universitair onderwijscentrum Groningen
Poëziepaleis: Conferentie poëzie in de klas
Ontwikkeling van het lyrisch vermogen in het voortgezet onderwijs Amsterdam, 7 oktober 2010
Theo Witte
Dr. T.C.H. Witte (
[email protected]) UOCG / Rijksuniversiteit Groningen Landleven 1 9747 AD Groningen
1
universitair onderwijscentrum Groningen
Set gedichten voor de onderbouw (p.2-6)
2. Bart Moeyaert, Bekentenis
1. Jules Deelder, Voor Ari
Ik heb je lief. Nee. Heb ik niet. Ik word je lief. Dat voel ik.
Lieve Ari Wees niet bang De wereld is rond en dat istie al lang
Ik mag je. Nee. Ik mag je niet. Ik moet je. Dat bedoel ik.
Ik ga met jou. Nee. Ga ik niet. Ik sta je bij. Beloof ik.
De mensen zijn goed De mensen zijn slecht
Ben stapel op je. Hou je vast. Ik. Hou. Van. Jou.
Maar ze gaan allen dezelfde weg
Geloof ik.
Hoe langer je leeft hoe korter het duurt Je komt uit het water en gaat door het vuur Daarom lieve Ari Wees niet bang De wereld draait rond en dat doettie nog lang
3. Cees Buddingh, De blauwbilgorgel Ik ben de blauwbilgorgel, Mijn vader was een porgel, Mijn moeder was een porulan, Daar komen vreemde kind'ren van. Raban! Raban! Raban! Ik ben een blauwbilgorgel Ik lust alleen maar korgel, Behalve als de nachtuil krijst, Dan eet ik riep en rimmelrijst. Rabijst! Rabijst! Rabijst!
Ik ben een blauwbilgorgel, Als ik niet wok of worgel, Dan lig ik languit in de zon En knoester met mijn knezidon. Rabon! Rabon! Rabon! Ik ben een blauwbilgorgel Eens sterf ik aan de schorgel, En schrompel als een kriks ineen En word een blauwe kiezelsteen. Ga heen! Ga heen! Ga heen!
4. Willem Wilmink, Ben Ali Libi Op een lijst van artiesten, in de oorlog vermoord, staat een naam waarvan ik nog nooit had gehoord, dus keek ik er met verwondering naar: Ben Ali Libi. Goochelaar. Met een lach en een smoes en een goocheldoos en een alibi dat-ie zorgvuldig koos, scharrelde hij de kost bij elkaar: Ben Ali Libi, de goochelaar. Toen vonden de vrienden van de Weduwe Rost dat Nederland nodig moest worden verlost van het wereldwijd joods-bosjewistisch gevaar. Ze bedoelden natuurlijk die goochelaar. Wie zo dikwijls een duif of een bloem had verstopt, kon zichzelf niet verstoppen, toen er hard werd geklopt.
2
universitair onderwijscentrum Groningen
Er stond al een overvalwagen klaar voor Ben Ali Libi, de goochelaar.
Verware mijn stede di beneven Ic moet noch zinghen een liedekyn Nochtan moet emmer ghestorven syn
In „t concentratiekamp heeft hij misschien zijn aardigste trucs nog wel eens laten zien met een lach en een smoes, een misleidend gebaar, Ben Ali Libi, de goochelaar.
Egidius waer bestu bleven Mi lanct na di gheselle myn. Du coors die doot du liets mi tleven 6. Leendert Witvliet, Evolutie
En altijd als ik een schreeuwer zie met een alternatief voor de democratie, denk ik: jouw paradijs, hoeveel ruimte is daar voor Ben Ali Libi, de goochelaar.
Toen we nog gewoon vissen waren en zweefden door het water of voor ons uit lagen te staren, toen dachten we niet aan later
Voor Ben Ali Libi, de kleine schlemiel, hij ruste in vrede, God hebbe zijn ziel.
als we geen vis meer zouden zijn, maar wezens met twee benen om te vallen, twee wangen om te blozen, twee ogen om te wenen,
5. Anoniem, Egidiuslied Egidius waer bestu bleven Mi lanct na di gheselle myn Du coors die doot du liets mi tleven Dat was gheselscap goet ende fyn Het sceen teen moeste ghestorven syn Nu bestu in den troon verheven Claerre dan der zonnen scyn Alle vruecht es di ghegheven
toen moeten we gelukkig zijn geweest in het water, ons vlug voortbewegen zonder vallen en zachtjes groeien zonder steeds een kleur te krijgen en als we huilen moesten zag niemand onze tranen vloeien.
