij de extroverte leerlingen. Om deze reden hebben de introverte leerlingen Willeke, Marloes, Maris en Thies extra begeleiding gehad. Deelvraag 5: Welk effect heeft de extra begeleiding gehad op het zelfvertrouwen van de leerlingen? Uit de resultaten van de enquête is gebleken dat drie van de vier leerlingen door de begeleiding minder zenuwachtig te zijn voor hun presentatie. Alle vier geven ze aan het prettig te hebben gevonden om extra begeleiding te krijgen bij de voorbereiding van hun presentatie. Tijdens de extra begeleiding hebben de leerlingen stap voor stap hun presentatie voorbereid, waardoor spanning verminderd werd. In Gedragsproblemen in scholen (Wolf & Beukering, 2009) wordt dit als een belangrijke strategie genoemd die werkt bij het begeleiden van onzekere, faalangstige kinderen die weinig zelfvertrouwen hebben. Daarnaast heeft ook de activiteit van het Kinderkwaliteitenspel een positief effect op het zelfvertrouwen van de leerlingen gehad.
6.2 Beantwoording onderzoeksvraag Naar aanleiding van de antwoorden op de deelvragen van zowel het voor- als hoofdonderzoek wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvraag. De onderzoeksvraag luidt als volgt: ‘In hoeverre dragen activiteiten die gericht zijn op de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen bij aan het vergroten van het zelfvertrouwen bij het uitvoeren van presentaties door (sociaal) onzekere leerlingen van de bovenbouw van de Werenfridus?’ Volgens Buijs (2014) en van der Wolf (2009) is onzeker gedrag bij kinderen te wijten aan vier belangrijke externe factoren: de onderwijssituatie, thuissituatie, omgeving en sociale contacten. Wanneer een kind het idee heeft niet aan de verwachtingen vanuit deze factoren te kunnen voldoen, kan een negatief zelfbeeld ontstaan (Maas, 2009). Deze onzekerheid kan zich op twee verschillende manieren uiten: introvert (o.a. stil- en teruggetrokken zijn) of extravert (o.a. druk, brutaal) gedrag (Wally, 2014). Als leerkracht speel je een grote rol bij het ontwikkelen van meer zelfvertrouwen en een positiever zelfbeeld. Dit doe je onder andere door een professionele relatie met het kind tot stand te brengen. Hierbij is het positief benoemen van gewenst gedrag, spanning verminderen en samen doelen stellen belangrijk (Voets, 2014). Daarnaast kan het zelfvertrouwen en positief denken van het kind gestimuleerd worden door het leren kennen van zijn kwaliteiten. Voor de begeleiding van deze kinderen zijn veel materialen op de markt beschikbaar. Groep 7 van de Werenfridus heeft onder andere een activiteit gedaan waarbij de leerlingen elkaar complimenten hebben gegeven op een groot hart, met behulp van de kwaliteiten van het Kinderkwaliteitenspel. De meeste leerlingen hebben deze activiteit als positief ervaren, met waarschijnlijk een positieve invloed op hun zelfvertrouwen. Tijdens de begeleiding van vier onzekere leerlingen ter voorbereiding van hun presentatie zijn activiteiten uit Kinderen en… faalangst (Bokhove-van Wensveen, 2011) en het Kinderkwaliteitenspel (2004) aangeboden. In deze activiteiten is aandacht besteed aan ontspanningsoefeningen, het maken van een planning en het benoemen van elkaars kwaliteiten. Dit heeft ertoe geleid dat de leerlingen aangeven de begeleiding zeer prettig te hebben ervaren en daardoor met meer zelfvertrouwen hun presentatie tegemoet te gaan. Een beperkende factor van het onderzoek is dat zelfvertrouwen niet concreet te meten is. Een leerling kan door verschillende omstandigheden (keuze onderwerp, hoe het kind zich voelt) de ene keer beter presenteren dan de andere keer. Uit de resultaten van de enquêtes zijn betekenisvolle tekstfragmenten van de leerlingen naar voren gekomen. Hierin hebben alle vier de leerlingen aangegeven de begeleiding prettig te hebben gevonden. De klassikale activiteiten zijn in verband met tijd beperkt gebleven, waardoor er geen duidelijke conclusie kan worden getrokken over het zelfvertrouwen van de leerlingen. Er kan pas een gedegen conclusie getrokken worden indien het onderzoek gedurende een langere periode zou plaatsvinden. 27
6.3 Bijdrage ontwikkeling op de Werenfridus Binnen de Werenfridus wordt veel aandacht besteed aan het waarborgen van het welbevinden van de leerlingen. Hierbij vormt de methode De Vreedzame School een belangrijke basis (CED groep, 2015). Zoals besproken met de intern begeleider (zie Verslag gesprek E. Schoordijk), is het doel van het onderzoek om uit te vinden waar bij de begeleiding van onzekere leerlingen nog kansen liggen. Door middel van een vooronderzoek is gebleken dat onzekere leerlingen veel baad kunnen hebben bij begeleiding wanneer zij een presentatie moeten geven, omdat zij hier vaak de meeste moeite mee hebben. Zoals beschreven in de beantwoording van de onderzoeksvraag is het aanbieden van activiteiten zoals de lessen uit Kinderen en… faalangst (Bokhove-van Wensveen, 2011) een middel om het positief denken en het zelfvertrouwen van de leerlingen te stimuleren. Uit de literatuurstudie zijn drie artikelen naar voren gekomen die waardevolle informatie bevatten over onzekere leerlingen en de begeleiding, namelijk: Heb ik het goed gedaan? (Goudswaard, 2013), Als angst belemmert (Schollaart, 2012) en De macho en het muurbloempje (Wally, 2014). Deze artikelen zijn aan de collega’s aangereikt, waardoor ze bij hebben gedragen aan de kennis van de leerkrachten over onzekerheid en de begeleiding ervan. De resultaten van het onderzoek hebben een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling binnen de school rondom het positieve welbevinden van de leerlingen. Waar binnen het onderzoek geen antwoord op is gegeven, is het breder inzetten van de aanwezige materialen op de Werenfridus. Verwacht wordt dat deze materialen een goede basis kunnen vormen voor klassikale activiteiten. Ook de methode in het boek Positive behavior support (Golly, 2012) is in het onderzoek buiten beschouwing gelaten, terwijl uit het gesprek met de intern begeleider (zie Verslag gesprek E. Schoordijk) naar voren is gekomen dat deze methode de toekomst binnen de Werenfridus in de praktijk gebracht zal worden. Daarnaast is gebleken dat de SCOL-vragenlijst geen betrouwbaar meetinstrument is om de groei van het zelfvertrouwen van leerlingen weer te geven. Een nieuwe vraag die is ontstaan is of er een meetinstrument bestaat die dit beter in kaart kan brengen.
