Factsheet Monitor 2014
Maart 2014, nummer 27
Reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs 2012 en 2013
Reboundvoorzieningen – tijdelijke voorzieningen voor opvang en onderwijs voor leerlingen met gedragsproblemen – maken onderdeel uit van de ondersteuning voor reguliere VO-scholen die de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs bieden. In nauwe verbinding met de school van herkomst biedt de rebound tijdelijk onderwijs en gedragsbeïnvloeding, met het doel samen met de leerling continuering van de schoolloopbaan in regulier onderwijs te bereiken. In deze factsheet zijn de belangrijkste resultaten vervat van het monitor-onderzoek naar de reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs. De gegevens zijn begin 2014 geactualiseerd.
Opvangcapaciteit reboundvoorzieningen en geplaatste leerlingen De totale opvangcapaciteit van de reboundvoorzieningen in de 60 samenwerkingsverbanden die gegevens beschikbaar hebben gesteld, bedraagt in het schooljaar 2012/’13 minimaal 3810 leerlingplaatsen. De capaciteit van de reboundvoorzieningen in dit schooljaar varieert van 5 tot 329 leerlingen. Er hebben ten opzichte van voorgaande jaren circa 20 minder samenwerkingsverbanden aan het onderzoek deelgenomen en dat leidt tot een vertekend beeld als we cijfers over opvangcapaciteit en geplaatste leerlingen over de jaren met elkaar vergelijken. Daarom hanteren we naast de gerapporteerde aantallen het gemiddelde als vergelijkingsmaat. Een doorsnee samenwerkingsverband heeft in 2012/’13 63,5 leerlingplaatsen voor opvang beschikbaar. Dat duidt met uitzondering van 2011/’12 op een grotere opvangcapaciteit dan in voorgaande jaren. Zonder de reboundvoorzieningen van de responderende samenwerkingsverbanden in de grote gemeenten Rotterdam, Den Haag en Utrecht met een gezamenlijk aanbod van 654 leerlingplaatsen mee te tellen, bedraagt het aantal in de resterende 57 samenwerkingsverbanden voor het schooljaar 2012/’13 gemiddeld 55,4 leerlingplaatsen. Tabel 1 Kengetallen reboundvoorzieningen per schooljaar, 2005/’06-2012/’13 swv’s met reboundvoorziening(en) beschikbare leerlingplaatsen gemiddeld aantal leerlingplaatsen n respons opgevangen leerlingen gemiddeld aantal opgevangen leerlingen n respons gemiddelde bezettingsgraad n respons
12/13
11/12
10/11
09/10
08/09
07/08
06/07
05/06
82
82
82
81
81
82
80
44
3.810 63,5 60
3.889 64,8 60
4.515 57,9 78
4.397 59,4 74
4.412 55,2 80
4.354 57,3 76
4.028 53,7 75
2.415 57,5 42
3.111 51,9 60
3.234 53,9 60
3.716 47,6 78
3.248 45,1 72
3.325 41,6 80
3.124 41,1 76
2.818 39,7 71
1.654 41,4 40
81,7% 60
83,2% 60
82,3% 78
73,9% 72
75,4% 80
71,8% 76
71,7% 71
72,7% 40
In de schooljaren 2011/’12 en 2012/’13 zijn lagere aantallen geplaatste leerlingen genoteerd dan in 2010/’11, maar in beide schooljaren zijn ten opzichte van 2010/’11 gemiddeld meer leerlingen opgevangen (53,9 en 51,9 tegen 47,6 in 2010/’11). Sinds 2006/’07 – het schooljaar waarin nagenoeg alle samenwerkingsverbanden een operationele reboundvoorziening hadden – is het gemiddelde aantal geplaatsten tot het schooljaar 2011/’12 elk jaar gegroeid.
Nederlands Jeugdinstituut Factsheet Monitor 2014: Reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs
De gemiddelde bezettingsgraad – dat is het aantal geplaatste leerlingen uitgedrukt als percentage van het totaal aantal leerlingen dat in een schooljaar kan worden opgevangen – ligt de laatste drie jaren boven de 80%, hoger dan de jaren ervoor.