Maar jonge sla in september, net geplant, slap nog, in vochtige bedjes, nee.
8. Ingmar Heytze, Warme stront (Raggende mannen coveren „Jonge sla‟) Ik kan een hoop hebbe, modder op me pijpe, kots op straat, een portiek met naalde stamp ik met droge oge doorheen, daar ben ik werkelijk hard in. Maar hondenstront in oktober, net gelegd, warm nog, onder me zole, nee!
9. Kees Stip Bij Noordwijk zwom een nat konijn te midden van een school tonijn. „Tja,‟sprak het beest, „dat tomt er van als men de ta niet zeggen tan.‟
7. Rutger Kopland, Jonge sla 10. Cees Buddingh, Het kooitje
Egidius waer bestu bleven Mi lanct na di gheselle myn Du coors de doot du liets mi tleven Nu bidt vor mi ic moet nog sneven Ende in de weerelt liden pyn
Alles kan ik verdragen, het verdorren van bonen, stervende bloemen, het hoekje aardappelen, kan ik met droge ogen zien rooien, daar ben ik werkelijk hard in.
mooi is een kooitje met een kanarie erin heel mooi ook een kooitje met een parkiet erin
3
universitair onderwijscentrum Groningen
met een merel erin, met een kolibrie erin, een slavink erin, een bos wortelen erin blokjes marmer erin, een glas water erin
Lieg niet tegen me over sterven want zo lang we er nog zijn vind ik dat toegangsloze niet mededelen wat je denkt erger en zo veel doder.
maar het mooiste is eigenlijk een kooitje met niets erin
Noem mij, noem mij, spreek mij aan, o, noem mij bij mijn diepste naam. Voor wie ik liefheb, wil ik heten.
14. Riekus Waslowsky, Reisopdracht 12. Paul van Ostaijen, Marc groet ’s morgens de dingen
en als je weggaat...
11. Judith Herzberg, Liedje Lieg alsjeblieft niet tegen me niet over iets groots niet over iets anders. Liever hoor ik het vernietigendste dan dat je liegt want dat is nog vernietigender. Lieg niet over de liefde iets dat je voelt of iets dat je zou willen voelen. Liever word ik bedroefd dan dat je liegt want dat is nog bedroevender. Lieg niet tegen me over gevaar want ik voel toch je angst en wat ik gewaar word is waar of ik ken je niet en dat is nog gevaarlijker. Lieg niet tegen me over ziekte liever kijk ik die diepte in dan dat ik mij verlies in één van jouw lieve verzinsels want daarmee verlies ik me dieper.
Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem ploem ploem dag stoel naast de tafel dag brood op de tafel dag visserke-vis met de pijp en dag visserke-vis met de pet pet en pijp van het visserke-vis goeiendag
Daa-ag vis dag lieve vis dag klein visselijn mijn
13. Neeltje Maria Min Mijn moeder is mijn naam vergeten, mijn kind weet nog niet hoe ik heet. Hoe moet ik mij geborgen weten?
regen, er dreigt regen, storm blaast zand over de wegen, men moet z‟n ogen beschermen. angstige vogels zwermen boven het land. de lucht is zwart. ...zeg langzaam: Ik hou van regen. Ik hou van storm. Ik ben niet bang.
15. Godfried Bomans, Spleen Ik zit mij voor het vensterglas onnoemlijk te vervelen. Ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik samen spelen.
Noem mij, bevestig mijn bestaan, laat mijn naam zijn als een keten.
4
universitair onderwijscentrum Groningen
16. Joke van Leeuwen, Toetje Toe tje
en ik krijg voor gym een tien, als ik nonchalant een kaartje voor een popconcert laat zien. 18. Hans Andreus, Voor een dag van morgen
Wij zijn gek omen voor een lek kere kak etoe toe. Die is van slag room met pis tachenootjes en koe k. De kok krijgt een bed ankje. Wat een heer lijke kak etoe toe. Mmmmmmm et een lepeltje erbij.