6.4 Aanbevelingen werkplek Op basis van de bovengenoemde conclusies wordt de leerkrachten van de Werenfridus aanbevolen de activiteiten uit het boek Kinderen en… faalangst (Bokhove-van Wensveen, 2011) in te zetten op het moment dat zij onzekere leerlingen in hun klas hebben. Dit kan onder andere blijken uit de resultaten van de SCOL-vragenlijst, die vanaf groep 5 ieder najaar wordt afgenomen. De activiteiten kunnen naast de subgroep, ook op klassikaal niveau ingezet worden ter voorbereiding van een spannend moment, zoals een presentatie of belangrijke toets. In samenspraak met de groepsleerkracht van groep 7, is in de aanbeveling rekening gehouden dat leerkrachten niet veel ruimte hebben om met een subgroep aan de gang te gaan. Om deze reden wordt aanbevolen de activiteiten op klassikaal niveau in te zetten. Ook geven collega’s uit de onderbouw aan dat de leerlingen nog geen presentaties hoeven te doen. De activiteiten zijn ook ter voorbereiding van andere spannende activiteiten goed inzetbaar. De SCOL-vragenlijst geeft een goed beeld van de onzekere leerlingen in de groep. 6.4.1 Presentatie werkplek De resultaten en aanbevelingen vanuit het onderzoek zijn op 8 april 2015 door middel van een Prezipresentatie kenbaar gemaakt aan het team van de Werenfridus. Een samenvatting van de presentatie, het beoordelingsformulier en de hand-out zijn in de bijlage opgenomen (zie bijlage 20).
28
Bibliografie Algra, H., & Dolfsma-Troost, I. (2010). Kinderen en... roeien met de riemen die je hebt. Amersfoort: Kwintessens Uitgevers. Bokhove-van Wensveen, N. (2011). Kinderen en... faalangst. Amersfoort: Kwintessens Uitgevers . Buijs, E. (2014, januari 25). Zelfvertrouwen en sociale vaardigheden bij kinderen. Opgehaald van nieuwetijdskind: http://www.nieuwetijdskind.com/onzekerheid-vs-zelfvertrouwenverschillende-lagen/ CED groep. (2015, april). Opgehaald van De Vreedzame School: http://www.devreedzameschool.net/ CPS onderwijsontwikkeling en advies. (2004, september). Handleiding Kinderkwaliteitenspel. Opgehaald van CPS onderwijsontwikkeling en advies: http://www.cps.nl/publicatiesuitgeverij/1401/alle-publicaties/2073/kinderkwaliteitenspel Donk, C. v., & Lanen, B. v. (2013). Praktijkonderzoek in de school. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Doorn, F. v. (2014/2015). Wf schoolgids 2014-2015. Opgehaald van http://www.werenfriduswervershoof.nl/: http://www.werenfriduswervershoof.nl/index.php?page=/main.php?id=14942&real_id=14942 Eijkeren, M. v. (2007). Pedagogisch- didactisch begeleiden. Baarn: HBuitgevers bv. Golly, A. (2012). Positive Behavior Support. Goed gedrag kun je leren! Huizen: Uitgeverij Pica. Goudswaard, M. (2013). Juf, heb ik het goed gedaan? Praxis bulletin, 27-32. Hooijmaaijers, T., Stokhof, T., & Verhulst, F. (2009). Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs. Assen: Koninklijke Van Gorcum BV. iPabo Alkmaar. (z.j.). Uitleverloket. Opgehaald van Hogeschool iPabo centrum voor primair onderwijs: https://extranet.ipabo.nl/uitleverloket/ Kuiper, R. (2014, juli 16). Ineens kunnen scholen maatwerk leveren voor zorgkinderen. Volkskrant. Lebouille, M. (2014). Geef elkaar eens een compliment. Didactief, 13. Maas, A. (2009). Het oudere kind. Heestwijk-Dinther: Uitgeverij Esstede bv. Mijland, I. (2010, juli 12). Faalangst. (Leraar24, Interviewer) Rijksoverheid. (2015). Passend onderwijs voor elk kind. Opgehaald van Rijksoverheid: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/passend-onderwijs/passend-onderwijs-vanafschooljaar-2014-2015 Schollaart, Y. (2012). Als angst belemmert... JSW, 14-17. Seligman, M. E., Randal, E. M., Gillham, J., Reivich, K., & Linkins, M. (2009). Positive education: positive pshychology and classroom interventions. In Oxford Review of Education (pp. 293311). USA: Routledge. Veenman, W. (2005). Spelen in de stad van Axen. JSW, 33-35.
29
Voets, J. (2014, oktober 7). Faalangst en Verlegenheid. Opgehaald van orthopedagogiek: http://www.orthopedagogiek.com/verlegenheid.htm Wally, T. (2014). De macho en het muurbloempje. Praxis bulletin, 9-13. Wolf, K. v., & Beukering, T. v. (2009). Gedragsproblemen in scholen. Leuven (Belgie): Uitgeverij Acco. Wolfje02. (2011, juli 11). Hoe uit verlegenheid zich en wat kun je er aan doen. Opgehaald van Mens en samenleving info.nu: http://mens-en-samenleving.infonu.nl/psychologie/77213-hoe-uitverlegenheid-zich-en-wat-kun-je-er-aan-doen.html
30
Bijlagen 1 Bevestiging onderzoek door werkplek Wervershoof, 4 september 2014 Betreft: voorlopig onderzoeks- doel en vraag Het voorlopige onderzoeksdoel: Het doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in het gedrag van sociaal onzekere leerlingen, en hoe je als leerkracht deze leerlingen kunt begeleiden bij het vergroten van hun zelfvertrouwen. De resultaten vanuit het onderzoek zullen binnen de school gebruikt worden als handreiking bij het omgaan met deze leerlingen. De voorlopige onderzoeksvraag: ‘Op welke wijze kunnen (sociaal) onzekere leerlingen van de bovenbouw van de Werenfridus worden begeleid zodat zij meer zelfvertrouwen en een positiever zelfbeeld krijgen?’ Hierbij verklaart L. Broersen, groepsleerkracht van groep 7 op de Werenfridus, dat de voorlopige onderzoeksvraag van Marloes de Vries is goedgekeurd. Zij mag het onderzoek binnen de Werenfridus uitvoeren. Wanneer er een grote verandering binnen het onderzoeksdoel plaatsvindt, gebeurt dit in overleg met L. Broersen. Groepsleerkracht groep 7 L. Broersen: ‘Ik vind het belangrijk dat leerlingen in de groep zich veilig voelen. Als dat bij een kind zo is dan zal hij zich ook meer durven laten gelden, komt hij meer voor zichzelf op en laat dan vaak ook meer inbreng in de klas zien. Dit komt de ontwikkeling ten goede. In de onderwijspraktijk komen we toch regelmatig kinderen tegen die zich niet veilig voelen, niet goed in het vel zitten. Het is een taak van de leerkracht om daar in klassensituatie iets aan te doen. Dit kan middels dit onderzoek.’
