Factsheet Monitor 2010
Januari 2012, nummer 22
Reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs
In toenemende mate zijn de reboundvoorzieningen – bedoeld als tijdelijke voorzieningen voor opvang en onderzoek van leerlingen met gedragsproblemen – structureel deel gaan uitmaken van de opbouw in de zorgstructuur van reguliere VO-scholen en de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs. In nauwe verbinding met de school van herkomst biedt de rebound onderwijs en gedragsbeïnvloeding, met het doel samen met de leerling continuering van de schoolloopbaan in regulier onderwijs te bereiken. In deze factsheet zijn de belangrijkste resultaten vervat van het jaarlijkse monitor-onderzoek naar de reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs.
Groeiend aantal leerlingen geplaatst in schooljaar 2009/10 Alle 81 samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs hebben in het schooljaar 2009/10 een of meer operationele reboundvoorzieningen, al dan niet gedeeld met een of meer samenwerkingsverbanden in de regio. De gezamenlijke capaciteit in 74 samenwerkingsverbanden die capaciteitsgegevens over hun reboundvoorziening(en) beschikbaar hebben gesteld, bedraagt minimaal 4397 leerlingplaatsen. In het voorgaande schooljaar 2008/09 noteerden we een gezamenlijke capaciteit van 4412 plaatsen bij 80 samenwerkingsverbanden. De capaciteit van de reboundvoorzieningen varieert van 12 tot 279 leerlingen. Zonder de reboundvoorzieningen van de grote gemeenten Amsterdam en Rotterdam met een gezamenlijk aanbod van 644 leerlingplaatsen mee te tellen, bedraagt het gemiddelde in de resterende 72 samenwerkingsverbanden 52,9 leerlingplaatsen per reboundvoorziening tegen 49,7 in 2008/09. De gemiddelde capaciteit per samenwerkingsverband – dat een goede vergelijkingsmaat is bij wisselende responsaantallen over de jaren – is na een dipje in 2008/09 gegroeid tot 59,4 plaatsen. In 2008/09 waren er gemiddeld 55,2 plaatsen per samenwerkingsverband en het jaar daarvoor 57,3. In het schooljaar 2009/10 tellen 72 samenwerkingsverbanden 3248 leerlingen die tot de rebound-
voorzieningen zijn toegelaten. Aan het begin van het schooljaar waren reeds 636 leerlingen aanwezig van wie de plaatsing voor de zomervakantie van het vorige schooljaar was gerealiseerd. Gedurende het schooljaar 2009/10 zijn er vervolgens 2610 leerlingen ingestroomd. Het aantal van 3248 geplaatste leerlingen in 2009/10 is kleiner dan de 3325 leerlingen die het jaar ervoor zijn opgevangen maar de cijfers voor 2009/10 hebben betrekking op minder responderende samenwerkingsverbanden (72 in plaats van 80). Vergelijken we echter het gemiddeld aantal geplaatste leerlingen per samenwerkingsverband dan is er juist sprake van een stijging. Er zijn gemiddeld 45,1 leerlingen opgevangen tegen 41,6 in het schooljaar 2008/09. Voor de schooljaren 2007/08 en 2006/07 bedragen deze cijfers respectievelijk 41,1 en 39,7. In 2009/10 daalde de gemiddelde bezettingsgraad licht – dat is het aantal geplaatste leerlingen uitgedrukt als percentage van het totaal aantal leerlingen dat in een jaar kan worden opgevangen – tot 73,9%. In het voorgaande jaar was dat 75,4% en in het schooljaar 2007/08 71,8%.