17. Edward van de Vendel, Verkering Ik heb het gevraagd, maar ze wou niet. Ik vroeg nog voor nooit of voor nou niet? Ze zei niks maar geen nee Dus wie weet valt het mee als mijn T-shirtjes strakker zijn
Wanneer ik morgen doodga, vertel dan aan de bomen hoeveel ik van je hield. Vertel het aan de wind, die in de bomen klimt of uit de takken valt, hoeveel ik van je hield. Vertel het aan een kind, dat jong genoeg is om het te begrijpen. Vertel het aan een dier, misschien alleen door het aan te kijken. Vertel het aan de huizen van steen, vertel het aan de stad, hoe lief ik je had.
“Ha!” dus riep hij verwoed, “'k Heb een adder gebroed Neen, erger, een draak aan mijn borst hier!” En hij sloeg op zijn jas, En hij trapte in een plas; 't Spattend slik zijn boordje bemorst schier. En meteen zocht zijn blik Naar een eiketak, dik Genoeg om zijn lichaam te torsen. Daarna haalde hij een strop Uit zijn zak, hing zich op en toen kon hij zich niet meer bemorsen. Het werd stil in het woud En wel tien maal zo koud, Want de winter kwam. En intussen Hing maar steeds aan zijn tak, Op zijn dooie gemak, Die mijnheer, tot verbazing der mussen.
Maar zeg het aan geen mens. Ze zouden je niet geloven. Ze zouden niet willen geloven dat alleen maar een man alleen maar een vrouw dat een mens een mens zo liefhad als ik jou.
En de winter vlood heen. Want de lente verscheen, Om opnieuw voor de zomer te wijken. Toen dan zwierf – 't was erg warm – Er een paar arm in arm Door het woud. Maar wat stond dat te kijken!
19. Piet Paaltjes, De zelfmoordenaar
Want, terwijl het, zoo zacht Koozend, voortliep en dacht: Hier onder deez eik is 't goed vrijen, Kwam een laars van den man, Die daar boven hing, van Zijn reeds lang verteerd linkerbeen glijden.
In het diepst van het woud – 't Was al herfst en erg koud – Liep een heer in zijn eentje te dwalen. Och, zijn oog zag zo dof! En zijn goed zag zo slof! En hij tandknerste, als was hij aan 't malen.
“Al mijn leven! van waar
5
universitair onderwijscentrum Groningen
Komt die laars?” riep het paar, En werktuigelijk keek het naar boven. En daar zag het met schrik Dien mijnheer, eens zoo dik En nu tot een geraamte afgekloven. Op zijn grijnzende kop Stond zijn hoed nog rechtop, Maar de rand was er af. Al zijn linnen Was gerafeld en grauw. Door een gat in zijn mouw Blikten mieren en wurmen en spinnen. Zijn horloge stond stil, En één glas van zijn bril Was kapot en het ander beslagen. Op de rand van zijn zak
Van zijn vest zat een slak Een erg slijmerige slak, stil te knagen. In een wip was de lust Om te vrijen geblust Bij 't paar. Zelfs geen woord dorst het spreken. 't Zag van schrik, zoo spierwit Als een laken, wen dit Reeds een dag op het gras ligt te bleken.
20. Herman Gorter Zie je ik hou van je, ik vin je zo lief en zo licht je ogen zijn zo vol licht, ik hou van je, ik hou van je.
En je neus en je mond en je haar en je ogen en je hals waar je kraagje zit en je oor met je haar er voor. Zie je ik wou zo graag zijn jou, maar het kan niet zijn, het licht is om je, je bent nu toch wat je eenmaal bent. O ja, ik hou van je, ik hou zo vrees'lijk van je, ik wou het helemaal zeggen Maar ik kan het toch niet zeggen.
6
universitair onderwijscentrum Groningen
Set gedichten voor de bovenbouw (p.7-12) 1. Willem Wilmink, Ben Ali Libi Op een lijst van artiesten, in de oorlog vermoord, staat een naam waarvan ik nog nooit had gehoord, dus keek ik er met verwondering naar: Ben Ali Libi. Goochelaar. Met een lach en een smoes en een goocheldoos en een alibi dat-ie zorgvuldig koos, scharrelde hij de kost bij elkaar: Ben Ali Libi, de goochelaar. Toen vonden de vrienden van de Weduwe Rost dat Nederland nodig moest worden verlost van het wereldwijd joods-bosjewistisch gevaar. Ze bedoelden natuurlijk die goochelaar. Wie zo dikwijls een duif of een bloem had verstopt, kon zichzelf niet verstoppen, toen er hard werd geklopt. Er stond al een overvalwagen klaar voor Ben Ali Libi, de goochelaar. In „t concentratiekamp heeft hij misschien zijn aardigste trucs nog wel eens laten zien met een lach en een smoes, een misleidend ge-
baar, Ben Ali Libi, de goochelaar. En altijd als ik een schreeuwer zie met een alternatief voor de democratie, denk ik: jouw paradijs, hoeveel ruimte is daar voor Ben Ali Libi, de goochelaar. Voor Ben Ali Libi, de kleine schlemiel, hij ruste in vrede, God hebbe zijn ziel.