Groepsleerkracht groep 7 L. Broersen
Student M. de Vries
2 Richtlijnen onderzoeksvraag Binnen Praktijkonderzoek in de school (Donk & Lanen, 2013, p. 124) zijn een 10-tal richtlijnen opgesteld waar een goede onderzoeksvraag aan moet voldoen. De onderzoeksvraag voldoet aan deze richtlijnen, omdat: -
Er een vraagzin is geformuleerd, Een enkelvoudige vraagstelling is geformuleerd, Er geen foute vooronderstellingen zijn opgenomen, Een acceptabele vraag is gesteld, Een aansprekende onderzoeksvraag wordt gesteld die relevant is voor de onderwijspraktijk, De antwoorden op de deelvragen leiden tot het antwoord van de onderzoeksvraag. 31
3 Literatuurverantwoording In dit hoofdstuk wordt naar aanleiding van de theoretisch gerichte deelvragen de bijbehorende literatuur genoemd. Tijdens het verkennen van literatuur hoop ik antwoord te kunnen krijgen op de bijbehorende deelvragen; - Wat is de oorzaak van onzeker gedrag bij een kind in de bovenbouw? - Wat zijn de meest opvallende kenmerken van kinderen in de bovenbouw die onzeker zijn? - Hoe kun je er volgens de literatuur als leerkracht in de bovenbouw voor zorgen dat deze kinderen meer zelfvertrouwen en een positiever zelfbeeld krijgen? De literatuur die opgenomen is in het bovenstaand schema is vooral gericht op het vinden van informatie over de oorzaak van onzeker gedrag en wat de kenmerken zijn van bij deze kinderen. In het schema hieronder staat de literatuur waarin meer informatie te vinden zal zijn over de manier waarop je deze kinderen kunt helpen. Soort Boek Boek Boek
Boek
Boek Video
Titel
Bron
Gedragsproblemen in scholen Appendix 2 8.1 Gedragsproblemen in scholen Hoofdstuk 1 Kinderen en… roeien met de riemen die je hebt. Hoofdstuk 4 Angsten Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten in het basisonderwijs. Hoofdstuk 3.3.2 Sociaal-emotionele ontwikkeling Het oudere kind. Hoofdstuk 4.3 sociaal-emotionele ontwikkeling Video: Studio24 - Faalangst
Website Onzekerheid vs zelfvertrouwen Website Faalangst en verlegenheid Artikel
Bange kinderen
Artikel
Mijn kind Opvoeding & Ontwikkeling. Het teruggetrokken kind Totaal aantal uren literatuurstudie Soort Boek
Boek
Kees van der Wolf, 2009. Pagina 285-289 Kees van der Wolf, 2009. Pagina 15-31 Hilda Algra en Ineke Dolfsma-Troost, 2010. Pagina 74-90 Hooijmaaijers, Stokhof & Verhulst, 2012. Pagina 185-198 Ad Maas, 2009. Pagina 121-131 https://www.leraar24.nl/ video/1846 Ivo Mijland Nieuwetijdskind.com Esther Buijs www.orthopedagogiek.com J.P.M. Voets, 2014 Praxis bulletin, 2009-2010. Herman Verheijen www.mijnkindopvoeding enontwikkeling.nl Ingrid Visser, 2014
Titel Kinderen en… roeien met de riemen die je hebt. Deel 3; lessuggesties 6, 7, 8, 9, 10 Kinderen en… faalangst Hoofdstuk 7: Lessen De Bovenbouw
Aantal pagina’s 5 17 17
14
11 15 minuten 4 6 4 2
80/6 = 13,3 uur Bron Hilda Algra, 2010. Pagina 168-186 Nelleke Bokhove-van Wensveen, 2011. Pagina 91-107
Aantal pagina’s 19
17
32
Boek
Pedagogisch-didactisch begeleiden. Kinderen begeleiden: sociale competentie Hoe uit verlegenheid zich en wat kun je eraan doen?
Website
Website
Verlegenheid bij kinderen
Handleiding
Artikel
Kinderkwaliteitenspel Stichting CPS Onderwijsontwikkeling en advies. Als angst belemmert…
Artikel
Juf, heb ik het goed gedaan?
Artikel
Spelen in de stad van Axen
Artikel Artikel
Zelfvertrouwen en sociale vaardigheden bij kinderen De macho en het muurbloempje
Artikel
Geef elkaar eens een compliment!
Artikel
Gedragsondersteuning: Samen werken aan goed gedrag! Artikel Positive Education: positive Engels psychology and classroom interventions Totaal aantal uren literatuurstudie
Marijke van Eijkeren, 2007. Pagina 151-180
30
www.mens-ensamenleving.infonu.nl Wolfje02. 2011 www.mens-ensamenleving.infonu.nl Kurtad1, 2007 Mandy Evers & Els Loman, 2004.