Ook in 2009/10 leerlingen vaker terug naar regulier onderwijs Eén van de hoofddoelstellingen van de reboundvoorziening is dat de leerling terugkeert in het regulier onderwijs. In 2009/10 keren iets meer leerlingen terug in het regulier onderwijs (vo en mbo) en stromen er minder uit
Nederlands Jeugdinstituut Factsheet Monitor 2010: Reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs
naar het speciaal onderwijs. Van de leerlingen die de reboundvoorziening verlaten, keert 71% terug in het regulier onderwijs, 1 procentpunt hoger dan in 2008/09. In het schooljaar 2005/06, het eerste jaar van de meting, keerde nog 60% van de leerlingen terug naar het regulier onderwijs. De opwaartse trend dat leerlingen naar de eigen school terugkeren, is gestopt. In 2009/10 keert 45% terug op de eigen school tegen 48% in het vorige schooljaar. Leerlingen vertrekken vaker naar een andere VO-school (17%) van wie 13% naar een school voor voortgezet onderwijs binnen het samenwerkingsverband en 4% buiten het samenwerkingsverband. Daarnaast stroomt 10% uit naar het mbo, 2 procentpunt hoger dan het schooljaar ervoor. Het speciaal onderwijs ontvangt 15% van de leerlingen die een reboundvoorziening verlaten, in het bijzonder scholen in cluster 4 (10%) en 'Op de Rails' (4%). In 2008/09 ging 18% naar het speciaal onderwijs en in 2005/06 nog 28%. Van de resterende 14% die de reboundvoorziening heeft verlaten, stroomt 1% uit naar een leer-werktraject, heeft 8% een andere vervolgbestemming en is de bestemming van 5% onbekend bij de respondenten. Figuur 1
Bestemming leerlingen na verblijf in reboundvoorziening, 2005/06-2009/10
80 % 70
totaal regulier onderwijs
60 50 40
eigen vo-school
30 20 10
speciaal onderwijs
vo-school in eigen Swv-vo mbo
0 2005/06
2006/07
2007/08
2008/09
2009/10
Doelstellingen en doelgroepen van reboundvoorzieningen onveranderd Aan de reboundvoorzieningen in Nederland liggen twee doelstellingen ten grondslag die door het ministerie van OCW worden gehanteerd. De eerste doelstelling is het bieden van tijdelijke opvang aan leerlingen met gedragsproblemen van scholen voor voortgezet onderwijs met het oog op terugkeer naar de eigen school; de leerling wordt een nieuwe maar niet vrijblijvende kans geboden 2
om de schoolloopbaan op de eigen school te kunnen voortzetten, dan wel op een andere school binnen het samenwerkingsverband. De tweede doelstelling is het ontlasten van scholen op het moment dat scholen zelf geen zorg (meer) kunnen bieden, omdat het eigen arsenaal aan leerlingenzorg is uitgeput en de veiligheid in het geding is. Beide doelstellingen werden in 2008 door circa 90% van de samenwerkingsverbanden onderschreven. In 2010 heeft 91% van de samenwerkingsverbanden (ook) andere doelstellingen voor de reboundvoorziening geformuleerd. In 2009 en 2008 gold dat voor 89% en 93% van de samenwerkingsverbanden. De aanvullende doelstellingen hebben vooral betrekking op het bieden van observatie- en diagnostiekmogelijkheden voor leerlingen met gedragsproblemen (71%), het zoeken naar een passende vervolgbestemming (71%) en het voorzien in crisisopvang (58%). Daarnaast melden samenwerkingsverbanden doelstellingen als het vervullen van een schakelfunctie naar het speciaal onderwijs (37%), het mbo (29%) of de arbeidsmarkt (16%), de deskundigheidsbevordering van schoolpersoneel in het reguliere VO in de omgang met leerlingen met gedragsproblemen (24%) en de ondersteuning van de leerlingenzorg op de school van herkomst van de aangemelde leerlingen (19%). De laatste jaren is de samenstelling van de toe te laten doelgroepen van de reboundvoorzieningen vrij stabiel: leerlingen uit het vmbo (100%), havo/vwo (97%) en het praktijkonderwijs (78%). Daarnaast worden ook jongeren opgevangen voor 'Op de Rails' (53%) en 'Herstart' (44%). In vergelijking met 2006 staan reboundvoorzieningen vaker open voor jongeren in 'Op de Rails'. Uitbehandelde jongeren afkomstig uit een justitiële jeugdinrichting (JJI) kunnen bij 32% van de reboundvoorzieningen terecht, jongeren uit de gesloten jeugdzorg bij 27%, en leerlingen uit het primair onderwijs en het mbo bij respectievelijk 16% en 6% van de reboundvoorzieningen.
