2016 57
SCHRIFTELIJKE VRAGEN Vragen van de heren D.N.E.A Gilissen, M.A. Koning, J. Wijmenga en mevrouw B.P. Paardekooper (ingekomen op 24 maart 2016 en antwoorden door het college verzonden op 26 april 2016)
Schriftelijke vragen over Maak Meer Merwede Mogelijk Op donderdag 3 maart bracht een delegatie van de Utrechtse gemeenteraad een werkbezoek aan de Stadstuin, gelegen in deelgebied 5 van de Merwedekanaalzone. Bij het werkbezoek waren ook wethouder Janssen en gedeputeerde Van den Berg aanwezig. Tijdens dit werkbezoek kregen de aanwezigen een aantal presentaties te zien van de verschillende initiatiefnemers/ontwikkelaars. Daaruit blijkt dat de initiatiefnemers/ontwikkelaars een drietal zaken zien als reden voor stagnatie van de ontwikkeling, te weten: het lpg -vulpunt, de busremise en de tippelzone. De aanwezige initiatiefnemers/ontwikkelaars gaven aan onder grote financiële en tijdsdruk te staan en dat een spoedige oplossing nodig is om de herontwikkeling van deelgebied 5 te laten slagen. Naar aanleiding hiervan hebben de fracties van VVD, D66, CU en GroenLinks de volgende vragen: Op dit moment werkt het college aan een visie op deelgebied 5, welke als uitgangspunt dient voor een nieuw bestemmingsplan voor het betreffende gebied. 1.
Kan het college aangeven wat de globale planning is van beide plannen?
Het college wil in 2016, in nauwe samenwerking met betrokkenen uit de deelgebieden 4, 5 en 6, een Structuurvisie voor de Merwedekanaalzone opstellen. Deze Structuurvisie zal al de vorm krijgen van een Omgevingsvisie zoals die er vanaf 2018 voor ruimtelijke plannen zal moeten zijn. Daarnaast zal er een plan-MER (Milieueffectrapportage) worden opgesteld. Naar verwachting zal begin 2017 over beide documenten besluitvorming in college van B&W en vervolgens in de gemeenteraad plaatsvinden. 2.
Onderschrijft het college het uitgangspunt dat op korte termijn duidelijkheid is gewenst over de ontwikkelingsrichting van het gebied? Zo nee, waarom niet?
Al enkele jaren werken onder de noemer van Meermerwede eigenaren, ontwikkelaars, gemeente en provincie nauw samen aan de ontwikkelingsrichting voor het gebied. Eerst is gezamenlijk een ‘Ontwikkelingsperpectief’ opgesteld en inmiddels ligt er een concept ‘Ontwikkelingsambitie’. Inmiddels is in het college van Burgemeester en Wethouders ook een besluit genomen over de Ruimtelijke Strategie Utrecht waarbij de Merwedekanaalzone als prioritair gebied is aangewezen. Daarbij is het van belang dat in de Merwedekanaalzone een belangrijke deel van de binnenstedelijke woningbouw is te realiseren die hoort bij de groei van de stad. Om dit mogelijk te maken zal er een oplossing gevonden moeten worden voor onder andere de tippelzone, busremise en Lpg-vulpunt. 3.
In hoeverre sluit het college bij het opstellen van de visie aan bij de voorstellen van de initiatiefnemers zoals Meer Merwede en de ontwikkelaars en worden zij actief betrokken bij het opstellen van het plan?
Meermerwede werkt met eigenaren, initiatiefnemer, provincie en gemeente samen aan de ontwikkelambitie. De aanpak voor de Structuurvisie gaat er vanuit dat planvoorstellen van de verschillende eigenaren en initiatiefnemers uit de gebieden input zijn voor de Structuurvisie. De uitwerking van deze plannen moeten aansluiten bij de RSU. De mate van verdichting in relatie tot bereikbaarheid/mobiliteit en gezonde duurzame verstedelijking zijn daarbij belangrijke onderzoeksvragen. 4.
Kan het college aangeven waar het verschil van inzicht heeft tussen de plannen van de initiatiefnemers/ontwikkelaars?