2
JSW, 2010 Yvonne Schollaart Praxis Bulletin 2013 Marléone Goudswaard JSW, 2005 Willeke Veenman Triple P Folder Positief opvoeden, 2009. Praxisbulletin mei 2014, Tamara Wally. Pagina 9-13 Didactief juni 2014, Masja Lebouille. P13 JSW, 2011 Elsbeth Ruiterkamp Seligman & Csikszentmihalyi, 2000
1
22
4 6 3 4 5
1 4 20
118/6 = 19,6 uur + 5 uur Engelse literatuur
Theorie bij praktijkgerichte deelvraag: Welke kinderen in groep 7 van de Werenfridus zijn onzeker op sociaal gebied? Hoe zien deze kinderen zichzelf? Soort
Titel
Worddocument Leerlingvolgsysteem betrokken leerlingen Rapport van Uitslag SCOL vragenlijsten leerlingen website Totaal aantal uren literatuurstudie
Bron Werenfridus 2007-heden SCOL, oktober 2014
Aantal pagina’s 24 9 33/6 = 5,5 uur
Totaal aantal uur literatuurstudie: 13,3 + 19,6 + 5 + 5,5 = 43,4 uur + 15 min video
33
4 SCOL najaar22 In oktober 2014 hebben de dertig leerlingen uit groep 7 de vragenlijst van SCOL ingevuld. De groepsleerkrachten hebben ook een vragenlijst per leerling ingevuld. Iedere vragenlijst bestaat uit 26 vragen die gerelateerd zijn aan sociale competenties, zoals ‘vertelt iets voor de groep’ en ‘vraagt iets aan een ander die hij niet zo goed kent’. Naar aanleiding van de antwoorden worden de scores in een groepsoverzicht weergegeven. Hierin is af te lezen welke leerlingen laag scoren, vanuit de leerling gezien en vanuit de leerkrachten. Een lage score houdt in dat de leerling niet voldoende beschikt over de gevraagde sociale competenties. De informatie is geanalyseerd aan de hand van analysemethode 4 uit het boek Praktijkonderzoek in de school: vragen combineren (Donk & Lanen, 2013, p. 235). Hiervoor is gekozen omdat je op deze manier een totaalbeeld kunt schetsen. Bij het analyseren is de groepsleerkracht van groep 7 betrokken. De uitkomst van alle vragen hebben voor een score gezorgd, die aangeeft in hoeverre de leerling beschikt over de gevraagde sociale competenties. Hieronder is in een schema af te lezen bij welke leerlingen een lage score van toepassing is, wat dus betekent dat het kind niet voldoende beschikt over de gevraagde sociale competenties: Naam Tina Stefan Maris Kasper Thom Roel Gino Noud Gijs Willeke Totaal aantal leerlingen
LeerlingSCOL X X X X X X X X 8
LeerkrachtSCOL X X X X X X X X 8
Af te lezen is dat Maris en Gino onzeker zijn over zichzelf, terwijl de leerkrachten dat niet zo ervaren. Bij Tina en Thom is dit juist andersom. Uit dit resultaat is te concluderen dat deze tien kinderen waarschijnlijk gebaat zijn bij extra begeleiding op sociaal-emotioneel gebied. Betekenis verlenen De uitkomst van de SCOL-vragenlijst heeft als gevolg voor het onderzoek dat de tien volgens de data onzekere leerlingen vergeleken gaan worden met de resultaten uit het leerlingvolgsysteem en de stelopdracht. Aan de hand van alle verkregen data zal beslist worden welke leerlingen de extra begeleiding zullen krijgen. Een voordeel van de SCOL-vragenlijst is dat de leerling zelf aangeeft waar hij nog moeite mee heeft. Een nadeel van de test is dat het een momentopname is. Wanneer een leerling kort voor de test een succeservaring op sociaal gebied heeft ervaren, zal hij de test positiever invullen dan een leerling die vlak voor de test een slechte ervaring heeft gehad. Hierbij is de uitslag van de vragenlijst van de leerkracht een goede vergelijking.
22
SCOL staat voor ‘De Sociale Competentie ObservatieLijst’. Aan de hand van een vragenlijst die ingevuld wordt door leerkracht en leerling krijg je inzicht in de sociale competenties van de leerlingen.
34
Figuur 10 : groepsoverzicht SCOL najaar 2014/2015
35
5 Leerlingvolgsysteem Van zeven leerlingen is het leerlingvolgsysteem onderzocht om informatie te verkrijgen over de ontwikkeling van de leerling op sociaal gebied. De leerlingen zijn uitgekozen aan de hand van de resultaten vanuit de SCOL vragenlijst en het gedrag van de leerling in de groep, waarbij de groepsleerkracht van groep 7 is betrokken. Bij het analyseren van de informatie is analysemethode 8 uit het boek Praktijkonderzoek in de school toegepast: de data zijn teruggebracht tot betekenisvolle tekstfragmenten (Donk & Lanen, 2013, p. 247). Hiervoor is gekozen omdat niet alle informatie die de leerkrachten hebben opgeschreven relevant is voor het onderzoek. De informatie in het leerlingvolgsysteem is door de betreffende groepsleerkrachten in de loop der jaren verzameld. In figuur 11 wordt de informatie beknopt per leerling weergegeven. Naam Stefan Noud
Thom
Tina
Roel Willeke
Thies
Informatie Tot en met groep 6 niet lekker in zijn vel, uit onderzoek bleek dat hij onzeker is op werkgebied. Heeft veel vrienden in groep 7. Noud kan niet goed met klasgenoten overweg. Andere kinderen storen zich vaak aan hem. Hij zit vaak in zijn eigen wereld. In groep 7 blijkt hij wel contact te hebben met andere kinderen. Ouders gescheiden toen hij in groep 5 zat. Zit niet lekker in zijn vel. Veel gesprekken met moeder waaruit blijkt dat Thom onzeker is. Hij doet zich stoer voor bij andere jongens. Moeder denkt dat hij faalangstig is. Vraagt heel veel aandacht van de leerkracht. In groep 6 geeft zij aan gepest te worden. Gaat niet met plezier naar school. Extra begeleiding bij het GGZ op sociaalemotioneel gebied. Een streberige, fanatieke jongen. Is hierdoor onzeker in zijn werk. Heeft veel vrienden. Ook presenteren vindt hij eng. Willeke is een lief meisje. Heel sociaal en wil graag alles goed doen. Kan moeilijk voor zichzelf opkomen. In haar werk kan zij ook moeilijk keuzes maken waardoor ze (te) lang met de toetsen bezig is. Ze geeft aan dit vervelend te vinden. Thies is een warrige, drukke en emotionele jongen. Hij is op sociaal gebied wat onhandig. In groep 5 krijgt hij hiervoor hulp vanuit Helenderwijs. Voelt zich vaak negatief aangevallen. Figuur 11: informatie leerlingvolgsysteem
Vanuit het leerlingvolgsysteem is te lezen dat deze leerlingen in voorgaande groepen ook al onzeker gedrag lieten zien. Stefan zit sinds groep 7 een stuk beter in zijn vel. Thom heeft een moeilijke periode gehad in groep 5 doordat zijn ouders zijn gescheiden. Roel blijkt juist onzeker te zijn doordat hij een streberige, fanatieke jongen is. Aan de hand van de verkregen informatie is te concluderen dat het gedrag van de zeven leerlingen allemaal een andere voorgeschiedenis hebben. Met de informatie kun je de begeleiding afstemmen op de onderwijsbehoeften van deze leerlingen. Betekenis verlenen Het leerlingvolgsysteem is een betrouwbare bron om informatie over de voorgaande basisschooljaren van een leerling te verkrijgen. De conclusies zullen daardoor een grote invloed hebben op de verdere begeleiding van de leerlingen. Opvallend is wel dat Thies niet uitviel bij de SCOL-vragenlijst. Dit zou kunnen betekenen dat hij in groep 7 goed in zijn vel zit, of dat hij dit voor anderen verborgen houdt. Bij Thom valt op dat hij zelf niet uitvalt op de SCOL-vragenlijst, maar bij de leerkracht wel. In het leerlingvolgsysteem is af te lezen dat er veel vanuit moeder gesproken wordt. Hier kun je je bij afvragen of Thom zelf ook het gevoel heeft faalangstig te zijn.