2. Anoniem, Egidiuslied Egidius waer bestu bleven Mi lanct na di gheselle myn Du coors die doot du liets mi tleven Dat was gheselscap goet ende fyn Het sceen teen moeste ghestorven syn
Egidius waer bestu bleven Mi lanct na di gheselle myn. Du coors die doot du liets mi tleven
3. Leendert Witvliet, Evolutie Toen we nog gewoon vissen waren en zweefden door het water of voor ons uit lagen te staren, toen dachten we niet aan later als we geen vis meer zouden zijn, maar wezens met twee benen om te vallen, twee wangen om te blozen, twee ogen om te wenen, toen moeten we gelukkig zijn geweest in het water, ons vlug voortbewegen zonder vallen en zachtjes groeien
Nu bestu in den troon verheven Claerre dan der zonnen scyn Alle vruecht es di ghegheven
zonder steeds een kleur te krijgen en als we huilen moesten zag niemand onze tranen vloeien.
Egidius waer bestu bleven Mi lanct na di gheselle myn Du coors de doot du liets mi tleven
4. Ida Gerhardt, Het gebed
Nu bidt vor mi ic moet nog sneven Ende in de weerelt liden pyn Verware mijn stede di beneven Ic moet noch zinghen een liedekyn Nochtan moet emmer ghestorven syn
Drie maal per dag, naar vaste wetten, nemen zij de eigen plaatsen in, en gaan zich rond de tafel zetten; van haat eendrachtig: het gezin. De vader heeft het mes geslepen, De kinderen wachten, wit en stil.
7
universitair onderwijscentrum Groningen
De moeder houdt haar bord omgrepen, alsof zij het vergruizelen wil.
je ogen waren rood je jas die stonk naar stad
Een grauw: dan vouwen zij de handen, de disgenoten in het huis: van tafelrand tot tafelranden geschikt tot een onzichtbaar kruis.
de Duitser had per kaart gemeld mijn vader hij was dood
5. Remco Campert, Januari 1943 (voor Joekie Broedelet)
Ik voelde niets maar wist dat ik iets voelen moest
Ik liep over het karrespoor op een krakende winterdag
keek langs mijn moeders mouw naar het lokkend bos
mijn moeder kwam me tegemoet figuurtje in de verte
pas toen het kon vertelde ik honderduit over wat me werkelijk bezighield
de nacht ervoor droomde ik dat ik een scheepje zeilen deed
de strik die ik had gezet voor het konijnehol
mijn hand streelde het kroos in de blikkerende sloot
de hut die ik aan het bouwen was in de boom die niemand kende
het scheepje zeilde naar de overkant en raakte klem in het oevergewas
eerst later voelde ik pijn die niet meer overging
ik keek op en zag mijn vader staan hij stak zijn arm door prikkeldraad
die nog mijn lijf doortrekt nu ik dit schrijf
hij keek me smekend aan mijn vader vroeg aan mij om brood.
lang geleden toch dichtbij de tijd duurt één mens lang.
in Neuengamme, bitter oord daar hadden ze hem vermoord.
6. Rutger Kopland, Jonge sla Alles kan ik verdragen, het verdorren van bonen, stervende bloemen, het hoekje aardappelen, kan ik met droge ogen zien rooien, daar ben ik werkelijk hard in. Maar jonge sla in september, net geplant, slap nog, in vochtige bedjes, nee.
7. Ingmar Heytze, Warme stront (Raggende mannen coveren „Jonge sla‟) Ik kan een hoop hebbe, modder op me pijpe, kots op straat, een portiek met naalde stamp ik met droge oge doorheen, daar ben ik werkelijk hard in. Maar hondenstront in oktober, net gelegd, warm nog, onder me zole, nee!