Opwaartse trend van terugkeer naar regulier onderwijs gekeerd Er is een einde gekomen aan de opwaartse trend dat leerlingen na verblijf in een reboundvoorziening terugkeren naar het regulier onderwijs. Volgens 58 samenwerkingsverbanden, die de bestemming van de leerlingen hebben geregistreerd, keerde 70% van de leerlingen in 2012/’13 terug in het regulier onderwijs (vo en mbo), een daling met 5 procentpunten ten opzichte van 2010/’11. Figuur 1
Bestemming leerlingen na verblijf in reboundvoorziening, 2005/’06-2012/’13
De meeste leerlingen (49%) keren weer terug naar hun eigen (aanmeldende) school (school80 jaar 2012/’13). Van de resterende 21% die in % totaal het regulier onderwijs blijft, gaat 11% naar een 70 regulier onderwijs andere school in het samenwerkingsverband, 60 2% naar een vo-school buiten het samenwerkingsverband en 8% naar een roc, aoc of vak50 school. eigen vo-school 40 Buiten het regulier onderwijs ontvangt het (voortgezet) speciaal onderwijs 14% van de 30 leerlingen na een reboundverblijf, in het bijvo-school in 20 speciaal onderwijs eigen swv-vo zonder cluster 4 (10%), 'Op de Rails' (3%) en 10 cluster 3 (1%). Van de resterende 16% uitmbo stroom gaat 2% naar een traject voor werken en 0 leren, heeft 10% een andere vervolgbestem05/06 06/07 07/08 08/09 09/10 10/11 11/12 12/13 ming en is de bestemming van 4% onbekend bij de respondenten. In het laatst onderzochte schooljaar is 51% van de geplaatste leerlingen 15 jaar of ouder en 60% een jongen. Daarnaast is 79% afkomstig uit het vmbo, 10% uit het havo/vwo, 5% uit het praktijkonderwijs, en heeft de overige 6% een andere herkomst. De huidige samenstelling van de leerlingpopulatie wijkt niet af van die voor het schooljaar 2011/’12.
Doelstellingen en doelgroepen van reboundvoorzieningen De primaire doelstelling van reboundvoorzieningen in 2012/’13 is gedragsverbetering van leerlingen en het zoveel mogelijk terug(bege)leiden naar regulier voortgezet onderwijs. De meeste samenwerkingsverbanden (94%) noemen daarnaast ook andere doelstellingen of functies voor de reboundvoorziening. De meestgenoemde zijn het uitzoeken van een passende vervolgbestemming (70%), die overigens niet per se in het regulier voortgezet onderwijs hoeft te zijn gelegen, observatie- en diagnose van leerlingen met gedragsproblemen (61%) en crisisopvang (54%). Circa een kwart (28%) vervult een schakelfunctie naar het mbo, speelt een rol in de deskundigheidsbevordering van onderwijspersoneel (28%), of geeft trainingen of ondersteuning aan vo-scholen (26%). Een vijfde van de reboundvoorzieningen leidt jongeren naar de arbeidsmarkt (21%) of heeft een ‘wachtkamerfunctie’ (17%), waarbij de leerling in de voorziening mag blijven totdat er plaats is in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Voor wat betreft de onderwijsachtergrond is er de laatste jaren weinig veranderd: leerlingen uit het vmbo (100%), havo/vwo (100%) en het praktijkonderwijs (85%). Daarnaast staan reboundvoorzieningen open voor jongeren in programma’s of voorzieningen als ‘Op de Rails’ (50%) en ‘Herstart’ (54%), uitbehandelde jongeren uit een justitiële jeugdinrichting of uit een instelling voor gesloten jeugdzorg (48%), en leerlingen uit het primair onderwijs (24%), het mbo (22%) en het (voortgezet) speciaal onderwijs, cluster 4 (15%).
2
Nederlands Jeugdinstituut Factsheet Monitor 2014: Reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs
Financiering van reboundvoorzieningen Reboundvoorzieningen zijn organisatorisch en financieel verbonden aan de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs die daarvoor een budget van het ministerie van OCW ontvangen. Tweederde van de samenwerkingsverbanden (67%) heeft aanvullende financiering voor hun reboundvoorziening. In 2010/’11 was dat 73%. De helft van de samenwerkingsverbanden (49%) rapporteert dat de reboundvoorziening medegefinancierd wordt uit extra middelen van het samenwerkingsverband (26%). VO-scholen aangesloten bij het samenwerkingsverband (36%) en scholen van buiten het samenwerkingsverband (17%) dragen eveneens financieel bij. Volgens 31% bekostigt de gemeente een deel van de voorziening en 4% van de samenwerkingsverbanden ontvangt middelen van de provincie.