36
6 Stelopdracht ‘ik ben…’ Tijdens de literatuurstudie is in Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs een opdracht gevonden waarbij je achter het zelfbeeld van leerlingen in een bovenbouwgroep kunt komen (Hooijmaaijers, Stokhof, & Verhulst, p. 190). Omdat deze opdracht een goed beeld zou kunnen geven over hoe de leerlingen in groep 7 zichzelf zien, is deze opdracht uitgevoerd. De opdracht luidde als volgt: ‘Vraag aan de kinderen of ze een kort verhaaltje over zichzelf willen schrijven, waarin ze aangeven wie ze zijn en wat hun nou juist anders maakt dan andere kinderen. (…) Na afloop kun je zelf zien hoe de kinderen uit jouw stagegroep zichzelf beschrijven.’ Iedere leerling van groep 7 heeft zo’n stukje geschreven. Ieder stukje is beoordeeld op een positief, negatief of neutraal zelfbeeld. De stelopdracht is naderhand bestudeerd en omgezet in een cirkeldiagram. Hierbij zijn de analysemethodes 2 en 9 uit het boek Praktijkonderzoek in de school toegepast: de data analyseren aan de hand van categorieën en aantallen omzetten naar procenten (Donk & Lanen, 2013, p. 247). In figuur 12 is de verdeling af te lezen.
Resultaat stelopdracht 'Ik ben…'
Positief 13x 42%
Neutraal 11x
Neutraal 11x 35%
Negatief 6x 23% Negatief 6x Positief 13x Figuur 12: cirkeldiagram stelopdracht
Leerlingen die geen bijzonderheden hebben genoteerd in hun verhaal zijn gecategoriseerd onder het kopje ‘neutraal’. Zij vertelden bijvoorbeeld alleen over hun hobby’s en lievelingseten. Leerlingen die positief over zichzelf spraken zijn gecategoriseerd onder het kopje ‘positief’. Een voorbeeld hier van is Michael: ‘ik vind mijn eigen bijna altijd lief. Ik doe altijd goed mijn best en heb leuke vrienden leuke juf leuke woonplaats en een leuk leven, behalve in de ochtend.’ En Walter: ‘bijzonderheden: klein altijd enthousiast druk gezellig (vind ik) me naam me mooie uiterlijk ik kan het goed vinden met vrienden.’ De zes leerlingen die negatief over zichzelf schrijven zijn Tina, Maris, Gijs, Thom, Thies en Marloes. Uit het volgende deel van hun verhaal wordt een negatief zelfbeeld opgemaakt: Tina: ‘Ik wil eigenlijk nooit naar school want ik vind school niet leuk.’ Maris: ‘Ik durf niet vaak voor mezelf op te komen of als ik iets niet wil ‘nee’ te zeggen.’ Gijs: ‘ik kan echt niet verhalen schrijven. School vind ik niet echt leuk en taal en rekenen ben ik niet echt goed in.’ Thom: ’Ik heb oranje haren. Ik heb moeite met rekenen, nieuwsbegrip, taal. Ik speel veel met mijn broer.’ Thies: ‘Er kwam vandaag een hond aan lopen niet zo groot hij blafte en wou me bijten ik was heel bang gelukkig fietste ik op tijd weg.’ Marloes: ‘Ik ben soms wat verlegen. Ik kan niet zo goed tegen mijn verlies.’ 37
Wat opvalt is dat Willeke haar stukje overeenkomt met wat er over haar in het leerlingvolgsysteem wordt geschreven. Zij schrijft in haar stukje namelijk het volgende: ‘Snoepen kan ik als de beste en ik maak graag mensen/kinderen aan het lachen. Wat mij bijzonder maakt is: ik ben meestal wat slomer met bijvoorbeeld toetsen dat maak mij anders en ik ben bijna altijd blij ik ben ook soms verlegen maar dat gaat steeds beter.’ In het leerlingvolgsysteem is over haar geschreven dat ze een heel sociale meid is maar het moeilijk vindt voor zichzelf op te komen. Op werkgebied kan ze moeilijk keuzes maken waardoor ze lang met haar toetsen bezig is. Uit deze informatie is op te maken dat Willeke een goed zelfbeeld heeft. Betekenis verlenen Bij deze onderzoeksactiviteit hebben de leerlingen de ruimte gekregen om op te schrijven wat ze wilden. Een voordeel hiervan is dat ze aan kunnen geven wat hen bijzonder maakt, wat ze leuk vinden of juist minder leuk. Bij zo’n open opdracht is de scheiding tussen positief – negatief – neutraal moeilijk in te schatten. Niet iedere onzekere leerling zal hierover schrijven in zijn/haar stukje. De zes leerlingen waarbij wel onzekerheid te lezen was in het verhaal zullen meegenomen worden in het vervolg van het onderzoek.