Samenwerking en cofinanciering Reboundvoorzieningen zijn organisatorisch en financieel verbonden aan de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs. De samenwerkingsverbanden werken bij de uitvoering van het reboundprogramma samen met verschillende partners. Een ruime meerderheid van de reboundvoorzieningen werkt samen met de REC’s cluster
Nederlands Jeugdinstituut Factsheet Monitor 2010: Reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs
4 die ook de programma’s 'Herstart' en 'Op de Rails' aanbieden. Tweederde van de reboundvoorzieningen (68%) werkt samen met 'Op de Rails' en heeft daarover afspraken gemaakt. De helft van de samenwerkingsverbanden (48%) heeft dat (ook) met Herstart gedaan. Drie van iedere tien reboundvoorzieningen (29%) hebben voor deze twee programma’s geen afspraken gemaakt met het REC, maar 13% bereidt deze afspraken wel voor. In 2006 had 33% met geen van beide projecten afspraken gemaakt. Ten opzichte van 2009 zijn er geen significante verschillen in percentages afspraken. Zeven van de tien samenwerkingsverbanden (71%) hebben aanvullende financieringsbronnen. De resterende 29% heeft die niet. In 2008/09 rapporteerde 61% aanvullende financieringsbronnen te hebben maar het verschil met 2009/10 is niet significant. De belangrijkste bronnen voor aanvullende financiering zijn in 2010 de gemeente (43%), extra middelen uit de begroting van het samenwerkingsverband zelf (40%) en de verwijzende scholen in het samenwerkingsverband (38%).
Typering en beoogde capaciteit van reboundvoorzieningen We onderscheiden drie typen reboundprogramma's: een algemeen (bovenschools) opvangprogramma, observatieen diagnostiekprogramma’s, en opvangprogramma’s voor specifieke doelgroepen. We belichten hieronder elk van deze programma's. Algemene onderwijsopvangvoorziening Nagenoeg alle samenwerkingsverbanden hebben evenals in 2008/09 (97%) een algemene, bovenschoolse opvangvoorziening waar aangemelde leerlingen gezamenlijk worden opgevangen, al dan niet gecombineerd met een reboundprogramma dat plaatsvindt op een of meer scholen van het samenwerkingsverband. Het aantal voorzieningen voor algemene opvang varieert over de samenwerkingsverbanden van 1 tot 6. Tweederde van de samenwerkingsverbanden heeft één voorziening. Het maximale aantal plaatsen loopt op tot 200. Het gemiddelde aantal plaatsen bedraagt 47. De beoogde verblijfsduur bedraagt in de helft van de reboundvoorzieningen maximaal 13 weken; de gemiddelde verblijfsduur is 15 weken. In 59% van de samenwerkingsverbanden vindt de algemene opvang plaats in een aparte locatie van het 3
samenwerkingsverband. Dat was een jaar ervoor 47% maar het verschil is niet significant. Bij 17% is de rebound georganiseerd op een of meer scholen van het samenwerkingsverband, bij een OPDC/nevenvestiging zorg (15%) of een REC-school (15%). Kort observatie- en diagnostiekprogramma Kortdurende observatie- en diagnostiekprogramma’s worden bij 56% van de reboundvoorzieningen aangeboden. Dat is 12% meer dan in 2008/09. Het gemiddeld aantal plaatsen is 31. In de helft van deze voorzieningen verblijven leerlingen maximaal 6 weken, de gemiddelde verblijfsduur is bijna 8 weken. De uitvoering van kortdurende observatie/ diagnostiekprogramma’s vindt in 55% van de samenwerkingsverbanden plaats in een eigen voorziening van het samenwerkingsverband, bij 21% bij een aangesloten school en bij 11% in een OPDC of nevenvestiging zorg van de school. Specifieke doelgroepen Een derde van de samenwerkingsverbanden (32%) heeft een reboundvoorziening die een of meer opvangprogramma’s aanbieden voor specifieke doelgroepen zoals jongeren die ontslagen zijn uit een justitiële inrichting, leerlingen die wachten op een indicatie voor een REC-cluster-4-school, tienermoeders, schoolverlaters van 15 jaar of ouder die via het ROC naar werk worden geleid, specifieke hulp voor havo-/vwoleerlingen, en leerlingen met internaliserende problematiek. In 2009 rapporteerde 27% over dit specifieke aanbod. Er is tussen de reboundvoorzieningen een sterke variatie in de beoogde verblijfsduur: van 4 weken tot een jaar. Gemiddeld verblijven leerlingen er een halfjaar (25 weken) van wie de helft 4 tot 16 weken. De helft van de reboundvoorzieningen kan jaarlijks 12 leerlingen in deze programma’s opvangen. Gemiddeld worden er 21 opgevangen. In 55% van de samenwerkingsverbanden worden de speciale programma’s op een aparte locatie van het samenwerkingsverband aangeboden, bij 9% gebeurt dat in een OPDC.
Werkwijze bij toeleiding en plaatsing Bij 84% van de samenwerkingsverbanden tegen 82% in 2009 verloopt de (reguliere) toeleiding van leerlingen naar de reboundvoorziening via het ZAT van de school. Bij 16% gebeurt dat niet.