8. Judith Herzberg, Liedje
Op die landweg, moeder hield je me minuten vast
Lieg alsjeblieft niet tegen me niet over iets groots niet over iets anders. Liever hoor ik het vernietigendste dan dat je liegt want dat is nog vernietigender.
8
universitair onderwijscentrum Groningen
Lieg niet over de liefde iets dat je voelt of iets dat je zou willen voelen. Liever word ik bedroefd dan dat je liegt want dat is nog bedroevender. Lieg niet tegen me over gevaar want ik voel toch je angst en wat ik gewaar word is waar of ik ken je niet en dat is nog gevaarlijker. Lieg niet tegen me over ziekte liever kijk ik die diepte in dan dat ik mij verlies in één van jouw lieve verzinsels want daarmee verlies ik me dieper. Lieg niet tegen me over sterven want zo lang we er nog zijn vind ik dat toegangsloze niet mededelen wat je denkt erger en zo veel doder. 9. Paul van Ostaijen, Marc groet ’s morgens de dingen Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem ploem ploem dag stoel naast de tafel dag brood op de tafel dag visserke-vis met de pijp en dag visserke-vis met de pet
pet en pijp van het visserke-vis goeiendag
Daa-ag vis dag lieve vis dag klein visselijn mijn
Noem mij, bevestig mijn bestaan, laat mijn naam zijn als een keten. Noem mij, noem mij, spreek mij aan, o, noem mij bij mijn diepste naam. Voor wie ik liefheb, wil ik heten.
12. Hugo Claus, De moeder 10. Gerrit Kouwenaar, Men moet Men moet zijn zomers nog tellen, zijn vonnis nog vellen, men moet zijn winter nog sneeuwen men moet nog boodschappen doen voor het donker de weg vraagt, zwarte kaarsen voor in de kelder men moet de zonen nog moed inspreken, de dochters een harnas aanmeten, ijswater koken leren men moet de fotograaf nog de bloedplas wijzen zijn huis ontwennen, zijn inktlint vernieuwen men moet nog een kuil graven voor een vlinder het ogenblik ruilen voor zijn vaders horloge –
11. Neeltje Maria Min Mijn moeder is mijn naam vergeten, mijn kind weet nog niet hoe ik heet. Hoe moet ik mij geborgen weten?
Ik ben niet, ik ben niet dan in uw aarde. Toen gij schreeuwde en uw vel beefde Vatten mijn beenderen vuur. (Mijn moeder, gevangen in haar vel, Verandert naar de maat der jaren. Haar oog is licht, ontsnapt aan de drift Der jaren door mij aan te zien en mij Haar blijde zoon te noemen. Zij was geen stenen bed, geen dierenkoorts, Haar gewrichten waren jonge katten, Maar onvergeeflijk blijft mijn huid voor haar En onbeweeglijk zijn de krekels in mijn stem. „Je bent mij ontgroeid,‟ zegt zij traag mijn Vaders voeten wassend, en zij zwijgt als een vrouw zonder mond.) Toen uw vel schreeuwde vatten mijn beenderen vuur. Gij legde mij neder, nooit kan ik dit beeld herdragen, Ik was de genode maar de dodende gast.
9
universitair onderwijscentrum Groningen
En nu, later, mannelijk word ik u vreemd. Gij ziet mij naar u komen, gij denkt: „Hij is De zomer, hij maakt mijn vlees en houdt De honden in mij wakker.‟ Terwijl gij elke dag te sterven staat, niet met mij Samen, ben ik niet, ben ik niet dan in uw aarde. In mij vergaat uw leven wentelend, gij keert Niet naar mij terug. van u herstel ik niet.