38
7 Sociogram In oktober 2014 hebben de leerlingen van groep 7 vier vragen ingevuld. Zij moesten daarbij invullen met wie ze graag samenwerken en samenspelen, en met wie juist niet. Aan de hand van hun antwoorden is er een sociogram ontstaan. Dit sociogram geeft informatie over de sociale- en werk gerelateerde relaties binnen de groep. Binnen dit onderzoek is vooral de informatie over de sociale relaties relevant. Het sociogram is ontstaan door middel van analysemethode 4 ‘vragen combineren’ uit het boek Praktijkonderzoek in de school (Donk & Lanen, 2013, p. 235). Door de antwoorden van alle leerlingen met elkaar te combineren krijg je een duidelijk beeld van de sociale relaties binnen de groep. Ook ontstaat er een overzicht van de populaire leerlingen en de leerlingen die worden verstoten uit de groep. De volgende leerlingen worden naar aanleiding van deze vragenlijst verstoten uit de groep (dit houdt in dat zij meer dan vier keer negatief gekozen zijn): Thies, Roy, Noud, Tina, Kasper, Dion, Lucas en Denise. Daarnaast wordt Astrid geen enkele keer positief gekozen.
Figuur 13: sociogram oktober 2014
Betekenis verlenen Van de acht leerlingen die bij het sociogram buiten de groep vallen, zijn er maar vier bij eerdere onderzoeksactiviteiten als onzeker opgevallen: Tina, Kasper, Noud en Thies. De acht andere ‘onzekere’ leerlingen worden dus minstens één keer positief gekozen: hierbij gaat het om Stefan, Maris, Thom, Roel, Gino, Gijs, Willeke en Marloes. Uit het sociogram kun je concluderen dat onzekere leerlingen dus niet per definitie uit de groep verstoten worden.
39
8 Observaties Om onderzoek te doen naar onzeker gedrag van leerlingen in de praktijk, zijn drie leerlingen in verschillende situaties geobserveerd. De drie leerlingen zijn uitgekozen op basis van eerder onderzoek. Kasper en Marloes vertonen heel ander gedrag, zij komen beide als onzeker naar voren in het vooronderzoek. Thom komt naar voren binnen de SCOL, het leerlingvolgsysteem én de stelopdracht ‘ik ben…’. In figuur 14, 15 en 16is de opgedane informatie tijdens deze observaties opgenomen. Leerling: Kasper Datum en tijd: Vak: Groep: Lokaalinrichting: Opmerkingen:
11 december 2014, 14.05 – 14.10 uur Werken aan kerstboekje 7 De leerlingen zitten in rijen van drie of vier, in de richting van het bord. In de vijf minuten dat Kasper is geobserveerd is iedere 15 seconden zijn meest vertoonde gedrag vastgelegd. De leerlingen waren allemaal aan het werk in het kerstboekje, kinderen praten ondertussen met elkaar. Doel: Het doel is om door middel van een gestructureerde, niet-participerende observatie erachter te komen hoe Kasper zich in een sociale situatie gedraagt. Kenmerken van onzekerheid Aantal keren geconstateerd Blozen Beven Stotteren Wegkijken van interactie 2x Clownesk gedrag 4x Brutaal 3x Druk 5x Aantal keren taakgericht aan het werk 6x Figuur 14: observatieformulier Kasper
Leerling: Marloes Datum en tijd: Vak: Groep: Lokaalinrichting: Opmerkingen:
9 december 2014, 13.15 – 13.20 uur Boekpromotie 7 De leerlingen zitten in rijen van drie of vier, in de richting van het bord. Marloes staat voor de groep. Ze moet een boek promoten. Hierbij vertelt ze een aantal zaken en leest ze drie bladzijden voor. In de vijf minuten dat Marloes is geobserveerd is iedere 15 seconden haar meest vertoonde gedrag vastgelegd. Doel: Het doel is om door middel van een gestructureerde, niet-participerende observatie erachter te komen hoe Marloes zich in een spannende sociale situatie gedraagt. Kenmerk Aantal keren geconstateerd Blozen 6x Beven Stotteren 5x Wegkijken 7x Clownesk gedrag Brutaal Druk Aantal keren geen bijzonderheden 2x Figuur 15: observatieformulier Marloes
40
Leerling: Thom Datum en tijd: Vak: Groep: Lokaalinrichting: Opmerkingen:
Doel:
Tijdstip 9.10 9.11 9.12 9.14 9.16 9.17
9.18
7 januari 2015, 9.10 – 9.18 uur De Vreedzame School 7 De leerlingen zitten in rijen van drie of vier, in de richting van het bord. Op het moment van de observatie gaf L. les. De opdracht bij de start van de observatie was dat de meisjes een jongen uit moesten kiezen voor een korte samenwerkingsopdracht waarbij ze elkaar hun gevoel moesten vertellen. Het doel is om door middel van een ongestructureerde, nietparticiperende observatie erachter te komen hoe Thom reageert in een sociale situatie, en hoe de groep op hem reageert. Leerlinggedrag Alle meisjes lopen in de klas rond. Thom kijkt om zich heen. Heeft zijn hand in zijn mouw. Hij lacht. L. vraagt: ‘Wie is er niet gekozen?’ Thom steekt zijn hand op. Luke loopt naar Thom. Luke praat tegen Thom. Thom heeft zijn handen in zijn mouwen en houdt deze tegen zijn wangen. Thom lacht. Thom wiebelt op zijn stoel. Thom praat richting Luke. L.: ‘Wie wilt zijn gevoel met de klas delen?’ (twee kinderen komen aan de beurt) Luke steekt zijn hand op. Hij krijgt de beurt. Luke: ‘Thom was blij, want hij mocht vanmorgen twee witte broodjes en een glas sinaasappelsap. Hij denkt dat het een leuke dag gaat worden.’ L. bedankt Luke en gaat verder. Thom lacht. Zijn gezicht wordt roder. Hij heeft zijn handen tegen zijn wangen. Praat tegen Luke. Figuur 16: observatieformulier Thom
Betekenis verlenen Kasper en Marloes zijn aan de hand van hetzelfde observatieformulier geobserveerd. Kijkend naar het artikel De macho en het muurbloempje (Wally, 2014), is te zien dat Kasper zijn onzekerheid uit door macho gedrag te vertonen en Marloes zich als muurbloempje opstelt. Thoms houding komt onzeker over, doordat hij zijn handen in zijn mouwen heeft en rood wordt op het moment dat er over hem gepraat wordt. Ook wordt hij niet gekozen door een van de meiden. Zijn beschreven gevoel aan Luke is positief, hij is blij en verwacht dat het een leuke dag wordt. Daar is geen onzekerheid uit op te maken.