Nederlands Jeugdinstituut Factsheet Monitor 2010: Reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs
Een van de hoofddoelstellingen van de reboundvoorzieningen is dat de leerling na verblijf terugkeert naar zijn eigen school of naar een school in het samenwerkingsverband wordt overgeplaatst. Bij 34% van de samenwerkingsverbanden bestaat deze terugkeergarantie naar de eigen school. In 2009 was dat bij 23% het geval. De meeste samenwerkingsverbanden (68%) sluiten ook in 2010 op voorhand niet uit dat de leerling naast terugkeer naar de eigen school ook naar een andere school in het samenwerkingsverband kan gaan. In 31% van de samenwerkingsverbanden bestaat de mogelijkheid dat een leerling na verblijf in de reboundvoorziening ook kan uitstromen naar het middelbaar beroepsonderwijs, speciaal onderwijs, een leerwerkplaats of een zorgtraject. In 2009 gold dat voor 21% van de samenwerkingsverbanden. Het besluit tot toelating tot de reboundvoorziening wordt in 77% van de samenwerkingsverbanden door het samenwerkingsverband (PCL, centrale intakecommissie of de reboundvoorziening) genomen. In 2008/09 was dat 82%, het jaar daarvoor 86% en in 2006/07 88%. In het geval er bij de toelating tot de reboundvoorziening (aanvullende) diagnostiek wordt verricht, wordt dat in 57% van de samenwerkingsverbanden gedaan door het ZAT van de betrokken school (55% in 2008/09). Bij de helft van de samenwerkingsverbanden (47%) heeft het ZAT of de PCL van het samenwerkingsverband een rol. Het ZAT van de school en/of het samenwerkingsverband heeft bij 79% van de samenwerkingsverbanden een rol in de toelating. In 2008/09 werd in 80% van de samenwerkingsverbanden een of beide ZAT’s geconsulteerd. Naast het ZAT van de school of het samenwerkingsverband is er in 29% van de samenwerkingsverbanden een intakecommissie van de reboundvoorziening. Bureau jeugdzorg verzorgt in 28% van de samenwerkingsverbanden (mede) de intake. De VO-scholen in 28% van de samenwerkingsverbanden werken met één vaste contactpersoon op school die met de reboundvoorziening contact onderhoudt. Dat was 32% in 2009 en 46% in 2008. Bij de rest van de reboundvoorzieningen (72%) wordt met wisselende contactpersonen gewerkt. Bij 94% van de reboundvoorzieningen bestaat er bij toelating een handelingsplan dat is overeengekomen met de leerling, ouders of school. In 2009 maakte 92% van de 4
reboundvoorzieningen gebruik van een handelingsplan bij aanvang van het reboundprogramma.
Uitvoering en organisatie van de reboundprogramma’s De helft van de reboundvoorzieningen (52%) heeft alle programmaonderdelen inhoudelijk beschreven en 44% heeft dat gedeeltelijk gedaan. Vier procent beschikt niet over een beschrijving. Voor 2009 zijn de respectieve percentages 47%, 47% en 6%. Reboundprogramma’s worden door verschillende instellingen in uiteenlopende samenstellingen uitgevoerd maar het is vooral een voorziening van het onderwijs zelf. Bij 82% van de samenwerkingsverbanden in 2010 tegen 80% in 2009 zijn medewerkers van de centrale dienst van het samenwerkingsverband, het OPDC, het reboundteam van de voorziening of de aangesloten scholen betrokken. De participatie van instellingen voor geïndiceerde jeugdzorg is evenals in voorgaande jaren met 19% gering. Het reboundteam bestaat voornamelijk uit docenten (100%) en orthopedagogen/ psychologen (85%). Daarnaast bestaat een meerderheid van de teams ook uit maatschappelijk werkers/gezinswerkers (53%), deels aangevuld met groepswerkers/ jeugdhulpverleners (31%), onderwijsassistenten (6%), pedagogische medewerkers (5%) en andere medewerkers (9%).
Onderwijsprogramma In 72% van de samenwerkingsverbanden maken de reboundvoorzieningen voor alle leerlingen een individueel handelingsplan waarin een onderwijsdoel is opgenomen. Tien procent maakt geen handelingsplan. In 2009 maakte 70% van de reboundvoorzieningen voor alle leerlingen een handelingsplan en 8% geen. Leerlingen verblijven gemiddeld 27,6 uur per week in de reboundvoorziening (27,8 uur in 2009 en 27,2 uur in 2008). Gemiddeld besteden leerlingen 79% van hun verblijfstijd aan onderwijs. In 2009 werd 77% van de tijd besteed aan onderwijs en in 2008 79%. In 68% van de samenwerkingsverbanden nemen de reboundvoorzieningen het lesprogramma van de toeleverende school in zijn geheel over; 32% doet dat gedeeltelijk. In 2008 nam 65% het lesprogramma geheel over en 32% gedeeltelijk.