13. J.H. Leopold, Regen De bui is afgedreven; aan den gezonken horizont trekt weg het opgestapelde, de rondgewelfde wolken; over is gebleven het blauw, het kille blauw, waaruit gebannen een elke kreuk, blank en opnieuw gespannen. En hier nog aan het vensterglas aan de bedroefde ruiten beeft in wat nu weer buiten van winderigs in opstand was een druppel van den regen, kleeft aangedrukt er tegen, rilt in het kille licht. en al de blinking en het vergezicht, van hemel en van aarde, akkerzwart, stralende waters, heggen, het verward beweeg van menschen, die naar buiten komen, ploegpaarden langs den weg, de oude boomen voor huis en hof en over hen de glans der daggeboort, de diepe hemeltrans
met schitterzon, wereld en ruim heelal: het is bevat in dit klein trilkristal. 14. Lucebert, School der poëzie ik ben geen lieflijke dichter ik ben de schielijke oplichter der liefde, zie onder haar de haat en daarop een kaaklende daad. lyriek is de moeder der politiek, ik ben niets dan omroeper van oproer en mijn mystiek is het bedorven voer van leugen waarmee de deugd zich uitziekt. ik bericht, dat de dichters van fluweel schuw en humanisties dood gaan. voortaan zal de hete ijzeren keel der ontroerde beulen muzikaal opengaan. nog ik, die in deze bundel woon als een rat in de val, snak naar het riool van revolutie en roep: rijmratten, hoon, hoon nog deze veel te schone poëzieschool.
15. Hooft, Sonnet Geswinde grijsaert die op wackre wiecken staech, De dunne lucht doorsnijt, en sonder seil te strijcken, Altijdt vaert voor de windt, en ijder nae laet kijcken, Doodtvyandt van de rust, die woelt bij nacht bij daech; Onachterhaelbre Tijdt, wiens heten honger graech
Verslockt, verslint, verteert al watter sterck mach lijcken En keert, en wendt, en stort Staeten en Coninckrijcken; Voor ijder een te snel, hoe valtdij mij soo traech? Mijn lief sint ick u mis, verdrijve' jck met mishaeghen De schoorvoetighe Tijdt, en tob de lange daeghen Met arbeidt avontwaerts; uw afzijn valt te bang. Rn mijn verlangen can den Tijdtgod niet beweghen. Maer 't schijnt verlangen daer sijn naem af heeft gecreghen, Dat jck den Tijdt, die jck vercorten wil, verlang.
16. Vasalis, De idioot in het bad Met opgetrokken schouders, toegeknepen ogen, haast dravend en vaak hakend in de mat, lelijk en onbeholpen aan zusters arm gebogen, gaat elke week de idioot naar 't bad. De damp, die van het warme water slaat maakt hem geruster: witte stoom... En bij elk kledingstuk, dat van hem afgaat, bevangt hem meer en meer een oud vertrouwde droom. De zuster laat hem in het water glijden, hij vouwt zijn dunne armen op zijn borst, hij zucht, als bij het lessen van zijn eerste dorst en om zijn mond gloort langzaamaan een groot verblijden. Zijn zorgelijk gezicht is leeg en mooi geworden,
10
universitair onderwijscentrum Groningen
zijn dunne voeten staan rechtop als bleke bloemen, zijn lange, bleke benen, die reeds licht verdorden komen als berkenstammen door het groen opdoemen. Hij is in dit groen water nog als ongeboren, hij weet nog niet, dat sommige vruchten nimmer rijpen, hij heeft de wijsheid van het lichaam niet verloren en hoeft de dingen van de geest niet te begrijpen. En elke keer, dat hij uit 't bad gehaald wordt, en stevig met een handdoek drooggewreven en in zijn stijve, harde kleren wordt gesjord stribbelt hij tegen en dan huilt hij even. En elke week wordt hij opnieuw geboren en wreed gescheiden van het veilig water-leven, en elke week is hem het lot beschoren opnieuw een bange idioot te zijn gebleven.
Vertel het aan de huizen van steen, vertel het aan de stad, hoe lief ik je had. Maar zeg het aan geen mens. Ze zouden je niet geloven. Ze zouden niet willen geloven dat alleen maar een man alleen maar een vrouw dat een mens een mens zo liefhad als ik jou.
18. Nijhoff, De wolken Ik droeg nog kleine kleren, en ik lag Lang-uit met moeder in de warme hei, De wolken schoven boven ons voorbij En moeder vroeg wat 'k in de wolken zag. En ik riep: Scandinavië, en: eenden, Daar gaat een dame, schapen met een herder De wond'ren werden woord en dreven verder, En 'k zag dat moeder met een glimlach weende.
17. Hans Andreus, Voor een dag van morgen Wanneer ik morgen doodga, vertel dan aan de bomen hoeveel ik van je hield. Vertel het aan de wind, die in de bomen klimt of uit de takken valt, hoeveel ik van je hield. Vertel het aan een kind, dat jong genoeg is om het te begrijpen. Vertel het aan een dier, misschien alleen door het aan te kijken.
