Ontwerpbestemmingsplan St. Janstraat in Standdaarbuiten
RBOI - Rotterdam bv Delftseplein 27b Postbus 150 3000 AD Rotterdam telefoon (010) 201 85 55 E-mail:
[email protected]
St. Janstraat in Standdaarbuiten
Moerdijk
Bestemmingsplan
identificatie
planstatus
identificatiecode:
datum:
status:
NL.IMRO.1709.StJanstraat-BP30
28-04-2015
concept
11-09-2015
ontwerp
projectnummer:
400604.20150218
opdrachtleider:
ing. J.A. van Broekhoven
aangesloten bij:
Nieuwstraat 27 postbus 430 4330 AK Middelburg T: 0118- 68 90 10 E-mail:
[email protected]
© Rho Adviseurs bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van Rho Adviseurs bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
Inhoudsopgave
Toelichting
5
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Ligging plangebied 1.3 Vigerende bestemmingsplan 1.4 Leeswijzer
7 7 7 7 8
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie en programma 2.1 Bestaande situatie 2.2 Toekomstige situatie 2.3 Conclusie
9 9 9 10
Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving 3.1 Planvorm 3.2 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen 3.3 Specifieke elementen
11 11 11 12
Hoofdstuk 4 Beleidskader 4.1 Nationaal beleid 4.2 Provinciaal- en regionaal beleid 4.3 Gemeentelijk beleid
15 15 16 19
Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek 5.1 Verkeer en infrastructuur 5.2 Bedrijven 5.3 Externe veiligheid 5.4 Industrielawaai 5.5 Wegverkeerslawaai 5.6 Luchtkwaliteit 5.7 Archeologie en cultuurhistorie 5.8 Bodem 5.9 Ecologie 5.10 Water
23 23 23 24 26 27 28 30 32 33 37
Hoofdstuk 6 Maatschappelijk uitvoerbaarheid 6.1 Inspraak en zienswijzen 6.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
41 41 41
Hoofdstuk 7 Financiële aspecten 7.1 Grondexploitatie en kostenverhaal 7.2 Financiële uitvoerbaarheid
43 43 43
2
Regels
49
Hoofdstuk 1 Artikel 1 Artikel 2
Inleidende regels Begrippen Wijze van meten
51 51 54
Hoofdstuk 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7
Bestemmingsregels Tuin Verkeer Wonen Waterstaat - Waterkering Waarde - Archeologie
55 55 56 57 58 59
Hoofdstuk 3 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12
Algemene regels Anti-dubbeltelbepaling Algemene bouwregels Algemene gebruiksregels Algemene afwijkingsregels Algemene wijzigingsregels
63 63 64 65 66 67
Hoofdstuk 4 Artikel 13 Artikel 14
Overgangs- en slotregels Overgangsrecht Slotregel
69 69 70
3
Toelichting
6
Hoofdstuk 1 1.1
Inleiding
Aanleiding
Woningcorporatie Bernardus Wonen is voornemens om aan de St. Janstraat in Standdaarbuiten op het perceel van de voormalige Antoniusschool woningen te bouwen. De school is al geruime tijd niet meer in gebruik. Herinvulling met andere maatschappelijke functies is niet aan de orde. Herontwikkeling van de locatie met woningbouw is daarom gewenst. De gemeente Moerdijk wil planologische medewerking verlenen aan dit initiatief. Om dit initiatief planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.2
Ligging plangebied
Het plangebied ligt in de kern Standdaarbuiten. De St. Janstraat grenst aan de noordwestzijde van het plangebied, het Pastoor Coolenplein aan de noordoostzijde. Aan de zuid- en oostzijde wordt het plangebied grotendeels begrensd door de achtertuinen van woningen aan de Markt en de Hoogstraat. Aan de Hoogstraat ligt ook een perceel met een bedrijfsbestemming. In de directe omgeving liggen verder diverse andere bestemmingen. Het gehele plangebied ligt binnen de molenbiotoop van de molen aan de Molenstraat. De plangrens is tot stand gekomen op basis van het bestemmingsplan 'Kern Standdaarbuiten', uit 2013. De uitsparing die in dat bestemmingsplangebied was opgenomen vormt de begrenzing van voorliggend bestemmingsplan. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1. Globale ligging plangebied
1.3
Vigerende bestemmingsplan
Voor de kern Standdaarbuiten is het bestemmingsplan 'Kern Standdaarbuiten' opgesteld. Het plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 14 maart 2013 en is onherroepelijk vanaf 5 maart 2015. De locatie St. Janstraat 7 maakte geen onderdeel uit van dat plan. Voor deze locatie geldt daarom het bestemmingsplan 'Kern Standdaarbuiten' uit 1995 waarin voor de St. Janstraat 7 de bestemming 'Maatschappelijk' was opgenomen. Met het opstellen van het bestemmingsplan 'St. Janstraat in Standdaarbuiten' is de hele kern Standdaarbuiten voorzien van bestemmingsplannen die zijn opgesteld onder de Wro.In figuur 1.2 is een uitsnede van www.ruimtelijkeplannen.nl opgenomen.
7
Figuur 1.2 Uitsnede van www.ruimtelijkeplannen.nl
1.4
Leeswijzer
De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt: hoofdstuk 2 gaat in op de gebiedsvisie; hoofdstuk 3 gaat in op de juridische planbeschrijving; in hoofdstuk 4 is het beleidskader beschreven; hoofdstuk 5 gaat in op het beoogde programma; in hoofdstuk 6 is ingegaan op de sectorale aspecten; in hoofdstuk 7 beschrijft de maatschappelijke uitvoerbaarheid; in hoofdstuk 8 is ingegaan op de economische uitvoerbaarheid.
8
Hoofdstuk 2 2.1
Gebiedsvisie en programma
Bestaande situatie
Standdaarbuiten is van oorsprong een ‘dijkdorp’, met ten noorden van de dijk een hoofdstraat (de Markt) richting een kerkring. De Markt eindigt in een kerkring, inclusief kerk omgeven door een verhoogd grasveld met een lage stenen muur. Ten zuiden van de dijk loopt de hoofdstraat door in de Havenstraat en eindigt bij de jachthaven aan de Mark. De woonwijken liggen tegen deze as aan. Het plangebied ligt aan de kerkring en vormt daarmee een overgang van het centrumgebied en het woongebied. Het merendeel van de bebouwing binnen de kern Standdaarbuiten betreft woonbebouwing. Het woonklimaat binnen de kern wordt als positief beoordeeld. In de huidige situatie is sprake van een relatief groot aanbod van koopwoningen. Uit het woningbehoefteonderzoek (oktober 2011) blijkt dat er vraag is naar geschikte woningen voor starters: de meeste woningen zijn voor hen te duur of het gaat om koopwoningen, terwijl starters relatief vaak behoefte hebben aan huurwoningen. Het wegtrekken van jongeren en de moeilijkheid om na verloop van tijd terug te keren in Standdaarbuiten, zullen een negatief effect hebben op het voortbestaan van voorzieningen. Ook voor het toenemend aantal senioren voorziet men een tekort aan geschikte woonruimte. De meeste huurwoningen zijn van woningcorporaties. De meeste voorzieningen in het dorp liggen aan of in de directe omgeving van de Markt en Havenstraat. In het plangebied staan de gebouwen van de voormalige Antoniusschool. De gebouwen zijn voorzien van 1 laag met kap en sluiten daarmee aan op de bouwmassa's in de omgeving. De vrije ruimte in het plangebied is ingericht als schoolplein. (zie figuur 2.1)
Figuur 2.1 Huidige situatie
2.2
Toekomstige situatie
De herontwikkeling bestaat uit de volgende onderdelen (zie figuur 2.2 inrichtingsschets): Het herbestemmen van een deel van het schoolgebouw tot 2 woningen, elk met parkeergelegenheid op eigen terrein. Het meest noordelijke deel van het gebouw, met de karakteristieke entree van de voormalige school, zal worden verbouwd tot een woning met de ontwikkelingsmogelijkheid tot een bed and breakfast met maximaal 4 kamers. Het vrijstaande zuidelijke gebouw zal worden verbouwd tot een woning. De sloop van het overige deel van de school; De realisatie van 4 woningen van 1 laag met kap en een dieptemaat van 11 meter; De herinrichting van de openbare ruimte. Er wordt voorzien in groenvoorzieningen en 6 (dwars-)parkeerplaatsen aan de St. Janstraat. Op de inrichtingsschets in figuur 2.2 is weergegeven hoe het plangebied is ingedeeld en op welke wijze het groen en de ontsluiting is voorzien.