Nederlands Jeugdinstituut Factsheet Monitor 2010: Reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs
In 2010 heeft 94% van de samenwerkingsverbanden met de meeste of alle scholen schriftelijke afspraken gemaakt over de continuering van de lesstof. Dat percentage wijkt niet af van dat voor 2008 en 2009. Het percentage afspraken over toetsing met de meeste tot alle scholen is ten opzichte van 2009 gelijk gebleven (89% tegen 91%). In respectievelijk 4% en 9% van de samenwerkingsverbanden zijn geen schriftelijke afspraken gemaakt over de continuering en toetsing van de lesstof. Een verzuimregistratie wordt evenals in 2009 volgens 94% van de samenwerkingsverbanden door de reboundvoorziening bijgehouden. Bij de resterende 6% doet alleen de school dat. In 68% van de samenwerkingsverbanden wordt het onderwijsprogramma in de reboundvoorziening verzorgd door één organisatie, bij de rest door twee of drie instellingen. Er wordt lesgegeven door medewerkers van de reboundvoorziening (68%), de aangesloten scholen (38%), REC cluster 4 (15%), het OPDC (9%) en de nevenvestiging zorg (4%). De aangesloten scholen worden significant vaker dan in 2009 genoemd. Tweede-graadsdocenten vormen in 94% van de reboundvoorzieningen de kern van het docentencorps. Dat is in 2010 niet anders dan in voorgaande jaren. Docenten met een bevoegdheid voor het basisonderwijs (46%), het speciaal onderwijs (41%) of met een eerstegraadsbevoegdheid (16%) zijn er ook werkzaam. Evenals in voorgaande jaren is onderwijzend personeel zonder onderwijsbevoegdheid actief in de reboundvoorzieningen. In 2010 rapporteert 30% van de samenwerkingsverbanden dat er onbevoegde docenten werkzaam zijn, maar zij werken altijd met of onder leiding van bevoegde collega's. In 2009 en 2008 was respectievelijk 26% en 33% onbevoegd.
Gedragsprogramma’s naast onderwijsprogramma In 2008/09 heeft 44% van de reboundvoorzieningen programma’s met een gezinsgerichte component. Deze programma’s bestaan voornamelijk uit voortgangsgesprekken over de leerling met de ouders (40%) en een vast contact met een maatschappelijk werker of jeugdhulpverlener (32%). Bij 19% van de reboundprogramma’s is (aanvullende) opvoedingsondersteuning geïnitieerd vanuit de reboundvoorziening. 5
Oordeel over kwaliteit In het onderzoek is samenwerkingsverbanden dit jaar voor het eerst gevraagd een oordeel te geven over het aanbod in de reboundvoorziening. In het algemeen wordt de kwaliteit van de verschillende programmaonderdelen en de bereikte resultaten positief beoordeeld. De samenwerkingsverbanden beoordelen de bereikte resultaten in relatie tot de doelstellingen van de reboundvoorziening met een gemiddeld rapportcijfer 7,6. Dit cijfer varieert tussen 3 en 9. Het meest gegeven cijfer (modus) is 8. De specifieke gedragsprogramma’s en het onderwijsprogramma worden met een gemiddelde van 7,4 en 7,3 beoordeeld. De gezinsgerichte component wordt met een 6,9 als laagste beoordeeld maar dat is nog altijd een voldoende.
Colofon en verantwoording drs. Paolo van der Steenhoven Nederlands Jeugdinstituut Postbus 19221 T: 030 230 6505 E:
[email protected]
3501 DE Utrecht W: www.nji.nl/rebound
De resultaten in de factsheet zijn afgeleid uit de antwoorden uit schriftelijke en digitale vragenlijsten van de jaarlijkse monitor bij . De resultaten in de factsheet zijn afgeleid uit de antwoorden uit schriftelijke en digitale vragenlijsten van de jaarlijkse monitor bij 74 van de 81 aangeschreven samenwerkingsverbanden VO. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode november 2010 tot en met april 2011 en heeft betrekking op de reboundvoorzieningen in het schooljaar 2009/10. Overname van gegevens is met bronvermelding toegestaan.