Door de nauwe samenwerking die er al is in het kader van Meermerwede tussen onder andere initiatiefnemer/ontwikkelaar en gemeente ontstaat al grotendeels een gezamenlijke visie voor geheel deelgebied 5. Bij de verdere invulling en specificatie van het ontwikkelambitie en uitwerking van de
plannen zal blijken of en zo ja waar er nog verschillen van inzicht blijken te zijn tussen de plannen van de initiatiefnemers/ontwikkelaars en gemeente. Nieuwe ambities zoals verwoord in de RSU (bijvoorbeeld de mate van verdichting) zijn bijvoorbeeld nog niet of beperkt onderdeel van de plannen. De huidige plannen gaan uit van de ruimtelijke kaders van de visie Merwedekanaalzone uit 2005. Er zullen ongetwijfeld nog inhoudelijk onderwerpen zijn waar partijen het nog niet direct met elkaar eens zijn, maar is doorgaans een kwestie van onderhandeling om te zorgen de plannen uitvoerbaar worden. Procesmatig is er wel een verschil van inzicht. Eigenaren hebben voor hun verdere planvorming duidelijkheid nodig over de huidige belemmeringen zoals tippelzone, busremise en lpgvulpunt. 5.
In hoeverre is het college van mening dat de Visie Merwedekanaalzone (2005) leidend is als het gaat om de bouwhoogtes in het gebied?
De Visie Merwedekanaalzone is in 2005 in de gemeenteraad vastgesteld. Daarmee heeft het sinds die tijd een belangrijk beleidskader gevormd voor ontwikkelingen, maar is inmiddels deels achterhaald. Utrecht wil de groei van de stad van nu circa 330.000 naar circa 400.000 inwoners binnenstedelijk mogelijk maken en heeft daarvoor de Ruimtelijke Strategie Utrecht opgesteld. Er kunnen in Leidsche Rijn nog woningen worden gebouw voor zo’n 30.000 bewoners. Voor het resterende 40.000 toekomstige inwoners zullen in de bestaande stad woningen worden gebouwd. De transformatie van de Merwedekanaalzone speelt daarbij een belangrijke rol. Bij de totstandkoming van de Structuurvisie wordt met partijen gezamenlijk onderzocht wat nodig is om te transformeren naar woningbouw. Dit kan betekenen dat hogere bouwhoogtes gewenst zijn. Onafhankelijk van de hoogte-opbouw in het gebied zullen de principes gezond en duurzaam leidend zijn. 6.
Is het college bereid open te staan voor voorstellen die afwijken van de inmiddels 11 jaar oude visie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke onderdelen denkt het college dan?
Het college staat in het kader van de Ruimtelijke Strategie Utrecht zeker open voor voorstellen die afwijken van de Visie Merwedekanaalzone. Bijvoorbeeld door uit te gaan van andere maximale hoogtes en door woningbouw mogelijk te maken ook in deelgebied 6 van de Merwedekanaalzone. Dat deelgebied is nu nog een gebied met bedrijven en kantoren. 7.
Is het college bereid te werken met gebiedsontwikkeling van onderop, waarbij de raad de kaders meegeeft en dat een plan geschreven wordt door eigenaars, lokale gebiedsontwikkelaars, (toekomstige) bewoners, (toekomstige) gebruikers, omwonenden en mensen met een binding met het gebied? Zo nee, waarom niet?
Meermerwede is een nieuwe vorm van gebiedsontwikkeling, waarbij bij uitstek van onderop wordt gewerkt. Eigenaren en ontwikkelaars in het gebied hebben daarbij een belangrijke rol maar ook allerlei gebruikers die bijvoorbeeld voor de toekomst van het gebied interessant zijn worden betrokken. Zo zitten er op het OPG-terrein veel gebruikers die betrokken worden. Utrecht hanteert daarbij het Utrechts Plan Proces (UPP) voor het proces om te komen tot uitvoering van plannen en heeft daarbij de ambitie om huidige en toekomstige gebruikers/bewoners van het gebied intensief te betrekken bij de planontwikkeling. 8.
Is het college tevens bereid daarbij rekening te houden met een zodanige korrelgrootte dat ook organisaties die zich bezighouden met collectief particulier opdrachtgeverschap (cpo) kunnen meedoen? Zo nee waarom niet? Zo ja, welk proces heeft het college daarbij voor ogen?
OPG- en GVU-terrein zijn gemeentelijke terreinen in het gebied waarbij de gemeente grotendeels zelf de gewenste uitwerking kan bepalen. Bij de nadere uitwerking van die locaties zal bepaald worden of CPO daar mogelijk is. Bij de ontwikkelingen van andere partijen zal de gemeente de wenselijkheid tot CPO nadrukkelijk onder de aandacht brengen. 9.
Welke mogelijkheden biedt de Crisis- en Herstelwet (CHw) voor de versnelling van de ontwikkeling van het gebied? is het college voornemens het gebied aan te melden als project binnen de CHw? Zo nee, waarom niet?
De Crisis- en Herstelwet dient voor onze situatie in de Merwedekanaalzone maar zeer beperkt een oplossing. Wel wordt in het kader van het opstellen van een structuurvisie voor de gehele Merwedekanaalzone (deelgebieden 4, 5 en 6) met het Rijk gesproken over de op hande zijnde omgevingswet en de mogelijkheden die dat biedt voor het gebied. De bereikbaarheid van deelgebied 5 is meerdere malen ter sprake gekomen tijdens de verschillende presentaties.
