Achtergronddocument over scholen en Cultuurkaartacceptanten
Cultuurkaart in het voortgezet onderwijs
31 maart 2011
Algemene Rekenkamer, Lange Voorhout 8, Postbus 20015, 2500 EA Den Haag
Achtergronddocument Cultuurkaart
Inhoud
1
1
Inleiding
1
1.1
Opbouw van dit onderzoek
1
1.2
Leeswijzer
2
2
Besteding Cultuurkaarttegoed door scholen
3
2.1
Samenvatting bevindingen
3
2.2
Het westen en de rest van Nederland
4
2.3
Gebruik Cultuurkaart op provinciaal niveau
6
2.4
Gebruik Cultuurkaart op gemeentelijk niveau
8
2.5
Grootte van de gemeente
10
2.6
Afstand tussen school en Cultuurkaartacceptant
12
2.7
Collectieve en individuele besteding Cultuurkaarttegoed
12
2.8
Cultuureducatiebeleid scholen en bestedingspercentage
13
2.9
Aanstelling cultuurcoördinator en bestedingspercentage
14
2.10
Beleidsevaluatie cultuureducatie en bestedingspercentage
16
2.11
Deelname aan scholennetwerk en bestedingspercentage
16
2.12
Grootte school en bestedingspercentage
17
2.13
Aantal budgethouders en bestedingspercentage
18
2.14
Overige factoren die bestedingspercentage beïnvloeden
19
3
Aantrekken Cultuurkaarttegoed door acceptanten
23
3.1
Samenvatting bevindingen
23
3.2
Aantallen en vestigingsplaats van acceptanten
24
3.3
Onderscheid in sectoren van acceptanten
28
3.4
Vraaggerichtheid van acceptanten
29
3.5
Invloed gemeentelijke of provinciale subsidies op acceptanten
33
Literatuur
35
Achtergronddocument Cultuurkaart
1
Inleiding
Eén van de doelstellingen van het kabinet is dat alle jongeren tot achttien jaar actief of passief vertrouwd raken met cultuur en kunstvormen en met de Nederlandse geschiedenis. Een beleidsinstrument dat OCW inzet om deze doelstelling te bereiken is de verstrekking van een gratis Cultuurkaart aan leerlingen in het voortgezet onderwijs 1. De Cultuurkaart is een soort culturele creditcard waarmee de financiële drempel voor een bezoek aan culturele instellingen voor deze leerlingen verlaagd moet worden. Voor de Cultuurkaart stelt het Ministerie van OCW jaarlijks een subsidie van € 15,5 miljoen beschikbaar.
De Algemene Rekenkamer heeft van oktober 2009 tot juni 2010 onderzoek gedaan naar de Cultuurkaart in het voortgezet onderwijs. Ons onderzoek besloeg het schooljaar 2008/2009: het eerste jaar waarin de subsidie werd verstrekt. Daarbij hebben we gegevens over de eerste helft van het schooljaar 2009/2010 zoveel mogelijk in het onderzoek verwerkt.
1.1
Opbouw van dit onderzoek Het onderzoek naar de Cultuurkaart bestaat uit twee delen.
In het eerste deel van ons onderzoek hebben we gekeken naar onderwerpen die vooral het Ministerie van OCW betreffen: het behalen van doelstellingen, administratieve lasten voor scholen en culturele instellingen, uitvoeringskosten, misbruik en oneigenlijk gebruik en de informatie aan de Tweede Kamer. Het rapport Cultuurkaart in het voortgezet onderwijs is te raadplegen op onze website, www.rekenkamer.nl.
1
Aanvankelijk overwoog het kabinet ook een ander instrument in te zetten om dit doel te bereiken,
namelijk gratis toegang tot musea voor kinderen tussen 0 en 12 jaar. De minister heeft inmiddels besloten hiervan af te zien, onder meer omdat uit onderzoek bleek dat met het jaarbudget van € 5,4 miljoen minder kon worden gedaan dan gedacht, doordat de kosten van gederfde inkomsten door musea hoger lagen dan eerder geraamd (brief van 23 juni 2009 van de minister van OCW aan de voorzitter van de Tweede Kamer (OCW, 2009b)).
1
Achtergronddocument Cultuurkaart
In het tweede deel, waarvan we in dit achtergronddocument verslag doen, hebben we onderzocht hoe scholen en culturele instellingen ervoor kunnen zorgen dat zoveel mogelijk van het tegoed op de Cultuurkaart wordt gebruikt. Daartoe hebben we een lijst gemaakt met factoren die van invloed zijn op de hoogte van de bestedingen van Cultuurkaarttegoed. Een voorbeeld: we hebben onderzocht of het voor de hoogte van de besteding van Cultuurkaarttegoed uitmaakt in welke regio of provincie scholen liggen. Voor dit deel van het onderzoek hebben we gebruik kunnen maken van de informatie uit de database van CJP voor de Cultuurkaart en van de informatie die het ministerie elke twee jaar laat verzamelen voor de monitor Cultuureducatie in het primair en voortgezet onderwijs.
Dit achtergronddocument is uitsluitend gepubliceerd op onze website: www.rekenkamer.nl. Daar vindt u ook de uitgebreide methodologische verantwoording van het onderzoek.
1.2
Leeswijzer In hoofdstuk 2 van dit achtergronddocument behandelen we de factoren die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de besteding van Cultuurkaarttegoed, die samenhangen met de scholen. In hoofdstuk 3 gaan we in op de factoren die samenhangen met de culturele instellingen waar Cultuurkaarttegoed mag worden besteed: de zogenoemde Cultuurkaartacceptanten.
2
Achtergronddocument Cultuurkaart
2
Besteding Cultuurkaarttegoed door scholen
In dit hoofdstuk beschrijven we de mate waarin op scholen de tegoeden van de Cultuurkaart worden besteed. We behandelen eerst factoren die te maken hebben met de ligging van de scholen. Vervolgens kijken we naar factoren die met de scholen zelf samenhangen, onder meer hoe scholen het gebruik van de Cultuurkaart hebben georganiseerd.
2.1
Samenvatting bevindingen In dit hoofdstuk gaan we in op de volgende bevindingen: •
Scholen in gemeenten in het westen van Nederland besteden minder van hun Cultuurkaarttegoed dan scholen elders in Nederland (§ 2.2).
•
Scholen in Drenthe en Gelderland besteden hun Cultuurkaarttegoed meer dan gemiddeld en scholen in Zeeland, Zuid-Holland en Friesland minder dan gemiddeld (§ 2.3).
•
De gemeentelijke bestedingspercentages lopen sterk uiteen: van 98,7 tot 27,6 (§ 2.4).
•
Scholen in grote gemeenten besteden gemiddeld iets minder Cultuurkaarttegoed dan scholen in middelgrote en kleine gemeenten (§ 2.5).
•
Scholen die dicht bij Cultuurkaartacceptanten zijn gevestigd besteden niet meer van hun Cultuurkaarttegoed dan andere scholen, zo blijkt in Gelderland (§ 2.6).
•
Scholen die ervoor kiezen om het tegoed grotendeels aan de leerlingen zelf beschikbaar te stellen, besteden doorgaans minder dan scholen die ervoor kiezen het tegoed collectief te besteden (§ 2.7).
•
Scholen met een schriftelijk vastgelegde visie op cultuureducatie, besteden meer Cultuurkaarttegoed dan scholen zonder visie op cultuureducatie of scholen met een visie die niet schriftelijk is vastgelegd (§ 2.8).
•
Er is niet gebleken dat het hebben van een cultuurcoördinator samenhangt met een hoger bestedingspercentage (§ 2.9).
•
Er is een verband tussen het evalueren van cultuureducatie door scholen, en de mate waarin zij Cultuurkaarttegoed besteden (§ 2.10).
3
Achtergronddocument Cultuurkaart
•
Er is een verband tussen deelname door scholen aan een scholennetwerk en de mate waarin zij hun Cultuurkaarttegoed besteden (§ 2.11).
•
Er is een verband tussen schoolgrootte en de mate waarin scholen hun tegoed besteden: hoe meer leerlingen er op een school zitten, hoe hoger het bestedingspercentage van de school (§ 2.12).
•
Er is een licht negatief verband tussen het aantal budgethouders op een school en het bestedingspercentage. Het aanstellen van meer budgethouders leidt dus waarschijnlijk niet tot meer bestedingen van het Cultuurkaarttegoed (§ 2.13).
•
Er is geen verband tussen de hoogte van het bestedingspercentage en de volgende factoren: - de breedte van het draagvlak binnen scholen voor cultuureducatie; - het toepassen op scholen van de canon van Nederland; - de mate waarin scholen hun culturele activiteiten binnen en buiten de school op elkaar afstemmen (§ 2.14).