9
Figuur 2.2 Inrichtingsschets (indicatief)
2.3
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling maakt het mogelijk delen van het oude schoolgebouw een nieuwe functie te geven. Daarmee blijft het kenmerkende beeld aan de zijde van de Markt en de Hoogstraat behouden. De nieuwe woningen aan de St. Janstraat voegen zich door hun bouwvorm en oriëntatie goed in het bestaande bebouwingsbeeld. Door het bouwvlak van de nieuwe woningen achter de voorgevellijn van Sint Janstraat 9 te leggen is voldoende ruimte gecreëerd voor parkeren en voor groen.
10
Hoofdstuk 3
3.1
Juridische planbeschrijving
Planvorm
Gekozen is voor een zelfstandig bestemmingsplan, met een volledige set regels. Uit oogpunt van uniformiteit met andere recent vastgestelde bestemmingsplannen en praktische overwegingen (toetsing bouwaanvragen) is gekozen voor een vrij traditionele en gedetailleerde bestemmingsregeling (samenspel van verbeelding en regels). Dit biedt ook maximale duidelijkheid en rechtszekerheid. De te ontwikkelen woonpercelen zijn bestemd tot Wonen en Tuin. De gronden met de Tuin betreft de gronden direct langs de St. Janstraat. Op deze gronden zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan. Binnen de bestemming Wonen is de indeling van het perceel met een bouwvlak vastgelegd (zie hierna).
3.2
Toelichting op de gehanteerde bestemmingen
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is, middels het handboek bestemmingsplannen (versie februari 2014) van de gemeente Moerdijk, aangesloten op de SVBP2012. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Verder voldoet het plan aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op de vigerende bestemmingsplannen die van toepassing zijn op gronden gelegen rondom het plangebied. Hieronder wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht. De bestemming ‘Tuin’ Gebruiks- en bouwmogelijkheden De voor ‘Tuin’ aangewezen grond is bedoeld voor tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De bestemming ‘Verkeer’ Gebruiks- en bouwmogelijkheden De parkeerruimte en groenvoorzieningen aan de St. Janstraat zijn bestemd als ‘Verkeer’. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De bestemming ‘Wonen’ Gebruiksmogelijkheden De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bedoeld voor woningen met daarbij behorende kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten aan huis en tuinen, erven en parkeervoorzieningen. Bouwmogelijkheden Binnen de bestemming Wonen zijn bouwvlakken aangewezen waarbinnen hoofdgebouwen zijn toegestaan. Deze bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd. Buiten de bouwvlakken zijn erfgebouwen (aan- en uitbouwen en bijgebouwen) toegestaan. Woningen behoeven niet geheel binnen bouwvlakken voor hoofdgebouwen te worden gebouwd. Ook daarbuiten mogen aan- of uitbouwen in gebruik worden genomen als woonruimten. Omdat de locatie ligt binnen een cultuurhistorisch waardevol gebied, is ervoor gekozen om de maximum bouwhoogten strak te begrenzen tot op een halve meter nauwkeurig. Daarbij zijn de volgende bouwhoogten gehanteerd.
11
Bouwvorm Nieuwbouw 1 laag met kap Bestaande bebouwing 1 laag met kap
Maximale bouwhoogte (in meters) 8,5 8,5
Er is niet vastgelegd dat woningen (half)vrijstaand of aaneen moeten worden gebouwd. Omdat er relatief grote bouwvlakken zijn opgenomen, is wel voor gekozen het maximum aantal woningen met aanduidingen vast te leggen. Hiermee wordt voorkomen dat de locatie wordt uitgepond of dat woningen worden gesplitst. De eisen ten aanzien van de maatvoering van de bijgebouwen zijn opgenomen in de regels. De (dubbel)bestemming ‘Waarde - Archeologie’ Gebruiks- en bouwmogelijkheden De in dit artikel aangegeven bestemming betreffen zogenoemde dubbelbestemming. De dubbelbestemming is met een arcering op de kaart weergegeven. De dubbelbestemming valt samen met een aantal andere bestemmingen. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Hiervoor is het beleid zoals dat is vermeld in paragraaf 5.7 leidend. De regeling is overgenomen uit het gemeentelijk archeologisch beleid. Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld Wonen) een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning. Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze omgevingsvergunningen worden niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. De (dubbel)bestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ Gebruiks- en bouwmogelijkheden Een deel van de gronden in het plangebied is bestemd als ‘Waterstaat – Waterkering’. Het betreft hier een deel van de regionale waterkering langs de Brabantse rivier de Dintel. Op deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de waterkering. Een omgevingsvergunning kan worden verleend om het bouwen van bouwwerken, die volgens de (hoofd)bestemming zijn toegestaan, mogelijk te maken. Binnen deze bestemming is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Er zal een watervergunning aangevraagd worden bij het waterschap Brabantse Delta.
3.3
Specifieke elementen
Parkeren In de Algemene bouwregels en de Algemene gebruiksregels zijn regels opgenomen die voldoende parkeerplaatsen moeten waarborgen. De voorwaarde is opgenomen dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen uitsluitend kan worden verleend indien voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn of worden aangelegd. Uitgangspunt is het parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein te realiseren.
12
Een dergelijke regeling is noodzakelijk omdat via een “Reparatiewet BZK” (29 november 2014) de grondslag in de Woningwet om stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening op te nemen, is verdwenen. Dit betekent dat voor plannen de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben. Dit betreft vooral de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen in de Bouwverordening is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst. Dit betekent dat dit moet worden geregeld in het bestemmingsplan. In niet alle gevallen is sprake van een bouwactiviteit en dus van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarom zijn ook gebruiksregels opgenomen met de eis van voldoende parkeergelegenheid.
13
14
Hoofdstuk 4
Beleidskader
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
4.1
Nationaal beleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De provincies en gemeenten krijgen in het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011) Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische Hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Dit artikel bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een verantwoording dient te bevatten dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Rijksbelang in de omgeving van het plangebied zijn de A17 en de A59 als onderdeel van de hoofdwegenstructuur. Dit bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor deze wegen. Het bestemmingsplan is daarnaast niet in strijd met de overige nationale belangen zoals deze zijn opgenomen in het Barro en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Ook is het bestemmingsplan niet in strijd met artikel 3.6.1 van het Bro, omdat de ontwikkeling die binnen het plangebied is voorzien (6 woningen) hoeft niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
15
4.2
Provinciaal- en regionaal beleid
Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking. Deel A Dit deel bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: ‘samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren. Deel B In deel B beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken. Op figuur 4.1 is een uitsnede van de structurenkaart ter plaatse van het plangebied weergegeven. Het plangebied is op die kaart aangeduid als kern in het landelijk gebied.