10. Deelt het college de mening dat voor een succesvolle ontwikkeling van deelgebied 5 een goede verkeersafwikkeling en bereikbaarheid voor alle vervoersmodaliteiten noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
In het kader van ‘Aantrekkelijk en bereikbaar’ en ‘Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen’ wordt ook voor de Merwedekanaalzone en specifiek ook deelgebied 5 gewerkt aan een goede verkeersafwikkeling en bereikbaarheid voor alle vervoersmodaliteiten. Zowel de bestaande sneltram (SUN-lijn), buslijnen als geplande HOV-zuidradiaal zullen al een belangrijke rol spelen bij het OVgebruik in deelgebied 5. Voor het fietsverkeer in noord-zuidrichting heeft de hoofdfietsroute op de Kanaalweg nog veel capaciteit. In oost-westverbinding wordt nog gedacht aan een fietsbrug over het Merwedekanaal. De (gewenste) verdichting van de Merwedekanaalzone kan betekenen dat sterker ingezet moet worden op fiets- en OV-gebruik omdat de bestaande infrastructuur extra autoverkeer onvoldoende kan verwerken. 11. In hoeverre is bij de totstandkoming van Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen rekening gehouden met de ontwikkeling van deelgebied 5?
Bij ‘Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen is rekening gehouden met een vorm van ontwikkeling van deelgebied 5. In het kader van de Structuurvisie Merwedekanaalzone en de Structuurvisie Centrum West wordt momenteel nader onderzocht in welke mate er in welke dichtheden woningbouw kan komen. Bij hogere dichtheden zal dat invloed hebben op de mobiliteit en zal dat effecten hebben op mobiliteitsmaatregelen die nodig zijn. 12. Hoe haalbaar acht het college het plan om deelgebied via een tramlijn/HOV over de Europlaan te ontsluiten?
Komende tijd zullen, op basis van verschillende scenario’s van verdichting van de Merwedekanaalzone, verkeersmodelberekeningen worden uitgevoerd. Daaruit zal nader blijken welke maatregelen nodig zullen zijn bij wel scenario. In hoeverre daarbij een tramlijn of HOV nodig is valt nu nog niet te zeggen, en hangt onder andere ook af van de mate van verdichten van de Merwedekanaalzone. Zoals eerder aangegeven zien de initiatiefnemers/ontwikkelaars een drietal knelpunten die een snelle en succesvolle ontwikkeling van deelgebied 5 in de weg staan. 13. Kan het college de stand van zaken met betrekking tot deze drie knelpunten (lpg-vulpunt, busremise en tippelzone) aan de raad doen toekomen en daarbij aangeven welke partijen hierbij betrokken zijn en wat de financiële consequenties zijn, met betrekking tot deze drie knelpunten, om de ontwikkeling van de Merwedekanaalzone verder te brengen?
Er wordt onderzoek gedaan naar de toekomst van de tippelzone. Dit onderzoek is nog gaande. Eventuele financiële gevolgen komen ten laste van de partijen die willen ontwikkelen in deelgebied 5. Onderzoek naar de mogelijke verplaatsing van de busremise loopt. Kosten die te maken hebben met de busremise zitten vooral bij de Provincie (als verantwoordelijke voor het OV) maar ook bij de gemeente (als eigenaar van de GVU-locatie). Ook het onderzoek naar het wegnemen van de milieucontouren van het lpg-vulpunt aan de Europalaan (van het tankstation aan de Beneluxlaan) die de planontwikkeling belemmert loopt. Daarbij wordt stedelijk gekeken naar alle lpg-vulpunten die de ruimtelijke ontwikkelingen belemmeren. In overleg met de betreffende benzinepompexploitant wordt bepaald hoe er voor is te zorgen dat het lpg geen belemmering meer vormt. 14. Houdt het college daarbij rekening dat er kosten moeten worden gemaakt die voor rekening van de gemeente komen? Zo ja, welke?
Ja, daar houden wij rekening mee. Om welke kosten het gaat, hangt af van de uitkomsten van de verschillende onderzoeken. De provincie Utrecht speelt een belangrijke rol als concessiehouder bij het besluit om de busremise te verplaatsen. 15. Is het college bereid om de wenselijkheid van een snelle verplaatsing van de busremise onder aandacht van het College van Gedeputeerde Staten (GS) te brengen?