2.2
Het westen en de rest van Nederland Het percentage besteding van het Cultuurkaarttegoed per school ligt gemiddeld op 70,5. 2 In ons onderzoek zijn we nagegaan of scholen in het westen van Nederland meer van het Cultuurkaarttegoed besteden dan scholen in de rest van Nederland. We geven hier eerst aan voor welke indeling van Nederland we gekozen hebben en dan, waarom onze verwachting was dat scholen in het westen meer zouden besteden dan scholen elders in Nederland.
Voor onze vergelijking hebben we Nederland ingedeeld in zes delen. Het ‘westen’ (de provincies Flevoland, Utrecht, Noord-Holland en ZuidHolland) is onderscheiden van overige gebieden en binnen deze twee groepen is een nadere onderverdeling gemaakt in grote gemeenten (90.000 inwoners en meer en de gemeenten die als duosteden worden gezien met de kerngemeenten 3), middelgrote gemeenten (30.000-90.000 inwoners) en kleine gemeenten (beneden de 30.000 inwoners). Deze indeling is deels gebaseerd op de indeling die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten hanteert voor het lokale cultuur- en mediabeleid.
2
In onze onderzoeksaanpak hebben we er voor gekozen om als uitgangspunt de bedragen te
nemen waar scholen in de praktijk daadwerkelijk over konden beschikken: dus na activering van de Cultuurkaarten. In § 5.3 van ons rapport Cultuurkaart in het voorgezet onderwijs gaan we in op verschillende manieren die er zijn om het bestedingspercentage van de Cultuurkaart op rijksniveau te berekenen, waarmee de minister zich aan de Tweede Kamer verantwoordt over de uitvoering van zijn beleid. 3
Het betreft de gemeenten Hengelo, Heerlen en Helmond.
4
Achtergronddocument Cultuurkaart
5
Ook de vierdeling die het Sociaal-Cultureel Planbureau (SCP) heeft gebruikt in de evaluatie van het actieplan Cultuurbereik en cultuurdeelname is van invloed geweest op onze indeling. 4 Bij negen van de tien cultuurdisciplines die het SCP in zijn onderzoek onderscheidt, was cultuurdeelname hoger in het westen dan in de rest van Nederland. Het SCP verklaarde de hogere deelname in het westen door de aanwezigheid van een ruimere culturele infrastructuur en door de grotere culturele interesse van inwoners. Uit het rapport Cultuurbewonderaars en beoefenaars (2009) bleek dat de inwoners van de vier grote steden er qua cultuurparticipatie uitspringen. Op basis van deze informatie en gesprekken hadden wij de verwachting dat de Cultuurkaart in de westelijke regio’s beter zou worden besteed dan in de rest van Nederland.
Uit ons onderzoek blijkt dat in het westen het gemiddelde bestedingspercentage van de Cultuurkaart door scholen juist lager is dan in de rest van Nederland, 67,9% versus 72,9%. Dit verschil is significant: er is een verband tussen de hoogte van het bestedingspercentage en of een school in het westen of in de rest van Nederland ligt.
Uit tabel 2.1 blijkt dat in het westen minder Cultuurkaarttegoed wordt besteed dan elders, zowel in grote, middelgrote als kleine gemeenten. De verschillen tussen de zes regio’s zijn significant.
4
SCP hanteert een vierdeling: groot west, groot elders, klein west en klein elders. De provincies
Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland vormen het westen.
Achtergronddocument Cultuurkaart
6
Tabel 2.1. Verschillen in bestedingspercentage tussen gemeenten in het westen en in de rest van Nederland
Verschillen in bestedingspercentage tussen gemeenten in het westen en in de rest van Nederland 76,0%
Gemiddeld bestedingspercentage
MR 74,0% KR
GR 72,0%
KW
70,0%
MW
68,0% GW 66,0% 64,0% 62,0% GR
GW
MR
MW
KR
KW
Gebied
2.3
GR= Grote gemeenten in de rest van NL
MW= Middelgrote gemeenten in het westen
GW= Grote gemeenten in het westen
KR=Kleine gemeenten in de rest van NL
MR = Middelgrote gemeenten in de rest van NL
KW=Kleine gemeenten in het westen
Gebruik Cultuurkaart op provinciaal niveau Het cultuureducatiebeleid van provincies en gemeenten kan van invloed zijn op het aanbod en de werkwijze van culturele instellingen en daarmee ook op de scholen. Onze verwachting in dit onderzoek was dat provincies zouden verschillen in de mate waarin het Cultuurkaarttegoed is besteed, omdat zij invloed uitoefenen op de invulling van cultuureducatie door scholen. Dat blijkt zo te zijn. Scholen in de provincies Zeeland, ZuidHolland en Friesland blijken in het schooljaar 2008/2009 het minst te hebben besteed van het Cultuurkaarttegoed en de scholen in Drenthe en Gelderland het meest. De verschillen zijn significant.
In de kaart op de volgende pagina hebben we de bestedingen weergegeven. 5
5
De kaart is gebaseerd op alle onderzochte scholen.
Achtergronddocument Cultuurkaart
Figuur 2.1 Bestedingspercentage Cultuurkaart per provincie, schooljaar 2008/2009
6
6
Gegevens afkomstig uit de database Cultuurkaart van CJP.
7
Achtergronddocument Cultuurkaart
2.4
Gebruik Cultuurkaart op gemeentelijk niveau Voor ons onderzoek hebben we gekeken naar de besteding door scholen van Cultuurkaarttegoed, gerelateerd aan het gemiddelde bestedingspercentage van de scholen, en kijken we welke verschillen er zijn tussen gemeenten. We beperken ons in de kaart in figuur 2.2 tot gemeenten met drie of meer scholen voor voortgezet onderwijs binnen hun grenzen, omdat het aantal waarnemingen anders te gering zou zijn. Bovendien willen we voorkomen dat gegevens herleidbaar zijn tot individuele scholen.
Er zijn 138 gemeenten waar drie of meer scholen zijn gevestigd. De volgende gemeentes hadden in het schooljaar 2008/2009 het hoogste bestedingspercentage: 7 Woerden (98,7%), Oude IJsselstreek (95,7%) en Barneveld (94,6%). 8 In Terneuzen (27,6%), Noordenveld (34,6%) en Oegstgeest (35%)
7
9
was het bestedingspercentage het laagst.
‘Bestedingspercentage per gemeente’ hebben we berekend door het gemiddelde
bestedingspercentage te nemen van alle scholen in de betreffende gemeente en alle scholen daarbij even zwaar mee te laten wegen. 8
Respectievelijk in de provincies Utrecht, Gelderland en Gelderland.
9
Respectievelijk in de provincies Zeeland, Drenthe en Zuid-Holland.
8
Achtergronddocument Cultuurkaart
Figuur 2.2 Bestedingspercentages in gemeenten met drie scholen of meer in het schooljaar 2008/2009
10
10
Gegevens afkomstig uit de database Cultuurkaart van CJP.
9
Achtergronddocument Cultuurkaart
2.5
Grootte van de gemeente
10
Onze verwachting was dat de gemiddelde bestedingspercentages zouden verschillen voor grote, middelgrote en kleine gemeenten. 11
Uit tabel 2.2 blijkt dat scholen in grote gemeenten gemiddeld iets minder besteden dan scholen in middelgrote en kleine gemeenten. De verschillen tussen de bestedingspercentages in grote, middelgrote en kleine gemeenten zijn niet significant.
Tabel 2.2. Gemiddeld bestedingspercentage in grote, middelgrote en kleine gemeenten. Gemiddeld
Aantal
bestedingspercentage
scholen
Grote gemeenten
68,9%
616
Middelgrote gemeenten
71,9%
481
Kleine gemeenten
71,8%
272
Totaal
70,5%
1.369
Vervolgens hebben we het gemiddelde bestedingspercentage van grote gemeenten vergeleken met het gemiddelde bestedingspercentage van alle andere gemeenten samen. Dit verschil is wel significant. Scholen in een grote gemeente besteden dus minder Cultuurkaarttegoed.
In figuur 2.3 zijn de bestedingspercentages voor de grote gemeenten weergegeven voor schooljaar 2008/2009. Het bestedingspercentage van Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht ligt onder het gemiddelde bestedingspercentage van 70,5. Verder blijkt uit de figuur dat geen van de scholen in de grote gemeenten meer dan 85% van het tegoed besteedt.