Figuur 4.1 Uitsnede structurenkaart In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen.
16
Ruimtelijke kwaliteit De provincie vindt het belangrijk dat gemeenten in hun structuurvisies aandacht geven aan de wijze waarop stedelijke ontwikkelingen het eigen karakter van de kernen en de relatie met het landschap kunnen versterken. De stedelijke ontwikkelingen passen qua maat en schaal bij de kern. De ontwerpopgave hangt daarnaast samen met de historische gegroeide identiteit van de kern en omliggend landschap en met de fase van verstedelijking van de kern (suburbaan, dorps of plattelandskern). Wonen De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van 'migratiesaldo-nul'. Er is ruimte beschikbaar voor specifieke verbeterprojecten van enige omvang. Het gaat om kwalitatieve verbeteringen in bestaand stedelijk gebied zoals het saneren van milieuhinderlijke bedrijvigheid in de kern en het behouden van vrijkomende cultuurhistorisch waardevolle complexen. Regionale afstemming vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen. Het uitgangspunt voor het gemeentelijke reguliere woningbouwprogramma vormt de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, gebaseerd op demografische ontwikkelingen en trends. Daarnaast mag de gemeente Moerdijk nog 1075 woningen bovenop het reguliere woningbouwprogramma bouwen. Deze extra woningen vloeien voort uit de compensatieregeling voor huisvesting werknemers industrieterrein Moerdijk en de bestuursovereenkomst Realisatie Gebiedsontwikkeling Moerdijk (MoerdijkMeerMogelijk). Op basis daarvan heeft de gemeente een woningbouwcapaciteit van 2550 woningen voor de periode tot 2025. Verordening Ruimte In de Verordening ruimte 2014 staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte ruimtelijke kwaliteit; stedelijke ontwikkelingen; natuurgebieden en andere gebieden met waarden; agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij; overige ontwikkelingen in het buitengebied. Op kaart 1 van de Verordening ruimte 2014 is het plangebied voornamelijk aangewezen als bestaand stedelijk gebied (zie onderstaande figuur).
17
In verband met de realisatie van de nieuwe woningen door middel van dit bestemmingsplan is toetsing aan de volgende artikelen van de Verordening relevant: Artikel 3 bevordering Ruimtelijke Kwaliteit 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
1.a
Beoogd is de ontwikkeling van de nieuwe woningen op een goede wijze in te passen in de bestaande stedenbouwkundige structuur. Hiervoor is in het bestemmingsplan een gedetailleerde planregeling opgenomen. De woningen worden binnen de bestaande rooilijnen ingepast.
1.b
Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik aangezien een nieuwe invulling wordt gevonden voor de locatie van de voormalige school
2.a.
n.v.t.
2.b
n.v.t.
2.c
n.v.t.
2.d
n.v.t.
18
3.a
Verwezen wordt naar hoofdstuk 4 waarin is ingegaan op de (sectorale) onderzoeksaspecten.
3.b.
De nieuwe woningen passen qua schaalgrootte goed in de bestaande stedenbouwkundige structuur.
3.c
De nieuwe woningen krijgen een passende ontsluiting op de Sint Janstraat.
4
n.v.t.
Artikel 4 Bestaand stedelijk gebied 4.2 Stedelijke ontwikkeling
De nieuwe woningen liggen in bestaand stedelijk gebied. Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig (zie paragraaf 4.1).
4.3 Nieuwbouw van woningen 1.a.
Het bestemmingsplan voorziet in enkele nieuwe woningen ter plaatse van bestaande bebouwing (inbreiding). Het gaat om een lokale behoefte en niet om een stedelijke ontwikkeling waarvoor regionale afstemming benodigd is.
1.b.
zie onder 1.a.
2.a.
n.v.t.
2.b.
n.v.t.
Conclusie: de nieuwe woningen voldoen aan de regels voor bestaand stedelijk gebied en de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.
4.3
Gemeentelijk beleid
De Strategische Visie voor Moerdijk 2030 De gemeente Moerdijk wordt met een aantal ingrijpende ontwikkelingen geconfronteerd, zoals vergrijzing, ontgroening, de globalisering van de toeristische creatieve en agrarische sector, schaalvergroting etc. Deze en andere ontwikkelingen stellen de gemeente op korte en (middel)lange termijn voor grote opgaven. De gemeente Moerdijk wil de samenleving het vertrouwen geven dat zij haar opgaven in de periode 2009-2030 op een robuuste wijze zal uitvoeren. Dit doet zij door in een visie op de (middel)lange termijn - op strategisch niveau - richting te geven aan de ontwikkelingen in de samenleving en aan de eigen positie in de regio. De strategische visie vormt een integraal en duurzaam afwegingskader, dat bestuurlijke en beleidsmatige handvatten biedt voor: Het stellen van eigen prioriteiten; Het beoordelen van initiatieven van derden; Het verbeteren van de daadkracht en het proactief en consistent handelen; Het versterken van de resultaat gerichte lokale en regionale samenwerking. De strategische visie bevat een aantal fundamentele keuzes voor de gewenste toekomstrichting van de gemeente Moerdijk. Daarnaast bevat het een aantal nieuwe randvoorwaarden op hoofdlijnen en voor de langere termijn. De strategische visie bevat de missie van de gemeente Moerdijk op weg naar 2030 en een strategie om deze te bereiken. Het is de rode draad voor het totale beleid van de gemeente Moerdijk. Ten aanzien van de kleine kernen in de gemeente Moerdijk is het beleid gericht op het behouden van de kwaliteit van de kern als leefomgeving.