Gemeente en Provincie werken nauw samen aan de verplaatsing van de busremise. De gemeente en de Provincie hebben beide een voorkeur voor verplaatsing om zo de ruimte te geven aan transformatie naar woningbouw. Hierover voert de Provincie gesprekken. Locaties worden niet genoemd gezien de onderhandeling met externe partijen. Mocht dit niet tot resultaat leiden dan is is er nog een
(terugval)scenario waarbij de busremise op de huidige locatie compacter wordt gemaakt en wordt ingepakt. 16. Binnen welke termijn acht het college verplaatsing van de busremise mogelijk? Welke locaties heeft het college of, indien bekend, GS op het oog?
Met destijds Beraad Regio Utrecht en nu Provincie is de afspraak gemaakt dat de busremise in 2020 weg moet zijn. Ook hebben gemeente en Provincie afgesproken dat er ten alle tijden een busremise is en het openbaarvervoer geleverd kan worden. 17. Kan het college een indicatie geven van de financiële gevolgen van het verplaatsen van de remise en van de gevolgen voor de exploitatie van de Utrechtse buslijnen?
Dit aspect is onderdeel van het onderzoek naar de verplaatsing. Het is nu te vroeg om daar informatie over aan te leveren. Over een mogelijke verplaatsing/sluiting van de tippelzone aan de Europalaan wordt al jaren gesproken. 18. Deelt het college het standpunt van de initiatiefnemers/ontwikkelaars dat de tippelzone een belemmering vormt voor de ontwikkelingen in Merwedezone? Zo ja, op welke wijze, en welke oplossingsrichtingen ziet het college? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 13. Tijdens de raadsvergadering van 19 december 2013 heeft de burgemeester de toezegging gedaan in kaart te brengen wat de consequenties van sluiting van de tippelzone aan de Europalaan zouden zijn. 19. Kan het college aangeven hoe deze toezegging is uitgevoerd en kan de raad de uitkomst van dit onderzoek toegestuurd krijgen?
Zie antwoord op vraag 13. Het in kaart brengen van de optie met betrekking tot de toekomst van de tippelzone loopt. Het noordelijke deel van deelgebied (OPG-terrein) is eigendom van de gemeente Utrecht, hier zijn onder andere Vechtclub XL en het fietsdepot gevestigd. 20. Welke afspraken zijn er op dit moment gemaakt over het tijdelijk gebruik van panden en grond?
Ruim 10 jaar geleden is het terrein aangekocht als strategische verwerving met de bedoeling om het op termijn te transformeren naar woningbouw. Met alle gebruikers op het OPG-terrein is afgelopen jaren de afspraak gemaakt dat ze tijdelijk tot 2020 mogen huren, tegen relatief lage maar wel marktconforme huren behorende bij tijdelijk gebruik. Vanaf dat moment wil de gemeente vrij zijn om een definitieve invulling te geven aan het terrein. 21. Hoe welwillend staat het college tegenover een mogelijke verlenging van het tijdelijk gebruik?
De voorbereiding wordt getroffen voor de structurele herontwikkeling van het terrein. Daarvoor wordt een startdocument voorbereid om vervolgens voor de locatie een haalbaarheidsstudie op te stellen. Hierin worden verschillende scenario’s met elkaar vergeleken: volledige sloop-nieuwbouw, behoud van de bestaande gebouwen en functies, en een mix-variant waarbij bestaande gebouwen en functies worden gecombineerd met nieuwe woningen. De haalbaarheidsstudie is de eerste fase van een Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) zoals dat zal worden opgesteld. 22. Wat is de reactie van het college op de visie die door de gebruikers (waaronder Meer Merwede) is opgesteld? Is het college bereid de reactie op deze visie met de antwoorden op deze vragen mee te sturen? Zo nee, waarom niet?
In het kader van Meermerwede is afgelopen jaren een Ontwikkelingsperspectief opgesteld. Het Ontwikkelingsperspectief is in nauwe samenwerking ontstaan tussen Meermerwede, eigenaren, ontwikkelaars, gebruikers en de gemeente. Het ontwikkelperspectief wordt door deze partijen gedragen. Inmiddels wordt het Ontwikkelingsperspectief uitgewerkt in een Ontwikkelambitie met daarin ruimtelijke en functionele spelregels. Ook worden financiele afspraken gemaakt om alle kosten van de transformatie te financieren. Als de Ontwikkelambitie gereed is kan het college er op reageren.
23. Is het college bereid ruimte maken via het instrument ‘right to bid’ om de ontwikkeling op deze wijze mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheid voor inzet van het instrument ‘right to bid’ kan de gemeente alleen inzetten bij haar eigen locaties (OPG- en GVU-terrein). Ook zijn maatschappelijke doelen te realiseren via bijvoorbeeld EMVI-criteria. Deze aspecten zullen worden betrokken bij de verdere uitwerking (via startdocument en SPvE) voor de herontwikkeling van de betreffende locaties.