11
Grote gemeenten zijn gemeenten met meer dan 90.000 inwoners en de gemeenten die als
duosteden worden gezien met de kerngemeenten: Hengelo, Helmond en Heerlen. Middelgrote gemeenten hebben tussen de 30.000 en 90.00 inwoners en kleine gemeenten minder dan 30.000 inwoners. Het inwoneraantal van de gemeenten is gebaseerd op gegevens van het CBS, waarbij we zijn uitgegaan van het inwoneraantal per gemeente uit 2008 en de gemeentelijke indeling uit 2009.
Achtergronddocument Cultuurkaart
Figuur 2.3 Bestedingspercentages in de grote gemeenten, schooljaar 2008/2009
12
12
Gegevens afkomstig uit de database Cultuurkaart van CJP.
11
Achtergronddocument Cultuurkaart
2.6
Afstand tussen school en Cultuurkaartacceptant De afstand tussen een school en culturele instellingen kan van invloed zijn op de besteding van het Cultuurkaarttegoed. We hebben om praktische redenen voor één provincie onderzocht of scholen meer tegoed besteden als ze één of meer Cultuurkaartacceptanten in de buurt hebben. In de ‘buurt’ hebben we gedefinieerd als: binnen een straal van zeven kilometer rond de scholen. We hebben gekozen voor de provincie Gelderland omdat deze redelijk gemiddeld is: naast een aantal grote steden heeft deze provincie ook een uitgestrekt grondgebied, waar vervoer naar culturele instellingen een probleem zou kunnen vormen.
In ons onderzoek hebben we onderscheid gemaakt tussen scholen zonder Cultuurkaartacceptanten in de buurt, scholen met één tot drie acceptanten in de buurt, scholen met vier tot zes acceptanten in de buurt en scholen met zeven of meer acceptanten in de buurt. Er blijkt geen relatie te zijn tussen het aantal Cultuurkaartacceptanten in de buurt van de scholen in de provincie Gelderland en het bestedingspercentage. Het is mogelijk dat in provincies met minder Cultuurkaartacceptanten in de buurt van scholen, de uitkomst anders is. De gemiddelde bestedingspercentages zijn opgenomen in tabel 2.3.
Tabel 2.3 Bestedingspercentages van scholen in Gelderland, ingedeeld naar het aantal Cultuurkaartacceptanten in de buurt
2.7
Aantal acceptanten in
Gemiddeld
Aantal scholen
de buurt van scholen
bestedingspercentage
0
73,2%
13
1 tot 3
79,2%
41
4 tot 6
75,7%
34
7 of meer
76,7%
83
totaal
76,7%
170
Collectieve en individuele besteding Cultuurkaarttegoed Scholen kozen in het eerste Cultuurkaartjaar vaker voor het collectief besteden van het Cultuurkaarttegoed dan voor het individueel besteden door leerlingen. Van het Cultuurkaarttegoed is 94% collectief besteed, tegen 6% individueel. In de bovenbouwklassen van havo en vwo wordt vaker voor individuele bestedingen gekozen. Uit de Eindrapportage Cultuurkaart; schooljaar 2008-2009 (vanaf nu: Eindrapportage eerste
12
Achtergronddocument Cultuurkaart
Cultuurkaartjaar (CJP, 2010)) van de Stichting Cultureel Jongeren Paspoort (CJP) blijkt dat van het totaal beschikbare budget van het Ministerie van OCW in het eerste Cultuurkaartjaar € 10,5 miljoen collectief beschikbaar was en € 1,8 miljoen individueel (CJP, 2010). 13 Daarnaast is er door het VSBfonds een budget beschikbaar gesteld van € 2,3 miljoen, wat ook is bedoeld voor individuele besteding door leerlingen. Het totale beschikbare individuele budget in het eerste Cultuurkaartjaar komt hiermee op € 4,1 miljoen. In mei 2009 konden alle scholen niet besteed individueel tegoed terugboeken naar het collectieve tegoed. Scholen hebben hierop in totaal € 942.000 aan tegoed teruggeboekt. Het beschikbare individuele budget kwam hiermee op € 3,2 miljoen en het collectieve budget op € 11,4 miljoen.
Van het beschikbare individuele budget is uiteindelijk € 686.500 besteed. Dit is bijna 17% van het beschikbare individuele budget vóór terugboeking en 21% na terugboeking. Van het collectieve budget is na de terugboeking 95% besteed. 14 Scholen die ervoor kiezen om Cultuurkaarttegoed grotendeels aan de leerlingen zelf beschikbaar te stellen, besteden doorgaans minder dan scholen die ervoor kiezen tegoed collectief te besteden.
2.8
Cultuureducatiebeleid scholen en bestedingspercentage Uit de monitor Cultuureducatie in het primair en voortgezet onderwijs; monitor 2008-2009 (vanaf nu: de monitor Cultuureducatie) blijkt dat 90% van de scholen voor voortgezet onderwijs een visie op cultuureducatie heeft (Oberon onderzoek en advies & Sardes, 2009). Iets meer dan de helft van de scholen heeft deze visie ook vastgelegd in een schoolplan, de schoolgids of een apart cultuurbeleidsplan. Van de havo- en vwo-scholen heeft 57% een visie op cultuureducatie schriftelijk vastgelegd. Praktijkscholen blijven hierbij achter. Bijna een kwart heeft geen visie en 38% heeft wel een visie, maar heeft deze niet schriftelijk vastgelegd. Uit de monitor Cultuureducatie blijkt niet of de visies ook betrekking hebben op de besteding van het Cultuurkaartbudget. Uit een kleinschalig
13
De bedragen zijn gebaseerd op genoemde rapportage van CJP. Deze bedragen kloppen niet
helemaal, omdat ze gebaseerd zijn op het aantal leerlingen dat de kaart heeft geactiveerd, namelijk 821.413 in plaats van op het aantal leerlingen dat in klassen zit waar de norm van 75% activering is gehaald. 14
De percentages zijn gebaseerd op genoemde rapportage van CJP: € 686.000 / € 4,1 miljoen x
100 is 16,7; € 686.000 / € 3,2 miljoen x 100 is 21,4; en € 10,8 miljoen (€ 11,5 miljoen € 686.000) / € 11,4 miljoen x 100 is 95.
13
Achtergronddocument Cultuurkaart
onderzoek van het Onderwijscentrum van de Vrije Universiteit uit 2009 blijkt dat ongeveer 80% van de scholen geen beleidsplan heeft voor het gebruik van de kaart en ongeveer 70% geen bestedingsplan voor het tegoed. Waarschijnlijk maakt de Cultuurkaart dus niet altijd deel uit van de visie op cultuureducatie.
Uit tabel 2.4 blijkt dat de scholen die een visie op cultuureducatie schriftelijk hebben vastgelegd verhoudingsgewijs meer Cultuurkaartbudget hebben besteed dan scholen zonder visie of schriftelijke vastlegging van een visie. Het verschil is significant. Scholen met een visie op cultuureducatie besteden dus ook gemiddeld meer van het Cultuurkaarttegoed.
Tabel 2.4 Verschil in bestedingspercentage tussen scholen met vastgelegde visie op cultuureducatie en andere scholen N
Gemiddeld bestedingspercentage Cultuurkaart
Scholen die de visie schriftelijk hebben vastgelegd
147
77,2%
Scholen zonder visie of scholen die de visie niet schriftelijk
117
66,2%
hebben vastgelegd Bron: Cultuureducatie in het primair en voortgezet onderwijs
Uit de monitor Cultuureducatie blijkt dat op ongeveer de helft van de scholen voor voortgezet onderwijs cultuureducatie als aparte post is opgenomen op de begroting. Scholen die dit hebben gedaan, besteden gemiddeld 74,8% van het Cultuurkaartbudget. Scholen die dit niet hebben gedaan, besteden 69,4%. Het verschil is echter niet significant; ons onderzoek toont dus niet aan dat scholen die een aparte begrotingspost voor cultuureducatie hebben, gemiddeld ook meer van het Cultuurkaarttegoed besteden.
Scholen zonder een samenhangend programma voor cultuureducatie hebben volgens de monitor Cultuureducatie een hoger bestedingspercentage dan scholen met een samenhangend programma, namelijk 72,6% tegen 70,6%. Het verschil is echter niet significant.