19
Structuurvisie ‘Moerdijk 2030’ Op 9 juni 2011 is de gemeentelijke structuurvisie ‘Moerdijk 2030’ vastgesteld door de gemeenteraad. De visie bestaat uit twee delen, te weten het visiegedeelte en de uitvoeringsparagraaf. De opgaven en ontwikkelingen op hoofdlijnen voor Standdaarbuiten zijn: Het aantal ingeplande woningen tot 2020 voor de kern Standdaarbuiten is 106, voornamelijk in het de Vlinderbuurt; Uitbreiding van woningbouw naar behoefte is mogelijk in twee richtingen: in noordwestelijke en in noordoostelijke richting. Er wordt ingezet op ontwikkeling van het centrum, waarbij herstructurering ten behoeve van woningbouw aan de orde is, vooral in de omgeving van de kerk. In het buitendijkse gebied (tussen de Molendijk, Havenstraat, Veerstraat en de Mark) wordt ingezet op transformatie van oude bedrijfslocaties aan de Oude Kerkstraat naar woongebieden en van het Waterfront waarbij (zware) bedrijven plaatsmaken voor recreatieve voorzieningen. Er wordt daarbij ook ingezet op ontwikkeling van de ‘suikerloods’ en de jachthaven. De sportvelden worden midden in de kern gehandhaafd. De kansen voor onderscheidende woonmilieus (nieuwe landgoederen en buitenplaatsen) in de zone langs de Mark worden onderzocht. Met dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de herstructurering ten behoeve van woningbouw in de omgeving van de kerk. Paraplunota Economisch Klimaat 2012-2030 (2012) Ruimte om te ondernemen, een gezonde arbeidsmarkt, levendige kernen, Moerdijk als toeristische bestemming en Moerdijk als knooppunt van industrie en transport. In de Paraplunota Economisch Klimaat zijn de ambities voor economie en bedrijvigheid uitgewerkt, met een doorkijk naar 2030. Ook in 2030 is het goed ondernemen in Moerdijk. Een gezonde economie maakt het aantrekkelijk voor ondernemers om in Moerdijk te blijven of zich te vestigen. Een goed ondernemingsklimaat én prettig wonen dragen daar aan bij. Ondernemingsklimaat door de vestigingsmogelijkheden voor de bedrijven en prettig wonen voor de werknemers. Prettig wonen is wonen in een omgeving met voorzieningen zoals winkels en recreatiemogelijkheden. Het bedrijfsleven staat aan de lat om te zorgen voor economische groei (denk aan werkgelegenheid) en de overheid zorgt voor de randvoorwaarden. In het voorliggende bestemmingsplan kunnen de bestaande bedrijven in Standdaarbuiten worden voortgezet en wordt de mogelijkheid opgenomen om een nieuw bed&breakfast te realiseren. Paraplunota Leefomgeving 2012 - 2030 (2012) Een schone bodem, helder water, gezonde lucht, zuinig omgaan met grondstoffen en een stevige plaats voor onze natuur. In de paraplunota Leefomgeving worden de hoofdthema’s en –doelen met betrekking tot de fysieke leefomgeving uitgewerkt, met een doorkijk naar 2030. De paraplunota formuleert een aantal kernwaarden: ‘schoon’, ‘veilig’, ‘natuurrijk’, ‘gezond’, ‘vrij van hinder’ en ‘toekomstbestendig’. Ook voor bedrijven is het belangrijk in een omgeving gevestigd te zijn die deze kernwaarden bezit. De doelen uit de Paraplunota Leefomgeving dragen bij aan een duurzame samenleving. De duurzame samenleving: voorziet in de behoeften van nu, doet niet tekort aan de mogelijkheden om toekomstige generaties in hun behoeften te voorzien, en biedt aan elk individu de mogelijkheid om zich in vrijheid te ontwikkelen, binnen een stabiele maatschappij, in harmonie met zijn omgeving. Voorliggend bestemmingsplan heeft enerzijds niet specifiek de doelstelling om invulling te geven aan de paraplunota. Anderzijds belemmert het bestemmingsplan deze doelstelling niet.
20
Paraplunota Maatschappij 2014-2030 (2014) In de Paraplunota Maatschappij 2014-2030 zijn de ambities uitgewerkt om te bouwen aan een duurzame samenleving. Deze Paraplunota is de laatste in de rij, eerder zijn de Paraplunota’s Leefomgeving en Economisch Klimaat vastgesteld. De gezamenlijke ambitie van de drie Paraplunota’s is een duurzame woon-, werk en leefomgeving. De Paraplunota Maatschappij gaat over mensen en de omgeving waarin zij met elkaar samenleven. De Paraplunota Maatschappij kent vijf thema’s, te weten wonen, gezondheid, woonomgeving, sociale structuur en ondersteuning. Elke thema heeft een eigen ambitie, die is uitgewerkt in doelen en een uitvoeringsstrategie. Bij wonen streeft de gemeente naar een passende woningvoorraad en zet in op levensloop-bestendigheid, duurzaamheid en veiligheid van met name de bestaande woningvoorraad. De gemeente streeft ernaar dat meer inwoners kiezen voor een gezonde leefstijl en zet in op een goede en veilige woonomgeving gebaseerd op behoefte en draagvlak. Daarnaast is een goede sociale structuur een basis voor levendig kernen en ondersteuning dichtbij. Van belang is dan dat ondersteuning op elkaar is afgestemd en dat de ondersteuning zo dichtbij mogelijk wordt aangeboden, bij voorkeur in iemands directe leefomgeving. Het voorliggende bestemmingsplan biedt voor de bestaande en nieuwe woningen een passende bestemming. Conclusie Het bestemmingsplan geeft invulling aan één van de concrete ontwikkelingen uit de structuurvisie. en past daarmee binnen het gemeentelijk beleid voor Standdaarbuiten. Bij het uitwerken van de bouwplannen wordt rekening gehouden met de gebiedsgerichte welstandscriteria uit de welstandsnota.
21
22
Hoofdstuk 5 5.1
Milieuonderzoek
Verkeer en infrastructuur
Structuur De kern wordt door drie infrastructurele werken omsloten. Aan de zuidzijde wordt de kern begrensd door het vaarwater de Dintel / Mark, in het westen ligt de rijksweg A17 en in het noordenoosten ligt de Markweg. Met uitzondering van de Molendijk en een gedeelte van de Kerkstraat geldt voor de gehele bebouwde kom een maximum snelheid van 30 km/uur. Aan de noordwestzijde van het plangebied ligt de St. Janstraat. Deze is grotendeels uitsluitend toegankelijk voor langzaam verkeer en gemotoriseerd bestemmingsverkeer. Aan de noordoostzijde ligt het Pastoor Coolenplein. Deze is eenrichtingsverkeer in de richting van De markt. Het plangebied wordt goed ontsloten voor alle verkeersoorten. Parkeren De gemeente heeft een parkeerbeleidsplan opgesteld. Hierin worden de volgende parkeernormen gehanteerd: woningtype
norm
benodigde parkeerplaatsen
4 seniorenwoningen (woningen goedkoop)
1,5 pp/woning
6 pp
+ bezoek
0,3 pp/woning
1,2 pp
2 woningen middelduur
1,8 pp/woning
3,6 pp
+ bezoek
0,3 pp/woning
0,6 pp
4 kamers Bed&breakfast
1,5 pp/kamer
6 pp
totaal
17,4 pp
De parkeerruimte wordt in de openbare ruimte en op eigen terrein gerealiseerd (zie figuur 2.2). Hiermee wordt voldaan aan de gestelde normen.
5.2
Bedrijven
Kader Bij planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden. Onderzoek Bedrijven Het merendeel van de bedrijvigheid in de nabijheid van het plangebied bestaat uit detailhandel, horeca en dienstverlening (categorie 1, 2 en 3.1). De categorieën 3 en 4 bedrijven zijn voornamelijk gelegen aan de zuidkant aan de rand van de kern Standdaarbuiten. Het bedrijf Paccor Netherlands BV (fabricage van kunststof koffiebekers) gevestigd aan de Veerstraat 24 is het enige bedrijf in de categorie 4.1. De sector detailhandel is voornamelijk gelegen in het centrumgedeelte van de kern aan de Markt. Het plangebied ligt buiten de richtafstand van de voorgenoemde bedrijven.
23
Horeca In het centrumgedeelte van de kern Standdaarbuiten zijn twee horecagelegenheden aanwezig. Het gaat om één café en één cafetaria, die aan de Kerkstraat respectievelijk aan de Markt gesitueerd zijn. Deze bedrijven hebben een richtafstand van 10 - 30 meter. Er is voldoende afstand tussen deze horeca-bedrijven en de nieuwe woningen (respectievelijk ca. 70 meter en 170 meter). Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuw bed en breakfast mogelijk. Deze horeca-functie is rechtstreeks naast bestaande woningen toelaatbaar. Het aspect horeca vormt dus geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Conclusie Het aspect bedrijven vormt geen belemmering voor de herontwikkeling.