Typering en capaciteit van reboundvoorzieningen We onderscheiden drie hoofdsoorten reboundprogramma’s in de monitor: een algemeen (bovenschools) basisprogramma, observatie- en diagnostiekprogramma’s, en opvangprogramma’s voor specifieke doelgroepen. Het is op grond van de beschikbaar gestelde data niet uit te sluiten dat programma’s in termen van beschikbare capaciteit en beoogde verblijfsduur elkaar overlappen. Hieronder belichten we elk van de drie hoofdsoorten. Algemeen basisprogramma Dit programma wordt in alle 45 responderende samenwerkingsverbanden aangeboden (was 93% in 2010/’11). Het betreft een algemene, bovenschoolse opvangvoorziening waar aangemelde leerlingen gezamenlijk worden opgevangen, al dan niet gecombineerd met een reboundprogramma op een of meer scholen van het samenwerkingsverband. Het aantal voorzieningen voor basisopvang varieert over de samenwerkingsverbanden van 1 tot 6. Driekwart van de samenwerkingsverbanden (76%) heeft één voorziening, 13% heeft er twee en 11% drie of meer. Het maximale aantal beschikbare plaatsen loopt op tot 250. Het gemiddelde aantal plaatsen bedraagt 48. De door de samenwerkingsverbanden beoogde verblijfsduur varieert van 8 tot 52 weken. In de helft van de reboundvoorzieningen is de beoogde verblijfsduur maximaal 13 weken. De gemiddelde verblijfsduur is 18 weken en dat is sinds het schooljaar 2008/’09 met 4 weken opgelopen. In de helft van de samenwerkingsverbanden (51%) vindt de algemene opvang plaats op een aparte locatie van het samenwerkingsverband. Bij 16% is de rebound gehuisvest op een of meer scholen van het samenwerkingsverband, bij een OPDC/nevenvestiging zorg (20%), het (voortgezet) speciaal onderwijs (9%) of elders (4%). Kort observatie- en diagnostiekprogramma Kortdurende observatie- en diagnostiekprogramma’s worden aangeboden in 26 van de 45 samenwerkingsverbanden (58%). In de meeste van deze samenwerkingsverbanden (73%) is er één voorziening waar leerlingen geobserveerd en diagnosticeerd kunnen worden. Vijftien procent heeft er twee en 11% drie of meer. Het gemiddeld aantal beschikbare plaatsen is 26. In de helft van deze voorzieningen verblijven leerlingen maximaal 12 weken, de gemiddelde verblijfsduur is bijna 11 weken. Kortdurende observatie- en diagnostiek gebeurt bij 44% van de samenwerkingsverbanden in een eigen voorziening van het samenwerkingsverband, bij 24% op een VO-school, bij 24% in een OPDC of nevenvestiging zorg, en bij 8% op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Opvang van specifieke doelgroepen Zestien van de 45 samenwerkingsverbanden (36% tegen 23% in 2010/’11) beschikken over een reboundvoorziening die een of meer opvangprogramma’s aanbiedt voor specifieke doelgroepen, zoals jongeren geplaatst in ‘Herstart’ en ‘Op de Rails’, jongeren ontslagen uit een justitiële inrichting, leerlingen die wachten op een indicatie voor cluster 4, tienermoeders/zwangere leerlingen, slachtoffers van geweld, thuiszitters, overbelaste jongeren, schoolverlaters van 15
3
Nederlands Jeugdinstituut Factsheet Monitor 2014: Reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs
jaar of ouder die via het roc naar werk worden geleid, specifieke hulp voor havo-/vwo-leerlingen, en leerlingen met internaliserende problematiek. De 16 samenwerkingsverbanden hebben een tot zes voorzieningen voor specifieke doelgroepen: 13 van de 16 (81%) hebben één voorziening, de overige 3 hebben er twee of meer. De door samenwerkingsverbanden beoogde maximale verblijfsduur kent – afhankelijk van de doelgroep – een sterke variatie: van 8 weken tot 60 weken. De beoogde maximale verblijfsduur bedraagt gemiddeld ruim een half jaar (28 weken) waarvan de helft 8 tot 25 weken. De helft van de reboundvoorzieningen heeft een jaarlijkse opvangcapaciteit van 26 leerlingen of meer. Gemiddeld kunnen er 40 leerlingen worden opgevangen in een speciaal programma. In 7 van de 16 samenwerkingsverbanden (44%) worden de speciale programma’s op een aparte locatie van het samenwerkingsverband aangeboden, bij de andere samenwerkingsverbanden gebeurt dat in een OPDC (4), een RECschool (1) en/of elders (6).
Procedures rondom aanmelding In de meeste samenwerkingsverbanden verloopt de aanmelding van een leerling bij de reboundvoorziening via het ZAT (78%). Bij 22% gebeurt dat op een andere wijze, bijvoorbeeld rechtstreeks vanuit het intern zorgteam van een VO-school. Crisisplaatsingen zijn bij 44% van de samenwerkingsverbanden in een aparte procedure geregeld. De resterende 56% heeft hiervoor geen procedure, maar 11% werkt wel aan een dergelijke regeling.