2.9
Aanstelling cultuurcoördinator en bestedingspercentage De functie van cultuurcoördinator lijkt een geslaagde manier om kunsten cultuureducatie een vaste plaats te geven op de scholen, blijkt uit het
14
Achtergronddocument Cultuurkaart
onderzoek Netwerken en verbindingen: arts and cultural education in The Netherlands naar kunst- en cultuureducatie in Nederland (Bamford, 2007). Uit de monitor Cultuureducatie blijkt dat 80% van de scholen in 2009 een cultuurcoördinator in dienst had. In 2006 was dit nog tweederde van de scholen. De taken van de cultuurcoördinator zijn volgens de monitor Cultuureducatie erg divers. Een ruime meerderheid van de coördinatoren houdt zich bezig met taken als het selecteren en organiseren van culturele activiteiten voor de school en het inbedden van cultuureducatie in het onderwijsprogramma. Andere veel voorkomende taken zijn het vergroten van het draagvlak voor cultuureducatie binnen de school en het ontwikkelen van schoolbeleid voor cultuureducatie.
Uit tabel 2.5 blijkt dat de scholen die een cultuurcoördinator in dienst hebben verhoudingsgewijs meer Cultuurkaarttegoed hebben besteed dan scholen zonder cultuurcoördinator. Het verschil is echter niet significant: ons onderzoek heeft dus niet aangetoond dat het hebben van een cultuurcoördinator samenhangt met een hoger bestedingspercentage.
Tabel 2.5 Verschil in bestedingspercentage tussen scholen met en zonder cultuurcoördinator
N
Gemiddeld bestedingspercentage Cultuurkaart
Scholen met cultuurcoördinator
206
73,6%
Scholen zonder cultuurcoördinator
44
64,5%
Bron: Cultuureducatie in het primair en voortgezet onderwijs
Aangezien de meeste scholen een cultuurcoördinator hebben, rijst de vraag wanneer deze coördinator het meest effectief is. Het eerdergenoemde onderzoek Netwerken en verbindingen geeft aan dat het noodzakelijk is dat deze functie voldoende steun krijgt, ook op de lange termijn. Uit de monitor Cultuureducatie blijkt dat het draagvlak voor cultuureducatie sinds 2006 nauwelijks is veranderd. Op de helft van de scholen staat de directie volgens de monitor echt achter cultuureducatie. Volgens het onderzoek Vooruit met de Kunst!: Stand van zaken ten aanzien van kunst- en cultuureducatie in het voortgezet onderwijs in Delft, over tien scholen in het voortgezet onderwijs in Delft is de expertise van de coördinatoren afhankelijk is van de volgende factoren (Buijze, 2008): •
overdracht van informatie door een eventuele voorganger;
•
het volgen van een cursus voor cultuurcoördinator;
•
overleg met andere cultuurcoördinatoren.
15
Achtergronddocument Cultuurkaart
Het functioneren van de cultuurcoördinator wordt volgens ditzelfde onderzoek in grote mate beïnvloed door de waarde die de schoolleiding hecht aan kunst- en cultuureducatie.
2.10
Beleidsevaluatie cultuureducatie en bestedingspercentage Volgens de monitor Cultuureducatie geeft 50% van de scholen in het voortgezet onderwijs aan dat zij hun beleid voor cultuureducatie evalueren. In 2006 was dit nog 40%. De inhoud en organisatie van het programma en activiteiten worden respectievelijk in 96% en 91% van de gevallen geëvalueerd. Daarna volgen de waardering van de leerlingen (80%), het beleid/de doelstellingen (70%), de samenwerking en het overleg met externe partners (63%) en tot slot de waardering van de ouders (21%).
Wij zijn nagegaan of het bestedingspercentage van het Cultuurkaarttegoed verschilt tussen scholen die hun cultuureducatie wel evalueren en scholen die dit niet doen. Dat is het geval: uit tabel 2.6 blijkt dat de scholen die cultuureducatie evalueren meer Cultuurkaarttegoed uitgeven dan scholen die dit niet doen. Het verschil is significant.
Tabel 2.6 Verschil in bestedingspercentage tussen scholen die wel en niet cultuureducatie evalueren N
Gemiddeld bestedingspercentage Cultuurkaart
Scholen die cultuureducatie wel evalueren
124
75,3%
Scholen die cultuureducatie niet evalueren
125
68,9%
Bron: Cultuureducatie in het primair en voortgezet onderwijs
2.11
Deelname aan scholennetwerk en bestedingspercentage In Netwerken en verbindingen wordt aanbevolen om specifieke gelden uit te trekken voor het delen van best practices met andere scholen (Bamford, 2007). Uit de monitor Cultuureducatie blijkt dat 28% van de scholen in het voortgezet onderwijs deelneemt aan een scholennetwerk voor cultuureducatie. Scholen noemen hierbij verschillende netwerken.
16
Achtergronddocument Cultuurkaart
Veel genoemd worden gemeentelijke en regionale overleggen en netwerken waar een ondersteunende instelling een rol bij speelt.
Scholen die deelnemen aan een netwerk voor cultuureducatie besteden meer Cultuurkaarttegoed dan scholen die dit niet doen (zie tabel 2.7). Het verschil is significant. Het deelnemen aan een scholennetwerk hangt dus samen met een hoger bestedingspercentage.
Tabel 2.7 Verschil in bestedingspercentage tussen scholen die al dan niet deelnemen aan een scholennetwerk voor cultuureducatie N
Gemiddeld bestedingspercentage Cultuurkaart
Scholen die deelnemen aan een scholennetwerk voor
46
76,1%
112
68,4%
cultuureducatie Scholen die niet deelnemen aan een scholennetwerk voor cultuureducatie
Scholen die met minstens één partner een gezamenlijke activiteit ontwikkelen hebben een hoger bestedingspercentage dan scholen die dit niet doen, respectievelijk 75,4% en 70,9%. Het verschil is echter niet significant.
2.12
Grootte school en bestedingspercentage We hebben onderzocht of grotere scholen meer Cultuurkaarttegoed besteden dan kleinere. Voor de grootte van scholen hebben we ons gebaseerd op het aantal leerlingen dat scholen bij CJP hebben aangemeld voor een Cultuurkaart. Het leerlingenaantal loopt erg uiteen: de kleinste school in het databestand van CJP heeft één leerling, de grootste 3.593. 15 Het gemiddelde leerlingenaantal ligt op 675. Uit ons onderzoek blijkt dat er een relatie is tussen de grootte van de school en het bestedingspercentage: naarmate de school groter is stijgt het bestedingspercentage. Tabel 2.8 laat zien hoe het aantal leerlingen samenhangt met het bestedingspercentage.
15
Scholen met minder dan veertig leerlingen hebben wij buiten de analyse gelaten. We zijn niet
nagegaan of de zeer lage leerlingenaantallen mogelijk op een verschrijving berusten.
17
Achtergronddocument Cultuurkaart
Tabel 2.8. Verband tussen het aantal leerlingen op school en het bestedingspercentage
2.13
Aantal leerlingen op school
Bestedingspercentage school
500
70%
1.000
72%
1.500
74%
2.000
76%
2.500
78%
3.000
80%
Aantal budgethouders en bestedingspercentage De budgethouder is een docent die verantwoordelijk is voor het collectieve tegoed van een of meerdere klassen. Elke klas heeft één budgethouder. Dit kan per klas iemand anders zijn, maar de school kan er ook voor kiezen om één persoon voor alle klassen budgetverantwoordelijk te maken. De budgethouder heeft een budgethouderskaart. CJP stimuleerde scholen in het tweede Cultuurkaartjaar om de logistieke taken rondom de Cultuurkaart binnen een school te verdelen, aangezien de belasting anders te hoog kan wordt voor de budgethouder. Gemiddeld vielen in het eerste Cultuurkaartjaar 705 leerlingen onder de verantwoordelijkheid van één budgethouder. CJP geeft in haar Eindrapportage eerste Cultuurkaartjaar aan dat het aantal budgethouders is gestegen, waardoor de werkzaamheden en gelden binnen de school beter verdeeld worden (CJP, 2010). Per 1 mei 2010 waren er echter ongeveer evenveel budgethouders als in het eerste cultuurkaartjaar, 2.629 tegen 2.605. Er waren minder docenten met persoonlijk cultuurkaartbudget in het tweede cultuurkaartjaar, namelijk 6.955 tegen 8.152 in het jaar daarvoor. Wel zijn er in het tweede cultuurkaartjaar meer docenten voor een docentenkaart aangemeld dan in het eerste cultuurkaartjaar, namelijk 34.785 tegen 13.697 (Sintenie, 2010).
We zijn nagegaan of er een positief verband bestaat tussen het aantal budgethouders en het uitgegeven budget. Uit ons onderzoek blijkt dat er een licht negatief verband bestaat. Het aanstellen van meer budgethouders leidt dus waarschijnlijk niet tot meer bestedingen van het Cultuurkaarttegoed.