5.3
Externe veiligheid
Beleidskader Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden twee normstellingen gehanteerd. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij meestal geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. Groepsrisico Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Ten aanzien van GR is een oriënterende waarde vastgelegd. Deze wordt uitgedrukt in de kans dat per jaar een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of transportroute en een ongewoon voorval binnen die inrichting of op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. De kans dat (een groep) slachtoffers vallen, wordt weergegeven met een curve (de FN-curve). Een belangrijke factor bij het bepalen van het groepsrisico is het aantal personen dat zich in de omgeving van de risicovolle activiteit bevindt. Dit aspect kan vanuit de ruimtelijke ordening, door het toestaan of juist uitsluiten van functies waarbij een hoge personendichtheid in een bepaald gebied, worden beïnvloed. In het BEVI is vastgelegd dat voldaan moet worden aan de eisen van het besluit bij nieuwe activiteiten / situaties. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan, inclusief de goedkeuring daarvan, dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege: Het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting); Het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen); Het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico’s kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is verankerd in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen18 (BEVI), de bijbehorende Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (REVI), en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen(RNVGS). Deze is recent verder geoperationaliseerd en verduidelijkt middels de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
24
Onderzoek
Figuur 5.1 Fragment risicokaart met contouren Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico’s zouden kunnen opleveren. Risicovolle inrichtingen Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) geraadpleegd. Uit het RRGS blijkt dat er in, en in de nabijheid van het plangebied, geen bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is. Hiermee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en is een verantwoording van het groepsrisico niet nodig. Transportroute vaar- en spoorwegen Het plangebied ligt op meer dan 200 meter van een vaar- en spoorweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (zoals opgenomen in bijlage 3 en 4 van de circulaire RNVGS). Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.
25
Transportroute autowegen Uit informatie van de professionele risicokaart, en het basisnet weg blijkt dat er in de omgeving van het plangebied gevaarlijke stoffen over wegen worden vervoerd. Het gaat hierbij om de A17. De A17 ligt ongeveer 600 m vanaf het meest westelijk gelegen deel van het plangebied. Gezien de afstand is er geen sprake van externe veiligheidsrisico's op de ontwikkelingen in het plangebied wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A17. Transportroute buisleidingen Om te bepalen of er in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen waarop de circulaire van toepassing is, is het RRGS geraadpleegd. Uit het RRGS blijkt dat op circa 700 meter van het plangebied de landelijke buisleidingenstraat is gelegen. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontouren en buiten de effectafstanden van de leidingen in de buisleidingenstraat. Hoogspanningsleidingen en windturbines Binnen of nabij het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen en of windturbines aanwezig. Conclusie Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
5.4
Industrielawaai
In de omgeving van de kern Standdaarbuiten (buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan) bevinden zich twee gezoneerde industrieterreinen, te weten De Mark en HBC de Mark. Het plangebied ligt buiten de zonering van de industrieterreinen (zie figuur 5.2). Nader onderzoek naar industrielawaai is dan niet noodzakelijk.
26
Figuur 5.2 Zonering industrieterreinen (met blauw is de kern Standdaarbuiten weergegeven, de rode cirkel geeft de locatie weer van voorliggend bestemmingsplan)
5.5
Wegverkeerslawaai
Onderzoek Het bestemmingsplan voorziet in zes nieuwe woningen aan de Sint Janstraat in Standdaarbuiten. Een woning is op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) een geluidsgevoelige functie waarvoor, indien gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De locatie ligt niet binnen wettelijke geluidszones van gezoneerde wegen of spoorwegen. De Oude Kerkstraat, de Sint Janstraat en het Pastoor Coolenplein zijn 30 km/h-wegen en zijn daarom op grond van de Wgh niet gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzichtelijk gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. De rapportage is opgenomen in bijlage 1.
27
Resultaat en conclusie Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde. Op basis de geluidberekening blijkt dat ten gevolge van de Sint Janstraat en het Pastoor Coolenplein de richtwaarde van 48 dB niet wordt overschreden. De richtwaarde van 48 dB wordt ter plaatse van de nieuwe woning aan de Oude Kerkstraat wel overschreden, maar de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet. De hoogst optredende geluidsbelasting ten gevolge van de Oude Kerkstraat bedraagt 49 dB op waarneemhoogtes van 4,5 m en 7,5 m. De geluidsbelasting kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Maatregelen aan de bron zoals toepassing van geluidarm asfalt is kostentechnisch niet aanvaardbaar. Daarnaast is het beperken van de verkeersomvang, het wijzigen van de snelheid of van de samenstelling van het verkeer niet mogelijk of gewenst. Maatregelen in het overdrachtsgebied, zoals een geluidsscherm zijn vanwege stedenbouwkundige en landschappelijke, maar vooral verkeerskundige aard niet mogelijk. Eveneens is het vergroten van de afstand tussen de weg en de rand van het bouwvlak geen mogelijkheid. Conclusie Ten gevolge van het verkeer op de Oude Kerkstraat wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden, maar de maximale aanvaardbare waarde van 63 dB niet. Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig. Omdat 30 km/h-wegen niet-gezoneerd zijn, zijn in het kader van de Wgh geen aanvullende procedures noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkelingen niet in de weg.
5.6
Luchtkwaliteit
Beleid en Normstelling In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. Tabel: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm stof
toetsing van
grenswaarde
geldig
stikstofdioxide (NO2) 1)
jaargemiddelde concentratie
60 µg/m³
2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie
40 µg/m³
vanaf 2015
fijn stof (PM10) 2) jaargemiddelde concentratie
40 µg/m³
vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde max. 35 keer p.j. vanaf 11 juni 2011 concentratie meer dan 50 µg/m³
28
1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval. 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007). Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien: de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d). NIBM In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden: een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³); een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg. Onderzoek De beoogde ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit ter plaatse. Het omzetten van maatschappelijke functie naar 6 woningen, waarvan 1 met bed&breakfast, voorziet niet in een significante verkeersgeneratie en daarmee valt de ontwikkeling ruimschoots binnen de categorie Niet In Betekenende Mate. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en dat toetsing aan de grenswaarden vanuit de wetgeving niet nodig is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is op basis van de Monitoringstool luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied in beeld gebracht. Uit de monitoringstool blijkt dat langs de maatgevende wegen in de omgeving van het plangebied; de rijksweg A17, de concentratie stikstofdioxide en fijn stof aanzienlijk minder bedraagt dan de grenswaarden. Het maximale gehalte stikstofdepositie bedraagt 31,9 µg/m3 voor stikstofdioxide en 22,3 µg/m3 voor fijn stof. Het maximale aantal overschrijdingsdagen van 24-uursnorm voor fijn stof bedraagt 14 dagen. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarden conform de Wm. Conclusie Er wordt ruimschoots voldaan aan de normen die gelden voor luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg. Tevens is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
29
5.7
Archeologie en cultuurhistorie
Archeologie Kader Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het archeologische bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet eerst gekeken worden welke archeologische waarden er zijn en hoe deze tegen verstoring kunnen worden beschermd. Als preventie niet mogelijk blijkt, dan pas moet er worden opgegraven (behoud ‘ex situ’). De provincie Noord-Brabant blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. Toetsing Provinciaal beleid Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant uit 2010 (zie figuur 5.2) is gebleken dat het plangebied in een zone waarvoor een lage kans is op het aantreffen van archeologische waarden ligt. Archeologisch onderzoek is daarom op basis van de Provinciale waardenkaart niet noodzakelijk.