Procedures rondom plaatsing Besluit over plaatsing ligt evenals in voorgaande jaren doorgaans bij het samenwerkingsverband zelf (89% geeft dat aan). Het betreft de PCL, het bovenschools ZAT, een multidisciplinaire intakecommissie of de voorziening zelf. In alle samenwerkingsverbanden wordt bij de toelating tot de reboundvoorziening (wel eens) (aanvullende) diagnostiek verricht. Dat gebeurt dan in 47% van de gevallen door een gedragswetenschapper van het samenwerkingsverband en bij 44% door het ZAT van de school of het bovenschoolse ZAT (ook 44%). Bij 42% wordt (ook) een medewerker van bureau jeugdzorg of het CJG ingeschakeld. Het zijn dikwijls twee of meer instellingen die (aanvullende) diagnostiek verrichten (73%). Er wordt in een beperkt aantal samenwerkingsverbanden (27%) door bureau jeugdzorg een indicatie voor jeugdzorg afgegeven bij de toelating van de leerling tot de reboundvoorziening; voor een deel (9%) of alle aangemelde leerlingen (18%). In 73% van de samenwerkingsverbanden geeft bureau jeugdzorg geen indicatie voor jeugdzorg af, omdat ze niet aan het toelatingsproces deelnemen (44%) of omdat het bureau niet gevraagd is dat te doen of het zelf niet nodig acht (29%). Er zijn weinig samenwerkingsverbanden die alleen een terugkeer naar de eigen school volledig garanderen (9%). De meeste samenwerkingsverbanden (75%) zeggen vooraf de leerling te laten terugkeren naar de eigen school of een andere school in het samenwerkingsverband, maar de garanties zijn niet altijd even hard – er wordt dikwijls een slag om de arm gehouden. Bij 16% zijn er beslist geen terugkeergaranties vooraf en wordt er tijdens het verblijf in de reboundvoorziening bepaald wat de beste bestemming voor de leerling is.
Uitvoering van de reboundprogramma’s In nagenoeg alle samenwerkingsverbanden (96%) worden de reboundprogramma’s door onderwijsinstellingen verzorgd. In de schooljaren 2009/’10 en 2010/’11 was respectievelijk 82% en 92% van de uitvoering in handen van een onderwijsinstelling. De uitvoerende onderwijsinstellingen zijn vo-scholen (24%), de reboundvoorziening zelf (58%), andere onderdelen van het samenwerkingsverband waaronder het OPDC en het schoolmaatschappelijk werk (40%), het REC (24%) en het mbo (4%). De participatie van instellingen voor geïndiceerde jeugdzorg blijft evenals in vorige jaren laag (13%). De
4
Nederlands Jeugdinstituut Factsheet Monitor 2014: Reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs
verbinding met CJG, maatschappelijk werk en andere lokale instellingen, bijvoorbeeld voor sport en cultuur, is met 9% gering. Het reboundteam bestaat voornamelijk uit docenten (100%) en orthopedagogen/psychologen (76%). Daarnaast zijn reboundteams versterkt met maatschappelijk werkers/gezinswerkers (42%), groepswerkers/jeugdhulpverleners (42%), onderwijsassistenten (11%) en welzijnswerkers (2%). In de uitvoering van sommige reboundprogramma’s neemt ook het (voortgezet) speciaal onderwijs deel. Dat zien we bij de samenwerking met het REC cluster 4 dat de programma’s 'Herstart' en 'Op de Rails' verzorgt. Veertig procent van de samenwerkingsverbanden werkt samen met 'Op de Rails' en heeft daarover afspraken gemaakt. Een derde (33%) heeft afspraken over ‘Herstart’. Bij 20% zien we dat de reboundprogramma’s, ‘Op de Rails’ en ‘Herstart’ alle geïntegreerd zijn in een programma. Veertig procent rapporteert dat zij voor deze twee programma’s geen afspraken met het REC heeft gemaakt. De afspraken met het REC over 'Herstart' en 'Op de Rails' behelzen in het bijzonder de (besluitvorming over) toeleiding van leerlingen naar de afzonderlijke programma’s (71%), het realiseren van programma’s die voor meer doelgroepen tegelijk toegankelijk zijn (57%), en het uitvoeren van de afzonderlijke programma’s op één locatie (43%).