18
Achtergronddocument Cultuurkaart
2.14
Overige factoren die bestedingspercentage beïnvloeden In de vorige paragrafen zijn factoren besproken die mogelijk een verschil maken bij de besteding van Cultuurkaarttegoed. In deze paragraaf gaan we kort in op andere factoren die we hebben onderzocht.
Draagvlak Uit de monitor Cultuureducatie blijkt dat op vrijwel alle scholen voor het voortgezet onderwijs wel enig draagvlak is voor cultuureducatie. Dit draagvlak is het hoogst onder kunstvakdocenten. Op directieniveau is het draagvlak minder: op de helft van de scholen staat de directie volgens de monitor Cultuureducatie echt achter cultuureducatie. Docenten die geen kunstvak geven, staan het minst achter cultuureducatie op school. Het draagvlak voor cultuureducatie is volgens de monitor Cultuureducatie sinds 2006 nauwelijks veranderd. Uit ons onderzoek blijkt dat op scholen waar cultuureducatie een breed draagvlak heeft gemiddeld 75% van het Cultuurkaartbudget wordt besteed. Op scholen zonder breed draagvlak wordt gemiddeld minder besteed, namelijk 71,6%. Het verschil is niet significant. Het hebben van een breed draagvlak hangt dus niet samen met een hoog bestedingspercentage.
Canon We zijn voor ons onderzoek nagegaan of het uitmaakt of scholen bij de kunstvakken gebruik maken van de canon van Nederland. Uit tabel 2.9 blijkt dat het bestedingspercentage van scholen het hoogst is bij scholen die de canon nog niet toepassen, maar dat wel van plan zijn. Scholen die de canon toepassen hebben het laagste gemiddelde bestedingspercentage. Het verschil is echter niet significant. Het toepassen van de canon bij kunstvakken hangt dus niet samen met een hoger bestedingspercentage.
Tabel 2.9 Verschil in bestedingspercentages tussen scholen die de canon al dan niet (willen gaan) gebruiken. N
Gemiddeld bestedingspercentage Cultuurkaart
Ja
10
67,5%
Nee, maar dat zijn we wel van plan
47
78,5%
Nee, en dat zijn we ook niet van plan
70
69,4%
Totaal
127
72,6%
Bron: Cultuureducatie in het primair en voortgezet onderwijs
19
Achtergronddocument Cultuurkaart
20
Afstemming culturele activiteiten binnen en buiten de school Op 21% van de scholen zijn de culturele activiteiten die binnen de school en die buiten de school worden gevolgd volgens de scholen zelf in grote mate op elkaar afgestemd (Oberon onderzoek en advies & Sardes, 2009). Op 60% van de scholen gebeurt dit in enige mate en op 19% niet. Scholen die binnen- en buitenschoolse culturele activiteiten beter op elkaar hebben afgestemd, hebben een hoger gemiddeld bestedingspercentage dan scholen die dit in mindere mate of helemaal niet doen (zie tabel 2.10). De verschillen zijn niet significant. Het afstemmen van activiteiten binnen en buiten de school hangt dus niet samen met een hoger bestedingspercentage.
Tabel 2.10 Verschil in bestedingspercentages gerelateerd aan de mate waarin binnen- en buitenschoolse culturele activiteiten op elkaar worden afgestemd N
Gemiddeld bestedingspercentage Cultuurkaart
Geen afstemming
30
61,9%
Afstemming in enige mate
99
70,8%
Afstemming in grote mate
32
76,9%
Totaal
161
70,3%
Bron: Cultuureducatie in het primair en voortgezet onderwijs
Toerusting van docenten en scholen Uit tabel 2.11 blijkt dat het bestedingspercentage hoger is op scholen waar de docenten volgens de scholen zelf in grote mate zijn toegerust om cultuureducatie vorm te geven en die beschikken over een goede accommodatie dan op scholen waar dit niet het geval is. Brede scholen besteden gemiddeld procentueel iets minder Cultuurkaarttegoed dan nietbrede scholen. Deze verschillen zijn niet-significant.
Tabel 2.11 Verschillen tussen de gemiddelde bestedingspercentages voor de overige variabelen N
Docenten zijn in grote
Gemiddeld
N
Gemiddeld
bestedingspercentage
bestedingspercentage
op scholen waar dit
op scholen waar dit wel
niet het geval is
het geval is.
112
70,4%
138
73,5%
Goede accommodatie
131
74,2%
16
80,5%
Brede school
69
71,9%
116
70,6%
mate toegerust
Achtergronddocument Cultuurkaart
21
De organisatieaspecten ‘samenwerking met culturele instellingen’ en ‘snelheid van activeren’ behandelen we hieronder. Omdat er geen kwantitatieve gegevens over deze aspecten beschikbaar zijn, zijn we niet nagegaan of er een (kwantitatief) verband bestaat met het bestedingspercentage.
Samenwerking met culturele instellingen De organisatie van culturele activiteiten kost tijd. Uit het eerdergenoemde Delftse onderzoek VOoruit met de kunst! blijkt dat scholen het als positief beschouwen als een ondersteunende instelling hen een groot deel van de culturele activiteit uit handen neemt (Buijze, 2008). Dit scheelt docenten en cultuurcoördinatoren veel tijd, geld en regelwerk. Een knelpunt volgens dat onderzoek is dat culturele instellingen docenten slechts in pauzes en tussenuren kunnen bereiken. Dit bemoeilijkt de communicatie tussen scholen en culturele instellingen. Volgens de Monitor platforms cultuureducatie 2007; cultuureducatie in het voortgezet onderwijs in Zuid-Holland verloopt het opbouwen van relaties met scholen moeizaam (Nienhuis et al., 2007). Dit heeft volgens deze monitor onder meer te maken met de beperkte tijd van scholen en het verschilt per docent.
Het rooster van scholen is een ander knelpunt dat wordt genoemd in VOoruit met de kunst! Lessen mogen niet uitvallen vanwege de urennorm. Culturele instellingen zouden zich volgens de scholen ook meer moeten aanpassen aan de lestijden van scholen. Uit het onderzoek Koren op de molen over de Haagse regio blijkt echter dat de meeste geïnterviewde scholen geen hinder van de urennorm ondervinden in relatie tot (buitenschoolse) culturele activiteiten (Mul & Zant, 2008). Uit informatie van de website van CJP blijkt dat het voor scholen onduidelijk is of een culturele activiteit op school of daarbuiten, onderwijstijd is of lesuitval (Mulder, 2010). Als de culturele activiteiten van een school aan de criteria voor onderwijstijd voldoen, tellen deze mee voor de urennorm. Wel moeten scholen de culturele activiteit begeleiden en opnemen in het onderwijsprogramma van de school. De school hoeft overigens niet aan te geven wanneer de activiteiten plaatsvinden. Bij aanvang van het schooljaar 2011-2012 geldt een nieuwe definitie van onderwijstijd. Er hoeft niet meer altijd een docent beschikbaar te zijn. Wel is het zo dat er altijd een docent verantwoordelijk moet zijn voor de gehanteerde werkvormen (OCW, 2009a).
Snelheid van activeren
Achtergronddocument Cultuurkaart
Hoe eerder leerlingen de Cultuurkaarten activeren, des te meer tijd is er voor de school en de leerlingen om het Cultuurkaarttegoed te besteden: het resterende deel van het Cultuurkaartjaar is dan immers langer. Het tegoed komt pas beschikbaar nadat 75% van de leerlingen in een klas de kaart heeft geactiveerd. Uit cijfers van CJP blijkt dat in het tweede schooljaar een versnelling is opgetreden wat het activeren van de Cultuurkaart betreft. Eind januari 2010 hebben 705.322 leerlingen de kaart geactiveerd. Eind januari 2009 waren dit er 561.481 (CJP, 2009). Deze stijging kan voor een deel worden verklaart doordat de kaarten in het eerste Cultuurkaartjaar later naar de scholen zijn verstuurd.
22
Achtergronddocument Cultuurkaart
3
Aantrekken Cultuurkaarttegoed door acceptanten
In dit hoofdstuk beschrijven we de mate waarin Cultuurkaartacceptanten erin slagen tegoed aan trekken en welke factoren hier een rol hebben. We kijken eerst naar de ligging van de acceptanten en vervolgens naar factoren die met de acceptanten zelf samenhangen, zoals hun vraaggerichtheid.
Onze bevindingen in dit hoofdstuk baseren we behalve op literatuuronderzoek, op een beperkt aantal gesprekken met culturele instellingen en met experts van buiten de culturele instellingen en de scholen. Om die reden zijn deze bevindingen niet algemeen geldend en is het vaak ook niet mogelijk te kwantificeren hoe vaak iets voorkomt. Wij achten het op basis van ons onderzoek wel aannemelijk dat onze beschrijvingen juist zijn.