Figuur 5.2 Provinciale cultuurhistorische Waardenkaart Gemeentelijk beleid De archeologische waarden- en verwachtingskaart geeft een zo volledig mogelijk beeld van de actuele kennis van het archeologische bodemarchief van de gemeente Moerdijk. Op deze kaart zijn drie typen archeologische waarden weergegeven: Archeologische terreinen; Stadskernen; Dorpskernen. Volgens de gemeentelijke archeologiekaart (zie figuur 5.3) geldt voor het plangebied van voorliggend plan het archeologiebeleidsgebied 4 (Dorpskernen).
30
Figuur 5.3 Gemeentelijke archeologiekaart Voor dorpskernen is de archeologische waarde al vastgesteld. Ruimtelijke ontwikkeling binnen deze zone worden afgeraden. Is behoud in situ echter niet mogelijk, dan dient er altijd een zo zorgvuldig mogelijke omgang met de archeologische waarden in acht te worden genomen. Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 90 m² en een diepte van 30 cm een archeologisch onderzoek vereist. De bodemverstoring ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling in voorliggend plan bedraagt meer dan de genoemde 90 m². Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, uitvoeren van werkzaamheden of slopen zal een archeologisch onderzoeksrapport moeten worden overlegd. Cultuurhistorie Provinciaal beleid Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Noord-Brabant blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. Toetsing Binnen het plangebied liggen geen rijksmonumenten of MIP-objecten. Wel is er sprake van historische stedenbouw. De stedenbouwkundige structuur wordt echter bij de herontwikkeling niet aangepast. Gemeentelijk beleid De cultuurhistoriekaart voor de gemeente Moerdijk biedt een actueel overzicht van het bovengronds cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente. De kaart omvat een inventarisatie van historisch-geografische en historisch-(steden)bouwkundige objecten en structuren en de landschappelijke (en stedenbouwkundige) gebieden met cultuurhistorische waarde. Aangegeven zijn relicten die daadwerkelijk nog in het landschap herkenbaar zijn en de ligging van de meest prominente verdwenen objecten en structuren (bijvoorbeeld kerken, kloosters, molens, vestingwerken).
31
Toetsing Voor het plangebied gelden volgens de cultuurhistorische kaart van de gemeente Moerdijk (zie figuur 5.4) de aspecten historische stedenbouw (gebied van redelijk hoge waarde) en bebouwingsconcentratie (1830).
figuur 5.4 Uitsnede uit de Gemeentelijke cultuurhistoriekaart Moerdijk Voor deze gebieden geldt als uitgangspunt dat de stedenbouwkundige structuur en kernkwaliteiten in dat gebied behouden blijven. Omdat de wegen- en bebouwingsstructuur en beeldbepalende elementen van de voormalige school niet veranderen wordt aan deze voorwaarden voldaan.
5.8
Bodem
Wettelijk is vastgelegd dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient tenminste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek, kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren). Onderzoek Verkennend bodemonderzoek Door Econsultancu.nl is een verkennend bodemonderzoek verricht (zie Bijlage 2). Dit onderzoek bestaat uit een vooronderzoek, een terreininspectie en veldwerkzaamheden. Hierbij zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Uit het onderzoek blijkt echter dat de bovengrond ter plaatse van boring 1 sterk verontreinigd is met lood. Econsultancy adviseerde om een nader onderzoek te laten instellen naar de aard en de omvang van de geconstateerde sterke verontreiniging met lood, ter plaatse van boring 1 om vast te stellen op sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
32
Nader bodemonderzoek Het nader bodemonderzoek (zie Bijlage 3) heeft de volgende doelstellingen: het vaststellen van de aard en de gehalten van verontreinigende stoffen en de omvang van het geval van bodemverontreiniging (vooralsnog tot maximaal aan de perceelgrenzen); het geven van uitsluitsel of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging; een inschatting maken van de milieuhygiënische risico's. Op basis van analyseresultaten en de zintuiglijke waarnemingen wordt de sterke loodverontreiniging in de grond als afgeperkt beschouwd. De sterke loodverontreiniging in de grond bevindt zich in de kern van de verontreiniging vanaf 0,2 m -mv tot maximaal tot circa 0,6 m –mv (gemiddelde dikte van de verontreiniging: 0,40 m). De totale oppervlakte van de verontreiniging is maximaal 50 m2 (zie bijlage 2). De totale omvang van de sterke loodverontreiniging op de locatie bedraagt circa 20 m³. Conclusie Uitgaande van het volume van de grondverontreiniging op de onderzoekslocatie (minder dan 25 m³ sterk verontreinigde grond) kan gesteld worden, dat de geconstateerde verontreiniging géén geval van ernstige bodemverontreiniging betreft. Econsultancy adviseert de met lood verontreinigde bodem tijdens de herontwikkeling te saneren conform een door het bevoegd gezag (gemeente Moerdijk) goedgekeurd plan van aanpak.
5.9
Ecologie
Voor de realisatie van het bestemmingsplan vinden sloopwerkzaamheden plaats. Bij uitvoering van deze sloopwerkzaamheden moet worden voldaan aan de flora en Faunawet.
Wet- en regelgeving Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur en de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Hierna wordt nader ingegaan de aspecten gebieds- en soortbescherming. De relevante wijzigingen in het plangebied zijn: het omvormen van de pastorietuin naar parkeerterrein en de verlegde Nassaustraat: herinrichten van het resterende deel van de tuin; horeca functie in de voormalige kerk en pastoriewoning en de directe omgeving. Gebiedsbescherming Natuurbeschermingswet 1998 In de Natuurbeschermingswet 1998 (verder: Nb-wet) is de bescherming van specifieke gebieden geregeld. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Nb-wet verwerkt. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten: door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen Natura 2000-gebieden, (gebieden met natuurwaarden van Europees belang, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn) door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten; deze zijn door de provincies nader begrensd (EHS-gebieden) door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten. Voor de Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelen: bepaalde habitattypes die daar voorkomen moeten in stand worden gehouden. De Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Om de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden te kunnen halen en vergunningen in het kader van de Nb-wet te kunnen verlenen, is het een vereiste dat de neerslag van stikstof - de stikstofdepositie - wordt teruggedrongen. Elke toename aan stikstof op Natura 2000-gebieden wordt daarom getoetst in het kader van de Nb-wet.
33
Gebiedsbescherming Ecologische hoofdstructuur Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is de (herijkte) nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De begrenzing van de EHS is door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Binnen de EHS liggen onder ander ook de Natura 2000-gebieden. Flora- en faunawet (soortenbescherming) De Flora- en faunawet (hierna Ffw) is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van EL&I. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan is een dergelijk besluit. Het Ministerie van EL&I beperkt de verbodsbepalingen bij vogels tot alleen de plaatsen waar wordt gebroed, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er wordt gebroed. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen. Onderzoek Gebiedsbescherming In de directe nabijheid van het projectgebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Het projectgebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. De beoogde ontwikkeling heeft daarom geen negatief effect op beschermde gebieden.
34
Foto 1 geen open stootvoegen in de muren en geen overstekken. Het linker gedeelte wordt niet gesloopt maar wordt intern verbouw tot B&B.