41
9 Handreikingen Werenfridus Om erachter te komen welke handreikingen er op de Werenfridus aanwezig zijn, is er gekozen voor het onderzoeksinstrument bevragen en bestuderen. Hierbij worden deskundigen binnen de school bevraagd en beschikbare handreikingen bestudeerd. Voor de analyse wordt analysemethode 8 uit het boek Praktijkproblemen in school ingezet; de data terugbrengen tot betekenisvolle tekstfragmenten (Donk & Lanen, 2013, p. 247). Hiervoor is gekozen omdat de gesprekken veel informatie heeft opgeleverd, wat niet allemaal relevant is voor het onderzoek. Gesprek E. Schoordijk E. is de intern begeleider van de Werenfridus. Met haar is een gesprek geweest over de handreikingen die binnen de Werenfridus op dit moment aanwezig zijn. Zij geeft in het gesprek aan dat de methode de Vreedzame School de grondslag vormt voor de begeleiding van de sociaalemotionele ontwikkeling van de leerlingen. Vanuit deze methode wordt wekelijks in iedere klas een les aangeboden. Wanneer er specifieke gedragsvraagstukken zijn, is er veel contact met de ouders. Aan de hand van bevindingen zoals een kids-skills gesprek kan een leerling doorgestuurd worden naar trainingen als Rots en Water, Kanjertraining of faalangstreductietraining. Hierbij is er nauw contact met de instelling Helenderwijs uit Wervershoof. Binnen de school zijn er verschillende materialen aanwezig voor de begeleiding van sociaal-zwakke leerlingen. E. verwijst daarbij door naar de begeleider van de rugzakjes, N.. Gesprek N. Riemers N. geeft aan dat er veel materialen in de school aanwezig zijn. Ze worden ingezet bij de individuele begeleiding van leerlingen met een rugzak. Niet alle materialen worden regelmatig gebruikt, ze geeft als advies om eens te onderzoeken hoe deze materialen op klassikaal niveau ingezet kunnen worden. Hiervoor zullen de aanwezige materialen bestudeerd worden. Beschikbare handreikingen De materialen in figuur 17 zijn binnen de school aanwezig bij de begeleiding van kinderen op sociaalemotioneel gebied. De meeste materialen worden één op één met leerlingen met een rugzak ingezet. Soort Boek Boek Methode
Naam Klein maar dapper Kinderen en… roeien met de riemen die je hebt De Vreedzame School
Methode
De coole kikker
Methode
Kids’Skills
Kaarten
Eigenwijsjes
Kaarten Kaarten Spel
E-motion 2 Gesprekskaartengevoelswoorden Kinderkwaliteitenspel
Spel
Babbelspel
Spel
In de put – Uit de put
Te gebruiken bij: Filosoferen met jonge kinderen. Het bevorderen van het positief denken van leerlingen. Schoolbreed aanleren van sociaal-emotionele vaardigheden op groepsniveau. Het aanleren van en ondersteunen bij sociale vaardigheden. De methode bestaat uit een boek, kaartspel en bordspel. Het aanleren van vaardigheden op een speelse wijze. Coaching kaartjes die een kind leert positief te denken. Gevoelens bij anderen leren herkennen. Leren om een gevoel over jezelf, een ander of een gebeurtenis te verwoorden of te nuanceren. Het leren kennen van je eigen en andermans kwaliteiten. Spelenderwijs inzicht krijgen in sociale en interpersoonlijke vaardigheden. Begeleiding van kinderen met faalangst. 42
Spel/opdracht
What are they thinking?
Het aanleren van inlevingsvermogen van kinderen. Figuur 17: Aanwezige materialen Werenfridus
Veel van de materialen zijn goed inzetbaar op groepsniveau. De methode De Coole Kikker is bijvoorbeeld zeer interessant, omdat het op veel manieren inzetbaar is. Deze methode is voornamelijk gericht op leerlingen die op sociaal gebied onzeker zijn. De methode In de put – Uit de put is daarnaast juist interessant voor leerlingen die faalangstig zijn op werkgebied. Betekenis verlenen Uit het gesprek met de intern begeleider blijkt dat er binnen de klassen veel aandacht aan de sociaalemotionele ontwikkeling is aan de hand van de methode De Vreedzame School. Daarnaast is er nauw contact met instellingen van buitenaf die sociaal-emotionele trainingen verzorgen. De materialen binnen de school worden niet allemaal even actief gebruikt. Voornamelijk de nieuwere materialen worden gebruik bij de een-op-een begeleiding van leerlingen met een rugzak. Er zal gekeken worden naar de mogelijkheid om materialen op klassikaal niveau in te zetten.
43
10 Enquête actie 1 Onderstaande enquête is ingevuld door de elf uit het vooronderzoek naar voren gekomen onzekere leerlingen van groep 7. Omcirkel het antwoord dat bij jou past.
Naam ___________________
1. Ik vind het spannend om iets in de groep te vertellen. Mee eens
Gewoon
Niet mee eens
2. Ik vind het spannend om voor de klas te staan. Mee eens
Gewoon
Niet mee eens
3. Ik vond het spannend om het krantenbericht of boekbespreking te doen. Mee eens
Gewoon
Niet mee eens
4. Ik kijk op tegen de presentatie, omdat ik er heel erg zenuwachtig van wordt. Mee eens
Gewoon
Niet mee eens
Wil je verder nog iets zeggen over het houden van je presentatie? ________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________
Figuur 18: Enquête actie 1
44
11 Kwaliteiten Kinderkwaliteitenspel
Figuur 19: Kwaliteiten Kinderkwaliteitenspel
45
12 Activiteit één. Les 27 Hoe pak je het aan?
Figuur 20: Les 27 Hoe pak je het aan?