3.1
Samenvatting bevindingen In dit hoofdstuk gaan we in op de volgende bevindingen: •
Tweehonderd Cultuurkaartacceptanten trekken samen 72% van het Cultuurkaarttegoed aan. Deze groep is voornamelijk in Noord- en Zuid-Holland gevestigd. Op gemeenteniveau zijn acceptanten voornamelijk gevestigd in Amsterdam, Rotterdam, Nijmegen en Utrecht (§ 3.2).
•
Van de negentien sectoren van Cultuurkaartacceptanten trekken de volgende het meeste Cultuurkaarttegoed aan: de centra voor de kunsten, de theaters, de provinciale en lokale steunpunten en de theatergezelschappen (§ 3.3).
•
Cultuurkaartacceptanten die vraaggericht werken, lijken succesvoller te zijn dan anderen in het aantrekken van Cultuurkaarttegoed (§ 3.4).
•
Gemeentelijke of provinciale subsidies kunnen zowel positieve als negatieve invloed hebben op de mate waarin Cultuurkaartacceptanten Cultuurkaarttegoed aantrekken (§ 3.5).
23
Achtergronddocument Cultuurkaart
3.2
Aantallen en vestigingsplaats van acceptanten In het eerste Cultuurkaartjaar waren er bij CJP in totaal 1.962 Cultuurkaartacceptanten geregistreerd. Bij ongeveer 1.130 van hen hebben scholen in het schooljaar 2008/2009 geld besteed; 16 bij de overige 832 acceptanten is in dat jaar dus geen tegoed binnengekomen. Tweehonderd Cultuurkaartacceptanten ontvingen samen 72% van het totale budget van € 11,5 miljoen. De twintig acceptanten die aan de top van die tweehonderd staan, ontvingen samen ruim een kwart van het bestede tegoed.
In figuur 3.1 worden de tweehonderd Cultuurkaartacceptanten weergegeven die de hoogste bedragen uit het Cultuurkaarttegoed ontvingen in het eerste Cultuurkaartjaar. 17
16
In § 2.1 en § 2.5 van de eindrapportage van CJP worden hiervoor verschillende aantallen
genoemd, namelijk respectievelijk 1.130 en 1.129 culturele instellingen. Uit het databestand van CJP blijkt dat bij 1.137 instellingen geld is besteed; bij achttien van hen minder dan € 1. 17
Bij deze instellingen werd € 13.895 (dat geldt voor nummer 200 op de lijst) of meer besteed.
24
Achtergronddocument Cultuurkaart
25
Achtergronddocument Cultuurkaart
Van de Cultuurkaartacceptanten bij wie de hoogste bedragen aan Cultuurkaarttegoed werden besteed, liggen de meeste in de provincies Noord- en Zuid-Holland (zie tabel 3.1). Van het bestede Cultuurkaarttegoed wordt het meeste uitgegeven door scholen (uit heel Nederland) in de provincies Noord-Holland (€ 1,4 miljoen) en Gelderland (€ 1,3 miljoen).
In tabel 3.1 is aangegeven, hoeveel van deze tweehonderd Cultuurkaartacceptanten in elk van de provincies gevestigd zijn, en hoeveel er per provincie bij die acceptanten samen is besteed.
Tabel 3.1 Provincies: aantal en financieel belang van de 200 acceptanten die het meeste Cultuurkaarttegoed aantrekken
Provincie
Aantal acceptanten
Totaal besteed
Noord-Holland
47
€ 1.459.849
Zuid-Holland
32
€ 1.243.062
Noord-Brabant
28
€ 956.996
Gelderland
24
€ 1.252.216
Utrecht
15
€ 1.116.245
Overijssel
13
€ 705.627
Limburg
13
€ 382.992
Groningen
9
€ 362.343
Drenthe
6
€ 349.866
Zeeland
5
€ 129.988
Friesland
5
€ 201.514
Flevoland
3
€ 186.016
200
€ 8.346.714
Totaal
Tabel 3.2 laat zien dat de meeste van de tweehonderd acceptanten met de hoogste inkomsten uit de Cultuurkaart, gevestigd zijn in Amsterdam (32). Hierna volgen Rotterdam (8), Nijmegen en Utrecht (beide 7). Ook het meeste geld is besteed in Amsterdam (€ 938.179). Hoog is ook het financieel belang in de gemeenten Arnhem (€ 660.563), Utrecht (€ 573.015) en Zwolle (€ 531.806). In de tabel staan alleen gemeenten vermeld waar vier of meer van de tweehonderd acceptanten gevestigd zijn met de hoogste inkomsten uit de Cultuurkaart.
26
Achtergronddocument Cultuurkaart
Tabel 3.2 Gemeenten: aantal en financieel belang van de 200 acceptanten die het meeste Cultuurkaarttegoed aantrekken
Plaats
18
Aantal acceptanten
Totaal besteed
32
€ 938.179
Rotterdam
8
€ 318.039
Nijmegen
7
€ 207.133
Utrecht
7
€ 573.015
Arnhem
6
€ 660.563
Groningen
6
€ 280.887
Zwolle
5
€ 531.806
Delft
4
€ 122.343
Haarlem
4
€ 159.646
Maastricht
4
€ 68.594
’s-Gravenhage
4
€ 250.854
Overige gemeenten
113
€ 4.235.655
Totaal
200
€ 8.346.714
Amsterdam
Kijken we naar de afzonderlijke Cultuurkaartacceptanten waar in het schooljaar 2008/2009 het meeste Cultuurkaarttegoed is besteed, dan zien we de centra voor de kunsten en de steunpunten veel terug. In tabel 3.3 staan de zestien Cultuurkaartacceptanten die elk meer dan € 100.000 ontvingen. Daarmee is in 2008/2009 een bedrag gemoeid van € 2,7 miljoen, oftewel 23% van het totale geactiveerde Cultuurkaartbudget in dat jaar.
Tabel 3.3 Cultuurkaartacceptanten die meer dan € 100.000 aantrokken in het schooljaar 2008/2009
Naam acceptant
Plaats (hoofdkantoor)
Sector
Impresariaat Kunsteducatie Uit de Kunst
Utrecht
Impresariaat
EDU-ART advies en organisatie in cultuur
Arnhem
Steunpunt Cultureel-educatieve
RiMa educatie
Zwolle
dienstverlening
Kunst Centraal
Bunnik
Steunpunt
Klasse Kunst
Garminge
Impresariaat
Roet
Arnhem
Theatergezelschap
Cultuur in school Tilburg
Tilburg
Steunpunt
Het Koorenhuis
Den Haag
Centrum voor de Kunsten
18
Gemeenten met drie of minder acceptanten zijn terug te vinden in de categorie ‘overige
gemeenten’.
27
Achtergronddocument Cultuurkaart
Naam acceptant
Plaats (hoofdkantoor)
Sector
Jeugd Dans Theater (Scapino in School)
Wijchen
Dansgezelschap
De Kunstlinie
Almere
Centrum voor de Kunsten
Rotterdam
Rotterdam
Centrum voor de Kunsten
Scholen in de Kunst
Amersfoort
Centrum voor de Kunsten
Archeon
Alphen aan den Rijn
Museum
Kunstencentrum Muzerie
Zwolle
Centrum voor de Kunsten
Theatergroep PlayBack
Amsterdam
Theatergezelschap
Kunstgebouw
Rijswijk (ZH)
Steunpunt
Stichting Kunstzinnige Vorming
3.3
Onderscheid in sectoren van acceptanten CJP onderscheidt in haar rapportages over de Cultuurkaart negentien sectoren van Cultuurkaartacceptanten. Acceptanten geven bij hun aanmelding bij CJP zelf aan, in welke sector zij (het meest) werkzaam zijn. In figuur 3.2 is te zien welk percentage van het bestede Cultuurkaarttegoed in 2008/2009 door elk van deze sectoren is ontvangen.
Figuur 3.2 Verdeling van het totaal uitgegeven Cultuurkaarttegoed over de sectoren, Cultuurkaartjaar 2008/2009
Bron: Eindrapportage eerste cultuurkaartjaar.
De drie sectoren waar scholen in het eerste jaar het meeste Cultuurkaarttegoed hebben besteed zijn de centra voor de kunsten (20%), theaters (16%) en op een gedeelde derde plaats de (provinciale en lokale) steunpunten en de theatergezelschappen (beide 9%).