Foto 2 veel verharding en lage (soms ook flauwe) dakvlakken
35
Foto 3 Aan de zuidzijde van het plangebied is een gedeelte met beplanting Onderzoek Soortenbescherming Op grond van een veldbezoek door ir. J.J. van den Berg op 1 september juni 2015 kunnen de volgende conclusies worden getrokken over beschermde natuurwaarden in het plangebied. Het plangebied omvat veel bebouwing, het verharde schoolplein en een gedeelte begroeid met struiken. De volgende beschermde soorten kunnen in het plangebied aanwezig zijn: In het gedeelte waar beplanting aanwezig is kunnen broedvogels voorkomen. Het betreft hier soorten als heggemus en merel (struweelbroeders in de urbane omgeving). Er zijn geen nesten vastgesteld die jaarrond gebruikt worden. Er zijn ook geen huismussen (of sporen daarvan) waargenomen. Het lage dak is ongeschikt als nestplaats voor gierzwaluwen. tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde planten waargenomen; mogelijk zijn enige algemene soorten muizen in de beplanting aanwezig. Dit zijn soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet; de bebouwing is ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen: in de muren zijn geen open stootvoegen aanwezig en er zijn geen overstekken die ruimte bieden voor geschikte verblijfsplaatsen. In 2011 is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen. Daarbij is geconstateerd dat het schoolgebouw geen vaste verblijfplaats is voor vleermuizen. De conclusies van een dergelijk onderzoek zijn tot 4 jaar na dato nog bruikbaar. Het beschikbare onderzoek kan dus nog worden toegepast en de veldverkenning laat zien dat de gebouwen ongeschikt zijn als verblijfsplaats. ; het gebied is niet geschikt als landbiotoop voor de meeste algemene amfibieën (geen open water of dekkingsmogelijkheden). Mogelijk gebruik de gewone pad het gebied als landbiotoop. overige beschermde soorten zijn gezien het beheer en de inrichting van de tuin niet te verwachten. Beoordeling Flora- en faunawet Werkzaamheden in het kader van de voorgenomen ingreep kunnen leiden tot beschadiging of vernietiging van algemene soorten grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Het zijn soorten die vermeld staan op tabel 1 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt een vrijstelling bij een ruimtelijke ontwikkeling.
36
Het verstoren van broedvogels dient voorkomen te worden door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. De aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet nodig. Conclusie De aanvraag van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet of de EHS is niet nodig. Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegperiode als het gebruik geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is.
5.10
Water
Waterbeheer en watertoets De watertoets is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de gemeente nader wordt behandeld. Europa: Kaderrichtlijn Water (KRW). Nationaal: Nationaal Waterplan (NW); Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21); Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW); Waterwet. Provinciaal: Provinciaal Waterplan 2010-2015. Waterschapsbeleid Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, dat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Het waterschap heeft in een toetsingskader RO 'De ruimte blauw geordend' aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger.
37
De gemeente Moerdijk heeft in samenwerking met waterschap Brabantse Delta het waterplan Moerdijk opgesteld. Hierin is aangegeven op welke wijze de gemeente Moerdijk en het waterschap tot realisatie van de wederzijdse doelstellingen wil komen. Dat doel is een robuust watersysteem van voldoende kwaliteit en veiligheid dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om het Moerdijkse grondgebied en dat voldoet aan de wettelijke verplichtingen en beleidsregels voor nu en in de toekomst. Daarnaast kan het waterplan bijdragen aan een optimalisatie van te nemen maatregelen en kosten. Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009'. Huidige situatie Bodem en grondwater Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een voormalige school. Volgens de Bodemkaart van Nederland is er geen specifieke informatie over de bodemsoort en de grondwaterspiegel ter plaatse, maar afgeleid uit de directe omgeving bestaat de bodem vermoedelijk uit kalkrijke poldervaaggronden; lichte zavel en is sprake met grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert van 0,4 tot 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. Waterkwantiteit In het plangebied liggen geen watergangen. Daarnaast ligt het plangebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied. Veiligheid en waterkeringen Het plangebied ligt deels in de beschermingszone van een waterkering. Afvalwaterketen en riolering Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Toekomstige situatie Algemeen De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de realisatie van nieuwe grondgebonden woningen. De voormalige school zal (deels) worden verbouwd tot grondgebonden woningen. Nagenoeg het gehele plangebied is in de huidige situatie verhard. Ten gevolge van de ontwikkeling zal de verharding niet toenemen. Omdat er mogelijk tuinen worden aangelegd en het groen langs de St. Janstraat zal het verhard oppervlak waarschijnlijk zelfs afnemen. Infiltratie van het hemelwater zal in het openbaar gebied plaatsvinden. Watercompenserende maatregelen zijn niet noodzakelijk. Veiligheid en waterkeringen Het plangebied ligt deels in de beschermingszone van een waterkering. Hiervoor is op de verbeelding de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Afvalwaterketen en riolering Conform de Leidraad Riolering en geldend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Vanuit de woningen wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Hiermee kan worden aangesloten op een gescheiden rioolstelsel wanneer in de toekomst het bestaande gemengde rioolstelsel wordt vervangen. Hiervoor wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: hemelwater vasthouden voor benutting;
38
(in-) filtratie van afstromend hemelwater in openbaar gebied; afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater; afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Toepassing bouwmaterialen Om het hemelwater schoon te houden wordt zoveel mogelijk gebruikgemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen en worden uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC vermeden. Vervanging, partiële aanpassing en herstellen gebeurt wel met deze uitlogende bouwmaterialen. Conclusie De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
39
40
Hoofdstuk 6 6.1
Maatschappelijk uitvoerbaarheid
Inspraak en zienswijzen
In het voortraject van de planvorming heeft met omwonenden uitvoerig overleg plaatsgevonden over de invulling van de locatie. De uitkomsten van dit overleg zijn verwerkt in voorliggend plan. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken wordt conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 Awb ter inzage gelegd. In die periode kan een ieder zijn of haar zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen. Daarna zal worden besloten het bestemmingsplan (al dan niet gewijzigd) vast te stellen.
6.2
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 lid 1 Bro toegezonden aan de overlegpartners zoals de Provincie Noord-Brabant en het Waterschap Brabantse Delta en de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Door deze instanties kan een reactie worden ingediend. Het resultaat van het overleg wordt in deze paragraaf opgenomen.
41
42
Hoofdstuk 7 7.1
Financiële aspecten
Grondexploitatie en kostenverhaal
Regelgeving Belangrijk onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn de regels omtrent grondexploitatie. Daarin wordt een exploitatieplan verplicht gesteld indien nieuwe bouwplannen rechtstreeks mogelijk worden gemaakt door middel van een bestemmingsplan en er voor de gemeente sprake is van verhaalbare kosten (kostensoortenlijst Besluit ruimtelijke ordening). Een exploitatieplan is niet vereist indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten van grondexploitatie met alle eigenaren in het exploitatiegebied, waar bouwmogelijkheden gerealiseerd kunnen worden of volledig grondeigendom). Toetsing Voor de beoogde ontwikkeling is tussen Woningcorporatie Bernardus Wonen en de gemeente een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over het plan zijn vastgelegd, inclusief kostenverhaal. Deze overeenkomst wordt aangemerkt als anterieure overeenkomst. Conclusie Omdat voor de vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst wordt gesloten, is een exploitatieplan niet vereist.