Toen kwam de tijd dat 'k niet naar boven keek, Ofschoon de hemel vol van wolken hing, Ik greep niet naar de vlucht van 't vreemde ding Dat met zijn schaduw langs mijn leven streek. - Nu ligt mijn jongen naast mij in de heide En wijst me wat hij in de wolken ziet, Nu schrei ik zelf, en zie in het verschiet De verre wolken waarom moeder schreide -
19. Piet Paaltjes, De zelfmoordenaar In het diepst van het woud – 't Was al herfst en erg koud – Liep een heer in zijn eentje te dwalen. Och, zijn oog zag zo dof! En zijn goed zag zo slof! En hij tandknerste, als was hij aan 't malen. “Ha!” dus riep hij verwoed, “'k Heb een adder gebroed Neen, erger, een draak aan mijn borst hier!” En hij sloeg op zijn jas, En hij trapte in een plas; 't Spattend slik zijn boordje bemorst schier. En meteen zocht zijn blik Naar een eiketak, dik Genoeg om zijn lichaam te torsen. Daarna haalde hij een strop Uit zijn zak, hing zich op en toen kon hij zich niet meer bemorsen. Het werd stil in het woud En wel tien maal zo koud, Want de winter kwam. En intussen Hing maar steeds aan zijn tak, Op zijn dooie gemak, Die mijnheer, tot verbazing der mussen. En de winter vlood heen. Want de lente verscheen, Om opnieuw voor de zomer te wijken. Toen dan zwierf – 't was erg warm – Er een paar arm in arm Door het woud. Maar wat stond dat te kijken!
11
universitair onderwijscentrum Groningen
Want, terwijl het, zoo zacht Koozend, voortliep en dacht: Hier onder deez eik is 't goed vrijen, Kwam een laars van den man, Die daar boven hing, van Zijn reeds lang verteerd linkerbeen glijden. “Al mijn leven! van waar Komt die laars?” riep het paar, En werktuigelijk keek het naar boven. En daar zag het met schrik Dien mijnheer, eens zoo dik En nu tot een geraamte afgekloven. Op zijn grijnzende kop Stond zijn hoed nog rechtop, Maar de rand was er af. Al zijn linnen Was gerafeld en grauw. Door een gat in zijn mouw Blikten mieren en wurmen en spinnen.
Zijn horloge stond stil, En één glas van zijn bril Was kapot en het ander beslagen. Op de rand van zijn zak Van zijn vest zat een slak Een erg slijmerige slak, stil te knagen. In een wip was de lust Om te vrijen geblust Bij 't paar. Zelfs geen woord dorst het spreken. 't Zag van schrik, zoo spierwit Als een laken, wen dit Reeds een dag op het gras ligt te bleken.
20. Herman Gorter
je ogen zijn zo vol licht, ik hou van je, ik hou van je. En je neus en je mond en je haar en je ogen en je hals waar je kraagje zit en je oor met je haar er voor. Zie je ik wou zo graag zijn jou, maar het kan niet zijn, het licht is om je, je bent nu toch wat je eenmaal bent. O ja, ik hou van je, ik hou zo vrees'lijk van je, ik wou het helemaal zeggen Maar ik kan het toch niet zeggen.
Zie je ik hou van je, ik vin je zo lief en zo licht -
12
universitair onderwijscentrum Groningen
Deel de gedichten in naar niveau
Kruis per gedicht één niveau aan Niv A
ONDERBOUW (HAVO/VWO) OF VMBO
jaar 1
jaar 2
jaar 3
Niveau A
Niveau B
Niveau C
Niveau D
meerderheid begrijpt dit gedicht en kan het waarderen
meerderheid vindt dit gedicht moeilijk (en/of kan het niet waarderen)
meerderheid vindt dit gedicht heel erg moeilijk (en/of kan het niet waarderen)
n.v.t.