28
Achtergronddocument Cultuurkaart
29
De rol van intermediairs Van de sectoren Cultuurkaartacceptanten die CJP onderscheidt, vervullen de sectoren ‘steunpunten’ en ‘centra voor de kunsten’ vaker dan andere sectoren, de rol van intermediair tussen scholen en culturele instellingen (die zelf soms wel en soms niet Cultuurkaartacceptant zijn). De rol die gemeentelijke en provinciale steuninstellingen in Nederland vervullen, zorgt voor een goede band tussen cultuur en onderwijs, zo blijkt uit het onderzoek Netwerken en verbindingen: arts and cultural education in the Netherlands uit 2007 (Bamford, 2007). De meerderheid van de ondersteunende instellingen is acceptant van de Cultuurkaart, zo blijkt uit het onderzoek BisK en de doelgroep Voortgezet Onderwijs (Cultuurnetwerk Nederland, 2008). Ook kunnen deze sectoren financieel als tussenpersoon fungeren tussen de school en een culturele instelling of individuele kunstenaar. In de administratie van CJP is niet opgenomen hoeveel van het ontvangen Cultuurkaarttegoed de intermediairs hebben ontvangen en hoeveel de culturele instellingen of individuele kunstenaars die de culturele prestatie leverden.
De sector ‘bibliotheken’ blijkt weinig Cultuurkaarttegoed aan te trekken. Dat is opvallend, omdat dit volgens de monitor Cultuureducatie één van de drie sectoren is waar scholen het meest mee samenwerken bij de invulling van hun curriculum of cultuureducatieve activiteiten. 19 Van de 122 bibliotheken die zich als Cultuurkaartacceptant hebben aangemeld, hebben er 24 tegoed aangetrokken, in totaal iets meer dan € 25.000, aldus de Eindrapportage eerste Cultuurkaartjaar. Bij acht van hen is minder dan € 35 besteed. 20 Het Ministerie van OCW gaf aan dat bibliotheken weinig Cultuurkaarttegoed ontvangen omdat vrijwel alle diensten die bibliotheken aan scholen en leerlingen aanbieden, gratis zijn.
3.4
Vraaggerichtheid van acceptanten In 1999 ging het Ministerie van OCW over van directe subsidiëring van culturele instellingen naar indirecte, via de CKV-vouchers. Hiermee wilde het ministerie de vraaggerichtheid van culturele instellingen stimuleren. Scholen kunnen beter cultuuronderwijs geven als culturele instellingen activiteiten aan scholen aanbieden die goed aansluiten bij de vraag van de school, Ons onderzoek laat zien dat het in de praktijk inderdaad zo lijkt te werken, al is vraaggerichtheid alleen misschien niet genoeg om Cultuurkaarttegoed aan te trekken. We kwamen ook een voorbeeld tegen
19
De andere twee sectoren waar dit voor geldt zijn: musea en theaters/theatergezelschappen.
20
Gegevens afkomstig uit de database Cultuurkaart van CJP.
Achtergronddocument Cultuurkaart
van een Cultuurkaartacceptant die het aanbod specifiek richtte op leerlingen in het voortgezet onderwijs en goede contacten onderhield met scholen, maar toch relatief weinig Cultuurkaarttegoed aantrok.
Succesfactoren voor vraaggerichtheid Vraaggerichtheid van Cultuurkaartacceptanten kent verschillende succesfactoren, blijkt uit de literatuur en uit onze gesprekken. Cultuurkaartacceptanten zijn succesvoller in het aantrekken van Cultuurkaarttegoed als zij: •
culturele activiteiten bieden die specifiek bedoeld dan wel geschikt zijn voor leerlingen in het voortgezet onderwijs;
•
flexibel inspelen op wensen van scholen over tijd en duur van een activiteit, over het aantal leerlingen dat aan de activiteit kan deelnemen en over de locatie waar de activiteit plaatsvindt;
•
een goede en continue relatie onderhouden met scholen en met docenten, door één of meer vaste personen vanuit de culturele instelling met kennis van het onderwijs (bijvoorbeeld een educatief medewerker of een medewerker onderwijs);
•
docenten regel- en denkwerk rondom culturele activiteiten uit handen nemen.
Knelpunten in vraaggerichtheid Het aanbod van culturele instellingen sluit nog onvoldoende aan op de vraag van het onderwijs. Dit blijkt uit gesprekken met Cultuurkaartacceptanten en uit literatuuronderzoek. Het gaat om de volgende knelpunten: •
Er is sprake van een informatiekloof tussen culturele instellingen en scholen. Dit blijkt uit het onderzoek Cultuur gewogen: cultuur aan bod; stand van zaken van cultuureducatief aanbod van de culturele instellingen in Gelderland (Edu-Art, 2008). Veel culturele instellingen zijn onvoldoende op de hoogte van de veranderingen in het onderwijsveld wat cultuureducatie betreft. Ook zijn zij onvoldoende op de hoogte van het cultuureducatiebeleid van het Rijk en wat dit betekent voor de culturele instellingen. Verder zijn de communicatie en de praktische organisatie van de culturele sector en het onderwijs niet genoeg op elkaar afgestemd. Dit blijkt uit het onderzoek De Kunst van Cultuureducatie uit 2008 over de situatie in Rotterdam (Reijnen, 2008). Volgens het onderzoek is het cruciaal dat culturele instellingen een beter beeld krijgen van het onderwijs en de daarbij horende organisatie, roostering, jaarplanning, didactiek en docenten.
•
Veel instellingen hebben te maken met een gebrek aan budget en/of mankracht, waardoor het aanbod van culturele activiteiten aan scholen onder druk staat.
30
Achtergronddocument Cultuurkaart
•
Scholen zien zichzelf vaak nog niet als vragende partij. Dit geeft een deskundige van Cultuurnetwerk aan met wie we in dit onderzoek hebben gesproken. Scholen hebben behoefte aan kennis en ondersteuning. Leraren laten zich vaak leiden door de adviezen van culturele instellingen, en willen graag programma’s ‘op maat’ aangeboden krijgen. Culturele instellingen die dat doen, zoals het Ro Theater in Rotterdam, maken er meer kans op dat docenten het Cultuurkaarttegoed daar besteden. Onze gesprekspartners bij Cultuurkaartacceptanten bevestigden dat scholen het prettig vinden als ze het organiseren van cultuuractiviteiten voor een deel uit handen kunnen geven aan Cultuurkaartacceptanten. Scholen hebben daar vaak geen tijd voor en hebben er ook vaak niet de juiste mensen voor.
•
Niet alle culturele instellingen kunnen zich gemakkelijk aanpassen aan de vraag van scholen. Voor de sector ‘theater’ bijvoorbeeld geldt dat wel, stelde een deskundige van het Onderwijscentrum van de Vrije Universiteit. Theaters kunnen gemakkelijk een voorstelling inpassen voor een doelgroep op school in de middag, naast hun reguliere voorstellingen ’s avonds.
•
Cultuurkaartacceptanten die zich specialiseren op een specifiek aanbod voor scholen en investeren in hun netwerk, halen meer cultuurgelden binnen dan passievere acceptanten, beaamde ook CJP.
De uitkomsten van de regiogebonden onderzoeken die we hierboven aanhalen wijzen in dezelfde richting als de andere bronnen in ons onderzoek.
Positie intermediaire acceptanten Eerder in dit hoofdstuk zagen we al dat intermediaire Cultuurkaartacceptanten relatief veel Cultuurkaarttegoed aantrekken, vergeleken met andere sectoren van Cultuurkaartacceptanten. Ze hebben een voorsprong doordat de aard van hun werk met zich meebrengt, dat zij goede relaties met scholen onderhouden en scholen adviseren over cultureel aanbod voor leerlingen. Dat blijkt behalve uit onze gesprekken met Cultuurkaartacceptanten, ook uit literatuuronderzoek: •
Scholen voor voortgezet onderwijs schakelen vaak musea, theaters en theatergezelschappen, bibliotheken en filmhuizen/bioscopen in bij de invulling van cultuureducatieve activiteiten, blijkt uit de monitor Cultuureducatie. Driekwart of meer van de scholen werkt hiermee samen. Ongeveer 70% van de scholen werkt samen met individuele kunstenaars en centra voor de kunsten. In tegenstelling tot andere instellingen werken zij vaker vraaggericht of werken zij samen met scholen aan de ontwikkeling van activiteiten. Maar over het algemeen
31
Achtergronddocument Cultuurkaart
maken scholen vooral gebruik van het beschikbare aanbod van de culturele instellingen. Uit de monitor Cultuureducatie blijkt dat er over de jaren heen weinig progressie zit in deze ontwikkeling. Alleen musea en individuele kunstenaars zijn duidelijk minder aanbodgericht gaan werken. •
Scholen willen door provinciale en gemeentelijke steuninstellingen geadviseerd worden over het culturele aanbod, zo blijkt uit het eerdergenoemde onderzoek BisK en de doelgroep Voortgezet Onderwijs. Zij verwachten een aanbod op maat, dat aansluit op eindtermen of specifieke, schoolgebonden thema’s. Daarbij verwachten scholen dat steuninstellingen aanbod vergezeld laten gaan van voorbereidend of begeleidend materiaal, dat het aanbod divers is wat looptijd en disciplines betreft en dat het aanbod bij voorkeur actief en multicultureel is (vooral in de grote steden).