46
13 Activiteit twee. Les 15 Rustig ademen + les 23 De buikademhaling + activiteit Kinderkwaliteitenspel
Figuur 21: Les 15 Rustig ademen
47
Figuur 22: De buikademhaling
Activiteit Kinderkwaliteitenspel De kaartjes met kwaliteiten liggen verspreid over tafel. Iedere leerling kiest voor een medeleerling twee kwaliteiten uit waarvan hij vindt dat die bij hem passen. Vervolgens vertelt hij aan deze medeleerling waarom deze kwaliteiten zo goed bij hem passen. Op deze manier geven ze elkaar op een positieve manier feedback. Het doel van de activiteit is om het positief zelfbeeld van de leerlingen te bevorderen (CPS onderwijsontwikkeling en advies, 2004, p. 15).
48
14 Activiteit drie. Les 24 Hoe sta ik goed?
Figuur 23: Hoe sta ik goed?
49
15 Activiteit vier. Les 25 Ik kan het! + les 3 Mijn succesmoment.
Figuur 24: Ik kan het!
50
Figuur 25: Werkblad les 25 Ik kan het!
51
Figuur 26: Mijn succesmoment
52
Figuur 27: vervolg Mijn succesmoment
53
16 Evaluatie enquête actie 3 en 4
Omcirkel het antwoord dat bij jou past.
Naam ___________________
Deze vraag gaat over het complimentenhart dat we met Valentijnsdag hebben gemaakt. 1. Toen ik de complimenten van mijn klasgenoten las, voelde ik mij blij. Mee eens
Gewoon
Niet mee eens
Wil je verder nog iets zeggen over deze opdracht? ________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________ Deze vraag gaat over het gevoelsschrift en het kiezen van je kwaliteit. 2. Door het nadenken over welke kwaliteit bij mij past, leer ik mezelf beter kennen. Mee eens
Gewoon
Niet mee eens
Wil je verder nog iets zeggen over deze opdracht? ________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________
Figuur 28: Enquête actie 3 en 4
54
17 Evaluatie enquête begeleiding subgroep Omcirkel het antwoord dat bij jou past.
Naam ___________________
Deze vragen gaan over het voorbereiden van je presentatie met juf Marloes. 1. Ik vond het prettig om de presentatie in een klein groepje voor te bereiden. Mee eens
Gewoon
Niet mee eens
2. De ademhalingsoefeningen helpen mij om rustiger te worden. Mee eens
Gewoon
Niet mee eens
3. Ik vond het prettig om mijn houding voor de klas te oefenen. Mee eens
Gewoon
Niet mee eens
4. Door na te denken over een succesmoment en dit op een briefje te schrijven, denk ik positiever over het houden van mijn presentatie. Mee eens
Gewoon
Niet mee eens
5. Ik voelde mij goed toen iemand anders twee kwaliteiten voor mij had uitgekozen. Mee eens
Gewoon
Niet mee eens
6. Door deze oefeningen ben/was ik minder zenuwachtig voor mijn presentatie. Mee eens
Gewoon
Niet mee eens
Hoe vond je het om op deze manier in een groepje hulp te krijgen bij je presentatie? En wil je er verder nog iets over kwijt? ________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________ Figuur 29: Enquête subgroep
55
18 Foto’s activiteit complimentenhart
Figuur 30: Complimentenhart Daphne
Figuur 31: groep 7 tijdens de activiteit
56
19 Foto’s activiteiten subgroep
Figuur 32: planning Marloes en Thies
Figuur 33: Marloes en Willeke noteren een succesmoment
57
20 Groepsoverzicht SCOL voorjaar 2014/2015
Figuur 34: Groepsoverzicht SCOL voorjaar 2014/2015
58
21 Presentatie werkplek Samenvatting Op 8 april 2015 heeft de presentatie van het onderzoek op de werkplek plaatsgevonden. Hierbij waren elf mensen aanwezig waaronder de directie, intern begeleiding en groepsleerkrachten van groep 3 t/m 8. Bij binnenkomst heeft iedereen een hand-out van de presentatie gekregen. Tijdens de presentatie is informatie gegeven over de schoolontwikkeling. Hierbij is een koppeling gemaakt naar het gesprek met intern begeleider E. en de schoolgids: ‘Wij willen een dynamische school zijn, waarin een klimaat heerst waar kinderen, ouders en leerkrachten zich thuis voelen en gemotiveerd worden het beste uit zichzelf en anderen te halen.’ Vervolgens is ingegaan op de theorie rondom het onzekere kind, waarin gericht werd op de oorzaken, kenmerken en begeleiding. Hierbij is het boek Kinderen en… faalangst (Bokhove-van Wensveen, 2011) en de drie eerder aangeboden artikelen betrokken. Vanuit de uitgevoerde acties is de conclusie duidelijk gemaakt. Van hieruit is aanbevolen de lessen uit Kinderen en... faalangst in te zetten. De 27 lessen zijn via een USB-stick aangereikt aan de directeur. Deze lessen zullen in een map geplaatst worden zodat iedere leerkracht er toegang tot heeft. Na de gegeven presentatie zijn er kritische vragen gesteld. De groepsleerkracht van groep 8 vroeg waarom juist deze vier leerlingen gekozen zijn voor de subgroep, terwijl zij niet alle vier uitvallen binnen de SCOL-vragenlijst uit het najaar. Als antwoord werd uitgelegd dat niet alleen de uitslag van de SCOL-vragenlijst als grondslag heeft gelegen voor deze keuze, maar ook andere onderzoeksinstrumenten zijn ingezet. De groepsleerkracht van groep 6 vroeg zich af of er onderzoek is gedaan naar een methode die wel de ontwikkeling in zelfvertrouwen kan aantonen. Dit is niet het geval geweest. Link naar de Prezi-presentatie: https://prezi.com/tzmt9hqn0kdj/onzekerheid-bij-het-oudere-kind/
59
Beoordelingsformulier Het beoordelingsformulier is ingevuld door directeur F. van Doorn en groepsleerkracht L. Broersen.
Figuur 35: Beoordelingsformulier presentatie werkplek
60
Hand-out Prezi-presentatie
61
Figuur 36: Hand-out presentatie werkplek
62