7.2
Financiële uitvoerbaarheid
Regelgeving In artikel 3.1.6. van het Bro is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan inzicht moet worden gegeven in de uitvoerbaarheid. Hieronder wordt mede de financiële uitvoerbaarheid verstaan. Toetsing De kosten die samenhangen met de realisering van het project (inclusief eventuele planschade aanvragen ten gevolge van of samenhangend met het project en kosten voor de planologische procedure) komen geheel ten laste van de Woningcorporatie Bernardus Wonen. Deze instantie beschikt over voldoende financiële middelen om de ontwikkeling te kunnen realiseren. Conclusie De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is voldoende verzekerd.
43
44
Regels
50
Hoofdstuk 1 Artikel 1 1.1
Inleidende regels
Begrippen
plan
het bestemmingsplan St. Janstraat in Standdaarbuiten met identificatienummer NL.IMRO.1709.StJanstraat-BP30 van de gemeente Moerdijk. 1.2
het bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen. 1.3
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.4
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.5
aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw. 1.6
aan-huis-verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. 1.7
bed en breakfast
een nevenactiviteit in bestaande woon- en slaapvertrekken in een bestaande woning waar logies wordt verstrekt en waar eventueel afzonderlijke maaltijden worden verstrekt aan gasten. 1.8
bedrijf aan huis
een bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (één van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet verkeersaantrekkend of milieuhinderlijk zijn en geen betrekking hebben op detailhandel of horecagerelateerde activiteiten, dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving ter plaatse. 1.9
bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wabo.
51
1.10
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak. 1.11
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.12
bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. 1.13
bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.14
bouwgrens
de grens van een bouwvlak. 1.15
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.16
bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel. 1.17
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 1.18
bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden. 1.19
dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst. 1.20
erf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw, 1 meter gelegen achter de denkbeeldige lijn in het verlengde van de lijn van het bouwvlak waar de voorgevel van het hoofdgebouw aan ligt, voor zover deze gronden gelegen zijn buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw. 1.21
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.22
hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. 1.23
NEN
52
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan. 1.24
nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie. 1.25
overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak. 1.26
peil
a. voor gebouwen binnen 5 m afstand van een weg: de hoogte van de kruin van die weg; b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. 1.27
voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of ''uitstraling'' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. 1.28
woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
53
Artikel 2
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1
afstanden
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn. 2.2
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.3
breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren. 2.4
dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.5
goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de van de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.6
inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.7
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. 2.8
vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.
54
Hoofdstuk 2 Artikel 3 3.1
Bestemmingsregels
Tuin
Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen; b. bij deze bestemming behorende parkeervoorzieningen.
3.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd; b. in afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van erkers, luifels, balkons en andere ondergeschikte bouwdelen van het hoofdgebouw toegestaan, waarbij geldt dat: 1. de diepte ten hoogste 1,25 m bedraagt; 2. het oppervlak ten hoogste 6 m2 bedraagt; 3. de afstand tot de begrenzing met de bestemming Verkeer ten minste 1 m bedraagt; c. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m; d. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; e. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen en geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
55
Artikel 4 4.1
Verkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook (opstelstroken en busstroken daaronder niet begrepen); b. trottoirs; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, groen, water, reclame-uitingen en parkeervoorzieningen. 4.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. het bouwen van gebouwen is niet toegestaan; c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting bedraagt niet meer dan 3 m.
56
Artikel 5 5.1
Wonen
Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen; b. aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²; c. ter plaatse van de aanduiding "bed en breakfast" tevens voor een bed en breakfast met ten hoogste 4 kamers; d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. 5.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.2.1
Hoofdgebouwen
a. hoofdgebouwen worden gebouwd in een bouwvlak; b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte; c. het maximum aantal woningen bedraagt ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal woningen;
5.2.2
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
a. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,35 m; b. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 6 m; c. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m; d. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6 m; e. Het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor zover gelegen buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 50 % van de oppervlakte van het erf met een maximum van 90 m2;
5.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
57
Artikel 6
6.1
Waterstaat - Waterkering
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - tevens bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de waterkering. 6.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m; c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3
Afwijken van bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.2. Omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
58
Artikel 7 7.1
Waarde - Archeologie
Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart als ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden. 7.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige; c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 90 m²; 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 7.2.1 omgevingsvergunning voor het bouwen Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, moet door de aanvrager een archeologisch onderzoeksrapport, goedgekeurd door het bevoegd gezag, worden overgelegd waarin: a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, of is vastgesteld dat deze niet aanwezig zijn; en b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
7.2.2 Uitzonderingen Het bepaalde in lid 7.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op: a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 30 cm over een oppervlakte groter dan 90 m² b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
7.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen a. Indien uit het in lid 7.2.1 genoemde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen: b. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
59
c. de verplichting tot het doen van opgravingen; d. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (incl. de RCE).
7.2.4 Archeologisch rapport Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om bouwvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
7.2.5 Advies Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk.
7.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
7.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist: a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen, en waterpartijen en het verwijderen van bestaande funderingen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur (woelen, diepploegen) en het aanbrengen van heipalen met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 90 m² en dieper dan 30 cm; het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen over een oppervlakte groter dan 90 m² en dieper dan 30 cm; b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen 90 m² en dieper dan 30 cm; c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting; d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een oppervlakte groter dan 90 m² en dieper dan 30 cm; e. het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte groter dan 90 m² en dieper dan 30 cm.
7.3.2 Uitzondering Het bepaalde in lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die: a. het normale onderhoud betreffen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning; d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie; e. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
7.3.3
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
60
a. Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen in de op oppervlakte en diepte meer bedraagt dan 90 m2 en niet dieper gaat dan 30 cm onder maaiveld. b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleidt door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door (de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg, zijn de Regioarcheoloog, van) het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning. d. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
7.3.4 Toelaatbaarheid De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien: a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord: 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of 3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA.
7.3.5 Beoordelingscriteria Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wordt er ten behoeve van de beoordeling van het archeologisch onderzoeksrapport en het ruimtelijk plan advies ingewonnen bij de deskundige van de bevoegde overheid conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk.
7.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning Indien uit het in lid 7.2.1 genoemde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (incl. de RCE). 7.4
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de plankaart te verwijderen, indien:
61
a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden; b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
62
Hoofdstuk 3 Artikel 8
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
63
Artikel 9 9.1
Algemene bouwregels
Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhoudsen oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat: 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden; 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden. b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing. 9.2
Parkeerregeling
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen kan uitsluitend worden verleend indien ten behoeve van de functie voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd. Daarbij gelden de normen uit het gemeentelijk parkeerbeleid.
64
Artikel 10
10.1
Algemene gebruiksregels
Parkeerregeling
Het is niet toegestaan gronden met de bestemmingen Tuin en Wonen zodanig te gebruiken dat daarmee onvoldoende parkeergelegenheid ontstaat. Daarbij gelden de normen uit het gemeentelijk parkeerbeleid.
65
Artikel 11 11.1
Algemene afwijkingsregels
Afwijkingen van maten en overschrijdingen van bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken - afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 1 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 5% worden vergroot. Omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
66
Artikel 12 12.1
Algemene wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 1 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 5% worden vergroot.
67
68
Hoofdstuk 4 Artikel 13 13.1
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan; b. het bevoegd gezag kan eenmalig kan in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met maximaal 10%; c. het lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
13.2
Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
69
Artikel 14
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan St. Janstraat in Standdaarbuiten'.
70
Verbeelding