•
Een meerderheid van de scholen en culturele instellingen heeft behoefte aan ondersteuning door intermediairs. Dit blijkt uit het eerdergenoemde onderzoek Monitor platforms cultuureducatie 2007, dat inging op platforms en cultuurbemiddelaars. Scholen willen inzicht in het culturele aanbod in hun regio. Culturele instellingen willen inzicht in de vraag van scholen, zodat zij hun aanbod hierop kunnen afstemmen. Door het werk van platforms zijn de contacten tussen scholen en instellingen toegenomen.
•
Scholen zijn vooral tevreden over het feit dat programma’s desgewenst op maat worden gemaakt. Dit blijkt uit het eerder genoemde onderzoek Koren op de molen, dat het Koorenhuis, een centrum voor de kunsten in Den Haag, in 2008 liet uitvoeren. Ook positief was men over de grote ervaring van dit centrum met het vmbo, de grootste sector in het voortgezet onderwijs, waar veel culturele instellingen zich vooral richten op havo en vwo. Alle scholen voor voortgezet onderwijs vonden dat het aanbod van het Koorenhuis inhoudelijk uitstekend of goed aansloot op de wensen en behoeften van de school.
Individuele besteding afgezet tegen sectorgemiddelde CJP heeft Cultuurkaartacceptanten in januari 2010 een overzicht gegeven van hoeveel Cultuurkaarttegoed bij hen was besteed, afgezet tegen het gemiddelde van hun sector. In het onderzoek Cultuurkaart onderzoek culturele instellingen; 1-meting, dat CJP in mei 2010 heeft laten uitvoeren onder Cultuurkaartacceptanten toonden zij zich positief over dit overzicht, al gaf 69% van hen aan er (bijna) geen gebruik van te hebben gemaakt (Qrius & CJP, 2010). Van de Cultuurkaartacceptanten gaf 69% aan meer te willen doen om Cultuurkaarttegoed binnen te halen. Een kwart van de
32
Achtergronddocument Cultuurkaart
acceptanten gaf aan zich in communicatie en/of marketing speciaal op jongeren te richten.
3.5
Invloed gemeentelijke of provinciale subsidies op acceptanten Cultuurkaartacceptanten ontvangen soms subsidie van de gemeente en/of provincie voor de (gedeeltelijke) financiering van hun personeelskosten, voor culturele programma’s of voor projecten voor scholen. Voor veel centra voor de kunsten geldt dit bijvoorbeeld. Soms ondersteunen gemeenten een Cultuurkaartacceptant ook door hen huisvesting te bieden.
Invloed subsidies op Cultuurkaartacceptanten Uit ons onderzoek blijkt dat het bestaan van dergelijke geldstromen van invloed kan zijn op hoeveel Cultuurkaarttegoed een Cultuurkaartacceptant aantrekt. In negatieve zin kunnen subsidies ertoe leiden dat Cultuurkaartacceptanten minder moeite doen om Cultuurkaarttegoed aan te trekken, omdat ze het tegoed minder hard nodig hebben. Waar provincies en gemeenten hun subsidies terugschroeven, doen Cultuurkaartacceptanten meer moeite om Cultuurkaarttegoed binnen te halen. Gemeentelijke en provinciale geldstromen kunnen ook van invloed zijn op hun marktgerichtheid: als de subsidie met veel regels en voorwaarden gepaard gaat, kan ze ertoe leiden dat Cultuurkaartacceptanten verambtelijken en minder flexibel inspelen op de vraag van scholen, of dat ze worden afgeremd om dat te doen.
Subsidies kunnen daarnaast op een positieve manier invloed hebben op de besteding van Cultuurkaarttegoed. Met het geld kunnen Cultuurkaartacceptanten scholen en leerlingen meer bieden tegen lagere prijzen of zelfs voor niets. Ook is er meer tijd voor het onderhouden van goede contacten met de scholen en voor productontwikkeling. Deze Cultuurkaartacceptanten hebben door de extra geldstroom een voordeel ten opzichte van Cultuurkaartacceptanten die deze geldstroom missen. Ook is het voor hen een voordeel, dat de aard van hun werk met zich meebrengt dat zij een positie tussen scholen en culturele instellingen in hebben. Zolang zij kwaliteit leveren tegen een redelijke prijs, blijven scholen geneigd hen in te schakelen.
In ons onderzoek hebben we voorbeelden gezien van positieve en negatieve invloed van gemeentelijke en provinciale subsidies op de besteding van het Cultuurkaarttegoed. Twee voorbeelden:
33
Achtergronddocument Cultuurkaart
•
Een van de centra voor de kunsten is via de subsidie die het van de provincie ontvangt, gebonden aan een bepaald afzetgebied. Het centrum gaf ons aan dat, als een school van buiten dat afzetgebied hen benadert om een culturele activiteit te organiseren, zij hen doorverwijzen naar het centrum voor de kunsten in het afzetgebied waar de school ligt. Hierdoor loopt het centrum omzet (Cultuurkaarttegoed) mis.
•
Een ander centrum voor de kunsten gaf aan beperkte financiële steun van gemeente en provincie te ontvangen; het kenschetste zijn positie als ‘op de markt staan’. Het centrum gaf aan in beginsel elke klus aan te nemen, zolang men in kon staan voor de kwaliteit van de culturele prestatie.
34
Achtergronddocument Cultuurkaart
Literatuur
Bamford, A. (2007). Netwerken en verbindingen: arts and cultural education in the Netherlands. z.pl. Buijze, R. (2008). VOoruit met de kunst! Stand van zaken ten aanzien van kunst- en cultuureducatie in het voortgezet onderwijs in Delft. Delft: De Vak, centrum voor de kunsten. CJP (2009). Cijfers Cultuurkaart-jaar 2008-2009. http://www.cultuurkaart.nl/content/files/redactioneel/Rapportage20082009.pdf, geraadpleegd op 26 mei 2010. CJP (2010). Eindrapportage Cultuurkaart; schooljaar 2008-2009. Amsterdam. Cultuurnetwerk Nederland (2008). BisK en de doelgroep Voortgezet Onderwijs; functies en taken ondersteunende netwerkinstelling voor de kunsten. Utrecht. Edu-Art (2008). Cultuur gewogen: cultuur aan bod; stand van zaken van cultuureducatief aanbod van de culturele instellingen in Gelderland. www.cultuurplein.nl, geraadpleegd op 16 juni 2010. Mul, F. & P.v.d. Zant (2008). Koren op de molen - eindrapportage van een marktonderzoek in het primair en voortgezet onderwijs in Den Haag t.b.v. Koorenhuis, centrum voor kunst en cultuur. Gouda: Bureau ART. Mulder, J. (2010). Nieuws: hoeveel uren heeft u nodig voor de taken rond cultuureducatie? www.cultuurkaart.nl, geraadpleegd op 24 maart 2010. Nienhuis, T., P.M.A.E. Wintels & J.P.d. Wit (2007). Monitor platforms cultuureducatie 2007; cultuureducatie in het voortgezet onderwijs in ZuidHolland. Den Haag: Tympaan instituut voor beleidsontwikkeling. Oberon onderzoek en advies & Sardes (2009). Cultuureducatie in het primair en voortgezet onderwijs; monitor 2008-2009. Utrecht. OCW (2009a). Brief staatssecretaris van 3 september 2009 aan besturen en scholen voor voortgezet onderwijs over Veranderingen in het beleid omtrent onderwijstijd. Den Haag. OCW (2009b). Brief van de Minister van OCW, van 23 juni 2009. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 482, nr. 37. Den Haag: OCW. Qrius & CJP (2010). Cultuurkaart onderzoek culturele instellingen; 1-meting. z.pl.: CJP.
35
Achtergronddocument Cultuurkaart
Reijnen, M. (2008). De Kunst van Cultuureducatie; een kwalitatief onderzoek naar cultuureducatie voor het voortgezet onderwijs van culturele (steun)instellingen in de regio Rotterdam. Rotterdam: Erasmus Universiteit. Sintenie, J. (2010). Tweede kwartaalrapportage Cultuurkaart 2009/2010. Amsterdam: CJP.
36