meerderheid vindt dit gedicht moeilijk (en/of kan het niet waarderen)
meerderheid vindt dit gedicht heel erg moeilijk (en/of kan het niet waarderen)
meerderheid vindt dit gedicht makkelijk
meerderheid vindt dit gedicht heel erg makkelijk
meerderheid begrijpt dit gedicht en kan het waarderen
meerderheid vindt dit gedicht makkelijk
meerderheid begrijpt dit gedicht en kan het waarderen
meerderheid vindt dit gedicht moeilijk (en/of kan het niet waarderen)
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Niv B
Niv C
Niv D
Jules Deelder, Voor Ari Bart Moeyaert, Bekentenis Cees Buddingh, De blauwbilgorgel Willem Wilmink, Ben Ali Libi Anoniem, Egidiuslied Leendert Witvliet, Evolutie Rutger Kopland, Jonge sla Ingmar Heytze, Warme stront Kees Stip Cees Buddingh, Het kooitje Judith Herzberg, Liedje Paul van Ostaijen, Marc groet ’s morgens .. Neeltje Maria Min, Mijn moeder is mijn naam vergeten… Riekus Waslowsky, Reisopdracht Godfried Bomans, Spleen Joke van Leeuwen, Toetje Edward van de Vendel, Verkering Hans Andreus, Voor een dag van morgen Piet Paaltjes, De zelfmoordenaar Herman Gorter, Zie je ik hou van je
13
universitair onderwijscentrum Groningen
Deel de gedichten in naar niveau.
Kruis per gedicht één niveau aan
BOVENBOUW HAVO/VWO
Niv A
Niveau A
Niveau B
Niveau C
Niveau D
4 havo
meerderheid begrijpt dit gedicht en kan het waarderen
meerderheid vindt dit gedicht moeilijk (en/of kan het niet waarderen)
meerderheid vindt dit gedicht heel erg moeilijk (en/of kan het niet waarderen)
n.v.t.
5 havo
meerderheid vindt dit gedicht makkelijk
meerderheid begrijpt dit gedicht en kan het waarderen
meerderheid vindt dit gedicht moeilijk (en/of kan het niet waarderen)
meerderheid vindt dit gedicht heel erg moeilijk (en/of kan het niet waarderen)
5 vwo
6 vwo
meerderheid vindt dit gedicht heel erg makkelijk
meerderheid vindt dit gedicht makkelijk
meerderheid begrijpt dit gedicht en kan het waarderen
meerderheid vindt dit gedicht moeilijk (en/of kan het niet waarderen)
n.v.t.
meerderheid vindt dit gedicht heel erg makkelijk
meerderheid vindt dit gedicht makkelijk
meerderheid begrijpt dit gedicht en kan het waarderen
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Niv B
Niv C
Niv D
Willem Wilmink, Ben Ali Libi Anoniem, Egidiuslied Leendert Witvliet, Evolutie Ida Gerhardt, Het gebed Remco Campert, Januari 1943 Rutger Kopland, Jonge sla Ingmar Heytze, Warme stront Judith Herzberg, Liedje Paul van Ostaijen, Marc groet ’s morgens de dingen Gerrit Kouwenaar, Men moet Neeltje Maria Min, Mijn moeder is mijn naam vergete Hugo Claus, De moeder J.H. Leopold, Regen Lucebert, School der poëzie Hooft, Sonnet (Geswinde Grijsaert) Vasalis, De idioot in het bad Hans Andreus, Voor een dag van morgen Nijhoff, De wolken Piet Paaltjes, De zelfmoordenaar Herman Gorter, Zie je ik hou van je
14
universitair onderwijscentrum Groningen
Zes niveaus van literaire competentie – zes verschillende manieren van lezen Gebaseerd op onderzoek naar literaire ontwikkeling van havo- en vwo-leerlingen in de Tweede Fase1
LEESMANIER belevend herkennend
CRITERIA spannend, meeslepend, ontroerend, grappig realistisch, geloofwaardig
reflecterend
interessant, leerzaam, (on)aanvaardbaar begrijpelijk samenhangend, functioneel, virtuoos (knap)
interpreterend letterkundig academisch
er diepere betekenissen in ontdekken en esthetisch van genieten je er letterkundig en cultuurhistorisch in verdiepen
diepere betekenis, cultuurhistorische betekenis, authenticiteit gelaagdheid, intellectuele rijkdom, meerduidigheid,
Zie voor een uitgebreide beschrijving van http://www.lezenvoordelijst.nl/Page/show/instructie 1
FUNCTIE – je kunt je ermee vermaken je leefwereld erin herkennen en zelfbevestiging vinden je horizon ermee verbreden
de
zes
niveaus
van
literaire
competentie
je er intellectueel mee voeden
p.31-37
uit
de
samenvatting
van
Het
oog
van
de
meester.
15