Onderwijsprogramma In de reboundvoorziening worden onderwijsprogramma’s en gedragsprogramma’s uitgevoerd. Bij een minderheid van de reboundvoorzieningen (38%) wordt het lesprogramma van de school wier leerling op de reboundvoorziening is geplaatst, in zijn geheel gecontinueerd, inclusief de toetsing. Bij 60% wordt het lesprogramma ten dele uitgevoerd en bij 2% in zijn geheel niet. Leerlingen besteden gemiddeld 23 klokuren aan onderwijs in de reboundvoorziening, variërend van 15 tot 32 klokuren per week. De leerlingen verblijven 18 tot 36 uur per week in de voorziening, gemiddeld 28 uur. Het onderwijsgedeelte maakt gemiddeld 81% uit van de verblijfstijd in de voorziening. Het merendeel van de onderwijsprogramma’s in de reboundvoorzieningen (67%) wordt door één instelling verzorgd, bij de rest door twee of drie instellingen. Het onderwijs wordt gegeven door medewerkers van de reboundvoorziening (67%), de aangesloten scholen (29%), REC cluster 4 (20%) en het OPDC (16%). De kern van het onderwijspersoneel bestaat uit tweedegraads docenten in 82% van de samenwerkingsverbanden. Daarnaast hebben reboundvoorzieningen personeel in dienst met een bevoegdheid voor het basisonderwijs (56%) of speciaal onderwijs (44%), of een eerste graads bevoegdheid (24%). Het aandeel medewerkers met een onderwijsfunctie maar zonder onderwijsbevoegdheid bedraagt 44% (onder wie onderwijsassistenten). In 2010/’11 kwam dat in 26% van de reboundvoorzieningen voor.
Gedragsprogramma’s naast onderwijs Een essentieel aspect van de reboundvoorziening is gedragsbeïnvloeding van de leerling. Dat gebeurt in verschillende programma’s die door uiteenlopende functionarissen of instellingen worden uitgevoerd. In een meerderheid van de samenwerkingsverbanden worden gedragsprogramma’s verzorgd door de (bevoegde) eigen medewerkers van de reboundvoorziening (82%). Daarnaast verlenen orthopedagogen of psychologen van het samenwerkingsverband (42%) en medewerkers van het voortgezet speciaal onderwijs cluster 4 (22%) medewerking. Inzet van externe instellingen in deze programma’s komt van instellingen voor geïndiceerde jeugdzorg (24%), het maatschappelijk werk (16%), bureau jeugdzorg/CJG (2%) en de jeugd-ggz (2%). Reboundvoorzieningen werken gedeeltelijk (47%) samen met instellingen voor jeugdhulp in het aanbod van programma’s met een gezinsgerichte component. De resterende helft (53%) doet dit niet, maar 11% geeft aan samenwerking op dit terrein voor te bereiden. 5
Nederlands Jeugdinstituut Factsheet Monitor 2014: Reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs
In die reboundvoorzieningen die wel samenwerken in de uitvoering van gezinsgerichte programma’s, betreft het vooral (intensieve) ambulante begeleiding vanuit geïndiceerde jeugdzorg (81%, 17 van de 21 responderende samenwerkingsverbanden) en gezinsbegeleiding door het maatschappelijk werk of CJG (57%, 12 van de 21). De onderwijs- en gedragsprogramma’s in de reboundvoorzieningen worden aangevuld met allerlei vormen van ontspanning zoals sport (93%), handvaardigheid/computeractiviteiten (80%), buitenactiviteiten (47%), culturele activiteiten als drama en dans (36%), en koken (16%).
Oordeel over kwaliteit De samenwerkingsverbanden beoordelen de bereikte resultaten in relatie tot de doelstellingen van de reboundvoorziening met een gemiddeld rapportcijfer 7,5. Dat is even hoog als in de laatst gepubliceerde monitor van 2011. Het rapportcijfer varieert van 5 tot 9. Het meest gegeven cijfer is 8 (56% van de samenwerkingsverbanden). Colofon en verantwoording drs. Paolo van der Steenhoven drs. Corian Messing Nederlands Jeugdinstituut Postbus 19221 T: 030 230 6505 E:
[email protected]
3501 DE Utrecht W: www.nji.nl
Het onderzoek is uitgevoerd in de periode januari-maart 2014. De resultaten voor wat betreft het aanbod, de organisatie en de kwaliteit van de reboundvoorzieningen zijn afgeleid uit de antwoorden uit digitale vragenlijsten van de monitor bij 45 van de 82 aangeschreven samenwerkingsverbanden VO. Deze gegevens hebben betrekking op het schooljaar 2012/’13. De cijfers over de capaciteit, in- en uitstroom en bestemming na vertrek voor 2011/’12 en 2012/’13 hebben betrekking op 60 responderende samenwerkingsverbanden. Overname van gegevens is met bronvermelding toegestaan.
6